De marktverstorende overheid en herintredende overheidsdiensten |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel van het Financieele Dagblad «Vals spelende overheid ergert bedrijfsleven met steeds meer eigen werkzaamheden»?1
Ja.
Hoe verklaart u het dat de overheid activiteiten, die zijn afgestoten, toch weer zelf te hand neemt terwijl deze marktverstorend zijn? Waarom worden deze activiteiten niet door private partijen gedaan als ze dit beter en/of goedkoper kunnen?
Zoals in bovenstaande brief staat aangegeven is de rijksoverheid op grond van de Wet markt en overheid niet verplicht om activiteiten uit te besteden. Het staat de rijksoverheid vrij om zelf te beslissen welke activiteiten worden uitbesteed aan derden dan wel in eigen beheer worden uitgevoerd. Indien die activiteiten uitsluitend worden aangeboden binnen de rechtspersoon Staat der Nederlanden treedt de rijksoverheid niet toe tot de markt en zijn de activiteiten niet concurrentievervalsend. In de regel worden activiteiten uitbesteed aan de markt als dit financiële en/of efficiencyvoordelen oplevert.
Hoe verhouden deze activiteiten zich tot de Wet markt en overheid? Bestaat hier het risico van oneerlijke concurrentie door de overheid?
Indien de in vraag 2 bedoelde activiteiten uitsluitend worden verricht binnen de rechtspersoon Staat, treedt de rijksoverheid niet toe tot een markt en is geen sprake van economische activiteiten. Op die activiteiten die de rijksoverheid in eigen beheer verricht, is de Wet markt en overheid niet van toepassing, omdat die wet alleen geldt voor overheden die zelf of via hun overheidsbedrijven economische activiteiten verrichten. Bij het in eigen beheer verrichten van activiteiten door de rijksoverheid bestaat niet het risico van oneerlijke concurrentie, omdat de rijksoverheid door het verrichten van die activiteiten niet in concurrentie treedt met private ondernemingen.
Worden bij uitvoering van deze activiteiten door overheidsdienstverleners gebruik gemaakt van integrale kostenprijzen?
Ja.
Welke rol speelt het al dan niet hoeven aanbesteden van een activiteit bij het kiezen voor een overheidsdienst? Vindt u dit wenselijk?
Het bestaan van een aanbestedingsplicht van een bepaalde mogelijk af te nemen dienst of levering of van het bouwen van een werk laat de mogelijkheid volledig onverlet om die potentiële overheidsopdracht zelf uit te voeren. Ik vind het wenselijk dat overheidsdiensten per activiteit beoordelen of het verstandig is om een opdracht in de markt te zetten of om de betreffende activiteit zelf uit te voeren. Het is wenselijk dat hierbij de ruimte wordt genomen om bij die keuze ook belangen mee te wegen zoals veiligheid, maatwerk, kennisbehoud en kostenbesparing op langere termijn.
Volstaat op dit punt artikel 25h lid 2 van de Wet markt en overheid?
In gevallen waarin een overheid activiteiten in eigen beheer verricht, verricht zij geen economische activiteiten en is de Wet markt en overheid niet van toepassing. Voor zodanige gevallen is de in artikel 25h van die wet neergelegde uitzondering van de gedragsregels uit die wet dan ook niet relevant. Artikel 25h, lid 2, heeft betrekking op de gevallen waarin een overheid economische activiteiten verricht ten behoeve van een andere overheid. In die gevallen is het aanbieden van goederen en diensten door een overheid aan een andere overheid, van de gedragsregels uitgezonderd voor zover die goederen of diensten zijn bestemd voor de uitvoering van een publiekrechtelijke taak.
Hoe verhoudt het verrichten van deze activiteiten door de overheid zich tot de afspraak in het regeerakkoord om de rijksoverheid goedkoper, flexibeler en efficiënter te laten werken en het project compacte rijksdienst?
Zoals in de brief hierboven staat aangegeven wordt de rijksdienst kleiner en goedkoper onder invloed van bezuinigingen en taakstellingen die voortvloeien uit het kabinetsbeleid. De shared service organisaties leveren schaalvoordelen en kostenbesparingen op en dragen dus bij aan de doelstellingen van het kabinetsbeleid. Ook wordt in voorkomende gevallen afgewogen welke uitvoeringsvorm, bijvoorbeeld uitbesteden of zelf doen, de beste prijs-kwaliteitsverhouding oplevert.
Kunt u argumenteren waarom activiteiten zoals opleidingen, ict-dienstverlening, grafische dienstverlening of koerierdiensten bij de kerntaken van de overheid horen?
Zoals in de bij dzee beantwoording meegestuurde brief staat aangegeven is er in een aantal gevallen reden om delen van activiteiten in eigen beheer te houden. Dit op grond van afwegingen ten aanzien van veiligheid, specialistische kennis, kostenbesparing en de samenloop met ander kabinetsdoelstellingen, zoals behoud van werkgelegenheid in de lagere loonschalen.
Wat zijn de gevolgen van de afspraak in het regeerakkoord om medewerkers in facilitaire functies in dienst te nemen, voor aanbestedingstrajecten? Kunt u een overzicht geven van de «on hold» gezette trajecten en de bedragen waar het hier om gaat?
Zoals in bovenstaande brief staat aangegeven is onze verwachting dat er de komende jaren vaker voor gekozen zal worden om meer werkzaamheden binnen de rijksdienst zelf uit te voeren. Dit als gevolg van het kabinetsbeleid om binnen de rijksdienst meer werkgelegenheid te scheppen voor de lage loonschalen. Bij enkele lopende aanbestedingsprocedures wordt hier al rekening mee gehouden.
Op dit onderwerp zal medio mei nader in worden gegaan bij de presentatie van de kabinetsvoorstellen voor de organisatie en inrichting van de rijksoverheid voor de komende jaren.
Welke rol speelt het behouden van eigen personeel in het uitvoeren van deze activiteiten door de overheid zelf en niet door private partijen? Zijn hier afspraken over gemaakt bij de cao-onderhandelingen?
In de meegestuurde aanbiedingsbrief is aangegeven dat meerdere overwegingen een rol spelen. Hoe deze afweging uitpakt wordt per geval bekeken. In de CAO onderhandelingen zijn afspraken gemaakt over het begeleiden van rijksmedewerkers van werk naar werk, als hun functies vervallen als gevolg van de bezuinigingen.
Kunt u inzicht verschaffen in het financieel beheer en personeel van De Werkmaatschappij?
De Werkmaatschappij is een batenlastenagentschap en werkt met een integrale kostprijs. De Werkmaatschappij neemt aangesloten bedrijfseenheden werk uit handen. De bedrijfseenheden kunnen zich daardoor volledig richten op hun kerntaken. De Werkmaatschappij bestaat momenteel uit 13 bedrijfseenheden en heeft 790 medewerkers in dienst. Voor nadere informatie verwijs ik u naar de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk en het jaarverslag van het ministerie van BZK.
Voldoet het eigen vermogen van De Werkmaatschappij aan het maximum van 5% van de totale omzet van de baten-lastendienst?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel rijksambtenaren bij De Werkmaatschappij of opleidingen en Rijksacademies nu werkzaam zijn en hoeveel er in uw eindbeeld werkzaam zullen zijn? Wat zijn de kosten hiervan?
Bij De Werkmaatschappij werken momenteel 790 mensen, bij de Rijksacademie voor Financiën, Economie en Bedrijfsvoering 29. Een eindbeeld over de omvang van het personeel in de diverse shared service organisaties heb ik op dit moment niet. Dit komt omdat de shared service organisaties nog volop in ontwikkeling zijn en omdat de financiële bezuinigingen uit het huidige regeerakkoord op dit moment nog vertaald worden naar concrete maatregelen. Wel krijgen de shared service organisaties efficiencydoelstellingen mee. Daarnaast ben ik op dit moment bezig met de ontwikkeling van strategisch personeelsbeleid voor een toekomstbestendige rijksdienst. Hierover zal ik u medio mei informeren. Voor de goede orde merk ik op dat ik op grond van het regeerakkoord de rijksdienst op dit moment stuur op de financiële budgetten. De rijksoverheid moet goedkoper worden en daarmee kleiner. De wijze waarop dit wordt ingevuld door de ministeries en de keuze daarbij tussen personeel en middelen is aan de ministeries. Uiteraard zal ik jaarlijks in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk verslag doen van de personele ontwikkelingen binnen de rijksdienst.
De berichtgeving over de NMa-boetes van € 9 miljoen aan een aantal taxibedrijven vanwege kennelijk schending van mededingingsregels |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de berichtgeving over de opgelegde NMa-boetes van € 9 miljoen aan een aantal taxibedrijven vanwege kennelijke schending van mededingingsregels?1 Hebben deze veroordeelde bedrijven recent meegedaan in de aanbesteding voor het Valysvervoer en zijn deze bedrijven ook de bedrijven die deze tender lijken te hebben gewonnen? Aan welke regels hebben de veroordeelde bedrijven zich niet gehouden dat dit leidt tot zo’n hoog boetebedrag?
Ja, de berichtgeving is mij bekend. Op 27 februari jl. heb ik uw Kamer hier per brief (TK 2012–2013, 25 847, nr. 112) over geïnformeerd.
Het betreffen twee zaken in de periode 2007–2011 waarbij gezamenlijke afspraken zijn gemaakt over aanbestedingen voor taxivervoer in de regio Rotterdam die naar de mening van de NMa onder het kartelverbod vallen. De vermeende overtredingen hebben geen betrekking op de aanbesteding van het Valysvervoer zelf.
Bent u, gelet op de hoogte van deze boetes, nog steeds van oordeel dat de continuïteit van het Valysvervoer gewaarborgd is, ook nu deze boetes binnen de exploitatie van deze bedrijven moet worden terugverdiend?
Bij besluit van 8 oktober jl. is voorlopig gegund aan de Combinatie. Op 28 november 2012 ben ik door de Combinatie vertrouwelijk geïnformeerd over de twee boetebesluiten en zijn mij tevens de twee boetebesluiten aangeboden.
Een zorgvuldige afweging begint met het beschikken over de daarvoor noodzakelijke, volledige informatie. Die informatie, waaronder de inhoud van de boetebeschikkingen inclusief de bedragen, is mij beschikbaar gesteld door de Combinatie. Met het oog op de continuïteit van het Valysvervoer heeft één van de combinanten mij op 16 januari 2012 desgevraagd inzicht gegeven in haar financiële positie. Als gevolg daarvan heb ik er vertrouwen in dat de continuïteit van het Valysvervoer bij de Combinatie is gewaarborgd.
Overigens benadruk ik dat er op dit moment geen sprake is van een definitieve gunning. Zoals ik in de brief van 27 februari jl. aan uw Kamer heb aangegeven zal ik de uitspraak in kort geding afwachten alvorens ik overga tot het sluiten van een overeenkomst met de Combinatie. De procedure leidt ertoe dat de door mij gemaakte afweging ook door een rechter wordt getoetst.
Waren de volledige inhoud en de boete-omvang van de boetebeschikkingen van de NMa bij u bekend toen zeer onlangs door u het besluit werd genomen om het Valysvervoer definitief aan deze bedrijven te gunnen? Heeft u meegewogen wat de invloed van dit bedrag is op de stabiliteit en (financiële) continuïteit van de nieuwe combinatie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer, al dan niet vertrouwelijk, informeren over de weging van de aspecten waarop de gunning tussen de twee hoogst eindigende bedrijven heeft plaatsgevonden?
De offertes van alle inschrijvers zijn beoordeeld op basis van de objectieve beoordelingscriteria die genoemd zijn in het Beschrijvend Document van de aanbesteding (hoofdstuk 4/bijlage).
Met betrekking tot het (nieuwe) inzicht van de NMa-boetebesluiten is de afweging gemaakt of de Combinatie al dan niet alsnog dient te worden uitgesloten. Deze afweging staat los van de behaalde scores bij de beoordeling van de offertes.
Waarom vindt u het bovenproportioneel om de gunning niet te heroverwegen, terwijl er een vergrijp heeft plaatsgevonden dat een boete van € 9 miljoen rechtvaardigde? In hoeverre is juist dit besluit niet bovenproportioneel in de richting van de andere inschrijvers? Hebben de andere inschrijvers recent ook een boete van de NMa gekregen voor een vergelijkbaar vergrijp?
Nadat ik door de Combinatie ben geïnformeerd over de geschetste ontwikkelingen heb ik mij met de vereiste zorgvuldigheid, rekening houdend met de belangen van alle inschrijvers, beraden over de vraag of deze boetebesluitenen al dan niet dienen te leiden tot uitsluiting van de Combinatie. De afweging die ik daarbij heb gemaakt is uitgebreid toegelicht in de brief waarnaar ik bij antwoord 1 heb verwezen. Ik ben niet bekend met recentelijk opgelegde boetes bij de overige inschrijvers.
Het bericht "EU leitet Beihilfeverfahren gegen Deutschland ein” |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «EU leitet Beihilfeverfahren gegen Deutschland ein», waarin wordt aangekondigd dat de EU de vrijstelling van transportkosten voor energie als mogelijke concurrentievervalsing ziet?1
Ja.
Kunt u aangeven of het door de EU aangekondigde onderzoek ook consequenties kan hebben voor de Nederlandse industrie, en aluminiumsmelter Aldel in het bijzonder, met het oog op de door u aangekondigde regeling met betrekking tot korting op transportkosten voor energie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties voorziet u?
Het aangekondigde staatssteunonderzoek is een positief teken, omdat de Europese Commissie (EC) daarmee het Nederlandse standpunt onderkent dat de Duitse vrijstellingregeling van 100% een verstoring oplevert van het gelijk speelveld. Mijn voorganger heeft daarover in februari 2012 een brief gestuurd aan de EC. Ook binnen Duitsland staat de grootverbruikerregeling van 100% onder druk: het regionale gerechtshof in Düsseldorf heeft deze 7 maart nietig verklaard.
Naar aanleiding van deze ontwikkelingen heeft de Duitse regering aangekondigd dat zij voornemens is om een nieuwe grootverbruikerregeling vorm te geven die de bestaande regeling zal vervangen. Hoe hoog de tarieven voor de netkosten van Duitse grootverbruikers zullen zijn is nog niet duidelijk. De oude Duitse grootverbruikerregeling, die een maximale korting van 50% bewerkstelligde, blijft zowel in het onderzoek van de EC als de uitspraak van de Duitse rechter buiten beschouwing. Er zijn daarom geen aanwijzingen dat een Nederlandse grootverbruikerregeling, die tevens beoogt een korting van maximaal 50% te bewerkstelligen, door de EC aangemerkt zal worden als ongeoorloofde staatssteun.
Het staatssteunonderzoek van de EC en de uitspraak van de Duitse rechter onderstrepen het belang van zorgvuldigheid bij het uitwerken van een regeling voor grootverbruikers. Ik zal contact onderhouden met EC om op de hoogte te blijven van de mogelijke invulling van Europese juridische kaders omtrent een grootverbruikerregeling.
Welke maatregelen neemt u voor het behoud van werkgelegenheid in Nederland, als (gedeeltelijke) vrijstelling van transportkosten door EU regelgeving niet mogelijk is?
Europese regelgeving geldt voor alle lidstaten. Indien Europese regels geen (gedeeltelijke) vrijstelling van netkosten toelaat geldt dit dus ook voor alle lidstaten. Dit bevordert het gelijk speelveld binnen de EU. Dit is goed voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid.
Een steakhouse dat al 63 jaar paard verkoopt als rund |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Piet de Leeuw biecht nu alles maar op: «We serveren paard sinds 1949»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Warenwet niet toestaat vlees als biefstuk te verkopen wanneer het niet afkomstig is van rund? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) opdracht te geven proces verbaal op te maken?
De Warenwet staat toe dat vlees verkocht kan worden als biefstuk terwijl het niet afkomstig is van rund. Er zijn geen specifieke regels waar de benaming «biefstuk» aan moet voldoen.
Wel moet getoetst worden aan artikel 16 van de Algemene Levensmiddelenwetgeving ((EG) 178/2002) en aan de artikelen 4, eerste lid en 29 van het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen: algemene vereisten voor de benaming van een levensmiddel en het algemene verbod om te misleiden.
In artikel 16 van de Algemene Levensmiddelenwetgeving is bepaald dat de etikettering van, de reclame voor en de aanbiedingsvorm van levensmiddelen, de wijze waarop zij worden gepresenteerd, de omgeving waarin zij zijn uitgestald en de informatie die erover wordt verstrekt via ongeacht welke kanalen, de consument niet mag misleiden.
Het is ook niet toegestaan om de consument foutief of onvolledig te informeren over de oorsprong van het vlees. In artikel 29 is namelijk bepaald dat het niet is toegestaan informatie over onder andere de aard, identiteit, hoedanigheden, samenstelling en de oorsprong of herkomst te verstrekken die een onjuiste indruk kan wekken en derhalve misleidend is voor de consument.
Of er sprake is van misleiding zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden.
Hoe verklaart u dat een restaurant haar klanten ruim 60 jaar bewust in verwarring kan laten over de herkomst van het geserveerde vlees, in strijd met de wettelijke bepalingen, en wat zegt dat voor u over de opsporingsinstanties?
Ik ben niet op de hoogte van het feit dat het restaurant haar klanten bewust in verwarring heeft gelaten over de herkomst van het vlees. Uit de berichtgeving blijkt dat het restaurant biefstuk op de kaart had staan en klanten dit ook zo bestelden.
Zoals ik in de beantwoording van vraag 2 al heb aangegeven, dient van geval tot geval beoordeeld te worden of er sprake is van misleiding. Daarbij spelen naast de benaming ook andere factoren een rol, bijvoorbeeld de wijze van presentatie. De beoordeling of er in een specifieke situatie sprake is van misleiding is voorbehouden aan de NVWA.
Hoe beoordeelt u het feit dat het personeel van het betreffende restaurant door de eigenaar verplicht werd te zwijgen over de herkomst van het vlees?
Alleen uit de berichtgeving heb ik vernomen dat er onder het personeel sprake was van een soort geheimhoudingsplicht. Het enige dat voor mij daadwerkelijk van belang is het feit dat op grond van de Warenwet de klant niet misleid mag worden. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u bevestigen dat tegen het betreffende restaurant nog steeds geen proces verbaal is opgemaakt wegens misleiding en overtreding van de Warenwet en dat de NVWA heeft aangegeven daaraan geen prioriteit te geven? Zo ja, hoe beoordeelt u dit en bent u bereid alsnog vervolging in te stellen? Zo nee, wanneer is proces verbaal opgemaakt en op basis van welke verdenking?
Er is tot op heden geen proces verbaal opgemaakt wegens misleiding en overtreding van de Warenwet. De handhaving van de NVWA is risicogebaseerd: hoe meer risico hoe meer prioriteit. Daarom heeft voedselveiligheid de hoogste prioriteit. Maar ook bij vormen van ernstige misleiding treedt de NVWA op. Zoals gemeld is het voorbehouden aan de NVWA om te beoordelen of er in een specifieke situatie sprake is van misleiding. Zo ook in deze casus. Ik heb de NVWA verzocht hieraan de vereiste aandacht te geven en mij te informeren over hoe zij deze specifieke casus beoordeelt.
Afspraken tussen spooraannemers over de prijs van onderhoud van het spoor |
|
Mei Li Vos (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Aannemers komen met plan beter spooronderhoud»?1
Ja.
Bent u bekend met de afspraken die drie van de vier in Nederland actieve spoorbouwers met elkaar maken? Zo ja, op welke wijze?
Het is mij bekend dat Volker Rail, BAM Rail en Strukton Rail gezamenlijk een voorstel hebben gemaakt om het aanbestedingsbeleid omtrent onderhoudscontracten anders in te richten dan ProRail dat thans doet.
Kunt u uitsluiten dat deze drie partijen, die meer dan 80% van de spooronderhoudsmarkt vertegenwoordigen, hier ongeoorloofde prijsafspraken maken? Bent u bereid de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) hierover om advies te vragen?
Afspraken tussen ondernemers kunnen onder bepaalde omstandigheden in strijd zijn met het kartelverbod uit de Mededingingswet. Op dit moment heb ik geen concrete aanwijzingen dat daarvan in het geval van de afspraken tussen spooraannemers sprake is. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) is toezichthouder op de naleving van de Mededingingswet. Zij is op de hoogte van de berichtgeving over de afspraken. Indien zij daartoe aanleiding ziet, zal zij een mededingingsrechtelijk onderzoek starten.
Kunt u aangeven op welke wijze u uitvoering zult geven aan de rechterlijke uitspraak, die binnenkort wordt verwacht, in de zaak van Strukton tegen ProRail over de aanbesteding van spooronderhoud in de regio Eemland, in het bijzonder over de gevolgen voor de aanbestedingsvorm PGO bij spooronderhoud?2
ProRail is als aanbestedende dienst en opdrachtgever verantwoordelijk voor de PGO-contracten. Ik stel vast dat ProRail inmiddels in het gelijk is gesteld. Daarmee kan ProRail gevolg geven aan haar besluit om het contract voor PGO Eemland te gunnen aan Asset Rail. Daarnaast heeft ProRail ter verdere verbetering van prestatiegericht onderhoud recent de opdracht gegeven voor een externe audit door een onafhankelijke commissie. Alle spooraannemers zijn uitgenodigd hieraan deel te nemen.
Kunt u aangeven hoe de ervaringen zijn met de nieuwe spooronderhoudscontracten (PGO) die reeds in acht gebieden zijn toegepast? Klopt het dat deze goedkoper zijn? Klopt het dat er minder buitendienststellingen zijn en minder calamiteiten en dat het aantal spoorbreuken is gedaald? Is op basis van deze ervaringen de conclusie van de aannemers, dat het onderhoudsniveau bij PGO lager is, gerechtvaardigd?
ProRail heeft mij schriftelijk geïnformeerd omtrent haar ervaringen met de nieuwe PGO-contracten, onderbouwd met feiten en cijfers. Ik heb deze brief bijgevoegd.3
Uit bijgevoegde brief van ProRail volgt dat de kwaliteit van het spoor door de contractering van prestatiegericht onderhoud gemiddeld gezien hoger is dan voorheen. Daarnaast leidt prestatiegericht onderhoud ook tot lagere kosten.
Nadere onderzoeken moeten mij in staat stellen om een definitief beeld te vormen. De Inspectie is, zoals eerder gemeld, inmiddels nader onderzoek gestart naar de PGO-contracten. Daarnaast zijn door het kabinet naar aanleiding van het rapport van de Commissie Kuiken maatregelen omtrent het waarborgen van de kwaliteit van de infrastructuur aangekondigd (o.a. in 2013 een doorlichting van de fysieke kwaliteit van de infrastructuur).
De NMa opinie "Versterking landbouw vraagt om innovatie, niet om minder concurrentie" |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de opinie van de Nationale Mededingingsautoriteit (NMa) «Versterking landbouw vraagt om innovatie, niet om minder concurrentie»?1
Ja.
Wat is uw inhoudelijke mening over deze opinie?
Bij de koers voor de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), want daar gaat deze opinie van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) over, spelen veel belangen een rol. Binnen de huidige voorstellen voor het GLB wordt de positie van de primaire producent versterkt door producentenorganisaties in alle sectoren van de landbouw toe te staan. Het kabinet steunt dit voorstel van de Europese Commissie om op deze manier de marktmacht van primaire producenten te versterken. Deze producentenorganisaties dienen zich wel aan de mededingingsregels te houden. Hoe die regels er voor de agrarische sector precies uit gaan zien, is een punt dat in deze eindfase van de onderhandelingen tussen het Europees Parlement, de Europese Raad en de Europese Commissie met een goede betrokkenheid van u als nationaal parlement duidelijk moet worden. De Landbouwcommissie van het Europees Parlement heeft hier reeds stelling in genomen. Volgens mij moeten we een weg vinden die recht doet aan zowel de situatie van de primaire producent, als aan de rol die mededinging speelt bij onder meer vernieuwing en slagkracht van de agrarische sector.
Deelt u de mening dat de NMa in deze opinie een waardeoordeel geeft over Europarlementariërs en indirect over de leden van de Tweede Kamer door onder andere te stellen dat «Europarlementariërs de problemen in de Europese landbouw niet oplossen», «... zeggen ... nee tegen vernieuwingen» en «... oproep die we in Nederland ook nog wel eens horen», en dat zij meent de politiek te moeten beïnvloeden door onder andere te stellen: «... moeten we een geluid laten horen dat we deze weg niet op moeten»?
Nee.
Deelt u de mening dat de onafhankelijkheid van de NMa hiermee is aangetast? Zo ja, wat gaat u ondernemen om de onafhankelijkheid weer te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De NMa geeft aan wat in haar ogen en vanuit haar ervaring, als mededingingsautoriteit, nodig is bij de hervorming van het GLB. Dit strookt met de onafhankelijke positie van de NMa. Tegelijkertijd voert de Staatssecretaris van Economische Zaken de onderhandelingen over het GLB in Brussel. De NMa zal conform de uiteindelijk overeengekomen Europese kaders toezicht houden op het naleven van de mededingingsregels.
Vindt u dat een Chief Economist NMa of überhaupt een medewerker van de NMa dit soort zwaar politiek inhoudelijke opinies mag publiceren? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u ondernemen om dit in de toekomst te voorkomen én welke sanctie treft u richting de Chief Economist?
De NMa geeft vanuit haar economische expertise aan hoe zij aankijkt tegen de hervormingen in het GLB en de rol die mededinging daar in zou moeten nemen. Zoals ik in het vorige antwoord al heb verwoord, heeft de NMa een onafhankelijke positie die ruimte biedt om zulke opinies te verwoorden. Aan deze opinie van de NMa over de hervormingen van het GLB ligt een gezamenlijk statement ten grondslag van de hoofden van de Europese mededingingsautoriteiten dat op 21 december 2012 is gepubliceerd op de website van het Directoraat-generaal Mededinging van de Europese Commissie. Het standpunt van Nederland ten aanzien van de hervorming van het GLB is door het kabinet in samenspraak met de Tweede Kamer bepaald.
De NMa zal conform de Europese kaders van het GLB, zoals die na de hervorming zullen gelden, toezicht houden op het naleven van de mededingingsregels.
Het stimuleren van innovatie en concurrentie bij aanbestedingen |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «ICT-aardbeving door vonnis Oracle vs. Staat»?1 Hoe beoordeelt u de gevolgen van het vonnis van de rechtbank Den Haag voor het aanbestedingsbeleid van de Rijksoverheid, in het bijzonder ten aanzien van ICT?
Ja. De uitspraak in deze zaak geeft geen aanleiding het huidige aanbestedingsbeleid van de Rijksoverheid, al dan niet ten aanzien van ICT, te herzien.
Is het waar dat bij deze aanbesteding uitsluitend gevraagd werd naar SAP-licenties om één ondersteunend ICT-systeem voor meerdere ministeries te maken? Welk systeem werd hiervoor als basis gebruikt en hoe lang is dat in gebruik? Op welke basis is de keuze gemaakt dat gebruik van het SAP-systeem de technisch en bedrijfsmatig beste keuze is?
De aanbesteding bestond uit twee percelen: één voor de ICT-werkzaamheden die nodig waren voor aanpassing van een bestaand systeem, en één voor SAP-licenties. Beide percelen zijn conform de daarvoor geldende regels aanbesteed.
Basis voor de aanbesteding betrof het ERP systeem (SAP Business Suite) zoals dat in 2003 door het ministerie van SZW door middel van een Europese aanbestedingsprocedure is verworven. Dit systeem is ingericht op basis van het kernmodel financiële informatievoorziening en kan daardoor als basis dienen voor de deelnemende departementen. Gebruik van het systeem door meerdere ministeries past in het beleid van samenwerking in de financiële kolom. Daarnaast was gebruik door meerdere ministeries in dit geval wenselijk op bedrijfseconomische gronden. Voor het gebruik door de samenwerkingspartners moesten vooral de departementspecifieke instellingen nog worden ingericht. Dit alles natuurlijk met inachtneming van de bestaande wet- en regelgeving.
De uitspraak past in het beleid van hergebruik van ICT systemen zoals vastgelegd in de I-strategie.
In hoeverre is het gebruik van de SAP-licenties voor andere ministeries te beoordelen als het hergebruik van licenties? Waren de licenties oorspronkelijk afgegeven voor gebruik door uitsluitend het ministerie van SZW, of voor de gehele Rijksoverheid? Wat betekent deze manier van omgaan met softwarelicenties voor andere licenties die door een onderdeel van de Rijksoverheid zijn afgenomen?
Er is geen sprake van hergebruik van licenties, maar van hergebruik van een systeem. De noodzakelijke licenties voor het gebruik van dit systeem door SZW zijn destijds door de Staat verworven. Vanwege de kwantitatieve uitbreiding voor gebruik van het systeem door de samenwerkingspartners waren extra licenties nodig. De deelnemende departementen hebben deze benodigde licenties verworven via bovengenoemde aanbesteding.
Hoe kijkt u aan tegen de juridische eenheid van de Rijksoverheid bij aanbestedingen? Herkent u zich in de uitspraak dat de Staat de aanbestedingsregels volledig naar zijn hand zet door, afhankelijk van de belangen, te opereren als één aanbestedende dienst of als aparte ministeries? Zo nee, welke consistente keus wordt hierin gemaakt?
De rechtbank heeft in haar uitspraak aansluiting gezocht bij de indeling van aanbestedende diensten in Richtlijn 2004/18/EG en het daarop gebaseerde Besluit aanbestedingsregels overheidsopdrachten (Bao). Dat is in lijn met het feit dat de Staat, die anders dan de departementen rechtspersoonlijkheid bezit, als enige lichaam naar buiten toe civielrechtelijk bindend kan optreden en bijvoorbeeld, zoals in het onderhavige geval, partij kan zijn bij een licentiecontract.
Rechtspersoonlijkheid kan inderdaad samenvallen met de kwalificatie aanbestedende dienst. Dat is echter niet altijd het geval. Als sprake is van een afgescheiden operationele eenheid binnen een rechtspersoon, kan dit onderdeel ook zelfstandig als aanbestedende dienst worden aangemerkt. De Europese Commissie heeft hiervoor criteria opgesteld, die zijn neergelegd in de zogenoemde «policy guideline» uit 1993. Deze criteria worden binnen de Staat gehanteerd bij de vraag of de Staat als geheel of op een onderdeel van de Staat – en zo ja, welk onderdeel – als aanbestedende dienst moet worden aangemerkt. De vraag op welk niveau een inkoopbevoegdheid is neergelegd, moet voor iedere aanbestedingsplichtige opdracht per productgroep worden bepaald.
Er is derhalve geen sprake van een ad hoc keuze voor de Staat, een departement of een onderdeel van het departement als aanbestedende dienst.
Hoe wordt, in het kader van de integratie van de bedrijfsvoering van het Rijk, omgegaan met de aanbesteding van ICT-diensten? Zal hierbij vaker het systeem van één samenwerkingspartner als uitgangspunt genomen worden of zal er in de aanbesteding een open procedure gevoerd worden, waarin de technische oplossing nog niet vastligt? Hoe wordt deze keus gemaakt?
De overheid streeft naar harmonisatie en vereenvoudiging van processen met als uitkomst een compactere en goedkopere overheid. Daarin past hergebruik van voor rekening van de (rijks-)overheid ingerichte administratieve systemen en/of software als uitgangspunt. Hergebruik geschiedt evenwel altijd op basis van een zorgvuldige afweging en met inachtneming van het aanbestedingsrecht.
De keuze voor de aanbestedingsprocedure die wordt gevolgd is afhankelijk van veel factoren. Waar het gaat om de primaire keuze voor een softwaresysteem spelen kwalitatieve aspecten als flexibiliteit en innovativiteit een belangrijke rol. Het is van groot belang efficiënt en effectief in te kunnen spelen op zich wijzigende wensen en behoeften. Van een algemeen beleid tot uitvraag van specifieke technische oplossingen is geen sprake.
Bent u van plan om in de toekomst meer aanbestedingen op ICT-gebied uit te schrijven, waarbij het type software of hardware al vastligt?
In het algemeen is het aanbestedingsbeleid er op gericht zo veel als mogelijk functioneel aan te besteden. Uitzonderingen kunnen voorkomen, mits deze passen binnen het aanbestedingsrecht.
Bent u ook van mening dat de overheid moet voorkomen dat ze afhankelijk wordt van één aanbieder van software, zogenaamde vendor lock-in? Welke rol ziet u bij het voorkomen van dergelijke afhankelijkheid van het gebruik van open standaarden en open source-software? Is bij deze aanbesteding ook overwogen om gebruik te maken van open source ERP-software? Zo nee, waarom niet?
Ja, de overheid moet er voor waken afhankelijk te worden van een leverancier.
Toepassing van open standaarden is onomstreden. Deze worden toegepast tenzij het echt niet anders kan. Daarnaast wordt de mogelijkheid voor toepassing van open source software wordt bij aanbestedingen van software standaard in de beschouwingen betrokken.
Overigens kan een lock-in bij een leverancier ontstaan zowel bij het gebruik van open als bij het gebruik van closed software.
Toepassing van open source software was bij de onderhavige aanbesteding niet opportuun, gegeven de afweging om van een bestaand systeem gebruik te maken.
Deelt u de mening dat de werkwijze bij deze aanbesteding de positie van grote softwareleveranciers, waar de overheid al klant van is, bevordert en kleine vernieuwende aanbieders geen kans meer maken? Zo ja, waarom vindt u dit wenselijk? Zo nee, op welke manier maken ook vernieuwende leveranciers, waarmee de overheid nog geen klantrelatie heeft, kans op ICT-opdrachten?
Nee. Het betrof hier een opdracht voor een verbouwing van een systeem, die niet op voorhand voorbehouden was aan de grote ICT-leveranciers.
Uitgangspunt bij aanbestedingen is dat in principe elke leverancier kans heeft op verkrijging van overheidsopdrachten.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat de Rijksoverheid bij ICT-aanbestedingen zorgt voor kennis over alternatieven en nieuwe oplossingen naast de eerder gebruikte en bekende systemen, zodat de kansen worden benut die de innovatie in de ICT-branche bieden?
De rijksoverheid richt zich erop om – ook in ICT aanbestedingen – innovatieve ondernemers een kans te geven.
Om innovaties mogelijk te maken, is het van belang om vanuit de overheid een goede verkenning van wensen en mogelijkheden te maken. Aan ieder informatiseringsproject gaat een zorgvuldige informatie- en technische analyse vooraf, die ook gedeeld kan worden met het bedrijfsleven. In grote ICT trajecten wordt zo al ruim voor de daadwerkelijke aanbesteding samengewerkt met de markt om een uitvraag te realiseren die ruimte biedt aan haalbare innovaties. Dat kan bijvoorbeeld via een haalbaarheids- en wensentoets in combinatie met een marktverkenning en een marktconsultatie of een concurrentiegerichte dialoog.
Het gesjoemel met loon door Europese bedrijven in de bouwsector |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gesjoemel met loon bij aanleg tunnel Delft»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het bedrijf Strabag binnen de kaders van de wet opereert bij de loonaangifte? Bent u bekend met berichten dat andere Europese bouwbedrijven opdrachten binnenhalen in Nederland door te sjoemelen met het loon of de loonaangifte?
Het inlenen van arbeidskrachten uit een ander land is gebaseerd op het vrije verkeer van werknemers en diensten binnen de Europese Unie. Hiervoor zijn op Europees niveau regels in het leven geroepen om dit vrije verkeer in goede banen te leiden, zoals de Verordening (EG) nr. 883/2004 en de Detacheringsrichtlijn. Deze laatste dient voornamelijk de sociale bescherming van de gedetacheerde werknemer. Het is een bewuste keuze van de Europese wetgever om het binnen Europa mogelijk te maken om zonder enige belemmeringen in een ander land te werken of als werkgever personeel uit te lenen aan een onderneming in een ander land. In mediaberichten komt steeds vaker naar voren dat bedrijven Europese constructies verkennen of toepassen om de arbeidskosten te verlagen. Uit de berichten zelf is veelal niet op te maken of het om legale of illegale constructies gaat. Op de wijze van aangifte doen voor de loon- en premieheffing door specifieke bedrijven kan ik gelet op de geheimhoudingsplicht niet ingaan.
Welke partijen zijn in Nederland bevoegd voor de handhaving van de betaling van sociale premies? Wat zijn hun bevoegdheden? Worden alle bevoegdheden op adequate manieren ingezet? In hoeverre wijken de bevoegdheden van de Nederlandse handhavers af van handhavende organisaties in Duitsland en België? Worden in Duitsland en België schijnconstructies frequenter opgespoord? Zo ja, hoe kan dat?
De Inspectie SZW, Belastingdienst en UWV zijn de aangewezen instanties om toe te zien op de loonheffingen. Zij zijn bevoegd om te controleren of de loon- en premieafdracht op de juiste wijze geschiedt en bevoegd om de daarvoor benodigde informatie uit te wisselen. In controlesituaties vullen zij elkaar dan ook daar waar nodig zo veel mogelijk aan.
Het feit dat beschreven situaties zich niet alleen in Nederland afspelen, maar ook in andere landen zoals Portugal en Polen, maakt het moeilijker om te beoordelen of de van toepassing zijnde internationale regelingen juist en volledig worden toegepast. Hiervoor moet worden samengewerkt met het andere land. Het is mogelijk dat handhavende instanties in verschillende landen, verschillende bevoegdheden hebben. Het is echter maar de vraag of deze verschillen in bevoegdheden leiden tot een verschillend opsporingsresultaat. Immers, zodra het om grensoverschrijdende zaken gaat zijn de bevoegdheden ontleend aan verdragen en hebben bijvoorbeeld Duitse, Nederlandse en Belgische handhavende instanties dezelfde grensoverschrijdende bevoegdheden.
In hoeverre hebben handhavende organisaties in Nederland (zoals de Inspectie SZW en de Belastingdienst) goed zicht op bedrijven die opereren op de Europese (bouw)markt en schijnconstructies hanteren?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat, als werkgevers met creatieve constructies de wet omzeilen, dit tot oneerlijke concurrentie leidt voor Nederlandse werkgevers? Zo nee, waarom niet? Deelt u eveneens de mening dat dergelijke constructies de kansen van Nederlandse werkzoekenden belemmeren en daarom met kracht bestreden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Constructies voor oneerlijke concurrentie op de gangbare arbeidsvoorwaarden kunnen zowel leiden tot onderbetaling van Nederlandse en buitenlandse werknemers als tot lagere kansen voor werkzoekenden in Nederland. Oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden moet inderdaad met kracht worden bestreden. Tegen constructies die tegen de wet- en regelgeving indruisen moet worden opgetreden
Bent u bereid maatregelen te nemen, en zo ja welke, om dubieuze constructies met de aangifte van sociale premies te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Kunt u ook aangeven wat er daarvoor (wettelijk) geregeld moet worden?
Samen met mijn collega’s van Veiligheid en Justitie, Economische Zaken en Financiën, heb ik een traject gestart om het bestrijden van schijnconstructies een extra impuls te geven. Onderdeel hiervan betreft het in kaart brengen van en de maatregelen tegen constructies die leiden tot oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Conform de op 18 december jl. aangenomen motie van de leden Kerstens en Azmani (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012/13, 33 400 XV, nr. 40) heb ik uw Kamer in mijn brief van 11 april 2013 geïnformeerd over een integrale aanpak voor het terugdringen van schijnconstructies.
Executieveilingen en onderhandse executies |
|
Eddy van Hijum (CDA), Raymond Knops (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Huizen zijn goedkoper op executieveiling»1 en het onderliggende onderzoeksrapport «Executieveilingen: verbeteren of voorkomen?»2
Ja.
Ja.
Kunt u reageren op de bevindingen? Kunt u het grote verschil tussen transactieprijs via de executieveiling (gemiddeld 40% lager dan de marktwaarde) en de onderhandse verkoop (gemiddeld 14% lager dan de marktwaarde) verklaren? Kunt u het verschil tussen deze korting bij Nederlandse executieveilingen en die bij veilingen in het buitenland verklaren?
Het is bekend dat de transactieprijs via de veiling lager is dan bij onderhandse verkoop. Een verklaring voor dit verschil is dat op een executieveiling huizen binnen een korte tijdspanne moeten worden verkocht, waardoor de prijs lager wordt. Verder zijn er bijkomende kosten bij aankoop van een woning op een veiling. Bij onderhandse verkoop bestaan de bijkomende kosten voor de koper uit de van te voren bekende overdrachtsbelasting en notariskosten. Bij executieveilingen komen hierbij voor de koper veilingkosten en eventuele achterstallige betalingen voor onder andere belastingen of vereniging van eigenaren. Bovendien is vaak niet duidelijk in welke staat de woning zich bevindt, of de bewoner vrijwillig uit de woning zal vertrekken en of er nog huurders aanwezig zijn. Tevens zijn de banken terughoudend met de financiering van een woning die gekocht wordt op de veiling. Deze risico’s zullen door de potentiële koper in zijn bod worden betrokken. De genoemde factoren zijn voor het kabinet aanleiding geweest om met het wetsvoorstel verbetering executieveilingen de informatievoorziening te verbeteren, de kosten voor kopers te beperken en de procedure voor ontruiming te vereenvoudigen (Kamerstukken II 2012–13, 33 484, nr. 2). Het tweede deel van de beantwoording van de vraag treft u in het antwoord van vraag 3 aan.
Wat zijn de ervaringen in landen als de VS, Spanje en Ierland met executieveilingen? Zorgen daar de wettelijke kaders voor een betere prijs bij dergelijke veilingen?
Er is geen recente informatie beschikbaar over specifieke ervaringen in andere landen. Uit een eerder verricht rechtsvergelijkend onderzoek naar executoriale verkoop van woningen in de EU-lidstaten3 komt wel naar voren dat de procedures en de effectiviteit en efficiëntie sterk verschillen. De Nederlandse procedures springen er in lengte en flexibiliteit positief uit. De opbrengst van een huis op de Nederlandse executieveiling ligt wel lager dan in andere Europese landen. Of dat samenhangt met het wettelijke kader is niet bekend. Voor veel landen, waaronder Nederland, geldt dat de opbrengst van de verkoop van een huis op de executieveiling onder de marktwaarde van de woning ligt.
Kunt u verklaren waarom het aantal executieveilingen recent is gedaald, terwijl het economisch gezien in Nederland minder gaat en er meer mensen in betalingsproblemen komen?
Zoals uit de cijfers van het Kadaster naar voren komt (zie het antwoord op vraag 25) is het totale aantal executieveilingen over 2012 gedaald ten opzichte van 2011. Dit zou het eerste resultaat kunnen zijn van de inzet van het Waarborgfonds Eigen Woningen als de uitvoerder van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG), de banken en overige financiële instellingen om te voorkomen dat woningen op de veiling worden aangeboden. De financiële instellingen besteden meer aandacht aan vroegtijdige signalering van betalingsproblemen en trachten door begeleiding van de consument, financieel beheer, schuldsanering en dergelijke gedwongen verkopen te voorkomen. Indien gedwongen verkoop toch noodzakelijk blijkt dan tracht men een executieveiling te voorkomen en door middel van een onderhandse verkoop de opbrengst van de verkoop te optimaliseren.
Heeft u gegevens over het aantal (vrijwillige) onderhandse verkopen? Is er sprake van een grote toename van dit soort van verkopen en op welke wijze is deze toename te verklaren? Kunt u hierbij reageren op de bevindingen op basis van cijfermateriaal van het NHG dat in 2006 nog 48% van de observaties in de veilingzaal eindigde, terwijl dit aandeel in 2011 is teruggelopen tot slechts 24%?3 Vindt u deze ontwikkeling wenselijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Er zijn geen openbaar beschikbare gegevens over de aantallen onderhandse verkopen voor de gehele Nederlandse woningmarkt. Wel is informatie hierover beschikbaar voor NHG-hypotheken en hebben DNB en de AFM in 2012 kredietverstrekkers gevraagd naar het aantal onderhandse verkopen.
De Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) geeft aan dat door inspanningen (maatwerkoplossingen) van zowel het WEW als de kredietverstrekkers om de verkoop op de veiling te voorkomen in de afgelopen jaren, het aandeel gedwongen verkopen dat plaats vindt via de veiling bedroeg in de jaren 2003 tot en met 2005 ongeveer 70%. In 2006 en 2007 was het percentage 60% en daarna is het langzaam gaan verschuiven naar 40% en verder afgenomen naar 13% (zie ook de beantwoording van vraag 26).
De afname in het aantal executieveilingen bij de hypotheken met NHG is met het oog op het beperken van de restschuld wenselijk omdat de opbrengst van woningen op de veiling doorgaans lager is dan bij een onderhandse verkoop. Hiermee wordt een beroep op het fonds van de NHG zo veel mogelijk beperkt.
DNB en de AFM hebben 14 kredietverstrekkers informatie gevraagd over onderhandse verkopen in de periode 2008 t/m 2011. Een woningverkoop wordt door DNB en de AFM aangemerkt als een onderhandse verkoop als de transactie plaatsvindt nadat een betalingsachterstand is ontstaan van meer dan 90 dagen. Niet alle kredietverstrekkers hebben voor alle jaren informatie kunnen leveren. Hierdoor kunnen de uitkomsten afwijken van de markttotalen. De uitkomsten op jaarbasis staan in onderstaande tabel.
1.356
1.518
2.711
3.847
Het aantal onderhandse verkopen is op basis van deze gegevens gestegen in de afgelopen jaren. Deze trend lijkt zich ook in 2012 door te zetten. Van de Nederlandse Vereniging van Banken heb ik begrepen dat het aantal onderhandse verkopen in 2012 op 4.500 wordt geschat.
Hoeveel mensen krijgen te maken met gedwongen verkoop? Vindt u dat er genoeg gebruik wordt gemaakt van maatwerkoplossingen bij banken?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven bestaan er geen betrouwbare gegevens over het totale aantal gedwongen verkopen. Over maatwerkoplossingen bij de banken is mij de door het WEW geleverde informatie zoals onder vraag 5 en onder vraag 22 aangegeven informatie bekend.
Voorts kan ik u melden dat de AFM in 2012 onderzoek heeft gedaan naar de afhandeling van betalingsachterstanden bij hypotheken door kredietverstrekkers. Over de bevindingen zal de AFM binnenkort naar buiten treden. De AFM is van oordeel dat kredietverstrekkers een breed palet aan mogelijkheden hebben om met de klant tot een oplossing te komen en deze zouden ook passend ingezet moeten worden. De AFM heeft een aantal kredietverstrekkers hier al op gewezen.
In welke mate heeft de terugloop in executieveilingen te maken met het vertrouwen in veilingen en de prijs die daar tot stand komt?
Zoals in het antwoord op de vragen 2 en 5 is aangegeven, is bekend dat de opbrengst van de woning via de executieveiling lager is dan bij onderhandse verkoop. Het ligt daarom voor de hand dat zowel de geldgever als de consument zoekt naar alternatieven voor de veiling, zoals onderhandse verkoop.
Indien u niet over de nodige gegevens beschikt, bijvoorbeeld omdat deze niet door het kadaster worden bijgehouden, vindt u het dan wenselijk dat deze gegevens in de toekomst wel worden bijgehouden? En bent u in dat geval bereid om hier onafhankelijk onderzoek naar te doen?
Het aantal verkopen op executieveilingen wordt bij het Kadaster geregistreerd maar bij gedwongen verkopen wordt geen onderscheid gemaakt tussen een reguliere vrije verkoop van een woning en een gedwongen onderhandse verkoop. Het proces van gedwongen onderhandse verkoop kent veel gelijkenis met reguliere vrije onderhandse verkoop. Het onderscheid in transacties wordt niet bij het Kadaster geregistreerd. Het verkrijgen van data over gedwongen onderhandse verkopen is daarmee in de praktijk niet mogelijk. Ik zie onvoldoende meerwaarde in het bijhouden van die gegevens en ben niet voornemens zo’n onderzoek te doen.
Zijn er aanwijzingen dat in het afgelopen jaar het besluit van de NMa rondom executieveilingen (besluit 6538, 13 december 2011) positief effect heeft gehad op de toeloop richting veilingen en de prijsvorming?
De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) is in 2009 een kartelonderzoek gestart naar prijsafspraken bij executieveilingen. Inmiddels is het onderzoek afgerond en heeft de NMa eind 2011 aan 14 handelaren en onlangs aan nog eens 65 handelaren boetes opgelegd van in totaal € 10,4 miljoen. Er is geen onderzoek gedaan naar het effect van het NMa-onderzoek. De prijs op executieveilingen wordt door verschillende factoren beïnvloed, het gedrag van de handelaren is daar één van. Voor een betere werking van executieveilingen is het van belang dat veilingen transparanter worden en dat particuliere kopers meer kansen krijgen om mee te bieden. Handhavend optreden door de NMa draagt er ongetwijfeld toe bij dat handelaren op executieveilingen nu in concurrentie bieden. Ook het bij uw Kamer voorliggende wetsvoorstel ter verbetering van de executieveilingen (Kamerstukken II 2012–13, 33 484, nr. 2) draagt bevat maatregelen om de transparantie en competitie te bevorderen. Bovendien heeft de NMa een handleiding gepubliceerd met richtsnoeren voor het in concurrentie bieden op executieveilingen.5
Kunt u aangeven of de NMa nog steeds onderzoek doet naar kartelvorming bij executieveilingen en onderhandse verkopen? Vindt u dat de NMa deze markt nadrukkelijk in de gaten dient te houden gelet op het grote economische belang?
Het in 2009 gestarte mededingingsrechtelijk onderzoek van de NMa is met de recent genomen besluiten afgerond (zie voetnoot 5). De NMa zal ook in de toekomst in de gaten houden of de Mededingingswet bij executieveilingen wordt nageleefd. Zij zal zo nodig handhavend optreden.
Kunt u aangeven of de 56 door de NMa van kartelovertreding verdachte, en tot nu ca. 14 beboete, huizenhandelaren nog steeds actief zijn op executieveilingen en/of anderszins bijvoorbeeld via onderhandse executoriale biedingen? Wat vindt u hiervan?
Inmiddels heeft de NMa boetes uitgedeeld aan 65 andere handelaren, zodat in totaal 79 handelaren beboet zijn. Het mededingingsrecht is er niet op gericht partijen uit de markt te halen. De betreffende handelaren kunnen dus nog actief zijn op veilingen. Hierover bestaat bij dit kabinet geen informatie. Aangezien betreffende handelaren bestraft zijn voor hun handelen, staat het hun vrij opnieuw actief te zijn op onder andere executieveilingen. In dit kader verwijs ik ook naar de opmerking in het antwoord op vraag 9: «handhavend optreden door de NMa draagt er naar verwachting toe bij dat handelaren op executieveilingen nu in concurrentie bieden». Er bestaat daarom geen bezwaar tegen de deelname van beboete huiseigenaren op onder andere de veiling.
Bent u het eens dat er goed toezicht moet zijn op de partijen die van rechtswege betrokken zijn bij de verkoopprocedures na het inroepen van het recht op hypotheek (artikel 3:268 B), gelet op het belang bij makelaars en notarissen? Zo ja, op welke wijze is dit toezicht georganiseerd? En vindt u dit afdoende geregeld?
De notaris houdt als publiek ambtenaar onafhankelijk toezicht op de executieveiling. Zo heeft hij een rol bij de voorbereiding van de veiling, door bijvoorbeeld de veilingvoorwaarden te controleren. De notaris controleert verder of het bieden op de veiling eerlijk verloopt. Tot slot draagt hij zorg voor de levering van het verkochte goed aan de hoogste bieder. Dit betekent dat de notaris in de eerste plaats verantwoordelijk is voor een juist verloop van de executieveiling. De onderhandse executoriale verkoop staat uiteindelijk onder toezicht van de rechter, doordat de voorzieningenrechter van de rechtbank een onderhandse verkoop moet goedkeuren. De verdere afwikkeling van de onderhandse executoriale verkoop ligt in handen van de notaris. Indien er aanwijzingen zijn voor onrechtmatigheden, zoals kartelafspraken of strafbare feiten, dan kunnen de NMa of het Openbaar Ministerie worden ingeschakeld. Hiermee bestaat voldoende toezicht op de executie van het hypotheekrecht.
Kunt u aangeven op welke wijze de keuze tussen executieveiling of onderhandse verkoop wordt gemaakt? Is hierbij sprake van dwang of drang? Vindt u het wenselijk dat banken steeds meer mensen bewegen om te kiezen voor (vrijwillige) onderhandse verkoop vanwege de zeer lage opbrengst bij executieveilingen?
Het is in het belang van de bank en de consument om te streven naar een zo hoog mogelijke opbrengst wanneer een woning executoriaal moet worden verkocht. Hoe aan dit streven concreet invulling wordt gegeven, hangt af van het interne beleid van de banken en is verder afhankelijk van de situatie van de consument. Uiteraard heeft het de voorkeur als een keuze tussen de verkoop van een woning op de executieveiling en onderhandse verkoop tot stand komt na onderling overleg. In de praktijk komt het echter voor dat woningbezitters geen medewerking verlenen aan enige vorm van verkoop van de woning. Zoals in de beantwoording van vraag 2 en vraag 5 wordt aangegeven, is bekend dat in de huidige situatie de onderhandse verkoop doorgaans meer oplevert. Daarom is het redelijk dat financiële instellingen mensen stimuleren om te kiezen voor (vrijwillige) onderhandse verkoop. Het is echter aan de financiële instelling om, zo mogelijk in overleg met de woningbezitter, tot de meest gunstige keuze te komen. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 6 heeft de AFM in 2012 onderzoek gedaan naar de afhandeling van betalingsachterstanden. Ook de AFM heeft aangegeven van mening te zijn dat kredietverstrekkers die het klantbelang voorop stellen executieveilingen zoveel mogelijk zouden moeten vermijden met het oog op de lagere verwachte verkoopopbrengst.
In de brief over woningcorporaties (d.d. 14 december 2012, TK 29 453, nr. 284) heeft u aangegeven gegevens te vragen aan NVB en WEW over de restschuldproblematiek. Bent u ook bereid om de NVB te vragen naar het beleid rondom executieveilingen en onderhandse verkoop bij betalingsachterstanden? Bent u tevens bereid te vragen naar het beleid m.b.t. de verschillende regio's (krimp- en/of schaarsteregio's) en verschillende woninggebieden, gelet op de conclusie in het eerder genoemde rapport dat woningen in populaire wijken vaker onderhands worden verkocht, terwijl panden in mindere wijken sneller doorverwezen worden naar de veilingzaal? Vindt u dergelijk onderscheid legitiem en acceptabel? Heeft dit onderscheid geen zeer nadelige gevolgen voor de hypotheekhouders?
Zoals onder vraag 5 is aangegeven heeft het WEW gegevens verstrekt over de inspanningen die worden verricht bij betalingsachterstanden in geval van een hypotheek met NHG. Met betrekking tot uw vraag over het beleid van de banken rondom executieveilingen en onderhandse verkoop bij betalingsachterstanden is onder vraag 6 aangegeven dat de AFM in 2012 onderzoek heeft gedaan naar de afhandeling van betalingsachterstanden bij hypotheken door kredietverstrekkers en binnenkort met de resultaten naar buiten komt. Tevens wordt in de beantwoording van vraag 22 gemeld dat de NVB aangeeft dat hypotheekaanbieders in overeenstemming met de Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) handelen.
Voor het overige is het aan de banken om te beoordelen hoe zij omgaan met betalingsproblematiek in de verschillende regio’s en woninggebieden.
Bent u bereid om ook bij het WEW navraag te doen over de ontwikkelingen van executoriale verkoop en onderhandse verkoop?
Het WEW verstrekt deze gegevens in haar openbare jaarverslag. Tevens bestaat er op dit punt reguliere informatie-uitwisseling tussen het WEW en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De ontwikkelingen op het gebied van executoriale verkoop van woningen met NHG worden uiteraard nauwlettend gevolgd.
Kunt u aangeven of het beleid de laatste tijd bij het WEW is aangescherpt? Zo ja, op welke wijze? Vindt u dat de balans tussen risico's voor het WEW (met achtervanger het Rijk) en voor de banken voldoende is geregeld?
De afgelopen jaren heeft het WEW haar beleid gericht op het voorkomen danwel beperken van de verliezen steeds verder aangescherpt. In samenwerking met de geldgevers wordt er op gestuurd om woningverkoop op de veiling te voorkomen. Dit beleid wordt in 2013 geïntensiveerd. Het WEW staat met de NHG borg voor de door de geldgevers met NHG verstrekte hypotheken. Dit betekent dat de verliezen van de geldgever op hypotheken met NHG door het WEW worden vergoed, ongeacht de vraag of de woning onderhands of via de veiling is verkocht. Er wordt nauw samengewerkt tussen het WEW en de geldgevers om de verliezen zo veel mogelijk te beperken en te voorkomen.
Bent u bereid om samen met WEW een analyse te maken van de ontwikkelingen van executies, gedwongen en (vrijwillige) onderhandse verkoop van de afgelopen (crisis-)jaren en deze analyse af te zetten tegen de ontwikkelingen eind jaren 1970/begin jaren 1980, gelet op mogelijke parallellen?
Gezien de verschillende achtergronden van het ontstaan van de huidige crisis (problemen bij de banken) en de crisis eind jaren zeventig/ begin jaren 80 (stagflatie en oliecrisis) is er geen meerwaarde in een dergelijke exercitie. De inspanningen van dit kabinet richten zich op de huidige ontwikkelingen en op welke wijze het overheidsbeleid een bijdrage aan oplossingen kan leveren.
Kunt u aangeven wat het juridische kader is bij onderhandse executoriale verkoop? Wat is hierbij de rol van de voorzieningenrechter? Is het mogelijk dat de rechter bij deze vorm van verkoop de verschillende belangen afweegt? Zo nee, vindt u dit niet wenselijk?
Bij de aankondiging van de executieveiling wordt aangegeven dat ook onderhands kan worden geboden, door middel van een aan de notaris gericht geschrift (artikel 547 Rv). Als de hypotheekhouder of de hypotheekgever besluit tot onderhandse verkoop, dan moet de koopovereenkomst door de voorzieningenrechter worden goedgekeurd (artikel 3:268 lid 2 BW). Hiertoe moet een verzoek vergezeld gaan van een volledige koopakte. Ook moeten eventuele andere ingekomen biedingen aan de voorzieningenrechter worden gemeld (artikel 548 Rv). Indien door de hypotheekhouder of hypotheekgever voor de afloop van de behandeling van het verzoek om onderhandse verkoop toe te staan, aan de rechter een gunstiger aanbod wordt voorgelegd, kan de rechter bepalen dat de verkoop overeenkomstig dat gunstigere aanbod zal geschieden. Met de belangen van alle betrokkenen wordt daarmee op adequate wijze rekening gehouden. De geplande veiling vervalt indien de rechter het verzoek tot goedkeuring van de koopovereenkomst inwilligt. Mocht de rechter geen goedkeuring verlenen, dan bepaalt de rechter een nieuwe dag waarop de veiling zal plaatsvinden (artikel 548 Rv).
Welke acties gaat u ondernemen om er voor te zorgen dat de restschuld na gedwongen onderhandse verkoop dan wel executieverkoop zo laag als mogelijk blijft? Welke aanpassingen in wet- en regelgeving zijn hiervoor nodig? Bent u van mening dat banken meer zorgvuldigheid dienen te betrachten en hoe gaat u dat bevorderen?
Het is ten eerste aan de geldverstrekkers hierin hun verantwoordelijkheid te nemen.
Naast het op dit moment bij uw Kamer voorliggende wetsvoorstel ter verbetering van de executieveilingen (Kamerstukken II 2012–13, 33 484, nr. 2) heeft het kabinet maatregelen genomen ten aanzien van de stapsgewijze afbouw van de LTV (Loan to Value) ratio’s en heeft dit kabinet de financiering van restschulden mogelijk gemaakt. Voorts zet dit kabinet met de maatregelen met betrekking tot de hypotheekrenteaftrek aflossing van de hypotheek weer centraal. Deze maatregelen tezamen zullen er in de toekomst toe leiden dat er minder restschulden zullen voorkomen.
Bent u verder van mening dat notarissen voldoende doen om er voor te zorgen dat de executieveilingen goed verlopen? Welke verbeteringen ziet u rondom de inzet van notarissen en hoe gaat u dit bevorderen? Bent u van mening dat het de taak is van notarissen om (vrijwillige) onderhandse verkoop te bevorderen of hebben zij een bredere taak- en doelstelling ook met het oog op de huizenbezitters die uit hun huis worden gezet? Kunt u dit toelichten? Bent u in gesprek met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie om het proces tot executieveilingen te verbeteren?
In het antwoord op vraag 18 is ingegaan op de rol van de notaris bij de executieveiling. Het is inherent aan de wettelijke executieprocedure dat de belangen van de schuldeiser een grote rol spelen. Het past binnen deze procedure dat de notaris alle relevante belangen -dus ook die van de huizenbezitter- in dit proces betrekt. Zo kan de notaris door middel van voorlichting aan de huizenbezitter wijzen op de voordelen van een onderhandse verkoop. Verder draagt de notaris er, in opdracht van de executerende partij, zorg voor dat de aankomende veiling aan een zo breed mogelijk publiek bekend wordt gemaakt en dat potentiële kopers van zoveel mogelijk informatie over het te verkopen object worden voorzien. In deze aankondiging wordt ook melding gemaakt van de mogelijkheid tot het doen van een onderhandse bieding. Het ligt, gezien de wettelijke taken van de notaris, niet voor de hand dat de notaris nauwer wordt betrokken bij de daadwerkelijke bevordering van de onderhandse verkoop. Voor dat doel kan uiteraard wel een makelaar worden ingeschakeld. Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel (Kamerstukken 2012–13 33 484, nr. 2 e.v.) tot verbetering van de executieveilingen is de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) betrokken geweest. Ook los van dit wettelijke traject zijn door de betrokken partijen, zoals de KNB, initiatieven ontplooid om de executieveiling te verbeteren. Dit heeft onder meer geleid tot het concentreren van de openbare executoriale verkopen bij 16 regioveilingen, die op uniforme wijze opereren. Deze concentratie maakt het naar verwachting aantrekkelijker voor particulieren om deel te nemen aan een dergelijke veiling.
Bent u bekend met het feit dat banken/hypotheekverstrekkers gedragscode 15 hypothecaire financieringen veelal niet naleven. Welke maatregelen wilt u in dit kader treffen?
Bent u bekend met het feit dat banken en hypotheekverstrekkers ook bij tijdelijke betalingsachterstanden en in aantoonbaar oplosbare situaties toch overgaan tot executieverkoop en in dit kader zelfs door inhoudsdeskundigen aangedragen realistische integrale oplossingen en betaalvoorstellen ongegrond afwijzen evenals aanwezige andere voor de hand liggende oplossingen compleet buiten beschouwing laten? Wat vindt u van dit feit dat banken onderbouwde oplossingen die executieverkoop kunnen voorkomen onbeargumenteerd afwijzen? Zou het in deze financieel moeilijke tijden juist niet gewenst zijn en zeker ook van banken verwacht mogen worden (ook gezien het feit dat banken debet zijn aan de bankencrisis vanaf 2008) dat zij openstaan voor realistische oplossingen en pro-activiteit? Welke maatregelen en/of aanvullende wetgeving zou u kunnen treffen?
Artikel 15 van de GHF bepaalt dat aanbieders van hypothecair krediet bij (dreigende) betalingsproblemen eerst in overleg treden met de consument. Ik heb van de NVB begrepen dat zij zich niet herkent in het signaal dat banken dit artikel niet naleven. De NVB stelt dat een woning enkel via een executieveiling verkocht wordt als er geen andere oplossing meer mogelijk is. Dat kan bijvoorbeeld zo zijn als consumenten naar het buitenland zijn vertrokken of als consumenten op geen enkele andere manier willen meewerken aan een onderhandse verkoop. De NVB bestrijdt dan ook dat aanbieders niet in lijn met de GHF handelen en vroegtijdig aansturen op een executieveiling. Deze informatie komt overeen met de informatie die hierover in de beantwoording van vraag 4 en vraag 5 is gegeven.
Bent u bekend met het feit dat banken en hypotheekverstrekkers ook bij tijdelijke betalingsachterstanden en in aantoonbaar oplosbare situaties toch overgaan tot executieverkoop en in dit kader zelfs door inhoudsdeskundigen aangedragen realistische integrale oplossingen en betaalvoorstellen ongegrond afwijzen alsmede aanwezige andere voor de hand liggende oplossingen compleet buiten beschouwing laten? Wat vindt u van dit feit dat banken onderbouwde oplossingen die executieverkoop kunnen voorkomen onbeargumenteerd afwijzen? Zou het in deze financieel moeilijke tijden juist niet gewenst zijn en zeker ook van banken verwacht mogen worden (ook gezien het feit dat banken debet zijn aan de bankencrisis vanaf 2008) dat zij openstaan voor realistische oplossingen en pro-activiteit? Welke maatregelen en/of aanvullende wetgeving zou u kunnen treffen?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u bekend met het feit dat woningen die via executieveiling en/of onderhandse executoriale verkoop verkocht worden direct erna doorverkocht worden voor bedragen die meer dan 50% van het executie bod/onderhandse executoriale bod bedragen? Bent u bekend met het feit dat in dit kader ook beide notariële leveringen (dus aan de huizenhandelaar en aan de volgende eigenaar) door een en dezelfde notaris worden gedaan; hetgeen 2 keer een transactie is van dezelfde woning in zeer korte tijd, waarbij de meeropbrengst niet ten goede komt aan de voormalig huiseigenaar/«geëxecuteerde». Wat vindt u hiervan?
Het is bekend dat in een enkel geval een woning direct wordt doorverkocht. Het feit dat een notaris in dit soort gevallen 2 keer bij de verkoop van dezelfde woning betrokken is, is op zichzelf genomen niet van belang. Zo’n doorverkoop zal vaker voorkomen naarmate een woning verder onder de prijs wordt verkocht. Hierbij speelt een rol dat de opbrengst van de woning bij verkoop op de veiling onder andere sterk door het moment van veilen wordt bepaald. Dit is inherent aan het systeem van veilingen. Een factor die van belang is, is het aantal bieders op de veiling. Als het aantal bieders laag is, zal ook de opbrengst achterblijven bij de verwachtingen. Tevens kan een hogere prijs bij het doorverkopen van een woning bijvoorbeeld worden verklaard doordat er na de aanvankelijke executieveiling meer bekend is geworden over de staat van het pand. Zo kan de staat van de woning beter zijn dan aanvankelijk werd gedacht. Daarnaast zijn de transactiekosten voor de koop van een woning op een executieveiling hoger dan die bij een reguliere koop. Bieders op een executieveiling houden rekening met de hiervoor genoemde risico’s en kosten bij het bepalen van hun bod.
Verder is van belang te melden dat de NMa boetes heeft opgelegd aan handelaren die de opbrengst op de executieveilingen kunstmatig laag hebben gehouden. Tevens zet het kabinet in om het aantal deelnemers aan de executieveilingen te vergroten, door het wetsvoorstel ter verbetering van de executieveilingen (Kamerstukken II 33 484, nr. 2). Het aantal gevallen waarin een huis direct na aankoop voor een onverklaarbaar hoge prijs wordt doorverkocht, zal naar verwachting door beide maatregelen worden verminderd.
Denkt u aan concrete wijzigingen in wet- en regelgeving om een en ander in het belang van mensen met een betalingsachterstand te verbeteren? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer deze tegemoet zien?
Het op dit moment bij uw Kamer aanhangige wetsvoorstel ter verbetering van de executieveilingen (Kamerstukken II 2012–13, 33 484, nr. 2) draagt er aan bij om de positie van mensen met een betalingsachterstand te verbeteren. Dit wetsvoorstel beoogt de opbrengst van een huis op de executieveiling te verbeteren wanneer een huiseigenaar vanwege betalingsachterstanden zijn huis gedwongen moet verkopen. Voorts is de rente op restschulden aftrekbaar gemaakt en hiernaast is er door dit kabinet voor gezorgd dat mensen, als ze met twee huizen zitten, nog een jaar extra de rente op 2 hypotheken af kunnen trekken, tot drie jaar na het jaar van de verhuizing. Deze maatregelen dragen bij aan lagere maandlasten voor huishoudens met restschulden. In de nieuwe regels voor aftrekbaarheid van de hypotheekrente is ook nog voorzien in een speciale regeling voor betalingsachterstanden. Onder voorwaarden leidt een periode waarin niet wordt afgelost niet tot het verlies van de aftrekbaarheid van de hypotheekrente. Het kabinet overweegt op dit moment geen aanvullende regelgeving.
Kunt u aangeven hoeveel woningen er verkocht zijn via executoriale verkoop per maand sinds 1 januari 2010?
Onderstaand is een weergave van de gegevens zoals deze bekend zijn bij het Kadaster.
206
189
228
189
170
195
241
134
54
220
232
128
2.186
393
15
270
223
222
224
222
144
66
226
281
384
2.670
149
167
259
226
269
229
259
170
91
225
259
185
2.488
Kunt u aangeven hoeveel woningen er verkocht zijn via onderhandse executoriale verkoop per maand sinds 1 januari 2010?
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, bestaan hierover landelijk geen betrouwbare cijfers. Onderstaand is een weergave van de gegevens zoals deze van hypotheken met NHG op dit moment al bekend zijn.
1.220
878
342
1.819
1.404
415
3.067
2.731
336
Kunt u aangeven hoeveel woningeigenaars een betaalachterstand hadden op hun hypotheek, per maand sinds 1 januari 2010?
Onderstaand treft u het aantal bij de BKR geregistreerde kredietnemers met betalingsproblemen aan. Het BKR heeft ons laten weten dat alle betalingsachterstanden conform de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het BKR Reglement gemeld worden, van 500 euro of meer en langer lopend dan 3 maanden. Consumenten met een betalingsachterstand van minder dan 3 maanden hebben dus geen negatieve registratie.
44.981
46.947
49.228
52.821
55.275
57.413
59.607
62.453
65.329
68.717
72.367
niet beschikbaar
De belangenverstrengeling bij de toelating van bestrijdingsmiddelen en de negatieve gevolgen daarvoor bijen en andere bestuivers |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Co Verdaas (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Dode bij, stille lente; Gif op de bloemen» waarin de desastreuze gevolgen van neonicotinoïden op bijen en hommels worden beschreven en waaruit twijfel rijst over de onafhankelijkheid van de mensen die bestrijdingsmiddelen moeten beoordelen op hun veiligheid en over de methoden die daarbij gebruikt worden?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het rapport uit 2011 van het College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) waarin de risico’s van neonicotinoïden beoordeeld werden, werd opgesteld door vier beoordelaars, van wie er slechts één gepromoveerd is, en die geen van allen belangrijke wetenschappelijke publicaties over het onderwerp op hun naam hebben? Zo ja, hoe beoordeelt u dat gegeven en welke consequenties verbindt u daaraan?
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is bevoegd en verantwoordelijk voor de besluiten over de toelaatbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Het Ctgb is een zelfstandig bestuursorgaan dat in onafhankelijkheid besluiten neemt over de toelating. Dit gebeurt op basis van een in de wet- en regelgeving vastgelegd toetsingskader, dat bestaat uit normen, criteria en beoordelingsmethodieken. Alle wetenschappelijke beoordelaars zijn universitair opgeleid en deskundig op het vakgebied waarbinnen zij werkzaam zijn. Dit samen met de collegiale toetsing en de toetsing door het College, zorgt ervoor dat de kwaliteit van het beoordelingswerk van het Ctgb is geborgd. De onafhankelijkheid van de collegeleden en de medewerkers is gewaarborgd op grond van de Integriteitscode van het Ctgb die ik u onlangs stuurde.
Is het waar dat de huidige directeur / secretaris van het Ctgb na zijn afscheid per 1 januari 2013 de Europese directeur wordt van de Society of Environmental Toxicology and Chemistry (SETAC), waar hij ook werkte voor hij naar het Nederlandse College kwam? Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
Relevant is dat de integriteit van de medewerkers die in dienst zijn bij het Ctgb is geborgd door de Integriteitscode van het Ctgb. Het Ctgb heeft daarvoor nadrukkelijk aandacht en dit is ook onderwerp van gesprek dat ik met het Ctgb voer. In dit licht zijn mijns inziens nadere regels daarom niet nodig. Overigens doe ik geen uitspraken over de persoonlijke loopbaankeuzen die medewerkers hebben gedaan of nog gaan doen.
Kunt u bevestigen dat het SETAC voor haar financiering sterk afhankelijk is van de chemische industrie, die onder andere het landbouwgif produceren dat het Ctgb op veiligheid moet beoordelen? Zo nee, op welke wijze wordt het SETAC gefinancierd?
De activiteiten van SETAC (Society of Environmental Toxicology and Chemistry) worden gefinancierd met bijdragen van individuele leden en (lid)organisaties waaronder nationale en Europese overheidsinstituten, academische onderzoeksinstituten, adviesorganisaties en bedrijfsleven.
Daarnaast worden inkomsten verworven middels deelnamekosten voor congressen, symposia en cursussen.
Deelt u de mening dat dit soort constructies, waarbij figuren op sleutelposities heen en weer pendelen tussen de controlerende instanties en organisaties die nauwe banden hebben met de partijen waarover ze toezicht moeten houden, sterk afgekeurd moet worden? Zo nee, hoe kunt u garanderen dat dit soort constructies op geen enkele wijze het beleid van de controlerende instanties beïnvloedt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om regels op te stellen waardoor voorkomen wordt dat dit «stuivertje wisselen» in de toekomst nog gebeurt, zowel bij Nederlandse instanties als het Ctgb als bij Europese instanties als de European Food Safety Authority (EFSA), waar dit probleem ook veelvuldig speelt en heeft gespeeld?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de beslissing die in 2008 werd genomen om de waterkwaliteitsnormen voor imidacloprid op te hogen, stoelt op de methodiek die is ontwikkeld door een oud-president van SETAC, wiens leerstoel bij Wageningen Universiteit en Research bovendien wordt gefinancierd door grote chemische bedrijven en dat deze methode faalt in het aantonen van de schadelijke effecten van neonicotinoïden, zoals imidacloprid? Zo ja, wat betekent dit voor de waterkwaliteitsnormen die worden gehanteerd en specifiek de normen voor imidacloprid en wordt deze methode nog steeds gebruikt door het Ctgb?
De Principal Response Curve (PRC)-methodiek is mede gebruikt om de effecten voor imidacloprid te beoordelen. Deze methode is voorgeschreven in het Europese Guidance document On Aquatic Eco-toxicology. Ook een andere methode wordt voorgeschreven voor deze beoordeling. Deze methode is gericht op het afdekken van andere effecten dan waarvoor de PRC-methode wordt gebruikt. De andere methode, die strenger uitpakt dan de PRC-methode, is bepalend geweest voor het vaststellen van de hoogte van de norm. Deze methoden worden nog steeds gebruikt.
Deelt u de mening dat er bij het beoordelen van bestrijdingsmiddelen steeds moet worden uitgegaan van alle beschikbare recente wetenschappelijke onderzoeken over de effecten van deze bestrijdingsmiddelen op het milieu en flora en fauna, dat de gebruikte wetenschap volstrekt onafhankelijk dient te zijn en dat de gebruikte methoden tevens volstrekt onomstreden dienen te zijn? Heeft u het idee dat de beoordelingen van het Ctgb aan deze eisen voldoen? Zo nee, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo ja, hoe komt u tot dat oordeel?
Ja, het Ctgb beoordeelt als zelfstandig bestuursorgaan aan de hand van het vastgestelde toetsingskader. De gehanteerde beoordelingsmethoden worden zoveel mogelijk Europees geharmoniseerd. Waar dat nog niet het geval is maakt iedere lidstaat gebruik van nationale methodieken. De gehanteerde methoden zijn gebaseerd op recente wetenschappelijke inzichten. Nieuwe relevante wetenschappelijke inzichten worden verwerkt in het toetsingskader op grond waarvan het Ctgb de aanvragen beoordeelt. Ik heb u toegezegd om u in januari 2013 te informeren over de stand van zaken bij de verbetertrajecten van het Ctgb naar aanleiding van de evaluatie van PwC. In dit kader heb ik het Ctgb gevraagd een internationale visitatiecommissie in te stellen.
Kunt u aangeven welke start u al heeft gemaakt met het uitvoeren van de motie van de leden Schouw en Ouwehand over het betrachten van volledige transparantie ten aanzien van industriestudies die gebruikt zijn bij de beoordeling van bestrijdingsmiddelen, en welke vervolgstappen u gaat nemen om deze motie uit te voeren?2
Tijdens het debat met uw Kamer op 15 november 2012 heeft mijn ambtsvoorganger gezegd deze motie te duiden binnen de context van de juridische kaders die wij binnen ons land en in Europa hebben. Het kabinet vat de motie zo op dat is bedoeld dat binnen de regels van de Europese Verordening gestreefd moet worden naar zo veel mogelijk transparantie, zonder dat de toelatingshouder significant economische schade ondervindt. Het Ctgb hanteert deze werkwijze al, desalniettemin zal ik het verzoek in de motie onder de aandacht van het Ctgb brengen. Ook zal ik het tweede deel van de motie te zijner tijd bij de evaluatie van de Europese Verordening gewasbeschermingsmiddelen aan de orde stellen.
De proportionaliteit van een Europese aanbesteding van sleepdiensten door de inkoopafdeling van de politie |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de lopende Europese aanbesteding door de voorziening tot samenwerking (vts) Politie Nederland (divisie inkoop&supply) van bergingsdiensten om politionele redenen?1
Ja. De Europese aanbesteding «Bergen, stallen en transporten van voertuigen in opdracht van de politie» is op 13/09/2012 onder referentienummer 2011–048 op www.aanbestedingskalender.nl geplaatst.
Is het waar dat de politie pas vanaf 1 januari 2013 verplicht is om gezamenlijk in te kopen, omdat pas dan de Politiewet 2012 in werking treedt? Waarom moet deze aanbesteding dan nu al plaatsvinden en niet na inwerkingtreding van de nieuwe Aanbestedingswet?
De Nederlandse politie heeft in 2008 op verzoek van de toenmalige minister van BZK en in overleg met het Korpsbeheerdersberaad (Kbb) aan de vts Politie Nederland opdracht gegeven om Landelijke Europese aanbestedingen uit te voeren voor overwegend landelijk in te kopen producten en diensten. Deze opdracht is door het Kbb in 2008 verstrekt om zodoende meer lijn in de bedrijfsvoering van de politie te brengen, de samenwerking tussen politieregio's te verbeteren en daarmee significante inkoopbesparingen te realiseren.
Hiermee is invulling gegeven aan de wens die uw Kamer in 2007 heeft geuit om de bedrijfsvoering en informatievoorziening van de politie te verbeteren. Met de in 2008 doorgevoerde wijziging van de Politiewet 1993 in verband met het vervallen van de facilitaire diensten van het Korps landelijke politiediensten (Kamerstukken 31 564), waarmee de dienst Logistiek van het Korps Landelijke Politiediensten overging naar de vts Politie Nederland, is toentertijd aan de vts Politie Nederland de bevoegdheid verleend om hieraan uitvoering te geven.
Wat is de reden dat er bij deze aanbesteding gebruik wordt gemaakt van clusteren (het samenvoegen van opdrachten) en het stellen van een omzeteis van € vijf miljoen; boven de Europese drempel? Deelt u de mening dat de doelstelling van de nieuwe Aanbestedingswet is om kleinere bedrijven meer kansen te geven en dergelijke (omzet)eisen uit te bannen?
Ik hecht grote waarde aan doelmatige inkoop, waarbij efficiënt met belastinggeld wordt omgegaan. Met het oog op de rechtmatigheid en doelmatigheid is er in 2008 voor gekozen om als politie gezamenlijk in te kopen.
Er is voor gekozen de coördinatie van de dienstverlening rond berging, stalling en transport onderdeel te laten uitmaken van de onderhavige aanbesteding. Dit betreft vooral aansturing van uitvoerende diensten en administratie. Deze keuze is gemaakt om de politieorganisatie zoveel mogelijk te ontzorgen.
De voornaamste reden dat er een omzeteis gevraagd wordt, is om te voorkomen dat er een te grote wederzijdse afhankelijkheid tussen de politie en de uiteindelijke leverancier van bergings-, stallings- en transportdiensten ontstaat. Jurisprudentie toont aan dat een omzeteis van maximaal 3 keer de jaarlijkse opdrachtwaarde mag worden gevraagd en de gevraagde omzeteis valt binnen die grens.
De doelstelling van de Aanbestedingswet 2012 die naar verwachting op 1 april 2013 in werking zal treden, beoogt inderdaad het midden- en kleinbedrijf meer kansen te geven op overheidsopdrachten. Op grond van de Aanbestedingswet 2012 mogen omzeteisen in beginsel niet meer gesteld worden. Het stellen van omzeteisen is alleen toegestaan indien de aanbestedende dienst dit met zwaarwegende argumenten motiveert in de aanbestedingsstukken. De publicatie van de betreffende aanbesteding op 13/09/2012 gaat ongeveer een half jaar vooraf aan de verwachte inwerkingtreding van de Aanbestedingswet 2012 per 1 april as.. Na inwerkingtreding is de nieuwe Aanbestedingswet ook van toepassing op de aanbestedingen van de politie en zal ook met de omzeteisen conform worden omgegaan.
Deelt u de mening dat door deze onnodige clustering slechts enkele overkoepelende Alarmcentrales nog in aanmerking komen voor gunning en het tegelijkertijd voor kleine bergingsbedrijven die niet reeds contractueel verbonden zijn aan deze Alarmcentrales onmogelijk wordt om nog mee te dingen naar dit type opdrachten?
De inschrijvers hebben gebruik gemaakt van samenwerkingsverbanden. Op deze manier dingen meerdere MKB-bedrijven mee naar deze opdracht.
Beoordeelt u de vermelde omzeteis en de inherente, hierboven omschreven gevolgen hiervan voor MKB-bergingsbedrijven die geen contractuele relatie hebben met een overkoepelende Alarmcentrale als proportioneel en wenselijk voor de totale markt van bergingsbedrijven?
Onder de nu geldende regelgeving acht ik deze aanbesteding proportioneel.
Bent u van plan om op korte termijn actie te ondernemen en deze onvolledigheden en ongewenste gang van zaken aan te pakken? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Via verschillende kanalen wordt momenteel actief richting aanbestedende diensten gecommuniceerd wat er gaat veranderen op het moment dat de Aanbestedingswet 2012 in werking treedt. Het kabinet acht het zeer wenselijk dat aanbestedende diensten zich daar vast op voorbereiden en hun nieuwe aanbestedingen al zoveel mogelijk in de geest van de Aanbestedingswet 2012 op de markt zetten. Op het moment dat de Aanbestedingswet 2012 in werking treedt, zijn de aanbestedende diensten ook verplicht om volgens deze wet te handelen.
Bent u bereid om in gesprek te treden met de betreffende politiedienst over de proportionaliteit van de omzeteis en de negatieve gevolgen ervan voor een aanzienlijk deel van de bergingsmarkt? Bent u bereid de politie inkopers te vragen nu al te handelen in de geest van de nieuwe Aanbestedingswet, waarbij toegang voor alle bedrijven het uitgangspunt is?
Zie antwoord vraag 6.
De gebrekkige handhaving van de wet controle rechtspersonen en faillisementsfraude |
|
Jeroen Recourt (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Toezicht Justitie op bedrijven werkt niet»?1
Ja.
Bent u van mening dat het een ernstige zaak is dat veroordeelde faillissementsfraudeurs opnieuw rechtspersonen zoals besloten vennootschappen (bv's), naamloze vennootschappen (nv's) en/of stichtingen op kunnen richten, ondanks het feit dat de op 1 juli 2011 in werking getreden Wet controle rechtspersonen en het daaraan gekoppelde computersysteem Radar zulks beogen uit te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Het toezicht op rechtspersonen is, in overleg met de toezichthoudende en opsporende instanties, beperkt en beheerst gestart en is zoveel mogelijk toegesneden op de behoefte van de afnemende partijen. Dit heeft gevolgen gehad voor de aard en omvang van het aantal meldingen dat aan de afnemende partijen is verzonden. Sinds de inwerkingtreding van de Wet controle op rechtspersonen is veel aan het systeem verbeterd. Vanaf 1 juli 2011 zijn er ca. 650 risicomeldingen op verzoek en informatieverzoeken aan partijen verzonden.
Het klopt niet dat alleen B.V.»s en N.V.»s worden gecontroleerd door het systeem Radar. Vooralsnog leiden alleen wijzigingen bij B.V.»s en N.V.»s tot een automatische analyse in Radar. Bij wijzigingen in B.V.»s en N.V.»s zijn vaak andere soorten rechtspersonen betrokken. Deze rechtspersonen worden vervolgens in de analyse betrokken. Radar heeft dus al wel de mogelijkheid om andere rechtspersonen te controleren. Mede in overleg met de afnemende partijen is vanuit een beperkte en beheerste start begonnen met de screening van B.V’s en N.V.»s. Over de vraag wanneer de wijzigingen bij andere rechtspersonen onderdeel van de automatische analyse worden is nog geen besluit genomen.
Is het waar dat voornoemd computersysteem momenteel alleen bv's en nv's controleert? Zo ja, wat is daar de reden voor en wanneer is de controle op andere rechtspersonen een feit?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren waarom met behulp van bedoeld toezichtsysteem tot op heden slechts een tiental meldingen aan instanties als De Nederlandse Bank, de Autoriteit Financiële Markten, de belastingdienst en/of de politie zijn doorgegeven (in plaats van de honderden waarvan u zelf destijds uitging)? Is dat omdat het systeem onvoldoende functioneert, omdat de pakkans bij faillissementsfraude te klein is of omdat faillissementsfraude volgens u veel minder voorkomt dan de media veronderstellen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het een slechte zaak is als computersysteem Radar (zoals in het artikel in kwestie wordt beweerd) in plaats van de ingeschatte 3,5 mln. euro inmiddels 18,7 mln. heeft gekost, terwijl het nu volgens het artikel onvoldoende en in ieder geval onvolledig functioneert?
De 18,7 miljoen betreft de totale kosten voor de herziening van het toezicht op rechtspersonen over de periode 2006 tot heden. De totale kosten zijn in de loop der jaren herijkt zoals ook is weergegeven in het Rijks ICT-dashboard. De kostenstijging is het gevolg van hoge complexiteit in de realisatie én aanvullingen op het programma van eisen voor het systeem Radar. Er is geen sprake van een onvolledig functioneren van het systeem Radar.
Erkent dan wel herkent u de in het aangehaalde artikel impliciet gedane bewering dat bedoelde wetgeving niet aan het beoogde doel bereikt en feitelijk een papieren tijger is? Zo nee, waarom niet?
Nee, het doel van de Wet controle op rechtspersonen is een bijdrage leveren aan de voorkoming en bestrijding van misbruik van rechtspersonen. Door middel van de zogenaamde risicomeldingen en het verstrekken van informatie op verzoek, worden toezichthoudende en opsporende instanties als het Openbaar Ministerie en de Belastingdienst in staat gesteld over te gaan tot opsporing en vervolging van (rechts)personen. Uit terugkoppeling van de afnemers blijkt dat de verstrekte risicomeldingen waardevol en bruikbaar zijn.
Kunt u aangeven op welke wijze een goede werking van computersysteem Radar thans wordt gewaarborgd? Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat in alle gevallen registratie plaatsvindt? Op welke wijze vindt vervolgens handhaving c.q. controle plaats?
Het succes van Radar staat of valt met goede, heldere en bruikbare risicomeldingen waarmee afnemende partijen onder meer faillissementsfraude kunnen opsporen en vervolgen. In overleg met de afnemende partijen worden gezamenlijk prioriteiten vastgesteld. In de Wet controle op rechtspersonen is bepaald dat de afnemende partijen registreren en terugkoppelen wat zij met de risicomeldingen hebben gedaan.
Bent u van mening dat uit de nieuwe voorbeelden van faillissementsfraude die steeds in de media naar voren komen, de noodzaak blijkt om de faillissementswetgeving en/of de handhaving ervan te herzien? Zo ja, welke stappen bent u voornemens daartoe te zetten? Zo nee, waarom niet, mede gelet op de zeer grote bedragen die met faillissementsfraude gemoeid zijn?
Ik verwijs hiervoor naar de brief over de aanpak van faillissementsfraude, die ik uw Kamer op 27 november 2012 heb gestuurd.
Concurrentievervalsing door buitenlandse luchtvaartmaatschappijen |
|
Farshad Bashir |
|
Joop Atsma (CDA) |
|
Is het waar dat Nederlandse luchtvaartmaatschappijen, zoals KLM, oneerlijke concurrentie ondervinden van luchtvaartmaatschappijen uit bijvoorbeeld de Golfstaten, die vaak gesubsidieerd worden en geen landingsrechten hoeven te betalen om te landen in hun thuisland?1 Kunt u een overzicht verstrekken van voordelen en subsidies die de Golfstaten geven aan hun luchtvaartmaatschappijen?
Feiten waaruit zou blijken dat er sprake is van oneerlijke concurrentie ten nadele van Nederlandse luchtvaartmaatschappijen zijn mij niet bekend. Evenmin zijn mij feiten bekend die staatssubsidiëring van deze zogenaamde «Gulf carriers» zouden aantonen.
De door Nederland met onder andere de Verenigde Arabische Emiraten en Qatar (Golfstaten met een grote netwerkcarrier) afgesloten luchtvaartverdragen bevatten een bepaling dat luchthavens en navigatievoorzieningen op non-discriminatoire wijze en tegen gelijke vergoeding toegankelijk moeten zijn voor zowel de nationale als de buitenlandse luchtvaartmaatschappij(en). De havengelden van Dubai zijn weliswaar lager dan die van Schiphol en andere grote Europese luchthavens, maar deze lagere tarieven gelden voor alle luchtvaartmaatschappijen die gebruik maken van de luchthaven, ongeacht hun land van registratie. Overigens geldt dat de operationele en beleidsmatige randvoorwaarden voor luchtvaartmaatschappijen niet in elk land gelijk zijn.
Voorbeelden hiervan zijn de brandstofprijs, passagiersrechten, arbeidsvoorwaarden en dergelijke. Dit verschil in randvoorwaarden kan een ongelijk speelveld tot gevolg hebben, maar daarmee is niet automatisch sprake van oneerlijke concurrentie.
Heeft u inzicht in de hoeveelheid banen die er in Nederland op termijn verloren zou gaan wanneer de situatie van een oneerlijk speelveld in de luchtvaart blijft bestaan en kunt u dit toelichten?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, zijn mij geen feiten bekend op grond waarvan er van oneerlijke concurrentie gesproken kan worden. Voor zover er in de toekomst sprake zou zijn van een verlies van banen is in elk geval niet van te voren vast te stellen of dit het gevolg zou zijn van een eventueel oneerlijk speelveld of van de mondiale, structurele verschuiving van het zwaartepunt van de luchtvaart van Europa naar andere continenten zoals Afrika en Azië of van technologische ontwikkelingen waarbij steeds vaker rechtstreekse verbindingen worden aangeboden in plaats van via overstappunten («hubs») in Europa zoals bijv. Amsterdam.
Wat gaat u doen om de concurrentiepositie tussen de luchtvaartmaatschappijen weer gelijk te trekken? Bent u bereid om uw ambtgenoten in de Golfstaten aan te spreken op deze oneerlijke concurrentie? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo niet, waarom niet? Zijn eventuele tegenmaatregelen richting luchtvaartmaatschappijen uit de Golfstaten mogelijk, indien de oneerlijke concurrentie, zoals geschetst in het artikel, blijft bestaan?
Nederland, noch de Europese Commissie heeft een externe bevoegdheid op gebied van regelgeving in een niet-EU land, maar naast het handhaven van de reeds bestaande non-discriminatie bepalingen in onze luchtvaartovereenkomsten met andere landen, steunt Nederland initiatieven zoals die van de Europese Commissie om zoveel mogelijk te streven naar transparantie in de eigendoms- en financiële structuur van luchtvaartmaatschappijen, overname van Europese regelgeving door niet-EU landen en tot het ontwikkelen van een instrumentarium waarmee eventuele oneerlijk concurrentie voorkomen of gecorrigeerd kan worden. Wanneer daar aantoonbaar sprake van is, biedt het luchtvaartverdrag met het betreffende land voldoende handvatten om geschillen aangaande eventuele oneerlijke concurrentie te regelen. In extremis kan het luchtvaartverdrag worden opgezegd. Daarmee zouden overigens alle wederzijdse verkeersrechten van Nederland en het andere land komen te vervallen.
Welke mogelijkheden en opties heb u om de Nederlandse luchtvaart te beschermen tegen deze oneerlijke concurrentie?
Zie antwoord vraag 3.
De opstelling van de NMa inzake de MSC-certificering van de garnalenvisserij in de Noordzee |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de stand van zaken inzake het overleg tussen de Nederlandse garnalensector en de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) over het Managementplan Marine Stewardship Council (MSC) voor de garnalenvisserij in de Noordzee?
Bent u ervan op de hoogte dat de NMa tot op heden weigert haar goedkeuring te geven aan het Managementplan MSC in verband met de zogenaamde Catch Control Rule (beperking van de visserijinspanning als indicatoren voor bestandsontwikkeling onder een bepaalde voorzorgsgrens komen), terwijl de sector geacht wordt in 2013 op basis van MSC-certificering te vissen?
Is de veronderstelling juist dat MSC-certificering voor de Nederlandse garnalenvisserij een belangrijke rol speelt bij het al dan niet verkrijgen van een visserijvergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet?
Bent u van mening dat de zogenaamde Catch Control Rule en de daarmee beoogde voorzorgsbenadering nodig is voor MSC-certificering en past binnen de strekking van artikel 6, lid 3, van de Mededingingswet?
Bent u, gelet op de ondertekening van en afspraken in het Maatschappelijk Convenant Noordzeevisserij, bereid de garnalensector te steunen bij haar inzet voor het verkrijgen van MSC-certificering, inclusief het verkrijgen van ruimte voor de zogenaamde Catch Control Rule?
Bent u bereid de NMa aan te spreken op het belang van MSC-certificering in het algemeen en voor de garnalensector in het bijzonder en de noodzakelijke rol voor de zogenaamde Catch Control Rule daarin? Bent u bereid de NMa te vragen om op zeer korte termijn de gewenste duidelijkheid te geven inzake het Managementplan MSC van de garnalensector?
Is de veronderstelling juist dat beleidsregels van de regering voor de NMa richting kunnen geven aan het meewegen van het aspect duurzaamheid in mededingingsvraagstukken, zodat afspraken in het kader van bijvoorbeeld MSC-certificering eenvoudiger en sneller gemaakt kunnen worden?
Bent u voornemens dergelijke beleidsregels op te stellen?
Het bericht 'NMa moet kortingseis Albert Heijn bekijken' |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
|
|
Kunt u reageren op het gestelde door de verschillende partijen in het artikel «NMa moet kortingseis Albert Heijn bekijken»?1
Deelt u de mening dat, wat de handelswijze van Albert Heijn (AH) betreft, in plaats van AH let op de kleintjes, AH meer lijkt op AH jat van de kleintjes?
Wat is uw inzet ten aanzien van uw toezegging om het gestelde in de motie-Van der Staaij c.s. op te pakken? Welke stappen heeft u gezet? Welke stappen wil u in lijn met deze motie ondernemen richting AH?2
Deelt u de mening dat over de gedragscode <<eerlijke handelspraktijken agro-nutriketen>> nog altijd wordt gesproken, maar dat er verder weinig actie valt te bespeuren? Zo nee, welke acties vinden dan plaats? Wat is uw inzet naar aanleiding van de actie van AH? Gaat u het gesprek aan met Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)? Welke acties onderneemt u verder?
Past het binnen de huidige regels van de NMa dat leveranciers bijdragen aan het vergroten van de marktmacht van AH, zoals in de brief van AH richting de leveranciers staat «Als leverancier groeit u met ons mee, onder meer door groei in volume. Om deze groei te faciliteren vinden wij het passend dat u hieraan bijdraagt»? Zo ja, op welke wijze?
Een oneerlijk speelveld REACH |
|
René Leegte (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het artikel « Nieuwe Europese wetgeving is te complex»?1
Ja.
Is het waar dat 3 000 Nederlandse bedrijven te maken krijgen met het verplichte registratiesysteem voor chemische stoffen via REACH?2
Ja. Veel Nederlandse bedrijven zullen met de verplichte registratie te maken krijgen. Dit is een van de centrale doelstellingen van REACH.
Voor uitgebreidere achtergronden verwijs ik naar de Kamerstukken 30 600 A, B en C, alsmede 30 600, nrs. 1 t/m 14 inzake de behandeling van Uitvoeringswet EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (REACH), de brieven betreffende de onderhandelingen over de REACH-verordening, Kamerstukken 21 501-08, nrs. 197, 211 en 213, alsmede de brief over de gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven (Kamerstukken 29 515, nr. 40.
Is het waar dat het MKB niet zonder hulp van buitenaf kan voldoen aan de complexe eisen van de verplichte registratie?
Het antwoord op deze vraag hangt af van het MKB-bedrijf. Er zijn bedrijven die inderdaad de expertise ontberen en dus externe advisering moeten inschakelen. Andere MKB bedrijven zijn echter goed in staat om zelfstandig aan de REACH-vereisten te voldoen.
Voor de bedrijven die daar behoefte aan hebben werkt de Rijksoverheid samen met o.a. Agentschap NL, VNCI, VNO-NCW, de Kamers van Koophandel, MKB-Nederland en verschillende andere partners om MKB-bedrijven te helpen bij de implementatie van REACH. In het verslag van schriftelijk overleg op 8 juni jl. (Kamerstukken 21 501-08, nr. 429) heb ik toegelicht dat voor het MKB specifiek op het MKB toegesneden voorlichting en ondersteuning wordt verstrekt, dat de overheid speciale MKB bijeenkomsten organiseert en een Mentorenproject is gestart waarin ervaren en deskundige bedrijfsmensen MKB-bedrijven assisteren.
Welke negatieve gevolgen heeft de uitvoering van deze verordening2 voor het Nederlandse bedrijfsleven? Hoe draagt u er aan bij dat het MKB aan de registratie kan voldoen?
Ik heb een kosten- en batenonderzoek laten uitvoeren over de REACH uitvoering in Nederland. De resultaten heb ik u in april 2011 gezonden (Kamerstukken 21 501-08, nr. 369). Uit die evaluatie blijkt dat het bedrijfsleven van mening is dat de Nederlandse overheid zich maximaal en naar tevredenheid heeft ingezet om de administratieve lasten van REACH tot een minimum te beperken en REACH uitvoerbaar te maken. Chemische veiligheid is overigens wel een investering waard. Dat vindt ook het bedrijfsleven. Realisatie daarvan in Europees verband is voor Nederland een voorwaarde om zowel een level playing field te garanderen als de bescherming van mens en milieu te optimaliseren.
Inmiddels wordt steeds duidelijker dat de Nederlandse Topsector Chemie krachtiger en duurzamer wordt. Het toekomstperspectief van de Nederlandse chemische industrie is dan ook positief. De Nederlandse chemische sector zal tot 2030/2050 een substantiële groei doormaken. Voor een belangrijk deel is dat perspectief gebaseerd op de gunstige uitgangspositie van de sector. Dat blijkt uit een gezamenlijke studie van de VNCI en Deloitte die op 20 januari jl. gepubliceerd werd (http://www.heeftdechemietoekomst.nl/).
Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik kortheidshalve naar mijn antwoord op vraag 3.
Herkent u het beeld dat de handhaving van de verordening op Europees niveau tekort schiet? Herkent u het beeld van Nederlandse ondernemers waarvan de concurrentiepositie verslechtert door de Europese regelgeving?
Nee. Het beeld dat de handhaving van de REACH-verordening op Europees niveau tekort schiet, herken ik niet. Sinds het van kracht worden van de REACH-verordening werken de EU-lidstaten nauw samen in het Forum, een comité van het Europees Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA). In dat kader zijn afspraken gemaakt over harmonisatie van de handhaving en worden ook gezamenlijke handhavingsprojecten uitgevoerd. Zij werken onderling nauw samen om van elkaar te leren en zo veel mogelijk op gelijke voet toezicht te houden.
Een van de voornaamste redenen om REACH tot stand te brengen was om geharmoniseerde Europese regelgeving te maken en daarmee versnipperde en uiteenlopende nationale regelgeving af te schaffen. Daarin zijn we met REACH goed geslaagd. Met REACH is de versnipperde stoffenregelgeving bijeen gebracht in één verordening, waardoor een groot aantal afzonderlijke regelgevingsinstrumenten is vervallen.
Belangrijker nog is dat de differentiatie tussen landen is afgenomen omdat er nu sprake is van één Europees regiem voor chemische stoffen. Binnen dat regiem kan een onderscheid gemaakt worden tussen toezicht op naleving van administratieve en op technische voorschriften. Inspectiediensten groeien daarin naar elkaar toe.
Zoals bij veel zaken is daarbij sprake van «learning by doing», vooral waar het gaat om nieuwe voorschriften.
Op welke manier wordt de controle op Europees niveau momenteel gehandhaafd? Is er een gelijke handhaving en naleving van de verordening in de verschillende Europese lidstaten? Is er een handhavende Europese instantie?
In de REACH-verordening is bepaald dat de handhaving door de individuele lidstaten uitgevoerd moet worden en dat hierover gerapporteerd moet worden aan de Europese Commissie. De Europese Commissie ziet dus ook toe op de eenduidigheid van de handhavingsinspanningen van de lidstaten. In het kader van de evaluatie van REACH voert de Commissie bovendien een studie uit naar verbetering en versterking van de implementatie en handhaving van REACH. Verder is in de REACH-verordening wettelijk vastgelegd dat de afstemming tussen de lidstaten op het gebied van de handhaving plaatsvindt via het Forum, zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 5 heb toegelicht. Er is in Europa geen Europese handhavende instantie omdat handhaving als een nationale bevoegdheid wordt beschouwd. Echter de noodzaak tot harmonisatie en samenwerking wordt breed erkend, en de samenwerking van lidstaten in het Forum illustreert hoe daaraan concreet invulling wordt gegeven.
Wat is het gevolg hiervan voor het level playing field van Nederlandse bedrijven? Welke gevolgen heeft dit voor het Nederlandse bedrijfsleven en werkgelegenheid?
Als de geharmoniseerde regelgeving voor chemische stoffen in Europa dermate verschillend wordt gehandhaafd dat er een ongelijk speelveld ontstaat voor bedrijven, dan is dat slecht voor de markt van Europese bedrijven. De organisatie en uitvoering van milieuwetgeving in Europa is divers en tussen alle 27 Europese lidstaten zitten ontegenzeggelijk verschillen. Daarom is in REACH voorzien in een samenwerking tussen Europese handhavingsinstanties om zoveel mogelijk geharmoniseerd en eenduidig op te treden, van elkaar te leren en een gelijke handhaving en naleving te garanderen. Het Forum, een Comité binnen het Europees Agentschap voor Chemische stoffen, is voor dat doel opgericht en namens de Nederlandse handhavingsautoriteiten is de ILT lid van het Forum. De Europese Commissie bewaakt de juiste implementatie en uitvoering van REACH in alle lidstaten.
Kunt u het signaal over de gebrekkige handhaving en verslechterde concurrentiepositie in Europees verband agenderen in de eerstvolgende Milieuraad? En hiermee een oplossing zoeken voor het verstoorde level playing field op Europees niveau?
Dit aspect is reeds onderdeel van de evaluatie van de uitvoering van REACH die de Europese Commissie uitvoert. De studies zijn te vinden op http://ec.europa.eu/enterprise/sectors/chemicals/documents/reach/review2012/index_en.htm. Kortheidshalve verwijs ik u daarnaar.
Naar verwachting zal de Europese Commissie eind oktober van dit jaar haar conclusies over de evaluatie van REACH aan de Milieuraad, de Raad voor Concurrentievermogen en het Europees Parlement aanbieden en daarmee wordt ook het effect van REACH en REACH handhaving op de concurrentiepositie en het functioneren van de Interne Markt in Europa geagendeerd. Overigens deel ik niet de opvatting dat er sprake is van een verstoord level playing field op Europees niveau. Op onderdelen is mogelijk sprake van een suboptimale uitvoering van de regelgeving door sommige lidstaten, hetgeen in de evaluatie van REACH zonder meer aan de orde zal komen. Maar in algemene zin zijn alle inspanningen met REACH gericht op verbetering van het level playing field op Europees niveau.
De aanbesteding van elektrische bussen in Friesland |
|
Jacques Monasch (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Friese droombusorder gaat naar ... China»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Nederland dankzij stevige investeringen in innovatie één van de koplopers is als het gaat om de ontwikkeling van elektrische bussen?
Ja. Er zijn bedrijven in Nederland die bussen of componenten van bussen ontwikkelen die elektrisch worden aangedreven. Daarin is in de afgelopen jaren geïnvesteerd met behulp van onder meer rijkssubsidie programma’s (pilotprojecten openbaar vervoer per bus). Deze bussen draaien momenteel proef in een aantal regio’s waar ze kunnen bewijzen of deze bussen marktrijp zijn voor een verdere uitrol.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als de geïnvesteerde innovatiegelden gaan renderen door verkoop van deze bussen?
Ik deel deze mening volledig. Met de investeringen in onderzoek en innovatie willen wij onze industrie concurrerend maken voor de wereldmarkt. De investeringen gaan renderen als de bussen marktrijp zijn. Randvoorwaarde is dat de nieuwe technologie daarvoor voldoende bewezen en betrouwbaar is.
Deelt u de mening dat de overheid een ondersteunende rol zou kunnen spelen door als (eerste) klant innovatieve producten te kopen bij Nederlandse bedrijven?
Ik ben het met u eens dat een goede wisselwerking tussen de overheid als eerste klant en het innovatieve bedrijfsleven gewenst is. In het programma Inkoop Innovatie Urgent werkt het Ministerie van Economische Zaken (EZ) samen met overheden om de toepassing van innovatie in inkooptrajecten te stimuleren omdat daarmee effectiever en/of efficiënter overheidsdiensten aangeboden kunnen worden. Ook daar moeten de aanbestedingsregels worden toegepast. Voor een goede aanbesteding geldt dat het aanbod moet passen bij de gevraagde kwaliteit.
Regionale overheden die een aanbesteding voor bussen organiseren, zouden in hun aanbestedingsprogramma innovatieconcessies (proeftuinen) kunnen opnemen waarin innovatieve bussen, die dicht tegen de markt aanliggen, in de praktijk verder kunnen worden beproefd. Het rijk, als ook de EU middels haar subsidieprogramma’s, kan daar bij helpen. Dit is het geval in de zeven proeftuinen die momenteel lopen. In bedoelde concessie kan Nederlandse technologie een kans krijgen zoals de afgelopen jaren ook het geval is geweest. De Nederlandse technologie moet wel concurrerend zijn met buitenlandse producten, want de bussenmarkt is van internationaal karakter.
Deelt u de mening dat het nogal wrang is dat de provincie Friesland haar geld besteedt aan een Chinees bedrijf en niet aan de Nederlandse producent van elektrische bussen, die nota bene een fabriek in Heerenveen heeft staan?
Vanzelfsprekend zou ik graag zien dat Nederlandse producenten een dergelijke aanbesteding zouden winnen. Tegelijkertijd vind ik niet dat enkel de nationaliteit bepalend zou moeten zijn voor de besteding van middelen.
Met de aanbesteding voor zes elektrische bussen voor Schiermonnikoog heeft de provincie Friesland de Europese aanbestedingregels (Europese richtlijn 2004/18/EG) gevolgd. Bij een Europese aanbesteding mogen geen partijen worden bevoordeeld op grond van nationaliteit of op basis van de locatie van de productie. De winnende inschrijving heeft gewonnen op basis van een weging van prijs en kwaliteit. Daarbij is voornamelijk op kwaliteit gegund (63% van de beoordeling).
Kunt u bevestigen dat het Chinese bedrijf, dat de aanbesteding heeft gewonnen, forse staatssteun ontvangt van de Chinese overheid? Zo ja, deelt u de mening dat er sprake is van oneerlijke concurrentie?
Op grond van de Europese aanbestedingsregels mag een aanbestedende dienst een abnormaal lage inschrijving afwijzen. Het is aan een aanbestedende dienst om te bepalen of zo’n geval zich voordoet. Als een inschrijving opvallend laag is, kan een aanbestedende dienst navraag doen bij de inschrijver over de redenen daarvan. Als dan blijkt dat er bijvoorbeeld sprake is van onrechtmatige staatssteun of het niet toepassen van juiste arbeidsvoorwaarden, dan mag de inschrijving afgewezen worden.
In het geval van de aanbesteding door de provincie Friesland heb ik echter geen reden om aan te nemen dat oneerlijke concurrentie heeft geleid tot de gunning aan BYD Europe BV. De balans van het Chinese bedrijf laat zien dat in 2011 een omzet werd behaald van 46 miljard RMB. Dit is ongeveer € 5,8 miljard. Aan staatssteun werd 300 mln RMB (€ 37,6 mln) genoteerd, ongeveer 0,7% van de omzet. Een derde van dit bedrag was bestemd voor fundamenteel onderzoek. Voor een bedrijf dat actief is in energiebesparende techniek – zonne-energie, batterijen, licht, voertuigen – is deze omvang van staatssteun niet excessief.
Tegelijkertijd dient wel te worden opgemerkt dat de Chinese overheid de aankoop van elektrische bussen door lagere overheden subsidieert, zolang deze worden aangeschaft bij Chinese bedrijven. Het is bovendien in het algemeen zeer moeilijk voor buitenlandse bedrijven om mee te doen aan Chinese overheidsaanbestedingen. China is nog geen lid van het Government Procurement Agreement (GPA) van de WTO en kan hier dus moeilijk op worden aangesproken.
Derhalve kan geconcludeerd worden dat, terwijl de aanbesteding in isolatie bezien in alle eerlijkheid is verlopen, een bedrijf als BYD wel gebruik heeft kunnen maken van Chinese overheidsondersteuning om te kunnen groeien tot de huidige omvang.
De discussies over handelsaangelegenheden met China verloopt via het Europese kanaal. Mijn collega Ploumen en ik zullen ons in die discussies inzetten voor een krachtig Europees handels- en aanbestedingsbeleid richting China.
Bent u bereid de provincie Friesland te verzoeken, of indien mogelijk zelfs op te dragen door vernietiging van het aanbestedingsbesluit, de aanbesteding over te doen en het Chinese bedrijf uit te sluiten vanwege het verkrijgen van de oneerlijke staatssteun?
Zie hiervoor mijn antwoorden op de vragen 1 t/m 6. Hieraan kan ik toevoegen dat het juridisch niet mogelijk zou zijn het besluit van de provincie Friesland om te gunnen aan BYD Europe BV te vernietigen. Op grond van de Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten is het juridisch alleen mogelijk een aanwijzing te geven als de provincie Friesland niet of niet naar behoren voldoet aan een voor haar geldende rechtsplicht die voortvloeit uit de aanbestedingsrichtlijn (richtlijn nr. 2004/18/EG). Daarvan is in casu geen sprake geweest.
Op grond van de (Europese) aanbestedingsregels kan een aanbestedende dienst een abnormaal lage inschrijving afwijzen (artikel 55, eerste lid van de aanbestedingsrichtlijn). Een abnormaal lage inschrijving mag alleen worden afgewezen vanwege de ontvangst van onrechtmatige staatssteun aan de inschrijver.
In dit geval is geen sprake geweest van een duidelijk goedkoper bod door BYD Europe BV en daarmee geen sprake van een abnormaal lage inschrijving.
Deelt u de mening dat Nederlandse overheden bij het kopen van innovatieve producten in de eerste plaats naar het aanbod van Nederlandse bedrijven moeten kijken wanneer die kwalitatief niet onder doen voor andere aanbieders of zelfs voorop lopen?
Vanzelfsprekend juich ik het van harte toe als Nederlandse bedrijven in staat zijn deze beste prijs/kwaliteit te leveren. Het is echter van belang dat dit wordt bewezen in een open procedure en volgens heldere en eerlijke regels. Het is wenselijk dat Nederlandse overheden zaken doen op basis van de beste prijs/kwaliteitsverhouding. Dat is in het belang van de belastingbetaler. Bovendien is het op grond van de Europese aanbestedingsregels niet toegestaan om onderscheid te maken tussen Nederlandse en andere Europese ondernemers.
Douwe Egberts en de aanbesteding voor warme dranken- en vendingautomaten |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de brief van de afdeling inkoop van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 26 juni 2012 waarin wordt aangegeven dat Selecta bezwaar heeft gemaakt tegen het gunnen van de opdracht aan Douwe Egberts?1
Hoe verhouden de criteria voor duurzaam inkopen op het gebied van eerlijke handel en leefbaar loon / leefbaar inkomen als onderdeel van deze aanbesteding voor (warme) dranken- en vendingautomaten ten behoeve van het ministerie van Defensie en Facilitair Management Haaglanden (FMH) zich tot de uitspraak van het Europees Hof van Justitie, die bepaalt dat er uitvoerings- en gunningscriteria op het gebied van duurzaamheid mogen worden opgenomen in de aanbesteding?
Op welke wijze worden de eisen voor leefbaar loon en leefbaar inkomen geconcretiseerd in de aanbesteding en in de vergunning en hoe moet worden aangetoond dat aan deze eisen wordt voldaan?
Klopt het dat in de Nota van inlichtingen (warme) dranken- en vendingautomaten voor Defensie en FMH wordt gesteld dat er bij voorbaat geen initiatieven worden uitgesloten die tegemoet komen aan de benadering van leefbaar loon / leefbaar inkomen maar dit mogelijk nog niet formeel in de standaarden is opgenomen? Zo ja, kunt u aangeven op welke termijn deze initiatieven dat dan wel moeten hebben opgenomen in hun standaarden? Kunt u concretiseren op welke basis u deze initiatieven gaat beoordelen? Gaat u deze criteria, gezien het arrest van het Hof van Justitie, verder concretiseren in toekomstige aanbestedingen?
Heeft het gunnen van de opdracht voor (warme)dranken- en vendingautomaten ten behoeve van het ministerie van Defensie en Facilitair Management Haaglanden aan Douwe Egberts te maken met de vrijwel gelijktijdige beursnotering van dat bedrijf in Nederland? Zo ja, op welke wijze?
Het voorstel van Europese telecombedrijven om online dienstverleners mee te laten betalen aan de kosten voor internet verkeer |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Europese telecombedrijven een voorstel hebben ingediend bij de Internationale Telecommunicatie-Unie (ITU) om online dienstverleners mee te laten betalen aan de kosten voor internetverkeer?1
Ja, ik heb kennisgenomen van een voorstel van ETNO (European Telecommunications Network Operators» Association) om een nieuwe verrekeningssystematiek te introduceren voor de vergoeding van dataverkeer dat wordt afgehandeld over netwerken.
Deelt u mijn mening dat het voorstel van de European Telecommunications Network Operators Association (ETNO) een forse aantasting is van de in Nederland bij wet vastgelegde netneutraliteit, omdat de doorgifte van een website of internetdienst afhankelijk wordt van de vraag of deze bereid is te betalen voor het gegenereerde internetverkeer? Krijgen telecombedrijven zo geen vrijbrief om bepaalde websites en diensten te blokkeren? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit toelichten?
ETNO lijkt met haar voorstel een verrekeningssystematiek te willen introduceren waarin aanbieders die internettoegang leveren aan eindgebruikers een vergoeding krijgen van aanbieders van diensten en toepassingen voor op hun (de aanbieders van internettoegang) netwerk afgeleverd dataverkeer. Dat betekent dat de partij die data verzendt, de partij die de data via zijn netwerk naar de eindgebruiker transporteert een afgiftetarief betaalt. Als de verzendende partij niet betaalt, zal de door hem verzonden data niet worden doorgegeven. Dit conflicteert met de in Nederland bij wet vastgelegde netneutraliteit (artikel 7.4a Telecommunicatiewet), waaruit volgt dat een aanbieder van internettoegang geen verkeer mag blokkeren of belemmeren op grond van het feit dat de partij die het verkeer verzendt geen afgiftetarief wil betalen.
Is het waar dat dit voorstel ertoe kan leiden dat internetdienstverleners ervoor zullen kiezen om mensen uit ontwikkelingslanden of arme mensen in rijke landen, niet langer toegang te geven tot hun diensten, omdat de baten niet opwegen tegen de kosten? Kunt u dit toelichten?
Is het waar dat dit voorstel kan leiden tot vermindering van de concurrentie en innovatie onder internetbedrijven, bijvoorbeeld doordat nieuwkomers niet in staat zijn de extra kosten op te brengen? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre wordt eerlijke concurrentie en innovatie bedreigd door het voorstel van ETNO voor «gedifferentieerde kwaliteit van dienstverlening», doordat dit gevestigde internetdienstverleners in staat stelt voorrang te kopen voor hun diensten? Kunt u dit toelichten?
Bent u bereid om in de Europese Raad aan te dringen op wettelijke waarborging van netneutraliteit op Europees niveau? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Nederlandse wetgeving op netneutraliteit en de gedachtegang daarachter onlangs uitgebreid toegelicht en aanbevolen bij Eurocommissaris Kroes en doe dit ook op de Telecomraad.
Is Nederland vertegenwoordigd op het World Conference on International Telecommunications in december 2012? Wat is de Nederlandse inzet bij deze conferentie? Bent u bereid om ook daar aan te dringen op het belang van netneutraliteit? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van EL&I neemt namens Nederland als lid van de ITU deel aan de Verdragsconferentie tot herziening van de «International Telecoms Regulations». Mijn ministerie zal het voorstel van ETNO binnen de EU verder bespreken om te bezien of een gezamenlijke Europese inbreng mogelijk is. Op basis van mijn huidig beeld wat het voorstel van ETNO inhoudt, is de Nederlandse inzet om afstand te nemen van het voorstel.
Het bericht “NMa heeft andere prioriteiten dan muziekauteurs” |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het besluit van de NMa1 van 27 april 2012 waarin zij de besluitaanvraag van Stichting Platform Makers afwijst op basis van prioriteit?2
Ja.
Herinnert de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zich dat zij in antwoord op eerdere vragen3 heeft gesteld dat in de betreffende casus de NMa moet beoordelen of er sprake is van machtsmisbruik? Hoe apprecieert u het bovengenoemde besluit van de NMa in het licht hiervan?
Ik heb op de betreffende vragen van het lid Harbers het volgende geantwoord: «of er sprake is van misbruik van een machtspositie is niet ter beoordeling van mij, maar van de Nederlandse Mededingingsautoriteit».
De NMa heeft, naar aanleiding van een klacht van de Stichting Platform Makers over gedragingen van de NPO, op 27 april 2012 het besluit genomen geen onderzoek te doen naar aanleiding van de klacht. Zie hierover de antwoorden op vragen 3 en 4.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de NMa om te bespreken of zij mogelijk toch prioriteit kan geven aan deze aanvraag, aangezien het kabinet zelf de auteurs doorverwees naar de NMa? Zo niet, waarom niet? Tot welke instantie kunnen de auteurs zich nu wel wenden volgens u?
De NMa is een zelfstandig bestuursorgaan. Zij dient haar wettelijke taken onafhankelijk van de beleidsverantwoordelijke minister uit te voeren. Het is dan ook aan de NMa om haar prioriteiten vast te stellen. Zij is hiertoe zelf ook het beste in staat. Een gesprek met de NMa over een individueel geval kan daarom niet aan de orde zijn. Vanzelfsprekend staan tegen besluiten van de NMa wel rechtsmiddelen open. Belanghebbenden kunnen binnen zes weken na de dag van bekendmaking van het besluit bezwaar indienen bij de NMa en vervolgens zo nodig beroep bij de bestuursrechter.
Is het waar dat de NMa belangenorganisaties van auteurs en artiesten verbiedt actief adviestarieven te publiceren of prijsafspraken te maken, maar nu blijkt dat zij geen prioriteit geeft aan inzet van het mededingingsrecht om mogelijk misbruik van marktpositie van grote opdrachtgevers te onderzoeken? Vindt u dat een evenwichtige toepassing van het mededingingsrecht in de culturele sector moet plaatsvinden? Zo niet, welke middelen staan het kabinet ter beschikking hierin verandering te brengen?
De NMa kwalificeert prijsadviezen als prijsafspraken. In de meeste gevallen gaat een adviesprijs als referentiepunt fungeren dat door de meesten, en wellicht door allen, wordt toegepast. Daarmee valt het geven van prijsadviezen onder het kartelverbod van artikel 6 van de Mededingingswet. Dit beperkt zich niet tot de culturele sector maar is algemeen van toepassing.
Wij zijn van mening dat ook in de culturele sector een evenwichtige toepassing van het mededingingsrecht plaats dient te vinden. Makers die op zelfstandige basis hun artistieke prestaties economisch exploiteren, vormen ondernemingen in de zin van de Mededingingswet en zijn evenals hun verenigingen onderworpen aan het mededingingsrecht.
De NMa maakt in elk individueel geval een afweging. Zij houdt hierbij rekening met het economisch belang, het belang voor de consument, de ernst van de vermoedelijke overtreding en de doeltreffendheid en doelmatigheid van het optreden van de NMa. De NMa neemt dan ook in haar afweging mee of er naar aanleiding van een onderzoek, dat aanzienlijke inzet van middelen vergt, een overtreding kan worden vastgesteld. In het onderhavige geval is de NMa tot de conclusie gekomen dat de kans hierop gering moet worden geacht.
Wanneer dient het kabinet het genoemde wetsvoorstel auteurscontractenrecht in bij de Tweede Kamer?
Dit wetsvoorstel wordt één dezer dagen bij de Kamer ingediend.