Marktwerking in de kinderopvang |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De crèche wordt duurder en slechter»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de kinderopvangsector (prijsniveau, wachttijden en dienstverlening)? Wat is in uw ogen de relatie tussen de privatisering in 2005 en de huidige kwaliteit?
De introductie van vraagfinanciering in 2005 heeft de kinderopvang veel goeds gebracht, zoals ook branchepartijen aangeven in hun position paper van 5-11-2010, die ook aan uw Kamer is verstuurd. Het heeft ondermeer geleid tot een flinke toename in het aanbod en meer efficiency. Daarnaast blijkt uit onderzoek van SEO (Marktwerking in de kinderopvang 2004–2008) dat kinderopvanginstellingen zich meer zijn gaan richten op de wensen van ouders, dat ertoe heeft geleid dat de oudertevredenheid in de kinderopvang groot is (In de enquête van SEO geven ouders een rapportcijfer van 8,2).
De kinderopvang is echter een jonge markt in ontwikkeling, vandaar dat deze nog niet optimaal functioneert. In 2009 zijn verschillende onderzoeken over de werking van de kinderopvang afgerond («Marktwerking in de kinderopvang 2004–2008» door SEO, en «Marktwerking in de kinderopvang» door Regioplan in opdracht van de NMa). Het tekort aan aanbod ten opzichte van de vraag komt als grootste knelpunt uit de onderzoeken. Ook het gebrek aan transparantie over de prestaties van kinderopvangorganisaties wordt genoemd. Daarnaast blijkt uit onderzoek van het NCKO (Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek) dat de pedagogische kwaliteit tussen 2005 en 2009 achteruit is gegaan. Daarentegen blijkt uit het eerder genoemde onderzoek van SEO, dat ouders in 2008, evenals in 2004, tevreden zijn over de kwaliteit van de kinderopvang.
De NMa concludeert op basis van het bovengenoemde door Regioplan uitgevoerde onderzoek «Marktwerking in de kinderopvang», dat de gemiddelde stijging van het uurtarief niet buiten proportioneel lijkt te zijn.
Volgens SEO wordt het probleem van wachtlijsten en dalende kwaliteit veroorzaakt door de met overheidsfinanciering opgestuwde vraag. De focus van ondernemers lag daarom meer op het vergroten van het aanbod dan op het verbeteren van de kwaliteit. Ook het NCKO geeft als één van de verklaringen voor de daling van de kwaliteit de sterke groei van de sector sinds 2005.
Bent u van mening dat een markt enkel kan functioneren en dus voor alle gebruikers tot een goede prijs-kwaliteitverhouding kan leiden, indien er sprake is van voldoende verschillende aanbieders, goed vergelijkbare prijzen en producten en een laagdrempelige mogelijkheid tot overstappen?
Inderdaad veronderstelt een goed functionerende markt dat ouders prijs en kwaliteit kunnen afwegen en dat aanbieders met elkaar concurreren. Een markt kan ook goed functioneren met een beperkt aantal aanbieders. Het enkele feit dat een onderneming zeer succesvol opereert en een, in vergelijking met haar concurrenten, grote omvang bereikt, betekent niet dat sprake is van een concurrentieprobleem. Grote spelers kunnen gedisciplineerd worden doordat nieuwe partijen kunnen toetreden tot de betreffende markt of bestaande partijen kunnen uitbreiden.
Hoe beoordeelt u deze aspecten bij de Nederlandse kinderopvangmarkt in het licht van een – op sommige locaties – beperkt aantal aanbieders met prijsstijgingen en wachtlijsten als gevolg?
De kinderopvangmarkt functioneert nog niet optimaal (zie het antwoord op vraag 2). Mijn voorganger heeft u een brief toegezegd over de nadere uitwerking van haar plannen in de brief van 5 februari 2010 om de positie van ouders te versterken. Ik wil dit echter in samenhang bezien met actuele ontwikkelingen op de markt, zoals de invloed van bezuinigingen. Ik zeg u daarom in de loop van volgend jaar een brief toe, die deze onderwerpen in samenhang zal behandelen. Ik heb het CPB gevraagd of zij onderzoek willen doen naar de kinderopvangmarkt. De centrale onderzoeksvraag is of de publieke belangen (doelmatigheid, kwaliteit en toegankelijkheid) binnen de huidige marktomstandigheden en spelregels gewaarborgd zijn.
Deelt u de mening van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) dat er met de marktwerking in de kinderopvang weinig mis is, maar dat ouders niet als «bewuste afnemers» opereren?
Uit de onderzoeken blijkt dat ouders op de kinderopvangmarkt zicht slechts in geringe mate als bewuste afnemers gedragen. Een bewuste afnemer vergelijkt de verschillende aanbieders op (economische) aspecten, kiest op basis daarvan voor een bepaalde aanbieder, en past zijn keuze aan indien blijkt dat een andere aanbieder beter blijkt te scoren. SEO stelt dat ouders door het bestaan van wachtlijsten (vooral op populaire dagen) kiezen voor de opvang waar het eerst plaats is en dus geen prijs/kwaliteitafweging maken. Daarnaast blijkt uit zowel het onderzoek van Regioplan als dat van SEO, dat de keuze van ouders voor een opvanglocatie vooral ingegeven wordt door de reistijd. De belangrijkste reden voor ouders om over te stappen naar een andere instelling komt dan ook door een verhuizing. Ook is kinderopvang een vertrouwensgoed, waardoor ouders niet snel van aanbieder zullen wisselen als hun kind het naar zijn/haar zin heeft, al blijkt de prijs/kwaliteit verhouding elders beter te zijn.
Wat vindt u van het idee om het (markt)toezicht op de kinderopvang anders te organiseren?
De kinderopvang is een markt, waarbij sprake is van contractvrijheid tussen ouders en aanbieders. Oudercommissies hebben adviesrecht op o.a. prijzen en openingstijden. Indien er aanwijzingen zijn dat aanbieders misbruik maken van hun economische machtspositie kan de NMa een mededingingsrechtelijk onderzoek starten en – indien zij inderdaad misbruik van economische machtspositie vaststelt – handhavend optreden, bijvoorbeeld door het opleggen van een boete. De NMa kan tevens een meer algemeen onderzoek naar de werking van een bepaalde markt (laten) uitvoeren, een zogenoemde marktscan. Een dergelijk onderzoek in de kinderopvangmarkt heeft de NMa in 2009 laten uitvoren. Of het (markt)toezicht anders georganiseerd moet worden neem ik mee ik mijn brief over de werking van de kinderopvangmarkt die ik in de loop van 2011 aan u zal aanbieden.
Hoe beoordeelt u de conclusie in het artikel dat de vier belangrijkste kinderopvangbedrijven in grote gemeentes meer dan negentig procent in handen hebben en daarbij gebruik maken van schaalvoordelen en efficiency die het rendement vergroten maar de kwaliteit verkleinen?
Zoals het artikel concludeert klopt het dat er steden zijn met een beperkt aantal spelers, maar dat was ook voor invoering van de Wet kinderopvang al zo (toen was vaak sprake van één stichting per gemeente). Als er minder aanbieders zijn, betekent dat niet per definitie dat er van verstoorde marktwerking sprake is. De toetredingsbelemmeringen zijn namelijk relatief laag. Daarom is het volgens het onderzoek van de NMa zeer aannemelijk dat zelfs in gemeenten waar nog steeds maar een zeer beperkt aantal aanbieders actief is, aanbieders er rekening mee houden dat er nieuwe toetreders komen als zij hoge prijzen gaan rekenen of tegen ongunstige voorwaarden gaan leveren. Ik heb geen informatie dat de kwaliteit in de betreffende gemeenten lager is.
Gezien de beschreven problemen op de kinderopvangmarkt, hoe beoordeelt u de aspecten aanbodstructuur, prijstransparantie en overstapmogelijkheid op respectievelijk de energiemarkt, de mobiele telecommarkt en de hypotheekmarkt?
Ten aanzien van zaken als aanbodstructuur, prijstransparantie en overstapmogelijkheden op de energiemarkt wijs ik op de marktmonitorrapportage die de Nederlandse Mededingingsautoriteit jaarlijks over de energiemarkt opstelt. Uit deze marktmonitor blijkt dat op de energiemarkt voortgang wordt geboekt op deze aspecten.
Op de mobiele telecommarkt zijn drie mobiele telecomoperators actief met een eigen netwerk en talloze «Mobile Virtual Network Operators» die gebruik maken van deze netwerken en dezelfde diensten aanbieden. De Onafhankelijke Post- en Telecommunicatie Autoriteit ziet als sectorspecifieke toezichthouder toe op de werking van de mobiele telecommarkt. Prijstransparantie speelt een belangrijke rol op deze markt, aangezien aanbiedingen vaak complex zijn en bestaan uit verschillende tariefelementen, zodat consumenten moeite hebben om een goed beeld te vormen van de daadwerkelijke kosten van een abonnement. Daarom zijn onlangs scherpere transparantie-eisen gesteld ten aanzien van de tarieven die worden gehanteerd. Ook zijn de overstapmogelijkheden per 1 juli 2009 vereenvoudigd. Consumenten kunnen sindsdien met een opzegtermijn van één maand hun contract opzeggen, zodra hun eerste contracttermijn is verstreken. Ook hebben zij het recht op behoud van hetzelfde telefoonnummer als zij naar een andere aanbieder overstappen.
De hypotheekmarkt kenmerkt zich als een markt waarop een beperkt aantal ondernemingen actief is dat gezamenlijk een relatief groot marktaandeel heeft. Dit maakt het concurrentieproces kwetsbaar. Mede hierom vormt de hypotheekmarkt momenteel onderwerp van onderzoek door de NMa. In het eerste deel van haar onderzoek heeft de NMa geconcludeerd dat de marges na medio 2009 hoog zijn in historisch en internationaal perspectief. Het tweede deel van het onderzoek is dan ook zeer interessant, omdat de NMa hierin de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart zal brengen en mogelijke gebreken in de marktwerking zal identificeren. Voor zover relevant zullen de door u genoemde factoren door de NMa worden meegenomen in het tweede deel van haar onderzoek. Mijn collega van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zal u dit onderzoek toezenden, zodra het gereed is.
De verkoop van het belang in het Oostenrijkse Redmail door TNT vanwege de invoering van een nieuwe postwet 'die concurrentie beperkt' |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Wat is uw reactie op het nieuwsbericht over de verkoop van het belang in Redmail door TNT vanwege een nieuwe postwet in Oostenrijk die aldaar de concurrentie beperkt?1
Op 13 januari 2010 heeft TNT met een persbericht aangekondigd toekomstige activiteiten van Redmail te zullen beperken tot de bezorging van kranten. Dit naar aanleiding van de bijeenkomst met beursanalisten begin december 2009, waarin TNT heeft besloten per EU-land te kijken of TNT allianties zal vormen dan wel zich terug zal trekken. Het bericht van 2 november jl. heb ik derhalve ter kennisgeving aangenomen.
Is het waar dat in Oostenrijk de brievenbussen, waarin postbedrijven de post bestemd voor bewoners moeten deponeren, op slot zitten en dat alleen het voormalig staatsbedrijf in Oostenrijk de sleutels voor deze brievenbussen heeft waardoor de bezorging door andere postbedrijven feitelijk onmogelijk is?
Voor wat betreft het sleutelprobleem heeft TNT bij navraag in januari 2010 aangegeven dat ongeveer bij 30% van de huisbrievenbussen in Oostenrijk alleen bezorgd kan worden door middel van een sleutel; dergelijke sleutels heeft alleen de Österreichische Post, als verlener van de Universele Dienst.
Deze situatie is door concurrenten op de Oostenrijkse postmarkt langs juridische weg aangevochten, teneinde op dit punt gelijke kansen te creëren voor alle spelers. De klagers zijn weliswaar in het gelijk gesteld, maar in de situatie is de facto niets veranderd, omdat de brievenbussen eigendom zijn van de betreffende woningeigenaren. De postmarkt gaat in Oostenrijk per 1 januari 2011 open, conform de Postrichtlijn. Voor het sleutelprobleem is in het wetsvoorstel (dat op 1 januari 2011 inwerking treedt) bepaald dat uiterlijk 31 december 2012 alle huisbrievenbussen toegankelijk dienen te zijn voor alle postbezorgers.
Heeft u contact met uw Oostenrijkse ambtgenoot over de problemen rond de toegang tot de brievenbussen? Zo nee, waarom niet en bent u alsnog bereid om contact te hebben en de Kamer hierover te informeren?
Er is geen contact met mijn Oostenrijkse ambtgenoot over de problematiek rond de toegang tot de brievenbussen. Dit betreft een binnenlandse aangelegenheid in Oostenrijk, waarbij de Oostenrijkse postwetgeving per 1 januari 2011 zorgt voor de implementatie van de Europese Postrichtlijn. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of de Oostenrijkse postwetgeving al dan niet in strijd is met de Europese regelgeving.
Deelt u de mening dat er door deze situatie geen sprake is van een gelijk speelveld op de Europese postmarkt en dat het Nederlandse bedrijf TNT in het nadeel is?
In Oostenrijk betreft het een overgangsproblematiek voor 30% van de huisbrievenbussen, die niet van de ene op de andere dag is opgelost. Maar zoals in de nieuwe Oostenrijke Postwet is aangegeven, wordt deze opgelost, waarmee, zij het met enige vertraging, wel een gelijk speelveld ontstaat. Ik wil er op wijzen dat de lidstaten met de grootste postmarkten, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, Nederland voor zijn gegaan met de volledige openstelling van hun postmarkt en dat TNT daar van meet af aan actief is.
Deelt u de mening dat, nu keer op keer op keer blijkt dat in Nederland de nieuwkomers een voordeel hebben ten opzichte van de voormalig monopolist in ons land, TNT, terwijl in andere Europese land juist de nieuwkomers, waaronder het Nederlandse TNT, een concurrentienadeel hebben ten opzichte van voormalige staatsbedrijven, de Europese liberalisering van de postmarkt volledig is mislukt?
Zie antwoord vraag 4.
Wat bent u van plan te gaan doen aan deze situatie?
De Europese Commissie ziet toe op een tijdige en juiste implementatie van de Postrichtlijn. Wanneer lidstaten in gebreke blijven, kan de Europese Commissie een infractieprocedure starten tegen de lidstaat.
Ik ga er vanuit dat de Commissie de implementatie nauwgezet zal volgen, net zoals indertijd bij de openstelling van de telecommunicatiemarkt.
Ik zal hiervoor aandacht vragen bij de Europese Commissie.
Kunt u deze vragen vóór eerstkomend algemeen overleg over de postmarkt beantwoorden?
Deze antwoorden ontvangt u voor het Algemeen Overleg van 15 december a.s., waarin de postmarkt in den brede wordt besproken.
Het dreigement van de NMa aan samenwerkende thuiszorgorganisaties |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het dreigement van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) aan thuiszorgorganisaties over afspraken over marktverdeling, prijsafspraken en gerommel met aanbestedingen, alsmede de boetes voor verschillende thuiszorgorganisaties?1
Wij hebben kennis genomen van de recentelijk door de NMa oplegde boetes aan een viertal thuiszorgorganisaties, alsook vijf besluiten op bezwaar van reeds in 2008 opgelegde boetes. Tevens hebben wij kennis genomen van het bericht dat de NMa met raden van toezicht van thuiszorgorganisaties in gesprek zal gaan om hen te wijzen op het belang van naleving van de Mededingingswet, zodat onderlinge prijsafspraken, het verdelen van markten of cliënten en het vervalsen van aanbestedingen worden voorkomen.2 Dit is evenwel niet op te vatten als een dreigement en wordt ook niet als zodanig ervaren blijkens de contacten die de NMa reeds met verscheidene thuiszorgorganisaties heeft gehad rondom het inplannen van gesprekken met raden van toezicht.
Bent u van mening dat de thuiszorg een sector is die rommelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NMa constateert in haar persbericht dat thuiszorgorganisaties moeite hebben met het vinden van een balans tussen concurreren en het aangaan van ketensamenwerking. Tegen die achtergrond wil de NMa bereiken dat raden van toezicht actief toezien op de naleving van de Mededingingswet. Zoals bij vraag 1 aangegeven benadert de NMa derhalve raden van toezicht actief om dat te bereiken. Wij ondersteunen deze opstelling van de NMa.
Niettemin is gebleken dat de NMa in de sector verschillende onregelmatigheden heeft aangetroffen die dermate ernstig waren dat de NMa het noodzakelijk achtte om boetes op te leggen aan een negental thuiszorgorganisaties.
Erkent u dat de NMa een belangrijke taak heeft bij het opsporen van grote fraudes, zoals in de bouw en/of telefonie? Bent u van mening dat de zorg onder de fraudeprioriteit valt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NMa heeft een belangrijke taak bij het opsporen van grote fraudes, daar waar het overtredingen van de Mededingingswet betreft. De NMa bepaalt, na een uitgebreide consultatie, zelf haar prioriteiten en aandachtsvelden. De afgelopen jaren is de zorgsector steeds een aandachtsveld geweest. Het is van belang dat waar wet- en regelgeving vormen van vraagsturing in de zorg mogelijk maakt, de NMa met haar toezicht op naleving van de Mededingingswet de onderlinge onderscheidingsruimte van aanbieders en keuzevrijheid van patiënten beschermt.
Kunt u uitleggen hoe het toezicht van de NMa moet worden beoordeeld naar aanleiding van de waarschuwing aan de sector?2 Heeft zij dit overlegd met de andere toezichthouders in de zorg?
De NMa is verantwoordelijk voor het algemene mededingingstoezicht in alle sectoren. Vanuit deze verantwoordelijkheid is de NMa exclusief bevoegd om toezicht te houden op het kartelverbod. In het kader van dit toezicht binnen de thuiszorgsector, heeft de NMa aangekondigd met raden van toezicht van verschillende thuiszorgorganisaties in gesprek te willen gaan. Deze gesprekken worden vooraf ingepland in overleg met de betreffende thuiszorgorganisaties.
De NMa pleit ervoor dat elke thuiszorgorganisatie een complianceregeling invoert. Zo’n regeling helpt thuisorganisaties te voorkomen dat mensen binnen de organisatie zich schuldig maken aan overtredingen van de Mededingingswet. De NMa ziet hierbij een belangrijke rol voor raden van toezicht om de besturen te wijzen op het belang van een complianceregeling zodat medewerkers weten wat wel en niet kan.
Is het waar dat een zorgkantoor door de andere toezichthouder, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), verplicht wordt meerdere aanbieders te contracteren, om zo de marktwerking in de thuiszorg «te organiseren»?
De NZa beoordeelt jaarlijks de zorgkantoren op de uitvoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Een van de aandachtsvelden is het zorginkoopbeleid van zorgkantoren. Toetsingscriteria zijn daarbij: het contracteerbeleid, de doelmatige zorglevering, alsook innovatie en kwaliteit van zorgverlening. De NZa toetst onder andere of zorgkantoren zorgaanbieders, die vergelijkbare producten aanbieden, op een gelijke en objectieve manier behandelen. Tevens moeten zorgkantoren in het contracteerbeleid duidelijk opnemen welke coulance zij eventueel hanteren in hun beoordeling van nieuwe aanbieders. Een instrument om de doelmatigheid te bevorderen is het contracteren van meerdere aanbieders. Door nieuwe aanbieders een eerlijke kans te geven wordt tevens de keuzevrijheid van cliënten bevorderd. Om dit mogelijk te maken moeten zorgkantoren de procedure voor het contracteerproces en het contracteerbeleid tijdig kenbaar maken aan alle (potentiële) zorgaanbieders.
In het Algemeen rapport Uitvoering AWBZ 2009 besteedt de NZa ruim aandacht aan het functioneren van de zorgkantoren op het gebied van zorginkoop. In deze rapportage geeft de NZa naast het oordeel over het functioneren ook aan welke verbeterpunten er nog resteren. Hiermee wil de NZa bereiken dat zorgkantoren hun taken op een kwalitatief steeds hoger niveau uitvoeren.
Is het tevens waar dat de NZa ook de tarieven voor de thuiszorghandelingen heeft vastgesteld?
De NZa stelt maximumtarieven vast voor de thuiszorgprestaties die in het kader van de AWBZ worden vergoed. Sinds 2007 geldt dit evenwel niet meer voor thuiszorgprestaties in het kader van de huishoudelijke verzorging, omdat deze zijn overgeheveld van de AWBZ naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), uitgevoerd door gemeenten.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat er onderhandeld moet worden over de prijzen, terwijl de NZa de tarieven heeft vastgesteld?
Zoals aangegeven bij vraag 6, stelt de NZa maximumtarieven vast. Een maximumtarief geeft het plafond aan en biedt de mogelijkheid om in de onderhandelingen lager uit te komen. In het kader van een doelmatige uitvoering van de AWBZ is het aan de zorgkantoren om de tarieven vast te stellen die uiteindelijk worden vergoed. Veel zorgkantoren starten de onderhandelingen met een basistarief onder het maximumtarief waarbij aanbieders een opslag tot aan het maximumtarief kunnen krijgen indien zij ervoor kiezen extra kwaliteit te leveren.
Kunt u uitleggen hoe deze wijze van de zorg organiseren, door het zorgkantoor, de NZa en NMa, bijdraagt aan de kwaliteit van de zorg voor mensen die thuiszorg nodig hebben?
De wijze van organiseren van zorg bevat prikkels die ervoor moeten zorgen dat de cliënt waar voor zijn premiegeld krijgt. Het zorgkantoor koopt daartoe zorg in met de best haalbare prijs-kwaliteitverhouding en houdt op die manier de aanbieders van zorg scherp. De NZa houdt op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en de AWBZ toezicht op de uitvoering van de AWBZ door de zorgkantoren. De NMa voorkomt op grond van de Mededingingswet dat door mededingingsbeperkende afspraken de prijs en/of kwaliteit onder druk komt te staan omdat dergelijke afspraken de bewust ingebrachte prikkels uitschakelen.
Bent u gelukkig met de miljoenen euro’s boete die is uitgedeeld aan thuiszorginstellingen door de NMa? Bent u van mening dat dit een goede besteding is van zorggelden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij zijn het met u eens dat deze boetes – en indien tegen de boetes in beroep wordt gegaan de daarmee gepaard gaande rechtszaken – geen doelmatige besteding van zorggelden zijn. De boetes zijn echter het directe gevolg van duidelijke overtredingen van de Mededingingswet. Deze wet is van wezenlijk belang voor het waarborgen van de in de zorgsector geïntroduceerde vraagsturing en keuzevrijheid voor de patiënt. Het opleggen van boetes leidt ertoe dat zorgaanbieders een prikkel hebben om de Mededingingswet na te leven en keuzevrijheid voor patiënten nu en op langere termijn te borgen. Omgekeerd zou het volledig zonder consequenties laten van inbreuken op de Mededingingswet betekenen dat aan zorgaanbieders een vrijbrief wordt gegeven om eigenhandig de concurrentie en keuzevrijheid van de patiënt te beperken. Dit zal ten koste gaan van een structurele verbetering van de effectiviteit en doelmatigheid van de zorgsector en is daarmee niet in het belang van de Nederlandse gezondheidszorg. Aanvullend willen we nog opmerken dat bij het bepalen van de hoogte van de boetes door de NMa zowel gekeken is naar de hoogte van de omzet als naar de draagkracht van de betrokken instellingen. De boetes brengen derhalve de continuïteit van zorg niet in gevaar.
Bent u van mening dat de NMa het gezondheidszorgbelang dient met het uitdelen van boetes? Zo ja, hoe legt u dat uit? Zo nee, wilt u de NMa verzoeken te stoppen met boetes uitdelen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u van mening dat het boetegeld weer terecht moet komen bij de zorg? Zo ja, wilt u dat regelen en daarover de Kamer informeren? Zo nee, hoe legt u uit dat premiegelden via een omweg niet bij de zorg terecht komen?
In de Mededingingswet is bepaald dat boetes van de NMa de Staatskas invloeien. Ook bestuurlijke boetes van onder meer de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) vloeien zonder oormerk in de algemene middelen. Voorts hebben verschillende betrokken thuiszorgaanbieders aangegeven dat de boetes niet ten koste zullen gaan van de patiënt of de kwaliteit van de zorg, maar uit de reserves gefinancierd zullen worden. Wij zien dan ook geen aanleiding om voor boetes van de NMa een sectorspecifieke uitzondering te maken.
In dit kader is ten slotte van belang dat in mei van dit jaar de leden van de grootste branchevereniging van zorgaanbieders, ActiZ, een door de NMa voorgestelde sectorbrede schikkingsregeling voor mededingingsovertredingen – de zogenoemde regeling alternatieve afdoening – hebben afgewezen. Hierbij zou een programma worden gestart met een onafhankelijke commissie, waarbinnen thuiszorgaanbieders mededingingsbeperkende afspraken vrijwillig konden melden en beoogd werd herhaling in de toekomst te voorkomen. De commissie zou op grond van de ernst en duur van de gemelde afspraken per onderneming een schikkingsom vaststellen, af te dragen aan een apart fonds. Het geld uit dat fonds zou uitsluitend bestemd zijn voor innovatieve zorgprojecten die direct ten goede zouden komen aan de cliënt.
Een belangrijk aanvullend aspect van deze regeling was dat zorgaanbieders niet in beroep zouden gaan tegen het schikkingsoordeel van de commissie. Aangezien ook de NMa geen opvolging meer zou geven aan bij de commissie aangemelde afspraken, zou de regeling aldus langslepende en kostbare juridische procedures voorkomen. Vooraf was bekend dat het afwijzen van de schikkingsregeling met zich zou brengen dat de NMa de – tijdelijk stilgelegde – onderzoeken enbezwaarprocedures weer ter hand zou nemen. Dit heeft onder meer geresulteerd in de nu vastgestelde boetes.
Bent u er gelukkig mee dat de thuiszorgbranche en de NMa recht tegenover elkaar staan, met als resultaat rechtszaken?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij kunnen ons niet vinden in het beeld dat de NMa en de thuiszorgbranche recht tegenover elkaar staan. Een groot deel van de sector is zich inmiddels bewust van het belang van naleving van de Mededingingswet. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de meerderheid van de leden van ActiZ zich hebben uitgesproken ten faveure van het tot stand brengen van een zogenoemd «compliance programma» om naleving van de Mededingingswet binnen de sector te bewerkstelligen en voor de toekomst te waarborgen.
De thuiszorgbranche verschilt met name van mening met de NMa over de manier waarop met overtredingen van de Mededingingswet uit het verleden moet worden omgegaan. Zoals bij vraag 11 is aangegeven heeft de meerderheid van de ActiZ leden zich uitgesproken tegen de handreiking die de NMa de sector op dit punt heeft gedaan. Dat er nu sprake zal zijn van rechtszaken is een logisch gevolg op het afwijzen van deze regeling. Zoals al aangegeven bij vraag 11, was immers vooraf bekend dat het afwijzen van de schikkingsregeling met zich zou brengen dat de NMa de – tijdelijk stilgelegde – onderzoeken enbezwaarprocedures weer op zou pakken.
Vindt u het bijdragen aan de effectiviteit van de zorgsector en met name de doelmatige besteding van gelden, dat er rechtszaken moeten plaatsvinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe draagt de bemoeienis van de NMa bij aan de wens de bureaucratie in de zorg terug te dringen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NMa legt geen administratieve verplichtingen op aan zorgaanbieders, noch vraagt zij (periodieke) rapportages. De NMa is, als het ware, bureaucratieneutraal. Wel is het van belang dat zorgaanbieders op de hoogte zijn van, en handelen naar, alle op hen van toepassing zijnde regelgeving. In dat kader passen bijvoorbeeld de Richtsnoeren Zorg van de NMa, die zorgaanbieders daarbij ondersteunen, als ook de aangekondigde gesprekken met de raden van toezicht van thuiszorgorganisaties.
Kunt u uitleggen hoe u kleinschalige thuiszorg tot stand wilt brengen, zonder dat er afspraken over aanbod worden gedaan?4
Zorgkantoren kunnen het element kleinschaligheid in hun inkoopbeleid meenemen. Vervolgens kunnen zij meer zorg inkopen bij organisaties die hun zorgverlening kleinschalig hebben ingericht. Buurtzorg is een voorbeeld van een kleine thuiszorgorganisatie die groot geworden is door eigenstandig te groeien.
Bent u van mening dat er voor kleinschalig thuiszorg meerdere buurt- of wijkgerichte teams zich moeten «aanbieden»? Zo ja, kunt u uitleggen wat hier efficiënt aan is? Zo nee, wat gaat u doen met de bemoeienis van de NMa met de thuiszorg?
Vanuit het oogpunt van effectiviteit en doelmatigheid is het zinvol dat ook voor kleinschalige thuiszorg meerdere organisaties zich gaan aanbieden. Dit voorkomt dat een lokaal monopolie ontstaat waarin cliënten niets meer te kiezen hebben. Keuzevrijheid is van belang voor het behoud van onderscheidingsprikkels, wat positieve gevolgen heeft voor de prijs en de kwaliteit.
De vrijstelling van Europese aanbestedingen voor Britse elektriciteitsproducenten |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is het waar dat enkele Europese lidstaten vrijstelling verlenen op Europese aanbestedingen op het gebied van offshore windparken en dat de onderhandse procedure wordt gevolgd?
De Europese Commissie heeft op basis van artikel 30 van Richtlijn 2004/17/EG de bevoegdheid vrijstellingen te verlenen van de aanbestedingsplicht. De Europese Commissie heeft deze bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling van de aanbestedingsplicht inderdaad al aan enkele lidstaten verleend, waaronder aan het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Finland.
Wat is de aanleiding en het doel van richtlijn 2004/17/EU? Wat was de positie van de Nederlandse regering ten opzichte van deze richtlijn bij de behandeling?
Aanleiding voor Richtlijn 2004/17/EG was een vereenvoudiging en modernisering van de reeds bestaande aanbestedingsrichtlijnen voor de zogenoemde speciale sectoren. De Nederlandse regering heeft destijds het streven naar verduidelijking, modernisering, vereenvoudiging en flexibilisering van de toen bestaande regels gesteund.
In hoeverre zorgt de vrijstelling voor bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Finland voor protectionisme van de (lokale) markt en wat zijn de stappen die een land (of bedrijf) kan ondernemen indien deze door de toepassing van de vrijstelling door een ander land (of bedrijf) wordt benadeeld?
De reden waarom bedrijven in de speciale sectoren worden onderworpen aan een aanbestedingsplicht, is het gebrek aan concurrentie in de betreffende sectoren. In de meeste landen waren de energiebedrijven in handen van de overheid en was er vaak sprake van een monopoliepositie. In richtlijn 2004/17/EG staat dat «indien de activiteit in de lidstaat rechtstreeks aan mededinging blootstaat op marktgebieden tot welke de toegang niet is beperkt» een vrijstelling van de aanbestedingsplicht kan worden gevraagd. De Europese Commissie heeft geoordeeld dat onder andere in het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Finland, voldoende concurrentie is en de toegang tot de markt niet is beperkt. Derhalve is er geen reden aan te nemen dat er sprake zal zijn van protectionisme. Een ondernemer die zich desondanks benadeeld voelt, kan een klacht indienen bij de Europese Commissie.
Op welke wijze wordt een aanvraag voor ontheffing bij de Europese Commissie getoetst? Worden ook marktpartijen geconsulteerd? Indien ontheffing wordt verleend, op welke wijze is dan nog voor (buitenlandse) marktpartijen inzicht te houden op mogelijk werk en daarmee mogelijk gepaard gaande noodzakelijke investeringen?
In artikel 30 van Richtlijn 2004/17/EG is bepaald dat die richtlijn niet van toepassing is «indien de activiteit in de lidstaat waar zij wordt uitgeoefend rechtstreeks aan mededinging blootstaat op marktgebieden tot welke de toegang niet is beperkt». Dit houdt in dat aan twee criteria moet worden voldaan, a) rechtstreekse mededinging en b) een open markt. Bij de beoordeling van de rechtstreekse mededinging zijn de criteria uit het mededingingsrecht van toepassing. Genoemd worden: de kenmerken van de betreffende goederen of diensten, het voorhanden zijn van alternatieve goederen of diensten, de prijzen en de werkelijke of potentiële aanwezigheid van meerdere leveranciers van de goederen of diensten. Het vereiste van een open markt is vervuld indien de lidstaat de desbetreffende communautaire wetgeving tot openstelling van een bepaalde (deel)sector ten uitvoer heeft gelegd en toepast. In beginsel raadpleegt de Europese Commissie hier geen marktpartijen bij. Wel kan gevraagd worden om een standpunt van een onafhankelijke nationale instantie die bevoegd is voor de betrokken activiteit. Indien vrijstelling is verleend, is er in beginsel geen rol meer voor de overheid. Marktpartijen kunnen op de hoogte raken van mogelijk werk bij deze bedrijven door acquisitie, op dezelfde wijze als zij dat doen bij andere bedrijven.
Indien ontheffing is verleend, hoe wordt bij onderhandse aanbestedingen gecontroleerd dat de mededingingswet niet wordt overschreden? Mag van partijen, welke afhankelijk zijn van te realiseren omzet op deze onderhandse aanbestedingen, redelijkerwijs worden verwacht dat deze ageren indien mogelijk sprake is van overtreding van de mededingingswet?
Met het verlenen van een ontheffing vervalt de verplichting van de vragende partij om diens vraag openbaar aan te besteden. Dat betekent dat de partij in kwestie dan vrij is te bepalen wie zij wenst te contracteren. De Mededingingswet kan in de geschetste situatie op twee manieren in beeld komen. Wanneer de vragende partij een economische machtspositie inneemt, is zij in haar marktgedrag aan beperkingen onderworpen. Zo mag zij leveranciers of consumenten niet uitbuiten. Wanneer de Nederlandse Mededingingsautoriteit aanwijzingen heeft van misbruik van een economische machtspositie, kan zij hiertegen optreden. De Mededingingswet kan daarnaast in beeld komen als de partijen, die een product of dienst aanbieden, met elkaar afspraken maken over de prijs of opdrachten onderling verdelen. Er is dan sprake van een beperking van de mededinging aan de aanbodkant. Ook dan kan de Nederlandse Mededingingsautoriteit optreden.
Partijen die van mening zijn dat de Mededingingswet wordt overtreden, kunnen dit melden aan de Nederlandse Mededingingsautoriteit. Als de Nederlandse Mededingingsautoriteit aanwijzingen heeft dat de wet wordt overtreden, kan zij een onderzoek instellen en, bij vaststelling van een overtreding, boetes opleggen. Niet alleen de Nederlandse Mededingingsautoriteit kan bijdragen aan het handhaven van de Mededingingswet. Partijen die menen schade te lijden door ongeoorloofde afspraken of misbruik van een economische machtspositie, kunnen een zaak aanhangig maken bij de civiele rechter.
In hoeverre is er een uitzondering voor Nederland en de energieopwekking in Nederland, conform de mogelijkheden die artikel 30 van de richtlijn 2004/17/EU biedt?
Op basis van artikel 30 van de richtlijn 2004/17/EG kan een ontheffing bij de Europese Commissie worden aangevraagd. Dergelijke ontheffingen kunnen door het betrokken bedrijf zelf worden aangevraagd. Daarnaast kan de Staat een ontheffing aanvragen voor de gehele sector. In Nederland heeft de Nederlandse Aardoliemaatschappij op 8 juli 2009 een vrijstelling aangevraagd en gekregen voor de exploratie naar en exploitatie van aardolie en aardgas. Daarnaast wordt er op dit moment door mij in samenwerking met EnergieNed gewerkt aan een aanvraag voor vrijstelling voor de productie en levering van gas en elektriciteit voor de gehele sector. De Nederlandse Mededingingsautoriteit levert in dit proces feitelijke informatie over de werking van de markt. Ik verwacht deze aanvraag op korte termijn bij de Europese Commissie in te dienen.
Bent u van mening dat de uitzondering oneigenlijk gebruik in de hand werkt? Zo nee, waarom niet?
Een verzoek om vrijstelling wordt door de Europese Commissie alleen toegekend als de betreffende markt voldoende geliberaliseerd is. De achtergrond van deze uitzondering is dat zodra de sector geliberaliseerd is en de concurrentie toeneemt, de reden voor een aanbestedingsplicht verdwijnt. Ik vind dan ook niet dat deze uitzondering oneigenlijk gebruik in de hand werkt.
Ligt er een Nederlands verzoek tot vrijstelling van richtlijn 2004/17/EU bij de Europese Commissie? Wat zijn de implicaties van een dergelijk verzoek? Welke andere landen hebben soortgelijke verzoeken ingediend? Wat zijn daarvan de consequenties voor Nederland en voor Nederlandse bedrijven?
Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven, verwacht ik binnenkort een verzoek bij de Europese Commissie in te dienen om vrijstelling voor de productie en levering van energie en elektriciteit. Als dit verzoek wordt toegekend door de Europese Commissie, zullen opdrachten voor deze activiteiten niet langer aanbestedingplichtig zijn. Er zijn diverse andere lidstaten die al een vrijstelling van de Europese Commissie hebben aangevraagd en gekregen. De markten voor elektriciteitsproductie zijn inmiddels vrijgesteld in Groot-Brittannië, Oostenrijk, Zweden, Finland en Noord-Italië en de markten voor de elektriciteitslevering in Groot-Brittannië, Zweden en Finland. De enige gasleveringsmarkt die tot nu toe is vrijgesteld, is de markt voor gaslevering in Groot-Brittannië. De consequentie hiervan is dat bedrijven in deze lidstaten bij het aanbesteden van opdrachten niet langer de voorschriften uit de richtlijn hoeven te volgen.
De voorgenomen fusie van woningcorporaties PWS Rotterdam en Com.wonen |
|
Sadet Karabulut |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Intentieovereenkomst fusie PWS en Com.wonen»?1 Hebben deze woningcorporaties zich al met hun fusieplannen bij u gemeld, en heeft u hier al een standpunt over ingenomen?
Ja.
Mijn ministerie en het Centraal Fonds Volkshuivesting (CFV) zijn geïnformeerd over de voorgenomen fusie. De betreffende woningcorporaties hebben nog geen formeel verzoek tot goedkeuring van de voorgenomen fusie bij mij ingediend. Derhalve heb ik mij nog geen oordeel kunnen vormen over deze voorgenomen fusie. Begin december staat er een gesprek gepland tussen de bestuurders en het CFV om nadere informatie uit te wisselen.
Wat is uw oordeel over de omvang van deze voorgestelde «fusiecorporatie» met 50 000 verhuurbare eenheden? Acht u dit een wenselijke schaalgrootte voor deze te vormen woningcorporatie?
Uit onderzoek in opdracht van het voormalige ministerie van VROM (uitgevoerd door Cebeon, aangeboden bij brief van 10 mei 2006, TK 2005–2006, 29 453, nr. 40), als ook de praktijk blijkt dat er geen eenduidige relatie ligt tussen schaalgrootte enerzijds en de maatschappelijke prestaties en lokale binding anderzijds. Een ideale schaalgrootte van een woningcorporatie kan niet worden aangegeven. In de praktijk blijkt dat de omvang niet bepalend is voor de volkshuisvestelijke prestaties van een corporatie. Een corporatie van 50 000 of meer woningen kan net zo goed functioneren als een kleine corporatie. Het enkele feit dat een fusiecorporatie meer dan 50 000 woningen in bezit zal krijgen is geen reden om de fusie niet toe te staan.
Bent u ervan op de hoogte dat alle huurdersgroepen van zowel woningcorporatie PWS als van woningcorporatie Com.wonen klagen over achterstallig onderhoud? En kunt u bevestigen dat Com.wonen momenteel weigert om de komende vijf jaar onderhoud te plegen en woningverbetering toe te passen in Tuindorp Vreewijk als gevolg van onvoldoende financiële middelen?
Bij de bestuurder van PWS en de voorzitter van HPF, de overkoepelende huurdersorganisatie van PWS, zijn er op dit moment vanuit de huurdersorganisaties van PWS geen noemenswaardige klachten over onderhoud. Ook zijn er volgens Com.wonen geen noemenswaardige klachten over achterstallig onderhoud. Er hebben mijn ministerie noch het CFV berichten bereikt dat alle huurdersorganisaties van Com.wonen klachten hebben over achterstallig onderhoud.
Deze vraag wijst naar de situatie in Tuindorp Vreewijk. De Bewoners Organisatie Vreewijk (BOV) heeft in december 2008 een brief naar het CFV gestuurd waarin zij met betrekking tot de herstructureringsplannen en onderhoudsstaat van de woningen van Com.wonen in Vreewijk diverse opmerkingen en kanttekeningen heeft geplaatst over de planvorming, handelswijze en organisatorische kwaliteit van Com.wonen. Over het onderhoud van de woningen in Tuindorp Vreewijk bestaat discussie, omdat een deel van Vreewijk in aanmerking komt voor herstructurering. Van Com.wonen heb ik begrepen dat voor dit deel (ruim 1300 woningen) het onderhoudsprogramma integraal onderdeel is van het voorstel voor de herstructurering. Totdat definitieve overeenstemming is bereikt met onder meer de bewoners en de (deel)gemeente wordt terughoudend omgegaan met onderhoud. Com.wonen wil op deze wijze kapitaalvernietiging voorkomen. Dat geldt met name voor complexen waarvan de aanpak in de eerste fase staat gepland.
Van een weigering van Com.wonen om de komende vijf jaar onderhoud te plegen en woningverbetering toe te passen in Tuindorp Vreewijk is derhalve geen sprake. Het geplande onderhoud is afgestemd op de voorgenomen woningaanpak. Deze is niet ingegeven door de financiële middelen van Com.wonen. In de nu voorgestelde aanpak, waarover grotendeels overeenstemming is met alle partijen, wordt de herstructurering van Vreewijk verdeeld in drie fasen. De woningen in de eerste fase (540 woningen) krijgen binnen vijf jaar na de start van de aanpak een eindingreep (restauratie, renovatie of sloop/nieuwbouw). Voor deze fase wordt onderhoud gepleegd, waarmee de woning veilig, wind- en waterdicht blijft. Voor de tweede fase (426 woningen) en de derde fase (342 woningen) van de aanpak zal een uitgebreider onderhoudprogramma gelden vanwege de later geplande definitieve eindingreep.
Herinnert u zich nog dat huurders van Com.wonen in Tuindorp Vreewijk samen met de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) een experimentplan hadden opgesteld om met hun woning over te kunnen stappen naar een andere woningcorporatie? Acht u het verstandig wanneer woningcorporaties met zoveel onvrede onder huurders en achterstallig onderhoud van het bezit, fuseren tot één megacorporatie?
In 2008 heeft de bewonersorganisatie BOV van Com.wonen de SEV verzocht mee te werken aan een experiment over het oprichten van een nieuwe corporatie door de bewoners van de wijk Vreewijk zelf. Toenmalig minister Van der Laan heeft destijds de BOV en andere relevante partijen opgeroepen om eerst met elkaar de dialoog aan te gaan. Daar zijn alle betrokkenen nu volop mee bezig en het experiment is opgeschort. De projectgroep herstructurering Vreewijk en Com.wonen hebben mij geïnformeerd dat er op veel punten overeenstemming is bereikt over de aanpak.
Het aangaan van een fusie en de daarmee gepaard gaande schaalvergroting moet ten dienste staan en dus niet ten koste gaan van de belangen van de volkshuisvesting. In de circulaire MG 2002–18 is een aantal voorwaarden opgenomen om te beoordelen of het belang van de volkshuisvesting is gediend. Bij een eventueel ingediend fusieverzoek van deze woningcorporaties zal getoetst worden of de fusie een meerwaarde voor de volkshuisvesting oplevert.
Deelt u de mening dat, gezien de omstandigheden waarin deze woningcorporaties zich bevinden de fusieplannen stil gelegd moeten worden en in plaats daarvan een toezichthouder aangesteld moet worden om de boel op orde te brengen? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dat doen? Zo nee, wat is uw boodschap aan de huurders en hoe denkt u dat deze fusie zal bijdragen aan de kwaliteit en het wegwerken van de enorme hoeveelheid klachten en het achterstallig onderhoud?
Op basis van de verstrekte informatie zie ik geen aanleiding om over te gaan tot het aanstellen van een externe toezichthouder. Op voorhand kan ik niet aangeven of en hoe de fusie zal bijdragen aan de kwaliteit en het uitvoeren van onderhoud. Alle huurdersorganisaties van Com.wonen en PWS worden op basis van circulaire MG 2002–18 in de gelegenheid gesteld om een zienswijze te geven over de voorgenomen fusie. Van beide woningcorporaties heb ik begrepen dat nog voor de ondertekening van de intentieovereenkomst de belanghouders, waaronder de huurdersorganisaties, betrokken waren bij de dialoog over de eventuele fusie. Hoewel de huurdersorganisaties volgens de woningcorporaties aandachtspunten meegaven voor de fusie, bleken geen er op voorhand geen zwaarwegende bezwaren. Eventuele volkshuisvestelijke bezwaren over de voorgenomen fusie kunnen in de zienswijze kenbaar worden gemaakt. In mijn beoordeling wordt een groot belang gehecht aan positieve zienswijzen van zowel huurdersorganisaties als gemeenten.
De mogelijke overname van Crucell door Johnson & Johnson |
|
Paulus Jansen |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Onderschrijft u dat het Leidse biotechbedrijf Crucell een sleutelbedrijf is op het gebied van biotechnologische/farmaceutische research? Wat is in dit licht uw mening over de mogelijke overname van het bedrijf door Johnson & Johnson?1
Crucell is een belangrijk en succesvol Nederlands bedrijf op het gebied van de farmaceutica en de biofarmaceutische research. Een overname door Johnson & Johnson biedt het bedrijf waarschijnlijk meer mogelijkheden om sneller door te groeien dan Crucell op eigen kracht zou kunnen. Mede gezien de gezamenlijk gedane uitspraken van de bestuurders van Crucell en Johnson & Johnson over het behoud van het management, de naam en vestiging in Leiden, lijkt dit een goede ontwikkeling.
Bezitten de Universiteit Leiden, Universiteit Utrecht of enige Nederlandse overheid aandelen in het bedrijf? Zo nee, waarom is er bij deze spinoff van de Universiteit Leiden en de Universiteit Utrecht niet gekozen voor een vorm van publieke participatie?
De overheid heeft geen aandelen in Crucell. Vanuit het publieke belang is er geen aanleiding voor een staatsdeelneming in deze onderneming. Bovendien wordt door bedrijven zelf een overheidsdeelname veelal niet positief beschouwd, bijvoorbeeld bij het aantrekken van privaat risicodragend kapitaal om verdere groei te kunnen financieren.
De beide universiteiten hebben nooit aandelen in het bedrijf Crucell gehad. Wél waren zij mede aandeelhouder in de bedrijven Introgene (Universiteit Leiden) en Ubysis (universiteit Utrecht), waaruit in 2000 het bedrijf Crucell is voortgekomen. Alle aandelen van Crucell zijn bij de beursgang van Crucell in handen gekomen van beleggers.
Hoeveel hebben de Universiteit Leiden en/of de Universiteit Utrecht bij de afsplitsing van het bedrijf ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke subsidies heeft het bedrijf sinds de oprichting ontvangen?
Crucell heeft in de periode 2003–2009 voor diverse technologie samenwerkingsprojecten in totaal € 11,6 miljoen subsidie ontvangen.
Over de fiscale bijdrage in het kader van de WBSO wordt geen informatie verstrekt omdat het hierbij gaat om bedrijfsvertrouwelijke informatie.
Wat gaat u doen om te verzekeren dat een mogelijke overname geen voorbode is voor het wegsluizen van Nederlandse kennis en patenten, die voor een flink deel met publieke middelen zijn opgebouwd?
De aangekondigde overname behoort tot de ontwikkelingen in de private sector. Er is thans geen sprake van het eventueel wegsluizen van kennis en patenten. Integendeel, Crucell zal blijkens de berichten van Crucell het vaccincentrum worden van Johnson & Johnson.
Aanvullende vraag over de mogelijke overname van Crucell door Johnson & Johnson |
|
Paulus Jansen |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de bestuursvoorzitter van Crucell, de heer Brus, 11,9 miljoen euro ontvangt als het bedrijf wordt overgenomen?1 Bent u van mening dat bij een dergelijk persoonlijk financieel belang bij overname, het bedrijfsbelang in de verdringing kan komen? Is dit te verenigen met de strekking van het door de Tweede Kamer aangenomen amendement Tang/Irrgang?2 Zo ja, wilt u dit toelichten? Zo nee, welke maatregelen bent u bereid te nemen?
Het bericht is gebaseerd op een inschatting door derden van het optiepakket van de heer Brus dat voortvloeit uit de beloningsstructuur van Crucell. Het is niet aan mij om te beoordelen of door een persoonlijk financieel belang het bedrijfsbelang in het gedrang komt. Het bedrijfsbelang wordt bij een overname niet alleen beoordeeld door de bestuurders maar ook door de commissarissen en aandeelhouders. Uiteraard zal bij de overname aan de wetgeving moeten worden voldaan.
Het opleggen van een boete door de Nederlandse Mededingingsautoriteit aan de Landelijke Huisartsen Vereniging |
|
Henk van Gerven , Sharon Gesthuizen (GL), Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat was uw gedachte bij het horen van het nieuws dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) een boete van 51 000 euro heeft opgelegd aan de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) omdat de zegels van een deur zijn verbroken?1
Ik heb kennis genomen van het betreffende besluit van de NMa.
Kunt u zich de woede van de LHV voorstellen dat, doordat een bewaker van een extern beveiligingsbedrijf per ongeluk s nachts het zegel heeft verbroken hetgeen ook is toegegeven zij toch een dergelijke boete krijgt opgelegd? Zijn hier niet de grenzen van redelijkheid en billijkheid overschreden? Zo nee, waarom niet?
De NMa verzegelt ruimtes wanneer een onderzoek op locatie, waarbij gezocht wordt naar bewijs van een overtreding van de Mededingingswet, nog niet is afgerond. Op deze wijze kan het onderzoek op een later moment worden voortgezet zonder risico op verlies of beschadiging van het in de verzegelde ruimte aanwezige onderzoeksmateriaal. Bij het aanbrengen van een zegel benadrukt de NMa altijd dat het intact houden van een zegel de verantwoordelijkheid is van de onderzochte organisatie. De reden hiervoor is dat zij als enige in staat is om de hiertoe geëigende waarborgen te treffen, zoals het afsluiten van kamers.Door verbreking van een verzegeling heeft de NMa geen zekerheid meer dat het in de verzegelde ruimte aanwezige bewijsmateriaal niet is gemanipuleerd of verwijderd. Als in een bepaald geval blijkt dat een verzegeling is verbroken, kan de betreffende organisatie daarop aangesproken worden, omdat het haar verantwoordelijkheid is om te waarborgen dat de verzegeling intact blijft.
Hoe kijkt u aan tegen de signalering van de LHV dat, als de medewerkers van de NMa een uur hadden overgewerkt, de losse papieren in de ruimte hadden kunnen worden weggewerkt, waardoor had kunnen worden volstaan met de verzegeling van twee kasten en twee ladeblokken, waardoor de verzegeling van de gehele ruimte overbodig was geworden (waardoor de risicos vrijwel uitgesloten zouden zijn)?2 Hoe beoordeelt u de werkopvatting van de NMa om met acht man sterk om 18.00 uur het pand te verlaten en niet te willen overwerken, teneinde de risicos voor de LHV te beperken?
Het besluit van de NMa in deze zaak is inmiddels gepubliceerd op de website van de NMa. Uit het besluit blijkt onder meer dat de NMa na 18.00 uur nog vier uur had moeten doorwerken om het onderzoek op locatie af te ronden en dat de NMa met instemming van de LHV de ruimte heeft verzegeld. Daarbij heeft de NMa meegedeeld dat het verstandig zou zijn om de schoonmaakdiensten en de beveiliging te informeren over de risico’s omtrent het verbreken van de verzegeling.
Bent u bereid uw invloed aan te wenden om deze boete, die uiteindelijk weer opgebracht wordt door premiegelden van de Nederlandse burger, van tafel te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier een individuele zaak, waarin de NMa als onafhankelijke toezichthouder de discretionaire bevoegdheid heeft om ruimtes te verzegelen en om een boete op te leggen wanneer een verzegeling verbroken is.
Het is aan de betrokken partij om bij de NMa in bezwaar te gaan tegen de boete, danwel de bezwaarprocedure over te slaan en direct in beroep te gaan bij de rechter. Uiteindelijk is het aan de rechter om, aan de hand van de omstandigheden van het geval, te oordelen over de grondslag van het door de NMa genomen besluit alsook de hoogte van de daarbij opgelegde boete. Op geen enkel moment is daarbij een rol weggelegd voor de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Economische Zaken.
Vindt u het optreden van de NMa in het algemeen een bijdrage leveren aan de verbetering van de (huisartsen)zorg? In hoeverre acht u de kans aanwezig dat de NMa met haar optreden het paard achter de wagen spant, omdat huisartsen de lust zal ontgaan te ondernemen omdat de NMa op de loer ligt?
Het optreden van de NMa levert een bijdrage aan de verbetering van (huisartsen)zorg, omdat de NMa bewaakt dat patiënten niet worden belemmerd in hun vrijheid om zelf een huisarts te kiezen. Een dergelijke belemmering vermindert namelijk de prikkel voor huisartsen om zich positief van elkaar te onderscheiden. Omdat huisartsen zich voornamelijk kunnen onderscheiden op het gebied van kwaliteit van het aanbod (medisch inhoudelijk, maar ook op serviceaspecten zoals ruimere openingstijden), zal een gebrek aan prikkels om zich positief te onderscheiden vooral de verbetering van de kwaliteit en het doorvoeren van innovaties in de huisartsenzorg belemmeren.
De Mededingingswet en het toezicht daarop door de NMa staan niet in de weg aan (innovatief) ondernemerschap. Enkel afspraken tussen huisartsen die de concurrentie belemmeren en waar geen voordelen voor de patiënt tegenover staan die daar tegen op wegen, zijn op grond van de Mededingingswet verboden. Onder goed ondernemerschap verstaan wij dan ook niet het onderling belemmeren van toetreding voor nieuwe huisartsen of het maken van prijsafspraken. Dit gaat ten koste van (de keuzevrijheid van) de patiënt.
Wat is uw oordeel over het standpunt van de LHV en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) dat de Mededingingswet niet van toepassing moet worden verklaard op de huisartsenzorg, omdat concurrentie tussen huisartsen schadelijke effecten heeft?3 Bent u bereid te onderzoeken welke positieve en negatieve effecten marktwerking in de huisartsenzorg met zich meebrengt om op basis daarvan een afweging te maken? Zo ja, bent u bereid een dergelijk onderzoek uit te besteden aan een daartoe deskundig en geheel onafhankelijke onderzoeksorganisatie?
De afweging waar naar gevraagd wordt is al gemaakt in de Zorgverzekeringswet, waarin ruimte wordt gemaakt voor vraaggestuurde zorg. Dit is onder meer gebeurd door afschaffing van de contracteerplicht, de vervanging van de puntstarieven en de invoering van financiële risico’s in de beroepsuitoefening. Waar de overheid kiest voor meer ruimte voor (gereguleerde) marktwerking en ondernemerschap in de zorg, is de Mededingingswet er om die ruimte te beschermen. Het daarmee nagestreefde doel van het overheidsbeleid in de huisartsensector is hogere kwaliteit, meer keuzevrijheid en betere beheersbaarheid van de kosten. Deze doelen worden in gevaar gebracht als de vrije ruimte voor concurrentie door huisartsen weer wordt ingeperkt. Op dit moment onderzoekt de NMa of daarvan binnen de huisartsensector sprake is.
Het niet doorberekenen van lage marktrentes aan klanten |
|
Frans Weekers (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hypotheek duur voor klant»?1
Ja.
Deelt u de analyse van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat de stijging van de verdiensten van banken met 50% in 2009 vooral te danken is aan de hoge marges op hypotheken? Deelt u daarnaast de analyse dat het inkomensverlies door de kosten van hoge spaarrentes hiermee ruimschoots zijn goedgemaakt?
Zoals ik ook heb geantwoord op vragen van het CDA, is volgens het CBS de belangrijkste oorzaak van de door hem berekende stijging van de productiewaarde van banken gelegen in de forse daling van de beleidsrente van de ECB in 2009. Het vermeldt in zijn berichtgeving echter ook dat de sterke toename van de toegevoegde waarde van het bankwezen niet per definitie hoeft te wijzen op hoge marges op hypotheken. Er kunnen op basis van deze informatie geen duidelijke conclusies worden getrokken over hoe deze marges zich verhouden tot de kosten die gepaard gaan met hoge spaarrentes.
Het eerste deel van het NMa-onderzoek geeft meer duidelijkheid over de ontwikkelingen van de hypotheekmarges in Nederland. Uit de quick scan van de NMa blijkt dat de de marges na medio 2009 hoog zijn in historisch en internationaal perspectief. Om tot deze conclusie te komen heeft de NMa drie verschillende methodes gehanteerd. Bij de berekening heeft de NMa rekening gehouden met de mogelijke kostenstijging van banken. Ook heeft de NMa meegenomen dat hypotheken over het algemeen niet uitsluitend met kortlopende leningen worden gefinancierd.
Hoewel er nog een diepgaander vervolgonderzoek komt, vormen de eerste uitkomsten reeds een serieus signaal. Ik ben dan ook zeer benieuwd naar de bevindingen uit het tweede deel van het onderzoek. De resultaten van de quick scan geven wel aanleiding tot nadenken. Ik wil dan ook niet afwachten tot het voorjaar en zal op korte termijn in overleg treden met verschillende partijen om te bezien hoe er opvolging gegeven moet worden aan deze signalen. Ook geeft de NMa banken en andere stakeholders de gelegenheid te reageren op de resultaten uit de quick scan. De reacties zullen belangrijke aanknopingspunten vormen voor het tweede deel van het onderzoek naar de hypotheekmarkt.
Deelt u de analyse van hoogleraar Eichholtz dat de hoge marges te wijten zijn aan de beperkte concurrentie op de Nederlandse hypotheekmarkt? Zo ja, ziet u aanleiding om de NMA te verzoeken om een onderzoek in te stellen naar oneigenlijk gebruik van de machtsconcentratie van banken in Nederland? Zo nee, hoe verklaart u dan dat de rente op nieuwe hypotheken in Nederland minder snel is gedaald dan in het eurogebied als geheel?
Zoals ook is geantwoord op vragen van het CDA kenmerkt de Nederlandse hypotheekmarkt zich als een markt waarop een relatief beperkt aantal ondernemingen gezamenlijk een groot marktaandeel heeft. Omdat dit het concurrentieproces kwetsbaar maakt en omdat als gevolg van de financiële crisis er veel ontwikkelingen in de sector plaatsvinden, is het belangrijk dat de NMa extra aandacht besteedt aan het toezicht op de naleving van de Mededingingswet. Hieronder valt, naast het toezicht op mogelijk verboden gedragsafstemming tussen banken, ook het toezicht op en de handhaving van het verbod op misbruik van een economische machtspositie.
Om deze redenen vormen de financiële markten, waaronder de markt voor hypotheken, één van de speerpunten in het toezicht van de NMa en is de sector daarom opgenomen als aandachtsveld in de «NMa-Agenda 2010–2011». In het kader hiervan heeft de NMa recentelijk aangegeven de Nederlandse hypotheekmarkt momenteel op twee manieren te onderzoeken.2 In de quick scan, die inmiddels is gepubliceerd, heeft de NMa de ontwikkelingen van de hypotheekmarges die banken hanteren in kaart gebracht. De quick scan geeft ook inzicht in de hoogte van de Nederlandse hypotheekrentes in verhouding tot andere landen. De NMa concludeert dat in internationaal perspectief, rekeninghoudend met verschillen in financieringsmix tussen landen, de marges op hypotheken in Nederland op dit moment hoog zijn. De concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt en het identificeren van mogelijke gebreken van de marktwerking maken deel uit van het bredere onderzoek. Ik wacht dit onderzoek dan ook met interesse af.
Kunt u inzicht geven in de mate waarin in het buitenland de lagere marktrente is doorberekend naar de hypotheekrente die aan klanten wordt aangeboden ten opzichte van de ontwikkeling in Nederland?
De NMa heeft in de quick scan de marges op hypotheekrente vergeleken met de marges in Duitsland, België en Frankrijk. Hieruit komt naar voren dat in 2004 en 2005 de marges op hypotheken met een variabele rente in Nederland laag waren in vergelijking met de ons omringende landen. Vanaf medio 2009 zijn de marges op hypotheken met een variabele rente in Nederland relatief hoog in vergelijking met België en Duitsland. Voor hypotheken met een rentevaste periode van 5 tot 10 jaar lag tot medio 2009 de marge in Nederland op een vergelijkbaar niveau als in België en Duitsland. Vanaf medio 2009 ligt de marge in Nederland voor hypotheken met een rentevaste periode tussen vijf en tien jaar op een hoog niveau, zowel in historisch perspectief als in vergelijking met België, Duitsland en Frankrijk.
Kunt u uiteenzetten hoe de crossborder-concurrentie zich sinds het ontstaan van de financiële crisis heeft ontwikkeld op de Nederlandse hypotheekmarkt? Is deze concurrentie afgenomen, dan wel gelijk gebleven? Kunt u ook toelichten welke oorzaken ten grondslag liggen aan deze ontwikkeling en of er sprake is van nationalistische of protectionistische motieven?
Op dit moment is voor mij onvoldoende informatie beschikbaar om duidelijke conclusies te trekken over de wijze waarop de concurrentie vanuit het buitenland op de Nederlandse hypotheekmarkt zich sinds het ontstaan van de financiële crisis heeft ontwikkeld, en welke eventuele oorzaken en motieven hieraan ten grondslag liggen. Mijn collega van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en ik verwachten over meer informatie te beschikken zodra de NMa het tweede deel van haar onderzoek heeft afgerond. Dit onderzoek zal mijn collega van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie u dan doen toekomen.
De totstandkoming van grote projecten |
|
Farshad Bashir |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Onderschrijft u de kritiek over het gebrek aan kennis en inzicht bij bestuurders die moeten onderhandelen en beslissen over ontwerp en uitvoering van grote projecten?1 Zo nee, waarom niet?
We delen deze constatering niet. De bestuurder dient ervoor zorg te dragen dat hij/zij de kennis en informatie heeft die nodig is voor het te nemen besluit. Dit uitgangspunt werd tot voor kort vertaald in het in vrijwel alle fasen van een project gedetailleerd uitrekenen van de effecten van de voorgenomen maatregel. Deze gedetailleerde berekeningen bleken – in tegenstelling tot een inschatting van ordegrootte van de effecten – bij het nemen van het besluit slechts een beperkte rol te spelen. Door het detailniveau was de kans op rekenfouten groot, het legde een groot beslag op de organisatie en was voor de samenleving moeilijk navolgbaar. De Commissie Versnelling Besluitvorming Infrastructurele Projecten heeft daarnaast opgemerkt dat de overheid daarmee schijnzekerheden creëerde.
Met de Sneller & Beter werkwijze wordt de informatie toegesneden op het te nemen besluit. Naarmate de besluitvorming concreter wordt, worden berekeningen gedetailleerder. Daarnaast wordt via het stimuleren van participatietrajecten, beter dan tot voor kort, gebruik gemaakt van de kennis, waarover mensen en organisaties in de directe omgeving van het project beschikken.
Onderschrijft u de beweringen dat onderzoekers niet altijd even onafhankelijk de feiten over de consequenties van een groot project rapporteren aan opdrachtgevende bestuurders waardoor de bestuurders en controlerende organen onjuist of onvolledig geïnformeerd worden? Zo nee, waarom niet?
We hebben geen concrete aanwijzingen om te twijfelen aan de onafhankelijkheid en de professionaliteit van de onderzoekers. In het geval dat bij een onderzoek vraagtekens naar de juistheid en volledigheid van het onderzoek worden gezet, wordt veelal een second opinion op dat onderzoek uitgevoerd.
Zo wordt in het werkproces van de maatschappelijke kosten baten analyse in verband met de complexiteit al de kennis en kunde van het Centraal Planbureau (als controle) betrokken.
Onderschrijft u dat het gebrek aan kennis en inzicht over voorbereiding en uitvoering van grote projecten bij bestuurders en controlerende organen negatieve gevolgen en budgetoverschrijdingen tot gevolg heeft? Zo nee, waarom niet?
Wij kennen geen causaal verband tussen budgetoverschrijdingen en een mogelijk gebrek aan kennis en inzicht over voorbereiding en uitvoering bij bestuurders en controlerende organen.
Het ontstaan van budgettaire overschrijdingen kent een aantal oorzaken. Hiervoor verwijs ik naar de recente constateringen uit het rapport van de Tijdelijke Commissie Infrastructuurprojecten en het advies van de Commissie Versnelling Besluitvorming Infrastructurele Projecten. De adviezen worden momenteel verwerkt in procedures en werkprocessen. Hierbij is aandacht voor het budgettair kader van grote projecten. De kern daarbij is: realistisch ramingen en zorgen voor een financiële uitvoerbaarheid van de voorkeursbeslissing.
Bent u naar aanleiding van de geuite kritiek en mede gelet op eerder overleg hierover in de Tweede Kamer bereid om naast de Rijksprojectenacademie een landelijk projectencentrum in te stellen waarin de deskundigheid en ervaring met grote projecten bijeengebracht wordt ter ondersteuning van bestuurders?2 Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u dan de negatieve consequenties en budgetoverschrijdingen bij grote projecten voorkomen?
We zijn nog steeds van mening dat een aparte organisatie waarin deskundigheid en ervaring met grote projecten wordt gebundeld, niet noodzakelijk is.
Zo maken Verkeer en Waterstaat en VROM afspraken om op vernieuwende manieren grote projecten aan te pakken en meer samenwerking over de ministeries heen en met de regio’s te organiseren. Hierbij wordt elkaars expertise gebruikt. Met name de bestaande rijksdiensten, die zich bezig houden met grote projecten, zoals ProRail, Rijkswaterstaat en Rijksgebouwendienst, benutten meer en meer elkaars deskundigheid en ervaring. Met het realiseren van grote projecten wordt veel kennis ontwikkeld bijvoorbeeld m.b.t. kosten-baten analyses en milieu-effectrapportages.
Kennis en expertise worden al actief uitgewisseld via de Rijksprojecten-academie, het Kennisinstituut voor Mobiliteit (KIM) en het samenwerkingsverband PPS bij het Rijk. Verder ben ik met bestuurders in gesprek over de implementatie van de Sneller & Beter werkwijze in projecten.
De ervaring met DBFM (O), toegepast in de realisatiefase (Design, Build, Finance, Maintain, Operate – projecten) heeft geleid tot bruikbare inzichten in het op tijd en binnen budget realiseren van projecten. Deze inzichten kunnen ook worden toegepast voor het op tijd en binnen budget realiseren van andere projecten van de rijksoverheid. Hierover is uw Kamer onlangs geïnformeerd met de DBFM (O) Voortgangsrapportage 2010, van 11 juni 2010.
Ook is het zo dat, uiteraard onder voorwaarde van heldere afspraken, andere overheden een beroep kunnen doen op de kennis en expertise van rijksdiensten.
Hiermee geven we invulling aan de gedachte achter een rijksprojecten-bureau, namelijk op een doeltreffende en doelmatige manier samenwerken, maar zonder nieuwe bureaucratie te introduceren.
Een financiële bijdrage van de gemeente Papendrecht voor de komst van een fabriek van Stork Fokker |
|
Jasper van Dijk |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel waaruit blijkt dat de gemeente Papendrecht een financiële bijdrage levert aan de komst van een assemblagefabriek van Stork Fokker voor onderdelen van de JSF?1
Stork Fokker heeft gekozen voor Papendrecht als vestigingslocatie van een nieuwe fabriek op basis van een bidbook procedure. Deze procedure is niet ongebruikelijk in dergelijke situaties. Zoals eerder aangegeven in het antwoord van 22 december 2009 op vragen van het lid Van Velzen (zie 1078: Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, blz. 2295 en 2296) en van vragen van de leden Smeets en Eijsink (zie 1077: Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, blz. 2293 en 2294) spelen bij een uiteindelijke keuze voor een locatie vele aspecten een rol.
Stork Fokker heeft een zelfstandige afweging gemaakt van de verschillende aanbiedingen.
Is het waar dat de gemeente Papendrecht «via diverse constructies bereid is het grootste deel van de investering van 50 miljoen over te nemen»? Zo ja, is dit in overeenstemming met de regels rond staatssteun? Zo nee, wat was de reden voor Stork Fokker om te kiezen voor de gemeente Papendrecht?
De gemeente Papendrecht heeft zelfstandig een bieding gedaan als reactie op het verzoek daartoe in de bidbookprocedure van Stork Fokker. De genoemde erfpachtconstructie maakt daar deel van uit.
De overeenstemming tussen de gemeente en Stork Fokker wordt nu nog nader uitgewerkt.
De autonomie van de Nederlandse decentrale overheden maakt dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor hun aanbiedingen en de correcte naleving van de staatssteunregels. Het Rijk heeft daarin geen toezichthoudende rol. Mochten partijen van mening zijn dat hun belangen worden geschaad door een bieding van een gemeente dan hebben zij de mogelijkheid een klacht in te dienen bij de Europese Commissie.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft wel een coördinerende rol, zodra een gemeente of provincie oordeelt dat er sprake is van staatssteun die bij de Europese Commissie gemeld moet worden. Zo'n staatssteunmelding stelt de Commissie in staat haar exclusieve bevoegdheid om te beoordelen of de staatssteun al dan niet geoorloofd is, uit te oefenen. Het Coördinatiepunt Staatssteun van BZK begeleidt de meldingen en verzorgt de communicatie tussen de decentrale overheden, de Europese Commissie, en eventueel betrokken departementen.
In dit geval heeft de gemeente Papendrecht de casus, met behulp van externe deskundigen, getoetst aan de regels rond staatssteun. Zij is tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van staatssteun. Er is dan ook geen melding gedaan. Dit is, gezien de autonome beoordelingsbevoegdheid van de gemeente, in overeenstemming met de staatssteunregels.
Wat is uw oordeel over de erfpachtconstructies die de gemeente Papendrecht wil optuigen voor de grond en de fabriekshal? Welke bedragen zijn hiermee gemoeid?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het plan voor een fabriek zich tot de aangenomen motie waarin wordt opgeroepen om af te zien van deelname aan de testfase van het JSF-project? Deelt u de mening dat de bouw van de fabriek mogelijk overbodig wordt omdat hierdoor «de miljardenorders aan Nederland voorbijgaan»?2
Bedrijven die reeds orders uit het JSF-programma ontvangen en bedrijven die in de toekomst orders verwachten, maken op basis van bedrijfseconomische overwegingen hun eigen investeringsplannen. Bedrijven bepalen zelfstandig welke rol politieke omstandigheden daarin spelen.
Deelt u de mening van hoogleraar Piet Eichholtz die zegt dat de constructie «volstrekt achterhaald beleid» is en dat «dit land vol staat met bedrijventerreinen die nooit worden gebruikt»? Zo nee, waarom niet?
De uitspraken van de heer Eichholtz komen voor zijn rekening. De suggestie van de heer Eichholtz dat de gemeentelijke concurrentie om een nieuwe Fokker-vestiging leidt tot een overaanbod van niet-gebruikte bedrijventerreinen doet echter geen recht aan de feitelijke stand van zaken van het bedrijventerreinenbeleid. Met het oog op een zorgvuldige planning van bedrijventerreinen – rekening houdend met het regionale vestigingsklimaat en het voorkomen van overaanbod – is gekozen voor een nieuwe aanpak van het bedrijventerreinenbeleid (zie onder meer Kamerstuk 31 253, nr. 22, vergaderjaar 2009–2010: de brief van 3 december 2009).
In dit kader is in het Convenant Bedrijventerreinen 2010–2020 met provincies en gemeenten afgesproken dat gemeenten in een regio binnen twee jaar samenwerken op het gebied van het bedrijventerreinenbeleid. Er is gekozen voor een regionale schaal omdat bedrijven doorgaans binnen een regio verhuizen. Het ontstaan van overaanbod moet derhalve door gemeenten in dezelfde regio – onder regie van de provincie – worden voorkomen. De Drechtsteden hebben de genoemde afspraak in het Convenant overigens opgepakt met een gezamenlijke Uitvoeringsstrategie Bedrijventerreinen voor de Drechtsteden en de oprichting van de Regionale Ontwikkelingsmaatschappij Drechtsteden (ROM-D).
Kunt u garanderen dat eventuele staatssteun in deze zaak geen weggegooid geld is? Zo nee, bent u bereid zich in te spannen om verspilling van overheidsgeld te voorkomen?
Zoals in het antwoord op de vragen 2 en 3 aangegeven, is de gemeente Papendrecht zelf verantwoordelijk voor de bieding die zij aan Stork Fokker heeft gedaan en voor de financiële consequenties daarvan.
Europese richtsnoeren staatssteun zeehavens |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Europese Commissie al jaren «intensief» schijnt te werken aan ontwerprichtsnoeren staatssteun zeehavens?1
Ja.
Bent u tevens bekend met het feit dat de Europese Commissie, ondanks eerdere toezeggingen om de ontwerprichtsnoeren eind 2009 af te ronden, nu stelt dat het een belangrijke kwestie betreft die zorgvuldige analyse vereist?
Ja.
Deelt u de mening dat nog meer vertraging onacceptabel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen?
Ik deel die mening. Verschillende malen heb ik de Commissaris aangesproken op het uitblijven van de richtsnoeren. Zo lang ik in functie ben, zal ik dat blijven doen.
Bent u bereid het belang van de ontwerprichtsnoeren, en een spoedige adoptie daarvan, zo spoedig mogelijk in de Transportraad ter sprake te brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Ja, als de gelegenheid zich voordoet en ik nog een (informele) Transportraad zal bijwonen, dan zal ik dat ter sprake brengen.
Bent u tevens bereid dit onderwerp actief bij de Europese Commissie te adresseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
Ja, zie vraag 4. Daarnaast kan ik melden dat mijn inspanningen in deze ertoe hebben geleid dat ambtenaren van mijn ministerie zijn uitgenodigd door DG Concurrentie om binnenkort van gedachten te wisselen over en een toelichting te geven op de Nederlandse praktijk inzake staatssteun voor zeehavens. Daarnaast is mijn Ministerie in overleg met de Duitse collega’s om een gezamenlijk standpunt richting de Europese Commissie te formuleren.
F-gassen |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Is het waar dat u inzake de F-gassen (gefluoreerde broeikasgassen) marktwerking wil?
Ja.
Is het waar dat de commerciële partij Stek (Stichting Emissiepreventie Koudetechiek) de voormalige Stichting Stek was en nu is geprivatiseerd, maar wel de oude naam (Stek) mag blijven voeren?
Het kabinet onderschrijft het belang van de financiering van het midden- en kleinbedrijf (MKB). Het kabinet heeft sinds het uitbreken van de crisis al veel ondernomen om die waar nodig op gang te brengen en te houden. Ten eerste heeft het Kabinet op het hoogtepunt van de crisis op ongekende wijze ingegrepen door o.a. kapitaalinjecties bij financiële instellingen te doen en een garantieloket van €200 miljard op te zetten waardoor banken zich konden blijven herfinancieren op de kapitaalmarkt, en zo in staat bleven geld uit te lenen aan het MKB. Zonder dergelijke maatregelen had de kredietverlening aan het MKB in deze economisch moeilijke tijden waarschijnlijk niet nog kunnen groeien met 3,3% (cijfer feb 2010 van DNB).
De minister van EZ beschikte verder voor de crisis reeds over een aantal instrumenten om de financiering van het MKB te stimuleren: met name de Borgstellingsregeling MKB voor leningen aan MKB bedrijven en de Groeifaciliteit voor risicokapitaal aan het MKB. In het kader van de kredietcrisis zijn deze beide regelingen verder uitgebreid. Daarnaast is de Garantie Ondernemingsfinanciering in het leven geroepen voor het grotere MKB en het grootbedrijf. In aanvulling daarop kunnen MKB bedrijven ondersteund worden bij hun kredietaanvraag door onder meer door de Ondernemerskredietdesk, het Ondernemerklankbord en via twee pilotprojecten.
Tenslotte heeft het kabinet bij twee partijen een empirisch onderzoek uitgezet naar de kapitaal- en financieringsstructuur van het MKB. De Tweede Kamer zal voor de zomer worden geinformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek, waar specifiek in wordt gegaan op het buffervermogen en de financiële weerbaarheid van het MKB.
Werkt dit volgens u oneerlijke concurrentie in de hand omdat Stek al naamsbekendheid heeft?
De implementatie van de vrijstelling MKB-beleggingen zal volgen op goedkeuring van de regeling door de Europese Commissie (hierna: de Commissie). Na enkele inleidende gesprekken met de Commissie is de regeling op 12 maart jl. formeel bij de Commissie aangemeld, die de regeling zal toetsen aan het Europese staatssteunkader voor risicokapitaal. Naar verwachting zal de Commissie binnen een redelijke termijn een besluit nemen.
Herkent u de geluiden dat Stek een bevoorrechte positie zou hebben?
Individuele watermeters in gebouwen met twee of meer stijgleidingen |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat een drinkwaterbedrijf tarieven moet hanteren die kostendekkend, transparant en niet-discriminerend zijn (art. 11 lid 1 Drinkwaterwet)?1
Thans is de Waterleidingwet van toepassing. Artikel 3p, derde lid, van de Waterleidingwet schrijft voor dat een waterleidingbedrijf tarieven en voorwaarden hanteert die redelijk, transparant en niet discriminerend zijn. Daarbij geldt als beleidsuitgangspunt kostendekkendheid. Artikel 11, eerste lid, van de aangenomen, maar nog niet in werking getreden, Drinkwaterwet schrijft voor dat de tarieven kostendekkend, transparant en niet discriminerend zijn.
Is het waar dat u een drinkwaterbedrijf een aanwijzing kunt geven indien het zich niet aan de eisen van art. 11 of 12 houdt (art. 13 lid 2 Drinkwaterwet)?
Artikel 13, tweede lid, biedt de mogelijkheid tot het geven van een aanwijzing, indien niet wordt voldaan aan artikel 11 of 12. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 is de Drinkwaterwet nog niet in werking. Artikel 63 van de Waterleidingwet biedt de Minister van VROM de mogelijkheid tot het toepassen van bestuursdwang indien een waterleidingbedrijf zich niet houdt aan de bij of krachtens de Waterleidingwet gestelde regels.
Bent u bereid het drinkwaterbedrijf Evides een aanwijzing te geven om gebruik te maken van watermeters die inzage bieden in het werkelijke verbruik? Zo nee, waarom niet?
Ik heb niet de bevoegdheid om een aanwijzing te geven met betrekking tot het plaatsen van watermeters. Het plaatsen van watermeters is een verantwoordelijkheid van de drinkwaterbedrijven.
Hoe staat dit in relatie tot de uitspraak van uw voorganger, die heel nadrukkelijk onderstreepte dat gestreefd moest worden naar een zo breed en een zo volledig mogelijke bemetering?2
De uitspraak heeft betrekking op drinkwater. Daarbij is uitgangspunt dat betaald wordt naar verbruik. Het streven is huishoudens zo veel mogelijk individueel te bemeteren. Evides geeft daar uitvoering aan. Evides meldt mij dat de watermeters die thans door Evides in de bedoelde situatie (flat met twee of meer stijgleidingen) worden geplaatst, het werkelijk verbruik meten van het drinkwater dat door Evides aan de bewoners wordt geleverd. Naast het drinkwater wordt door een andere leverancier warm (tap)water geleverd. Die is daarvoor verantwoordelijk.
Deelt u de mening dat met een zo volledig mogelijke bemetering gedoeld wordt op een meter die het werkelijke watergebruik weergeeft?
Met een zo volledig mogelijke bemetering wordt bedoeld dat zoveel mogelijk huishoudens individueel bemeterd zijn. Daarbij spreekt het vanzelf dat de watermeter die door het drinkwaterbedrijf is geplaatst, het verbruik meet van het drinkwater dat door dat drinkwaterbedrijf wordt geleverd.
Bent u bereid in te grijpen wanneer drinkwaterbedrijven bemeteren op een wijze die voor bewoners en pandeigenaar niet aanvaardbaar is? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?3
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, heb ik geen bevoegdheid om in te grijpen. Het bemeteren van drinkwater is een verantwoordelijkheid van de drinkwaterbedrijven. De drinkwaterbedrijven hanteren algemene voorwaarden die geënt zijn op het model Algemene Voorwaarden Drinkwater van de koepelorganisatie Vewin. Dit model komt tot stand in overleg met de Consumentenbond en onder auspiciën van de Commissie Consumentenaangelegenheden van de SER. Afnemers die problemen ervaren of informatie willen over consumentenrechten, kunnen terecht bij de Consumentenautoriteit. Voor klachten over een drinkwaterbedrijf kan de consument zich wenden tot de Geschillencommissie voor Energie & Water. Bij een conflict kunnen consumenten ook naar de rechter.
Waarom bent u niet bereid om drinkwaterbedrijven op hun verantwoordelijkheid te wijzen als zij individuele watermeters opdringen wanneer dit niet binnen de grenzen van de redelijkheid valt?4
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat Nederland voor het Europese Hof wordt gedaagd omdat de provincie Noord-Holland bij de aanbesteding van koffieautomaten biologische koffie of fairtrade-koffie eist |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Kent u het bericht «Nederland voor Europees Hof gedaagd om koffieautomaat»?1
Ja.
Hoe beziet u deze actie van de Europese Commissie in het licht van de recente uitspraak van de voorzieningenrechter over de gemeenten Alkmaar en Den Helder, die juist criteria voor eerlijke handel hebben opgenomen en in het gelijk zijn gesteld?
Zie antwoord op vraag 3.
Is voor (decentrale) overheden voldoende duidelijk welke fairtrade- en duurzaamheidseisen mogen worden gesteld?
Er is duidelijkheid over wat er is toegestaan binnen de Europese Aanbestedingsregels. De criteria moeten voldoen aan de beginselen van transparantie, non-discriminatie en proportionaliteit. Ook moeten de criteria verifieerbaar zijn. Het beleid van de gezamenlijke overheden inzake Duurzaam Inkopen faciliteert de overheden met criteria die aan deze beginselen zijn getoetst.
De uitspraak van de voorzieningenrechter in het geval van de gemeenten Alkmaar en Den Helder is een kortgedinguitspraak, welke zich niet leent voor een diepgaande analyse. Het ging in die zaak om de eis dat de inschrijver voldoet aan criteria die in deze vorm voor zover bekend alleen worden nageleefd door bedrijven die een fairtrade-keurmerk voeren. Het is duidelijk dat men niet direct naar een keurmerk mag vragen. Men mag wel criteria uit een keurmerk hanteren, mits deze voldoen aan de genoemde beginselen. In specifieke gevallen kan het moeilijk zijn dit te beoordelen. Een van de vragen die de Europese Commissie aan de orde stelt is of de fairtrade-criteria aan de genoemde beginselen voldoen, meer in het bijzonder of de gestelde fairtrade-critera voldoende verband houden met het voorwerp van de opdracht (proportionaliteit). Het is wenselijk dat deze vraag door het Europese Hof van Justitie wordt beantwoord.
Overigens is naar aanleiding van een aantal nationale rechtszaken een factsheet opgesteld waarin aan overheden nog eens helder wordt toegelicht hoe om te gaan met keurmerken. Daarnaast werkt de Europese Commissie aan een gids over de juridische mogelijkheden om sociale aspecten in aanbestedingen op te nemen.
In hoeverre delven waarden als duurzaamheid en eerlijke handel het onderspit ten opzichte van de laagste prijs in aanbestedingen? Zijn er verbeteringen mogelijk?
Het staat aanbestedende diensten vrij om naast de prijs andere factoren zoals duurzaamheid te betrekken bij het gunnen van een overeenkomst. Hierbij is ook van belang wat de markt kan bieden. Hoewel aanbestedende diensten steeds vaker duurzaamheidscriteria meenemen binnen aanbestedingen, zijn er uiteraard verbeteringen mogelijk. Zo zouden meer en ambitieuzere duurzaamheidcriteria kunnen worden gebruikt. Zij worden daartoe gestimuleerd vanuit het programma voor Duurzaam Inkopen maar zijn daarin autonoom.
Zijn overheden voldoende in staat om te voldoen aan de criteria voor duurzaam inkopen, gezien deze recente actie door de Europese Commissie?
Zie antwoord op vraag 3.
De mislukte 2,6 GHz veiling |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Arda Gerkens |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Veilingdebacle internet kost staat miljoenen»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel en deel de conclusies niet. Doelstelling van de veiling is namelijk niet een zo hoog mogelijke opbrengst. Per brief1 is aan de Tweede Kamer eerder gemeld dat het de consument een zo ruim mogelijke keuze krijgt in mobiele innovatieve breedbanddiensten en meer nieuwe aanbieders.
Deelt u de in het artikel verwoorde mening dat het onzeker is of de winnaars de frequenties werkelijk zullen gebruiken om mobiel internet te ontwikkelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat zij wel mobiel internet ontwikkelen?
Ik verwacht dat niet. Er is een lichte ingebruiknameverplichting opgenomen die na 2 jaar verplicht een netwerk aan te leggen. Er is overigens sprake van een forse groei van mobiele communicatie waardoor kabelbedrijven als Ziggo en UPC – die nu al internet voor thuis aanbieden via een vast netwerk – deze frequenties hard nodig hebben voor hun (mobiele) diensten om te kunnen concurreren met partijen die wel beschikken over een vast en mobiel netwerk. Tele2 is al een aantal jaren een serieuze speler op de markt. Het bedrijf maakt gebruik van het mobiele netwerk van een bestaande mobiele operator en heeft aangegeven met eigen frequenties beter te kunnen concurreren met de bestaande spelers op de markt.
Ziet u het in het artikel verwoorde gevaar dat de twee nieuwkomers over twee jaar hun frequenties aan de huidige aanbieders verkopen, zodat de uiteindelijke uitkomst van de 2,6 gigahertz veiling is dat niet de overheid maar de nieuwkomers een winst maken die kan oplopen tot honderden miljoenen euro’s, terwijl geen sprake is van extra concurrentie op de markt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om dit te voorkomen?
Ik verwacht niet dat dit scenario zich voordoet. De nieuwkomers geven aan serieuze plannen te hebben met mobiel internet. Bovendien dienen alle partijen na twee jaar te voldoen aan een ingebruiknameverplichting. Indien er sprake is van een verkoop dient de minister van Economische Zaken altijd toestemming te geven en dient voldaan te zijn aan de ingebruiknameverplichting. Tevens worden in 2011 de GSM vergunningen (900 en 1800 MHz banden, welke op 26 februari 2013 aflopen en nu allen in handen zijn van de bestaande spelers) opnieuw geveild. Op dat moment kunnen Tele2 en Ziggo/UPC ook deze frequenties verwerven.
Zou u de veiling als een mislukking betitelen als het scenario van vraag 3 zich voltrekt? Zo nee, waarom niet?
De opzet was om nu twee nieuwkomers op de markt te krijgen en dat is gelukt. Na twee jaar kan pas beoordeeld worden of de toetreding een positief effect heeft op de markt voor mobiele communicatie, dit waarborgt de lichte ingebruiknameverplichting. In ieder geval kan de concurrentie en innovatie in de markt hierdoor toenemen.
De inval van de NMa bij de LHV |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over de inval van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) bij de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV)? Oordeelt u hierover positief?1
Het toezicht op naleving van de Mededingingswet (Mw) is opgedragen aan de NMa. De NMa is bevoegd bij een vermoeden van een overtreding van de Mw onaangekondigde bedrijfsbezoeken af te leggen. Waar vermoedens zijn van mededingingsbeperkende afspraken is het wenselijk dat de NMa onderzoek doet. Mededingingsbeperkende afspraken kunnen de keuzevrijheid van patiënten aantasten.
Welke informatie over prijsafspraken of marktverdeling hoopt de NMa bij de LHV te kunnen vinden? Is die informatie niet veel beter te vinden bij individuele huisartsen?
De NMa doet onderzoek mede op basis van tips en signalen van cliënten en huisartsen over het mogelijk verdelen van patiënten en het belemmeren van huisartsen die actief willen worden binnen een bepaalde regio. De Mw is niet alleen van toepassing op overeenkomsten (of onderling afgestemde feitelijke gedragingen) tussen ondernemers, maar ook op besluiten van ondernemersverenigingen, zoals de LHV.
Heeft de NMa zelfstandig besloten tot deze inval? Heeft u c.q. het ministerie voor het tijdstip van de inval contact hierover gehad met de NMa? Was u op enigerlei wijze op de hoogte van de aanstaande inval of vermoedde u die, op basis van concrete informatie of door verneming bij geruchte? Is het ministerie van VWS op enigerlei wijze betrokken geweest bij de voorbereiding van het onderzoek?
De NMa besluit zelfstandig tot een inval. Rond het moment van binnentreden bij de LHV heeft de NMa de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Economische Zaken (EZ) op de hoogte gesteld van het onaangekondigde bedrijfsbezoek zodat eventuele vragen van de pers adequaat beantwoord zouden kunnen worden. De ministeries van VWS en EZ zijn niet betrokken bij het onderzoek of de voorbereiding daarvan.
Door wie wordt de NMa aangestuurd, daar waar het dossiers in de zorg betreft? Heeft u invloed op het beleid van de NMa en zo ja, welke? Is deze inval naar uw oordeel een voorbeeld van de rol die de NMa in de toekomst moet gaan spelen?
Op grond van de Mw heeft de NMa een aantal wettelijke taken, die zij verplicht is uit te voeren. De NMa heeft een discretionaire bevoegdheid in de keuzes ten aanzien van de afspraken waartegen en de wijze waarop zij handhavend optreedt. De minister van EZ is verantwoordelijk voor het algemene functioneren van de NMa. De minister van EZ heeft de bevoegdheid beleidsregels vast te stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden van de NMa, voor zover deze geen betrekking hebben op individuele gevallen. Als de minister van EZ dergelijke regels stelt met betrekking tot de zorgsector, zoals door middel van de beleidsregel houdende bijzondere regels betreffende concentraties van zorgaanbieders2, dan komen deze regels in nauw overleg met het ministerie van VWS tot stand.
Zoals wij ook op vraag 1 antwoordden is het wenselijk dat de NMa daar waar vermoedens zijn van mededingingsbeperkende afspraken onderzoek doet, ook in de toekomst. Mededingingsbeperkende afspraken kunnen de keuzevrijheid van patiënten aantasten.
Deelt u de stelling dat het succes van huisartsenzorg valt en staat met onderlinge samenwerking? Zo ja, hoe verhoudt onderlinge concurrentie zich daarmee?
Samenwerking is van groot belang. Een goed voorbeeld hiervan is de opvang van patiënten in de Avond,- Nacht-, en Weekenduren (ANW-uren). Huisartsen, vaak verenigd in een dienstenstructuur, organiseren voor hun patiënten opvang voor spoedvragen in de ANW-uren. Zonder goede samenwerking, het delen van informatie over patiënten en het afstemmen van behandelmethodes, zou adequate zorg voor patiënten niet goed mogelijk zijn.
Niet alle vormen van samenwerking zijn toegestaan. Samenwerkingsafspraken kunnen te ver gaan en tot onwenselijke machtsconcentraties leiden. Een voorbeeld van afspraken die op grond van de Mw (bijna) altijd zijn verboden, zijn prijsafspraken en marktverdelingsafspraken. Als huisartsen onderling afspraken maken over wie met welke zorg welk gebied bedient, kan dit ertoe leiden dat huisartsen patiënten weigeren en de vestiging van nieuwe huisartsen tegengaan. Hierdoor kan een grote machtsconcentratie op huisartsenzorg in een bepaald gebied ontstaan. Consequentie daarvan kan zijn dat huisartsen weinig tot geen druk voelen om rekening te houden met de wensen van hun patiënten. In die gevallen wordt de keuzevrijheid van de patiënt in de kern aangetast en wordt bijvoorbeeld patiënten de mogelijkheid ontnomen om, als zij ontevreden zijn over hun huisarts, over te stappen naar een huisarts naar eigen keuze.
Samenwerkingsafspraken zijn vaak echter wel toegestaan. Ten eerste zijn er samenwerkingsafspraken die niet onder het kartelverbod vallen, simpelweg omdat zij de mededinging niet beperken, of anders gezegd omdat zij geen invloed hebben op de mate waarin huisartsen rekening dienen te houden met de wens van cliënten. Zo wordt door het bespreken van een inhoudelijke zorgvraag van een cliënt, het delen van best practices of het gezamenlijk uitwerken van kwaliteitsprotocollen de mededinging in principe niet beperkt. Ten tweede vallen bepaalde samenwerkingsafspraken buiten het toepassingsbereik van het kartelverbod als zij onder de bagatelbepaling vallen. De huidige bagatelbepaling stelt in geval van dienstverlening zoals huisartszorg afspraken vrij die tussen niet meer dan acht ondernemingen zijn gemaakt met een gezamenlijke omzet die niet hoger is dan EUR 1.100.000, of indien geldt dat het gezamenlijk marktaandeel van de betrokken ondernemingen niet groter is dan 5% en de gezamenlijke omzet waarop de afspraak betrekking heeft niet hoger is dan EUR 40.000.000.
Ook samenwerkingsverbanden die noodzakelijk zijn om (zuiver) de kwaliteit van zorg te dienen of de doelmatigheid van zorg te verbeteren, goed zijn voor cliënten en voldoende keuzemogelijkheden voor mensen overlaten, zijn geoorloofd en zeker wenselijk. De positieve effecten van deze samenwerkingsverbanden wegen op tegen het nadeel van de eventuele beperking van de mededinging. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om het eerder genoemde voorbeeld omtrent de zorg voor patiënten in de ANW-uren. Het uitgangspunt is dat een huisarts individueel kan bepalen hoe hij aan het wettelijk vereiste kwaliteitsniveau wil en kan voldoen. Voorts zijn ook gemeenschappelijke inkoop van de voor het aanbieden van de zorg benodigde producten, afspraken over waarneming, het gezamenlijk opzetten van elektronische netwerken en informatie-uitwisseling en samenwerking op administratief gebied veelal toegestaan.
Bent u van oordeel dat de kwaliteit van huisartsenzorg erbij gebaat is als huisartsen elkaar als concurrent ervaren en daarnaar handelen? Zo ja, kunt u drie belangrijke realistische voorbeelden geven van uitkomsten van concurrentie tussen huisartsen, die causaal de gezondheid van de patiënt positief beïnvloeden (niet zijnde service-aspecten van het huisartsenvak of prijsvorming, maar betrekking hebbend op kwaliteit die het ziekteproces beïnvloedt)?
Voldoende mededinging zal eraan bijdragen dat huisartsen een extra prikkel ondervinden om de wensen van patiënten centraal te stellen, bijvoorbeeld door zich te blijven verbeteren en innovaties door te voeren die de kwaliteit van de huisartsenzorg omhoog brengen. Kwaliteit is moeilijk meetbaar, zeker in de zorg, maar ook serviceaspecten kunnen bijdragen aan de kwaliteit die het ziekteproces beïnvloedt.
Voorbeeld 1: ten algemene geldt dat keuzevrijheid voor patiënten er bij voldoende aanbod aan huisartsenzorg in de regio toe zal leiden dat slecht functionerende huisartsen hun praktijk zien krimpen en bij afwezigheid van verbetering niet langer een praktijk zullen kunnen houden.
Voorbeeld 2: een huisarts die – in aanvulling op de reguliere behandeling – patiënten een paar dagen na een afspraak nabelt. Hiermee heeft de arts snel zicht op eventuele problemen die zich voordoen bijvoorbeeld rondom inname van medicatie. Daarnaast bevordert het mogelijk de zelfredzaamheid en het herstelproces van de patiënt.
Voorbeeld 3: huisartsen die zich – om zich te onderscheiden van andere huisartsen – specialiseren in bepaalde doelgroepen zoals gezinnen, allochtonen of studenten. Deze huisartsen laten zich bijvoorbeeld extra scholen in de problematiek van de specifieke doelgroep en doen ook meer ervaring op met die doelgroep. Dit kan de huisartsenzorg verbeteren.
Bent u van oordeel dat huisartsen elkaar economisch dienen te beconcurreren, in de zin dat zij in beginsel erop uit moeten zijn patiënten van elkaar te werven, zoals reguliere ondernemingen erop uit zijn uit economische overwegingen klanten van elkaar af te nemen? Zou u gelukkig zijn met deze houding en verwacht u daarvan per saldo voordelen voor de betrokken patiënten en zo ja, welke?
Het is van belang dat huisartsen de keuzevrijheid van cliënten respecteren en de vestiging van nieuwe huisartsen niet belemmeren. Het zou niet goed zijn als alle prikkels verdwijnen om zich positief van elkaar te onderscheiden (medisch inhoudelijk, maar ook op serviceaspecten zoals ruimere openingstijden).
Het is dan ook onwenselijk als huisartsen onderling afspreken om geen cliënten van elkaar over te nemen. Een patiënt dient zelf te kunnen kiezen naar welke huisarts hij of zij wil gaan en de huisarts moet individueel bepalen of de betreffende patiënt tot de praktijk wordt toegelaten3. De huisarts is iemand met wie een patiënt een goede vertrouwensband moet hebben. Als die band er niet is door bijvoorbeeld een conflict of ontevredenheid van de patiënt over de huisarts dan moet de patiënt kunnen wisselen van huisarts. Verder is het van belang dat niet de reeds gevestigde huisartsen bepalen of en onder welke voorwaarden een nieuwe huisarts mag toetreden tot een bepaalde regio. Dit kan immers tot gevolg hebben dat nieuwe initiatieven en keuzemogelijkheden voor patiënten worden belemmerd.
Is er wel sprake van een markt in de huisartsenzorg die door de NMa moet worden gecontroleerd c.q. bent u van oordeel dat de marktwerking daar dient te worden aangewakkerd?
De Nederlandse gezondheidszorg maakt de overstap van een systeem waarbij het aanbod van zorg voorop stond naar een systeem van vraaggestuurde zorg. Dit betekent dat patiënten meer dan vroeger de mogelijkheid hebben om te kiezen tot welke arts zij zich wenden. Door deze vraagsturing worden zorgaanbieders geprikkeld zich van elkaar te onderscheiden en zich te verbeteren, om zo de kwaliteit en doelmatigheid in de zorg hoog te houden. Om de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van zorg te waarborgen zijn regels gesteld. Binnen dit systeem van gereguleerde marktwerking dient de NMa haar werk te doen. Dit geldt ook voor huisartsen.
Het systeem van vraaggestuurde zorg is vormgegeven in de Zorgverzekeringswet. De Mw ziet erop toe dat de ruimte voor vraaggestuurde zorg niet onterecht wordt ingeperkt. De NMa houdt toezicht op naleving van de Mw voor zover er ruimte wordt gegeven voor vraaggestuurde zorg. Relevante factor bij de toepassing van de Mw op de huisartsenzorg, is onder andere dat aan de beroepsbeoefening financiële risico’s verbonden zijn en dat met de vervanging van puntstarieven en opheffing van de contracteerplicht doelbewust door de wetgever is gekozen voor meer ruimte voor vraagsturing4. Het is vervolgens aan de rechter naar aanleiding van een beroep tegen een besluit van de NMa om te bepalen of de NMa een juist besluit heeft genomen, onder andere over de vraag of de Mw ook echt van toepassing is.
Klopt het beeld dat u naar buiten oproept dat u voorstander bent van een combinatie van concurrentie en samenwerking? Zo ja, waar begint concurrentie, dus waar eindigt geoorloofde samenwerking? Welke vormen van samenwerking zijn naar uw oordeel niet geoorloofd omdat die niet in de geest zijn met het concurrentie-principe van de Zorgverzekeringswet, dan wel strijdig zijn met uw beleid? Zo nee, deelt u de mening dat concurrentie tussen huisartsen onderling meer na- dan voordelen heeft?
Zie het antwoord op vraag 5.
Welke problemen voorziet u voor de zorg als huisartsen samenwerken? Welk gevaar bestrijdt de NMa met deze inval?
Zie het antwoord op vraag 5.
In hoeverre kan de inval van de NMa bij de LHV de ontwikkeling op het vlak van ketenzorg afremmen of anderszins schaden? Perkt de NMa hiermee niet de mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering in? Vindt u dit een wenselijke situatie? Moet het NMa-principe van «markt, tenzij» niet worden vervangen door het zorgprincipe «samenwerking, tenzij»?
Ketenzorg en het ontstaan van zorggroepen zijn een relatief nieuw fenomeen. De NMa en de NZa spannen zich, op basis van vragen die leven bij het veld, in om duidelijk te maken wat wel en niet mag onder de Mw ten aanzien van samenwerking in het kader van ketenzorg. In december 2009 hebben de NMa en de NZa een consultatiedocument gepubliceerd. Het consultatiedocument bevat ook de expliciete uitnodiging melding te maken van zaken waar bijvoorbeeld de huisartsen niet mee uit de voeten kunnen en om daarover dan meer helderheid te kunnen geven. Deze zomer worden de definitieve richtsnoeren over zorggroepen van de NMa en de NZa verwacht.
De NMa heeft invallen gedaan bij de LHV mede op basis van tips en signalen over het mogelijk onderling verdelen van patiënten en het belemmeren van de vestiging van nieuwe huisartsen. De spelregels ten aanzien van overstapmogelijkheden van cliënten en vestiging van nieuwe huisartsen zijn duidelijk.
Overstapmogelijkheden voor cliënten en vestiging van nieuwe huisartsen enerzijds en de ontwikkelingen op het vlak van ketenzorg anderzijds zijn twee verschillende onderwerpen. De invallen van de LHV belemmeren de ontwikkelingen op het vlak van ketenzorg niet en schaden ook anderszins niet.
Wat vindt u van het voorstel van Actiz, GGZ-Nederland en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) om de mededingingswet buiten de orde te verklaren bij ketensamenwerkingsovereenkomsten in de zorg?2
Actiz, GGZNederland en VGN pleiten voor een veilige haven in de vorm van een groepsvrijstelling voor ketensamenwerkingsovereenkomsten. Een groepsvrijstelling beoogt een bepaalde groep overeenkomsten (bijv. ketensamenwerkingsovereenkomsten) die in strijd is met het kartelverbod van dit verbod vrij te stellen, gelet op de grote voordelen die dergelijke overeenkomsten genereren.
Voor ketensamenwerkingsovereenkomsten bestaan reeds veilige havens in de vorm van bestaande groepsvrijstellingen voor specialisatieovereenkomsten, onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomsten en voor verticale overeenkomsten. Deze groepsvrijstellingen beperken zich tot die overeenkomsten waarvan met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat zij aan de uitzonderingsvoorwaarden van het kartelverbod voldoen. Deze verruimen dus niet de uitzonderingsregels van de Mw. De genoemde groepsvrijstellingen zijn ook op de zorgsector van toepassing.
Onderschrijft u de mening van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) dat inzake de mededingingstoetsing de NMa zorgverzekeraars coulanter lijkt te behandelen dan zorgverleners?3 Zo nee, waarom niet?
De Mw is zowel op zorgverzekeraars als zorgaanbieders op dezelfde wijze van toepassing. De NMa heeft een discretionaire bevoegdheid in de keuzes ten aanzien van de afspraken waartegen en de wijze waarop zij handhavend optreedt. Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of de NMa in individuele gevallen de Mw op een juiste manier heeft toepast danwel bij haar ingediende klachten gegrond heeft afgewezen.
Daar waar verzekeraars en zorgaanbieders met elkaar onderhandelen kan vanuit de individuele vrijgevestigde zorgaanbieder een gevoel van ongelijkheid bestaan. De NMa heeft recent een document gepubliceerd waarin wordt ingegaan op de visie van de NMa over de positie van individuele, vrijgevestigde zorgaanbieders ten opzichte van zorgverzekeraars.7
Ziet u strijdigheden en/of spanningen tussen de Mededingingswet enerzijds en de Zorgverzekeringswet en uw beleidsagenda anderzijds? Zo ja, welke? Hoe gaat u daarop beleidsmatig inspelen?
Zie het antwoord op vragen 5 en 8. Wij zien geen strijdigheden tussen de Mw enerzijds en de Zorgverzekeringswet en de beleidsagenda van de minister van VWS anderzijds.
De compensatie van bedrijven die door kartels schade geleden hebben |
|
Mei Li Vos (PvdA), Anja Timmer (PvdA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Klokkenluider van het bierkartel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat bedrijven de door een kartel geleden schade gecompenseerd zouden moeten krijgen?
Ik ben van mening dat de schade dient te worden gedragen door diegene die daarvoor aansprakelijk is jegens de benadeelde. Bedrijven die schade hebben geleden door een kartel of anderszins kunnen de schadeveroorzakende bedrijven voor de rechter dagen om schadevergoeding te eisen.
Bent u voornemens om in lijn met de aanbevelingen van voormalig Eurocommissaris voor Mededinging, Kroes, in het witboek over schadevergoedingsacties wegens schending van de communautaire mededingingsregels uit 2008, zelf een dergelijke compensatieregeling in te voeren? Zo ja, wanneer kan de Tweede Kamer voorstellen tegemoet zien die compensatie van door kartels getroffen bedrijven of consumenten regelen? Zo nee, waarom niet?
In de kabinetsreactie op het Witboek heeft de regering aangegeven positief te staan tegenover de verbetering van schadevergoedingsmogelijkheden bij mededingingsovertredingen. Nederland is nauw betrokken bij de ontwikkeling van een Europese aanpak om de positie van gedupeerden bij schadeprocedures te verbeteren.
Eurocommissarissen Viviane Reding en John Dalli hebben recentelijk aangekondigd (eind maart 2010) met een geïntegreerde aanpak te komen. Naast schadevergoedingsmogelijkheden voor schending van mededingingsregels zullen hierin ook schadevergoedingsmogelijkheden voor schending van consumentenregels worden meegenomen. Dit is in lijn met wat het kabinet in zijn reactie op het Witboek Kroes heeft aangegeven. Het burgerlijk procesrecht is een consistent geheel, waarbij het maken van uitzonderingen voor deelgebieden, zoals mededingingsrecht of consumentenrecht, tot onduidelijkheden voor bedrijven en consumenten kan leiden.
Met het oog op deze ontwikkelingen acht ik het niet verstandig hierop vooruitlopend huidige wet- en regelgeving aan te passen. Het risico bestaat dat deze naderhand weer aangepast moet worden. Een Europese aanpak zorgt voor een gelijk speelveld voor burgers en ondernemingen binnen de EU.
Daarbij bestaat in Nederland een systeem van collectief verhaal voor de rechter. De «Wet collectieve afwikkeling massaschade» (Wcam) is een vorm van collectief verhaal, een schikking. Deze schikking kan voor de rechter algemeen verbindend worden verklaard. Een schadevergoeding in geld is mogelijk. Via «opt-out» kunnen benadeelden aangeven niet aan de schikking gebonden te willen zijn. De Wcam staat ook open voor schadevergoedingsacties op mededingingsgebied. In 2008 is de Wcam geëvalueerd, waarover beide Kamers der Staten-Generaal op 23 oktober 2008 een brief hebben ontvangen. Momenteel wordt gewerkt aan de verbeterpunten die naar voren zijn gekomen uit de evaluatie. Zo is onder meer een wetsvoorstel in voorbereiding tot invoering van een prejudiciële procedure bij de Hoge Raad.
Tenslotte gaat Nederland de discussie voor mogelijke andere mechanismen voor het verstrekken van schadevergoeding niet uit de weg. Nederland overlegt hierover zowel met de Consumentenbond als met VNO-NCW.
Kent u de experimentele klokkenluidersregeling voor tipgevers van kartels in het Verenigd Koninkrijk? Zijn van dat experiment al resultaten bekend?
Voor zover ik heb kunnen nagaan is er in het Verenigd Koninkrijk geen sprake van een experimentele klokkenluidersregeling. Mogelijk doelt u echter op het volgende. De Office of Fair Trading (OFT), de mededingingsautoriteit in het Verenigd Koninkrijk, heeft de mogelijkheid een beloning van ten hoogste 100.000,– pond sterling (ongeveer € 120.000,–) uit te loven voor informatie over een kartelactiviteit. Het toekennen van een beloning is ter beoordeling van de OFT. De OFT is vrij aangeboden informatie te weigeren, zonder opgaaf van redenen. Ook indien de OFT ermee heeft ingestemd informatie van iemand te aanvaarden en die informatie een geloofwaardige basis vormt voor verder onderzoek, kan de OFT besluiten, bijvoorbeeld op basis van dringender prioriteiten, van de informatie geen gebruik te maken en daarom ook geen financiële beloning toe te kennen. Indien de OFT wel een beloning wil toekennen, hangt de hoogte van de beloning af van het nut dat de OFT daarvan heeft, van de omvang van de schade voor de economie en voor de consument die de OFT dankzij de informatie heeft kunnen ontdekken, van de inspanning die de informant heeft moeten leveren om de informatie te verstekken en van het risico dat hij daarbij heeft gelopen. Over de resultaten van dit beloningssysteem verstrekt de OFT geen informatie, omdat daardoor de ontvangers van beloningen achterhaald kunnen worden, wat hun veiligheid in gevaar kan brengen en potentiële informanten kan afschrikken.
Indien het experiment succesvol is, overweegt het kabinet een dergelijke klokkenluidersregeling ook in Nederland in te voeren?
In haar brief van 22 mei 2008 aan de Tweede Kamer (kamerstukken II 2007–2008, 28 844, nr. 14) heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geschreven dat het kabinet onvoldoende aanleiding ziet voor de oprichting van een klokkenluiderfonds. Het kabinet is van mening dat werkgevers en werknemers (zowel publiek als privaat) een eigen verantwoordelijkheid hebben als het gaat om eventuele financiële maatregelen ten behoeve van klokkenluiders. De nadruk moet liggen op maatregelen aan de voorkant die voorkomen dat men aan de schadevergoeding toekomt. In haar brief van 10 juli 2009 (kamerstukken II 2009-2010, 28 844, nr. 37) heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer op de hoogte gesteld van het voornemen van het kabinet een advies- en verwijspunt voor klokkenluiders op te richten. Tijdens het algemeen overleg op 16 december 2009 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dit kabinetsstandpunt bevestigd (kamerstukken II 2009-2010, 28 844, nr. 42).
Implementatie van Europese richtlijnen over consumentenbescherming in Nederland |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland houdt zich niet aan de Europese richtlijn»?1
Ja.
Is Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997, die wijst op de noodzaak om de kopers van goederen of diensten tegen het eisen van betaling voor niet-bestelde goederen en tegen agressieve verkoopmethoden te beschermen, op een dergelijke manier in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd dat aan de doelbepaling voldaan is?
Ja. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Aanpassing van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek aan richtlijn nr. 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (PbEG L 144) (richtlijn verkoop op afstand, hierna richtlijn)2 is ingegaan op de doelbepalingen van de richtlijn en de wijze waarop de richtlijn is omgezet in de Nederlandse wet- en regelgeving. Hieruit blijkt dat de consument zelf diverse mogelijkheden heeft om naleving van de bepalingen af te dwingen, door bijvoorbeeld bij de rechter nakoming van de overeenkomst te vorderen, eventueel versterkt met een dwangsom (artikel 611a Rv). Hoewel hiermee al aan de richtlijnbepalingen inzake effectieve handhaving was voldaan, zijn de handhavingmogelijkheden bij latere wetswijzigingen verder versterkt, door de introductie van de mogelijkheid van de collectieve actie door belangenorganisaties (3:305a BW en 3:305d BW) en publieke handhaving door de Consumentenautoriteit.
Wat vindt u van de stelling dat de zogeheten «cowboys» in de telefonische verkoop hun gang kunnen blijven gaan omdat de richtlijn anders geïmplementeerd had moeten worden? Indien u het niet eens bent met de stelling, hoe verklaart u dan dat de agressieve verkooppraktijken nog steeds doorgaan?
De stelling dat de richtlijn anders geïmplementeerd had moeten worden, delen wij niet. Daarvoor verwijzen wij naar ons antwoord op vraag 2. De Wet verkoop op afstand en de Wet oneerlijke handelspraktijken bieden de consument een goede bescherming tegen agressieve verkooppraktijken. Dat laat onverlet dat er altijd bedrijven kunnen zijn die zich niet aan de wet houden of de grenzen van de wet opzoeken. Overtreding van de regels is vanzelfsprekend niet aanvaardbaar, zowel vanwege het vertrouwen van consumenten als vanuit het oogpunt van concurrentieverhoudingen, en moet daarom worden tegengegaan. Naast de al genoemde mogelijkheden tot handhaving, is het van belang dat consumenten op een laagdrempelige manier gebruik kunnen maken van hun rechtsmiddelen. Dat kan in veel gevallen door middel van geschillencommissies. Voorlichting, door bijvoorbeeld ConsuWijzer, vervult een belangrijke rol bij het waarschuwen van consumenten. Daarnaast kunnen consumenten bij ConsuWijzer hun beklag doen over bedrijven die zich volgens hen niet aan de regels houden. Deze klachten vormen een belangrijke bron van informatie voor de Consumentenautoriteit in het kader van de handhaving. Datzelfde geldt voor de rol die consumentenorganisaties en consumentenprogrammas op radio en televisie vervullen.
Welke verschillen zijn er tussen de implementatie van deze richtlijn in Duitsland en de implementatie van deze richtlijn in Nederland?
Allereerst is de Duitse regeling over verkoop op afstand aangepast aan het Duitse systeem van wet- en regelgeving. Dit betekent dat deze op onderdelen zal afwijken van het Nederlandse systeem, bijvoorbeeld bij de wijze van handhaving. Het doel van de richtlijn, namelijk de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake overeenkomsten op afstand en de bescherming van de consument bij het op afstand sluiten van overeenkomsten, moet uiteraard zowel in Duitsland als in Nederland worden bereikt. Voor de wijze waarop Nederland aan dat doel heeft voldaan, verwijzen wij naar de beantwoording van vraag 2. Hieraan zij toegevoegd dat de Nederlandse implementatiemaatregelen, zoals gebruikelijk, aan de Europese Commissie zijn gemeld, die niet heeft doen blijken van enig bezwaar tegen onze wijze van implementatie.
Ten tweede is de richtlijn gebaseerd op minimumharmonisatie. Dit betekent dat de nationale wetgevers ruimte hebben om extra maatregelen te treffen ter bescherming van de consument. Duitsland heeft op sommige punten verdergaande maatregelen getroffen dan de richtlijn vereist, onder meer door de herroepingstermijn te stellen op twee weken (vgl. art. 355 lid 1 BGB). De richtlijn hanteert als minimale termijn 7 werkdagen. In Nederland maken wij zeer terughoudend gebruik van nationale koppen. Bij de invoering van de Wet koop op afstand is hierover overwogen dat de richtlijn de consument voldoende bescherming biedt.2
Wat zijn de effecten van deze verschillen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat er inzicht gegeven zou moet worden in het aantal klachten per onderwerp dat de Consumentenautoriteit ontvangt?
De Consumentenautoriteit is een onafhankelijke toezichthouder die onder het ministerie van Economische Zaken ressorteert. Op www.ConsuWijzer.nl, het informatieloket van de toezichthouders de Consumentenautoriteit, de NMa en de OPTA, kan de consument informatie vinden over zijn rechten en plichten. Tevens kan de consument bij ConsuWijzer melding maken van de handelspraktijken van een ondernemer. Deze meldingen kunnen een signaal zijn voor de toezichthouders dat een ondernemer zich niet aan de wet- en regelgeving houdt. Overigens zijn niet alle meldingen te kwalificeren als klachten en is het onderscheid tussen vragen en klachten niet altijd helder. In de jaarlijkse terugblik van de Consumentenautoriteit doet de Consumentenautoriteit verslag van haar activiteiten en gaat zij tevens in op de meldingen van consumenten bij ConsuWijzer, onder meer door aan te geven in welke categorieën de meeste meldingen zijn geregistreerd. Deze terugblik wordt jaarlijks voor 1 juni met mijn bevindingen aan uw Kamer toegezonden. De meldingen die bij ConsuWijzer binnenkomen, worden overigens niet als individuele klachten behandeld. Ze zijn een bron van informatie voor de toezichthouders ten behoeve van hun toezichts- en handhavingspraktijk. Wel worden consumenten waar mogelijk individueel geadviseerd over hun rechten en de vervolgstappen die zij eventueel zelf kunnen zetten. Wij zijn van mening dat de Consumentenautoriteit op deze manier voldoende transparant is over haar toezichts- en handhavingsactiviteiten.
Acht u het noodzakelijk dat de transparantie over het aantal klachten en de inhoud van de klachten van de Consumentenautoriteit en de Geschillencommissie Telecommunicatie verbeterd wordt?
Zie ons antwoord op vraag 6. Wij zijn van mening dat de Consumentenautoriteit voldoende transparant is over haar activiteiten.
De Geschillencommissie Telecommunicatie valt onder de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC). Het doel van de Geschillencommissie is om geschillen tussen consumenten en ondernemers op een goedkope, snelle en eenvoudige manier uit de wereld te helpen. Wij zijn een groot voorstander van deze manier van geschilbeslechting. De SGC brengt ieder jaar een jaarverslag uit waarin per geschillencommissie het aantal klachten te vinden is. Daarnaast kan men op de website van de SGC in het online uitsprakenregister per commissie een selectie van uitspraken vinden. Deze selectie representeert de lijn van uitspraken van de Commissie. Bovendien kunnen geïnteresseerden bij de SGC specifieke uitspraken opvragen.
Op welke manier wordt, zoals beweerd in het artikel, de wetgeving momenteel verder aangescherpt, zodat de Consumentenautoriteit eerder in het proces kan ingrijpen als zij misstanden ziet?
Tijdens het Algemeen Overleg met de Vaste Commissie Economische Zaken op 8 april jl. is de minister van Economische Zaken ingegaan op haar voornemen het handhavingsinstrumentarium van de Consumentenautoriteit verder aan te scherpen. Uitgangspunt bij de maatregelen die de minister van Economische Zaken wil treffen is dat de goede ondernemers niet lijden onder de kwade ondernemers en dat ondernemers die de wet overtreden in een vroeg stadium kunnen worden gecorrigeerd. Daarnaast wordt met deze maatregelen ook de motie Gesthuizen/Aasted-Madsen-Van Stiphout (TK 24 095, 237) uitgevoerd, die de regering verzoekt de Consumentenautoriteit de mogelijkheid te geven om, hangende een onderzoek, bedrijven het deel van de bedrijfsvoering dat onderwerp is van het onderzoek naar de wens van de Consumentenautoriteit aan te laten passen. De voorstellen behelzen een aanwijzingsbevoegdheid voor de Consumentenautoriteit, een informatie- en waarschuwingsbevoegdheid, het verhogen van de boetes en het opleggen van aanvullende maatregelen bij een last onder dwangsom, om de naleving van de last op een effectieve wijze te kunnen controleren.
Wat vindt u van de stelling dat consumentenbescherming onder het ministerie van Justitie zou moeten worden ondergebracht, omdat de (regelmatig) tegengestelde belangen van ondernemers en consumenten niet onder één ministerie zou moeten vallen?
Het consumentenbeleid, de voorlichting via ConsuWijzer en de handhaving via de Consumentenautoriteit zijn bij het ministerie van Economische Zaken in goede handen. Bij het vormgeven van het consumentenbeleid is het van belang een evenwicht te vinden tussen een hoog niveau van consumentenbescherming en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven. Het Ministerie van Economische Zaken heeft hier oog voor en betrekt hierbij de belangen van zowel de consument als de ondernemer.
Daarbij wordt uiteraard intensief samengewerkt met het ministerie van Justitie, omdat de Minister van Justitie verantwoordelijk is voor het Burgerlijk Wetboek en daarin de hoekstenen van de consumentenbescherming zijn neergelegd. Het ministerie van Justitie is voorts verantwoordelijk voor de implementatie van Europese Richtlijnen op het gebied van burgerlijk recht.
Vanwege de onderlinge samenhang tussen de pijlers «beleid, handhaving en regelgeving» worden overkoepelende wetten, zoals de Wet oneerlijke handelspraktijken en de Wet handhaving consumentenbescherming, door beide bewindspersonen ondertekend. Ook trekken beide ministeries gezamenlijk op in de onderhandelingen over de Richtlijn Consumentenrechten in Brussel. Ons is niet gebleken dat hierdoor de consumentenbescherming in het gedrang komt.