Een eerlijke prijs voor voedsel |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Meer betalen voor vlees? Prima, als groenten dan goedkoper worden»?1 en het bericht «Meerderheid Nederlanders kiest voor eerlijke vleesprijs met opbrengst voor boeren en voor goedkopere groenten en fruit»?2
Ja.
Deelt u de mening dat consumenten een eerlijker prijs voor vlees, waarin de milieukosten verdisconteerd worden, zouden moeten gaan betalen mits de opbrengst daarvan gebruikt wordt als compensatie voor de lagere inkomens en de inkomsten van boeren? Zo ja, welk beleid voert u of gaat u voeren om hier voor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Verduurzaming van ons voedsel en de voedselproductie is een thema dat breed leeft. Ik vind het belangrijk dat een boer die zijn productieproces verduurzaamt voor zijn (extra) inspanningen beloond wordt. Deze zomer is het Meerjarenprogramma True Cost Accounting in Agri&Food van start gegaan. In dit programma wordt, samen met maatschappelijke partijen, bedrijven en kennisinstellingen, nagegaan welke sturingsmogelijkheden er zijn om de waardering voor gezond en duurzaam voedsel te vergroten en de negatieve externe effecten van voedselproductie te verminderen. Welke mix of combinatie van instrumenten daarbij effectief is, zoals bijvoorbeeld het onder voorwaarden verdisconteren van de milieukosten in de prijs voor vlees, is nog niet duidelijk. Daar moet het meerjarenprogramma meer inzicht in geven.
Deelt u de mening dat consumenten dan minder zouden moeten gaan betalen voor gezond en duurzamer geproduceerd voedsel zoals groenten en fruit? Zo ja, welk beleid voert u of gaat u voeren om hier voor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het voedselbeleid van dit kabinet is gericht op het stimuleren van de consument om bij zijn dagelijkse voedselkeuze (vaker) te kiezen voor gezond en duurzaam geproduceerd voedsel. Een prijsprikkel kan hier aan bijdragen, maar afhankelijk van de hoogte van de prikkel, is het effect vaak slechts van korte duur als de consument niet ook besef heeft van nut en noodzaak van duurzaam en gezond voedsel. Daarom zet het kabinet ook en vooral in op het informeren van consumenten en verhogen van bewustwording over de herkomst van voedsel, inclusief inspanningen die daarvoor geleverd worden en natuurlijke hulpbronnen die daarvoor nodig zijn.
Deelt u de mening dat het genoemde plan kan bijdragen aan het behalen van de doelstellingen uit het Klimaatakkoord waaronder een verlaging van de vleesconsumptie en een verhoging van de consumptie van plantaardige eiwitten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Doel van het Klimaatakkoord is om de afspraken van «Parijs» na te komen en op termijn de CO2-uitstoot in Nederland substantieel te verlagen. Een klimaatvriendelijke voedselconsumptie – waaronder vermindering van voedselverspilling, meer consumptie van groente en fruit en een groter aandeel van plantaardig eiwit in de totale voedselvoorziening – is onderdeel van het Klimaatakkoord. Hoe ketenpartijen en consumenten te bewegen naar een ander, duurzamer voedselgedrag is een belangrijke sturingsvraag en onderwerp van onderzoek. Welke mix of combinatie van instrumenten effectief is, is zoals eerder aangegeven nog niet duidelijk. Het eerder door mij genoemde Meerjarenprogramma True Cost Accounting in Agri&Food moet daar meer inzicht in geven.
Bent ook u aangenaam verrast door het feit dat «ruim de helft (52 procent) van de Nederlanders genoegen [neemt] met een hogere prijs van vlees als de opbrengst daarvan wordt gebruikt om groenten en fruit goedkoper te maken» en gebruikt zou «worden om onder meer stikstofproblemen en broeikasgassen tegen te gaan»? Zo ja, waarom en acht u dit streven realistisch en hoe gaat u hier dan zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
De enquête die de Tapp Coalitie heeft laten uitvoeren laat zien dat een substantieel deel van de consumenten bereid is om – onder voorwaarden – een hogere prijs voor vlees te accepteren. Die voorwaarden zijn belangrijk: opbrengsten van een heffing op vlees moeten effectief ingezet worden en leiden tot lastenverlichting, verduurzaming van de landbouw, enz. Voor het kabinet is het juist ook van groot belang dat boeren een beter inkomen krijgen, zeker waar ze meer kosten maken in het kader van verduurzaming.
Bent u bereid om met de True Animal Protein Price Coalition (TAPP coalitie) en andere partijen in de keten zoals vertegenwoordigers van de agrarische sector, voedingsindustrie en retail in overleg te treden over een andere beprijzing volgens de bovengeschetste lijn? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van dit overleg? Zo, nee waarom niet?
Het Meerjarenprogramma True Cost Accounting in Agri&Food zal bestaan uit een Community of Practice (COP), een maatschappelijke klankbordgroep en een wetenschappelijke adviesraad. Genoemde partijen zullen benaderd worden om deel uit te maken van de COP en/of de maatschappelijke klankbordgroep. Overigens ben ik van mening dat een andere beprijzing nooit het doel kan zijn. Een andere beprijzing zie ik als een mogelijk instrument om samen met keten en maatschappelijke partijen te komen tot een ecologisch en economisch duurzame wijze van voedselproductie en voedselconsumptie.
Het bericht ‘Aanpak belastingontwijking remt buitenlandse investeringen’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Aanpak belastingontwijking remt buitenlandse investeringen»?1
Ja.
Kunt u de directe buitenlandse investeringen in Nederland van de afgelopen 10 jaar uitgesplitst per halfjaar weergeven?
In onderstaande tabel zijn de standen aan het eind van het halfjaar van de buitenlandse directe investeringen in Nederland getoond (zie kolom totaal). Als bron is tabel 12.15 van de statistieken van De Nederlandsche Bank (DNB) gebruikt.2
Bfi’s
Niet-bfi’s
Totaal
2009–1
2.078
484
2.562
2009–2
2.123
483
2.606
2010–1
2.237
490
2.727
2010–2
2.281
476
2.757
2011–1
2.452
474
2.926
2011–2
2.570
503
3.073
2012–1
2.669
532
3.201
2012–2
2.751
534
3.286
2013–1
2.858
574
3.432
2013–2
2.937
593
3.530
2014–1
2.982
648
3.630
2014–2
2.611
1.237
3.848
2015–1
2.653
1.332
3.985
2015–2
2.827
1.410
4.237
2016–1
2.870
1.436
4.306
2016–2
3.066
1.472
4.539
2017–1
3.170
1.508
4.678
2017–2
3.093
1.548
4.641
2018–1
3.093
1.604
4.697
2018–2
2.869
1.634
4.503
2019–1
2.822
1.662
4.484
Kunt u hierin een onderscheid maken tussen spookinvesteringen, gebruikt voor onder andere het opzetten van brievenbusfirma’s, en echte investeringen?
In voorgaande tabel is het totaal uitgesplitst in bijdragen van de bijzondere financiële instellingen (bfi’s) en de rest (niet-bfi’s). Door de definitie van bfi’s3 zullen deze in de regel in verband worden gebracht met investeringen die geen of een geringe band met Nederland hebben. Belangrijk is om op te merken dat bfi’s kunnen bestaan om diverse redenen. Nederlandse bfi kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt om dubbele belastingheffing te voorkomen, wanneer landen onderling geen belastingverdrag hebben afgesloten, terwijl deze landen wel een belastingverdrag met Nederland hebben. Indien sprake is van misbruiksituaties neemt dit kabinet maatregelen om dit misbruik te bestrijden. Een belangrijke maatregel in dit verband is de introductie van de «principal purposes test» in Nederlandse belastingverdragen. Als bedrijven een financiële stroom puur via Nederland laten lopen om belasting te ontwijken dan biedt deze bepaling een land de mogelijkheid om in te grijpen. Om landen daartoe is staat te stellen deelt Nederland in veel gevallen actief informatie met andere landen wanneer een in Nederland gevestigd lichaam niet aan bepaalde substance-eisen voldoet.
Kunt u toelichten op welke manier echte buitenlandse investeringen zich hebben ontwikkeld in Nederland en welk effect de maatregelen tegen belastingontwijking hebben op deze buitenlandse investeringen?
Uit voorgaande tabel blijkt dat de investeringen in niet-bfi’s in Nederland de afgelopen tien jaar duidelijk gestegen zijn. Deze stijging is ook de afgelopen jaren doorgegaan. Omdat we niet weten wat er zou zijn gebeurd zonder deze maatregelen is het op basis van deze cijfers lastig vast te stellen wat het specifieke effect van de maatregelen tegen belastingontwijking op deze investeringen is geweest. Niettemin is aannemelijk dat het effect niet zo groot is geweest, aangezien er geen trendbreuk zichtbaar is.
Het is goed dat het kabinet zich inzet tegen belastingontwijking, maar op welke manier wordt geborgd dat deze maatregelen niet zorgen voor een negatief effect op echte buitenlandse investeringen die zichtbaar bijdragen aan economische groei, werkgelegenheid en productiviteit?
Om aantrekkelijk te zijn voor investeringen van buitenlandse bedrijven met reële economische activiteiten is het van belang dat Nederland een sterk vestigingsklimaat in de breedte heeft. Het vestigingsklimaat in Nederland wordt namelijk bepaald door tal van factoren, zoals onze infrastructuur, geografische ligging, opleidingsniveau van de beroepsbevolking, de betrouwbaarheid van de overheidsinstellingen en ons innovatie-ecosysteem. Ook het fiscale stelsel en met name de vennootschapsbelasting kan een factor zijn voor een bedrijf om zich ergens (blijvend) te vestigen en investeringen te doen. Daarbij is het relevant dat dit kabinet de tarieven in de vennootschapsbelasting verlaagt. Het toptarief wordt vanaf 2021 verlaagd naar 21,7%. Nederland komt met de tariefmaatregelen rond het EU-gemiddelde.
Is bij u bekend welke maatregelen worden gezien als «best practice» tegen belastingontwijking zonder dat hiermee ook een teruggang in echte investeringen plaatsvindt?
Dit kabinet heeft, naast de versterking van het vestigingsklimaat, ook de aanpak van belastingontwijking als speerpunt. Voor een effectieve aanpak van belastingontwijking is een totaalpakket van maatregelen van belang. Daarom neemt dit kabinet in de eerste plaats unilaterale maatregelen, zoals de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s. Omdat belastingontwijking een internationaal fenomeen is, zijn de mogelijkheden voor Nederland om belastingontwijking unilateraal aan te pakken echter niet oneindig. Wereldwijde belastingontwijking moet vooral internationaal gecoördineerd worden aangepakt om tot een effectieve oplossing te komen. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) onderschrijft dat een gezamenlijk en gecoördineerd optreden van landen het risico op dubbele belastingheffing, wat een negatief effect op investeringen kan hebben, zoveel mogelijk verkleint.4 Wetgeving kan overigens niet de enige oplossing zijn. Al was het maar omdat de wetgever niet alle nieuwe vormen van belastingontwijking kan voorzien of voorkomen. Hoe ver de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de belastingplichtige en fiscale adviseurs reikt ten aanzien van belastingontwijking is steeds vaker onderwerp van maatschappelijk debat. Die maatschappelijke verantwoordelijkheid vraagt om een voortzetting van deze dialoog. In dat opzicht zou het wenselijk zijn als het bedrijfsleven en de belastingadviessector in het kader van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid een «tax governance code» ontwikkelen. Om deze dialoog aan te jagen organiseer ik op 30 januari 2020 een conferentie over dit thema.
Welke maatregelen neemt het kabinet om het fiscale vestigingsklimaat te versterken?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5.
Welke lessen kunnen worden geleerd uit de door de VS genomen maatregelen tegen belastingontwijking?
Uit voorgaande tabel blijkt dat de investeringen in bfi’s in Nederland de afgelopen jaren gedaald zijn, met name ook in het tweede helft van 2018. Dit wordt door DNB, de OESO en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) toegeschreven aan zowel de veranderende Amerikaanse belastingwetgeving, waardoor het financiële belang van doorstroomconstructies is verminderd, als aan de internationale aanpak van belastingontwijking.5 Het is goed nieuws dat gezaghebbende instituten onderkennen dat de internationale aanpak van belastingontwijking gedragseffecten teweegbrengt. De Verenigde Staten zijn overigens het land dat in absolute zin de grootste voorraad aan directe investeringen in het buitenland heeft. Het is daarom niet verwonderlijk dat belastinghervormingen in de VS een relatief grote impact kunnen hebben op wereldwijde investeringsstromen. Tegelijkertijd signaleer ik dat landen niet alle risico’s van winstverschuiving unilateraal kunnen wegnemen, ook de Verenigde Staten niet. Bovendien zijn niet alle risico’s op winstverschuiving weggenomen door de maatregelen in het Base Erosion and Profit Shifting (BEPS-)project van de OESO. Het aanpakken van belastingontwijking blijft daarom onverminderd een belangrijke beleidsprioriteit van dit kabinet. Initiatieven om tot een internationaal gecoördineerde aanpak te komen van resterende mogelijkheden om belasting te ontwijken, moedig ik aan en worden door Nederland ondersteund. Samenwerking in het verband van het Inclusive Framework (IF) heeft daarbij mijn voorkeur. Met 134 lidstaten is het IF het juiste samenwerkingsverband om tot echte wereldwijde oplossingen te komen. Zo wordt ook een zo breed mogelijk gelijk speelveld tussen landen gecreëerd. Wat betreft de internationale trend in reële investeringen geeft de OESO aan dat de totale directe investeringen op mondiaal niveau in de eerste helft van 2019 gedaald zijn ten opzichte van 2018.6 In dit verband wordt door de OESO gewezen op de handelsspanningen tussen de VS en China.
Welke ontwikkelingen in spookinvesteringen en echte investeringen spelen er in internationaal verband?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 8.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de bouwers van een windmolenpark de vergunning van voormalige eendenfokkerijen misbruiken om een windmolenpark te realiseren |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de berichten «Provincie Flevoland: stikstof-constructie Windpark Groen is geen «trucje»» en «Gegoochel met eenden om uitstoot stikstof te compenseren»?1 2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de windmolenvereniging met instemming van de provincie Flevoland twee voormalig intensieve veehouderijen gevraagd heeft hun lege stallen weer te vullen met duizenden dieren om er zo zeker van te zijn dat de vereniging gebruik kan maken van compensatieruimte binnen de oude en niet-gebruikte vergunningen van de veehouders?
Het is aan de houder van een geldige vergunning, en niet aan de overheid om te beslissen op welke wijze en wanneer van deze vergunning gebruik wordt gemaakt. Zie verder ook het antwoord op vraag 4.
Waren de 20.000 eenden op de dag van de vergunningverlening, 8 oktober 2019, aanwezig in de genoemde stallen?
Nee. Wel waren ruim voor 8 oktober 2019 al de contracten afgesloten voor het huisvesten van deze dieren, binnen de geldende vergunningen van deze bedrijven. De dieren zijn eerst ondergebracht bij een bedrijf voor het uitbroeden van broedeieren en vervolgens bij een opfokbedrijf, zoals in deze pluimveesector de gebruikelijke gang van zaken is.
Is de vergunning die verleend is aan de windmolenvereniging wettig volgens de stikstof-beleidsregels die op 8 oktober golden en was het vullen van de stallen daarvoor noodzakelijk?
De provincie Flevoland heeft in de rol van bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb) getoetst of de aanvraag voor het verlenen van de Wnb-vergunning juridisch juist is en de natuurvergunning in dat kader kan worden verleend. De provincie Flevoland heeft vastgesteld dat de aangevraagde vergunning verleend kon worden omdat deze voldeed aan de beleidsregel van de provincie zoals die op dat moment gold.
De vergunninghouder heeft geheel binnen de grenzen van verleende vergunningen gewerkt. Binnen deze geldige vergunningen was en is het op elk moment toegestaan om bestaande stallen binnen de vergunde ruimte weer vol te zetten. De initiatiefnemer heeft afgelopen zomer een pakket aan maatregelen opgesteld om te voldoen aan de interne saldering bij de Wnb-vergunning. De initiatiefnemer heeft gebruik gemaakt van deze juridische mogelijkheid om zoveel mogelijk zekerheid te verkrijgen.
Onderdeel van dit pakket van maatregelen is dat de vergunningen voor intensieve veehouderij van twee bedrijven voorafgaand aan de bouw van het windpark worden ingetrokken. Ook is in het Rijksinpassingsplan de nevenbestemming «intensieve veehouderij» op de betreffende bedrijfspanden bij de start van de bouw van het windplan permanent weggenomen. In de plaats daarvan krijgen deze bedrijfsgebouwen gedurende de looptijd van het windpark de nevenbestemming «opslag en distributie bouwmaterialen en kantoor windpark». Daarmee worden als onderdeel van de interne saldering voor windplan Groen zowel de intensieve veehouderij als de daaraan verbonden emissierechten op deze locaties permanent stopgezet voorafgaand aan de bouw van het windpark. De stikstofuitstoot gaat dus niet alleen tijdelijk maar ook permanent omlaag.
Deelt u de mening dat het tijdelijk vullen van stallen met 20.000 eenden, om die vervolgens te kunnen gebruiken om te «compenseren» een bizarre en onwenselijke constructie is, om – op papier – aan de regels te voldoen?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat dit leidt tot extra dierenleed en tot een toename van de stikstofuitstoot, iets wat in de huidige crisis koste wat het kost voorkomen moet worden? Zo ja, kunt u voorkomen dat deze truc gaat worden toegepast?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat als een constructie als deze aan de wettelijke regels voldoet, er dan zo spoedig mogelijk een verandering moet komen in deze beleidsregels, om extra dierenleed én stikstofuitstoot te voorkomen?
In de Kamerbrief van 4 oktober 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 167) is de beleidslijn kenbaar gemaakt dat bij intern en extern salderen uitgegaan mag worden van de feitelijk gerealiseerde en vergunde capaciteit (stalcapaciteit). Daarbij is ook aandacht gegeven aan de eisen voor interne saldering bij energieprojecten van nationaal belang. Uitgangspunt van het beleid is dat er in elk geval geen toename van de feitelijke depositie plaats vindt.
In de provinciale beleidsregels geldt dat bij extern salderen wordt uitgegaan van de feitelijk benutte ruimte op de peildatum van 10 oktober 2019 bij de beleidsregels die op 11 oktober 2019 van kracht zijn worden. Oftewel bepalend is het aantal dieren dat ten tijde van de peildatum in een stal aanwezig is.
In deze specifieke casus is de betreffende vergunning op 8 oktober 2019 afgegeven. Het is onwaarschijnlijk dat meer van deze casussen op grote schaal hebben plaatsgevonden. In de Kamerbrief van 1 november 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 193) heb ik u geïnformeerd dat het kabinet en de provincies uiterlijk 1 december 2019 eenduidige afspraken maken over de beleidsregels.
Kunt u voorkomen dat er meer van dergelijke constructies zullen worden toegestaan? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Is het juist dat onder de huidige regelgeving bij extern salderen inderdaad gerekend wordt met de feitelijk benutte capaciteit (en niet met de feitelijk gerealiseerde capaciteit), waardoor er een perverse prikkel ontstaat voor veehouders om hun lege stallen snel te vullen en zo de stikstofuitstoot in werkelijkheid dus verhoogd wordt? Zo ja, hoe gaat u deze onwenselijke situatie voorkomen?3
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de visie dat, in navolging van de uitspraak van de Raad van State, de Nederlandse stikstofuitstoot drastisch af moet nemen en dus zeker niet toe mag nemen? Klopt het dat de latente ruimte in vergunningen een feitelijke toename van de stikstofuitstoot wel mogelijk maakt?
Ik deel uw visie dat de stikstofuitstoot in Nederland moet afnemen. Het klopt echter niet dat de latente ruimte in vergunningen een feitelijke toename van stikstofuitstoot mogelijk maakt. Bij intern en extern salderen is de keuze gemaakt dat niet de vergunde ruimte gebruikt mag worden, maar enkel de feitelijk gerealiseerde en vergunde capaciteit (reeds bestaande stalcapaciteit). Bij extern salderen is bovendien de keuze gemaakt dat maximaal 70% van de depositieruimte gebruikt mag worden voor een nieuwe activiteit. Hierbij is het doel dat met dit afromingspercentage een feitelijke reductie van de stikstofdepositie plaatsvindt.
Boeren kunnen bij reguliere bedrijfsvoering gebruik maken van hun vergunde ruimte, dat is hun goed recht. Zoals in de brief van 1 november 2019 is aangegeven komt het kabinet wel met een regeling voor de vrijwillige, warme sanering van boerenbedrijven.
Deelt u de visie dat compensatie met gebruik van latente ruimte helemaal geen compensatie is, omdat daarmee geen feitelijke uitstoot wordt gereduceerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u visie dat de latente ruimte dus per direct uit vergunningen geschrapt moet worden, waarbij vergunninghouders, waar nodig, daarvoor gecompenseerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen wij een voorstel hiertoe in de Tweede Kamer verwachten?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze vragen vóór het stikstofdebat met de Minister-President in week 46 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat coffeeshops sportverenigingen sponsoren |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Coffeeshops sponsoren voetbalclubs: gedogen of verbieden?»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat coffeeshops (sport)verenigingen of -evenementen sponsoren, enerzijds vanwege de normalisering van drugsgebruik die hiervan uitgaat, anderzijds vanwege de afhankelijkheid van coffeeshops van de illegale drugsmarkt?
Wij delen de zorg over de normalisering van drugsgebruik in het algemeen. Elke openbaarmaking die het bevordert dat er middelen zoals cannabis worden verkocht is op basis van artikel 3b van de Opiumwet verboden. Met dit reclameverbod wordt het aansporen tot het gebruik van drugs ontmoedigd. De gedachte achter dit artikel is dat het onwenselijk is dat niet-gebruikers ongewild geconfronteerd worden met (reclame voor) drugs. Dus ook het sponsoren van sportverenigingen of -evenementen door middel van openbaarmakingen die de verkoop van cannabis stimuleren is verboden. Sponsoren is onwenselijk en bij een overtreding kan hiertegen worden opgetreden. Of het sponsoren door een coffeeshop van een bord langs het veld of een uiting op een shirt een overtreding van artikel 3b van de Opiumwet oplevert, is afhankelijk van de informatie die wordt vermeld en zal per casus moeten worden beoordeeld2.
In de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) staan de gedoogcriteria (zgn. AHJOGI-criteria) opgenomen voor coffeeshops. Zolang coffeeshops zich aan deze criteria houden, zal het OM de coffeeshops niet strafrechtelijk vervolgen voor het verkopen van cannabis. Eén van deze criteria is het afficheringsverbod. Dit betekent dat het niet is toegestaan voor coffeeshops om reclame te maken, in die zin dat een coffeeshop geen reclame maakt anders dan een summiere aanduiding op de betreffende lokaliteit. Indien dit wel het geval is, dan kan het Openbaar Ministerie besluiten over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. Nagenoeg alle gemeenten hebben de handhaving op het afficheringsverbod ook opgenomen in hun lokale beleid3. Dat houdt in dat de burgemeesters van deze gemeenten ook bestuursrechtelijk kunnen handhaven bij een overtreding van het afficheringsverbod.
Indien de sponsoring geen reclame-uiting betreft dan is er geen sprake van een overtreding op basis van de wet of de gedoogcriteria. De sportbond kan wel aanvullende regelgeving opnemen in statuten, reglementen of een besluit van het bestuur en heeft de mogelijkheid om overtredingen hierop te bestraffen. De KNVB vindt het bijvoorbeeld onwenselijk dat clubs worden gesponsord door coffeeshops en heeft dit vanuit het bestuur amateurvoetbal verboden. Indien wel reclame wordt gemaakt, dan wordt hiervan aangifte gedaan bij de tuchtrechtelijke organen van de KNVB. Daarnaast heeft NOC*NSF modelstatuten- en reglementen beschikbaar voor sportclubs waarbij ook een artikel is opgenomen dat het bestuur de mogelijkheid geeft om richtlijnen voor sponsorschap te stellen.
Erkent u het risico dat door deze praktijken de verwevenheid tussen boven- en onderwereld wordt versterkt?
Ik erken dat er een spanning bestaat met betrekking tot het gedoogbeleid. Het feit dat het telen en verkopen van cannabis verboden is en de verkoop in de coffeeshop weliswaar verboden is, maar wordt gedoogd, draagt een intrinsieke spanning en leidt in die zin tot een zogenaamde verwevenheid tussen boven- en onderwereld. Deze spanning bestaat al zolang het gedoogbeleid voor coffeeshops bestaat en is van meet af aan onderkend.
Kunt u een overzicht geven van alle coffeeshops in Nederland die sportclubs, dan wel andersoortige verenigingen of evenementen sponsoren? Kunt u hierbij aangeven om welke bedragen het gaat (per coffeeshop)? Zo niet, bent u bereid hiernaar onderzoek te verrichten?
Wij beschikken niet over een overzicht van de sponsoring van coffeeshops aan sportclubs. Het is aan het lokale bestuur en het OM om te handhaven, indien er sprake is van een overtreding. Samen met de Minister van Medische Zorg en Sport ga ik onderzoek doen naar de inmenging van criminelen bij sportverenigingen. Hiermee geeft het kabinet invulling aan de motie van de Kamerleden Pater-Postma, Diertjens en Heerema (vergaderjaar 2018–2019; kst-30234-217).
Hoe verhoudt reclame voor coffeeshops langs sportvelden zich tot het drugspreventiebeleid van de regering?
Het Nederlands drugspreventiebeleid kent verschillende facetten. Het is gericht op het voorkomen van gebruik, het voorkomen van gezondheidsincidenten door gebruik, het voorkomen van verslaving en aanbieden van hulp om van een verslaving af te komen, en harm reduction. Dit is ook de achterliggende gedachte van de regelgeving op dit gebied. Zie hierbij ook de antwoorden op vraag 2 en 6.
Is het zo dat reclame-uitingen door coffeeshops bij (sport)verenigingen reeds zijn verboden, conform Opiumwet, artikel 3b, lid 1 en het verbod op affichering uit de AHOJG-criteria (geen affichering (a), geen harddrugs (h), geen overlast (o), geen verkoop aan jeugdigen (j), geen verkoop van grote hoeveelheden per transactie (g))? Strekt dit verbod zich ook uit tot sponsoring van sportverenigingen door coffeeshops waarbij geen sprake is van reclame-uitingen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen neemt u en welke maatregelen nemen gemeenten om een einde te maken aan de financiële banden tussen coffeeshops en (sport)verenigingen?
Indien er sprake is van een reclame-uiting, dan is het aan het de burgemeester, dan wel het OM, om te handhaven. Daarnaast kunnen overtredingen op reglementen, statuten en besluiten worden bestraft via het tuchtrecht. Tevens kan – indien sprake is van een zakelijke overeenkomst met een rechtspersoon – een sportclub als eis stellen dat de rechtspersoon een VOG RP dient te overleggen. Bovendien investeert de Minister voor Medische Zorg en Sport in integer bestuur van sportverenigingen onder andere door verenigingsbegeleiding, bestuurscoaching en het vernieuwen en implementeren van de Code Goed Bestuur.
Het bericht 'Kleine winkeliers moeten gedwongen verhuizen voor uitbreiding Sterrenburg' |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kleine winkeliers moeten gedwongen verhuizen voor uitbreiding Sterrenburg»?1
Ja.
Klopt het dat winkeliers gedwongen moeten verhuizen binnen winkelcentrum Sterrenburg zodra de huidige huurperiode afloopt?
Het winkelcentrum Sterrenburg in de gemeente Dordrecht omvat meer dan 50 winkels. In verband met de uitbreiding van twee supermarkten en renovatie van het winkelcentrum door eigenaar Wereldhave zullen enkele winkeliers gedwongen worden te verhuizen. De winkeliers die gedwongen dienen te verhuizen, wordt een andere bedrijfsruimte aangeboden.
Klopt het dat winkeliers meer huur moeten gaan betalen voor minder oppervlakte?
Uit navraag bij de gemeente Dordrecht blijkt dat het winkelcentrum wordt opgeknapt en aantrekkelijker gemaakt voor bezoekers. De verwachting is dat dit zich vertaalt in hogere bezoekersaantallen en een hogere omzet. Het is niet ongebruikelijk dat winkeliers in een dergelijk geval bij de herziening van hun huurcontract door de verhuurder gevraagd wordt, als onderdeel van de onderhandeling, om een hogere huurprijs te betalen. Of dat in deze casus daadwerkelijk het geval zal zijn, is niet bekend. Het overgrote merendeel van de winkeliers behoudt de huidige locatie, zodat daar een kleinere oppervlakte niet aan de orde zal zijn. De winkeliers die gedwongen dienen te verhuizen, wordt een andere bedrijfsruimte aangeboden. Of die in alle gevallen dezelfde oppervlakte kent, is onbekend.
Wat is inzake de huurprijs de rechtspositie van de winkelier/huurder in een dergelijke situatie?
De huurder is beschermd op grond van het huurrecht ten opzichte van de verhuurder. Renovatie is een mogelijke grond voor een verhuurder om de rechter te vragen om een huurovereenkomst eenzijdig te beëindigen. Het is aan de rechter om te beoordelen welke bescherming een huurder heeft in een concreet geval zoals dit. Indien de rechter oordeelt dat eenzijdige beëindiging is toegestaan, dan moet aan de betrokken huurder in beginsel een nieuwe huurovereenkomst aangeboden worden. Uitgangspunt is dat de huurprijs op vergelijkbaar niveau wordt gehouden. Andere voorwaarden (locatie, oppervlak) kunnen verschillen. De redelijkheid van het aanbod wordt zonodig door de rechter getoetst.
Voor de huurders die blijven zitten blijft hun huidige huurcontract gelden. Bij de vijfjaarlijkse huurprijsherziening gaan huurder en verhuurder opnieuw met elkaar in onderhandeling over de hoogte van de huurprijs en wordt een nieuwe, marktconforme huurprijs vastgesteld. Eventuele verschillen hieromtrent kunnen aan de rechter worden voorgelegd.
Is de rechtspositie inzake de verhoging van de huurprijs verschillend voor winkeliers die in dezelfde winkelruimte kunnen blijven en winkeliers die gedwongen moeten verhuizen?
De formele rechtspositie verschilt in theorie. Wanneer sprake is van een nieuwe huurovereenkomst staat het partijen immers vrij om andere afspraken met elkaar te maken. In de praktijk zal beide groepen winkeliers gevraagd worden om een marktconforme huur te betalen.
Klopt het dat winkeliers die gedwongen moeten verhuizen binnen winkelcentrum Sterrenburg te maken kunnen krijgen met slechtere contractvoorwaarden?
De wet rept van een redelijk aanbod dat de verhuurder moet doen aan de huurder bij gedwongen verhuizing. Dat betekent niet dat onder alle omstandigheden de huurder een gelijkluidend huurcontract kan afdwingen. Zo zou het kunnen zijn dat de huurder een andere locatie krijgt aangeboden, of dat de te huren oppervlakte kleiner is. Het onderhandelingstraject over de nieuwe huurovereenkomst kan andere voorwaarden opleveren, maar dat hoeft niet meteen een slechtere overeenkomst te betekenen.
Wat is inzake contractvoorwaarden de rechtspositie van de winkelier/huurder in een dergelijke situatie?
Er gelden geen bijzondere voorwaarden, anders dan de algemene voorwaarden van het huurrecht. Beide partijen kunnen onderhandelen over de voorwaarden in het nieuwe huurcontract. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Is de rechtspositie inzake contractvoorwaarden verschillend voor winkeliers die in dezelfde winkelruimte kunnen blijven en winkeliers die gedwongen moeten verhuizen?
Winkeliers die in dezelfde ruimte kunnen blijven, houden hun oorspronkelijke huurovereenkomst. Winkeliers die gedwongen moeten verhuizen onderhandelen met de verhuurder over een nieuwe huurovereenkomst. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat winkeliers gedwongen kunnen worden hun winkel op zondag te openen zodra de huidige huurperiode afloopt?
Na afloop van de huurperiode onderhandelen de huurder en verhuurder met elkaar over nieuwe voorwaarden in het huurcontract. Daarbij kunnen afspraken tussen partijen niet buiten de grenzen van de Winkeltijdenwet en de daaruit volgende besluiten van de gemeente treden. In beginsel is openstelling op zondag verboden, tenzij de gemeente daarvoor een vrijstelling of ontheffing heeft verleend. In gemeenten waarin winkels op zondag geopend mogen zijn, kunnen in een nieuw huurcontract bepalingen over (zondags)openingstijden zijn opgenomen. Op de informatiesite van de gemeente Dordrecht is te lezen dat winkels op zondagen tussen 12.00 en 18.00 uur open mogen zijn. Het winkelcentrum Sterrenburg heeft elke laatste zondag van de maand koopzondag. Niet alle winkeliers maken hiervan gebruik.
Wat is inzake zondagsopenstelling de rechtspositie van de winkelier/huurder in een dergelijke situatie?
Zie antwoord vraag 9.
Is de rechtspositie betreffende de zondagsopenstelling verschillend voor winkeliers die in dezelfde winkelruimte kunnen blijven en winkeliers die gedwongen moeten verhuizen?
In Sterrenburg wordt een beperkt aantal winkeliers gedwongen te verhuizen, waarbij zij onderhandelen over nieuwe huurcontractvoorwaarden. In theorie is het mogelijk dat afspraken over openingstijden op zondag onderdeel vormen van het redelijk aanbod voor een nieuwe huurovereenkomst. De rechter beslist of het inderdaad gaat om een redelijk aanbod. Het overgrote deel van de winkeliers behoudt hun huidige contractvoorwaarden. Wanneer de verhuurder andere openingstijden zou willen invoeren, dan zou het meer voor de hand liggen om hierover met alle winkeliers gezamenlijk afspraken te maken.
In hoeverre en op welke wijze versterkt recente en aankomende wetgeving de rechtspositie van de winkelier/huurder in deze situatie?
Ik bereid op dit moment een wetsvoorstel voor dat winkeliers beschermt tegen situaties waarbij ze geconfronteerd worden met een wijziging van openingstijden waarmee ze niet nadrukkelijk hebben ingestemd, bijvoorbeeld voor de gevallen waarin openingstijden afgesproken worden binnen een winkeliersvereniging. In een vereniging geldt doorgaans besluitvorming bij meerderheid van stemmen, waardoor een winkelier geconfronteerd kan worden met een geldig verenigingsbesluit over openingstijden, terwijl hij het er niet mee eens is. Ik wil deze winkelier een expliciet instemmingsrecht geven. Mocht de winkelier in deze gevallen niet instemmen, dan gelden deze gewijzigde openingstijden niet voor hem. Ik ben mij daarnaast bewust van de wens van de Kamer om gedwongen zondagsopenstelling verder tegen te gaan (motie-Stoffer/Verhoeven)2. Ik ben me nog aan het beraden of ik aanvullende maatregelen tref bovenop het huidige wetsvoorstel. Ik ben daar met de sector over in gesprek.
Kunt u garanderen dat de winkeliers/huurders die gedwongen moeten verhuizen binnen hetzelfde winkelcentrum het recht behouden om op zondag hun winkel niet te openen?
Zie antwoord vraag 11.
De berichten ‘Hoe T-Mobile zichzelf in de voet schoot met omweg dataverkeer’ en ‘Klachten bij toezichthouder over traag internet bij T-Mobile‘ |
|
Arne Weverling (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe T-Mobile zichzelf in de voet schoot met omweg dataverkeer»1 en het bericht «Klachten bij toezichthouder over traag internet bij T-Mobile»?2
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat T-Mobile het Nederlandse dataverkeer niet meer via AMS-IX heeft geleid, maar in plaats daarvan via de eigen «backbone» in Duitsland, met een flinke afname van de reactiesnelheid tot gevolg?
Een private onderneming als T-Mobile heeft een grote mate van vrijheid om te bepalen hoe zij het verkeer van haar abonnees routeert.
Mijn ministerie heeft naar aanleiding van de berichtgeving navraag gedaan bij T-Mobile en de Autoriteit Consument en Markt (ACM). T-Mobile erkent dat er verkeer via het netwerk van Deutsche Telekom is geleid. Dat betrof een omleiding naar een onderdeel van het netwerk van Deutsche Telekom dat fysiek gevestigd is in de buurt van Amsterdam, waarna het verkeer langs diverse routes werd verwerkt. Dit kan onder meer via Duitsland zijn gebeurd.
Hoe verhoudt het omleiden van Nederlands dataverkeer via het buitenland en de gevolgen daarvan voor de reactiesnelheid van gebruikers zich tot de Nederlandse ambities om met het 5G netwerk een digitale koploper op het gebied van het leveren van snel internet te zijn?
Ik begrijp dat de routering van het verkeer door T-Mobile enkel betrekking had op het verkeer afkomstig van het vaste netwerk. Dus van klanten die een abonnement hebben bij T-Mobile Thuis via koper (het oude telefoonnetwerk) of glasvezel. De 2G, 3G, en 4G dienstverlening van T-Mobile werd zodoende niet beïnvloed door de omleiding van het verkeer. Indien T-Mobile reeds een 5G-netwerk had, dan zou die dienstverlening ook niet zijn beïnvloed.
Deelt u de mening dat het, met het oog op het waarborgen van het goede Nederlandse vestigingsklimaat voor aanbieders van digitale diensten, onwenselijk is als de reactiesnelheid voor gebruikers omlaag gaat wanneer Nederlands dataverkeer via het buitenland omgeleid wordt?
De reactiesnelheid die in de genoemde berichtgeving wordt beschreven noemt men ook wel latency, en wordt gemeten in milliseconden. Het is de tijd dat een signaal er over doet om van A naar B te reizen, en weer terug. Deze reactiesnelheid wordt een steeds belangrijker aspect van de kwalitatief hoogwaardige connectiviteit waar ik naar streef en daarmee belangrijk voor het Nederlandse vestigingsklimaat.
Overigens verschilt de behoefte aan reactiesnelheid per dienst. Op dit moment is de reactiesnelheid onder meer van belang voor diensten als gaming en bellen via internet («VoIP»). Voor andere diensten is de reactiesnelheid weliswaar van belang voor de gebruikservaring, maar niet essentieel voor een goede werking. Het is bijvoorbeeld fijn als een e-mail direct na verzending wordt afgeleverd, maar als het iets langer duurt gaat er niet meteen iets mis. De verwachting is echter dat er in de komende jaren steeds meer diensten komen waar een lage reactiesnelheid noodzakelijk is om goed te kunnen functioneren. Voorbeelden hiervan zijn zelfrijdende auto’s, augmented of virual reality, en spraakassistenten.
Ik ben blij om te zien dat het handelen van T-Mobile zo veel reacties heeft uitgelokt, en dat T-Mobile de omleiding vrijwel direct heeft teruggedraaid. In dit geval heeft de markt zijn werk gedaan.
Wat zijn volgens u de risico’s voor de positie van AMS-IX en andere Nederlandse exchanges bij het op dergelijke wijze omleiden van dataverkeer? En wat zijn volgens u de risico’s voor Nederland als internationaal knooppunt van internetverkeer?
Voor de positie van de AMS-IX als een van de belangrijkste internetknooppunten in de wereld is van belang dat er zo veel mogelijk ondernemingen op haar locaties verkeer uitwisselen. Wanneer ondernemingen besluiten om verkeer uit te wisselen op een andere wijze dan vermindert dat de klandizie voor de AMS-IX. Omdat de AMS-IX een internetknooppunt is waar véél meer ondernemingen op zijn aangesloten dan enkel T-Mobile valt te betwijfelen of het anders routeren van verkeer door alleen T-Mobile van significante invloed is op de AMS-IX. Wel kan ik me voorstellen dat AMS-IX de trend waarbij grote internetaanbieders en dienstverleners steeds vaker rechtstreekse interconnecties met elkaar aangaan als bedreiging wordt ervaren.
Kunt u aangeven hoe het selectief omleiden van Nederlands dataverkeer via het buitenland, het zogeheten «double dipping», met als gevolg een lagere reactiesnelheid voor gebruikers of voor sommige Nederlandse websites, zich verhoudt tot de wettelijke plicht voor internetaanbieders om de netneutraliteit te waarborgen?
Eerst wil ik opmerken dat het omleiden van Nederlands dataverkeer via het buitenland niet hetzelfde is als wat er in de berichtgeving wordt bedoeld met double dipping. Double dipping verwijst naar de volgens de berichtgeving vermeende intentie achter het handelen van T-Mobile, of eigenlijk moedermaatschappij Deutsche Telekom. De stelling in de berichtgeving is dat Deutsche Telekom ondernemingen wiens diensten veel bandbreedte en/of een lage reactiesnelheid nodig hebben, dwingt tot betalen voor een goede verbinding met haar netwerk. De omleiding van het verkeer zou het voor Deutsche Telekom mogelijk maken om de toegang tot de abonnees van T-Mobile Thuis in te zetten als fiche in het onderhandelingsspel met dit soort dienstverleners. Op die manier kan Deutsche Telekom twee keer dippen. Oftewel, geld verdienen aan haar netwerk. Aan de ene kant door internettoegang en andere diensten te verkopen aan consumenten en zakelijke gebruikers. Aan de andere kant door een hoogwaardige verbinding met haar netwerk – zgn. «interconnectie» – te verkopen aan de ondernemingen die diensten leveren aan consumenten en zakelijke gebruikers.
De relatie tussen netneutraliteit en interconnectiebeleid wordt geregeld door de Europese netneutraliteitsregels zoals vastgelegd in Verordening 2015/2120/EU. Voor de toepassing van de Verordening heeft BEREC (Europese organisatie van nationale telecomtoezichthouders) richtsnoeren opgesteld. In die richtsnoeren is uitgelegd dat interconnectiebeleid onder artikel 3, eerste lid, van de Verordening getoetst kan worden als de daarin genoemde eindgebruikersrechten er door beperkt worden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer interconnectiebeleid wordt ingezet om de intenties van de Verordening te omzeilen. In dergelijke gevallen kunnen nationale toezichthouders volgens BEREC in het kader van de netneutraliteitsregels interconnectieovereenkomsten onderzoeken. Dit betekent dat het interconnectiebeleid van internetaanbieders door de ACM kan worden getoetst aan de netneutraliteitsregels.
Deelt u de mening dat de Nederlandse digitale ondernemers, zoals aanbieders van websites, net zoals de consument recht hebben op gelijke behandeling wat betreft netneutraliteit en dat het selectief omleiden van Nederlands dataverkeer via het buitenland deze netneutraliteit schaadt?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met vergelijkbare voorbeelden van internetaanbieders, die het Nederlandse dataverkeer omleiden via het buitenland, met mogelijke gevolgen voor de reactiesnelheid of de netneutraliteit? Zo niet, kunt u nagaan of ook andere internetaanbieders het Nederlands dataverkeer ook omleiden via het buitenland?
Nee, ik ben daar niet mee bekend. Ik zie voorts geen aanleiding om nader onderzoek te verrichten naar de routering van dataverkeer door Nederlandse internetaanbieders.
Deelt u de mening dat het verstandig zou zijn als de Autoriteit Consumet & Markt onderzoek doet naar de potentiële gevolgen voor de netneutraliteit van het omleiden van het dataverkeer door T-Mobile en eventuele andere gevallen die u bekend zijn?
De ACM is een onafhankelijk toezichthouder. Ten behoeve van die onafhankelijkheid acht ik het niet verstandig om mij uit te laten over de eventuele wenselijkheid van enig onderzoek. Overigens heeft de ACM mij wel laten weten dat zij contact heeft gehad met T-Mobile om vragen te stellen over diens handelen. De ACM verwacht nog nadere gesprekken met T-Mobile te gaan voeren over dit voorval.
Tot slot wil ik opmerken dat de ACM de ontwikkelingen in de interconnectiemarkt volgt. Zowel zelfstandig als in het verband van BEREC. Zo heeft BEREC reeds in 2012 onderzoek gedaan naar de relatie tussen netneutraliteit en interconnectie, benoemt ze op haar website interconnectie als aandachtspunt voor het waarborgen van netneutraliteit, en benoemt ze in haar recent geconsulteerde werkplan de optie van een workshop over het onderwerp. Het doel van zo’n workshop is om toezichthouders te informeren over de laatste ontwikkelingen in de interconnectiemarkt. Daarnaast heeft mijn ministerie reeds in 2015 aan de ACM gevraagd om onderzoek te verrichten naar de ontwikkelingen op de interconnectiemarkt. Dit onderzoek is gepubliceerd op de website van de ACM.3Uw Kamer is reeds eerder over ontwikkelingen in de interconnectiemarkt geïnformeerd bij brief van 23 december 2014.4 Er is dus aandacht voor ontwikkelingen als deze.
Het bericht dat 23 ouderen hun huis kwijtraken vanwege een commerciële overname |
|
Henk Nijboer (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Bejaarden zorgflat De Keizershof zijn boos en verdrietig: «Ik hoop de verhuizing niet meer mee te maken»»?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat een commerciële overname van een pand leidt tot een beëindiging van het zorgcontract met de zorgaanbieder met als gevolg dat hoogbejaarden hun huis uit worden gezet? Vindt u dit wenselijk?
Ik vind het heel vervelend dat deze ouderen in deze situatie terecht zijn gekomen. Verhuizen kan een hele ingrijpende gebeurtenis zijn, zeker op hoge leeftijd. Alle bewoners worden door OntzorgdWonen geholpen met het vinden van een nieuwe geschikte woonruimte waar ze de zorg krijgen die ze verdienen. Een enkeling kan tijdelijk verblijven op een andere locatie van OntzorgdWonen. De Keizershof is nooit gebouwd als zorglocatie. Het pand is in de jaren 60 gebouwd als galerijflat met 100 appartementen. In maart 2019 is Coltavast, de vastgoedondernemer, de nieuwe eigenaar geworden van de Keizershof. Door het toenemende aantal ouderen die 24 uurs zorg nodig heeft, vindt de zorgaanbieder (OntzorgdWonen) het noodzakelijk om aanpassingen te doen aan het pand om deze voor een intensieve zorgvraag geschikt te maken. De vastgoedondernemer, Coltavast en de zorgaanbieder, OntzorgdWonen, zijn het niet eens geworden wie deze aanpassingen binnen het pand zou uitvoeren en betalen. OntzorgdWonen heeft er toen voor gekozen om te stoppen met het betalen van de huur. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een oplopende huurachterstand en een uitspraak van de rechter op 9 oktober 2019, waarna de huurovereenkomst is ontbonden.
Is het veranderen van de bestemming van het pand juridisch houdbaar? Bent u van mening dat dit vanuit een zorgoogpunt verantwoord is?
De bestemming van het pand is niet veranderd. Zoals bij de vorige vraag is uitgelegd, is de Keizershof nooit als zorglocatie gebouwd.
Vindt u het ook extreem zorgelijk dat ouderen hun huis uit moeten vanwege een financiële overweging van een vastgoedinvesteerder? Is dit een voorbeeld van hoe de kwaliteit van zorg ondergeschikt is aan marktwerking?
De kwaliteit van zorg is dermate belangrijk dat OntzorgdWonen heeft besloten dat het niet meer verantwoord is om deze ouderen nog langer in de Keizershof te laten wonen. Dit geldt voor de 23 bewoners met een WLZ indicatie, de andere bewoners hadden de optie om in de Keizershof te blijven wonen. Zij zouden dan echter zelf een nieuwe zorgaanbieder moeten zoeken. Ook zal het restaurant, de receptie en de wasserij verdwijnen. Dit betekent dat de bewoners weer alles zelf zouden moeten doen. Van OntzorgdWonen heb ik begrepen dat de bewoners dit niet willen en niet in een «spookflat» willen wonen. Alle bewoners worden door OntzorgdWonen geholpen met het vinden van een nieuwe geschikte woonruimte.
Deelt u de mening dat er meer lessen getrokken hadden moeten worden uit de casus Careyn en deze situatie had moeten worden voorkomen?
Deze casus en de casus van Careyn zijn niet met elkaar te vergelijken. In deze casus gaat het om noodzakelijke aanpassingen die nodig zijn aan een woonlocatie om deze ook voor intensieve zorg geschikt te maken. Beide casussen leren mij wel dat tijdige en goede communicatie richting bewoners van heel groot belang is.
Bent u bereid contact op te nemen met vastgoedeigenaar Coltavast om er alles aan te doen om te voorkomen dat deze ouderen hun thuis kwijtraken? Zo nee, welke boodschap heeft u voor de mensen die niet meer kunnen eten van verdriet?
Verhuizen kan een hele ingrijpende gebeurtenis zijn. Ik vind het heel vervelend dat deze ouderen in deze situatie terecht zijn gekomen. Om mij goed in de situatie te verdiepen heb ik daarom contact opgenomen met de verschillende betrokken partijen, te weten Coltavast, OntzorgdWonen, het zorgkantoor ZilverenKruis, de IGJ en de gemeente Utrecht. Ik vind het belangrijk dat er goede, verantwoorde zorg voor deze mensen wordt geboden. Door de partijen wordt er hard gewerkt om voor iedereen een geschikte nieuwe woonruimte te vinden. Tien bewoners willen naar omliggende Utrechtse zorginstellingen waar OntzorgdWonen samen met het Zorgkantoor actief in bemiddelen. Alle andere bewoners willen naar locaties van OntzorgdWonen in Huis ter Heide, Amersfoort en Leiden.
Hoe weegt u het belang van het principe: «oude bomen niet verplanten» en hoe beïnvloedt dit de stappen die u gaat zetten? Doet uw inzet recht aan het verdriet van deze mevrouw van 97, die zegt te hopen dat zij de verhuizing niet meer mee zal maken?
Zoals aangegeven kan ik mij heel goed voorstellen dat een verhuizing voor deze mevrouw een zeer ingrijpende gebeurtenis is. De Keizershof is voor velen een lange periode hun (t)huis geweest.
Een stijgende energierekening voor huishoudens |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Regionale netbeheerders maken zich zorgen om stijgende energierekening»?1
Ja.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het vaststellen van de tarieven van de landelijke netbeheerder Tennet?
De regionale netbeheerders en TenneT hebben conform artikel 41b van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 81b van de Gaswet voor 1 oktober hun tariefvoorstellen ingediend bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De ACM heeft de tariefvoorstellen op 4 oktober gepubliceerd. Belanghebbenden hebben tot 18 oktober de mogelijkheid gehad om hun zienswijze te geven op de tariefvoorstellen. Onder andere Netbeheer Nederland en VEMW hebben dit gedaan. De ACM heeft conform artikel 41c van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 81c van de Gaswet op 28 november de tariefbesluiten genomen voor de regionale netbeheerders en op 13 december het tariefbesluit genomen voor TenneT.
Is het waar dat het voorstel om de tarieven van Tennet te verhogen tot gevolg kan hebben dat de regionale netbeheerders 270 miljoen euro meer moeten gaan betalen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
TenneT brengt zijn tarieven in rekening bij zijn aangeslotenen, waaronder de regionale netbeheerders. TenneT heeft voorgesteld om de tariefinkomsten met 307 miljoen euro te verhogen in 2020. De ACM heeft besloten om de tariefstijging te dempen door onder andere eenmalig extra inzet van gelden uit de interconnectieveilingen. De stijging van de tariefinkomsten van TenneT in 2020 bedraagt hierdoor 207 miljoen euro. De tariefinkomsten van TenneT worden opgebracht door de bedrijven die direct op het net van TenneT aangesloten zijn en door de regionale netbeheerders, die de elektriciteit afnemen en distribueren. De ACM stelt dat TenneT heeft berekend dat deze stijging van de tarieven uiteindelijk zorgt voor een stijging van de energierekening van een gemiddeld huishouden van ongeveer 13 euro per jaar.2
Is het waar dat de regionale netbeheerders de 270 miljoen euro die Tennet in 2020 extra in rekening wil brengen uiteindelijk wel doorberekenen aan de huishoudens en dat die daardoor geconfronteerd worden met hogere nettarieven? Zo ja, met hoeveel procent kunnen de netbeheerkosten dan stijgen? Zo nee, hoe moeten de netbeheerders de extra kosten dan wel opvangen?
Ja, het is waar dat de regionale netbeheerders hun deel van de verhoging van 207 miljoen euro uiteindelijk kunnen doorberekenen aan hun afnemers, waaronder de huishoudens. De ACM heeft bij de tariefbesluiten gekozen om, in lijn met het geldende methodebesluit – het besluit waarin de ACM per reguleringsperiode opneemt hoe de efficiënte kosten van netbeheerders mogen worden doorberekend –, de tariefstijging van TenneT in 2020 niet van invloed te laten zijn op de tarieven van de regionale netbeheerders in 2020.
Dit betekent dat de tariefverhoging van nettarieven voor huishoudens in 2020 beperkt is tot vijf euro op jaarbasis. De tariefstijging van TenneT wordt, als het huidige methodebesluit van de ACM op dit onderdeel ongewijzigd blijft, betrokken bij de tarieven van de regionale netbeheerders in 2022.
De ACM doet in 2019 en 2020 een grootschalig onderzoek naar de kosten van regionale netbeheerders. Veel verschillende factoren hangen hier mee samen. Dit onderzoek kan aanleiding geven om de kosten van de netbeheerders in en na 2022 hoger of lager in te schatten. Enkele van de factoren die in dit onderzoek worden meegenomen zijn:
de geplande investeringen van de netbeheerders, met name in netcapaciteit
de kosten voor kapitaal
de kosten voor afschrijvingen
De uitkomsten van dit onderzoek van de ACM worden verwacht in 2021. De ACM legt deze uitkomsten vast in een methodebesluit voor de volgende reguleringsperiode (vanaf 2022). In het methodebesluit staat hoe de toegestane inkomsten van netbeheerders worden berekend. Dit besluit wordt in 2021 geconsulteerd en staat open voor bezwaar en beroep. Pas na de bekendmaking van het methodebesluit is er voldoende informatie beschikbaar om een valide inschatting van de nettarieven in 2022 te geven. Het is op dit moment dus niet mogelijk om uitspraken te doen over de totale ontwikkeling van de nettarieven in 2022 en daarna.
Wat is uw mening over het voorstel van de regionale netbeheerders om de genoemde extra kosten te mogen spreiden door het al vanaf volgend jaar mogelijk te maken deze kosten aan huishoudens door te berekenen?
Het is aan de ACM om te beoordelen of er aanleiding is om de toegestane inkomsten van de regionale netbeheerders aan te passen. De ACM heeft op basis van artikel 41c van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 81c van de Gaswet de taak om de tarieven vast te stellen.
De ACM heeft in het methodebesluit voor de huidige reguleringsperiode opgenomen hoe de tariefontwikkeling van TenneT wordt betrokken bij de tarieven van de regionale netbeheerders. De ACM heeft bij de tariefbesluiten gekozen om, in lijn met het geldende methodebesluit, de tariefstijging van TenneT in 2020 niet van invloed te laten zijn op de tarieven van de regionale netbeheerders in 2020. De tariefstijging van TenneT wordt, als het huidige methodebesluit van de ACM op dit onderdeel ongewijzigd blijft, betrokken bij de tarieven van de regionale netbeheerders in 2022.
Deelt u de mening van Netbeheer Nederland dat deze stijging niet goed is voor het draagvlak van de energietransitie, vooral omdat huishoudens op deze manier in 2022 ineens worden geconfronteerd met hogere kosten? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om deze stijging tegen te gaan dan wel de nadelige gevolgen voor de energierekening van huishoudens tegen te gaan?
Ik begrijp de zorgen die rond de energierekening leven. Voor het jaar 2020 is de stijging van de nettarieven voor huishoudens bekend. Dit is volgens de ACM gemiddeld 5 euro per huishouden per jaar.3
Voor de jaren tussen 2020 en 2030 is ook een stijging van de nettarieven voorzien, maar met hoeveel de tarieven de komende jaren zullen stijgen, is nog niet bekend. De nettarieven hebben met een groot aantal factoren te maken. Een belangrijke factor is de hogere investeringen die netbeheerders moeten doen richting 2030, onder andere om het elektriciteitsnet te versterken en verzwaren. De ACM ziet erop toe dat de netbeheerders niet onnodig hoge kosten doorberekenen. De ACM heeft met de recente tarievenbesluiten de eerste besluiten genomen die van invloed zijn op de nettarieven in 2022.
Tegelijkertijd zijn er veel andere factoren die tot verhogingen en verlagingen van de nettarieven in 2022 kunnen leiden. De ACM doet hier een grootschalig onderzoek naar, zie ook het antwoord op vraag 4.
De energierekening van huishoudens bestaat uit drie componenten:
Leveringstarieven voor energieverbruik. De leveringstarieven komen tot stand op de geliberaliseerde energiemarkt op basis van vraag en aanbod. De totale kosten voor levering van energie zijn afhankelijk van het verbruik van een huishouden. Het kabinet heeft hier geen invloed op.
Nettarieven, de werkelijke kosten die netbeheerders maken voor het aanleggen en beheren van de gas- en elektriciteitsnetten. Deze kosten hebben voor een deel met kabinetsbeleid te maken. Zo wordt de komende jaren fors geïnvesteerd in met name de elektriciteitsnetten, om de beschikbare netcapaciteit voor hernieuwbare energieprojecten zoals wind- en zonneparken te vergroten. Voor een ander deel hebben deze kosten niet met kabinetsbeleid te maken, zoals de kosten voor kapitaal (marktrente), waar het kabinet geen invloed op heeft.
Energiebelastingen, dit zijn de energiebelasting (EB) en de opslag duurzame energie (ODE). Dit is het enige onderdeel waar het kabinet directe invloed op kan uitoefenen.
Het kabinet spant zich in voor haalbaar en betaalbaar klimaatbeleid. Het kabinet houdt een vinger aan de pols bij de ontwikkeling van de totale energierekening.
In het kader van het Klimaatakkoord heeft het kabinet afgesproken om het totaal van energiebelastingen voor huishoudens te verlagen. Ten eerste is een verschuiving in de ODE doorgevoerd. De ODE wordt momenteel voor 50% opgebracht door huishoudens en voor 50% door bedrijven. Vanaf 2020 betalen huishoudens 33% van de ODE en betalen bedrijven de overige 67%. Ten tweede is er een verschuiving in de EB doorgevoerd die het tarief op elektriciteit op termijn verlaagt en op gas verhoogt, om daarmee verduurzaming aantrekkelijker te maken. Ten derde is er een forse verhoging van de belastingvermindering, de vaste korting op energiebelasting. Deze aanpassingen leiden voor huishoudens met een gemiddeld verbruik tot een verlaging van het totaal aan energiebelastingen in 2020 ten opzichte van 2019. Aangezien huishoudens met lage inkomens relatief meer aan energie uitgeven als aandeel van hun inkomen, profiteren zij relatief het meest van deze verschuiving.
Het kabinet weegt bij de koopkrachtbesluitvorming de ontwikkeling van de koopkracht integraal en betrekt daarbij de plussen en minnen voor huishoudens. Via de inflatie is daar ook de ontwikkeling van de energierekening bij betrokken.
Wat gaat een verhoging van 270 miljoen euro betekenen voor de hoogte van de energierekening van huishoudens? Met hoeveel zal die rekening gaan stijgen dan wel eventueel minder gaan dalen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is deze tariefstijging ingecalculeerd in uw berekeningen met betrekking tot de energierekening van huishoudens in 2020?
De tariefstijging van TenneT heeft geen invloed op de energierekening van huishoudens in 2020. De tariefstijging van de regionale netbeheerders, waar de ACM op 28 november jl. een besluit over genomen heeft, heeft wel invloed op de energierekening van huishoudens in 2020. De totale stijging van de nettarieven voor huishoudens in 2020 is gemiddeld 5 euro op jaarbasis. Zoals bij vraag 6 en 7 toegelicht, heeft het kabinet in het kader van het Klimaatakkoord afgesproken om het totaal van de energiebelastingen voor huishoudens te verlagen. Voor een huishouden met een gemiddeld verbruik dalen de energiebelastingen met 100 euro in 2020. Het voordeel van de lagere energiebelasting blijft overeind ondanks licht stijgende netwerkkosten. De precieze effecten op de energierekening zijn afhankelijk zijn van het specifieke verbruik in het betreffende huishouden en de ontwikkeling van de energieprijzen in de markt.
Het kabinet vindt het van belang om de ontwikkeling van de energierekening goed in kaart te brengen. Hiertoe komt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) samen met het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) met ingang van 2020 met een inschatting van de ontwikkeling van de gehele energierekening voor het lopende jaar. Deze publicatie zal jaarlijks verschijnen in februari/maart, omdat dan het meest recente prijsniveau van januari kan worden meegenomen. Deze publicatie geeft een beeld van de ontwikkeling van de energierekening voor een huishouden met een gemiddeld verbruik. Ook de ontwikkeling van de energierekening voor verschillende verbruikersprofielen wordt gepresenteerd.
Ik zal uw Kamer informeren rondom deze publicatie van het CBS en het PBL, in februari/maart.
Kan door gestegen netwerkkosten het voordeel van de beloofde lagere energiebelasting weer geheel of gedeeltelijk teniet gedaan worden? Zo ja, met hoeveel euro per gemiddeld huishouden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor de behandeling van uw begroting in de Kamer?
Vanwege de voor de beantwoording benodigde afstemming is het niet gelukt om de bovenstaande vragen te beantwoorden voor de behandeling van mijn begroting in de Kamer.
Het bericht ‘Perverse verhuurder stopt met hoogste bieder methode’ |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Perverse verhuurder stopt met hoogste bieder methode»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een dergelijke methode om een woning te verhuren zeer onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
In de regio’s waar de woningmarkt krap is, stijgen de huizenprijzen harder dan in andere delen van Nederland. Een deel van de mensen met een middeninkomen heeft moeite om daar een geschikte en betaalbare huurwoning te vinden. In de vrijehuursector geldt contractvrijheid, dat betekent dat het de verhuurder en huurder vrijstaat om zelf een huurprijs overeen te komen. De methode die hier gekozen is om huurders tegen elkaar op te laten bieden is niet verboden. De methode past echter niet in goed verhuurderschap. Ik acht dit dan ook onwenselijk, doordat huurders wellicht onverantwoorde risico’s nemen bij het bepalen van hun huur. Ook Vastgoed Belang en IVBN (vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed) geven aan dat zij als onderdeel van «goed verhuurderschap» het belangrijk vinden dat verhuurders op een transparante manier hun woning verhuren en geen misbruik maken van de huidige periode van grote schaarste. De verhuurder2 in Groningen, die ook gebruik maakte van deze methode, geeft aan dat het nooit zijn bedoeling is geweest om maximaal te profiteren van de schaarste. Zowel de verhuurder in Groningen als de verhuurder in Den Haag is inmiddels gestopt met deze methode van aanbieden.
Zoals aangekondigd in mijn brief «Staat van de Woningmarkt en overzicht van maatregelen» van 7 november 2019 wil ik de aanpak van malafide verhuurders, waaronder het tegengaan van excessieve huren in de vrije sector, uitwerken in samenhang met andere maatregelen. Daarbij vind ik het van belang om het gemeentelijke instrumentarium te versterken, zodat lokaal maatwerk kan worden toegepast
Komt het vaker voor dat huurwoningen op een dergelijke manier te huur worden aangeboden?
Naast dit voorbeeld in Den Haag heeft recentelijk ook een verhuurder in Groningen huurwoningen op deze wijze aangeboden. Zie hiervoor het bericht «Makelaar schrapt veiling appartementen in Groningen-Zuid na massale kritiek» dat het lid Nijboer in zijn schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 849) aanhaalt. Daarnaast zijn mij geen andere voorbeelden bekend
Is het wettelijk toegestaan om huurwoningen op een dergelijke manier te verhuren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om dergelijke methoden wettelijk te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Wonen en Ruimte op 11 november aanstaande?
Het is helaas niet gelukt om deze vragen te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Wonen en Ruimte.
Het bericht dat de inhuurkosten van externen bij de NPO vier keer hoger dan de Roemernorm is |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Hoe verklaart u dat de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) geen geschikt talent zou kunnen aantrekken om in vaste dienst te nemen?1
De arbeidsmarkt rondom specialistische competenties voor de omroep is op dit moment krap, zodat het vinden en vasthouden volgens de NPO een continue uitdaging is. Daarnaast kan de NPO als publieke organisatie niet altijd concurreren met commerciële organisaties voor wat betreft primaire arbeidsvoorwaarden.
Hoe verklaart u de toegenomen inhuur van adviesbureaus de afgelopen jaren?
De toegenomen inhuur van adviesbureaus de afgelopen jaren is volgens de NPO te verklaren door de hogere behoefte aan specialistische kennis op het gebied van organisatie-, juridisch, fiscaal en technisch advies. De NPO geeft aan dat de afgelopen jaren specialistische kennis bij een groot aantal projecten nodig was; o.a. de start van het Radiohuis, de oprichting van de coöperatie Dutch Core en de lancering van NPO Start. Daarnaast heeft de NPO afgelopen jaren ook aangescherpte governance- en privacyregels bij de publieke omroep doorgevoerd waarvoor specialistische kennis werd ingehuurd.
Overigens zijn de inhuurkosten bij de NPO de afgelopen jaren al sterk gedaald, mede door afronding van de genoemde projecten.
Bent u bereid met de NPO afspraken te maken dat de externe inhuur bij de NPO onder de 10% zou moeten vallen (de Roemernorm)? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de NPO om zelf te bepalen hoe hij het beschikbare budget zo verstandig mogelijk inzet en in welke mate hij bijvoorbeeld gebruik maakt van (extern) advies en inhuur. De verantwoordelijkheid voor de doelmatige inzet van de gelden voor de NPO-organisatie ligt bij de raad van bestuur en de raad van toezicht van de NPO gezamenlijk.
Het bericht dat jonge kinderen betaald krijgen om reclame te maken |
|
Peter Kwint , Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kunt u uiteenzetten wat de regels zijn omtrent werk voor kinderen en in hoeverre die regels van toepassing zijn op kinderen die op YouTube of andere sociale mediaplatforms betaald worden om een merk aan te prijzen?1
Hoofdregel is dat alle kinderarbeid is verboden, tenzij het expliciet is toegestaan. Dit volgt uit Europese regelgeving en is vastgelegd in de Arbeidstijdenwet (ATW). Het begrip kind is in de ATW gedefinieerd als een persoon jonger dan 16 jaar. De ATW is van toepassing op werknemers, dat betekent dat de regels van de ATW van toepassing zijn wanneer er door het kind onder gezag gewerkt wordt. Daarnaast stelt de ATW expliciet dat óók de verrichtingen van een kind ter naleving van een overeenkomst tot opdracht (ovo), bijvoorbeeld als zzp’er, als arbeid moeten worden beschouwd.
Kinderen tot en met 12 jaar mogen in Nederland niet werken. Kinderen moeten de ruimte hebben om kind te zijn. Er is echter één uitzondering. Op basis van de regelgeving (Beleidsregel omtrent ontheffing verbod van kinderarbeid (BOVK)) kan de werkgever een ontheffing aanvragen bij de Inspectie SZW om een kind tot en met 12 jaar arbeid te laten verrichten ter naleving van een overeenkomst of in de commerciële sfeer. Een ontheffing kan worden verleend voor het meewerken aan uitvoeringen van culturele, wetenschappelijke, opvoedkundige of artistieke aard, aan modeshows, aan audio-, visuele of audio-visuele opnamen en daarmee vergelijkbare niet-industriële arbeid van lichte aard, zoals het optreden in musicals of het spelen in films en televisieseries.
Kinderen van 13 tot en met 15 jaar mogen onder strenge voorwaarden werken, mits het niet te lang, te zwaar of te vaak is en als het veilig en gezond gebeurt en het onderwijs niet in het gedrang komt. Het mag dan alleen gaan om niet-industriële (hulp)arbeid van lichte aard gedurende een beperkt aantal uren. Er gelden andere regels voor kinderen van 13 en 14 jaar dan voor kinderen van 15 jaar. Er wordt rekening gehouden met hun ontwikkeling. Daarnaast zijn er verschillen in de regels voor schoolweken en vakantieweken. In een schoolweek mag een kind van 13 of 14 jaar bijvoorbeeld maximaal 2 uur per dag werken voor ten hoogste 5 dagen. In een vakantieweek iets meer.
De regels over kinderarbeid gelden dus ook voor jonge vloggers en influencers, wanneer ze onder gezag of op basis van een overeenkomst werken. Dat kan als hun ouders een overeenkomst hebben afgesloten met een commerciële partij, of als kinderen rechtstreeks voor zo’n partij werken. Zeker wanneer er afspraken over betaling (in geld of natura) zijn gemaakt zal daar veelal een overeenkomst aan ten grondslag liggen. Dit zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld.
Kinderen die af en toe geheel zelfstandig vloggen voor de lol, zonder dat daar een overeenkomst met een commerciële partij bij komt kijken, hebben niet met de regels uit de ATW te maken. Het is dan, in het kader van hun algemene zorgplicht, natuurlijk wel aan de ouders/voogd om de verrichtingen van het kind in de gaten te houden. Ook gelden in dat geval een aantal bepalingen uit de Arbowet over voor minderjarigen verboden werkzaamheden, zoals werkzaamheden waarbij begeleiding vereist is en het voorkomen van gevaar voor derden.
Gelden deze regels ook als er in natura wordt betaald?
Ja.
Zijn de huidige regels en ontheffingen aangaande werk door minderjarigen ook van toepassing op influencers die op hun eigen kanalen betaalde of gesponsorde content aanbieden? Zo nee, deelt u de mening dat dit in het belang van kinderen wel zou moeten gebeuren?2
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 en 2 gelden de regels met betrekking tot kinderarbeid voor jonge vloggers en influencers wanneer ze onder gezag of op basis van een overeenkomst werken. Een dergelijke overeenkomst met/opdracht van een commerciële partij kan ook inhouden dat van het kind wordt verwacht dat het gesponsorde producten aanbiedt of laat zien op zijn eigen kanalen.
Onder het verbod op kinderarbeid vallen verrichtingen waardoor het werk de commerciële sfeer raakt en dus niet activiteiten die louter en alleen worden verricht in de privésfeer in het kader van de opvoeding, vorming of vrije nieuwsgaring of daarmee vergelijkbare activiteiten die kinderen verrichten.
Wanneer een kind zonder overeenkomst of opdracht gesponsorde content aanbiedt op zijn kanalen kan dit de commerciële sfeer raken. Van vrije nieuwsgaring is normaal gesproken sprake als bijvoorbeeld een journalist een kind op straat of als publiek spontaan iets vraagt. Het is denkbaar dat jonge vloggers en influencers die iets vertellen over een product dat ze hebben gekregen daarmee in de commerciële sfeer raken, waardoor het verbod op kinderarbeid van toepassing is.
Hoe wordt er gehandhaafd op de regels die er al wel zijn? Bent u bereid de Inspectie SZW hiernaar te laten kijken?
Kinderen mogen tot en met hun 12e jaar alleen artistieke arbeid verrichten op basis van een ontheffing van de Inspectie SZW. Conform de ATW zijn de ouders verantwoordelijk voor de naleving van de regels van de ATW. Bij kinderen die onder gezag werken, rechtstreeks of via een overeenkomst die de ouders hebben afgesloten met een commerciële partij, is ook de werkgever verantwoordelijk voor de naleving van de regels van de ATW.
De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op onder andere de ATW. Bij elke melding of signaal wordt gekeken of sprake is van een overtreding die zodanig ernstig is dat de wetgever die als direct beboetbaar heeft aangemerkt.3 Voldoet een melding daaraan dan wordt deze opgepakt door de Inspectie SZW. Dit geldt ook voor meldingen en signalen met betrekking tot influencers.
De Inspectie SZW volgt, overeenkomstig haar meerjarenprogrammering, de ontwikkeling van sociale media en platforms en nieuwe arbeidsvormen die ermee verbonden kunnen zijn. Duidelijk is dat de ontwikkelingen nieuwe dilemma’s oproepen. Het verbod op kinderarbeid is ingegeven door de bescherming van de veiligheid en gezondheid van kinderen en de bescherming van hun ontwikkeling. Influencing verschilt daarbij van bijvoorbeeld fysieke industriële arbeid; veelal vanuit huis (niet in een fabriek), schoon, niet fysiek belastend, grote rol van ouders, wellicht onder gezag (maar meestal zonder fysiek aanwezige baas). Toch zouden er risico’s bij influencing kunnen zijn, zoals te veel uren en druk om te presteren. In 2020 zal de Inspectie in haar mid-term review ingaan op de ontwikkelingen die de laatste jaren hebben plaatsgevonden op dit thema.
Deelt u de mening dat, ongeacht de leeftijd van de maker, voor de kijker altijd zichtbaar zou moeten zijn wanneer iets een gesponsorde of betaalde uiting is?
Transparantie over commerciële communicatie is altijd van belang. Voor lineair en on-demand media-aanbod is in de Mediawet 2008 vastgelegd dat reclame en gesponsord media-aanbod altijd als zodanig herkenbaar moeten zijn. Sinds 2014 is deze verplichting ook uitgewerkt in de Reclamecode Sociale Media die is opgenomen in de Nederlandse Reclame Code. De Stichting Reclame Code beoordeelt op basis van klachten of de Reclamecode is overtreden. De afdeling Compliance ziet erop toe dat de adverteerder zijn reclame-uiting aanpast of intrekt, als die door de RCC in strijd is bevonden met de NRC. Daarnaast bestaat er de Social Code: YouTube, een initiatief van YouTubers om transparant te zijn over reclame in hun video’s.
Ziet u een rol weggelegd voor de sociale mediaplatformen zelf in deze problematiek? Zo ja, welke?
De Reclamecode Sociale Media en Influencer Marketing geldt ook voor reclame op videoplatformdiensten die door de platforms zelf worden verzorgd. In de herziene richtlijn audiovisuele mediadiensten, die voor half september volgend jaar moet zijn omgezet in Nederlandse wetgeving, is geregeld dat videoplatformdiensten daarnaast moeten beschikken over een functie waarmee gebruikers die video's uploaden, kunnen verklaren of die video's audiovisuele commerciële communicatie bevatten.
Daarnaast kunnen sociale mediaplatformen gebruikers, waaronder ouders en werkgevers, informeren over het belang van de regels met betrekking tot kinderarbeid.
De ontmanteling van SW-bedrijf Soweco |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Twentse gemeenten stoppen met sociale werkplaats Soweco»?1
Het is aan gemeenten, die de eigenaren zijn van de sociale ontwikkelbedrijven, waaronder Soweco, om te bepalen welke rol deze bedrijven in de toekomst kunnen spelen. Gemeenten hebben beleidsvrijheid bij de wijze waarop zij het aan de slag helpen van mensen met een arbeidsbeperking organiseren. Er bestaat niet één model om succesvol te kunnen zijn. Soms zijn keuzes gericht op een verbetering van de bedrijfsvoering en daarmee op het verbeteren van de financiële prestaties, waarbij het gewenste ondersteuningsaanbod beschikbaar blijft. Uiteraard zijn de omstandigheden waaronder de mensen hun werk kunnen verrichten het belangrijkst. Het is belangrijk dat gemeenten zich daar rekenschap van geven.
Meer in het algemeen constateer ik dat sociale ontwikkelbedrijven veel kennis en expertise hebben die goed bruikbaar is om onder andere nieuwe beschut werkplekken te organiseren, of om mensen uit de brede doelgroep van de Participatiewet toe te leiden naar een plek bij een reguliere werkgever.
Begrijpt u dat dit een enorme klap is voor de meer dan 2.000 mensen die in volle tevredenheid via Soweco aan het werk zijn?
Elke verandering zorgt voor onzekerheid. Daarom bereiden de gemeenten de transitie zorgvuldig door. De gemeenten hebben aangegeven dat voor de werkenden geldt dat de baan zelf, het salaris en de begeleiding gecontinueerd zullen worden.
Wat vindt u van het feit dat de ondernemingsraad tot op heden op geen enkele wijze betrokken is geweest bij dit besluit en zoals het nu lijkt pas na een definitief besluit om input wordt gevraagd?
De gemeenteraden moeten zich nog uitspreken over het voornemen van de colleges van de zes betrokken gemeenten. In een vervolg, waarbij de organisatie-inrichting besproken wordt, zullen alle partijen, dus ook de ondernemingsraad, binnen hun formele positie betrokken worden, zo blijkt uit navraag bij de betrokken gemeenten.
Deelt u de mening dat de wethouders van de zes gemeenten veel onrust veroorzaken bij het personeel, aangezien Soweco een goedlopend sociale werkvoorziening (SW)-bedrijf is?
Ik heb geen oordeel over het functioneren van wethouders in gemeenten, het is aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en Wethouders te controleren.
Erkent u dat het besluit indruist tegen de aangenomen motie van het lid Jasper van Dijk die u verzoekt om in gesprek te gaan over het behoud van de infrastructuur van Soweco?2
Het voorgenomen besluit van de gemeenten om de uitvoering op een andere wijze vorm te geven betekent niet dat de infrastructuur van Soweco niet behouden kan blijven.
Wanneer gaat u in gesprek met betrokken gemeentes conform de motie van het lid Jasper van Dijk? Hoe houdt u ons op de hoogte van de vorderingen?
Op 5 december staat een gesprek gepland tussen het ministerie en de betrokken gemeenten.
Is het waar dat de zes afzonderlijke gemeenten een vetorecht hebben over een eventuele ontbinding van Soweco?3
Soweco voert diensten uit voor de Gemeenschappelijke Regeling als geheel (de Wsw) en voor de individuele gemeenten (onder meer Participatiewet, Wmo). In de statuten is vastgelegd dat unaniem moet worden besloten tot eventuele opheffing van de Gemeenschappelijke Regeling. Elke gemeente kan zelfstandig besluiten of en in welke mate de individuele dienstverlening voortgezet wordt.
Deelt u de mening dat de regering, conform de aangenomen motie van het lid Buma, de plicht heeft om de bestaande kennis en infrastructuur van SW-bedrijven in stand te houden?4
Ik deel de mening dat het verstandig is om de bestaande kennis en infrastructuur van de sw-bedrijven in te blijven zetten voor de brede doelgroep van de Participatiewet. Ik ben een verkenning gestart om te bezien op welke wijze op dit moment al dan niet invulling wordt gegeven aan het beschikbaar stellen van detacheringsfaciliteiten in de arbeidsmarktregio’s. De uitkomsten van deze verkenning komen in het voorjaar beschikbaar en bespreek ik met alle betrokken organisaties.
Hoe voorkomt u dat Soweco wordt ontmanteld, wat volledig in strijd is met de beide aangenomen moties?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en het antwoord op vraag 5.
De prijsverhoging van glycopyrroniumbromide (Sialanar). |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat de fabrikant Eurocept bereidende apotheken verzoekt glycopyrroniumbromide drank tegen overmatige speekselproductie, niet langer door te leveren wegens de introductie van het geregistreerde alternatief Sialanar® drank? Is dit toegestaan? Mogen andere bereiders van glycopyrroniumbromide dit nu niet meer leveren? Wat mogen ze wel en wat niet leveren?1
Collegiaal doorleveren van eigen bereidingen door apothekers is in strijd met de Geneesmiddelenwet. Omdat veel apotheken niet meer zelf bereiden bestaat er echter een patiëntbehoefte aan doorgeleverde bereidingen. Om die reden beschrijft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in de Circulaire «Handhavend optreden bij collegiaal doorleveren van eigen bereidingen door apothekers» onder welke voorwaarden zij niet handhavend op zal treden.2 Als belangrijk uitgangspunt geldt daarbij dat collegiaal doorleveren uitsluitend is toegestaan als wordt voorzien in een patiëntbehoefte en er geen geregistreerde adequate alternatieven (commercieel) beschikbaar zijn. Collegiaal doorleveren van glycopyrroniumbromidedrank is dus toegestaan wanneer patiënten om medische redenen niet uitkomen met Sialanar.
IGJ ziet er achteraf op toe of apothekers zich aan de Circulaire houden. Daarnaast mogen apotheken glycopyrroniumbromidedrank zelf magistraal bereiden voor eigen patiënten, zolang dit op kleine schaal gebeurt.
Overigens is Proveca Pharma Limited de fabrikant en handelsvergunninghouder van Sialanar, Eurocept is de distributeur in de Benelux.
Klopt het dat de prijs van het middel glycopyrroniumbromide, dat de fabrikant Eurocept heeft laten registreren als Sialanar®, na de registratie is verveelvoudigd? Wat was de prijs van het gebruik van glycopyrroniumbromide per maand voor introductie van Sialanar®, bij introductie en thans?
Het klopt dat de geregistreerde vorm van glycopyrroniumbromidedrank, Sialanar, een hogere prijs heeft dan de bereiding. Het Zorginstituut heeft hier in de beoordeling ook rekening mee gehouden. Het Zorginstituut gaat in het advies van 9 april 2019 uit van een gemiddelde behandelduur van 123 dagen, dit komt neer op 6 verpakkingen per behandeling. Voor Sialanar is dat € 2.241,24 euro per kuur, de gemiddelde kosten van de apotheekbereiding bedragen € 416,69 per kuur. Bij introductie van Sialanar op 1 oktober 2019 was de lijstprijs € 373,54 per fles van 250 milliliter, die prijs is tot op heden niet veranderd.
De prijs van een apotheekbereiding is niet een-op-een te vergelijken met die van een vergelijkbaar geregistreerd product. Het geregistreerde geneesmiddel kan een hogere prijs hebben omdat fabrikanten kosten maken voor het opstellen van een registratiedossier, het verkrijgen van de handelsvergunning en voor het garanderen van kwaliteit en veiligheid bij het productieproces. Het productieproces vindt op grotere schaal plaats en daarvoor gelden andere eisen dan voor een apotheekbereiding. Het is dus begrijpelijk dat een fabrikant voor een geregistreerd geneesmiddel meer vraagt dan voor een magistrale bereiding.
Is het waar dat de prijs voor Sialanar® ongeveer tienmaal hoger is dan de prijs van vergelijkbare magistraal bereide dranken?2
Zie antwoord vraag 2.
Op basis waarvan is Eurocept tot deze prijsstelling gekomen?
Dat is mij niet bekend.
Klopt het dat de registratie van Sialanar® met name berust op twee gerandomiseerde, placebo-gecontroleerde studies waarbij Sialanar® zelf niet is onderzocht? Klopt het dat Sialanar® is geregistreerd op basis van «well-established use» en de aanvrager niet zelf klinisch geregistreerde onderzoeken heeft moeten doen?3
Dat klopt. Sialanar is bij de EMA geregistreerd op basis van «well-established use». Dat betekent dat de werkzame stof van het geneesmiddel langer dan 10 jaar gebruikt wordt, en werkzaamheid en veiligheid vastgesteld zijn in de praktijk. Bij deze registratieprocedure is het niet noodzakelijk dat de aanvrager nieuwe klinische onderzoeken indient. De beoordeling vindt plaats op basis van de beschikbare wetenschappelijke literatuur en de huidige Europese behandelrichtlijnen.
Dat een fabrikant geen nieuwe klinische studies hoeft in te dienen, betekent overigens niet dat de registratieprocedure geen inspanningen vergt of geen kosten met zich meebrengt. Er is nog steeds een volledig registratiedossier nodig, waarvoor de fabrikant alle gepubliceerde non-klinische en klinische gegevens op een rij moet zetten en waarin de fabrikant een onderbouwing van de werkzaamheid en veiligheid moet geven.
Wat zijn naar uw oordeel bij benadering de investeringen geweest die Eurocept heeft moeten verrichten om het middel geregistreerd te krijgen?
Daar heb ik geen zicht op. Wel weet ik dat registratie bij de EMA per volledig dossier minimaal € 291.800 kost.5 Daar komen nog jaarlijkse kosten bij van € 104.600 per goedgekeurd geneesmiddel. Afgezien van de kosten voor EMA-registratie heb ik geen inzage in andere investeringen van de fabrikant, bijvoorbeeld om de productie op te starten.
Wat vindt u van het registreren van een duurder alternatief voor een reeds bestaande (door)geleverde apotheekbereiding, terwijl het middel van de fabrikant niets toevoegt of misschien juist zelfs ongemak veroorzaakt bij patiënten vanwege het feit dat zij moeten overstappen?
Ik vind het een goede zaak als een bereiding geregistreerd wordt, een geregistreerd product heeft de voorkeur. Bij een geregistreerd geneesmiddel zijn kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid onafhankelijk getoetst.
Ik besef dat overstappen ongemak kan veroorzaken. Het wisselen van geneesmiddelen met dezelfde werkzame stof is in beginsel echter geen probleem. Dit sluit niet uit dat sommige patiënten toch bijwerkingen kunnen ervaren. Deze patiënten raad ik aan om contact op te nemen met hun arts of apotheker.
Wat betreft de kosten verwijs ik u graag naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat het registreren van een duurder alternatief voor een reeds bestaande doorgeleverde apotheekbereiding eerdere pogingen ondermijnen om magistraalbereidingen meer ruimte te bieden?
Die mening deel ik niet. In mijn brief van 8 april 2018 over magistrale bereidingen heb ik duidelijkheid en houvast gegeven over de inhoud en reikwijdte van het begrip apotheekbereiding, en hoe IGJ hierop toezicht zal houden.6 En zoals u kunt lezen in mijn antwoord op vraag 7, vind ik het een goede zaak als een bereiding geregistreerd wordt.
Kunt u aangeven hoeveel patiënten dit middel gebruiken en hoeveel de kosten zullen gaan oplopen?
In het advies van 9 april 2019 over Sialanar schat het Zorginstituut dat zo’n 389 patiënten de drank gebruiken. Het Zorginstituut verwacht dat in 2020 het aantal gebruikers ligt tussen 403 en 1188. Opname van Sialanar in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) leidt tot meerkosten van in totaal € 0,7 tot € 2,2 miljoen, waarbij Sialanar de bereiding zal gaan vervangen.
Kunt u verzekeren dat geen van de patiënten hoeft bij te betalen wanneer Sialanar® wordt verstrekt? Zo nee, hoe hoog wordt dan de bijbetaling per maand?
Sialanar is op advies van het Zorginstituut opgenomen op bijlage 1B van het GVS. Middelen op bijlage 1B zijn niet geclusterd met andere, vergelijkbare, geneesmiddelen en kennen geen vergoedingslimiet. Hierdoor zijn bijbetalingen voor patiënten niet aan de orde.
Deelt u de mening dat Eurocept ter verantwoording dient te worden geroepen over de prijsstelling, aangezien deze fabrikant in het verleden hetzelfde deed met het middel Amfexa en de kosten voor de samenleving hiermee enorm oplopen terwijl de fabrikant zelf een jaaromzet kent van honderden miljoenen?4
Die mening deel ik niet. Geregistreerde geneesmiddelen hebben de voorkeur boven bereidingen. Registratie en productie brengen kosten met zich mee, het is begrijpelijk dat dit een effect heeft op de prijs. De prijs van het geregistreerde geneesmiddel moet wel in verhouding staan tot de geleverde inspanning. Bij opname in het GVS heb ik de fabrikant erop gewezen dat een verandering in de prijs van Sialanar of veranderde omstandigheden kunnen leiden tot herziening van het besluit tot plaatsing in het GVS.
Gelet op de overwegingen in mijn antwoord op vraag 7 ben ik niet van plan het registreren van bereidingen aan banden te leggen. Wel zal ik de prijsstelling van geregistreerde bereidingen kritisch blijven volgen.
Wat gaat u doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 11.
Gevaarlijke AGPO Ferroli CV-ketels |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw mening over de conclusie van de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) dat AGPO Ferroli CV-ketels lang niet altijd goed worden onderhouden?1
Voor een veilig product is het van belang dat, indien onderhoud van toepassing is, onderhoud op een regelmatige en correcte wijze plaatsvindt. Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaar om ervoor te zorgen dat het product tijdig wordt onderhouden. Indien deze daarin tekortschiet, kan het voorkomen dat een onveilig product in gebruik is.
Naar aanleiding van het onderzoek van de NVWA2 voert Ferroli een drietal corrigerende acties uit. Eén van deze acties betreft het uitbrengen van een waarschuwing aan de bezitters en vermoedelijke bezitters van de bewuste cv-ketels, waarin nadrukkelijk wordt gewezen op de noodzaak de cv-ketel te laten controleren door een deskundige en onderhoud te laten uitvoeren door een met de bewuste cv-ketels bekend zijnde monteur dan wel installateur. De NVWA houdt toezicht op het uitvoeren van de corrigerende acties.
Waarin zit het verschil van inzicht tussen de zes onderhoudsbedrijven die menen dat de CV-ketels veilig zijn na goed onderhoud en het onderhoudsbedrijf Breman dat van mening is dat de CV-ketels onveilig zijn en aanvullend technisch onderzoek nodig is?
Onderhoudsbedrijf Breman kwam ten tijde van het onderzoek door de NVWA tot een ander overall oordeel dan de zes onderhoudsbedrijven. De NVWA heeft recentelijk nader contact opgenomen met Breman. Dit heeft nieuwe informatie opgeleverd. Breman heeft laten weten nu van mening te zijn dat de bewuste cv-ketels niet goed te onderhouden zijn aan de hand van de onderhoudsinstructies. Breman is van mening dat de risico’s van de bewuste cv-ketels slechts kunnen worden beperkt door de cv-ketels te voorzien van een thermische beveiliging. Het voorzien van de cv-ketels van een thermische beveiliging maakt deel uit van de door de NVWA voorgeschreven corrigerende acties. Overigens voert Breman in opdracht van eigenaren wel onderhoud uit aan de bewuste cv-ketels.
Deelt u de mening dat, gezien de resultaten van het NVWA-onderzoek waaruit blijkt dat een groot deel van de bewuste CV-ketels aan het einde van de technische levensduur is en daardoor aan vervanging toe zijn, de ketels die over de technische levensduur zijn per direct vervangen moeten worden?
Het is verstandig om producten die aan het einde van hun technische levensduur zijn, te vervangen. Dit is de verantwoordelijkheid van de eigenaar van het product.
Wat is uw reactie op het onderhoudsbedrijf Breman en de deskundigen die aan het woord zijn gekomen in Kassa, onafhankelijk technisch onderzoeker Peter Coppes en emeritus-hoogleraar Veiligheid en Rampenbestrijding Ben Ale?2
Ik constateer dat er een verschil van inzicht over de veiligheid van de bewuste cv-ketels bestaat tussen enerzijds onderhoudsbedrijf Breman, de heer Coppes en de heer Ale en anderzijds zes onderhoudsbedrijven en de fabrikant.
Het is aan de toezichthouder om passende maatregelen op te leggen aan de fabrikant. De NVWA heeft hier een onderzoek naar uitgevoerd en het bedrijf opgedragen corrigerende maatregelen uit te voeren.
Waarom concluderen sommige woningcorporaties, zoals Wonen Noordwest Friesland, dat de AGPO Ferroli CV-ketels veilig zijn, terwijl andere woningcorporaties zoals Parteon, Woonstichting De Voorzorg, Servatius en Woonpunt juist de bewuste CV-ketels vervangen wegens brandgevaar?3 4 5 6
De NVWA komt in haar rapport tot de conclusie dat de verbeterde onderhoudsinstructies die door Ferroli zijn opgesteld, geacht kunnen worden voldoende invulling te geven aan het noodzakelijke onderhoud en de wettelijke eisen. Wanneer deze worden nageleefd kunnen de ketels veilig worden gebruikt en is vervanging niet aan de orde. Een andere conclusie van de NVWA is dat een groot deel van de bewuste cv-ketels aan het einde van de technische levensduur is. Deze cv-ketels zijn toe aan vervanging vanwege hun leeftijd.
Elke woningcorporatie bepaalt zelf hoe zij naar aanleiding van het onderzoek van de NVWA om wil gaan met de bewuste cv-ketels in haar bezit. Van belang is in ieder geval dat, indien de corporatie kiest om de betreffende cv-ketels in bedrijf te houden, gevolg wordt gegeven aan de corrigerende acties die de NVWA aan de fabrikant heeft voorgeschreven. Uit informatie van websites8 9 10 blijkt dat sommige corporaties als motivatie geven om het zekere voor het onzekere te nemen en de cv-ketels vervangen, of dit versneld doen omdat ze toch al bezig waren met vervanging.
Welke maatregelen heeft Vestia genomen sinds het verschijnen van het rapport van de NVWA, aangezien is aangekondigd dat «Vestia maatregelen zal nemen die voortvloeien uit de bevindingen van het onderzoek»?7
De NVWA heeft bepaald dat Ferroli ervoor moet zorgen dat nog in gebruik zijnde cv-ketels van de bewuste typen worden voorzien van een thermische beveiliging, die de cv-ketel direct uitschakelt wanneer de behuizing van de warmtewisselaar te heet wordt. Vestia gaat in gesprek met de fabrikant en de installateurs over hoe zij zo snel mogelijk de thermische beveiliging gaan plaatsen. De eerder door Vestia gecommuniceerde aanpak voor het vervangen en het tweejaarlijks onderhoud van de Ferroli ketels blijft hetzelfde. Op haar site informeert Vestia haar huurders over het vervangingsschema.
Klopt het dat woningcorporaties een zorgplicht hebben ten aanzien van hun huurders om goed onderhoud aan een CV-ketel te laten uitvoeren? Bent u bereid om met woningcorporaties harde afspraken te maken om passende maatregelen te nemen naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek? Zo ja, hoe geeft u hier invulling aan? Zo nee, waarom niet?
Woningcorporaties zijn, net als andere verhuurders, wettelijk verplicht de verhuurde woning en de daarbij behorende installaties zoals de cv-ketel goed te onderhouden. Op het moment dat een verhuurder zijn onderhoudsverplichtingen niet nakomt, kan de huurder zich wenden tot de huurcommissie of de rechter. Ook kan een huurdersorganisatie het onderhoudsbeleid inzake de cv-ketels betrekken bij het overleg met de verhuurder op grond van de Wet op het overleg huurders verhuurder. Een huurdersorganisatie kan op die manier bepleiten dat de verhuurder sterker inzet op preventief onderhoud of op vroegtijdige vervanging van cv-ketels. Indien daaruit een geschil voortvloeit kan de huurdersorganisatie zich wenden tot de huurcommissie of de rechter. Gegeven de wettelijke verplichtingen voor verhuurders en vooral de reeds in gang gezette acties ten aanzien van onderhoud en vervanging, acht ik het maken van afspraken met een bepaalde groep verhuurders niet in de rede liggen en ook niet noodzakelijk.
Waar kunnen eigenaren van voormalige corporatiewoningen terecht die, zonder het te weten, een onveilige CV-ketel hebben overgenomen van een woningcorporatie? Deelt u de mening dat een gemiddelde consument er redelijkerwijs van uit mag gaan dat een CV-ketel veilig is?
De rechten en plichten van eigenaren van voormalige corporatiewoningen verschillen niet wezenlijk van de rechten en plichten van andere eigen woningbezitters. Huiseigenaren kunnen, indien er sprake is van onenigheid over de kwaliteit van het geleverde product, terecht bij de voormalige eigenaar. Zij zullen in onderling overleg moeten bepalen of er sprake is van verkoop van een ondeugdelijk product.
Ik deel deze mening in zoverre dat een cv-ketel veilig is indien deze periodiek wordt onderhouden door een vakbekwaam installateur. In dit verband wijs ik ook op het wettelijk stelsel «Certificering werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties» waaraan het Ministerie van BZK op dit moment in afstemming met de sector werkt.
Bent u bereid om over de gemaakte afspraken en de voortang hiervan de Kamer periodiek te informeren?
Ik zal u voor de zomer van 2020 informeren over de voortgang van de door de NVWA aan Ferroli opgelegde corrigerende acties.
In hoeverre heeft de fabrikant een verkeerde voorstelling van zaken gegeven bij de introductie van de bewuste CV-ketel, aangezien de CV-ketel in de markt is gezet als onderhoudsvriendelijk, wat in de praktijk niet zo blijkt?
In de praktijk is gebleken dat de bewuste cv-ketel meer onderhoud vergt dan andere cv-ketels. Dat is dus feitelijk anders dan bij de introductie van de bewuste cv-ketel is gecommuniceerd.
Wat was het doel van de proefopstelling die de fabrikant aan de NVWA heeft laten zien? Vond deze proefopstelling plaats op eigen initiatief van de fabrikant of op verzoek van de NVWA?
De fabrikant heeft naar aanleiding van de uitzending van KASSA van 16 maart 2019 en eerdere gesprekken met de NVWA in de periode tussen maart en juni 2019, zelf een proefopstelling gemaakt van één van de bewuste typen cv-ketels gecombineerd met een Optifor warmte-terug-win unit. Het doel van deze proefopstelling was om een situatie te simuleren waarbij een niet-tijdig onderhouden cv-ketel in normaal bedrijf was.
Welke consequenties zijn verbonden aan een vaststelling door inspecteurs van de NVWA dat een proefopstelling niet overeenkomt met de praktijk, zoals de vaststelling in dit geval dat vrijwel alle brandbare materialen verwijderd waren?
Naar aanleiding van de bevindingen van de NVWA zijn de volgende corrigerende acties door de fabrikant noodzakelijk:
Zo snel mogelijk een waarschuwing uitbrengen aan de bezitters en vermoedelijke bezitters van de AGPO Ferroli cv-ketels van de typen Econpact, Ultima, MegaDense en MegaLux. Daarbij moet nadrukkelijk gewezen worden op de noodzaak de cv-ketel te laten controleren en het noodzakelijk onderhoud te laten uitvoeren door een onderhoudsbedrijf dat met de bewuste cv-ketels bekend is.
De laatste versie van de onderhoudsinstructies actief en kosteloos ter beschikking stellen aan zowel de bezitters van de bedoelde cv-ketels als aan de onderhoudsbedrijven.
De nog bij de consumenten in gebruik zijnde bewuste cv-ketels (laten) voorzien van een thermische beveiliging die de cv-ketel direct uitschakelt wanneer de behuizing van de warmtewisselaar te heet wordt.
Inmiddels heeft de NVWA van de fabrikant een plan van aanpak ontvangen. Op de uitvoering van dit plan houdt de NVWA toezicht.
Bent u bereid om alsnog een 0800-nummer te openen voor bezorgde huiseigenaren en huurders?8
Bezorgde huiseigenaren en huurders met klachten of vragen kunnen zich wenden tot de NVWA. De NVWA is 24 uur per dag bereikbaar via telefoonnummer 0900–0388 en via de website van de NVWA (www.nvwa.nl). Het telefoonnummer en de website van de NVWA zijn breed bekend en goed vindbaar. Ik zie daarom geen toegevoegde waarde voor een afzonderlijk 0800-nummer.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over brandgevaarlijke isolatiematerialen plaatsvindt?
Ja, op het moment van schrijven is een debat nog niet ingepland.
De berichten ‘Smith: Air France en KLM nog meer integreren’ en ‘France Hits Out at Dutch in Feud Over Air France-KLM Holdings’ |
|
Joost Sneller (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Smith: Air France en KLM nog meer integreren»1 en «France Hits Out at Dutch in Feud Over Air France-KLM Holdings»?2
Ja.
Hoe verhouden de afspraken, de staatsgaranties, tussen Nederland en Frankrijk zich tot de uitspraak van de CEO van Air France-KLM Ben Smith om Air France en KLM verder te integreren?
De heer Smith geeft in het genoemde artikel aan dat hij de winstgevendheid, positie en merken van Air France-KLM wil versterken. Als aandeelhouder ondersteun ik deze ambitie. In dat kader is het goed dat het bestuur van Air France-KLM alle mogelijkheden bekijkt hoe dit bereikt kan worden en is het begrijpelijk dat daarbij ook wordt gekeken naar opties voor verdere integratie op onderdelen waar dat zinvol kan zijn. Uiteraard zal het kabinet daarbij de naleving van zowel de staatsgaranties als de afspraken die met Air France-KLM in 2015 gemaakt zijn in de gaten houden en tegelijkertijd zich als aandeelhouder blijven inzetten voor de borging van de publieke belangen die met Air France-KLM zijn gemoeid, conform de motie Dijkstra c.s. van 14 juni 20183. Daarnaast valt in nieuwsberichten van afgelopen week te lezen dat de heer Smith heeft aangegeven zich aan de gemaakte afspraken te zullen houden.
Op welke manier wordt de positie van KLM gegarandeerd binnen Air-France-KLM wanneer er verdere integratie plaatsvindt?
Zoals bekend heeft de Nederlandse staat een aandelenbelang in Air France-KLM genomen om meer invloed en zeggenschap in de holding te krijgen om daarmee de Nederlandse publieke belangen beter te kunnen borgen. KLM is met de hub op Schiphol van grote waarde binnen de holding. Zoals hierboven beschreven is het doel van de heer Smith om de gehele onderneming te versterken. Kijkend naar de toekomst vind ik het van belang dat de onderneming de goede weg voortzet om weer de nummer één vliegtuigmaatschappij van Europa te worden. In dit licht vind ik het positief dat alle vraagstukken worden bekeken, waarbij het belangrijk is dat er voldoende rekening wordt gehouden met de verschillende belanghebbende partijen binnen de luchtvaartmaatschappij. Het kabinet vindt het belangrijk dat het Nederlandse publieke belang goed geborgd wordt en dat zal dan ook leidend zijn bij het bepalen van ons standpunt op alle verschillende onderwerpen waar de onderneming mee te maken krijgt. We zullen waar nodig eerder gemaakte afspraken met de onderneming aan de orde blijven stellen. In nieuwsberichten van afgelopen week valt te lezen dat de heer Smith heeft aangegeven de gemaakte afspraken te respecteren en dat hij geen plannen heeft om onderdelen of zeggenschap van Nederland naar de Franse holding te halen. Eveneens valt te lezen dat de heer Smith een gesprek met de ondernemingsraad van KLM heeft gevoerd om eventuele zorgen te bespreken.
Kunt u aangeven of Air France-KLM als Frans staatsbedrijf gezien moet worden of als Nederlands-Frans staatsbedrijf?
Air France-KLM is geen staatsbedrijf maar een beursgenoteerd bedrijf, waar zowel de Nederlandse als de Franse staat aandelen in heeft. De juridische status van de onderneming is Frans.
Kunt u uiteenzetten op welke manier u ervoor zorgdraagt dat er geen banen van de KLM overgeheveld worden naar Parijs? Zo nee, waarom niet?
In lijn met de motie Dijkstra c.s. van 14 juni 2018 zet het kabinet zich in voor de publieke belangen die met Air France-KLM zijn gemoeid en blijft het kabinet in gesprek met het bestuur van de onderneming. De met de onderneming gemaakte afspraken komen daarbij waar nodig aan de orde.
Kunt u aangeven welke plannen bestaan voor integratie van de onderhoudsdivisies van KLM en Air France. Kunt u uitsluiten dat er banen van de onderhoudsdivisie van KLM naar Frankrijk worden overgeheveld?
Air France-KLM is een beursgenoteerde onderneming waardoor ik op zulk soort inhoudelijke onderwerpen niet in kan gaan.
Op welke manier is er contact met Martin Vial het hoofd van het Franse Agentschap van Staatsdeelnemingen?
Zoals bekend hebben mijn Franse collega Bruno Le Maire en ik op 1 maart 2019 een gezamenlijke Frans-Nederlandse werkgroep ingesteld om, inzake Air France-KLM, over belangrijke onderwerpen van standpunt te wisselen. Deze werkgroep staat onder leiding van de heer Vial, directeur-generaal van het Franse agentschap voor staatsdeelnemingen en de thesaurier-generaal van het Ministerie van Financiën. In dit kader is er regelmatig contact met de heer Vial.
Is er overleg met Martin Vial over zijn uitspraak in de pers dat de Nederlandse overheid moet kiezen tussen het aandelenbelang in de holding Air France-KLM of het aandelenbelang in KLM?
De gezamenlijke persverklaring van 1 maart 2019 geeft aan over welke onderwerpen door de werkgroep gesproken wordt. Verder ga ik niet in op de inhoud van de gesprekken in de werkgroep, dit komt mijns inziens de gesprekken niet ten goede. De manier waarop de heer Vial communiceert met de pers is aan hemzelf. Het kabinet vindt het niet opportuun, zolang de gesprekken lopen, hier via de pers over te communiceren.
Deelt u de mening dat dergelijke uitlatingen in de media vanuit de Franse staat niet bijdragen aan het vertrouwen in de Franse staat om de gemaakte afspraken en staatsgaranties na te komen?
De manier waarop de heer Vial communiceert met de pers is aan hemzelf. Het kabinet vindt het niet opportuun, zolang de gesprekken lopen, hier via de pers over te communiceren.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is van de gesprekken tussen de Nederlandse en Franse Staat over Air France-KLM en het garanderen van de staatsgaranties?
De gezamenlijke persverklaring van 1 maart 2019 geeft aan over welke onderwerpen door de werkgroep gesproken wordt. Het zijn complexe en constructieve gesprekken, waarbij veel partijen zijn betrokken. Verder ga ik niet in op de inhoud van de gesprekken. Naast het feit dat Air France-KLM een beursgenoteerde onderneming is, is het ook niet verstandig om tussentijds iets te delen over deze gesprekken zolang ze nog lopen.
Kunt u toelichten op welke wijze u de volgende toezeggingen aan de Kamer over Air France-KLM nakomt:
In lijn met de motie Dijkstra c.s. van 14 juni 2018 heeft het kabinet regelmatig contact met de top van Air France-KLM. Daarnaast heeft de Nederlandse staat een aandelenbelang in Air France-KLM genomen om meer invloed en zeggenschap in de holding te krijgen om daarmee de Nederlandse publieke belangen beter te kunnen borgen.
Kunt u toelichten hoe u zich inzet voor een eerlijke balans in het bestuur van de holding Air France-KLM nu de Nederlandse Air France-KLM Cargo topman Marcel de Nooijer vertrekt?
De samenstelling van het bestuur is een van de onderwerpen waarover standpunten worden gewisseld door de werkgroep. Zoals hierboven vermeld, ga ik niet in op de inhoud van de gesprekken, omdat dit mijns inziens niet ten goede komt aan de gesprekken.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat tientallen jeugdzorgorganisaties failliet dreigen te gaan |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tientallen jeugdzorginstellingen dreigen failliet te gaan»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het extreem zorgelijk is dat juist organisaties die hulp verlenen aan jongeren die afhankelijk zijn van intensieve zorg kopje onder dreigen te gaan?
Signalen rond de financiële ontwikkelingen van jeugdhulpaanbieders neem ik zeer serieus vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke. Zorgcontinuïteit staat hierbij altijd voorop.
Bent u het met mij eens dat erop wijzen dat zorgaanbieders zelf verantwoordelijkheid dragen voor de financiële situatie niet voldoende is wanneer de gezondheid van kinderen op het spel staat?
Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor het waarborgen van de kwaliteit van zorg en dragen zelf de verantwoordelijkheid voor hun bedrijfsvoering.
Gemeenten hebben een jeugdhulpplicht en zijn verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van jeugdhulp. Als een aanbieder financiële problemen heeft, moet hij samen met de gemeenten en andere betrokkenen een passende oplossing zoeken. Bemoeienis vanuit VWS is daarbij normaal gesproken niet nodig en niet aan de orde.
Als gesignaleerd wordt dat partijen er samen niet uitkomen en de continuïteit van cruciale jeugdhulp in gevaar dreigt te komen, kan de hulp worden ingeroepen van het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ). Het OZJ is sinds 1 januari 2019 operationeel en biedt onder andere eerstelijns bemiddeling bij geschillen tussen gemeenten en aanbieders. Als het OZJ geen soelaas biedt, kan geëscaleerd worden naar de Jeugdautoriteit. Het doel van de Jeugdautoriteit die ook per 1 januari 2019 is opgericht, is om de continuïteit van cruciale jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering te borgen. De Jeugdautoriteit doet dit door te bemiddelen rond de inkoop van jeugdhulp, gemeenten aan te spreken rond continuïteitsvraagstukken, bestuurlijke maatregelen voor bereiden en indien aan de orde mij te adviseren over tijdelijke liquiditeitssteun. Als de Jeugdautoriteit in gesprek met gemeenten en aanbieders geen zekerheid kan krijgen over het waarborgen van de continuïteit van cruciale jeugdhulp, escaleert de Jeugdautoriteit naar het ministerie. Dit brengt de rijksoverheid in positie om regie te nemen als partijen er onderling niet uit dreigen te komen. De kern van het beleid blijft: de continuïteit van zorg cruciale jeugdhulp staat centraal, niet de continuïteit van een individuele zorgaanbieder.
Kunt u zo spoedig mogelijk de Kamer informeren over het aantal kinderen wiens zorg hiermee in het geding komt en een overzicht geven van concrete maatregelen die u gaat nemen om de zorg voor deze jongeren te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Op 7 november 2019 is de brief «Naar een betere organisatie van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering» aan uw Kamer gestuurd.2 In die brief staat dat de Jeugdautoriteit een onderzoek naar de financiële gezondheid van jeugdhulpaanbieders heeft laten uitvoeren. De uitkomsten van dat onderzoek zijn bij de brief gevoegd. Hoewel dit onderzoek op een aantal onderdelen verschilt van het onderzoek waarnaar u verwijst, zijn de uitkomsten vergelijkbaar. In het rapport wordt geconcludeerd dat de financiële positie van 40% van de onderzochte aanbieders een hoog risico kent. De Jeugdautoriteit merkt op dat de resultaten wijzen op de financiële kwetsbaarheid van jeugdhulpaanbieders. Dat betekent niet dat de zorg voor de kinderen bij deze aanbieders in het geding is. De Jeugdautoriteit zal komend jaar onderzoek doen naar de achterliggende factoren. Onderdeel van dit onderzoek zijn gesprekken met aanbieders waarvan de jaarrekening risico’s laat zien.
Naast de concrete maatregelen die kunnen worden genomen als instellingen in financiële problemen verkeren, heb ik u op 7 november geïnformeerd over de stappen die ik ga zetten om te komen tot een betere organisatie van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering.
Bent u bereid de motie Kuiken omtrent onderzoek doen naar de financiële situatie van jeugdzorgorganisaties die «too big to fail» zijn te heroverwegen naar aanleiding van dit bericht?2 Zo nee, waarom niet?
Op 7 november 2019 heb ik u de uitkomsten gestuurd van het onderzoek van de Jeugdautoriteit naar de financiële gezondheid van jeugdhulpaanbieders.4
Vindt u het verstandig dat particuliere bedrijven de taak van waakhond op zich nemen en de maatschappij afhankelijk is van of zij wel of niet de noodklok luiden, zoals Intrakoop in dit geval heeft gedaan? Deelt u niet de mening dat dit een taak is van het ministerie?
Ik ben het met u eens dat de overheid hierbij zelf een taak heeft. Om die reden heeft de Jeugdautoriteit, in navolging van de Transitie Autoriteit Jeugd in 2018, onderzoek gedaan naar de financiële gezondheid van jeugdhulpaanbieders en zal ze volgend jaar weer een onderzoek doen.
Extra druk op de woningmarkt door nieuwe vluchtelingenstroom |
|
Emiel van Dijk (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Extra druk op woningmarkt door nieuwe vluchtelingenstroom»?1
Ja.
Bent u het eens met de uitspraak van dhr. Onno Hoes (nieuwe voorzitter van de NVM) dat «we in Nederland te weinig bouwen, laat staan voor alle vluchtelingen die hier straks (in Nederland) hun verdiende plek krijgen»?
Het aanjagen van de woningbouwproductie en het beter benutten van de bestaande voorraad is inderdaad nodig. Daar zetten vele partijen zich volop voor in, waaronder gemeenten en ik zelf.
De doelstelling in de Woonagenda om jaarlijks 75 duizend nieuwe woningen te bouwen is overigens gebaseerd op een woningbehoefteprognose waarin het migratiesaldo is meegenomen.
Bent u van mening dat Nederlanders, die vaak jarenlang op een woning moeten wachten, de enigen zijn die een nieuwe woning verdienen, en niet statushouders die hier niet eens thuis horen?
In Nederland wordt geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit. Iedereen in Nederland wordt in gelijke gevallen gelijk behandeld. Dat uitgangspunt is in onze Grondwet verankerd. De gemeente is verantwoordelijk voor het huisvesten van vergunninghouders conform de halfjaarlijkse taakstelling. Veelal wordt in samenwerking met corporaties gezocht naar een passende woning voor vergunninghouders, waarvan is bepaald dat zij verblijfsrecht in Nederland hebben, en andere doelgroepen. Gemeenten kunnen er echter ook voor kiezen om statushouders op een andere wijze te huisvesten.
Nadat de verplichte urgentiestatus van statushouders per 1 juli 2017 uit de Huisvestingswet is gehaald kunnen gemeenten zelf bepalen welke categorieën woningzoekenden ze als urgentiecategorie in de huisvestingsverordening wensen op te nemen. Deze keuze is daarmee lokaal bepaald. Dat statushouders op dit moment nog steeds door de meeste gemeenten in een urgentieregeling als voorrangscategorie worden beschouwd, is het gevolg van de afwegingen die gemeenten hebben gemaakt gegeven enerzijds de huidige lokale situatie op de woningmarkt en anderzijds de taakstelling die gemeenten hebben om statushouders te huisvesten. Tijdige huisvesting is niet alleen in het belang van statushouders, maar ook in het belang van de Nederlandse samenleving. Dan kunnen zij tenslotte sneller participeren in en bijdragen aan de Nederlandse samenleving. Bovendien zorgt een snelle doorstroom naar huisvesting ervoor dat de maatschappelijke impact en financiële kosten die gepaard gaan met de opvang van asielzoekers beperkt worden gehouden.
Nog belangrijker dan de toewijzing van woningen is de beschikbaarheid van voldoende woningen. Door heel veel partijen wordt daarom hard gewerkt om het aanbod te vergroten. Daarbij is het van belang meer flexibiliteit op de woningmarkt en in de aansluiting tussen de asielopvang te creëren. Het kabinet heeft daarom EUR 3 miljoen beschikbaar gesteld voor een tiental pilots waarbij zal
worden geëxperimenteerd met flexibele opvang- en/of huisvestingsoplossingen. Te denken valt aan het tijdelijk en gemixt huisvesten van verschillende doelgroepen alsook het aanbieden van opvangoplossingen in de buurt van de gemeente van uitplaatsing. De verwachting is dat de eerste pilots in de loop van 2020 starten.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat er geen enkele woning meer aan statushouders wordt weggegeven en dat deze allemaal ten goede komen aan Nederlanders in woningnood? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat Nederlanders niet weer de dupe worden van een nieuwe asielstroom, onder andere doordat woningen worden toegewezen aan statushouders?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet u eraan om Nederland zo onaantrekkelijk mogelijk te maken voor asielzoekers die zich hier willen vestigen?
Het kabinetsstreven is gericht op een menswaardig en effectief migratiebeleid. Dit houdt in dat Nederland bescherming biedt aan vluchtelingen die daar recht op hebben en dat afgewezen asielzoekers Nederland zo snel mogelijk moeten verlaten. Teneinde dit streven te realiseren, kiest het kabinet voor een brede, integrale benadering van het migratievraagstuk. Ik verwijs u hierbij naar de «voortgang integrale migratieagenda» die mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en mij door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 14 oktober 2019 naar de Tweede Kamer is gezonden.
Verzekeraar MSC Zoe weigert vervolgschade te betalen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Verzekeraar MSC Zoe weigert vervolgschade te betalen»?1
Ja.
Klopt het dat de verzekeraar van rederij MSC heeft aangegeven de schade van troep uit de MSC Zoe dat later nog aanspoelt niet meer te willen betalen? In hoeverre frustreert rederij MSC of de verzekeraar van rederij MSC het schadeafhandelingstraject?
Dat klopt niet. Rijkswaterstaat en de rederij MSC zijn nog in onderhandeling over de schadeafhandeling. Een onderdeel van deze onderhandelingen betreft ook de schade als gevolg van verloren lading uit de MSC Zoe die mogelijk later nog aanspoelt. Tot nu toe heeft de reder/verzekeraar aangegeven hiervoor een regeling willen te treffen.
In het schadeafhandelingstraject worden stappen gezet, echter MSC en de verzekeraar nemen daarvoor veel tijd. Dit is weliswaar niet ongebruikelijk in dit soort trajecten, maar deze opstelling van de verzekeraar en MSC komt zeker niet ten goede aan een snelle afwikkeling van de schadeclaims.
Deelt u de mening dat rederij MSC ook verantwoordelijk is voor de kosten van later aangespoelde troep vanuit de overboord geslagen containers van de MSC Zoe? Gaat u rederij MSC erop aanspreken en daarbij aangeven dat zij verantwoordelijk zijn en blijven voor alle schade (en kosten) die het gevolg zijn van de overboord geslagen containers en deze kosten volledig moet vergoeden?
Ja, ik heb de reder dit kort na de ramp al laten weten.
Wat is de reden dat Rijkswaterstaat haar schadeloket wilt sluiten? Verwacht Rijkswaterstaat geen kosten meer te maken bij het opruimen van de troep die het gevolg zijn van de overboord geslagen containers van de MSC Zoe?
Rijkswaterstaat zal het schadeloket pas sluiten wanneer over de schade adequate afspraken met de reder/verzekeraar zijn gemaakt. Voorlopig sluit Rijkswaterstaat het schadeloket nog niet.
In hoeverre klopt het dat Rijkswaterstaat haar eigen claims niet op orde heeft? Welk gedeelte van de claims heeft Rijkswaterstaat ingetrokken en wat is de reden hiervoor? Wie gaat nu de kosten betalen voor gemaakte overhead en BTW? Komen deze kosten nu bij de overheid terecht?
Dit klopt niet. Rijkswaterstaat heeft zijn totale claim op MSC verlaagd met € 483.000. Rijkswaterstaat heeft de taak om in geval van een calamiteit als die met de MSC Zoe, onmiddellijk te handelen teneinde gevaar voor de scheepvaartveiligheid zoveel als mogelijk te reduceren. Rijkswaterstaat heeft daarom kort na het overboord slaan van de containers van de Msc Zoe besloten om het RWS schip de Arca in te zetten, voor eigen rekening van Rijkswaterstaat. Daarbij werd op dat moment gedacht dat de inzet van korte duur zou zijn; MSC had immers toegezegd alle lading te gaan bergen en was druk bezig om schepen in te huren. De inzet van de Arca is gecommuniceerd met MSC, met de vermelding dat deze inzet voor rekening van RWS zou zijn.
Korte tijd later had MSC inderdaad schepen aan het werk. Gezien de grootte van het incidentgebied was dit echter onvoldoende. Daarop heeft Rijkswaterstaat besloten nog meer schepen in te zetten en dit gemeld aan MSC. Ook de Arca is actief gebleven. Daarbij is helaas verzuimd de eerdere mededeling over de kosten van de Arca in te trekken. Vervolgens is bij het opstellen van de claim van RWS deze afspraak over de inzet van de Arca over het hoofd gezien. De verzekeraar heeft Rijkswaterstaat gewezen op de gemaakte afspraak over de inzet van de Arca. Uiteindelijk zijn daarom alle kosten van de inzet van de Arca uit de claim gehaald.
Voor de meeste van de door overheidspartijen ingediende claims heeft MSC/verzekeraar eerder al bezwaar gemaakt tegen het berekenen van een overheadtarief bovenop de kosten voor inzet van eigen mensen. Hetzelfde geldt voor het in rekening brengen van de BTW-kosten die claimende partijen gemaakt hebben voor de inzet van bedrijven. Over de vergoeding van deze overheadkosten en BTW ben ik echter nog in onderhandeling met MSC en de verzekeraar.
Hondenhandel |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de tv-uitzending «Ellie in de Handel – Aflevering 2: Hondenhandel» van 14 oktober 2019?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat elders in de Europese Unie (EU) onder beestachtige omstandigheden gefokte honden in Nederland op de markt gebracht kunnen worden?
Ik ben van mening dat het onwenselijk is dat honden onder slechte omstandigheden worden gefokt en op de markt worden gebracht, ongeacht of de honden in Nederland of in het buitenland zijn gefokt.
Momenteel werk ik binnen Nederland aan een verbetering van het identificatie- en registratiesysteem van honden. Er komt een sluitende chiplogistiek, waarmee wordt voorkomen dat honden in het buitenland met een Nederlandse chip worden gechipt en als Nederlandse honden worden verkocht. Bij de registratie komen ook de fokker en chipper in beeld, waardoor zij uit de anonimiteit worden gehaald. Dit alles moet ertoe leiden dat de keten transparanter wordt en het steeds moeilijker wordt voor de malafide hondenhandel om te opereren.
Deelt u de mening dat het een onwenselijke situatie is dat als gevolg hiervan buitenlandse honden tegen een «voordeliger» tarief in Nederland te koop aangeboden kunnen worden, wat een oneerlijk concurrentienadeel oplevert voor Nederlandse fokkers, die zich over het algemeen plegen te houden aan de strenge vereisten omtrent dierenwelzijn?
Ik vind het ten algemene onwenselijk dat fokkers niet voldoen aan de eisen rondom dierenwelzijn. Dit geldt ook voor fokkers uit het buitenland.
Deelt u de mening dat de handhaving van de wettelijke vereisten voor het invoeren van honden uit andere EU-lidstaten op dit moment onvoldoende is?
Het is aan de individuele lidstaten om er voor te zorgen dat honden gezond zijn verklaard op het moment van vertrek uit een lidstaat. Dit gezondheidscertificaat is ook een vereiste binnen het Europese handelscontrolesysteem Traces. Als dit in de lidstaat van herkomst niet goed wordt gedaan, is het zaak dat dit in het land van herkomst wordt verbeterd. Dit neemt niet weg dat de NVWA handhaaft op het gebied van import.
Kunt u bevestigen dat het vaccinatievereiste tegen rabiës, dat voor het invoeren van honden geldt, structureel niet nageleefd wordt, omdat dieren al voordat het rabiësvaccin werkzaam is worden ingevoerd vanuit andere EU-lidstaten?
De informatie die beschikbaar is uit de Traces-certificering en controles van de NVWA bevestigt dit niet. In de Traces-certificaten wordt door een dierenarts verklaard dat aan de rabiësvoorwaarden van de EU wordt voldaan.
Kunt u bevestigen, bijvoorbeeld op basis van controles die door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zijn uitgevoerd, dat veel van de uit Oost-Europa ingevoerde honden vaak ernstig ziek zijn op het moment dat ze in Nederland verkocht worden, waardoor kopers van ingevoerde honden op hoge kosten worden gejaagd?
Dit blijkt niet uit de controles. Wel is bekend dat bij pups die zijn gefokt door zogenaamde broodfokkers, zowel in binnen- als in buitenland, vaker gezondheidsproblemen voorkomen. Dit komt ook naar voren in het rapport Beke, dat ik eerder naar uw Kamer stuurde (Kamerstuk 28 286, nr. 1056).
Kunt u aangeven hoe vaak en op welke wijze er door de NVWA gecontroleerd wordt op de wettelijke vereisten voor het invoeren van honden vanuit de EU?
De NVWA controleert steekproefsgewijs de importzendingen van honden die aangemeld zijn via het Traces-systeem. In 2018 zijn 89 controles uitgevoerd, waaronder 4 zendingen uit Hongarije. Er zijn geen tekortkomingen aangetroffen bij deze controles.
Naast controles op basis van de informatie uit Traces, voert de NVWA ook inspecties uit naar aanleiding van meldingen. Meldingen worden bijvoorbeeld door dierenartsen gedaan wanneer er twijfels zijn over de vaccinatiestatus, leeftijd of herkomst van een hond. Wanneer er een hoog risico op rabiës is, pakt de NVWA een melding met voorrang op.
Kunt u aangeven of er op dit moment gevallen bekend zijn van fraude met het EU-gezondheidscertificaat voor de export van dieren, waardoor dieren tegen de geldende regels alsnog in Nederland ingevoerd kunnen worden?
Tijdens inspecties zijn er regelmatig vermoedens van onregelmatigheden met de leeftijd van ingevoerde pups onderzocht. Uit deze inspecties bleken echter geen bewezen gevallen van fraude.
Kunt u aangeven of de invulling van Oost-Europese exportlanden, zoals Hongarije, aan het vereiste van een EU-gezondheidscertificaat op dit moment voldoende aanknopingspunten biedt voor de NVWA om de importregels te handhaven?
Uitgangspunt is dat de certificaten, afgegeven door een bevoegde autoriteit in een andere lidstaat van de EU, als voldoende betrouwbaar worden geacht. Uit controles van de NVWA zijn vooralsnog geen onjuistheden gebleken.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat de NVWA strenger gaat handhaven op de importvereisten voor honden uit andere landen binnen de EU, teneinde dierenleed in het buitenland en oneerlijke concurrentie voor Nederlandse fokkers te voorkomen?
De NVWA handhaaft op de importvereisten van honden. Bij de NVWA vindt voor toezicht en handhaving op welzijn van gezelschapsdieren in 2020 een intensivering plaats met 3 fte, waarvan een deel ingezet wordt op hondenhandel.
Daarnaast wordt ook ingezet op andere instrumenten, zoals voorlichting.
Onrust bij het Commissariaat voor de Media |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Is er inmiddels een nieuwe voorzitter benoemd zodat er bestuursrechtelijke besluiten kunnen worden genomen? Zo nee, wanneer wordt deze benoeming verwacht?1
Met ingang van 15 november 2019 zal mevrouw drs. R.H.M. (Renate) Litjens benoemd worden als interim-voorzitter voor de duur van maximaal een jaar. Daarmee kan de bestuursrechtelijke besluitvorming op collegeniveau op korte termijn weer ter hand genomen worden.
Wat zijn de consequenties voor (lokale) media als er geen bestuursrechtelijke besluiten kunnen worden genomen? Kan bijvoorbeeld de concessievergunningsverlening voor lokale omroepen vertraging oplopen?
Voor het overgrote deel van de reguliere toezichthoudende en uitvoerende werkzaamheden van het Commissariaat kan de besluitvorming op grond van het mandaatbesluit van het Commissariaat gewoon doorgaan. De besluitvorming over de vergunningverlening voor lokale omroepen loopt geen gevaar omdat deze besluiten rechtsgeldig genomen kunnen worden door de manager afdeling Onderzoek & Toegang.2 Er is geen noodprocedure en die is ook niet nodig gelet op het mandaatbesluit.
Is er voorzien in een noodprocedure mocht er niet op korte termijn een voorzitter benoemd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat behelst deze?
Zie antwoord vraag 2.
Worden de regels rondom transparantie en toetsing van nevenfunctie ook als eis gesteld aan een nieuwe voorzitter of worden ze alleen met de beoogd opvolger besproken?
In alle gevallen zal transparantie en toetsing van nevenfuncties plaatsvinden, dus zowel ten aanzien van de interim-voorzitter, de op termijn te benoemen permanente voorzitter als de overige in functie zijnde of te benoemen andere leden van het Commissariaat. Ik zal zo spoedig mogelijk met het Commissariaat in gesprek gaan over de wijze waarop die transparantie en toetsing voortaan in de praktijk structureel gewaarborgd wordt.