Het gebruik van gegevens uit het handelsregister voor direct marketing aan ZZP’ers en kleine ondernemers |
|
Mahir Alkaya |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Privacywaakhond in actie tegen datadelen Kamer van Koophandel», waaruit blijkt dat gegevens uit het Handelsregister massaal worden gebruikt voor direct marketing aan Zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en andere kleine ondernemers?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de inkomsten uit de verkoop van data uit het handelsregister en de Rijksbijdragen aan de Kamer van Koophandel (KvK), en in welke mate deze verhouding in de afgelopen 10 jaar is gewijzigd?
Hieronder is een overzicht opgenomen van de Rijksbijdrage (2013 t/m 2017) en de opbrengsten uit heffingen die de toenmalige twaalf Kamers van Koophandel ontvingen (2008 t/m 2012).2 De cijfers over de jaren 2014 tot en met 2017 zijn afkomstig uit de goedgekeurde jaarrekening van de KvK. De cijfers over de jaren 2008 tot en met 2013 zijn afkomstig uit de geconsolideerde jaarrekening van haar rechtsvoorgangers, de twaalf regionale Kamers van Koophandel. Uit onderstaande cijfers wordt zichtbaar dat de inkomsten uit de verstrekking van data vrij constant zijn over de jaren. De Rijksbijdrage vertoont soms een minimale stijging ten gevolge van een toegewezen loon- en/of prijsbijstelling ten behoeve van bijvoorbeeld de stijging van werkgeverslasten.
Jaar
€ mln
Inkomsten uit heffingen / rijksbijdrage
Inkomsten uit verkoop
HR data
2008
135
71%
55,9
29%
2009
146
74%
52,3
26%
2010
157
75%
52,8
25%
2011
163
76%
51,8
24%
2012
151
75%
49,4
25%
20131
148
75%
48,4
25%
20142
135
75%
46,1
25%
2015
116
70%
50,4
30%
2016
116
70%
49,7
30%
2017
117
70%
49,9
30%
vanaf 2013 systeem heffingen aan ondernemers vervangen door rijksbijdrage
vanaf 2014 is Syntens zonder middelen ingevaren
Hoeveel ingeschrevenen in het Handelsregister staan hierin met hun privéadres en telefoonnummer? Hoeveel van hen krijgen te maken met direct marketing?
Per 31 december 2017 stonden in het handelsregister 2.692.576 ondernemingen en rechtspersonen ingeschreven. Daarvan hebben 1.360.000 inschrijvingen een privéadres dat gelijk is aan hun vestigingsadres.
In de Handelsregisterwet 2007 en het Handelsregisterbesluit 2008 wordt bepaald welke gegevens van deze ondernemingen en rechtspersonen worden geregistreerd. Van alle ondernemingen en rechtspersonen worden het bezoekadres van de vestiging van de onderneming en rechtspersoon en de woonadressen van de natuurlijke personen bij deze onderneming en rechtspersoon, denk aan de eigenaar van een eenmanszaak of de bestuurder van de rechtspersoon, geregistreerd in het handelsregister. Bij BV’s en NV’s is het bezoekadres van de vestiging openbaar, maar zijn de woonadressen van bestuurders en commissarissen standaard afgeschermd. De woonadressen zijn alleen in te zien door speciaal daartoe gerechtigde organisaties, zoals bestuursorganen, deurwaarders, advocaten en notarissen (artikel 51, eerste lid, van het Handelsregisterbesluit 2008).
Bij eenmanszaken en personenvennootschappen (ondernemingsvormen die door veel zzp’ers worden gebruikt) worden zowel het bezoekadres van de vestiging, als de woonadressen getoond. De eigenaar van een eenmanszaak en de (beherende) vennoten van een personenvennootschap zijn persoonlijk aansprakelijk voor de schulden van de onderneming en moeten kunnen worden getraceerd. Met betrekking tot een onderneming en een rechtspersoon wordt ook een zakelijk telefoonnummer en emailadres ingeschreven. Deze registratieplicht geldt alleen indien deze gegevens ook zakelijk worden gebruikt. In het huidige digitale tijdperk zijn dit relevante contactgegevens. Het is niet bekend welke en hoeveel ondernemingen en rechtspersonen te maken krijgen met direct marketing.
Deelt u de mening dat de toename van direct marketing met invasievere methoden, zoals marketing via Facebook, bij de in het artikel aangehaalde ondernemers leidt tot inbreuk op de persoonlijke levenssfeer?
Ik deel de mening dat het gebruik van direct marketing bij ondernemers tot ergernis kan leiden en ervaren kan worden als inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
Deelt u de mening dat een publieke orgaan als de KvK niet voor zijn voortbestaan afhankelijk zou moeten zijn van inkomsten uit de verkoop van data van ondernemers?
De KvK en daarvoor de twaalf Kamers van Koophandel brengen voor handelsregisterinformatieproducten een door de Minister van Economische Zaken en Klimaat vastgesteld tarief in rekening. De achtergrond hiervan is dat de gebruiker van de data – degene die er profijt van heeft – een bijdrage levert in de kosten van het register. Het alternatief zou zijn dat via de algemene middelen iedereen bijdraagt. Daar is tot op heden niet voor gekozen.
Een ander bekostigingsmodel verandert overigens niets aan het feit dat de handelsregistergegevens in beginsel openbaar zijn en daarmee door iedereen gebruikt kunnen worden.
Deelt u de mening dat een publiek orgaan niet de bron moet zijn van een dergelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer? Welke mogelijkheden ziet u om dergelijke inbreuken te voorkomen of in te perken?
Het handelsregister is een register van ondernemingen en rechtspersonen en is er op grond van artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007:
De KvK verstrekt de handelsregistergegevens ter uitvoering van de artikelen 21 en 22 van de Handelsregisterwet 2007, waarin staat dat de in de artikelen 9 tot en met 17 genoemde gegevens, met uitzondering van de in artikel 21 bedoelde gegevens, door een ieder kunnen worden ingezien en dat de KvK deze op basis van een verzoek verstrekt.
Bij de invoering van de Wet Bescherming Persoonsgegevens in 2000, in het bijzonder met het oog op artikel 41 van die wet (recht van verzet), heeft de KvK de zogenoemde Non Mailing Indicator (NMI) geïntroduceerd. Een door de onderneming geactiveerde NMI houdt in dat de ondernemer niet wil dat het post- en bezoekadres worden gebruikt voor commerciële mailingen per fysieke post of via de huis-aan-huis verkoop. De NMI ziet enkel toe op deze kanalen. De KvK onderzoekt momenteel de mogelijkheden om de NMI uit te breiden naar e-mail en telefoon.
Een onderneming of een rechtspersoon kan op ieder gewenst moment (bij of na de inschrijving) de NMI activeren of deactiveren (zie ook www.kvk.nl/nmi). Bij inschrijving wordt de NMI actief voorgelegd aan de onderneming als onderdeel van het inschrijfproces. Veel ondernemingen maken gebruik van deze indicator (zo’n 80% van alle nieuwe inschrijvingen per jaar). De KvK stelt deze NMI ter beschikking aan afnemers die openbare gegevens bij haar opvragen. De afnemer is verplicht om de keuze die een ondernemer via de NMI kenbaar maakt te respecteren. Doet de afnemer dit niet, dan kan dit worden beschouwd als een schending van het recht van bezwaar van de ondernemer.
De overige beschermingsmogelijkheden die zzp’ers hebben tegen bijvoorbeeld benadering per telefoon of e-mail, zijn verankerd in de Telecommunicatiewet (bijv. het bel-me-niet-register). Wanneer ondernemers eerder klant bij een bedrijf zijn (geweest), dan is benadering onder de huidige wetgeving toegestaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de Wijziging van de Handelsregisterwet 2007 (Kamerstuk 34 687)?
Ja.
Het bericht dat informatie van de Kamer van Koophandel gebruikt wordt voor reclamedoeleinden |
|
Attje Kuiken (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Gegevens KvK-inschrijvingen gebruikt voor reclames op Facebook»?1
Ja.
Hoe verhoudt het feit dat de Kamer van Koophandel (KvK) data over bedrijven verkoopt zich tot het feit dat die bedrijven niet de mogelijkheid hebben om zich niet in het Handelsregister in te schrijven?
Het handelsregister is een register van ondernemingen en rechtspersonen en is er op grond van artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007 ter:
De verplichte inschrijving in het handelsregister heeft tot doel inzichtelijk te maken welke onderneming, onder welke naam, waar is gevestigd, wie mag tekenen, wie aansprakelijk is, hoe de onderneming is te bereiken en welke activiteiten de onderneming heeft. Dit is in overeenstemming met genoemde drie functies van het handelsregister.
Het is niet zozeer het feit dat de KvK een tarief in rekening brengt bij de verstrekking van handelsregisterinformatie, het is de openbaarheid van het register die meebrengt dat de KvK de handelsregistergegevens moet verstrekken in het kader van haar wettelijke taak. Dit heeft tot gevolg dat derden over de handelsregistergegevens kunnen beschikken, waarbij de kans bestaat dat ze zich niet altijd aan de privacywetgeving houden; dit terwijl ook afnemers c.q. gebruikers van persoonsgegevens uit het handelsregister natuurlijk verplicht zijn om aan de vereisten van de privacywetgeving te voldoen. Elke gebruiker moet bijvoorbeeld een geldige grondslag hebben voor de verdere verwerking van persoonsgegevens uit het handelsregister, zoals een gerechtvaardigd belang dat zwaarder weegt dan het privacybelang van de betreffende ondernemer of de geldige toestemming.
Bij zzp’ers (eenmanszaken of persoonlijke vennootschappen) is de verwevenheid tussen de onderneming en de persoonlijke levenssfeer vaak groot. Wanneer men daarbij de eigen naam opneemt in de bedrijfsnaam, is gevestigd op het woonadres, geen postbus opgeeft als correspondentieadres, en hetzelfde telefoonnummer gebruikt voor zowel zakelijk verkeer als voor privé, dan zijn gegevens voor databedrijven eenvoudig te achterhalen.
Deelt u de mening dat de wettelijke plicht om zich in te schrijven in het Handelsregister er niet toe zou mogen leiden dat bedrijven via informatie die KvK aan anderen verkoopt met reclame benaderd worden? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De KvK verstrekt de handelsregistergegevens ter uitvoering van de artikelen 21 en 22 van de Handelsregisterwet 2007, waarin staat dat de in de artikelen 9 tot en met 17 genoemde gegevens, met uitzondering van de in artikel 21 bedoelde gegevens, door een ieder kunnen worden ingezien en dat de KvK deze op basis van een verzoek verstrekt. Er is contact met de Autoriteit Persoonsgegevens over hoe deze verplichting tot levering van gegevens zich verhoudt tot de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Momenteel is er geen wettelijke verplichting voor de KvK op basis waarvan zij dient te registreren dan wel toe te zien, voor welke doeleinden de verstrekte gegevens door afnemers worden gebruikt. Afnemers hebben hier een eigen verantwoordelijkheid om te handelen in overeenstemming met de privacy-wetgeving.
Bij de invoering van de Wet Bescherming Persoonsgegevens in 2000, in het bijzonder met het oog op artikel 41 van die wet (recht van verzet), heeft de KvK de zogenoemde Non Mailing Indicator (NMI) geïntroduceerd. Een door de onderneming geactiveerde NMI houdt in dat de ondernemer niet wil dat het post- en bezoekadres worden gebruikt voor commerciële mailingen per fysieke post of via de huis-aan-huis verkoop. De NMI ziet enkel toe op deze kanalen. De KvK onderzoekt momenteel de mogelijkheden om de NMI uit te breiden naar e-mail en telefoon.
Een onderneming of een rechtspersoon kan op ieder gewenst moment (bij of na de inschrijving) de NMI activeren of deactiveren (zie ook www.kvk.nl/nmi). Bij inschrijving wordt de NMI actief uitgevraagd bij de onderneming als onderdeel van het inschrijfproces. Veel ondernemingen maken gebruik van deze indicator (zo’n 80% van alle nieuwe inschrijvingen per jaar).
De KvK stelt deze NMI ter beschikking aan afnemers die openbare gegevens bij haar opvragen. De afnemer is verplicht om de keuze die een ondernemer via de NMI kenbaar maakt te respecteren. Doet de afnemer dit niet, dan kan dit worden beschouwd als een schending van het recht op bezwaar van de ondernemer.
De overige beschermingsmogelijkheden die zzp’ers hebben tegen bijvoorbeeld benadering per telefoon of e-mail, zijn verankerd in de Telecommunicatiewet (bijv. het bel-me-niet-register). Wanneer ondernemers eerder klant bij een bedrijf zijn (geweest), dan is benadering onder de huidige Telecommunicatiewet toegestaan.
Wordt er informatie uit andere basisregistraties dan het Handelsregister, bijvoorbeeld de Basisregistratie Personen, aan derden voor commerciële doeleinden verkocht? Zo ja, uit welke basisregistraties? Zo nee, waarom niet en waarom wel uit het Handelsregister?
De Basisregistratie Personen is bedoeld voor intern gebruik binnen de overheid en heeft geen openbaar karakter. Het handelsregister en het Kadaster zijn vanwege hun wettelijke functies daarentegen wel openbare registers. De KvK is niet wettelijk verplicht om vooraf aan de afnemer van handelsregistergegevens te vragen voor welk doel deze gegevens gebruikt zullen worden. De basis voor de verstrekking ligt reeds in de Handelsregisterwet 2007.
Deelt u de mening dat bedrijven zich zouden moeten kunnen beschermen tegen het ongevraagd benaderd worden op basis van data die afkomstig is van de KvK? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat natuurlijke personen zich zouden moeten kunnen beschermen tegen het ongevraagd benaderd worden. Ik ga in mijn antwoord op vraag 6 in op de methoden die daarvoor voorhanden zijn.
Hoe kunnen bedrijven zich tegen ongevraagde en gerichte reclame-uitingen wapenen? Acht u deze mogelijkheden afdoende? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om bedrijven hiertegen te beschermen?
Vanwege de functies van het handelsregister is het belangrijk dat een onderneming fysiek bereikbaar is voor derden. Wanneer de ondernemer behoefte heeft aan meer privacy, wordt door de KvK geadviseerd een ander bezoekadres in te schrijven dan het woonadres. Behalve waar de bedrijfsactiviteit dit niet toelaat, denk aan een winkel of een fabriek, kan de ondernemer zelf kiezen wat (het bezoekadres van) de vestiging is. Voorwaarde is wel dat de onderneming er ook echt is gevestigd, hetgeen bij inschrijving moet worden aangetoond met een huurcontract of ander bewijsdocument.
Bedrijven kunnen op verschillende manieren aangeven dat ze ongevraagde en gerichte reclame-uitingen niet wenselijk vinden. Zo heeft de KvK eerder genoemde NMI ontwikkeld. Elke ondernemer wordt door de KvK in de gelegenheid gesteld om verzet aan te tekenen (bezwaar te maken) tegen het gebruik van zijn post- en bezoekadres voor direct marketing per post en aan de deur door de NMI te activeren.
Daarnaast kunnen eenmanszaken en persoonlijke vennootschappen gebruik maken van het Bel-me-niet register dat een wettelijke basis in de Telecommunicatiewet kent. Telefoonnummers die in dit register zijn opgenomen, mogen niet worden gebruikt voor ongevraagde direct marketing (mits er nog geen klantrelatie is). Zonder toestemming van consumenten en (alle) ondernemers is op grond van de Telecommunicatiewet ongevraagde direct marketing via digitale kanalen als mail, sms etc. in beginsel niet toegestaan. Het toezicht en de handhaving zijn belegd bij de Autoriteit Consument en Markt.
De KvK beziet welke mogelijkheden er zijn om ondernemers meer te faciliteren bij hun aanspraak op hun recht van bezwaar, o.a. door uitbreiding van de NMI naar telefoon en e-mail.
Naast de Handelsregisterwet 2007 verplicht ook andere (Europese) regelgeving ondernemers om hun bezoekadres op bijvoorbeeld hun website melden. Zo verplichten de artikelen 15d van Boek 3 en 230b van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ondernemers om onder andere hun bezoekadres te vermelden op een website die ze gebruiken voor het aanbieden van producten en diensten. Artikel 15d van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek betreft implementatie van EU-richtlijn nr. 2000/31 over elektronische handel en heeft als doel bevordering van transparantie in het handelsverkeer. Artikel 230b van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek betreft implementatie van EU-richtlijn nr. 2006/123 betreffende diensten op de interne markt.
Het bericht ‘Kunstmarkt schrikt van EU-regel tegen witwassen’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kunstmarkt schrikt van EU-regel tegen witwassen»?1
Ja.
Klopt het dat als de nieuwe richtlijn ingaat kunst- en antiekhandelaars klantonderzoek moeten doen vanaf een bedrag van 10.000 euro zowel bij cash als giraal, terwijl dit eerder alleen nodig was bij een bedrag vanaf 15.000 euro en bij een betaling met cash? Wat is de precieze reden dat het bedrag is verlaagd? Waarom is het onderscheid tussen cash en giraal komen te vervallen?
Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) zijn banken, andere financiële ondernemingen en diverse aangewezen beroepsgroepen verplicht tot het verrichten van cliëntenonderzoek. Tot de aangewezen beroepsgroepen die onder de Wwft vallen behoren op dit moment onder meer beroeps- of bedrijfsmatige verkopers van goederen, voor zover betaling van deze goederen plaatsvindt in contanten en voor een bedrag van EUR 15.000,– of meer. Tot goederen worden ook kunstvoorwerpen en antiquiteiten gerekend.
Op dit moment wordt in Nederland de vierde EU anti-witwasrichtlijn geïmplementeerd.2 Het voorstel voor de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn is op dit moment aanhangig bij de Eerste Kamer.3 Dit voorstel voorziet, ter implementatie van de richtlijn, in een uitbreiding van voornoemde groep handelaren. Na het in werking treden van dit wetsvoorstel zal het gaan om personen die in goederen handelen en daarvoor betalingen in contant geld doen of ontvangen voor een bedrag van EUR 10.000,– of meer. Naast de verlaging van het drempelbedrag van EUR 15.000,– naar EUR 10.000,– of meer, betreft het derhalve een uitbreiding van deze instelling met kopers van goederen, waaronder kunst. Bij de totstandkoming van de vierde anti-witwasrichtlijn is overwogen dat het witwasrisico en het risico op terrorismefinanciering bij contante betalingen van EUR 10.000,– of meer zeer hoog is. Met de verlaging van het drempelbedrag wordt beoogd de waakzaamheid van personen die in goederen handelen ten aanzien van deze risico’s te vergroten, ten einde deze risico’s in de praktijk te ondervangen.4
«De nieuwe richtlijn», waarnaar in vraag 2 wordt verwezen, betreft een wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn waarover op 17 december 2017 in Europa overeenstemming is bereikt.5 De wijzigingen van de vierde anti-witwasrichtlijn hebben tot gevolg dat de vierde anti-witwasrichtlijn onder meer van toepassing wordt op personen die handelen in kunst of die als tussenpersoon optreden in de handel van kunst, ook als dit gebeurt door galerieën en veilinghuizen, als zij betrokken zijn bij transacties van EUR 10.000,– of meer, ongeacht of het hierbij gaat om een girale transactie of een transactie in contant geld. Daarnaast worden ook personen die kunst opslaan (freeports) binnen de reikwijdte van de vierde anti-witwasrichtlijn gebracht, wanneer sprake is van transacties van EUR 10.000,– of meer, giraal of in contanten. Daarbij is door het Europees parlement overwogen dat illegale handel in bepaalde goederen, waaronder kunst, wordt gebruikt voor het financieren van terrorisme.
Klopt het dat Nederland zelf tijd zal hebben om de wijzigingen te implementeren in de nationale wet- en regelgeving? Bestaat er ruimte voor eigen invulling bij het implementeren van de regels? Wordt bij de wijziging van de wetgeving ook specifiek gekeken naar toename van regeldruk en administratieve lasten? Kan hiervoor bijvoorbeeld advies gevraagd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)?
De richtlijn die strekt tot het wijzigen van de vierde EU anti-witwasrichtlijn moet in de Nederlandse wet- en regelgeving worden geïmplementeerd. Hiervoor zal een termijn van 18 maanden gelden, vanaf het moment van in werking treden van deze wijzigingsrichtlijn. De inwerkingtreding is voorzien voor dit voorjaar, zodat Nederland naar verwachting tot eind 2019 of begin 2020 de tijd zal hebben voor deze implementatie.
De vierde EU anti-witwasrichtlijn betreft een instrument van minimumharmonisatie. Dat betekent dat lidstaten verplicht zijn de gewijzigde bepalingen van deze richtlijn te implementeren, maar dat lidstaten de mogelijkheid wordt geboden om te voorzien in strengere regels dan de richtlijn voorschrijft.6 De ruimte voor een eigen invulling bij het implementeren van de bepalingen die betrekking hebben op de kunsthandel is daardoor beperkt. Bij het implementeren van de gewijzigde bepalingen van de vierde anti-witwasrichtlijn zal hier nader naar worden gekeken. Zoals gebruikelijk bij de totstandkoming van wet- en regelgeving zullen daarbij de gevolgen voor de regeldruk, waaronder voor de administratieve lasten, in kaart worden gebracht. Daarbij kan advies worden gevraagd aan het Adviescollege toetsing regeldruk.
Deelt u de zorgen van de kunsthandelaars, dat kopers door de nieuwe antiwitwasrichtlijn zullen afhaken? Deelt u de mening dat kunsthandelaars en de kleine kunsthandelaars in het bijzonder de hoeveelheid administratie lasten die het met zich meebrengt niet kunnen opbrengen? Op welke manier kunnen negatieve gevolgen voor kunsthandelaars worden ondervangen?
De gevolgen van de wet- en regelgeving die strekt tot implementatie van de wijzigingen van de vierde anti-witwasrichtlijn zullen bij de totstandkoming hiervan in kaart worden gebracht. Op voorhand kan derhalve niet gezegd worden wat deze gevolgen, bijvoorbeeld voor de aankoop van kunst of de administratieve lasten, precies zullen zijn. Bij de implementatie van de wijzigingen van de vierde anti-witwasrichtlijn zal, binnen de kaders die de richtlijn hiertoe biedt, met deze gevolgen rekening worden gehouden.
In algemene zin geldt dat de wijzigingen van de vierde anti-witwasrichtlijn tot gevolg hebben dat er in meer gevallen cliëntenonderzoek moet worden verricht. Het cliëntenonderzoek strekt tot het identificeren van de cliënt, diens uiteindelijk belanghebbende(n) en tot het vergaren van informatie over het doel en de aard van een beoogde zakelijke relatie. Daarmee kunnen deze instellingen zich ervan vergewissen dat hun dienstverlening niet wordt gebruikt voor witwassen of financieren van terrorisme. Op grond van de vierde anti-witwasrichtlijn geldt bij het verrichten van cliëntenonderzoek een risicogebaseerde benadering. Dat betekent dat de intensiteit van de maatregelen die genomen moeten worden om voornoemde informatie te vergaren, kan worden afgestemd op de risico’s in een concreet geval. Deze risicogebaseerde aanpak biedt instellingen de ruimte om in geval van een lager risico met minder vergaande maatregelen te volstaan. Daarmee kan deze aanpak voor instellingen besparingen en efficiëntie opleveren.
Tot slot geldt dat zowel de rijksoverheid, als de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op grond van de Wwft, leidraden ter beschikking stellen. Met deze leidraden wordt beoogd de instellingen te ondersteunen, onder meer bij het verrichten van cliëntenonderzoek.
Klopt het dat (pas) op 9 maart 2017 voor het eerst de verscherpte maatregelen voor de kunstsector zijn opgenomen in de conceptrichtlijn? Wanneer was u hiervan op de hoogte? Klopt het dat u de kunstbranche op 30 maart 2018 heeft geïnformeerd over de nieuwe richtlijn? Op welke wijze heeft u dit gedaan? En (op welke wijze) is hierop gereageerd door de kunstbranche?
Op 5 juli 2016 heeft de Europese Commissie een voorstel tot wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn gepubliceerd. Vervolgens is in december 2016 binnen de Raad een compromis bereikt over deze wijzigingen. De wijzigingen met betrekking tot de kunstsector maakten geen deel uit van het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie en van het compromis van de Raad. Op 9 maart 2017 heeft het Europees parlement zijn voorstellen voor amendementen van het oorspronkelijke wijzigingsvoorstel van de Europese Commissie gepubliceerd.7 De wijzigingen met betrekking tot de kunstsector zijn uit deze amendementen van het Europees parlement afkomstig. Daarbij werd oorspronkelijk geen drempelbedrag gehanteerd, zodat het voorstel van het Europees parlement ertoe strekte dat handelaren in kunst bij alle transacties die zij zouden verrichten binnen de reikwijdte van de vierde anti-witwasrichtlijn zouden gaan vallen. Overigens was een concept voor een amendement met betrekking tot de kunstsector al eerder, in ieder geval op 16 december 2016, tot stand gekomen.8
Nederland heeft, tijdens de onderhandelingen die hierop volgden, aangedrongen op een impact assessment van deze voorgestelde uitbreiding van de reikwijdte van de richtlijn, om zodoende de wenselijkheid van deze uitbreiding beter te kunnen beoordelen. Tijdens de onderhandelingen bleek hier onvoldoende steun voor te bestaan. De onderhandelingen hebben er wel toe geleid dat er een grenswaarde voor transacties van EUR 10.000,– of meer is geïntroduceerd.
In reactie op een vraag van een brancheorganisatie voor de kunsthandel aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) is, na contact tussen het Ministerie van OCW en het Ministerie van Financiën, inderdaad op 30 maart 2018 een e-mail gestuurd aan de brancheorganisaties voor de kunsthandel. Daarbij is, conform het verzoek van de brancheorganisaties, een nadere toelichting gegeven op de totstandkoming van de wijzigingen van de vierde anti-witwasrichtlijn. De reacties vanuit de kunstbranche verschillen: enerzijds geven betrokken organisaties aan al langer op de hoogte te zijn geweest van de betreffende wijzigingen, anderzijds worden zorgen geuit met betrekking tot de gevolgen van de wijzigingen van de vierde anti-witwasrichtlijn voor de kunstbranche. In dit kader is toegezegd dat de kunstbranche betrokken zal worden bij de implementatie van de wijzigingen van de vierde anti-witwasrichtlijn.
Meent u dat de maatregel en de administratieve lasten die dit met zich mee zullen brengen, in verhouding staat tot het risico dat er sprake is van financiering van terrorisme? Kunt u hierbij ook ingaan op de onderzoeken die hiernaar zijn gedaan en het werk van de Erfgoedinspectie en het Team Internationale Misdrijven (War Crimes Unit) van de politie?
Zoals in de beantwoording van de vragen 4 en 5 is toegelicht, was er op Europees niveau onvoldoende steun voor een impact assessment met betrekking tot de wijzigingen van de vierde anti-witwasrichtlijn met betrekking tot de kunsthandel en zullen de gevolgen van deze wijzigingen voor Nederland nog in kaart worden gebracht bij de totstandkoming van de implementatieregeling. Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen ingezet voor bepalingen op Europees niveau die in lijn zijn met het bestaand regelgevend kader. Reden daarvoor is dat dit regelgevend kader in ieder geval proportioneel is bevonden. Zonder impact assessment was de proportionaliteit van de voorstellen van het Europees parlement niet goed te beoordelen.
De invoercontrole op cultuurgoederen uit risicogebieden is een vast onderdeel van de samenwerking tussen de Erfgoed Inspectie en de Douane. De Erfgoed Inspectie is de bevoegde autoriteit voor de sanctie regelingen op het gebied van cultuurgoederen voor Irak en Syrië. Naast schade en vernietiging van het erfgoed is er ook op grote schaal geplunderd met illegale opgravingen. Deze voorwerpen zijn nog nauwelijks op de Westerse kunstmarkten gesignaleerd. Het is echter niet ondenkbaar dat op termijn wel voorwerpen aangetroffen zullen worden. Daarom is het nodig alert te blijven. Het Ministerie van OCW draagt het belang van bescherming van cultuurgoederen afkomstig uit conflictgebieden breed uit in het erfgoedveld en in de kunsthandel.9 De politie is daarnaast alert en actief betrokken om in samenwerking met de overige opsporingsdiensten informatie uit te wisselen ten behoeve van de opsporing. Een onderzoek van de politie in samenwerking met de Erfgoedinspectie, ten behoeve van een bijeenkomst van Europese opsporingsdiensten die werd georganiseerd tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap, heeft niet geleid tot de conclusie dat cultuurgoederen uit conflictgebieden massaal worden aangeboden via het dark en legale web.
De verdringing en verrijking door zonneparken |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gevaarlijke goudkoorts zonneparken»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de beschreven zonneparkenkoorts en hoe duidt u de gevolgen van oprukkende zonneparken voor de landbouwsector? Deelt u de opvatting dat dit verdringingsrisico’s inhoudt voor de productie van voedsel en groene grondstoffen? Zo nee, wat is uw reactie op deze zorgen die ook door milieuorganisaties worden geuit? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de toename van zonneparken in balans te brengen?
Ik ben blij met de toenemende interesse voor duurzame zonne-energie. Deze zonprojecten kunnen in de komende jaren bijdragen aan het realiseren van de klimaatdoelen uit het regeerakkoord. Grootschalige zonneakkers zijn in veel gevallen een kostenefficiënte manier om met een verhoudingsgewijs beperkt beslag op de SDE+ energie op te wekken.
Het toenemende aanbod van energieprojecten, en meer specifiek zonneparken, heeft echter ook effecten op de ruimtevraag en in het verlengde hiervan ook effect op grondprijzen en daarmee op de mogelijkheden van (jonge) boeren die willen investeren in bedrijfsuitbreiding of grondgebondenheid. Ik vind het in dit kader van belang dat we in Nederland zorgvuldig omgaan met landbouwgronden en dat dat wordt betrokken bij de ruimtelijke afwegingen voor de plaatsing van zonnepanelen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij gemeenten en provincies. Zij kunnen met hun beleid landelijke en regionale ambities vertalen naar randvoorwaarden voor verantwoorde realisatie. Eenduidige en transparante kaders waarmee de verschillende doelen en belangen worden afgewogen, kunnen een dergelijk proces ondersteunen. Met helder beleid weten ondernemers vervolgens waar ze aan toe zijn. Ook het kabinet weegt in het licht van de afspraken in het Klimaatverdrag van Parijs eventuele risico’s voor de voedselzekerheid mee bij het formuleren van beleid voor het aanpassen aan klimaatverandering en terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen.
Deelt u de opvatting dat in Nederland, waar vele ruimtelijke functies elkaar verdringen, gestreefd moet worden naar meervoudig ruimtegebruik en dat het derhalve beter is zonne-energie op te wekken op restruimte bij of op verkeersinfrastructuur, bedrijventerreinen, stortplaatsen enzovoorts? Zo ja, deelt u de mening dat het wenselijk is dergelijk efficiënt ruimtegebruik te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf de noodzaak voor meervoudig en efficiënt ruimtegebruik en om waar mogelijk restruimtes te benutten. Ook als zonneparken op landbouwgronden worden gerealiseerd, heeft een functiecombinatie met landbouwkundig gebruik de voorkeur. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) heeft hiervoor een prijsvraag uitgeschreven. Deze prijsvraag heeft inzendingen opgeleverd die laten zien dat er verschillende manieren zijn om zonne-energie te combineren met landbouwkundig gebruik.
Bent u bereid bestaande of nieuwe regelgeving in te zetten om efficiënter ruimtegebruik te stimuleren, door bijvoorbeeld de werkingssfeer van de Ladder voor duurzame verstedelijking, neergelegd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, uit te breiden naar energie-opwekkingsinstallaties? Zo nee, waarom niet?
Hoe de klimaatopgave kan worden ingevuld met efficiënt gebruik van de ruimte is onderdeel van de onderhandelingen in het kader van het Klimaatakkoord. De uitkomsten van het Klimaatakkoord zullen wat betreft het ruimtelijke beslag landen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), die eind 2018 in ontwerp beschikbaar komt. Dit kan vervolgens de beleidsmatige basis zijn voor het stellen van algemene instructieregels door de rijksoverheid.
Deelt u de mening dat grondeigenaren worden overgecompenseerd als zij, zonder enige arbeid te verrichten en vrijwel zonder risico’s te dragen, tot 8.000 euro per hectare per jaar ontvangen voor het beschikbaar stellen van grond voor zonneakkers? Acht u dit vanuit het oogpunt van een eerlijke verdeling van de kosten van de energietransitie en bijbehorend benodigd draagvlak wenselijk? Zo nee, waarom niet? Worden de kosten voor duurzame energie op deze manier niet onnodig hoog?
Initiatiefnemers van duurzame energieprojecten hebben ruimte nodig voordat ze een project kunnen realiseren. De vergoeding die hiervoor wordt betaald, is een kwestie van vraag en aanbod. Deze vergoeding is hoger naarmate de locatie gunstiger is voor de opwek van duurzame energie, aangezien initiatiefnemers bereid zullen zijn om meer voor deze grond te betalen. Gronden kunnen bijvoorbeeld geschikter zijn omdat er een elektriciteitsnetwerk in de nabijheid is met voldoende capaciteit om de opgewekte elektriciteit af te voeren. Deze vergoeding loopt ook op naarmate het aanbod beperkter is, bijvoorbeeld als gevolg van restrictieve bepalingen van overheden. Hoewel er dus onderlinge verschillen kunnen bestaan in het kosten- en verdienmodel, zijn zonneakkers in veel gevallen een kostenefficiënte manier om duurzame energie op te wekken.
Deelt u de mening dat het overcompenseren van grondeigenaren als oneerlijk wordt ervaren en het draagvlak voor de energietransitie kan aantasten en ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 5 is dit een aangelegenheid van de betrokken (markt)partijen. Daarnaast wil ik opmerken dat het goed inpassen van energieprojecten niet kan zonder inzicht in de belangen, wensen en ideeën van burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en decentrale overheden. Recent hebben 27 partijen de Green Deal Participatie van de Omgeving bij Duurzame Energieprojecten ondertekend. Zij werken samen om te leren hoe dit proces verder kan worden verbeterd. Voor projecten op het gebied van zonne- energie is daarbij een aparte werkgroep opgericht.
In het 30-ledendebat met uw Kamer over de kosten van klimaatbeleid van 18 april 2018 heb ik het lid Moorlag toegezegd dat ik zal bezien of er handvatten zijn om mogelijke vermogenseffecten en de impact van klimaatbeleid op de belastingheffing nader te duiden. Hierover heb ik onder andere overleg gevoerd met het CPB. Klimaatbeleid kan inderdaad bepaalde vermogenseffecten hebben, het CPB heeft echter geen indicator voor vermogenseffecten, noch instrumentarium om vermogenseffecten mee door te rekenen. Bovendien ontbreekt het hen aan onderliggende data om hiervoor berekeningen te maken. Het CPB zal bij de doorrekening van het Klimaatakkoord wel de inkomenseffecten voor verschillende groepen in kaart brengen.
Klimaatbeleid zal gepaard gaan met effecten op de belastingheffing. Voor alle fiscale maatregelen wordt gekeken naar eerste orde gedragseffecten. Ook de effecten van fiscale maatregelen in het kader van klimaatbeleid worden op een dergelijke manier berekend. Box 3.7 in de Miljoenennota 2018 licht deze systematiek nader toe. Hoe eventuele derving van opbrengsten wordt gecompenseerd, is een politieke vraag. Het kabinet zal dit bezien in het licht van de uitkomsten van het Klimaatakkoord en het geheel van het fiscale stelsel.
Deelt u de opvatting dat het beter en doelmatiger is om zonne-energie bij voorkeur op te wekken op gronden die in eigendom zijn van overheden, zodat grondvergoedingen aan overheden toevallen en belastingopbrengsten ten goede komen aan de publieke zaak? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat bevorderen?
Het verschuiven van grondvergoedingen van private partijen naar overheden is op zichzelf geen reden om de Rijksgronden beschikbaar te stellen voor duurzame energie. Deze Rijksgronden kunnen een belangrijke rol spelen bij het versnellen van de transitie. Bij het beschikbaar krijgen van locaties voor de opwek van duurzame energie zal de rijksoverheid dan ook kijken naar wat er mogelijk is op het eigen vastgoed (gronden en gebouwen) en zoek ik naar mogelijkheden om deze opwek verder te versnellen. Hier geldt, net als bij landbouwgronden, de vraag of en, zo ja, hoe je dit kunt combineren met de primaire functie van het vastgoed en wat hiervoor een reële vergoeding is. Naar de vergoeding van grond bij de opstal van energievoorzieningen wordt een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) uitgevoerd (Kamerstuk 34 775, nr. 80). Mede in het licht van het Klimaatakkoord zal ik u deze zomer informeren over de aanpak om de opwek van duurzame energie op Rijksvastgoed verder te versnellen.
Late betalingen door en marktmacht van Nederlandse supermarkten |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Leveranciers draaien op voor groei supermarkten»?1
Ja.
Kunt u beamen dat Nederlandse supermarkten steeds later uitbetalen, zoals uit het onderzoek van Het Financieele Dagblad blijkt? Zo ja, vindt u ook dat dit onwenselijk is en gaat u daar wat aan doen? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat bedrijven, en met name het mkb, op tijd betaald worden. Daarom zijn diverse maatregelen genomen om dit te bevorderen, waaronder de Wet uiterste betaaltermijn van 60 dagen voor grote ondernemingen. Met deze wet wordt beoogd dat grote ondernemingen hun facturen binnen een redelijke termijn zullen voldoen, met als maximum 60 dagen. Supermarkten vallen onder de definitie van grote bedrijven. Deze wet zal in 2019 worden geëvalueerd, en kan eventueel worden aangescherpt wanneer verslechtering van betaalgedrag blijkt.
Daarnaast ondersteun ik Betaalme.nu, opgericht in 2015 vanuit het bedrijfsleven. Betaalme.nu streeft naar een norm van maximaal 30 dagen betaaltermijn voor mkb-leveranciers. Ik zou het toejuichen wanneer meer supermarkten en andere bedrijven zich aansluiten bij dit initiatief. Ten slotte is op 12 april jl. een Commissievoorstel voor een richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen gepubliceerd, waarin een betaaltermijn langer dan 30 dagen in die keten voor bederfelijke voedingsproducten verboden wordt. Ik zie hierin een goed aanknopingspunt om te zorgen dat met name de kleinere ondernemers, zoals primaire producenten, op tijd betaald worden. Uw Kamer zal zoals gebruikelijk in een BNC-fiche worden geïnformeerd over het kabinetsstandpunt ten aanzien van de verdere inhoud van dit voorstel.
Kunt u toelichten of het de retail is toegestaan om pas na 60 of zelfs 75 dagen uit te betalen? Wat kan hiertegen gedaan worden?
De betalingstermijnen bij overeenkomsten tussen bedrijven zijn wettelijk vastgelegd. Richtlijn 2011/7/EU vereist dat facturen die bedrijven naar elkaar sturen in beginsel binnen 60 dagen worden betaald; dit geldt uiteraard ook voor de retailbranche. Een betalingstermijn van langer dan 60 dagen is alleen toegestaan als aangetoond kan worden dat dit voor geen van beide partijen nadelig is. De Wet uiterste betaaltermijn regelt dat grote ondernemingen per definitie geen langere betalingstermijn dan 60 dagen overeen kunnen komen met het mkb en zelfstandig ondernemers als leveranciers of dienstverleners. Indien een overeenkomst alsnog een betalingstermijnen van langer dan 60 dagen bevat, is de overeengekomen termijn nietig en geldt in plaats daarvan de standaardtermijn van 30 dagen. Ingeval de factuur niet of te laat wordt betaald, kan een standaardvergoeding voor incassokosten worden gevraagd. Daarnaast kan ook een wettelijke rente worden gevraagd.
Hoe kijkt u aan tegen het bericht dat de Europese Commissie met het voorstel komt om een langere betaaltermijn dan 30 dagen te verbieden bij versproducten in de voedselbranche?2
Zoals gebruikelijk zal uw Kamer in een BNC-fiche worden geïnformeerd over het kabinetsstandpunt ten aanzien van het voorstel van de Europese Commissie. Daarnaast informeer ik u, samen met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voor de zomer over een breder pakket aan maatregelen om de positie van de boer in de keten te versterken.
Klopt het dat supermarkten regelingen aanbieden waarbij hun bank de betaling voorschiet? Zo ja, wordt dit aangepakt met het medio 2016 aan de Kamer toegezegde verpandingsverbod?
Supermarkten bieden regelingen aan omdat zij vaak kredietwaardiger zijn dan hun (kleine) leveranciers. Daarom stellen supermarkten soms hun bancaire kredietlijnen ter beschikking aan hun leveranciers. Hierdoor kunnen leveranciers, wanneer zij hier zelf mee instemmen, de betreffende facturen verkopen aan de bank van de supermarkten, ontvangen de mkb-leveranciers eerder hun geld en verlagen de leveranciers hun crediteurenrisico. Hierdoor verlagen de financieringskosten van de gehele keten, wordt die keten meer liquide en financieel sterker. Onder gunstige voorwaarden (rentepercentages) is dit aantrekkelijk voor zowel de supermarkten, hun leveranciers en consumenten.
Bovendien worden leveranciers, door de voorgenomen opheffing van contractuele niet-verpandings- en onoverdraagbaarheidsbedingen, beter in staat gesteld om hun facturen in te zetten voor financieringsdoeleinden, bijvoorbeeld door overdracht aan een factoringbedrijf.
Kunt u aangeven wanneer het wetswijzigingsvoorstel voor het invoeren van een verpandingsverbod aan de Kamer wordt gestuurd?
Een voorontwerp gaat deze zomer in consultatie. Het streven is om het wetsvoorstel nog dit jaar bij uw Kamer in te dienen.
Wat zijn volgens u de achterliggende reden van het steeds later betalen door Nederlandse supermarkten?
Het is niet aan mij om te speculeren over wat de achterliggende reden van het handelen van supermarkten is. Er zijn al diverse maatregelen getroffen om tijdige betaling van facturen te stimuleren, waaronder de hierboven genoemde Wet uiterste betaaltermijn van 60 dagen voor grote ondernemingen en het initiatief Betaalme.nu. Echter, omdat er in de voedselvoorzieningsketen een beperkt aantal supermarkten en voedselverwerkers actief is en een groot aantal primaire producenten, heb ik extra aandacht voor de mogelijke afhankelijkheidsrelaties in deze keten. Het Commissievoorstel voor een richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen biedt aanknopingspunten om te zorgen dat met name kleinere ondernemers in deze keten op tijd betaald worden.
Is dit het gevolg van de toenemende verticale marktmacht van supermarkten?
Zie antwoord vraag 7.
Is er volgens u sprake van een algemene toename van marktmacht, zoals gesteld door Jan de Loecker en Jan Eeckhout in het artikel «The Rise of Market Power and the Macroeconomic Implications»?3
Het artikel van Eeckhout en De Loecker maakt gebruik van micro-data over Amerikaanse bedrijven. Daarmee analyseren zij trends in de marges van bedrijven in het Amerikaanse bedrijfsleven. Deze marges zijn het percentage waarmee de prijs van een product de marginale kosten overstijgt.
Eeckhout en De Loecker bevinden dat marges in de VS sinds 1980 steeds sterker zijn gaan stijgen, met name na de economische crises van 2000 en 2007. Daarom concluderen zij dat marktmacht in de Verenigde Staten is toegenomen.
De auteurs vinden in dit gegeven een verklaring voor een aantal macro-economische trends die in de Verenigde Staten zijn waargenomen. Volgens hen verklaart de toegenomen marktmacht de afname van zowel de arbeidsparticipatie, arbeidsmobiliteit en reële lonen als de afgenomen groei van het Amerikaanse bbp sinds de recessie. Ik kan niet beoordelen of het geschetste causale verband tussen de groei van marges (als indicatie voor marktmacht) en afname van arbeidsparticipatie, arbeidsmobiliteit en reële lonen van dit Amerikaanse onderzoek zich laat vertalen naar Nederland, waar andere randvoorwaarden gelden. Wel is het zo dat zowel in het Nederlandse als in het Amerikaanse stelsel mededingingsregelgeving is ingesteld om de excessen van te grote marktmacht tegen te gaan. Zo is het misbruik van een economische machtspositie verboden en worden grote voorgenomen fusies en overnames getoetst op mededingingsrechtelijke gevolgen.
Kunt u een reactie geven op dit artikel en specifiek op de geschetste gevolgen van de toename van marktmacht?
Zie antwoord vraag 9.
Is er vergelijkbaar onderzoek beschikbaar naar de toename van inkoopmacht en de gevolgen daarvan in Nederland?
De methode die Eeckhout en De Loecker gebruiken voor het schatten van marges is toegepast op data over Europese bedrijven in een artikel van Weche en Wambach uit 20184. Het onderzoek betreft de marges van Europese bedrijven uit alle sectoren. Uit hun analyse blijkt dat er in Europa een scherpe afname van marges plaatsvond tijdens crisisjaren 2008–2009. Na de crisis, vanaf 2012–2013, zijn deze geleidelijk weer toegenomen. In tegenstelling tot de Verenigde Staten hebben marges in de Europese Unie hun pre-crisisniveau nog niet bereikt. In sommige lidstaten namen de marges gemiddeld genomen toe, in andere namen ze af. Het artikel geeft geen resultaten die specifiek over Nederland gaan. Wel wordt duidelijk dat de ontwikkelingen van marges in de EU afwijken van die in de VS, waardoor conclusies op basis van Amerikaanse data niet zonder meer overgenomen kunnen worden in de Europese context.
Vormt de toename van marktmacht een bedreiging voor een gezonde mededinging? Zo ja, bent u bereid de toename van marktmacht verder in beeld te brengen?
Bij gezonde mededinging concurreren bedrijven om de gunst van de consument met lagere prijzen of betere producten. Producenten worden er zo toe bewogen om efficiënter te produceren of nieuwe producten aan te bieden. Wanneer een bedrijf een hoog marktaandeel heeft, kan dit een indicatie zijn van een economische machtspositie. Indien hier sprake van is, ziet de Autoriteit Consument en Markt (ACM) er op basis van de Mededingingswet op toe dat daar geen misbruik van wordt gemaakt. De ACM bekijkt als onafhankelijke toezichthouder per geval of interventie nodig is. Hier ligt echter steeds een grondige analyse aan ten grondslag met een nauwkeurige marktafbakening per product. Een algemene studie naar toename van marktmacht zou een veelvoud van deze analyses vergen. Ik vertrouw erop dat de ACM in haar prioriteringsbeleid de juiste keuzes maakt.
In de voedselvoorzieningsketen bestaat een hoge concentratie van supermarkten, is een beperkt aantal verwerkers actief en opereren veel primaire producenten. De vele individuele boeren zijn veelal prijsnemers en hebben daarmee soms een kwetsbare positie op de markt. Als gezegd heeft het kabinet om die reden extra aandacht voor mogelijke afhankelijkheidsrelaties in deze keten. Voor de zomer informeer ik u samen met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, over een pakket aan maatregelen om de positie van de boer in de keten te versterken.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de marktmacht in de retail waarbij onder andere wordt gekeken naar de omzetontwikkeling in de afgelopen tien jaar van A-merken, B-merken en huismerken van supermarkten?
In Nederland is tweemaal (in 20095 en 20146) in opdracht van de ACM onderzoek uitgevoerd naar de prijsvorming in verschillende schakels van de agroketen. Als er voldoende concrete aanwijzingen zijn dat hernieuwd onderzoek noodzakelijk is, dan heeft de ACM op basis van de Mededingingswet de bevoegdheid om dit te doen.
De mogelijkheden van de Autoriteit Consument en Markt om in te grijpen bij excessieve prijzen voor medicijnen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving over de mogelijkheden van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om in te grijpen bij excessieve prijzen voor medicijnen?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat topfunctionarissen van de ACM, op persoonlijke titel schrijven dat farmaceutische bedrijven door diezelfde ACM sneller kunnen worden aangepakt wegens misbruik van hun marktmacht?2
In het betreffende artikel verkennen de auteurs de vraag of de ACM het verbod op misbruik van een economische machtspositie binnen het mededingingsrecht als instrument kan gebruiken om excessieve prijzen van geneesmiddelen aan te pakken, ook als het geneesmiddel nog beschermd wordt door intellectueel eigendomsrecht. De auteurs stellen dat ook in die gevallen toepassing van de mededingingsregels mogelijk is en in bepaalde gevallen gebruikt kunnen worden om excessieve prijzen van ondernemingen met een dominante positie op de markt aan te pakken. Het verbod op misbruik van een economische machtspositie is echter in de praktijk nog nooit toegepast voor geoctrooieerde geneesmiddelen. Niet door de ACM in Nederland, maar ook niet door andere nationale mededingingsautoriteiten of de Europese Commissie. Ik vind het goed voor de gedachtevorming over dit belangrijke onderwerp dat medewerkers van de ACM een dergelijke verkenning hebben geschreven.
Is het waar dat dat de mededingingswet veel meer ruimte biedt om farmaceutische bedrijven aan te pakken, zoals de auteurs schrijven? Waarom maakt de ACM daar nu geen gebruik van?
De auteurs stellen in hun artikel dat de ACM het verbod op misbruik van een economische machtspositie in bepaalde gevallen als instrument kan gebruiken om excessieve prijzen aan te pakken van geneesmiddelen die nog beschermd worden door intellectueel eigendomsrecht. Die vraag was volgens de auteurs relevant vanwege een mogelijk spanningsveld tussen het mededingingsrecht en het intellectueel eigendomsrecht, en omdat het mededingingsrecht nog niet in dit type zaken in de farmaceutische sector is toegepast, ook niet in andere landen.
Er is wel enige ervaring bij mededingingsautoriteiten met het toepassen van het verbod op misbruik van economische machtspositie in deze sector, maar niet wegens excessieve prijzen, mede vanwege de complexiteit van deze beoordeling. Het klopt dus dat de handhavingspraktijk van de ACM (en andere nationale mededingingsautoriteiten en de Europese Commissie) op het terrein van excessieve prijzen in de geneesmiddelensector nog beperkt is.
Ik vind het juist daarom goed om te zien dat de ACM zich hierin verdiept en ook in het algemeen een verscherpte aandacht heeft voor de geneesmiddelenprijzen. Zo heeft de ACM in de afgelopen jaren de farmaceutische sector in kaart gebracht in het rapport «Farmacie onder de loep»3 en heeft zij in 2016 een leidraad opgesteld die de ruimte bevestigt voor de gezamenlijke inkoop van dure geneesmiddelen4. Ook noemt zij de prijzen van geneesmiddelen als één van haar prioriteiten in haar toezicht in de «ACM Agenda 2018–2019».5
Deelt u de mening van de geciteerde mededingingsadvocaat: dat de ACM nog niet een heel sterk track record heeft op het gebied van vaststellen van misbruik van marktmacht door farmaceutische bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze werkt de ACM samen met de Nederlandse Zorgautoriteit en collega-toezichthouders in het buitenland om samen oplossingen te vinden voor eventuele concurrentieproblemen op farmaceutisch gebied?3
De ACM is lid van het netwerk van Europese mededingingsautoriteiten: het European Competition Network (ECN). Binnen dit netwerk voert de ACM met andere nationale mededingingsautoriteiten en de Europese Commissie overleg over mededingingsproblemen in de farmaceutische sector en informeren zij elkaar over lopende en nieuwe onderzoeken. Hierdoor kunnen zij praktijkervaring delen en informatie uitwisselen.
Ook onderhoudt de ACM bilateraal contact met mededingingsautoriteiten in andere Europese landen. Zo heeft de ACM onder meer contact met de mededingingsautoriteit in het Verenigd Koninkrijk, die in het verleden al een aantal keer de excessieve prijs van geneesmiddelen die al uit octrooi zijn heeft aangepakt. Ook met Frankrijk, waar de mededingingsautoriteit een sectorbreed onderzoek uitvoert naar de farmaceutische sector, heeft de ACM contact. De ACM onderhoudt met deze (en andere) nationale autoriteiten een nauwe samenwerking voor het uitwisselen van informatie, denkbeelden en ervaringen.
Op nationaal niveau heeft de ACM niet alleen nauw contact met de Nederlandse Zorgautoriteit maar ook met het Zorginstituut, onder meer voor het uitwisselen van feitelijke informatie over de farmaceutische sector en individuele geneesmiddelen.
Wordt door de ACM samengewerkt met de toezichthouders in Engeland en Frankrijk, die momenteel onderzoek uitvoeren naar prijsvorming van (dure) geneesmiddelen? Zo niet, waarom niet?4 5
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de stand van zaken geven van het onderzoek dat de Europese Commissie in 2017 heeft aangekondigd: naar de vraag of bij de verkoop van dure geneesmiddelen, het hanteren van excessieve prijzen als misbruik van de machtspositie wordt gekwalificeerd?6
Het onderzoek van de Europese Commissie waaraan u refereert betreft de prijsstelling door het bedrijf Aspen voor de geneesmiddelen met de werkzame stoffen chlorambucil, melphalan, mercaptopurine, tioguanine en busulfan. Deze geneesmiddelen worden gebruikt voor de behandeling van verschillende vormen van kanker, zoals hematologische tumoren. Aspen heeft deze geneesmiddelen opgekocht nadat het octrooi op deze middelen verlopen was. Ik heb vernomen dat de Commissie nu onderzoekt of Aspen het verbod op misbruik van een economische machtspositie heeft overtreden door de prijzen voor deze middelen aanzienlijk te verhogen en te dreigen deze geneesmiddelen van de markt te halen als deze hogere prijs niet werd betaald. Het onderzoek van de Commissie is nog niet afgerond.
Tenslotte vermeld ik hier nog dat de lidstaten in de Europese Raadsconclusies van 17 juni 2016 – aangenomen tijdens het Nederlands voorzitterschap – de Commissie hebben opgeroepen haar inspanningen op het gebied van het onderzoeken van de farmaceutische sector te intensiveren. Meer specifiek hebben de lidstaten, waaronder Nederland, de Commissie opgeroepen om verslag te doen over: «(1) recente mededingingszaken naar aanleiding van het onderzoek van 2008/2009 naar de farmaceutische sector, en (2) het toezicht, de ontwikkelingsmethode en het onderzoek – in samenwerking met nationale mededingingsautoriteiten in het Europees Mededingingsnetwerk – van mogelijke gevallen van marktmisbruik, buitensporige prijzen en andere marktbeperkingen die in het bijzonder belangrijk zijn voor farmaceutische bedrijven die binnen de EU werken.»
De Commissie werkt naar aanleiding hiervan aan het rapport in samenwerking met de nationale mededingingsautoriteiten. Ik heb begrepen dat zij verwacht dit rapport in de herfst van 2018 te publiceren.
De voorgenomen sluiting van de dienstapotheek in onder andere de Hoeksche Waard |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van zorgverzekeraar CZ om dienstapotheken in «onrendabele uren» te sluiten, in onder andere de Hoeksche Waard?1
Ik heb kennisgenomen van de situatie in de Hoeksche Waard. Op sommige plaatsen in Nederland wordt de patiënt geconfronteerd met hoge terhandstellingskosten voor farmaceutische zorg in de avond, nacht en op zondag (ANZ-uren). Dit is met name zo bij dienstapotheken die in krimpgebieden liggen, zoals de dienstapotheek Hoeksche Waard in Klaaswaal, omdat de apotheek weinig frequent wordt bezocht en toch alle kosten van het personeel en van de apotheek betaald moeten worden. Sinds 2016 compenseert het Ministerie van VWS patiënten die meer betalen dan € 45,– tijdelijk via een subsidieregeling aan de dienstapotheken, hier wordt jaarlijks circa 1 miljoen euro aan besteed. Deze subsidie is in 2017 en 2018 verlengd, maar ik zal deze subsidie per 1 januari 2019 stopzetten omdat het niet bijdraagt aan een doelmatige inrichting van de farmaceutische zorg in ANZ-uren. In de afgelopen drie jaar zijn de tarieven gemiddeld niet gedaald, maar vanwege de subsidie juist gestegen.
Door mijn ambtsvoorganger is aan de dienstapotheken en verzekeraars gevraagd gezamenlijk tot oplossingen te komen om de dienstapotheken doelmatiger in te richten, waarbij maatwerk wordt gevraagd per gesubsidieerde dienstapotheek.
Het simpelweg sluiten van dienstapotheken is geen adequate oplossing, er zal naar alternatieven moeten worden gezocht voor het verkrijgen van geneesmiddelen en farmaceutische zorg. Ik nodig het veld uit om zodanige vernieuwingen door te voeren dat de ANZ-zorg voor patiënten verbeterd kan worden en tarieven omlaag.
De Hoeksche Waard is een van de apotheken die forse subsidie ontvangt vanuit het Ministerie van VWS. De zorgverzekeraars zijn al gedurende een lange tijd in overleg met de aanbieders in die regio om tot oplossingsrichtingen te komen. Van verzekeraar CZ begrijp ik dat er gesproken is over meerdere oplossingen, bijvoorbeeld een nachtsluiting, maar ook een uitgebreide taxiregeling en de inzet van uitgifte-automaten. Partijen zijn hierover momenteel nog in goed overleg en er is nog niets beslist.
Deelt u de mening dat adequate farmaceutische zorg zeven dagen in de week en 24 uur per dag voor iedereen beschikbaar moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat patiënten zeven dagen per week en 24 uur per dag toegang moeten hebben tot geneesmiddelen en farmaceutische zorg, ongeacht of dit een oudere of jongere patiënt betreft.
Indien een patiënt gedurende de ANZ-uren acute farmaceutische zorg nodig heeft, zal deze zorg in eerste instantie worden geleverd vanuit de huisarts, de ambulance of de spoedeisende hulp van het ziekenhuis. Indien de benodigde hulp minder spoed betreft zal in veel gevallen de dienstapotheek de geneesmiddelen en de zorg kunnen leveren. Dit betekent wat mij betreft echter niet dat de patiënt altijd zelf fysiek naar de dienstapotheek hoeft. Zowel geneesmiddelen als de benodigde farmaceutische zorg kunnen op een andere manier geleverd worden. Geneesmiddelen kunnen ook op de huisartsenpost verstrekt worden of bezorgd worden (via een taxi). Ook verstrekking via een uitgifte-automaat behoort tot de opties. Voorwaarde is dan wel dat een apotheker zich inschrijft op de locatie waar de automaat is geplaatst (dit kan ook bij een huisartsenpost zijn) of dat de automaat aan een apotheek geplaatst wordt. Farmaceutische ANZ zorg kan bijvoorbeeld ook via telefonische of digitale verbinding verkregen worden.
Deelt u tevens de mening dat juist in regio’s en dorpen waarin veel ouderen wonen, die niet zomaar naar de stad kunnen rijden, deze zorg dichtbij juist van groot belang is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze toetst de Nederlandse Zorgautoriteit of de zorgverzekeraar zich in dit verband aan zijn zorgplicht houdt? Welke norm wordt hierbij gehanteerd?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht. Zij moeten zorgen dat iedereen die dat nodig heeft op tijd de zorg uit het basispakket krijgt. De NZa houdt er toezicht op dat zorgverzekeraars zich aan hun wettelijke zorgplicht houden. De NZa heeft in haar toezichtskader zorgplicht (TH/BR-025) het volgende opgenomen ten aanzien van apothekerszorg in artikel 10.3: «De toegangstijd tot de apotheek bedraagt voor burgers maximaal 1 werkdag.» Dit is een Treeknorm die door veldpartijen is opgesteld en waar de NZa zorgverzekeraars op kan aanspreken. Er is geen andere formele veldnorm.
Klopt het dat de subsidie voor het maximeren van spoedtarieven op 45 euro per medicijn, dit jaar afloopt? Welk bedrag is met deze subsidie gemoeid? Waarom wordt deze subsidie stopgezet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het beëindigen van de subsidie ermee te maken heeft dat zorgverzekeraars zelf met een oplossing zouden moeten komen? Vindt u het simpelweg sluiten van dienstapotheken een adequate oplossing?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met CZ om tot een oplossing te komen waardoor de dienstapotheek in Hoeksche Waard opengehouden kan worden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben over de inrichting van de dienstapotheken voortdurend in gesprek met de koepels van apothekers en met de individuele verzekeraars. Ik wil nogmaals benadrukken dat het mij niet gaat om het wel of niet open houden van een apotheek. Het gaat mij erom dat de farmaceutische ANZ-zorg doelmatig is ingericht, waarbij patiënten te allen tijde toegang hebben tot geneesmiddelen en de juiste farmaceutische zorg. Dat hoeft niet per sé en altijd via de fysieke route van de dienstapotheek te zijn.
Het bericht ‘Schiphol teruggefloten door rechter’ |
|
Jan Paternotte (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Schiphol teruggefloten door rechter»?1
Ja.
Welke zijn de beleidsconsequenties van de uitspraak van de rechter?
De uitspraak van de rechter betreft het overhevelen van ongebruikte slots tussen de seizoenen van hetzelfde gebruiksjaar. Voor het huidige winter- en zomerseizoen (2017/2018) heeft de uitspraak van de rechter geen beleidsconsequenties. Of de uitspraak van de rechter voor latere jaren consequenties heeft, moet nog worden bezien. Ik wil daarbij benadrukken dat het nieuwe normen- en handhavingstelsel Schiphol een plafond van 500.000 vliegtuigbewegingen per jaar bevat tot en met 2020. Schiphol heeft meermaals aangegeven deze afspraak te zullen respecteren. Schiphol stelt een capaciteit beschikbaar, waarbinnen niet meer dan 500.000 slots (recht om een vliegtuigbeweging op Schiphol uit te voeren) handelsverkeer passen.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat Schiphol het besluit om 2500 slots (start- en landingsrechten) uit de markt te halen klaarblijkelijk onvoldoende heeft onderbouwd?
Ik vind het niet opportuun om commentaar te geven op de onderbouwing van dit besluit door Schiphol omdat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat geen partij is in deze zaak. Het betreft een zaak tussen de betreffende luchtvaartmaatschappijen enerzijds en Schiphol anderzijds. Verder kan Schiphol, indien gewenst, nog in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechter.
Klopt het dat door deze uitspraak van de rechter er in de komende zomerperiode tienduizenden, zo niet honderdduizenden, extra passagiers op Schiphol verwacht kunnen worden, zoals wordt beweerd op basis van het aantal slots dat nu terug in de markt gezet moet worden?
Volgens Schiphol zijn er op dit moment 3.191 van de 3.612 over te hevelen slots gealloceerd. Op basis van de aanvragen kunnen er volgens Schiphol ongeveer 423.000 extra passagiers op de luchthaven Schiphol komen.
Wat is het effect hiervan op de ingecalculeerde passagiersstromen en daarmee op het comfort van reizigers en de landzijdige veiligheid op de luchthaven tijdens piekmomenten in 2018?
De passagiersstroom neemt over de aangevraagde periode verspreid toe met de cijfers die in het antwoord op vraag 4 zijn aangegeven. Om de passagiersstroom optimaal te laten verlopen, moeten alle partijen in het proces zorgdragen voor voldoende bemensing, zowel bij de incheckbalies, security als grenspassage. Daarbij dient opgemerkt te worden dat niet alle reizigers ook daadwerkelijk het grensproces moeten doorlopen. Zoals bekend worden op vluchten binnen het Schengengebied geen grenscontroles uitgevoerd. De Koninklijke Marechaussee en de luchthaven analyseren voortdurend waar en wanneer mogelijke knelpunten kunnen ontstaan. Zij stellen alles in het werk om pieken in de passagiersstroom zo vlot mogelijk te verwerken, zonder concessies te doen aan de veiligheid.
Kunt u zich herinneren dat in 2016 nog het leger ingezet moest worden om de toegenomen passagiersstromen en de veiligheid in goede banen te leiden2, en dat ook 2017 zich kenmerkte door ellenlange wachtrijen met enorm ongemak voor reizigers en mogelijke veiligheidsrisico’s tot gevolg3? Deelt u de mening dat deze situatie zich in 2018 niet mag herhalen?
De wachtrijen in 2016 en 2017 kan ik me herinneren. De afgelopen jaren is het aantal passagiers op Schiphol en de andere luchthavens sterk gestegen, wat tot een verhoogde werklast van de Koninklijke Marechaussee heeft geleid. Daarnaast is door de migratiecrisis en de toegenomen dreiging de afgelopen jaren een extra beroep gedaan op de Koninklijke Marechaussee. Dit heeft geleid tot krapte in de capaciteit van de Koninklijke Marechaussee op de luchthaven en andere taakvelden. Er is veel gevraagd van de grenswachters van de Koninklijke Marechaussee de afgelopen jaren. Het kabinet heeft mede hierom in 2017 besloten fors te investeren in de capaciteit van de Koninklijke Marechaussee. Het afgelopen jaar is een start gemaakt met het werven en opleiden van 417 extra fte. De eerste nieuwe grenswachters zijn inmiddels aan het werk. Het zal nog tot en met 2019 duren voordat alle 417 grenswachters opgeleid en operationeel inzetbaar zijn.
Op verschillende plaatsen in het land is bijstand verleend door andere organisaties, zoals Douane, Landmacht, Dienst Justitiële Inrichtingen en de Nationale Politie, waardoor de overlast voor reizigers zoveel mogelijk beperkt is gebleven. Ook dit jaar wordt gebruik gemaakt van de bijstand van andere organisaties. In samenhang met andere maatregelen zoals de plaatsing van e-gates, zijn voldoende maatregelen getroffen om het grensproces goed en veilig te laten verlopen, met zo min mogelijk overlast voor de reiziger. Er zijn afspraken gemaakt met de KLM en Schiphol om prioriteit te leggen bij de capaciteit op transfer en vertrek zodat vertrekkende en transfererende passagiers hun vlucht kunnen halen. Wachtrijen zijn, zeker op de drukste momenten in de vakanties, niet te vermijden maar wel beheersbaar.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat Schiphol in de komende zomermaanden te allen tijde beschikt over voldoende inzet van de Marechaussee, zodat de paspoortcontrole (het grensproces) geen bottleneck vormt voor de passagiersstromen en de daarmee gepaard gaande uitdagingen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u daarbij in detail aangeven hoeveel Marechaussee en ander ondersteunend overheidspersoneel er beschikbaar zal zijn ten opzichte van het jaar 2016 en 2017, en onderbouwen of en, zo ja, waarom u dit voldoende acht om situaties zoals in 2016 en 2017 te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Is deze uitspraak van de rechter voor u aanleiding om vanuit het Rijk bij te dragen aan de benodigde miljoeneninvesteringen voor modernisering en innovatie van het grensproces op Schiphol, aangezien dergelijke aanpassingen er ook voor kunnen zorgen dat de wachtrijen voor de paspoortcontrole niet verder toenemen of mogelijk zelfs ingeperkt kunnen worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In het regeerakkoord is opgenomen dat, gelet op de doorzettende groei van het aantal passagiers, er geïnvesteerd wordt in capaciteit van de Koninklijke Marechaussee en daarnaast in verdere digitalisering van het grensproces. De afgelopen jaren zijn op het punt van digitalisering belangrijke investeringen gedaan, zoals met de plaatsing van 78 e-gates op Schiphol. De komende jaren wordt hier op voortgebouwd. In EU verband is er in december 2017 wetgeving aangenomen op basis waarvan een Europees in en uitreissysteem (EES) zal worden ingericht. Deze wetgeving biedt de wettelijke basis om het grenscontroleproces nog verder te digitaliseren. Deze digitalisering moet een positief effect teweegbrengen voor de mobiliteit van de reizigers.
Is de veiligheid tijdens de vakantieperiodes, en in het bijzonder de piekmomenten, in 2018 wel gewaarborgd als Schiphol het besluit 2500 slots (start- en landingsrechten) uit de markt te halen juist nam omdat de luchthaven niet wilde dat de vliegrechten doorgeschoven worden naar de zomermaanden, aangezien het dan al extreem druk is op de luchthaven en het zou leiden tot operationele problemen en minder comfort?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5. De Koninklijke Marechaussee en de luchthaven analyseren voortdurend waar en wanneer mogelijk knelpunten kunnen ontstaan. Zij stellen alles in het werk om pieken in de passagiers toestroom (verwacht of onverwacht) zo vlot mogelijk te verwerken, zonder concessies te doen aan de veiligheid.
Welke consequenties heeft de rechterlijke uitspraak voor de handhaving van het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel (NNHS) en eventuele overschrijding van het afgesproken plafond van 500.000 vliegbewegingen tot 2020?
Het afgesproken plafond van 500.000 vliegtuigbewegingen voor Schiphol tot en met 2020 staat niet ter discussie. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat het ABP 174 miljoen euro in de palmolie-industrie investeert |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ons grootste pensioenfonds betrokken bij kap regenwoud» van 3 april 2018 over het ABP dat 174 miljoen euro in destructieve palmolieplantages in Papua (Indonesië) investeert?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat hierbij sprake is grootschalige ontbossing van primair en ongerept oerwoud, dat hierbij sprake is van mensenrechtenschendingen en dat het hierbij gaat om een gebied waar vijf procent van alle diersoorten leeft? Zo nee, waarom niet?
De inhoud van het artikel is verontrustend. Het kabinet is overtuigd van het belang van het tegengaan van ontbossing en landroof, zowel voor het beheersbaar houden van klimaatverandering als voor ecosysteemdiensten voor mens en natuur. Nederland werkt op verschillende manieren aan een structurele oplossing van dit probleem door in te zetten op ontbossingsvrije handelsketens, beter bestuur (inclusief land governance) en het behoud van bossen met een high-conservation value.
We zetten in op verduurzaming en op het tegengaan van ontbossing vanuit internationale handelsketens door samen te werken met het bedrijfsleven, producenten(-landen), andere overheden en maatschappelijke organisaties en kennisinstituties. In producentenlanden – waaronder Indonesië – ondersteunt Nederland landschapsprogramma’s, zoals die van het Initiatief Duurzame Handel (IDH), die de problematiek op integrale wijze aanpakken. In Zuid-Sumatra werkt men bijvoorbeeld aan de bescherming van (met name veenland-) bossen, het voorkomen van bosbranden en de verbetering van inkomens van kleine producenten door intensivering van de opbrengst en verbeterde landbouwpraktijken.
Daarnaast werkt Nederland aan beter beheer van bossen en het tegengaan van illegale houtkap, onder meer door verbeterde regelgeving, implementatie en ruimtelijke planning. We richten ons op overheden onder meer via het EU FLEGT-programma (Forest Law Enforcement, Governance and Trade) en strategische inzet van kennis door organisaties als Tropenbos International.
Ook op lokaal niveau werken we aan versterking van maatschappelijke organisaties en gemeenschappen – ondermeer via de International Land Coalition – en van de toepassing van Free, Prior and Informed Consent (FPIC) bij landtransacties. Effectieve toepassing van FPIC is een belangrijk verbeterpunt voor de deelnemers aan de Nederlandse LANDdialoog over de verbetering van landrechten in ontwikkelingslanden en is reeds als een expliciet actiepunt opgenomen in het internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO)-convenant voor de bancaire sector.
Deelt u de mening van de hoogleraar uit het genoemde artikel dat het behoud van dit oerwoud als essentieel wordt gezien voor de natuurbescherming? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe kunt u deze investeringen van het ABP rijmen met de wens van werknemers dat hun pensioenpremies op een verantwoorde en duurzame worden belegd2 en met de eigen ambitie van het ABP, geformuleerd als: «ABP wil een duurzaam pensioenfonds zijn»?3
Bij de eerdere beantwoording van Kamervragen4 is aangegeven dat werknemers in Nederland in algemene zin willen dat hun pensioenuitvoerder op hun ingelegde pensioenpremies op verantwoorde en duurzame wijze rendement maakt, zodat een goed pensioen wordt bereikt. Voor sommige werknemers kan dat betekenen dat zij niet willen dat er in palmolie wordt belegd. Het is aan het pensioenfonds om deze afweging te maken.
Het Nederlandse pensioenstelsel kent vele bedrijfstakpensioenfondsen waar werkgevers en werknemers van de betreffende bedrijfstak verplicht bij zijn aangesloten. Het ABP is het bedrijfstakpensioenfonds voor overheid en onderwijs. De werkgeversvertegenwoordigers en werknemersvertegenwoordigers maken afspraken over de inhoud van de pensioenregeling. Het ABP-bestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid. Het beleggingsbeleid van het ABP past binnen (inter)nationale wet- en regelgeving.
Werknemers kunnen op verschillende manieren invloed uitoefenen op het beleid van ABP. ABP heeft een paritair bestuursmodel, waarin vertegenwoordigers van sociale partners door de betreffende organisaties worden voorgedragen en benoemd in het bestuur.
Daarnaast maken vertegenwoordigers van werknemers en gepensioneerden onderdeel uit van het verantwoordingsorgaan. Het verantwoordingsorgaan is bevoegd om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het gevoerde beleid en de beleidskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt opgenomen in het bestuursverslag. Werknemers kunnen dus ook via vertegenwoordigers in het verantwoordingsorgaan invloed uitoefenen op het beleid van een pensioenfonds.
Bent u bereid het ABP, een enorme institutionele belegger met veel invloed, aan te sporen om deze investeringen van de hand te doen?
Het pensioenfonds ABP gaat over het eigen beleggingsbeleid en hanteert specifiek beleid inzake verantwoord beleggen. Het ABP houdt daarbij rekening met de nationale en internationale wet- en regelgeving en internationale standaarden. «Insluiting» vormt een belangrijk onderdeel van dat beleid. Door aandelen te houden in bedrijven kan ABP normoverdragende gesprekken aangaan (engagement) met het management van deze bedrijven over thema’s zoals mensenrechten, klimaatverandering, arbeidsveiligheid en omkoping en corruptie. ABP zet zich (via uitvoerder APG) ook al langere tijd actief in op engagement in de palmolie sector. ABP publiceert jaarlijks de resultaten van dit beleid. Bij eerdere beleggingen, bv. in Mozambique heeft ABP actie ondernomen naar aanleiding van berichten over vergelijkbare problematiek als beschreven wordt in het artikel. Het kabinet gaat ervan uit dat deze lijn verder zal worden voortgezet.
Het is belangrijk dat ABP verantwoord belegt, maar nog belangrijker is het dat alle pensioenfondsen in Nederland verantwoord beleggen en meer dan ze nu al doen. Het kabinet verwacht dat pensioenfondsen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven.5 Daarom zet ik samen met de ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en Sociale Zaken en Werkgelegenheid in op het sluiten van IMVO-convenanten met de financiële sector, waaronder de pensioensector. ABP is ook partij bij het nu lopende onderhandelingstraject voor dat convenant. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft uw Kamer recent geïnformeerd over de voortgang van het IMVO-convenantenbeleid.6
De stijging van water en elektriciteitstarieven op Bonaire |
|
Antje Diertens (D66), Rob Jetten (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de open brief van Unkobon aan het bestuurscollege en de WEB d.d. 20 maart 2018 over de oplopende kosten voor elektriciteit en water?1
Ja.
Deelt u de analyse dat de nieuwe tarieven voor de kosten voor water en elektriciteit op Bonaire onevenredig zwaar drukken op de huishoudens die weinig verbruiken?
In de wettelijke tariefsystematiek worden de elektriciteitstarieven nauw gerelateerd aan de kosten die gemaakt worden voor levering. De elektriciteitstarieven voor de afnemers zijn evenredig aan de kosten. De kosten zijn deels onafhankelijk van het gebruik, daarom is er (met uitzondering van contracten op basis van betaling vooraf) een vast gebruikstarief waarin onder andere de kosten voor het netbeheer worden verdisconteerd.
De totale rekening voor huishoudens met een normale elektriciteitsaansluiting, met een contract op basis van betaling achteraf en met een klein verbruik, gaat omhoog door de tariefsystematiek die per 1 april 2018 wordt ingevoerd op grond van de wet elektriciteit en drinkwater BES die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Ik heb op 14 maart 2018 een subsidie aan Water- en Energiebedrijf Bonaire NV (WEB) beschikt van USD 2,34 miljoen (Kamerstuk 34 089, nr. 3) om dit nadelige gevolg van de wettelijke tariefsystematiek te beperken. Veel huishoudens hebben voor een contract met betaling vooraf (pre paid, pagabon) gekozen. Bij een dergelijk contract is er geen vast gebruikstarief. Huishoudens die weinig elektriciteit gebruiken en er door de nieuwe systematiek op achteruit gaan, kunnen overwegen over te stappen op een contract met betaling vooraf.
De prijsstijging van drinkwater op de BES drukt zwaar op de kleinverbruikers. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat is zich daarvan bewust. Om de toegankelijkheid tot drinkwater voor deze groep in 2018 en 2019 te waarborgen heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat extra subsidie beschikbaar gesteld en wordt een spoedwijziging van de Wet elektriciteit en drinkwater BES voorbereid waarmee een korting op het vaste gebruikstarief voor deze verbruikers mogelijk wordt.
Deelt u de analyse dat de huidige verdeling van vaste kosten voor water en elektriciteit op Bonaire deels een resultaat is van de artikelen 3.14 t/m 3.17 Wet Elektriciteit en Drinkwater BES?
Ja.
Gaat u ervoor zorgen dat de tarieven voor water en elektriciteit op Bonaire betaalbaar blijven voor de minst draagkrachtige afnemers? Zo ja, hoe?
De betaalbaarheid van zowel elektriciteit als drinkwater moet, ook voor kleinverbruikers, te allen tijde geborgd zijn.
Om de toegang tot drinkwater op de korte termijn te waarborgen werkt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat aan een kortetermijnwijziging van de Wet elektriciteit en drinkwater BES, waardoor een korting op het vaste gebruikstarief voor kleinverbruikers, en mogelijk ook andere gebruikers, en een specifieke subsidie daarvoor mogelijk worden. Voor de toegankelijkheid op de lange termijn werkt het ministerie aan een wetswijziging waarbij in bredere zin naar de tariefstructuur voor drinkwater wordt gekeken.
Ik heb subsidie verstrekt om de veranderingen in de verdeling van de kosten van de elektriciteitsvoorziening door de nieuwe systematiek te beperken. Zo kan het vaste gebruikstarief (dat nieuw is in de tariefstructuur) van de aansluitingen van huishoudens en kleine bedrijven verlaagd worden en het tarief van contracten met betaling vooraf.
Een delegatie met vertegenwoordigers van het openbaar lichaam Bonaire en WEB heeft in de week van 15 april 2018 met mijn ministerie overlegd. In dit overleg is overeengekomen dat ook op het gebied van elektriciteit een wetsvoorstel ter wijziging van de wet elektriciteit en drinkwater BES zal worden voorbereid. Ik verwacht dat met de beoogde wetswijziging de afhankelijkheid verkleind wordt. Er lijkt immers gekozen te worden voor de tariefstructuur die ook voorheen gold, en bij deze tariefstructuur was geen tariefsteun nodig. Daarnaast is geconstateerd dat bij een gerichte inzet van de subsidie en het afzien van maximale winst WEB dragelijke tarieven voor zijn klanten in rekening kan brengen, zonder dat WEB verlies leidt op de elektriciteitsactiviteiten. Het ziet er naar uit dat we hiermee een stap in de goede richting hebben gezet.
Deelt u de analyse dat als de kleinverbruikers extra worden ondersteund door subsidie vanuit het ministerie, Bonaire sterker afhankelijk wordt van Nederland?
Een goede drinkwatervoorziening is van groot belang voor de volksgezondheid, het welzijn en de welvaart van Bonaire. Voorzieningen voor eerste levensbehoeften moeten voor iedereen toegankelijk zijn. Echter door de geringe bevolkingsomvang, het ontbreken van grote zoetwatervoorraden, het insulaire karakter en de vergeleken met Europees Nederland hoge kosten van de voorziening en lage inkomens is volledige dekking van de kosten van de drinkwatervoorziening op Bonaire mogelijk niet haalbaar. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt daarom een structurele subsidie beschikbaar om bij te dragen aan een betaalbare drinkwatervoorziening op Bonaire. De subsidieverlening is gebaseerd op de noodzaak van toegankelijkheid van schoon drinkwater en sluit aan bij de uitmiddeling van netwerkkosten die we in Europees Nederland al kennen. Deze moet niet gezien worden in het licht van een afhankelijkheid van Bonaire van Europees Nederland.
Ook elektriciteit is een eerste levensbehoefte die voor iedereen toegankelijk en betaalbaar moet zijn. Net zoals de betaalbaarheid voor drinkwater, staat de betaalbaarheid van elektriciteit in Bonaire onder druk door de relatieve hoge kosten als gevolg van de kleinschaligheid en de geïsoleerde ligging van de eilanden. Daarom kan subsidie nodig zijn.
Deelt u de analyse dat in plaats van extra subsidie vanuit het ministerie de vaste kosten voor water en elektriciteit op Bonaire ook kunnen worden verdeeld tussen grootgebruikers en kleinverbruikers op Bonaire zelf?
De wettelijke systematiek schrijft op kosten georiënteerde tarieven voor elektriciteit voor. Hierin is geen mogelijkheid voor kruissubsidiëring van de ene groep gebruikers aan de andere. Wel is het mogelijk om de door de rijksoverheid verstrekte subsidie gericht in te zetten voor één groep gebruikers. Ter illustratie: op Saba, waar de wettelijke tariefsystematiek per 1 juli 2017 is ingevoerd, wordt de subsidie van mijn ministerie specifiek ingezet voor de kleinverbruikers. De grootverbruikers dragen daardoor een relatief groter deel van de lasten. In mijn subsidiebeschikking voor het elektriciteitsbedrijf op Bonaire heb ik een dergelijke inzet van de subsidie voorgesteld.
Voor de invoering van de nieuwe drinkwatertarieven werd op Bonaire een progressief capaciteitstarief voor drinkwater gehanteerd, waarmee de vaste kosten werden verdeeld tussen groot- en kleinverbruikers. Het bestuurscollege heeft gevraagd om herinvoering van dit tarief. Met een tussentijdse aanpassing van de Wet elektriciteit en drinkwater wordt er naar gestreefd dit weer mogelijk te maken in de vorm van een korting voor kleinverbruikers en mogelijk ook andere verbruikers. Daarbij moeten de effecten van zo’n tarief voor alle groepen gebruikers, ook de gemiddelde en grootgebruikers, onderzocht worden.
Het bericht ‘Supermarkten zetten telers onder druk met nieuw keurmerk groente en fruit’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de afspraken van verschillende supermarkten om te komen tot een nieuw keurmerk?1
Ja.
Hoe verhoudt het uitgangspunt van dit nieuwe keurmerk, dat supermarkten niet verplicht zijn boeren en tuinders extra te betalen om te voldoen aan de extra eisen voor het nieuwe keurmerk, zich tot de passage in het regeerakkoord dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) erop gaat toezien dat boeren en tuinders hogere prijzen ontvangen van afnemers die bovenwettelijke eisen stellen, bijvoorbeeld ten aanzien van duurzaamheid of dierenwelzijn?
Als een supermarkt bovenwettelijke eisen stelt, moeten boeren en tuinders gewaardeerd worden voor de extra inzet die daarmee van hen verlangd wordt. In het regeerakkoord staat dat de ACM erop gaat toezien dat boeren en tuinders hogere prijzen ontvangen van afnemers die bovenwettelijk eisen stellen, bijvoorbeeld ten aanzien van duurzaamheid of dierenwelzijn. Over de nadere invulling daarvan zal ik u samen met de Staatssecretaris van EZK voor de zomer informeren en zal daarbij ook de keurmerken meenemen. Dit neemt niet weg dat ik vind dat alle partijen in de keten een morele verantwoordelijkheid hebben én dienen te nemen dat duurzaamheid beloond wordt. Dat kan in de vorm van het bieden van een hogere prijs, maar de waardering kan ook tot uiting komen in bijvoorbeeld leveringszekerheid over een langere periode door bijvoorbeeld langjarige contracten. Ik wil hierover op korte termijn in de bredere context van de passages in de het regeerakkoord over de positie van de boer in de keten het gesprek aangaan met de retail en andere partijen in de keten.
Deelt u de mening dat aandacht voor duurzaamheid voor producten uit binnen- en ook buitenland belangrijk is, maar dat dit hand in hand moet gaan met een eerlijke vergoeding voor de boer en tuinder? Zo nee, waarom niet?
Voor de verduurzaming van de land- en tuinbouw is het van belang dat de daarmee gepaard gaande inspanningen passend worden beloond. Daar waar een passende beloning onvoldoende tot stand komt moet dit gestimuleerd worden. Het regeerakkoord biedt daarvoor aanknopingspunten en daarover zal ik u voor de zomer informeren.
Kan de ACM op dit moment toezien op deze afspraken? Zo ja, wat zijn de bevoegdheden? Zo nee, wat zou er in wetgeving veranderd moeten worden om deze bevoegdheden aan de ACM te geven? En mocht er wetgeving voor nodig zijn, wanneer komt deze wetgeving naar de Kamer?
De ACM heeft op dit moment geen inzicht in de contracten tussen producenten en afnemers; daar heeft de ACM geen bevoegdheden voor en is ook niet als taak bij de ACM belegd. Op dit moment wordt in kaart gebracht welke opties er zijn om er voor te zorgen dat de extra inspanningen van boeren en tuinders ook worden beloond.
Deelt u de mening dat als boeren en tuinders niet vergoed worden voor deze stappen de bedrijfsvoering in gevaar komt en daarmee de voedselproductie in Nederland, die al erg duurzaam, efficiënt en van hoge kwaliteit is?
Ik vind het van groot belang dat de ketenpartijen in onderling overleg komen tot passende vergoedingen. De overeengekomen vergoedingen dienen naar mijn mening zodanig te zijn dat boeren en tuinders op een economisch duurzame wijze, conform eventuele bovenwettelijk eisen, kunnen produceren.
Het versoepelen van de bonuswetgeving voor flitshandelaren |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Coalitie verzwijgt: beursjongen krijgt tóch bonus?»1
Ja.
Klopt het dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) voornemens is de in Nederland geldende bonuswetgeving tot de introductie van nieuwe Europese prudentiële regels voor beleggingsondernemingen, waarvan Nederland het niet verantwoord vindt deze binnen twee jaar in te voeren, niet te handhaven?
Op 13 november 2017 heeft DNB openbaar gemeld dat zij haar beleid met betrekking tot handelaren voor eigen rekening wijzigt. Door deze beleidswijziging naar aanleiding van een onderzoek van de Europese Banken Autoriteit (EBA) worden handelaren voor eigen rekening niet meer als «plaatselijke onderneming» aangemerkt.2 In de wettelijke uitzondering op het bonusplafond voor handelaren voor eigen rekening is onder meer opgenomen dat zij «plaatselijke onderneming» zijn. De letterlijke tekst van de uitzondering sluit daardoor niet meer aan bij de praktijk en de bedoeling van de wet.
Voor de AFM geldt – zoals voor alle (zelfstandige) bestuursorganen – de «beginselplicht tot handhaving». De AFM is van oordeel dat onderhavige situatie een uitzondering op die beginselplicht rechtvaardigt. Het betreft hier een uitzonderlijke situatie aangezien de gevolgen voor handelaren voor eigen rekening zijn ontstaan door een beleidswijziging van DNB en niet door hun eigen handelen of door wijziging van regelgeving.
Onmiddellijke handhaving zou in de optiek van de AFM in strijd zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en zou daarnaast onevenredig zijn, omdat toepassing van het bonusplafond ingrijpt op arbeidscontracten tussen handelaren voor eigen rekening en hun medewerkers. Het gaat om meer dan 1000 personeelsleden in Nederland van wie het contract zou moeten worden aangepast. Hiervoor is een periode voor (her)onderhandeling nodig en opportuun. Daarnaast loopt er een traject dat de toekomstige Europese kaders bepaalt ten aanzien van beloningsregels voor handelaren voor eigen rekening. Ik kan de redenering van de AFM met betrekking tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur goed volgen. De AFM heeft daarom besloten naleving van het bonusplafond niet te handhaven tot en met 31 december 2019. Deze termijn is bepaald in de veronderstelling dat op dat moment de toekomstige Europese norm duidelijk zal zijn.
De beslissing van de AFM om nog niet te handhaven is door de AFM genomen. De AFM heeft het Ministerie van Financiën wel geïnformeerd voordat zij dit besluit nam.
Zoals ik in mijn brief naar aanleiding van de motie van het lid Nijboer c.s. en de motie van het lid Van Weyenberg c.s. heb toegelicht heb ik niet voorgesteld de bonuswetgeving te versoepelen. Mijn voorstel is om dezelfde ondernemingen die al sinds de introductie van het bonusplafond in februari 2015 zijn uitgezonderd, te blijven uitzonderen. Door deze wijziging verandert niets in de groep ondernemingen die de uitzondering kan toepassen. Die is nog steeds hetzelfde en in lijn met de argumentatie voor de wettelijke uitzondering, zoals met ruime meerderheid door uw Kamer is aangenomen en in februari 2015 van kracht is geworden. Naar aanleiding van de motie Van Weyenberg c.s. heb ik aangegeven dat ik bereid ben, als uw Kamer mij daartoe in meerderheid oproept, om geen onomkeerbare stappen te zetten in afwachting van nader overleg en Europese regelgeving.
Mag de AFM als toezichthouder eigenstandig bepalen dat zij bepaalde onderdelen van de wet niet handhaaft en naast zich neerlegt? Zo ja, deelt u de mening dat daarin dan verandering moet komen? Zo nee, hoe kan het dat dit toch gebeurt?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u expliciet of impliciet ingestemd met het niet handhaven door de AFM van de democratisch door de Staten-Generaal vastgestelde wet?
Zie antwoord vraag 2.
Had uit het volgende kabinetsoordeel, afkomstig uit het verder behoorlijk technische BNC-fiche van 16 februari 2018 «Verordening en richtlijn prudentieel kader beleggingsondernemingen», moeten worden afgeleid dat het kabinet in de toekomst flitshandelaren in de Europese verordening wil uitzonderen van de strenge bonusregels: «Tot slot heeft het kabinet oog voor de Europese ontwikkelingen en kan het kabinet een meer proportionele toepassing van beloningsregels ondersteunen»?2
De door mij voorgestelde aanpassing is geen versoepeling van de beloningswetgeving, maar een voortzetting van een bestaande uitzondering, waar de Tweede Kamer met ruime meerderheid mee heeft ingestemd. Wat betreft de beloningsregelgeving in de financiële sector in bredere zin is van belang dat mijn ambtsvoorganger afgelopen zomer een evaluatie naar de effectiviteit van de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen is gestart. Naar aanleiding van de resultaten van de evaluatie ga ik graag in debat met uw Kamer over de effecten van deze regelgeving.
Binnen het voorstel dat de Europese Commissie op 20 december 2017 heeft gedaan voor een herzien prudentieel kader voor beleggingsondernemingen wordt voor de handelaren voor eigen rekening geen bonusplafond voorgesteld. In het BNC fiche is aangegeven dat dit aansluit bij de bestaande praktijk in Nederland en dat deze bestaande praktijk wordt ondersteund door het kabinet.4
Ten aanzien van alle andere beleggingsondernemingen heeft het kabinet in het BNC-fiche opgenomen dat zij oog heeft voor een meer proportionele toepassing van beloningsregels bij beleggingsondernemingen. Daarbij zijn de uitkomsten van de evaluatie van de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen (Wbfo) essentieel, voordat het kabinet over het bonusplafond voor andere beleggingsondernemingen een definitief standpunt in de onderhandelingen inneemt.
Naast dit voorstel wordt er op dit moment binnen de Raad onderhandeld over de herziening van de richtlijn kapitaalvereisten. Hierover is uw Kamer geïnformeerd bij kabinetsreactie van 19 december 2016.5 In dit voorstel wordt een meer proportionele toepassing van een deel van de beloningsregels voorgesteld, maar geen afschaffing van het bonusplafond. De inzet in de onderhandelingen is conform het kabinetsstandpunt in de genoemde kabinetsreactie.6
Los van deze voorstellen waarover uw Kamer al is geïnformeerd, is er geen Europese wetgeving in de maak, waarbij aanpassing van beloningsregelgeving voor financiële ondernemingen wordt voorgesteld.
Hoe kan het dat als een aangekondigd wetsvoorstel om de bonuswetgeving voor flitshandelaren te versoepelen niet wordt ingediend bij de Tweede Kamer er toch wordt gehandeld alsof die wet al is aangenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat denkt u dat dit precedent betekent voor de wetgevende macht van de Staten-Generaal?
Zie antwoord vraag 2.
Is de financiële sector met uw steun bij machte om hen onwelgevallige maar democratisch aangenomen bonuswetgeving de facto naast zich neer te leggen en zou een Minister van Financiën niet juist de hoeder van de wet moeten zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat de Nederlandsche Bank (DNB) de hogere kapitaaleisen die voortvloeien uit de stellingname van de Europese Bankenautoriteit (EBA) wel uitvoert en handhaaft en de AFM de gevolgen voor de bonussen voor flitshandelaren niet? Waarom handhaaft DNB streng terwijl de AFM gedoogbeleid wil voeren?
Beide toezichthouders hanteren ten aanzien van de handelaren voor eigen rekening een redelijke termijn om aan de gevolgen van het gewijzigde beleid te voldoen. De termijn is bij beide toezichthouders gelijk, maar het proces verschilt. DNB hanteert ten aanzien van de hogere kapitaaleisen een overgangsregime omdat het onredelijk en risicovol zou kunnen zijn om van de één op de andere dag een ander prudentieel regime te vereisen. Handelaren voor eigen rekening krijgen tot 31 maart 2018 om te voldoen aan de op hen van toepassing zijnde eisen uit de kapitaalvereistenrichtlijn. Mocht er per die datum een kapitaaltekort zijn, dan dienen de handelaren een kapitaalherstelplan op te stellen op basis waarvan het aannemelijk is dat de instelling op zo snel mogelijke termijn, maar uiterlijk per 31 december 2019, wel voldoet aan de richtlijn.
Is er andere Europese wetgeving in de maak, waarbij de bonuswetgeving verder versoepeld wordt en waarvan de Tweede Kamer nog geen weet heeft?
Zie antwoord vraag 5.
Wat betekent de benadering van uzelf en de coalitie om ten aanzien van de regulering van de financiële sector meer Europees aan te sluiten voor onze nationale bonuswetgeving, die de strengste is van Europa? Zal deze onder het mom van Europese harmonisatie – net als de hogere buffervereisten – steeds verder worden afgezwakt?
Zie antwoord vraag 5.
Is er contact geweest tussen het Ministerie van Financiën en de AFM over het op handen zijnde gedoogbeleid? Zo ja, wilt u de Tweede Kamer inzicht geven in alle contacten tussen ministerie, DNB, EBA en AFM en een overzicht geven wat er wanneer is besproken en wat de conclusies van die gesprekken en / of correspondentie waren?
Er is uiteraard sprake van een continue dialoog tussen het Ministerie van Financiën en DNB en AFM over onder andere handelaren voor eigen rekening. DNB heeft het Ministerie van Financiën begin november 2017 geïnformeerd dat de EBA op 3 november 2017 een Breach of Union Law-procedure was gestart tegen DNB vanwege de manier waarop DNB de in de verordening kapitaalvereisten neergelegde uitzondering voor plaatselijke onderneming toepast. DNB heeft het ministerie toen ook op de hoogte gesteld van haar voornemen het beleid voor plaatselijke ondernemingen te wijzigen. Over de implicaties van die beleidswijziging is vervolgens intensief contact geweest tussen het ministerie, DNB en AFM, in de aanloop naar de publieke aankondiging ervan op 13 november 2017. Uiteindelijk hebben DNB en de AFM een eigen afweging gemaakt – DNB ter zake van de kapitaaleisen en de AFM ter zake van het bonusplafond – over de termijn waarbinnen het gerechtvaardigd is dat de desbetreffende ondernemingen dienen te voldoen aan de nieuwe eisen als gevolg van de beleidswijziging. Op 20 november heb ik over dit onderwerp gesproken met DNB en AFM. In december 2017 heeft er vervolgens een gesprek plaatsgevonden tussen het ministerie, de AFM en de sector. Het doel hiervan was informatievergaring voorafgaand aan beleidsvorming. Ook in de voorbereiding van mijn brief van 16 februari jongstleden en na verzending van deze brief is er regelmatig contact geweest met zowel AFM als DNB.
Klopt het dat het aannemen van de motie-Van Weyenberg c.s. betekent dat er tot het moment waarop de nieuwe Europese regels gelden, de facto doorgegaan kan worden met het geven van bonussen aan flitshandelaren en dat het daarna de bedoeling is om via Europese regelgeving dit mogelijk te blijven maken?
Deze motie verzoekt ten eerste de regering te streven naar zo spoedig mogelijke invoering van een nieuw Europees kader voor prudentieel toezicht voor beleggingsondernemingen. Zoals deze leden al signaleren, en ook in het BNC-fiche over dit voorstel7 is opgenomen, staat het kabinet daar positief tegenover. Vervolgens verzoekt de motie de regering tot er duidelijkheid is over de Europese onderhandelingen en gesprekken met de AFM en DNB af te zien van onomkeerbare stappen inclusief andere prudentiële en beloningsregels voor handelaren voor eigen rekening en risico. Deze motie richt zich dus alleen op handelaren voor eigen rekening. Hoewel de meest zuivere aanpak mijns inziens is om met een aanpassing van de wettelijke uitzondering zowel toezichthouders als de betrokken ondernemingen duidelijkheid te bieden, ben ik, als de meerderheid van uw Kamer mij daartoe oproept, bereid geen onomkeerbare stappen te zetten in afwachting van verder overleg en de Europese besluitvorming.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor dinsdagmiddag 6 maart 2018 te 12.00 uur, zodat de Tweede Kamer de antwoorden kan meewegen bij de stemmingen over de ingediende moties?
Ja.
Het bericht ‘Peking pleegt coup bij verzekeringsreus Anbang’ |
|
Erik Ronnes (CDA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Peking pleegt coup bij verzekeringsreus Anbang»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de grootste «boardroom coup» uit de moderne Chinese geschiedenis?
Ik heb geen nadere informatie over de interventie van de Chinese toezichthouder op de verzekeringssector CIRC bij Anbang dan in de media bekend is. Ik kan op basis van die informatie geen oordeel geven.
Wat betekent het voor het Nederlandse Vivat dat hun Chinese eigenaren nu geleid worden door Chinese overheidsinstanties?
De verzekeringsgroep Vivat en haar dochterondernemingen SRLEV, Reaal Schadeverzekeringen, Zwitserleven PPI, Proteq Levensverzekeringen en vermogensbeheerder Actiam zijn Nederlandse vennootschappen, vallen onder Nederlands recht en staan onder toezicht van de Nederlandse toezichthouders DNB en AFM.
Anbang is enig aandeelhouder in de verzekeringsholding Vivat en daarmee indirect enig aandeelhouder in de vergunninghoudende dochterondernemingen. Via die weg kan Anbang, en na de overname van het bestuur de CIRC, enige invloed uitoefenen op het beleid van Vivat. De CIRC heeft geen zeggenschap over de dagelijkse bedrijfsvoering binnen Vivat. De invloed als aandeelhouder is beperkt door de Nederlandse wettelijke regels ter zake van het ondernemingsbestuur (waar gaat de aandeelhouder wel en niet over), de wettelijke eisen die gelden voor vergunninghoudende verzekeraars en hun aandeelhouders (waaronder de Europese prudentiële eisen), het toezicht door DNB en AFM daarop en ten slotte de afspraken die DNB met Anbang heeft gemaakt bij de afgifte van de verklaring van geen bezwaar in 2015. Zoals in de antwoorden op de vragen van de leden Omtzigt en Ronnes (beiden CDA) over de problemen bij Anbang en de gevolgen daarvan voor de polishouders van VIVAT (oa Zwitserleven, Reaal en Route Mobiel)2 is aangegeven is het op grond daarvan aan Vivat niet toegestaan leningen en garanties te verstrekken aan de aandeelhouder zonder de toestemming van DNB.
Voorts geldt dat Vivat in november 2017 alle leningen die eerder door Anbang aan Vivat waren verstrekt op de kapitaalmarkt heeft geherfinancierd en aan Anbang heeft afgelost.3 Er zijn op dit moment dus geen financiële banden tussen Vivat en Anbang anders dan het aandeelhouderschap van laatstgenoemde.
Welke gevolgen voor de Nederlandse toezichthouders zijn er door de ingreep van de Chinese overheidsinstanties?
Ik zie geen reden waarom de mogelijkheden voor de Nederlandse toezichthouders om toezicht te houden op de Nederlandse verzekeringsgroep Vivat en de vergunninghoudende verzekeraars zouden zijn veranderd in het licht van de recente ontwikkelingen.
Hoe houden de Nederlandse toezichthouders zicht op de geldstromen die er tussen Vivat en Anbang plaats vinden en worden de mogelijkheden voor toezicht bemoeilijkt nu de Chinese overheid het bedrijf operationeel overgenomen heeft?
Voor het antwoord op vraag 5 verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 3 en 4.
In hoeverre staat u en/of de toezichthouders in contact met de Chinese autoriteiten over deze gebeurtenis?
De Nederlandsche Bank heeft in het kader van het toezicht op Vivat contact met de Chinese toezichthouder op de verzekeringsector CIRC. DNB heeft aan mij bevestigd ook naar aanleiding van de recente berichten in de media contact te hebben gehad met de CIRC. Uit het contact met DNB concludeer ik dat de in deze brief genoemde ontwikkelingen geen reden geven tot zorg.
Heeft u de garantie dat Vivat voldoende gekapitaliseerd is en blijft?
De verzekeringsgroep Vivat en de vergunninghoudende verzekeringsdochters dienen doorlopend te voldoen aan alle wettelijke eisen met betrekking tot hun solvabiliteit. DNB ziet daarop toe. Het is Vivat op grond van die wettelijke eisen niet toegestaan stappen te zetten die de kapitaalspositie zouden kunnen bedreigen. Ook daarop ziet DNB toe. Daarbij is tevens van belang dat het Vivat niet is toegestaan leningen en garanties te verstrekken aan de aandeelhouder zonder de toestemming van DNB.
Ik heb overigens geen aanwijzingen te veronderstellen dat Vivat of Anbang dergelijke stappen zouden overwegen.
Kunnen de Chinese autoriteiten nu eigenstandig besluiten nemen die de kapitaalpositie van Vivat onder druk kunnen zetten en heeft De Nederlandsche Bank (DNB) middelen om in te grijpen indien er een ongewenste kapitaaluitstroom uit Vivat richting China op gang wordt gebracht?
Voor het antwoord op vraag 8 verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 3 en 7.
Is er in deze situatie een rol voor de Europese Commissie om mogelijke staatssteunsituaties te beoordelen?
Vivat ontvangt geen steun van een (Europese) overheid. Dat betekent dat de staatssteunregels niet van toepassing zijn.
Heeft u inzicht in de wetsovertredingen waar Anbang volgens het nieuwsbericht van wordt verdacht en is er ook een link met Nederland of de bedrijfsactiviteiten waar Vivat mee gemoeid is?
Ik heb ten aanzien van de vermeende overtredingen van Anbang geen andere informatie dan ik uit de media heb vernomen. Ik ben niet bekend met enige band met Nederland.
Hoe beoordeelt u de situatie die nu is ontstaan, namelijk dat de Chinese overheid als wetgever bedrijven heeft gemaand om «niet-strategische bezittingen» te verkopen, de schijnbare solvabiliteitsproblemen bij Anbang en het feit dat diezelfde Chinese overheid nu aan de knoppen zit bij Anbang en financiële beslissingen kan nemen?
Ik begrijp de vraag zo dat de leden vragen naar de toekomst van het aandeelhouderschap van Anbang van de verzekeringsgroep Vivat. De leden verwijzen daarbij naar de berichten in de media dat de Chinese overheid Chinese bedrijven zou hebben opgedragen niet-strategische bezittingen te verkopen en het feit dat de CIRC hieraan als de facto bestuurder van Anbang met betrekking tot Vivat gevolg zou kunnen geven. Ik heb geen signalen ontvangen over eventuele plannen van Anbang ten aanzien van het aandeelhouderschap van Vivat.
Het staat een aandeelhouder in beginsel vrij zijn aandelenbelang te vervreemden. Het staat Anbang in die zin ook vrij om één of meerdere partij(en) te zoeken die bereid is/zijn de aandelen in de verzekeringsgroep Vivat over te nemen. Wel geldt voor een dergelijke verkoop dat de koper voor het verwerven van de aandelen, mits de koper ten minste 10% van de aandelen verkrijgt, een verklaring van geen bezwaar van DNB moeten hebben. DNB zal daarbij de koper beoordelen conform de eisen in de Wet op het financieel toezicht.
Een overdracht van aandelen verandert daarbij niets aan de verplichtingen van de verzekeringsgroep Vivat jegens polishouders.
Kunt u begrijpen dat de werknemers en polishouders van Vivat, gezien de stapeling van slecht nieuws rond eigenaar Anbang de afgelopen jaren,2 zich zorgen maken over de soliditeit van hun werkgever en uitgever van hun polis, vaak ook hun pensioenverzekeraar? Wat is uw boodschap om hen gerust te stellen? Genieten zij voldoende bescherming?
Ik begrijp goed dat werknemers en polishouders zich zorgen kunnen maken in het licht van de berichten die over de aandeelhouder van Vivat in de media zijn verschenen. Ik herhaal hier dat Anbang en de onderdelen van de verzekeringsgroep Vivat verschillende bedrijven zijn. Werknemers en polishouders hebben een relatie met Vivat en niet met Anbang. Vivat en haar verzekeringsdochters zijn gezonde Nederlandse bedrijven. De problemen van Anbang doen daar op geen enkele wijze aan af. Mijn boodschap is dus dat de situatie in China vervelend is door de onrust die deze creëert maar dat er geen gevolg is voor de financiële positie van Vivat. Er is dus ook geen gevolg voor de polishouders en werknemers van Vivat en haar verzekeringsdochters.
De enorme stijging van elektriciteitstarieven op Bonaire |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht over de stijging van de elektriciteitstarieven op Bonaire?1
Ja.
Klopt het dat de elektriciteitsprijzen worden verhoogd met 24%?
Ja, de elektriciteitstarieven zijn door Water- en Energiebedrijf Bonaire (WEB) met USD 0,073 per kWh verhoogd tot USD 0,376 per kWh (23,6%) verhoogd.
Om welke redenen en op basis van welke regels zijn de elektriciteitstarieven door Water – en Energiebedrijf Bonaire (WEB) verhoogd vanaf 1 januari 2018?
Nee. Anders dan in Nederland worden deze tarieven kunstmatig lager gehouden dan de werkelijke kosten, door middel van een subsidie, die uiteraard wordt opgebracht door de Nederlandse belastingbetaler.
De kosten die ten grondslag liggen aan de tarieven zijn wel hoger dan tot dusver doorberekend aan de klant. Dat komt vooral door de gestegen olieprijs. De rest van de tariefsverhoging komt door de netwerkkosten, die tot dusver niet geheel in de tarieven werden doorberekend, waardoor de financiële positie van het netwerkbedrijf dan ook werd uitgehold.
Betreft dit kostendekkende tarieven als berekend door Autoriteit Consument en Markt (ACM) die op 1 april 2018 ingaan?2
Zie antwoord vraag 3.
Klopt wat de consumentenbond van Bonaire, Unkobon, stelt dat er geen flankerend beleid is om sociaal zwakkeren te beschermen?3
Nee. Er is rijksbreed beleid om de sociaaleconomische ontwikkeling van Caribisch Nederland te bevorderen. Er is bovendien flankerend beleid om de vaste gebruikstarieven te verlagen zodat de netbeheertarieven in Caribisch Nederland vergelijkbaar zijn met die in Europees Nederland. Dit gebeurt met een subsidie vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voor elektriciteit en vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voor drinkwater. In de subsidiebeschikking voor de elektriciteitstarieven is expliciet opgenomen dat WEB zelf de subsidie kan verdelen en specifiek kan inzetten om de rekening van groepen die er onder het nieuwe tariefstelsel op achteruit gaan, te verlagen. Hiernaast hebben veel huishoudens een contract op basis van betaling vooraf (pre paid, Pagabon). Bij een dergelijk contract betaalt men geen vast gebruikstarief. WEB kan kiezen ook de rekening van deze groep te verlagen met de subsidie. Ik ben in gesprek met WEB over hoe de subsidie in te zetten.
Bent u bereid om zich in te zetten voor een betaalbare energievoorziening als per motie verzocht door de Kamer (Kamerstuk 34 089, nr. 13)?
Ja. Het beleid zoals vervat in het «Plan voor een betaalbare en duurzame energievoorziening in Caribisch Nederland. De ontwikkeling van de elektriciteitsvoorziening» (Kamerstuk 34 089, nr. 16) is mede gebaseerd op het onderzoeksrapport «Renewable Energy Future for the Dutch Caribbean Islands Bonaire, Sint Eustatius and Saba» (Kamerstuk 34 089, nr. 14). Met dit plan wil ik inzetten op duurzame energievoorziening waardoor de kosten voor energieverbruik in Caribisch Nederland verlaagd kunnen worden, terwijl tegelijk schonere energie wordt opgewekt en inwoners van Caribisch Nederland minder afhankelijk zijn van fossiele brandstof om energie op te wekken. Het heeft mijn voorkeur de betaalbaarheid te verbeteren door (financiële) steun voor duurzame productie, boven tariefsteun voor de (fossiele) energierekening van de eindgebruiker. Toch is er nu tariefsteun ten behoeve van de betaalbaarheid bij onder andere de sociaaleconomisch zwakkere eindgebruiker.
Mijn ambtgenote van IenW is zich eveneens bewust van de prijsstijgingen van drinkwater in Caribisch Nederland. Voor de korte termijn worden deze via subsidie zoveel mogelijk opgevangen. Omdat de tariefstructuur van de wet momenteel onvoldoende mogelijkheden biedt om de betaalbaarheid voor kleinverbruikers voor drinkwater te borgen wordt een wetswijziging voor drinkwater voorbereid waarbij tevens de uitkomsten van de evaluatie van de wet zullen worden meegenomen. De Minister van IenW zal u daaromtrent nader informeren.
Gaat u de ruimte die artikel 5.1 van de wet Elektriciteit en Drinkwater BES geeft spoedig benutten om een deel van de transportkosten voor water en elektriciteit te subsidiëren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, biedt deze subsidiëring op korte termijn soelaas voor de in vraag één genoemde tariefstijging en voor de door de ACM bepaalde tarieven die op 1 april ingaan?
Ja. Ik ga een subsidie verstrekken die de netbeheertarieven voor elektriciteit verlaagt tot ongeveer Europees Nederlands niveau. In de subsidiebeschikking heb ik expliciet opgenomen dat het bedrijf zelf de subsidie kan verdelen en zo kan toespitsen op huishoudelijke klanten, die het meest geraakt worden. Ongeveer twee derde van de stijging is het gevolg van hogere olieprijzen die op de mondiale markt tot stand komen. Ik ben niet bereid tot een aanvullende brandstofsubsidie.
Mijn ambtgenote van IenW subsidieert daarnaast het vaste gebruikstarief voor drinkwater. Deze subsidie neemt exponentieel toe als gevolg van de berekende gestegen kosten. Daarbij kan momenteel geen rekening worden gehouden met kleinverbruik, zoals in het antwoord op vraag 6 toegelicht. Om die reden wordt een wetswijziging voorbereid om tot de gewenste differentiatie en flexibiliteit in de tariefstructuur te komen.
Is er op Bonaire een gebruiksafhankelijk tarief voor elektriciteit- en drinkwatertarieven als genoemd op pagina 11 van de memorie van toelichting van de wet Elektriciteit en Drinkwater BES (Kamerstuk 34 089, nr.3) om deze tarieven betaalbaar te houden voor de minst draagkrachtige afnemers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Er wordt per 1 april een gebruiksonafhankelijk tarief op Bonaire ingevoerd. Saba en Sint Eustatius gingen Bonaire hierin in 2017 voor.
Voor wat betreft de betaalbaarheid van deze tarieven verwijs ik naar het antwoord op de vragen 5, 6 en 7. Voor drinkwater zal ook de betaalbaarheid van het variabele gebruikstarief mede worden onderzocht in het kader van de daar bedoelde wetswijziging.
Het weigeren van de VVV-cadeaukaart, de positie van het lokale mkb en de geldigheidsdatum bij cadeaukaarten |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Ook al eens aan de kassa geweigerd met VVV-cadeaukaart?»1
Ja.
Klopt het dat winkeliers de VVV-cadeaukaart in zijn nieuwe vorm vaak weigeren of de benodigde apparatuur nog niet op orde hebben? Zo ja, mag een cadeaukaart worden verstrekt die bij bepaalde aangesloten winkels wordt geweigerd of nog niet ingeruild kan worden?
Mij is berichtgeving zoals bovenstaande over de weigering van de VVV-cadeaukaart in zijn nieuwe vorm bekend, maar precieze gegevens over de omvang hiervan heb ik niet.
Winkeliers bepalen zelf welke betaalmiddelen zij accepteren. In de wet zijn geen bijzondere regels gesteld over het accepteren van cadeaukaarten. Ondernemers en uitgevers van cadeaukaarten maken onderling afspraken over de inwisselbaarheid en techniek van die kaarten. Hierbij is de overheid niet betrokken.
Zijn er meer cadeaukaarten waarbij lokale ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf (mkb) afhaken vanwege een te forse investering? Zo ja, in hoeverre gaat dit ten koste van de groei van het lokale mkb?
Mij zijn dergelijke signalen niet bekend.
Mogen cadeaukaarten worden verstrekt waarbij de geldigheidsdatum voor de consument onduidelijk, in kleine lettertjes en alleen op de achterkant van de kaart wordt weergegeven? Of waarbij de geldigheidsdatum alleen online te achterhalen is? Welke regels gelden hiervoor en welke instantie controleert hierop?
Ziet u mogelijkheden om de duidelijkheid van de geldigheidsdatum op cadeaukaarten te vergroten? Zo ja, welke mogelijkheden zijn dat?
Hoe kan worden gerealiseerd dat meer uitgevers van cadeaukaarten zich aansluiten bij de Stichting Keurmerk Cadeaukaarten, die langere geldigheidstermijnen hanteert?
Een keurmerk draagt over het algemeen bij aan duidelijkheid voor de consument. Het is echter aan uitgevers van cadeaukaarten zelf om te besluiten of zij zich aansluiten bij de Stichting Keurmerk Cadeaukaarten. Ik wil er op wijzen dat ook uitgevers die niet zijn aangesloten bij het Stichting Keurmerk Cadeaukaarten zich moeten houden aan het hierboven toegelichte wettelijk kader.
Het omzeilen van de Wet Markt en Overheid |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Hayke Veldman (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Wethouder Elfrink (SP) ziet geen problemen bij horeca-lening Focus Filmtheater»?1
Ja.
Bent u van mening dat de verstrekte lening kenmerken heeft van overheidssteun en dat zo oneerlijke concurrentie gecreëerd wordt?
Of de verstrekte lening kwalificeert als staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), is afhankelijk van een aantal criteria. Het eerste criterium is dat de door een overheid verstrekte lening niet marktconform is en een voordeel voor een bepaalde onderneming oplevert. Andere criteria zijn dat dit voordeel potentieel de concurrentie binnen de interne markt vervalst of dreigt te vervalsen en dat dit voordeel het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. Of er in onderhavige situatie sprake is van staatssteun, is in de eerste plaats aan de gemeente om te beoordelen. De gemeente kan door de toezichthouder op de staatssteunregels, de Europese Commissie, onder toezicht van het Europese Hof van Justitie, gecontroleerd worden en ook de nationale rechter kan door belanghebbenden gevraagd worden of er sprake is van staatssteun. Staatssteun kan toelaatbaar of ontoelaatbaar zijn. Alleen bij ontoelaatbare staatssteun zal sprake zijn van oneerlijke concurrentie. Dit zal bijvoorbeeld niet het geval zijn als andere ondernemingen waarmee het theater concurreert onder gelijke voorwaarden aanspraak kunnen maken op een lening.
Welke regels zijn van toepassing op de voorwaarden waaronder een gemeente leningen mag verstrekken?
Zowel de staatsteunregels als de Wet markt en overheid zijn bedoeld om oneerlijke concurrentie te voorkomen. Naast deze wettelijke kaders spelen overheden en hun controlerende organen uiteraard ook een rol in het voorkomen van oneerlijke concurrentie.
Beide wettelijke kaders zijn onder omstandigheden ook van toepassing op het verstrekken van leningen waaruit een situatie van oneerlijke concurrentie kan voortkomen. Zoals bij de beantwoording van vraag 2 al genoemd, kan een lening verstrekt door een gemeente mogelijk worden gezien als staatssteun. In dat geval zijn de voorwaarden opgenomen in de staatssteunkaders van de Europese Commissie van toepassing. Het is aan de steunverlenende gemeente primair zelf om de Europese staatssteunregels na te leven. De Europese Commissie ziet toe op handhaving van de staatssteunregels door de lidstaten, inclusief de handhaving door decentrale overheden in de lidstaten. Ook de nationale rechter kan gevraagd worden te beoordelen of door een gemeente onrechtmatige staatssteun is gegeven.
Wanneer geen sprake is van staatssteun, kan in twee situaties de Wet markt en overheid (hoofdstuk 4b van de Mededingingswet) van toepassing zijn. De eerste is wanneer de lening wordt verstrekt aan een overheidsbedrijf (een bedrijf waarvan een gemeente in staat is het beleid te bepalen2). De Wet markt en overheid geeft aan dat een gemeente een overheidsonderneming niet mag bevoordelen boven ondernemingen waarmee dat overheidsbedrijf in concurrentie treedt, bijvoorbeeld via een lening beneden de integrale kostprijs. Het tweede geval is wanneer een overheid in zijn hoedanigheid als marktdeelnemer door het verstrekken van een lening een economische activiteit verricht en concurreert met andere kredietverstrekkers. Een overheid mag een lening dan niet beneden de integrale kosten verstrekken. Of de Wet markt en overheid van toepassing is en wordt overtreden, is aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) als toezichthouder op de wet.
Wie dient erop toe te zien of een gemeente leningen tegen marktconforme vergoedingen verstrekt? Bent u bereid deze situatie nader te (laten) onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Welke vervolgstappen kunt u zetten indien geconstateerd wordt dat sprake is van het verstrekken van een lening tegen voorwaarden die gunstiger zijn dan marktvoorwaarden door een lokale overheid?
Als een lening tot oneerlijke concurrentie leidt, is het in eerste instantie aan de ondernemers om dat bij de betreffende overheid aan te geven. Daarnaast kunnen belanghebbenden een klacht indienen bij de Europese Commissie, of naar de rechter gaan, indien ze vinden dat sprake is van ongeoorloofde staatsteun, of een klacht indienen bij de ACM indien ze vinden dat een gemeente de Wet markt en overheid overtreedt.
Bent u bekend met het feit dat Koninklijke Horeca Nederland (KHN) in de constructie een meer gebruikte «Horeca BV-truc» herkent waarmee de Wet Markt en Overheid omzeild wordt? Deelt u de mening van KHN? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording ga ik ervan uit dat u met de «Horeca BV-truc» bedoelt dat een vereniging of stichting zijn horeca-activiteiten in een BV onderbrengt. Hierbij kan het, zoals ook de KHN suggereert, zijn dat de «Horeca-BV» meeprofiteert van een subsidie aan een stichting of vereniging die bijvoorbeeld bedoeld is voor cultuur- of sportactiviteiten.3 Dit leidt tot een risico op oneerlijke concurrentie.
Deze discussie gaat over de vraag of de BV profiteert van de subsidie voor de stichting of vereniging. Om oneerlijke concurrentie met subsidies te voorkomen kunnen voorwaarden worden gesteld voor, en verplichtingen worden verbonden aan een subsidie. Dit kan niet op basis van de Wet markt en overheid maar wel op basis van de Algemene wet bestuursrecht en op basis daarvan opgestelde gemeentelijke verordeningen. Een overheid kan onder andere voorwaarden en verplichtingen aan een subsidie verbinden om oneerlijke concurrentie en nadelige gevolgen voor derden uit te sluiten. Indien een ondernemer oneerlijke concurrentie ervaart door een subsidieverstrekking of lening, dan kan de onderneming hiertegen bezwaar en beroep instellen. De vraag of een subsidie leidt tot oneerlijke concurrentie is in eerste instantie aan het bestuursorgaan zelf (bij het nemen van het primaire besluit en eventueel bij de beoordeling van een bezwaarschrift) en indien beroep wordt ingediend, aan de rechter. Daar waar bij de subsidie sprake is van ongerechtvaardigde staatssteun, kan een ondernemer hierover een klacht indienen bij de Europese Commissie.
Deelt u de mening dat dergelijke constructies tot oneerlijke concurrentie kunnen leiden waar ondernemers schade van kunnen ondervinden?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze dient de Wet Markt en Overheid aangepast te worden om deze oneerlijke concurrentie een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Aandelenbeurzen niet gelukkig met nieuwe handelsregels’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aandelenbeurzen niet gelukkig met nieuwe handelsregels» uit het Financieele Dagblad van 5 februari 2018?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van dit bericht? Bereiken dezelfde ontevreden geluiden het ministerie? Wat zijn de ervaringen van de toezichthouder in de (korte) tijd dat Markets in Financial Instruments Directive II (MiFiD II) nu in werking getreden is?
De in het Financieele Dagblad (FD) van 5 februari jl. geuite «ontevreden geluiden» hebben de exploitanten van handelsplatformen gedeeld met de betrokken Europese en nationale toezichthouders. Deze geluiden zijn ook bij het ministerie bekend.
Wat betreft de ervaringen van de toezichthouders met de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 (MiFID II), die vanaf 3 januari 2018 moet worden toegepast, kan worden opgemerkt dat zij sinds die datum een toename van de Europese handelsvolumes hebben waargenomen voor aandelen die worden verhandeld op transparante handelsplatformen voor aandelen en door beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling (SI). Die toename lijkt vooral het gevolg te zijn van een verplaatsing van de zogenoemde Over-The-Counter (OTC) handel in aandelen, die voor 3 januari 2018 voor een belangrijk deel op niet-transparante Broker Crossing Networks plaatsvond, naar transparante plaatsen van uitvoering.2 Deze ervaringen zijn in lijn met de verwachtingen van de Europese wetgever voorafgaande aan het van toepassing worden van MiFID II.
De «ontevreden geluiden» richten zich met name op de vanaf het begin van dit jaar toegenomen handel in aandelen door beleggingsondernemingen met SI. Deze beleggingsondernemingen voeren bilateraal en voor eigen rekening (met eigen kapitaal) orders van cliënten uit.3 Zij mogen (anders dan multilaterale handelsplatformen) geen koop- of verkoopintenties van derden bij elkaar brengen. Vanaf 3 januari jl. geldt voor beleggingsondernemingen met SI de verplichting om voor aandelen vaste koersen (firm quotes) af te geven. Als gevolg van die verplichting is er sprake van meer transparantie voor de handel (pre trade transparency) dan bij de hiervoor bedoelde OTC-handel in aandelen.
Wat betreft de regels inzake transparantie voor de handel kan verder worden opgemerkt dat de op de multilaterale «Europese aandelenbeurzen» geldende voorschriften inzake transparantie voor de handel in belangrijke mate overeenkomen met de voor beleggingsondernemingen met SI geldende voorschriften. Een materieel verschil betreft het tick size regime. Beleggingsondernemingen met SI mogen – kort samengevat – een order of quote op meer getallen achter de komma beprijzen dan multilaterale handelsplatformen.4 Kleinere tick sizes leiden doorgaans tot kleinere verschillen tussen bied- en laatprijzen hetgeen tot lagere uitvoeringskosten kan leiden. ESMA is voornemens om middels een wijziging van de relevante gedelegeerde verordening de verschillen tussen beide tick size regimes weg te nemen. 5
Verwacht u dat MiFiD II ertoe zal leiden dat, zoals het artikel stelt, «beleggers de transparante platforms zullen verlaten voor minder transparante afwikkelsystemen»? Wat zijn de effecten hiervan? Was deze substitutie bij de wetsbehandeling al voorzien? Vindt u eveneens dat zo’n overstap tegen de geest van de wet ingaat? Welke mogelijke stappen kunnen genomen worden teneinde deze effecten tegen te gaan, en is dit wenselijk?
Nee, naar verwachting zal MiFID II geen omvangrijke verplaatsing van handelsvolumes van multilaterale handelsplatformen naar bilaterale afwikkelsystemen (en in het bijzonder beleggingsondernemingen met SI) tot gevolg hebben. Wel mag worden verwacht dat zowel de handelsvolumes op die handelsplatformen als die van beleggingsondernemingen met SI zullen toenemen. Die verwachting is gebaseerd op de in de verordening markten voor financiële instrumenten (MiFIR) opgenomen handelsverplichting (trading obligation) voor aandelen. Op basis van die handelsverplichting moeten aandelen in beginsel op een gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit (MTF) of door een beleggingsonderneming met SI worden verhandeld. Die verplichting zal tot gevolg hebben dat (bilaterale) OTC-handel in aandelen zal worden verplaatst naar deze transparante plaatsen van uitvoering. In het hiervoor bedoelde FD-artikel wordt ook op dit door MiFID II beoogde effect gewezen.
Is deze overstap naar minder transparante afwikkelsystemen een reactie op de wetgeving die bedoeld is om geautomatiseerd handelen (High Frequency Trading) tegen te gaan? Bereikt de wetgeving haar doel dan wel, als handelaren over kunnen stappen op minder transparante systemen? Bent u het eens met uw ambtsvoorganger in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34583–6) dat met de huidige wetgeving «een goede balans is gekozen en dat algoritmische handel niet onnodig wordt beperkt»?
Naar het oordeel van de toezichthouders kan nu nog niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate het van toepassing worden van MiFID II heeft geleid tot een verplaatsing van handelsvolumes van multilaterale handelsplatformen voor aandelen naar (bilaterale) afwikkelsystemen. Indien een zodanige verplaatsing heeft plaatsgevonden, zou dit mede veroorzaakt kunnen zijn door het (afwijkende) tick size regime dat moet worden toegepast door beleggingsondernemingen met SI. Hierbij moet worden opgemerkt dat als een dergelijke verplaatsing daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, dit effect hoogstwaarschijnlijk van tijdelijke aard is, gezien de in voorbereiding zijnde wijziging (door ESMA) van de relevante gedelegeerde verordening die de verschillen tussen de verschillende tick size regimes moet wegnemen. Daarnaast hebben de toezichthouders vastgesteld dat een aantal beleggingsondernemingen met SI vooruitlopend hierop het voor multilaterale handelsplatformen geldende tick size regime reeds toepassen.
De in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Wet implementatie richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 neergelegde opvatting van mijn ambtsvoorganger dat – kort samengevat – MiFID II de algoritmische handel in financiële instrumenten niet onnodig beperkt, is nog steeds van toepassing.6
Wat is uw reactie op het door de beurskoepel Fese beschreven «ongelijke speelveld», voortkomend uit het feit dat interne afwikkelsystemen een uitzonderingspositie in de wet hebben? Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de door de Europese Autoriteit voor Effecten en Markten (ESMA) gestarte marktconsultatie?
Zoals aangegeven, geldt voor beleggingsondernemingen met SI momenteel een afwijkend tick size regime. Voor het overige is wat betreft de voorschriften met betrekking tot transparantie voor handel geen sprake van een uitzonderingspositie voor dergelijke beleggingsondernemingen. De reden voor het verschil met betrekking tot de tick size regels is gelegen in het feit dat deze beleggingsondernemingen voor eigen rekening (met hun eigen kapitaal) handelen. Met andere woorden: de beleggingsonderneming treedt steeds als tegenpartij op waardoor hij risico loopt. Dit laatste geldt niet bij handel in aandelen die op multilaterale handelsplatformen plaatsvindt. Ondanks deze bijzondere positie van beleggingsondernemingen met SI is ESMA voornemens hen te verplichten om bij de handel in aandelen hetzelfde tick size regime toe te passen als dat bij de handel in aandelen op multilaterale handelsplatformen moet worden toegepast.
Ik zal uw Kamer informeren over de resultaten van de door ESMA uitgevoerde marktconsultatie van de tick size regels. ESMA zal die resultaten ook via haar website bekend maken.
Hoe blijft u de relevante financiële wetgeving, zoals MiFID II, volgen teneinde mogelijke negatieve effecten vroegtijdig te signaleren en indien nodig tegen te gaan? Wanneer wordt de werking van de wet geëvalueerd? Wordt er contact onderhouden met de relevante spelers in het veld?
Vanzelfsprekend worden door het ministerie contacten onderhouden met «de relevante spelers in het veld» aangezien die contacten behulpzaam kunnen zijn bij het reeds in een vroegtijdig stadium onderkennen van niet beoogde effecten van wet- en regelgeving. MiFID II en MiFIR, die zijn verwerkt in de Wet implementatie richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014, bevatten verschillende evaluatiebepalingen die de Europese Commissie verplichten om (na raadpleging van ESMA) aan het Europees parlement en de Europese Raad een rapport of een verslag uit te brengen over de werking van verschillende onderdelen van die richtlijn en verordening. Zo dient de Europese Commissie bijvoorbeeld voor 3 maart 2020 een rapport uit te brengen over de effecten van de in MiFID II opgenomen voorschriften met betrekking tot algoritmische handel en eveneens voor die datum verslag uit te brengen over het effect in de praktijk van de in MiFIR opgenomen voorschriften inzake transparantie voor en na de handel in aandelen.
Het onder verscherpt toezicht plaatsen van Woonstichting Vooruitgang uit Sassenheim |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat de Sassenheimse Woonstichting Vooruitgang in de gemeente Teylingen recent onder verscherpt toezicht is geplaatst?1
Dat is correct. Hiervoor verwijs ik naar het persbericht van de Autoriteit woningcorporaties (Aw) van 19 december jl.2
Kunt u tevens bevestigen dat het bij de stichting al een half jaar hommeles is en dat de Autoriteit Woningcorporaties afgelopen zomer al constateerde dat de governance van de woonstichting tekortkomingen vertoonde?
De Aw heeft een governance-inspectie uitgevoerd in maart 2017 en daarna een interventie gepleegd op 16 mei 2017. De Aw heeft daarin de corporatie opgelegd dat zij een verbeterplan moet opstellen en uitvoeren. Dit verbeterplan had met name betrekking op de gesignaleerde tekortkomingen in de governance.
Welke tekortkomingen vertoont de governance van de woonstichting precies, welke oorzaken liggen daaraan ten grondslag en moet vastgesteld worden dat de directeur-bestuurder van de woonstichting, in strijd met de statuten van de stichting, de Governancecode voor woningcorporaties niet heeft nageleefd?
De voormalige Raad van Commissarissen heeft eind maart 2017 aangegeven dat sprake was van een fundamenteel verschil van inzicht tussen raad en bestuurder over de «governance» van de corporatie, hetgeen de Aw ook heeft geconstateerd. De zorgen en twijfels van de Aw betroffen in eerste instantie de relatie tussen bestuurder en Raad van Commissarissen.
Eind oktober heeft de voormalige raad conform artikel 29 BTIV een melding gedaan van «een onoverbrugbaar geschil tussen het bestuur en de raad van commissarissen». In de optiek van de Aw bestonden er fundamentele verschillen van inzicht tussen raad en bestuurder met name over de wederzijdse taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden.
De voormalige Raad van Commissarissen heeft per brief van 8 december 2017 aan de Aw onder andere het volgende aangegeven: «Er is onvoldoende zicht op oplossingen binnen afzienbare termijn.» en «Gelet op het geheel van omstandigheden, achten wij het niet zorgvuldig en niet passend onze zetel als raad van commissarissen aan te houden.»
In haar verantwoordingsgegevens over 2016 heeft de corporatie aangegeven dat de statuten zijn nageleefd. De naleving van de governancecode maakte geen onderdeel uit van de uitgevoerde governance-inspectie. De Aw toetst op de vereisten uit de Woningwet en niet op de naleving van de governancecode van de sector voor zover dat niet raakt aan de wettelijke vereisten. Naleving van de governancecode wordt door de sector zelf gedaan.
Kunt u bevestigen dat de Autoriteit Woningcorporaties (de Autoriteit) medio 2017 al een interventie bij de woonstichting Vooruitgang heeft gepleegd? Wat was de aanleiding voor deze interventie en waaruit bestond deze?
Zie antwoord vraag 2.
Welke redenen liggen ten grondslag aan het opstappen van de complete raad van commissarissen van de woonstichting Vooruitgang?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de Autoriteit vindt dat met het opstappen van alle leden van de raad van commissarissen de problemen eerder verergerd zijn? Deelt u die visie?
Het opstappen van alle leden van de Raad van Commissarissen is voor de Aw reden geweest voor het instellen van verscherpt toezicht. Ik acht dat een logische stap, omdat het wegvallen van intern toezicht bij een corporatie een ernstig feit is.
Is het u bekend welke verergerde problemen de Autoriteit hierbij op het oog heeft en wat de overwegingen van de Autoriteit zijn om de woonstichting nu onder verscherpt toezicht te plaatsen?
Zie antwoord vraag 6.
Waarop is het verschil van mening tussen de directeur-bestuurder en de raad van commissarissen van de woonstichting gebaseerd?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat, in lijn met de statuten en het Reglement werkwijze voor de raad van commissarissen van de woonstichting Vooruitgang, de raad van commissarissen toezicht dient te houden op het doen en laten van de directeur-bestuurder en deze zo nodig kan schorsen en ontslaan?
In de statuten van Woonstichting Vooruitgang is de toezichthoudende taak van de Raad van Commissarissen en de bevoegdheid van de Raad van Commissarissen tot schorsen en ontslaan van het bestuur geregeld. Het Reglement werkwijze voor de raad van commissarissen gaat wel in op het gegeven dat de Raad van Commissarissen toezicht dient te houden op de bestuurder, maar niet op schorsing en ontslag.
Waarom heeft de raad van commissarissen niet besloten om de directeur-bestuurder te schorsen of te ontslaan?
De voormalige Raad van Commissarissen heeft een voorgenomen besluit tot onmiddellijke schorsing van de bestuurder genomen en is daarna opgestapt.
Hoe kan het dat bij een substantieel verschil van opvatting over de governance tussen de raad van commissarissen en de directeur-bestuurder, de complete raad van commissarissen opstapt en de directeur-bestuurder aanblijft? Wat vinden de Autoriteit en u van deze (omgekeerde) gang van zaken?
Het is een eigen beslissing van de RvC geweest om voltallig op te stappen. De Aw vindt deze gang van zaken ongebruikelijk en ongewenst.
Worden op grond van de statuten van de woonstichting de leden van de raad van commissarissen benoemd door de raad van commissarissen?
Ja, met uitzondering van de situatie van ontstentenis en belet waarin de gehele Raad van Commissarissen is weggevallen.
Zijn er tijdelijk drie kandidaten benoemd in het kader van het intern toezicht? Zo ja, door wie zijn deze kandidaten aangezocht en benoemd, nu de raad van commissarissen in oude samenstelling al eerder voltallig is opgestapt?
In de statuten van de corporatie is opgenomen dat bij belet of ontstentenis van alle leden van de Raad van Commissarissen de bestuurder de Minister belast met de zorg voor de volkshuisvesting verzoekt tijdelijk te voorzien in intern toezicht (hierna: «tijdelijke voorziening»). Deze tijdelijke voorziening dient onder andere zorg te dragen voor de formatie van een Raad van Commissarissen. De Aw is gemandateerd om te voorzien in tijdelijk intern toezicht en heeft op 9 januari jl. drie tijdelijke intern toezichthouders aangesteld voor een periode van drie maanden. Hun namen zijn: mevrouw N. Boudrie-Poll en de heren prof. dr. mr. G.D. Minderman en mr. A.L.M. Vlak.
Wat vindt u, terwijl de woonstichting Vooruitgang onder verscherpt toezicht is geplaatst, van de mededeling van de directeur-bestuurder aan het gemeentebestuur van Teylingen dat het een interne kwestie betreft?
De directeur-bestuurder heeft aan de Aw aangegeven dat hij zich niet herkent in deze en dat hij over het opstappen van de RvC in openheid heeft gecommuniceerd met het lokale bestuur. Uit het feit dat er een interventie heeft plaatsgevonden door de extern toezichthouder, kan reeds worden geconcludeerd dat het om meer gaat dan een interne kwestie. Het intern toezicht ziet er onder andere op toe dat de belangen van stakeholders (met name gemeente en de huurders) voldoende zijn geborgd en met name om die reden acht ik het wegvallen van het intern toezicht ook een externe aangelegenheid.
Wat vindt u van het feit dat de directeur-bestuurder, op grond van zijn perceptie dat het een interne kwestie betreft, weigert aan het gemeentebestuur van Teylingen volledige opening van zaken te geven over de exacte gang van zaken bij de woonstichting?
Bestuurder heeft aan de Aw aangegeven dat hij zich niet herkent in de weergave in de vraagstelling. In algemene zin acht ik het van belang dat corporaties openheid en transparantie betrachten naar hun stakeholders zoals gemeenten.
Deelt u de conclusie dat vanwege de publieke taak van de woningstichting snel volledige openheid en transparantie noodzakelijk is, nu huurders en het gemeentebestuur van Teylingen, door de opstelling van de directeur-bestuurder, belangrijke informatie die hen direct raakt, ontberen?
De bestuurder heeft aan de Aw aangegeven al zo te handelen en zo ook te blijven handelen. Een dergelijke handelwijze ligt in de rede. De Aw zal hier ook op aandringen bij de corporatie en waar nodig handelend optreden.
Onderschrijven u en de Autoriteit de opvatting van de directeur-bestuurder dat «deze bewaking niets met de bedrijfsvoering te maken heeft en er ook financieel niks aan de hand is. Integendeel, Vooruitgang is financieel hartstikke gezond»? Zo nee, wat is dan uw oordeel en waarop is dat gebaseerd?
De Aw kan bevestigen dat er op dit moment geen sprake is van zorgen omtrent de financiële positie. Het verscherpt toezicht komt met name voort uit de governanceproblemen en het wegvallen van het intern toezicht.
Op welke wijze kan gewaarborgd worden dat de financiële continuïteit van de woonstichting Vooruitgang op korte en lange termijn gezond is, de plannen voor de sociale woningbouw in de gemeente Teylingen niet in het gedrang komen, de huurders van de woonstichting zich geen zorgen hoeven te maken en zij geen gevolgen zullen ondervinden van de gang van zaken bij de woonstichting?
De Aw heeft ervoor gezorgd dat is voorzien in het intern toezicht bij de corporatie. Dit intern toezicht gaat tevens zorgdragen voor de formatie van een nieuwe raad van commissarissen. De financiële positie van de corporatie geeft op dit moment geen aanleiding tot zorgen. De corporatie is gehouden tot het opstellen en uitvoeren van een herstelplan voor de governance van de corporatie. Deze aanpak moet ertoe leiden dat huurders geen nadeel ondervinden van de ontstane situatie.
De voortgang van het kledingconvenant en het tekortschieten van de verbeterplannen van kledingbedrijven |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «De verbeterplannen van de kledingindustrie schieten nog steeds tekort»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het ontbreken van veel kledingbedrijven als deelnemer aan het Convenant Duurzame Kleding en Textiel? Verwacht u het doel van 50 procent deelname komend jaar te gaan halen? Deelt u de mening dat een hoge deelname van bedrijven aan het convenant zwaar moet meetellen in de evaluatie van de convenanten, omdat anders een gelijk speelveld ontbreekt?
Er zal hard gewerkt moeten worden om in 2018 minstens de helft van de textiel- en kledingbedrijven mee te laten doen met het convenant. Voor een grotere impact moet een aantal grote internationale merken zich ook verbinden aan het convenant, aangezien die ongeveer de helft van de Nederlandse markt beslaan. Mede om deze reden wordt er samengewerkt met het vergelijkbare textielconvenant in Duitsland; deze samenwerking vergroot het bereik en de impact van beide convenanten.
In het regeerakkoord staat dat het kabinet het IMVO-convenantenbeleid over twee jaar zal evalueren, en op basis daarvan besluiten of en welke aanvullende (dwingende) maatregelen nodig zijn. In de evaluatie wordt ook zeker gekeken naar het percentage deelnemende bedrijven.
Hoe verklaart u dat van de deelnemende bedrijven slechts 18% een uitgewerkt plan heeft om misstanden als kinderarbeid en moderne slavernij tegen te gaan en werknemers een leefbaar loon en een veilige werkplek te bieden? Gaat dit percentage in 2018 naar 100%? Zo nee, waarom niet?
Hier is sprake van een misverstand. De genoemde percentages hebben betrekking op een – in het voorjaar 2017 uitgevoerde – zelfevaluatie over de implementatie van gepaste zorgvuldigheid. Het betreft hier een geaggregeerd percentage met «ja» beantwoorde vragen, en niet een percentage bedrijven. Deze informatie zegt dus niets over het aantal bedrijven dat wel of geen actie heeft genomen op genoemde categorieën, maar geeft een algemeen inzicht in de stand van zaken aan het begin van de uitvoering van het convenant.
In de zomer van 2017 dienden bijna alle (57) bedrijven ook hun plan van aanpak in waarin zij toelichten hoe zij het proces van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) inrichten. De vier overige bedrijven hebben geen plan ingeleverd vanwege faillissement of moeilijke economische omstandigheden. Het secretariaat van het convenant heeft de plannen geanalyseerd en is hierover in gesprek gegaan met de bedrijven. Ook hieruit bleek dat niet alle bedrijven even vergevorderd zijn in de implementatie van gepaste zorgvuldigheid.
Het kabinet verwacht dat bedrijven het komende jaar forse stappen zetten. In het voorjaar van 2018 zullen deelnemende bedrijven wederom een zelfevaluatie uitvoeren. Het secretariaat beoordeelt of de inspanningen en de voortgang van de deelnemende bedrijven redelijk zijn, gegeven de omvang van het bedrijf, de positie in de keten en de mate van ervaring met IMVO. Van bedrijven die op onderdelen geen of slechts beperkte voortgang kunnen rapporteren wordt verwacht dat zij inzichtelijk maken waarom zij niet meer voortgang hebben gerealiseerd.
Hoe verklaart u dat slechts 17% van de bedrijven de risico’s in de eigen keten voldoende heeft onderzocht op basis van een analyse van potentiële risico’s? Gaat dit percentage in 2018 naar 100%? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u het belang van transparantie en het publiceren van de productielocatielijst? Erkent u dat op basis van de huidige informatie consumenten nog steeds geen inzicht hebben hoe de productieketen en de verbeterplannen per kledingmerk er uitziet? Bent u bereid om de transparantie te vergroten?
Het kabinet erkent, net als de andere partijen van het convenant, het belang van transparantie. Zo moeten deelnemende bedrijven uiterlijk in het derde jaar na aansluiting bij het convenant publiekelijk communiceren over hun IMVO inspanningen.
Voor de publicatie van de productieketen per kledingmerk geldt een andere afspraak. Tijdens de onderhandelingsfase bereikten partijen overeenstemming over het publiceren van een geaggregeerde lijst, omdat publicatie van de productieketen per kledingmerk volgens veel bedrijven de concurrentiepositie negatief kan beïnvloeden. Deze afspraak heeft geleid tot de publicatie van de 2802 productielocaties. Overigens communiceren een aantal bedrijven wel op individuele basis over hun productieketen, bijvoorbeeld via hun eigen websites.
De praktijk laat zien dat de huidige constructie met een geaggregeerde productielijst wel werkt om misstanden aan te pakken. De toegenomen transparantie heeft al tot concrete gesprekken en oplossingen geleid tussen maatschappelijke organisaties en bedrijven over misstanden in fabrieken die op de geaggregeerde lijst staan.
Klopt het dat in de jaarrapportage geen aandacht is besteed aan een stappenplan voor leefbare lonen? Worden leefbare lonen expliciet meegenomen in de verbeterplannen die bedrijven moeten opstellen?
Leefbaar loon is een van de negen thema’s van het convenant. Convenantspartijen hebben vastgesteld dat leefbaar loon en vakbondsvrijheid cruciaal zijn en verbetering op deze twee thema’s een positief effect heeft op alle andere sociale thema’s. Leefbaar loon is dan ook op verschillende manieren geprioriteerd in de werkzaamheden van het afgelopen jaar. Zo heeft het convenant een praktische training gegeven over leefbaar loon, is een collectief project leefbaar loon gestart en is gewerkt aan een concept stappenplan (roadmap) voor leefbaar loon. Het stappenplan is nog in ontwikkeling en is daarom nog niet meegenomen in de jaarrapportage. Het stappenplan vormt, net als de verdere ontwikkeling van het collectieve project, een van de prioriteiten van 2018.
Daarnaast wordt van aangesloten bedrijven verwacht dat zij in hun risicoanalyse aandacht besteden aan alle negen thema’s, waaronder leefbaar loon. Wanneer bedrijven in het proces van gepaste zorgvuldigheid een gebrek aan leefbaar loon als prioritair risico identificeren, komt dit ook terug in het plan van aanpak. In meerdere plannen van aanpak staan dan ook acties die bijdragen aan het toewerken naar leefbare lonen; bijvoorbeeld het aangaan van de dialoog over dit onderwerp met leveranciers, het maken van een analyse van de eigen inkooppraktijken in relatie tot leefbaar loon en het realiseren van loonverbeteringen in de keten. Een van de deelnemers won de Fair Wear Foundation best practice award2 voor afspraken over een leefbaar loon en bijbehorende kledingprijs met een fabriek in Turkije.
Het bericht dat Achmea met een fusie van dochtermaatschappijen orde op zake probeert te stellen |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Was u – of één van de toezichthouders op de zorgverzekeraars – bekend met de financiële problemen bij zorgverzekeraar FBTO die ook moederbedrijf Achmea in het nauw brengen?1
Ja, DNB was op de hoogte van de financiële situatie bij FBTO. Verzekeraars zijn bij wet ook verplicht om (dreigende) solvabiliteitstekorten per direct te melden bij DNB. Door sterke groei in het aantal verzekerden bij FBTO Zorg en de onverwacht hoge toename van zorgkosten ontstond er financiële krapte bij FBTO. FBTO Zorg (onderdeel van De Friesland Zorgverzekeraar binnen de Achmea Groep) heeft vervolgens een herstelplan opgesteld en dit voorgelegd aan DNB. Dit herstelplan is door DNB goedgekeurd en wordt nu uitgevoerd.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat geld van premiebetalers van andere zorgverzekeraars gebruikt wordt om de financiële problemen van FBTO op te lossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Binnen een (zorg)verzekeringsgroep is kapitaal overdraagbaar. Dit geldt ook voor FBTO, De Friesland en Zilveren Kruis, zij kunnen dus kapitaal overdragen aan elkaar indien men dit nodig acht. Dit maakt de (zorg)verzekeraars binnen een groep financieel meer solide. Is de mogelijkheid van kapitaaloverdracht er niet, dan zouden de afzonderlijke zorgverzekeraars binnen een (zorg)verzekeringsgroep afzonderlijk ieder meer eigen vermogen moeten aanhouden om aan de kapitaalseisen te voldoen. Ook zou herstel bij tegenvallers dan alleen mogelijk zijn door de premie (aanmerkelijk) te verhogen. Dit is niet in het voordeel van verzekerden. DNB houdt toezicht op de financiële positie van zorgverzekeraars maar ook op het goede bestuur, zowel op het niveau van individuele zorgverzekeraars als op het niveau van een zorgverzekeringsgroep.
Vindt u het eerlijk als uiteindelijk de premiebetaler zal opdraaien voor het onverantwoorde gedrag van FBTO Zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De onderschrijding van de kapitaaleis door FBTO Zorg was, zo is mij gemeld door Achmea, te wijten aan een combinatie van financiële en niet-financiële factoren. FBTO Zorg heeft een sterke groei gehad van het aantal verzekerden en daardoor in combinatie met opgelopen zorgkosten in een situatie van onderdekking gekomen. Het aantal verzekerden en de kenmerken van deze verzekerden zijn in grote mate bepalend voor de verwachte schadelast en de hoogte van solvabiliteitvereisten van een zorgverzekeraar. FBTO Zorg heeft na het doorbreken van de kapitaaleis een herstelplan opgesteld om de financiële positie te versterken en dit herstelplan is goedgekeurd door DNB. Het eigen vermogen (de reserves) die zorgverzekeraars aan dienen te houden zijn bedoeld voor dit soort situaties, zodat niet de premiebetaler ineens de dupe is van een minder jaar bij een zorgverzekeraar. Doordat verzekerden jaarlijks over kunnen stappen van zorgverzekeraar is een scherpe premie belangrijk en dat kan alleen als de zorgverzekeraar de zaken goed op orde heeft.
Acht u het wenselijk dat moederbedrijf Achmea door middel van een fusie van dochterbedrijven Zilveren Kruis en De Friesland orde op zaken probeert te stellen bij het noodlijdende FBTO Zorg?
Het samengaan van deze zorgverzekeringsonderdelen die beide al onderdeel zijn van Achmea, is een oplossing voor het versterken van de financiële positie en de aansturing/governance van FBTO Zorg en in lijn met het herstelplan van FBTO Zorg dat bij DNB is ingediend.
Er vinden vaker fusies plaats tussen verzekeraars. Vorig jaar nog is Azivo opgegaan in Menzis en dit jaar geldt dat voor Cares in VGZ. Ik zie daar geen probleem in, doorgaans gaat het om een eigen bedrijfseconomische afweging. De ondernemingsraad van De Friesland heeft een zaak aangespannen tegen Achmea vanwege de fusie. De uitspraak in deze zaak is op het moment van schrijven nog niet bekend. Ik wacht het oordeel van de Ondernemingskamer af.
Kunt u uitleggen hoe de fusie van de twee dochterbedrijven een derde zorgverzekeringslabel veilig stelt? Erkent u dat dit voor verzekerden van alle drie de verschillende zorgverzekeraars zeer ondoorzichtig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De fusie betrof de fusie van twee zorgtakken die elk een eigen divisiestructuur kenden. Het fuseren van divisies inclusief moederbedrijf en dochters, betreft een complexe aangelegenheid. Belangrijkste is dat de organisatiestructuur van Zilveren Kruis na de fusie met divisie De Friesland Zorg eenduidig is en adequate sturing mogelijk maakt op alle basiszorgverzekeraars.
Verzekerden blijven ook na de fusie verzekerd bij de verzekeraar waar ze een polis hebben afgesloten. Voor hen verandert er feitelijk niets. De Nederlandse zorgverzekeraars hebben vaak een lange ontstaansgeschiedenis en bestaan van origine uit vele verschillende juridische entiteiten. Door de fusie is het financieel veiligstellen van een dochterbedrijf eenvoudiger en wordt de aansturing van de diverse juridische entiteiten vereenvoudigd. Door betere onderlinge samenwerking en waar mogelijk samenvoeging, neemt de risicospreiding toe, welke in het belang van verzekerden is. De keuze onder welke naam en label een zorgverzekeraar actief is, is aan de zorgverzekeraars zelf. Overigens ben ik van mening, zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling van VWS2 heb aangegeven, dat aantallen polissen en labels overzichtelijk moeten blijven voor de consument.
Wat vindt u ervan dat de ondernemingsraad van De Friesland noch de vakbonden van te voren zijn geïnformeerd over de ophanden zijnde fusie met Zilveren Kruis?2
Ik heb van Achmea begrepen dat zij overleg hebben gepleegd met zowel de vakbonden als de ondernemingsraden en de centrale ondernemingsraad. De centrale ondernemingsraad van Achmea en de ondernemingsraad van Zilveren Kruis hebben positief geadviseerd over de samenvoeging van De Friesland en Zilveren Kruis. De ondernemingsraad van De Friesland heeft echter een zaak aangespannen tegen Achmea vanwege de fusie. De uitspraak in deze zaak is op het moment van schrijven nog niet bekend. Ik wacht het oordeel van de Ondernemingskamer af.
Erkent u dat de claim dat verschillende zorgverzekerings-nv’s onder één moederbedrijf onafhankelijk zouden zijn door het beleid van Vereniging Achmea – dat de fusie afdwingt – schijn is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verschillende NV’s binnen Achmea kennen allen een eigen statutaire directie. De statutaire directeuren zijn hoofdelijk verantwoordelijk voor de kapitalisering en bedrijfsvoering van de desbetreffende NV. DNB ziet erop toe dat alle NV’s voldoende financieel gezond en solvabel zijn, en voldoen aan de eisen omtrent beheerste en integere bedrijfsvoering.
Vindt u het wenselijk dat een moederbedrijf meerdere zorgverzekeringsentiteiten onder zich heeft en doet alsof zij onafhankelijk zijn, terwijl bekend is dat deze verschillende entiteiten wel gezamenlijk tellen voor bijvoorbeeld solvabiliteitseisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het goed dat we meerdere zorgverzekeraars in Nederland hebben. Dan is er iets te kiezen. Het principe dat er meerdere entiteiten deel uitmaken van een groep, komt veel voor in ons Nederlandse zorgstelsel. Verzekeraars bundelen hiermee activiteiten als zorginkoop en schadeafhandeling. Ook is het risico van een groep verzekeraars lager en daarmee de kapitaalsvereisten. Wel vind ik het belangrijk dat zorgverzekeraars hierover transparant zijn.
Erkent u dat door het geschuif met vermogens binnen de groep zorgverzekeraars die onder één moederbedrijf vallen er onverantwoord met gemeenschapsgeld kan worden omgegaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik vind dat niet onverantwoord. Zorgverzekeringspremies blijven binnen de zorg en binnen de zorgverzekeringsgroep. Financiële meevallers vloeien terug in de reserves of naar de verzekerden in de vorm van gedempte premiegroei. Wat mij betreft wordt hiermee op verantwoorde wijze om gegaan met gemeenschapsgeld.
Wat betekent het schuiven met vermogens, zoals gebeurt bij Achmea, Zilveren Kruis, De Friesland en FBTO, voor het toezicht van De Nederlandsche Bank en de Nederlandse Zorgautoriteit? Hebben zij voldoende zicht of er oirbaar met de premiegelden wordt omgesprongen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De financiële situatie van verzekeraars zoals Zilveren Kruis, De Friesland en FBTO valt onder toezicht van DNB. Bij wet is verplicht dat verzekeraars solvabiliteitstekorten per direct melden bij DNB. Daarnaast zijn verzekeraars verplicht periodiek financiële rapportages met accountsverklaringen aan DNB aan te leveren. Verzekeraars informeren DNB bovendien proactief over aanstaande kapitaaltransacties binnen de groep en stellen DNB op de hoogte van hun kapitaalbeleid. Op deze manier heeft DNB de financiële problemen bij FBTO tijdig geconstateerd en FBTO gevraagd een herstelplan in te dienen. Ik ben daarmee van mening dat DNB adequaat toezicht kan houden.
Wat gebeurt er met de – met premiegeld – opgebouwde reserves van een zorgverzekeraar, wanneer deze met zijn activiteiten stopt of failliet gaat? Ziet de premiebetaler nog iets terug van de reserve? Kunt u uw antwoord toelichtend?
De reserves van zorgverzekeraars zijn juist onderworpen aan strenge eisen onder Solvency II wetgeving om te voorkomen dat verzekeraars failliet gaan. DNB houdt toezicht met als doel de rechten van polishouders te beschermen en zodoende faillissementen te voorkomen. In de praktijk zal bij beëindiging of dreigend faillissement eerder sprake zijn van een fusie en zal de verzekerde er weinig van merken. Mocht een faillissement toch het geval zijn, dan is het wettelijk zo geregeld dat verzekerden daar niet de dupe van worden en te allen tijde zorg geleverd krijgen. In geval van faillissement wordt de verzekeringsovereenkomst tussen de verzekeraar en verzekeringnemer van rechtswege ontbonden. De rechtspersoon wordt afgewikkeld volgens het toepasselijke wettelijk kader, waarbij eerst de vorderingen van de schuldeisers (in volgorde van hun voorrangspositie) worden vergoed. Vorderingen van verzekeringnemers jegens de failliete zorgverzekeraar worden op grond van de Zorgverzekeringswet door het Zorginstituut Nederland vergoed. Dit geldt overigens alleen voor verzekeringsnemers met een restitutiepolis. Zij kunnen een vordering jegens de failliete zorgverzekeraar hebben indien zij een rekening van een zorgaanbieder zelf hebben betaald. Verzekerden met een naturapolis betalen nooit een rekening zelf en hebben op die grond nooit een vordering op de failliete zorgverzekeraar.
Inherent aan een noodregeling of faillissementprocedure is dat veelal niet aan alle verplichtingen kan worden voldaan, dus de reserve moet worden ingezet om (een deel) van de vorderingen van de schuldeisers te vergoeden. Wanneer een zorgverzekeraar zelf besluit haar activiteiten stop te zetten is statutair bepaald wat er met de nog aanwezige reserves gebeurt, nadat is voldaan aan alle lopende verplichtingen.
Deelt u de mening dat voor de meeste mensen niet duidelijk is dat FBTO Zorg onder Achmea valt, zodat het onwaarschijnlijk is dat het getoonde wanbestuur ertoe bijdraagt dat mensen ervoor zullen kiezen om van zorgverzekeraar over te stappen wegens slecht bestuur?
Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars transparant zijn over het feit dat er meerdere entiteiten onder een zorgverzekeringsgroep vallen. FBTO zorg en Achmea zijn in hun communicatie met klanten en in de voorwaarden voldoende duidelijk over het feit dat FBTO zorg deel uitmaakt van Achmea.
Hoe duidt u de uitspraak van Achmea dat het niet van plan is winst uit te keren3 in het licht van de herhaalde oproep van Achmea om winstuitkering voor zorgverzekeraars toe te staan?4
Ik heb van Achmea begrepen dat winstuitkering uit de zorgverzekeringsgroep niet aan de orde is. Achmea heeft nooit winst uitgekeerd uit de zorgverzekeringsgroep en is dat ook niet van plan. Dit is ook zo in de statuten van zowel Zilveren Kruis als De Friesland vastgelegd.