Fysiotherapeutische zorg die medisch noodzakelijk is, maar die niet in het basispakket zit |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Kuipers |
|
Bent u ermee bekend dat ouderen met een basisverzekering zelf fysiotherapie moeten betalen en daarvan afzien, hoewel deze onmisbaar is voor hun medische welbevinden?
Ja, hier ben ik mee bekend. Wel wordt hun fysiotherapie (of oefentherapie) vanaf de 21e behandeling vergoed vanuit de basisverzekering als het fysio- of oefentherapie betreft voor een aandoening op de chronische lijst. Fysio- en oefentherapie tot en met de 20e behandeling kan vergoed worden vanuit een aanvullende verzekering, en in sommige gevallen vanuit de gemeentepolis.
Deelt u de veronderstelling dat het tijdig verlenen van fysiotherapeutische zorg kosten kan besparen die ontstaan door zorgmijding?
Ja ik deel uw veronderstelling. Het tijdig verlenen van fysio- en oefentherapeutische zorg kan eventuele toekomstige kosten besparen door het voorkomen van (duurdere) zorg in het ziekenhuis. Mits de zorg van de fysio- of oefentherapeut aantoonbaar effectief is. Aanwijzingen voor het voorkomen van (duurdere) zorg komen ook naar voren in recent gepubliceerde onderzoeken (Ecorys1, Equalis2 en SiRM3). Dit wordt bevestigd uit monitoring door het Zorginstituut4. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat mensen met claudicatio intermittens (etalagebenen) minder ziekenhuiszorg nodig hebben als zij gesuperviseerde looptherapie ontvangen.
Is het mogelijk om te bezien of de huisarts en/of specialist in overleg met de fysiotherapeut een behandelplan kan opstellen dat ook onder de basisverzekering valt (Duitse systeem), wat de medische situatie van een patiënt ten goede komt, zorgmijding voorkomt en over het geheel genomen uiteindelijke kostenbesparend werkt?
Fysiotherapie is een zelfstandig beroep volgens artikel 3 wet BIG en fysiotherapeuten stellen zelf behandelplannen op.
Ik ben daarom geen voorstander van een vergelijkbaar systeem als in Duitsland, waarbij we artsen weer een rol geven in het bepalen van het fysiotherapeutische behandelplan. Er zijn diverse ontwikkelingen om de inzet van de fysiotherapeut verder te verbreden en daarmee passende zorg te bevorderen. Denk hierbij aan de pilot directie doorverwijzing, waarbij gekeken wordt of fysiotherapeuten kunnen doorverwijzen naar de medisch specialist. Verder denk ik ook aan de inzet van fysiotherapeuten met aanvullende kwaliteitseisen, zoals Extended Scope Specialisten, die huisartsen kunnen adviseren over aanvullende onderzoeken en doorverwijzing. Dit soort ontwikkelingen kunnen bijdragen aan een sterkere eerstelijnszorg waarbij alle professionals zo optimaal mogelijk worden ingezet. In het IZA zetten we daarop in.
Om de inzet van de fysio- en oefentherapeut te ondersteunen, vind ik het belangrijk dat er gekeken wordt naar wat een passende aanspraak voor fysio- en oefentherapeutische zorg is. Het Zorginstituut heeft daarom een opdracht voor het traject «Naar een passende aanspraak voor eerstelijns fysio- en oefentherapie» gekregen5. Op 20 mei 2022 informeerde ik de Kamer over de stand van zaken6. Op dit moment werken de beroepsgroepen KNGF, SKF en VvOCM intensief samen met ZN en de Patiëntenfederatie aan de ontwikkeling van het Kwaliteitskader Fysio- en Oefentherapie. Ook de NZa is aangesloten bij dit traject. Mede op basis van het kwaliteitskader zal het Zorginstituut advies uitbrengen over een geschikte vormgeving van de aanspraak van eerstelijns fysio- en oefentherapie in de basisverzekering, daarbij rekening houdend met de uitgangspunten van passende zorg. Met als doel om per 1 januari 2025 een passende aanspraak te realiseren voor fysio- en oefentherapie.
Is het mogelijk om hiermee een pilot te starten in het kader van de transformatiemiddelen uit het Integraal Zorgakkoord, om zo te bezien hoe de kloof tussen niet vergoede fysiotherapie in de zorgpolis en fysiotherapeutische behandelingen die volgens de huisarts en/of specialist wel nodig zijn, kan worden overbrugd?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Vulva maakt nummer over abortus genaamd 'Kill The Baby' en over misbruikers genaamd 'Abusers'' |
|
Mirjam Bikker (CU), Chris Stoffer (SGP) |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vulva maakt nummer over abortus genaamd «Kill The Baby» en over misbruikers genaamd «Abusers»»1 en de albumreleaseparty op 27 augustus jongstleden?
Ja.
Deelt u de opvatting dat de wijze waarop in de muziek en op de releaseparty over zoiets kwetsbaars als abortus wordt gesproken ronduit schokkend is?
Ik vind dat in het nummer «Kill the baby» op weinig tactvolle wijze wordt gezongen over abortus. Echter, het nummer valt wat mij betreft onder de vrijheid van artistieke expressie. Hoe precies op de releaseparty is gesproken over abortus is mij niet bekend. Ik begrijp uit een artikel op de website Vice dat op de bewuste avond een veelzijdig programma is aangeboden rond het thema abortus.
Hoe verhoudt de tekst en boodschap van het nummer «Kill the Baby» zich tot de manier waarop de Wet afbreking zwangerschap (Waz) spreekt over abortus en de waarde van het ongeboren leven?
De tekst van het nummer hangt op geen enkele wijze samen met de manier waarop in de Waz wordt gesproken over abortus en de waarde van het ongeboren leven.
Deelt u de mening dat deze clip en muziek, waarin abortus als iets feestelijks wordt gepresenteerd, afbreuk doet aan het kabinetsbeleid om het aantal ongewenste en onbedoelde zwangerschappen en (herhaalde) abortussen te verminderen?
Het kabinetsbeleid staat los van deze clip en muziek. Met de aanpak voorkomen van en ondersteuning bij onbedoelde zwangerschap (het vervolg op het Zevenpuntenplan onbedoelde zwangerschap), zet het kabinet in op het voorkomen van en bieden van ondersteuning bij onbedoelde zwangerschappen2. Daarbij wordt keuzehulp en nazorg gegarandeerd voor eenieder die dit nodig heeft. Ook het bieden van goede, betrouwbare en vindbare informatie waarmee vrouwen weloverwogen keuzes kunnen maken hoort hierbij. Binnen de vormgeving en de uitvoering van het beleid wordt rekening gehouden met de verschillende opvattingen die over dit onderwerp leven: politiek maar zeker ook maatschappelijk. De gezondheid van vrouw en kind én de autonomie (keuzevrijheid) van de vrouw blijven hierbij leidend.
Betekent de betrokkenheid van de organisatie Ava bij de releaseparty dat de samenwerkingspartners van Ava, te weten Rutgers, Fiom, de Nederlandse Vereniging voor voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA), ook achter de boodschap van het nummer «Kill the Baby», zoals verwoord in het artikel «Feesten in een kerk voor het recht op abortus»2 staan?
De suggestie dat genoemde organisaties achter de boodschap van het nummer staan mist elke grondslag. Ik acht het echter niet gepast om te spreken voor deze organisaties; als zij zich willen uitlaten over de boodschap van het nummer, is dat aan hen. Overigens werkt het Ministerie van VWS constructief en naar tevredenheid samen met Rutgers, Fiom, de NVOG, de NGvA. Ook is in het kader van de aanpak voorkomen van en ondersteuning bij onbedoelde zwangerschap sinds kort de samenwerking met AVA gestart.
Zijn er bestuurlijke, dan wel juridische mogelijkheden om hiertegen op te treden? Zo ja, wat gaat u daarmee doen? Zo nee, waarom niet?
De vrijheid van artistieke expressie is een belangrijk gegeven en hoort bij onze samenleving. Als zodanig is die vrijheid nauw verbonden met het in de Grondwet verankerde recht op vrijheid van meningsuiting. Zolang een uiting niet discrimineert of onnodig kwetst wordt deze beschermd door dit recht. Het is niet ongebruikelijk dat kunst grenzen opzoekt om maatschappelijke discussie aan te wakkeren. Dat kunstenaars gebruik maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting is een grote verworvenheid, die niet zomaar ingeperkt mag worden. Ik acht ingrijpen dan ook ongewenst.
Kunt u toelichten welke grenzen er zitten voor publieke media om te berichten over gewelddadige en kwetsende kunstuitingen? Hoe beoordeelt u dat in deze kwestie?
Volgens art. 2.88, eerste lid, Mediawet 2008 bepalen publieke media-instellingen zelf vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod. Ze zijn daar dientengevolge ook zelf verantwoordelijk voor. Die onafhankelijkheid van de publieke omroep is een groot goed. De VPRO, net als alle andere omroepen, maakt daarbij in alle vrijheid zelf zijn afwegingen en keuzes op welke wijze de VPRO dat doet. Het is een kwestie van individuele smaak of men wel of niet gecharmeerd is van de inhoud van de berichtgeving. Het filmpje bij het nummer zal door sommigen aanstootgevend gevonden worden, en men kan het ook zien als artistieke expressie. Het is echter niet aan de overheid om een oordeel uit te spreken over het media-aanbod van de publieke media-instellingen.
Toezicht vooraf op de inhoud van tv-programma's is, zoals artikel 7, tweede lid, van de Grondwet bepaalt, nooit geoorloofd. De rechter kan eventueel naderhand bepalen dat een programma bepaalde grenzen heeft overschreden. Als aangifte is gedaan bij de politie en het Openbaar Ministerie zou tot strafrechtelijke vervolging overgaan, dan bepaalt de rechter als onafhankelijke instantie of de grenzen van het recht zijn overschreden.
Herinnert u zich dat op 5 juli 2022 een motie is aangenomen waarvan het dictum luidt: «(...) verzoekt de regering te bevorderen dat er structureel meer onderzoek gedaan wordt naar Long COVID, de diagnose, de biomedische oorzaak van Long COVID, de frequentie en de mogelijke behandelmethodes; verzoekt de regering de Kamer daarover binnen ongeveer een maand te informeren»?1
Ja
Bent u bekend met het feit dat het Amerikaanse volkstellingsbureau nu vragen over Long COVID in haar vragenlijsten meeneemt en dat de uitkomst is dat 16 miljoen Amerikanen in de leeftijdscategorie 18–65 vertellen dat ze Long COVID hebben en twee tot vier miljoen van deze mensen niet kunnen werken?2
Ja
Is het u bekend dat het ook in Nederland om aanzienlijke aantallen mensen moet gaan, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het feit dat het UWV in de eerste helft van 2022 731 keuringen had met hoofddiagnose COVID en dat 62% volledig arbeidsongeschikt bleek te zijn? Bent u bekend met het feit dat dit nog waarschijnlijk nog maar het begin is, omdat iemand normaal gesproken pas twee jaar na ziek worden, gekeurd wordt voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)?
Dit aantal is mij bekend. Van de mensen die met hoofddiagnose «COVID-19» werden gekeurd voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) werd volgens het UWV3 8% duurzaam en volledig arbeidsongeschikt verklaard. Van de gekeurden kreeg 54% een Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) 80–100 uitkering. Dit betekent dat op het moment van keuring sprake is van (bijna) volledig verlies van arbeidscapaciteit, maar verbetering van de belastbaarheid niet wordt uitgesloten.
Ik ben ermee bekend dat niet alle mensen die gedurende de pandemie langdurige klachten hebben ontwikkeld in dit aantal zijn meegerekend. Pas na twee jaar ziekte volgt een WIA-beoordeling.
Deze cijfers hebben betrekking op mensen die de delta-variant van COVID-19 hebben doorgemaakt. Mogelijk is er een verschil tussen de delta- en de omikron-variant wat betreft de kans op langdurige klachten. Dit is een onderwerp van onderzoek binnen het lopende LongCOVID-onderzoek van het RIVM.
Heeft u een inschatting van de omvang van Long COVID in Nederland? Zo nee, bent u bereid om daar onderzoek naar te doen?
Uit een recent onderzoek4 blijkt dat één op de acht mensen die een COVID-infectie hebben doorgemaakt aangeven langdurig klachten te ervaren. Verder onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek5 onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten krijgen.
Mensen met klachten die langer dan drie maanden aanhouden kunnen terecht bij C-support voor een integrale aanpak (het medisch domein, het domein van werk en inkomen en het (psycho-)sociale domein). Inmiddels hebben circa 18.000 mensen met langdurige klachten na een COVID-infectie zich gemeld bij C-support.
Kunt u een brief over de uitvoering van deze motie binnen twee weken aan de Kamer doen toekomen en daarin ingaan op elk van de genoemde aspecten in het dictum?
Ik verwijs hiervoor naar de bijlage «Voorbereiding en bescherming – andere relevante onderwerpen die verband houden met de langetermijnaanpak van het coronavirus»6 bij de Kamerbrief langetermijnaanpak COVID-19.
Post-COVID is een belangrijk onderwerp. Veel mensen ervaren langdurig klachten na het doormaken van een COVID infectie en dit heeft grote invloed op degenen die het treft en hun omgeving. Op dit moment is er helaas nog geen pasklaar oplossing, omdat er nog veel onduidelijk is over diagnose en mogelijke behandeling van post-COVID.
Ik ben daarom blij dat er snel gestart is met onderzoek naar post-COVID en dat er op dit moment blijvend en ruime aandacht is binnen de wetenschap voor onderzoek naar alle aspecten van post-COVID. Zo lopen via ZonMw achttien studies naar het verloop van post-COVID, het mechanisme achter post-COVID, mogelijkheden voor herstel- en nazorg, en behandeling. Twaalf van deze onderzoeken zijn biomedisch van aard.
Tevens onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten ervaren, wat deze klachten zijn en hoe lang deze klachten aanhouden. Daarnaast doen verschillende ziekenhuizen onderzoek naar de oorzaak en mogelijke behandeling van post-COVID. Naast al dit nationale onderzoek loopt er internationaal ook zeer veel onderzoek naar alle aspecten van post-COVID.
Vanwege de veelvoud aan onderzoeken, bereiden de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) een overkoepelende kennisagenda voor, waarbij nationale en internationale onderzoeken op het gebied van post-COVID worden samengebracht en geanalyseerd op hun toepassing in Nederland. Hieruit zal blijken of en welk aanvullend onderzoek nodig is. Ik juich dit initiatief toe.
Ten aanzien van de vormgeving van een expertisecentrum post-COVID hebben NFU en C-support toegezegd om de komende maanden gezamenlijk uit te werken op welke wijze kennis en ervaring uit de wetenschap, onderzoek en praktijk op het gebied van post-COVID structureel bijeengebracht kunnen worden om binnen afzienbare termijn toepassing te krijgen in praktijk.
Kunt u vooral ingaan op het biomedische onderzoek dat in Nederland gedaan wordt, de wijze waarop dat nu gefinancierd wordt en de wijze waarop u gaat bevorderen dat dat structureel en grondig gaat gebeuren?
Zoals hierboven beschreven financiert het Ministerie van VWS via ZonMw onderzoek naar de diagnostiek, behandeling en organisatie van post-COVID. Op dit moment worden achttien onderzoeken gedaan, waarvan twaalf onderzoeken biomedische van aard zijn.
Biomedisch onderzoek is een belangrijk onderdeel van de kennisagenda die de NFU, de FMS en het NHG voorbereiden. Uit deze kennisagenda zal blijken of er hiaten zijn waarvoor aanvullend onderzoek nodig is.
De tuchtuitspraak van een huisarts die een patiënt niet doorstuurde ondanks een zeer sterk verhoogde D-dimeerwaarde wegens magnetisme en een Pfizer-vaccinatie |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam van 10 juni 2022, aangaande een huisarts uit Noord-Holland die een patiënt niet verwezen heeft naar het ziekenhuis ondanks een zeer sterk verhoogde D-dimeerwaarde?1
Ja.
Wat vind u van de uitspraak en bent u van mening dat een berisping als sanctie hierbij voldoende is?
Laat ik in zijn algemeenheid vooropstellen dat patiënten erop moeten kunnen vertrouwen dat zij kwalitatief goede zorg krijgen volgens de stand van de wetenschap en de praktijk. Als dat niet het geval is, betreur ik dat zeer. Uit de onderhavige uitspraak blijkt dat een tuchtklacht is ingediend door een patiënt tegen een beklaagde (huisarts) omdat de beklaagde de patiënt niet heeft verwezen voor specialistisch onderzoek nadat bij haar afwijkende bloedwaarden waren vastgesteld. De klacht is behandeld door het Regionaal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg te Amsterdam. Het college heeft de klacht gegrond verklaard, een berisping opgelegd en om redenen aan het algemeen belang ontleend, de beslissing bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant en aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact.
De tuchtrechtspraak wordt uitgeoefend door onafhankelijke rechtsprekende tuchtcolleges, volgens de regels die zijn gesteld in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Dat brengt met zich mee dat ik mij niet kan mengen in het oordeel van de tuchtcolleges en dus niet in kan gaan op de hoogte van de opgelegde maatregel. Ik heb vertrouwen in de tuchtrechtspraak en dat de tuchtcolleges een gedegen, onafhankelijk oordeel kunnen geven. Wanneer een van de partijen het niet eens is met de uitspraak kan beroep worden aangetekend bij het Centraal Tuchtcollege. Op grond van artikel 72 wet BIG ontvangt de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) de eindbeslissing in elke zaak. De IGJ kan ook beroep in stellen tegen een uitspraak.
Begrijpt u dat artsen en anderen het tegenstrijdig vinden dat het College voor een berisping kiest omdat het een op zichzelf staande klacht betreft en omdat de huisarts niet bekend is met eerdere tuchtzaken? Weet u dat er in casu aanwijzingen zijn dat de gedraging niet op zichzelf staan en verweerder bekend staat als een huisarts die heel kritisch is tegenover corona-vaccinaties (grote delen van zijn consulten besteedt hij, ongeacht welke klachten de aanleiding zijn tot het consult, aan discussies over corona en met name over de risico’s van vaccinatie)?2
Het feit dat een arts als kritisch bekend staat tegenover coronavaccinaties, betekent niet zonder meer dat hij heeft gehandeld in strijd met de tuchtnormen. Onderzoek naar feiten en omstandigheden waarbij een vermoeden is dat de patiëntveiligheid in het geding is geweest, is een taak van de IGJ. Het tuchtcollege heeft de taak om een oordeel te geven over de ingediende klacht.
Bent u het eens dat in dergelijke gevallen zoals bij deze casus, in achtnemende de doelen van het tuchtrecht, het beter zou zijn als het College een breder onderzoek zou uitvoeren naar het handelen van de arts in kwestie, zoals een breder dossieronderzoek waarbij ook andere patiëntcontacten worden meegenomen, als ook door het onderzoeken van gedraging die mogelijk in strijd kunnen zijn met de tweede tuchtnorm?
Aanvullend op het antwoord in vraag 2 en 3 kan ik aangeven dat de IGJ de bevoegdheid heeft om zelfstandig onderzoek in te stellen wanneer zij van mening is dat de patiëntveiligheid in het geding is geweest. In vervolg hierop kan de IGJ een nieuwe klacht indienen bij het regionale tuchtcollege. Wanneer de IGJ zich niet kan vinden in een eerder gedane uitspraak kan zij in beroep gaan bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Den Haag.
Gezien de rolverdeling tussen de IGJ en de tuchtcolleges, waarbij de IGJ optreedt als toezichthouder en de tuchtcolleges oordelen en rechtspreken, vind ik het niet wenselijk om de bevoegdheden van de tuchtcolleges uit te breiden zodat de tuchtcolleges breder onderzoek kunnen doen, omdat daarmee de onafhankelijke rechtspraak in het geding kan komen.
Kunt u zich uw Kamerbrief van 29 april 2022 herinneren aangaande bevindingen verkenning toekomstbestendigheid Wet BIG, waarin u heeft aangegeven van plan te zijn in 2024 een grondige evaluatie uit te laten voeren naar het tuchtrecht van de Wet BIG? Weet u dat in reactie hierop vele artsen en ook de KNMG hebben opgeroepen om deze evaluatie meer verdiepend en meer principieel te laten zijn en om deze veel eerder al uit te laten voeren? Begrijpt u dit verzoek? Bent u bereid om deze evaluatie eerder te laten starten en om hierbij speciale aandacht te laten besteden aan de rol van tuchtrecht bij het beschermen van patiënten alsmede ook de algemene populatie tegen deze groep artsen (die corona ontkennen, bagatelliseren, nepnieuws verspreiden of bewust medicatie/behandelingen voorschrijven die wetenschappelijk bewezen ineffectief zijn) en naar manieren om sneller en beter op te kunnen treden tegen artsen die desinformatie verspreiden en hiermee een gevaar vormen voor de volksgezondheid, zeker gezien deze en andere (tucht-)uitspraken en de eerder door de indiener gestelde Kamervragen hierover?3
In de Kamerbrief van 29 april 20224 heb ik aangegeven dat er in 2024 een evaluatie van de Wet BIG zal worden uitgevoerd, omdat dat 5 jaar na inwerkingtreding van de vernieuwde Wet BIG is, waarbij een aantal grotere wijzigingen is doorgevoerd. Het is niet gebruikelijk wetsevaluaties uit te voeren na een wetswijziging, een nieuwe wet wordt wel standaard na 5 jaar geëvalueerd. Desalniettemin vond ik het wenselijk om het tuchtrecht dan te evalueren omdat tegen die tijd voldoende informatie beschikbaar is over de effecten van de aangepaste regels over een langere periode.
De KNMG en andere partijen hebben in het traject van Toekomstbestendigheid BIG al aangegeven welke punten zij graag betrokken zouden zien in de evaluatie. Daar zal tegen die tijd rekening mee worden gehouden.
Het tuchtrecht functioneert onafhankelijk van doelgroepen of actuele vraagstukken. In het tuchtrecht wordt dan ook niet voorzien in specifieke normen wat betreft desinformatie. Binnen de algemener geformuleerde normen voor goede zorgverlening kan desinformatie verspreiden wel een schending van de goede zorgplicht zijn en dus laakbaar. Het is altijd aan het tuchtcollege om te beoordelen of daar in specifieke gevallen sprake van is. De IGJ heeft daarnaast de bevoegdheid om handhavend op te treden tegen zorgverleners die in strijd met de richtlijnen handelen, door het verstrekken van onjuiste informatie. Zie verder het antwoord onder de vragen 6 en 7.
Is de IGJ volgens u in voldoende mate in staat haar taak als toezichthouder goed uit te voeren, in achtnemende dat een voor juiste naleving van de Wet BIG is een sterke toezichthouder nodig? Is er bijvoorbeeld voldoende capaciteit beschikbaar om genoeg onderzoek te doen naar artsen die desinformatie verspreiden en slechte zorg leveren, zoals het geval was in deze casus, zeker gezien het feit dat artsen die actief desinformatie verspreiden een relatief nieuwe ontwikkeling is die voor een additionele werklast zorgt bij de IGJ?
De IGJ is voldoende in staat haar taak als toezichthouder uit te voeren. Gelet op de capaciteit aan inspecteurs, het grote veld aan onder toezicht staanden en de daaruit voortvloeiende veelheid van meldingen, thema’s en trajecten, moet de IGJ keuzes maken en prioriteren. Dat doet zij risico-gestuurd. Een aantal inspecteurs is op dit moment belast met onderzoek naar aanleiding van meldingen over zorgverleners die handelen in strijd met de richtlijnen, waaronder het verstrekken van onjuiste informatie, hetgeen mogelijk een risico voor de volksgezondheid inhoudt. Door deze uitingen kan er immers verwarring ontstaan voor patiënten, wat risico’s kan opleveren voor de patiëntveiligheid. Ook kan dit het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg schaden. Dit heeft geleid tot het opleggen van een aantal maatregelen in gevallen waarbij BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren handelden in strijd met de richtlijnen en professionele normen. Ook via haar website heeft de IGJ hier aandacht voor gevraagd.
Wat is de laatste stand van zaken van de IGJ ten aanzien van het aantal aanwijzingen, bevelen, boetes of voorlegde zaken bij de tuchtrechter tegen zorgverleners die corona ontkennen, bagatelliseren, nepnieuws verspreiden of bewust medicatie/behandelingen voorschrijven die wetenschappelijk bewezen ineffectief zijn sinds het laatste bericht op 24 januari jl.? Kunt u per type maatregel aangeven hoeveel er zijn uitgedeeld?
Naast de in mijn antwoorden van 24 januari jl. genoemde opgelegde boete5 heeft de IGJ twee tuchtklachten ingediend. Verder heeft zij een aantal zaken in onderzoek waar zij geen inhoudelijke mededelingen over kan doen. Ook heeft de IGJ boetes opgelegd voor het aanprijzen van behandelingen voor het voorkomen en/of genezen van COVID-19, maar dat betrof in die gevallen geen BIG-geregistreerde zorgverleners.
Bent u, in het licht van het bestaan van een groep medische professionals die corona ontkennen, bagatelliseren, nepnieuws verspreiden of bewust medicatie/behandelingen voorschrijven die wetenschappelijk bewezen ineffectief zijn, van mening dat er binnen de huidige medische curricula voldoende aandacht is voor zaken als desinformatie en bent bereid eventueel te pleiten bij de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) voor meer aandacht voor desinformatie in de Geneeskunde curricula?
Artsen dienen zorg te verlenen zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt, oftewel volgens de eigen beroepsnormen. Ook na de opleiding tot arts zullen artsen gedurende hun carrière de laatste informatie tot zich moeten nemen over ziektes en behandelingen om te voldoen aan dit criterium en zorg te verlenen volgens de laatste stand van de wetenschap en de praktijk. Een belangrijke indicatie hiervoor zijn de richtlijnen van de beroepsorganisaties, zoals de KNMG. De KNMG heeft in december 2021 in nauwe samenwerking met medisch-wetenschappelijke verenigingen het COVID-19 platform gelanceerd. Deze website brengt alle wetenschappelijke informatie over corona van en voor artsen bij elkaar. Daarnaast heeft de KNMG op 27 mei 2022 een geactualiseerde versie van de Gedragscode voor artsen gepubliceerd, waarin onder andere grenzen worden gesteld aan uitingen van artsen in de spreekkamer, de media en het publieke debat.
Ik zie dat er in de praktijk veel gedaan wordt om artsen te informeren over de laatste stand van zaken rondom corona en zie op dit moment geen aanleiding om dit nogmaals onder de aandacht te brengen.
Wat vindt u ervan dat deze arts momenteel (nog) niet in het overzicht zorgverleners met een maatregel van het BIG-register staat en de patiëntenpopulatie van deze huisarts dus niet kan weten dat deze huisarts berispt is – dit terwijl het College grote zorgen over het functioneren van de huisarts heeft? Bent u het met de indiener eens dat het belang van patiënten bij goede zorg hierin zwaarder zou moeten wegen dan het belang van de huisarts, ook in volgende casussen?4
Sinds 1 april 2019 worden berispingen en geldboetes – maatregelen die niet bevoegdheidsbeperkend zijn – alleen aangetekend in het BIG-register, wanneer het tuchtcollege hiertoe beslist op grond van artikel 48, elfde lid Wet BIG. Dit om de lerende functie van het tuchtrecht te benadrukken. Als een van deze maatregelen wordt opgelegd, mag de beroepsbeoefenaar zijn beroep nog uitoefenen en heeft het tuchtcollege bepaald dat de patiëntveiligheid niet in het geding is. Bij een besluit tot openbaarmaking behoort de proportionaliteit van de overtreding te worden meegewogen. Openbaarmaking van deze maatregelen is in veel gevallen niet proportioneel, mede in verband met het effect hiervan op de beroepsbeoefenaar. Gevallen waarin de betrokken beroepsbeoefenaar geen of gebrekkige zelfreflectie toont of als dat in het algemene belang van de individuele gezondheidszorg is, kunnen aanleiding zijn om de maatregel openbaar te maken. Het tuchtcollege kan bepalen dat de maatregel met voldoende toelichting openbaar wordt gemaakt, waardoor voor patiënten de context van de maatregel helder wordt gemaakt. In onderhavige uitspraak is ervoor gekozen om de maatregel niet te laten aantekenen in het BIG-register. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Is overwogen om een openbaar gemaakte sanctie ook verplicht te laten vermelden naast het BIG-nummer, in achtnemende dat alle artsen sinds kort hun BIG-nummer vermelden op hun website en in e-mails? Bent u bereid dit te laten onderzoeken, of heeft u andere ideeën om patiënten beter te helpen met het ontdekken van openbaar gemaakte sancties, gezien het feit dat slechts een klein deel van de zorggebruikers actief het BIG-register checkt?
Als in het register op grond van de wet of een beslissing van het tuchtcollege een aantekening wordt gemaakt van een opgelegde maatregel, dan is die informatie openbaar en voor eenieder inzichtelijk. Een verplichting richting zorgverleners om de aan hun opgelegde sanctie in alle communicatie inzichtelijk te maken lijkt mij niet wenselijk, wegens onnodige administratieve lasten. Daarbij acht ik het ook niet proportioneel, omdat er al een openbaar register is.
Waar kunnen artsen en andere medische professionals heen als zij zich bedreigd of geïntimideerd voelen, gelet op het feit dat Minister Dijkgraaf later dit jaar voor wetenschappers het meldpunt voor bedreigde wetenschappers lanceert en ook artsen steeds vaker het slachtoffer zijn van (online) bedreigingen en intimidatie?
Agressief gedrag richting mensen met een publieke taak is te allen tijde onacceptabel. Dat geldt dus ook voor artsen en andere medewerkers in zorg en welzijn. Aandacht voor preventie is essentieel bij de aanpak van agressie tegen zorgpersoneel. Veel werkgevers zijn hier ook actief mee bezig. Mochten zorgverleners te maken krijgen met agressie dan kunnen zij gelukkig vaak terecht bij hun werkgever voor opvang en nazorg. Ik vind het echter ook van groot belang dat zorgprofessionals die in aanraking komen met bedreiging of intimidatie, hiervan aangifte doen. Door politie en OM is in het kader van het programma Veilige Publieke Taak afspraken gemaakt omtrent vervolging van agressie tegen mensen met een publieke taak. Deze Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) zijn er om medewerkers met een publieke taak – zoals medewerkers in zorg en welzijn – optimaal te beschermen. Tegelijkertijd weten we dat de stap om aangifte te doen in zorg en welzijn vaak groot is. Ik ben daarom in gesprek met de sector en het Ministerie van J&V om te bezien hoe we drempels in de uitvoering van de ELA rond afhandeling van aangiftes in zorg en welzijn kunnen wegnemen.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat het ziekenhuis in Sneek een operatiekamer sluit vanwege personeelstekort |
|
Lilian Marijnissen |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op de beslissing van het bestuur van het Antonius Ziekenhuis om een van de vier operatiekamers voor een maand te sluiten?1
Het Antonius Ziekenhuis heeft mij laten weten dat het momenteel te maken heeft met een hoog ziekteverzuim, met name in de kliniek en de operatieafdeling. Hierdoor zijn er te weinig zorgmedewerkers beschikbaar om de gewenste zorg te kunnen bieden. Het ziekenhuis heeft eerder al verschillende maatregelen getroffen, maar zag zich – om de werkdruk voor de aanwezige medewerkers niet nog hoger op te laten lopen – genoodzaakt om per 2 augustus gedurende 4 weken één van de operatiekamers te sluiten.
Vanwege de sluiting van deze operatiekamer is een aantal in augustus geplande operaties verschoven. De betreffende patiënten zijn of worden hierover gebeld door het ziekenhuis. In de eerste twee weken zijn negentig patiënten door het ziekenhuis benaderd om hun geplande operatieafspraak te annuleren. Voor de tweede 2 weken zijn c.q. worden er minder operaties afgezegd, omdat deze periode nog niet vol gepland was.
Er zijn nog twee operatiekamers beschikbaar voor geplande operaties. Daarnaast is er ook een operatiekamer beschikbaar voor spoedoperaties; de spoedzorg blijft dan ook beschikbaar voor patiënten.
Ik vind het vervelend dat het ziekenhuis deze beslissing heeft moeten nemen; op de eerste plaats voor de patiënten die hierdoor worden getroffen, maar ook voor het personeel van het ziekenhuis dat te maken heeft met een hoog ziekteverzuim en hoge werkdruk. Maar ik begrijp ook dat een ziekenhuis een dergelijke beslissing neemt, als het van oordeel is dat het te weinig personeel beschikbaar heeft om (op een verantwoorde manier) zorg te kunnen leveren. De komende jaren is het van groot belang om samen met veldpartijen aan de slag te gaan met een toekomstbestendige arbeidsmarkt voor zorg en welzijn. Het staat daarom hoog op de agenda bij zowel mij, de Minister voor LZS als vele andere partijen. Zie ook mijn antwoord op vraag 13.
Kunt u bevestigen dat er na deze maand wel weer voldoende personeel is om alle operatiekamers te bemensen? Zo ja, hoe gaat dat geregeld worden? Zo nee, wat heeft u voor concrete plannen om de operatiekamer na deze maand weer te kunnen openen?
Het Antonius Ziekenhuis heeft mij laten weten dat het de verwachting is dat er na deze maand weer voldoende zorgmedewerkers zijn om alle operatiekamers te bemensen. Het ziekteverzuim is inmiddels dalende en eind deze maand zijn ook de vakanties voorbij.
Kunt u aangeven wat voor operaties precies zijn afgebeld door het Antonius Ziekenhuis?
Van het Antonius Ziekenhuis heb ik vernomen dat het gaat om operaties die geen urgentie hebben (operaties die niet vallen in de FMS klasse 1–3). Het gaat niet om operaties die binnen 3 weken noodzakelijk zijn. Alle spoedingrepen en urgente ingrepen gaan door. De urgentie wordt door de medisch specialist bepaald.
Wat is de procedure die het ziekenhuis volgt wanneer zij patiënten afbellen? Waar worden zij heen verwezen of wordt hun uitgestelde operatie op een later moment in het Antonius Ziekenhuis uitgevoerd?
Het Antonius Ziekenhuis heeft aangegeven dat alle patiënten persoonlijk worden benaderd door de opnameafdeling. Deze patiënten worden op een later tijdstip door het Antonius Ziekenhuis geholpen; bij opschaling zijn zij de eerste patiënten waarvoor er weer een operatie wordt ingepland.
Is er voldoende capaciteit om het sluiten van de operatiekamer op te vangen door omliggende ziekenhuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, de omliggende ziekenhuizen kampen met dezelfde problematiek. De wachttijd voor de operaties die niet binnen 3 weken noodzakelijk zijn, loopt ten gevolge van deze tijdelijke sluiting van één van de operatiekamers dan ook op, aldus het Antonius Ziekenhuis.
Kunt u aangeven bij welke andere ziekenhuizen in Nederland deze problemen op dit moment ook spelen en waar mogelijk operatiekamers (dreigen) te sluiten? Kunt u aangeven bij welke ziekenhuizen de spoedeisende hulpposten (dreigen) te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Ziekenhuizen die te maken hebben met personele krapte en een voornemen hebben om een operatiekamer of SEH te sluiten, hoeven dit niet bij het Ministerie van VWS te melden. Ik houd dan ook geen overzicht bij van ziekenhuizen waar dit aan de orde is. Wel ben ik uiteraard bekend met de tijdelijke sluiting van de SEH van het LangeLand Ziekenhuis, waarover door uw Kamer meerdere sets schriftelijke vragen zijn gesteld; deze tijdelijke sluiting is ingegeven door een tekort aan gespecialiseerd personeel (SEH-artsen). Met andere voorbeelden van een actuele (al dan niet tijdelijke) (dreigende) sluiting van een operatiekamer of SEH vanwege personeelstekorten ben ik niet bekend.
Deze schriftelijke vragen gaan over het sluiten van een operatiekamer in Sneek en eerder zijn schriftelijke vragen gesteld over het sluiten van de spoedeisende hulppost in Zoetermeer; deelt u de mening dat er een patroon is waarin (delen) van ziekenhuizen sluiten vanwege het personeelstekort?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 6 ben ik, op de tijdelijke sluiting van de SEH in Zoetermeer na, niet bekend met andere voorbeelden van sluitingen vanwege personeelstekorten. Het Antonius Ziekenhuis geeft echter zelf aan dat meer ziekenhuizen in de omgeving kampen met soortgelijke problematiek. Dit is aannemelijk, aangezien het in de huidige tijd een grote uitdaging is om voldoende en goed toegeruste medewerkers te vinden. Dat geldt niet alleen voor de zorg, ook andere sectoren hebben grote uitdagingen om personeel te vinden.
Welke maatregelen zijn tot nu toe genomen door het ziekenhuis om dit personeelstekort te verminderen? Wat heeft het ziekenhuis gedaan om de werkdruk voor het personeel te verlagen?
Het Antonius Ziekenhuis heeft mij laten weten dat het een breed scala aan activiteiten onderneemt om het personeelstekort te verminderen. Zo zetten zij zich in om de instroom aan nieuwe medewerkers te vergroten door continu personeel te werven en door extra (en boven formatief) op te leiden. Daarnaast geven zij aan veel aandacht en zorg te hebben voor hun eigen personeel. De werkdruk wordt onder andere verlaagd door niet direct patiëntgebonden taken, zoals vergaderingen, lager te prioriteren en door externe zorgmedewerkers in te huren.
Erkent u dat dit personeelstekort (deels) veroorzaakt wordt door de arbeidsomstandigheden van zorgmedewerkers? Erkent u dat de waardering, het salaris een rol speelt in deze arbeidsomstandigheden?
Goede arbeidsomstandigheden zijn van belang om medewerkers voor de zorg te kunnen interesseren en behouden. Waardering in de vorm van salaris speelt daarin een rol. Uit het uitstroomonderzoek van RegioPlus blijkt echter dat de meest genoemde redenen van vertrek zijn de loopbaanmogelijkheden, de uitdaging in de werkzaamheden en de manier van werken en aansturing.2
Heeft u kennisgenomen van de uitkomst van een enquête van het Tijdschrift voor Verzorgenden dat vier op de tien verzorgenden kampt met geldzorgen? Wat is uw reactie hierop?2
Ja. Ik vind het belangrijk dat werken loont en dat mensen kunnen rondkomen van hun salaris. Zoals ook uit het artikel blijkt, werken veel verzorgenden in kleinere deeltijdbanen. Dat maakt dat ook hun salaris minder is dan wat mogelijk het zou zijn bij een voltijdbaan. Mede daardoor kan het moeilijker zijn om rond te komen.
Deelt u de mening dat een betere waardering, dus ook meer salaris, kan helpen om het personeelstekort in de zorg op te lossen?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 9 aangeef blijkt dat andere zaken hier een belangrijkere rol spelen, bijvoorbeeld loopbaanperspectief, voldoende uitdaging in de werkzaamheden en zeggenschap. Goed werkgeverschap is cruciaal om zorgmedewerkers te behouden en te blijven interesseren voor het vak. Ik kijk daarbij uitdrukkelijk naar werkgevers in zorg en welzijn. Werkgevers zijn immers verantwoordelijk voor goed personeelsbeleid en worden ook als eerste geconfronteerd met de gevolgen van personeelstekorten. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS) zal hen daarin ondersteunen, zie hiervoor het antwoord op vraag 13.
Staat u achter de uitspraken van uw collega de Minister voor Langdurige Zorg en Sport dat deze kabinetsperiode geen extra geld wordt uitgetrokken voor de salarissen in de zorg? Zo ja, hoeveel ziekenhuizen moeten nog worden uitgekleed voordat u hier anders over gaat denken?3
Het kabinet trekt ook deze periode via de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA) weer forse bedragen uit gericht op salarisontwikkeling in de zorg. In 2022 bedraagt de OVA bijvoorbeeld ongeveer € 1,6 miljard. Voor de middengroepen uit de loongebouwen van zorg en welzijn heeft het vorige kabinet daar bovenop vanaf 2022 nog eens € 675 miljoen beschikbaar gesteld. Zoals ik hiervoor ook heb gezegd, hangt waardering van zorgverleners van zoveel meer af dan van hun salaris alleen. Zaken als professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden zijn zeker zo belangrijk. Deze voorwaarden worden in belangrijke mate bepaald door werkgevers. Daarom is het kabinet ook van plan om over deze thema’s concrete resultaatafspraken te maken met de sector.
Wat heeft u sinds uw aantreden concreet gedaan om het werk in de zorg aantrekkelijker te maken? Wat gaat u doen om het werk in de zorg aantrekkelijker te maken en op welke termijn? Bent u bereid om zorgverleners meer zeggenschap te geven over hun werk en te stoppen met het georganiseerde wantrouwen in de zorg, de doorgeslagen macht van zorgverzekeraars en de onnodige bureaucratie?
In de hoofdlijnenbrief Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (TAZ)5 die uw Kamer op 13 mei 2022 heeft ontvangen van de Minister voor LZS, schetst het kabinet op hoofdlijnen de opdracht die we voor alle partijen zien ten aanzien van de uitdagingen op de arbeidsmarkt in zorg en welzijn. Om aan de zorgvraag te kunnen blijven voldoen en het werken in de zorg aantrekkelijk te houden, is het van belang om in te zetten op het verlagen van de groei van de arbeidsvraag in de zorg door efficiënter te werken en meer uren werken te stimuleren, alsmede het arbeidsaanbod op peil te houden onder meer door het opleiden van voldoende nieuwe medewerkers. Mijn collega, de Minister voor LZS, heeft toegezegd dat u in het najaar van 2022 het uitgewerkte programmaplan «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg; Samen anders leren en werken» ontvangt.
Zeggenschap van zorgmedewerkers is essentieel om het werken in de zorg aantrekkelijk te maken en te houden. Om hier uitvoering aan te geven heeft het Ministerie van VWS ten behoeve van het programma TAZ een klankbordgroep ingesteld bestaande uit medewerkers vanuit verschillende beroepen in de zorg. Het merendeel van de klankbordgroep bestaat uit zorgmedewerkers met een verpleegkundige achtergrond, variërend van een helpende tot verpleegkundig specialist. Dit omdat dit de groep is die in het algemeen nog weinig zeggenschap ervaart.6 Daarnaast lopen er verschillende beleidsmatige initiatieven om zeggenschap voor zorgmedewerkers op organisatieniveau te stimuleren. In dit kader wordt 9 september een subsidieregeling opengesteld, waarbij 255 zorgorganisaties kans maken op een subsidiebedrag van 50.000 euro om aan de slag te gaan met zeggenschap.
Tot slot zet het kabinet ook komende jaren verder in op het beperken van de administratieve lasten via het programma [Ont]Regel de Zorg 2022 – 2025. De Minister voor LZS heeft de Kamer in juni 2022 hierover geïnformeerd.7
Wat voor invloed zullen de door uw kabinet aangekondigde bezuinigingen op de zorg gaan hebben op het personeelstekort? Erkent u dat door deze bezuinigingen het personeelstekort eerder zal oplopen?
De inzet van het kabinet bij het Integraal Zorgakkoord (IZA) is niet alleen een minder snelle stijging van de uitgaven aan zorg, maar dat met de afspraken uit het IZA bereikt wordt dat met minder meer zorgverleners aan de zorgvraag voldaan kan worden. Het brede arbeidsmarktbeleid ondersteunt het Ministerie van VWS met het programma TAZ. Over beide wordt u de komende maanden nader geïnformeerd.
Uitstellen operaties in Drentse ziekenhuizen door tekort medische materialen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat Drentse ziekenhuizen operaties uitstellen vanwege een tekort aan medische materialen?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Deelt u de mening dat het uitstellen van operaties vanwege een tekort aan medische materialen in een welvarend land als Nederland een absolute no-go dient te zijn? Zo ja, hoe gaat u dit probleem kordaat oplossen, zodat patiënten snel geholpen worden? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Ik deel de zorgen over het uitstellen van operaties vanwege een tekort aan medisch materiaal. Overal in Europa is te zien dat de beschikbaarheid van medische hulpmiddelen en In-vitro diagnostica (IVD’s) op dit moment onder druk staat. Ik kan mij voorstellen dat dit bij patiënten en zorgverleners voor onrust zorgt.
Dit probleem heeft alleen niet één oorzaak en helaas is er ook niet één oplossing. We hebben te maken met hogere grondstofprijzen, wachttijden bij de certificerende instanties (de notified body’s), problemen in de leveringsketen, nieuwe EU-regels die goed zijn voor de patiëntveiligheid en effectiviteit, maar ook hogere eisen stellen aan medische hulpmiddelen en IVD’s. Ook de Russische invasie van Oekraïne is een factor.
Juist omdat dit zo complex is, moeten fabrikanten, inkopende partijen en de overheid samen werken aan oplossingen. Om eerder zicht te hebben op eventuele naderende tekorten, heb ik met de fabrikanten een intentieverklaring opgesteld over het tijdig melden, zodat zorgverleners hierop kunnen inspelen.
Uiteindelijk is de beschikbaarheid van medische materialen bovenal een Europees of zelfs mondiaal probleem. In Europa werk ik daarom, samen met mijn collega’s, aan een actieplan om beschikbaarheid van medische hulpmiddelen op de Europese markt te verbeteren. Dit onder andere door in te zetten op het vergroten van de capaciteit van de notified body’s. Dit doen we in nauwe afstemming met het Nederlands veld. Dit zijn stappen die we nemen, maar laat me ook duidelijk zijn: de wereldmarkt is veranderd. En dat betekent dat creatief voorraadbeheer van groot belang is. Dat betekent onder meer weten wat je in huis hebt, de afhankelijkheid van individuele producten verkleinen, zicht op alternatieven, coördinatie tussen zorginstellingen om onderling tekorten op te vangen.
Ik ben hierover in gesprek met het veld om te kijken hoe we de fabrikanten en inkopende partijen hierin kunnen ondersteunen. Over deze ondersteunende maatregelen hoop ik uw Kamer in de komende periode te kunnen informeren.
Heeft u, gezien de huidige geopolitieke situatie in de wereld, de bereidheid om te onderzoeken of Nederland geheel zelfvoorzienend kan worden in het fabriceren van medische materialen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Het is om meerdere redenen (o.a. technologisch, toegang tot grondstoffen en halffabricaten, personeel, logistiek en financieel) niet haalbaar om voor alle medische hulpmiddelen zelfvoorzienend te zijn in Nederland of in Europa. Wel is het van belang dat we inzetten op het verminderen van kwetsbaarheden en ongewenste afhankelijkheden door te investeren in de leveringszekerheid van medische hulpmiddelen. Hierbij zoek ik de samenwerking met andere landen in Europa zodat voor veel medische producten de leveringszekerheid versterkt kan worden.
Het advies van de Gezondheidsraad inzake eetstoornissen |
|
Daan de Neef (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het advies van de Gezondheidsraad «Preventie en vroege behandeling van eetstoornissen», dat 28 juni 2022 is gepubliceerd?1
Ja. Dit advies is op aanvraag van mijn voorganger uitgevoerd en op 1 juli jl. naar uw Kamer gestuurd.
Hoe oordeelt u over de conclusie van de Gezondheidsraad dat mensen met gevaarlijke eetstoornissen zoals anorexia nervosa, boulimia nervosa, eetbuistoornissen en de vermijdende of restrictieve voedselinnamestoornis ARFID gemiddeld vier jaar moeten wachten op passende hulp?
De Gezondheidsraad geeft aan dat het gemiddeld vier jaar duurt voordat jongeren met een eetstoornis hulp krijgen. Dit heeft echter niet alleen te maken met eventuele wachttijden bij instellingen, maar is ook inherent aan het ziektebeeld. Jongeren erkennen vaak zelf niet (direct) dat ze ziek zijn. En het wordt soms ook niet direct herkend door de buitenwereld (ouders, school, etc.). Daardoor gaat er ook veel tijd voorbij voordat hulp wordt gezocht. Wanneer een eetstoornis eerder erkend en herkend wordt, kan vroegtijdig zorg worden geleverd, waarmee voorkomen wordt dat de problematiek verergerd. De Gezondheidsraad benadrukt in haar advies daarom ook het grote belang van eerder (h)erkennen van eetstoornissen en kennisontwikkeling.
De ketenaanpak eetstoornissen (hierna: K-EET) heeft resultaten opgeleverd om bij te dragen aan het sneller en beter bespreekbaar maken van eetstoornissen. Ook hebben zij een aantal producten opgeleverd, zoals de website First Eet kit en een telefoonlijn (K-EETi) waarnaar eerstelijns professionals kunnen bellen om advies te vragen wanneer zij vermoeden dat hun cliënt een eetstoornis heeft. Onder vraag 7 ga ik verder in op de resultaten die K-EET heeft opgeleverd.
De afgelopen jaren is extra geld (€ 50 miljoen) uitgetrokken om de capaciteit voor acute jeugd ggz, waaronder eetstoornissen, te vergroten. Inmiddels is met een deel van de middelen zorgcapaciteit verhoogd en extra personeel aangenomen. Ook worden professionals extra geschoold, bijvoorbeeld op het gebied van eetstoornissen of suïcidaliteit, met als doel betere zorg te bieden en crisis waar mogelijk te voorkomen.
In 2021 heeft het kabinet- naast geld voor de acute jeugd ggz – ook € 255 miljoen extra ter beschikking gesteld om de problemen met wachttijden in de jeugdhulp aan te pakken. Ik ondersteun gemeenten en aanbieders in hun regionale verantwoordelijkheid voor de aanpak van wachttijden. De aanpak is gericht op het creëren van inzicht en overzicht in wachttijden op het niveau van de regio’s, zodat zij in staat zijn om te sturen op wachttijden en vooral ook de onderliggende oorzaken daarvan.
Hoe oordeelt u over het advies van de Gezondheidsraad die stelt dat er een landelijke aanpak moet komen teneinde eetstoornissen vroegtijdig te herkennen en te behandelen?
Voor antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beleidsreactie op het advies van de Gezondheidsraad die recent is verstuurd naar de Tweede Kamer.
Bent u het eens dat juist deze mensen zo snel als mogelijk moeten worden behandeld om uit de gevarenzone te komen, of liever nog te blijven?
Zoals ik onder het antwoord op vraag 2 aangaf, is het belangrijk dat een eetstoornis tijdig erkend wordt door een jongere en herkend wordt door de omgeving of de zorgprofessionals. Dan kan op tijd hulp worden gezocht, waarmee voorkomen wordt dat een eetstoornis verergerd. Onder vraag 2 heb ik ook aangegeven wat al gedaan wordt te zorgen voor eerdere erkenning en herkenning. De Gezondheidsraad geeft aan dat preventie specifiek gericht op eetstoornissen niet effectief is, en soms zelfs contraproductief. Wel is het goed in te zetten op brede mentale weerbaarheid. Voor de zomer bent u geïnformeerd over de aanpak mentale gezondheid van het kabinet. Deze aanpak richt zich op alle Nederlanders, maar bevat ook acties specifiek voor jongeren, zoals bijvoorbeeld mentaal gezond onderwijs.
Wanneer jongeren professionele hulp nodig hebben, dan is het zeker belangrijk dat zij tijdig passende hulp krijgen. Het verschilt per jongere en per situatie waaruit die hulp kan bestaan. Het Erasmus MC en twee klinieken voor eetstoornissen zijn bijvoorbeeld een pilot (VIBES: vroege interventie bij eetstoornissen) gestart met een nieuwe vorm van vroeg-interventie om ouders van kinderen en jongeren, bij wie recent anorexia nervosa is vastgesteld, op een coachende manier hun kind te helpen herstellen.
Wanneer meer of zwaardere hulp nodig is, hebben we helaas te maken met wachttijden, personeelskrapte en – naar het lijkt – een toename van jongeren met een eetstoornis. Deze problemen zijn helaas niet van de ene op de andere dag opgelost. Wel zetten we, zoals ook genoemd onder vraag 2, in op het vergroten van de capaciteit via acute jeugd ggz en het aanpakken van wachttijden.
Hoe denkt u over de conclusie van de Gezondheidsraad dat gebrekkige kennis bij jongeren, ouders en professionals, lange wachtlijsten en een versnipperd zorgaanbod hier debet aan zijn?
De Gezondheidsraad benoemt een aantal knelpunten in de zorg, zoals het tijdig (h)erkennen van een eetstoornis, beperkte kennis over eetstoornissen in de samenleving en bij zorgprofessionals, de beperkte samenhang in het zorgaanbod en de wachttijden. Dit zijn problemen die ik (gedeeltelijk) ook herken. De Gezondheidsraad baseert zich daarbij o.a. op hoorzittingen met medisch professionals, en op conclusies die door K-EET zijn gesteld en die reden waren voor K-EET tot het doen van een subsidieaanvraag bij VWS. De conclusie van de Gezondheidsraad en de inzet van K-EET hangen daarmee heel nauw samen.
In de beleidsreactie op het advies van de Gezondheidsraad ben ik uitgebreid ingegaan op de inzet die door K-EET gepleegd is en de resultaten die dat tot nu toe heeft opgeleverd.
Eetstoornissen zijn – zoals de GR in haar advies uitleg – om verschillende redenen ingewikkeld. In het antwoord op vraag 2 heb ik al uitgezet hoe we inzetten om wachttijden aan te pakken, maar dat er tegelijkertijd ook onderliggende problemen zijn – zoals personeelskrapte – die lastig direct aan te pakken zijn.
De punten in het advies van de Gezondheidsraad benoemd worden, worden voor een groot deel opgepakt door/met behulp van K-EET.
Ik was eind juni aanwezig op de landelijke netwerkdag van K-EET en ik was onder de indruk van het hoge aantal professionals en hun betrokkenheid bij het bieden van de juiste zorg aan mensen met een eetstoornis.
Er zijn landelijk dekkende regionale netwerken opgezet, waarin professionals elkaar ontmoeten, casuïstiek wordt besproken en informatie wordt uitgewisseld. Deze zullen na afloop van de subsidie aan K-EET worden geborgd in de bovenregionale expertisenetwerken. Dit draagt eraan bij dat professionals elkaar eerder/vaker spreken en kennis uitwisselen. Door de inzet van K-EET zijn professionals elkaar beter gaan vinden. Om de kennis over eetstoornissen te verbeteren zijn regiobijeenkomsten georganiseerd om de zorgstandaard eetstoornissen beter onder de aandacht te krijgen, juist vanwege de signalen dat die niet altijd voldoende bekend zijn bij professionals. Onder vraag 2 noemde ik al de K-EETi telefoonlijn en de website First EET Kit. Ook deze resultaten zullen geborgd moeten worden wanneer de subsidie van K-EET eindigt. De versnippering wordt daarmee aangepakt.
Het advies van de Gezondheidsraad richtte zich op preventie, vroeg-herkenning, co-morbiditeit en benodigd onderzoek, en minder op de groep jongeren die kampen met een zware vorm van een eetstoornis. Speciaal om de netwerkzorg voor jongeren met een zware vorm van eetstoornissen te verbeteren is een siilo appgroep opgezet waarin vraag en opnamecapaciteit worden gematcht, en waarin zorgprofessionals elkaar kunnen vinden wanneer zij een opnameplek zoeken.
Hoe verhoudt deze conclusie zich tot de inzet die is gepleegd met de landelijke ketenaanpak eetstoornissen (K-EET) die sinds mei 2021 van kracht is?
Zie antwoord vraag 5.
Wat heeft deze ketenaanpak tot dusver opgeleverd?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u zorgen voor een laagdrempelige en begrijpelijke handreiking voor (kinder-, jeugd- of huis)artsen, praktijkondersteuners, diëtisten en medewerkers in de specialistische gezondheidszorg (ggz) om tijdig signalen van eetstoornissen te herkennen?
Een eetstoornis is complex. Het is daarom lastig een simpele handreiking te maken. Er is bovendien al een GGZ zorgstandaard voor eetstoornissen, die breed draagvlak heeft onder professionals. Het is de vraag of er behoefte is aan nog een extra handreiking. Het heeft mijn voorkeur bestaande en nieuwe kennis goed onder de aandacht te brengen van zorgprofessionals en dit te blijven doen. Dat is o.a. gedaan door middel van de regiobijeenkomsten die ik eerder noemde. Ook de eerder genoemde ontwikkelde website First Eet Kit en de telefoonlijn K-EETi worden onder de aandacht gebracht zodat professionals er (beter) van op de hoogte raken en eerder met de juiste kennis gaan werken.
Wat kunt u doen om de wachttijd te verkorten voor mensen met gevaarlijke eetstoornissen?
Ik vind het belangrijk dat jongeren tijdig passende hulp krijgen, zeker daar waar het een eetstoornis betreft. Zoals eerder genoemd zijn eetstoornissen divers en is vroegtijdige erkenning en herkenning van groot belang om te voorkomen dat een eetstoornis verergerd en er zwaardere hulp nodig is. Daarom wordt ingezet op het verkorten van wachttijden. Dit geldt voor alle vormen van zorg, zie hiervoor mijn antwoorden op vraag 2.
Transgenderzorg voor jongeren |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving van NOS Stories over transgenderzorg voor jongeren?1
Ja.
Deelt u de zorg over de wijze waarop een publiek medium als NOS Stories jongeren voorhoudt dat geslacht een keuze is en transitie bij genderverwarring dé oplossing is?
Ik deel de zorg van de indiener niet. Het kabinet streeft ernaar dat iedereen zichzelf kan zijn in de maatschappij. Ik vind het daarom belangrijk dat mensen in vrijheid en veiligheid kunnen leven in overeenstemming met hun genderidentiteit en gewenste genderexpressie. Het kan voorkomen dat een medische transitie daarvoor wenselijk en/of noodzakelijk blijkt. Voor transgender en non-binaire personen kan dit bovendien bijdragen aan hun welzijn en hun mentale gezondheid.
In de NOS Story van 23 juni wordt bericht over de lange wachttijden in de transgenderzorg en de negatieve psychische gevolgen daarvan op de wachtenden. Er wordt bericht dat sommige transgender personen overgaan tot zelfmedicatie, en er wordt verteld dat dit niet zonder gevaar is.
Berichtgeving van NOS Stories valt onder de persvrijheid, zolang het niet in strijd is met geldende wet- en regelgeving. In individuele gevallen waarbij er vermoedens zijn dat het handelen van media wel strijdig is met wet- en regelgeving, is het aan de rechter om hierover te oordelen. Het is niet aan het kabinet om zich hierin te mengen.
Erkent u dat hiervoor een wetenschappelijke basis ontbreekt en de gevolgen van behandelingen bij jongeren op de korte en lange termijn volstrekt onbekend zijn?
Overzicht van de internationale wetenschappelijke literatuur – waaronder ook studies van de Nederlandse situatie2 – laat zien dat jongeren met genderdysforie bij aanmelding een slechtere kwaliteit van leven hebben dan normgroepen. Die kwaliteit van leven verbetert na genderbevestigende behandelingen. Vanuit medisch oogpunt zijn hormoonbehandelingen geaccepteerd als voldoende veilig.
Erkent u dat dergelijke berichtgeving dus grote risico’s voor jongeren met zich mee kunnen brengen?
Het is mij bekend dat er jongeren zijn die zonder begeleiding van een arts zelf geneesmiddelen gebruiken, via anderen of (illegaal) besteld op internet. Ik heb begrip voor de situatie waar deze mensen zich in bevinden. Het is helaas een feit dat veel transgender personen last hebben van het wachten op de juiste zorg. Wachtenden kunnen last hebben van frustratie of stress, maar een aanzienlijk deel heeft ook last van depressieve gevoelens of zelfs suïcidale gedachten. De angst dat door het wachten het lichaam zich (door de puberteit) een kant op ontwikkelt die niet past bij de genderidentiteit, is bij een aanzienlijk deel aanwezig. Ook hebben zij vaak het gevoel dat het leven stil staat en/of dat het sociale leven, het werk of de studie eronder leidt. De psychische last die transgender personen ervaren van het wachten op de juiste zorg is dan ook een belangrijke reden waarom ik vol inzet op het terugdringen van de wachttijden in de transgenderzorg.
Ik wil benadrukken dat het zeer risicovol is om (illegale) geneesmiddelen via internet te gebruiken, zonder toezicht of voorschrift van een arts. Zonder begeleiding van een arts en apotheker loopt de gebruiker risico’s, bijvoorbeeld door bijwerkingen, interactie met andere middelen of doordat het geneesmiddel een andere werkzame stof of een andere dosering van de werkzame stof bevat. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet toe op het aanbod van illegale middelen, waaronder ook het online aanbod. Zij treden daar waar het kan stevig op, bijvoorbeeld door illegale inhoud te laten verwijderen en als degene die achter die website zit getraceerd kan worden ook boetes op te leggen. Echter de eigenaren achter deze malafide websites hebben er belang bij om zich te verbergen. Met hulp van hostingbedrijven, beheerders van domeinnamen, douane en veelgebruikte verkoopplatforms kunnen websites vaker worden gestopt en bestellingen vaker worden tegengehouden. Daarbij gelden wel enkele kanttekeningen, namelijk dat de IGJ lang niet altijd kan ingrijpen, omdat er een enorm aantal van dit soort websites is en deze vaak vanuit het buitenland opereren.
Transgender personen die moeite hebben met de overbrugging van de wachttijd-periode wil ik met klem adviseren om hun heil niet te zoeken in zelfmedicatie.
Zij kunnen in elk geval contact op te nemen met de huisarts. Die kan helpen bij de overbrugging van deze periode. Overigens heb ik recent opdracht gegeven aan de kwartiermaker transgenderzorg om in 2022 en 2023 vijf webinars te organiseren om huisartsen nascholing te bieden op het gebied van de transgenderzorg.
Transgender personen die wachten op zorg kunnen daarnaast contact opnemen met Transvisie. Ook bieden verschillende zorgaanbieders zorg en ondersteuning aan tijdens het wachten. Daarnaast financiert VWS Genderpraatjes, een chatservice van Transvisie en TNN voor jongeren en jongvolwassenen die vragen hebben rondom gender en genderidentiteit. Op dit moment doet de kwartiermaker transgenderzorg, samen met Transvisie en wetenschappers, voor de tweede keer onderzoek naar de ervaringen en behoeften van transgender personen in de zorg. In dit onderzoek zijn op mijn verzoek ook vragen gesteld over het gebruik van zelfmedicatie. Ik verwacht dit onderzoek in het najaar naar de Kamer te kunnen sturen.
Hoe verhoudt deze berichtgeving zich tot ontwikkelingen in andere landen (Verenigd Koninkrijk, Zweden) om geen behandelingen meer toe te staan bij jongeren, omdat zij de gevolgen niet kunnen overzien?
Ik heb kennisgenomen van de ontwikkelingen in het Verenigd Koninkrijk en Zweden.3 Wat goede zorg is wordt in Nederland op hoofdlijnen bepaald in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en wordt daarbinnen nader ingevuld door de professionele standaarden en kwaliteitsstandaarden, in principe op basis van wetenschappelijk onderzoek. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg ligt bij veldpartijen (zorgverleners, patiëntenverenigingen etc.). Zij zijn ook primair verantwoordelijk voor het opstellen van professionele standaarden en kwaliteitsstandaarden, alsmede voor het onderhoud en de actualisatie daarvan. Dit geldt ook voor transgenderzorg. In de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch staan antwoorden op vragen over goede transgenderzorg – bijvoorbeeld rondom puberteitsremmende behandelingen bij transgender jongeren. Op dit moment vindt een evaluatie plaats van de Kwaliteitsstandaard. Hierin wordt ook maar de stand van de wetenschap gekeken.
Daarnaast verwijs ik hier graag naar mijn volledige antwoord in reactie op eerdere vragen van de SGP-fractie in de Eerste Kamer (6 september 2019, EK 31 106/34 650, B, pagina 6) dat een medisch oordeel over ingrepen bij transgender (en intersekse) kinderen aan de medische professionals is maar dat zorgverleners daarbij alleen mogen handelen als zij toestemming hebben van de cliënt. De cliënt moet begrijpen waarvoor die toestemming geeft: hij/zij/hen moet goed geïnformeerd zijn. Jongeren vanaf zestien jaar mogen daarbij zelfstandig over hun medische behandeling beslissen zonder toestemming van hun ouders en ondanks hun minderjarigheid. Dat geldt ook voor transgender personen. Voor de leeftijdscategorie van 12 tot 16 jaar, is voor medisch ingrijpen ook de toestemming van de ouders die het gezag hebben, c.q. de voogd van het kind nodig. Jongeren krijgen in Nederland zorg op maat en elke vervolgstap wordt zorgvuldig afgewogen met het hele team en de betrokkene zelf. Zowel op zorgverleners als op ouders rust hier dus een belangrijke verantwoordelijkheid.
Deelt u de zorg dat door deze berichtgeving jongeren in een uiterst kwetsbare situatie op het idee kunnen worden gebracht om zelf medicatie te gaan gebruiken, met allerlei medische schade tot gevolg?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat vindt u van het verband dat in de berichtgeving wordt gelegd tussen de wachtlijsten en suïcide(pogingen)? Erkent u dat het suïcidecijfer bij mensen die een transitie hebben doorgemaakt helaas hoog is?
Ik beschik niet over een exact suïcidecijfer van mensen die een transitie hebben doorgemaakt. Wel weet ik uit onderzoek dat de lange wachtlijsten in de transgenderzorg voor wachtenden kunnen leiden tot frustratie en/ of stress. Het is bekend dat een deel van de wachtenden ook last van depressieve gevoelens heeft die in sommige gevallen zelfs tot suïcidale gedachten kunnen leiden. Verder is uit onderzoek bekend dat bij personen die een genderbevestigende behandeling hebben ondergaan slechts een zeer laag percentage spijt ervaart.4
De kwartiermaker transgenderzorg heeft een vragenlijst opgesteld om inzicht te krijgen in hoe de genderzorg wordt ervaren en welke behoeften er zijn. Dat is nodig om zorgverleners, zorgverzekeraars en gemeenten te helpen om de problemen op te lossen en de zorg te verbeteren. Ook is het goed om meer zicht te hebben op een onderwerp als zelfmedicatie. In 2019 is een vergelijkbare vragenlijst verspreid. De resultaten van het huidige onderzoek zullen worden vergeleken met de resultaten van destijds. Ik zal de Tweede Kamer in mijn volgende voortgangsbrief hierover informeren.
Bent u bereid om, samen met de Staatssecretaris Cultuur en Media, met NOS Stories (en eventueel andere omroepen) in gesprek te gaan over de wijze waarop met jongeren gecommuniceerd wordt over genderverwarring?
De wijze waarop media zoals NOS Stories en andere omroepen met jongeren communiceren over (trans)genderthematiek, maakt deel uit van de journalistieke autonomie die media genieten. Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 2, is het niet aan het kabinet om zich hierin te mengen vanwege de persvrijheid. Indien er vermoedens zijn dat berichtgeving in strijd is met geldende wet- en regelgeving, is het aan de rechter om hierover te oordelen. Zodoende zie ik op dit moment geen aanleiding, noodzaak, en acht ik het onwenselijk om samen met de Staatssecretaris Cultuur en Media hierover in gesprek te gaan met NOS Stories of andere omroepen.
Ten overvloede wil ik erop wijzen dat indien burgers of organisaties klachten hebben over een media-uiting, zij zich met hun klacht kunnen richten tot de desbetreffende mediaorganisatie. Daarnaast beschikt de NPO over een ombudsman waartoe men zich met een klacht of vraag over een journalistiek programma of artikel kan richten.5
Wat is uw reactie op eerste bevindingen van onderzoekers van de Radboud Universiteit en het Radboudumc dat veel van de jongeren die zich bij een genderpoli aanmelden te maken hebben met andere problematiek zoals een complexe thuissituatie, autisme of een trauma? Op welke wijze kunnen deze jongeren volgens u het beste worden geholpen?2
Hier wordt gerefereerd aan een inschatting op basis van de ervaringen die het Radboudumc in de afgelopen twee jaar heeft opgedaan, dit zijn geen bevindingen uit het nog lopende onderzoek, waarvan de eerste resultaten eind 2022 worden opgeleverd. De observatie dat een deel van de jongeren náást gendervragen ook andere vragen heeft rondom bijvoorbeeld autisme en trauma is in lijn met de wetenschappelijke literatuur. Het Radboudumc pleit ervoor om de gendervragen primair te behandelen in samenhang met andere problemen die er spelen. Dat wordt nu belemmerd door ervaren gebrek aan deskundigheid op het gebied van gendervragen bij professionals in de reguliere zorg, waardoor deze vragen worden doorverwezen. Ik zet hier nu op in door onder andere webinars voor huisartsen te laten ontwikkelen (zie het antwoord op vraag 4). Bredere bekendheid met en expertise op het gebied van genderproblematiek in de reguliere zorg en op andere terreinen waar kinderen en jongeren zich bewegen (school, sportclubs en ook ouders) helpt om gendervragen integraal te behandelen/begeleiden met andere ontwikkelingsvragen.
Bent u bereid om onderzoek te starten naar de korte- en langetermijneffecten van behandelingen bij jongeren, zoals een van deze onderzoekers in het artikel suggereert?
Op dit moment vindt een onderzoek plaats bij de Radboud Universiteit. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek. Ik zal uw Kamer te zijner tijd informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Ziekmakende cabinelucht in vliegtuigen |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ruik je vieze sokken in een vliegtuig? Dit kan er aan de hand zijn»?1 Wat is uw reactie op het in dit bericht beschreven gezondheidsleed?
Het bericht is bekend. Het is belangrijk dat iedereen een gezond en veilige werkplek heeft om te voorkomen dat gezondheidsschade door werk kan ontstaan. Daarom heeft de mogelijke relatie van gezondheidsklachten van vliegend personeel met blootstelling aan chemische stoffen in de cabinelucht onze en ook internationale aandacht. Naar aanleiding van de internationale discussies over de oorzaak van de gezondheidsklachten is in 2015 de Nationale Adviesgroep Cabinelucht (hierna: NAC) opgericht, waarvan de instelling in een besluit uit september 2020 opnieuw is geformaliseerd2. De adviesgroep heeft tot taak de Minister van IenW te adviseren over ontwikkelingen rondom de mogelijk relatie tussen gezondheidsklachten van vliegend personeel en de blootstelling aan chemische stoffen via cabinelucht. In haar laatste rapportage stelt de NAC dat de oorzaak van de klachten niet duidelijk is3. Nederland draagt actief bij aan de verschillende initiatieven om hier meer duidelijkheid over te krijgen, zoals het onderzoek dat volgt op het afgeronde FACTS-onderzoek (zie ook beantwoording vraag 9).
Kunt u bevestigen dat door de aanwezigheid van deze giftige stoffen luchtvaartpersoneel in sommige gevallen niet (voldoende) meer kan functioneren en de vliegveiligheid in het geding komt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat er, zeven jaar na de oprichting van de Nationale Adviesgroep Cabinelucht, nog altijd geen stevig plan van aanpak ligt om te voorkomen dat cabinepersoneel en reizigers ziek worden van de giftige stoffen die aanwezig kunnen zijn in de cabinelucht? Zo ja, hoe kan dat?
Over de ontwikkelingen, aanbevelingen en te ondernemen acties rapporteert de NAC via haar rapportages conform het instellingsbesluit van de NAC. In deze rapportages is veelal ook aandacht voor de actieve bijdrage die Nederland levert aan internationale onderzoeken en initiatieven via (eerdere) bijdragen van RIVM en TNO.
Er wordt waarde aan gehecht dat dergelijke onderzoeken en initiatieven gedegen zijn. De NAC informeert de bewindspersonen over de relevante uitkomsten en adviezen tot opvolging. De oorzaak van de klachten is volgens de NAC niet duidelijk. Dit laat onverlet dat de veiligheid in de luchtvaart op nummer 1 staat. Indien noodzakelijk worden dergelijke onderzoeken in Europees verband verder opgepakt. Hetzelfde geldt voor het ondersteunen van initiatieven die volgens de NAC op nationaal niveau kunnen bijdragen aan het inzichtelijk maken van de omvang van de problematiek, zoals het nader categoriseren en blijvend monitoren van meldingen van geurincidenten.
Is er inmiddels ergens een standaard voor de luchtkwaliteit in de cabines opgesteld? Kunt u aangeven waarom men bij het Comité Européen de Normalisation (CEN) in mei 2021 niet in meerderheid tot een Europese standaard kon komen? Kunt u duiden welke partijen weerstand boden en op welke punten?
Met de CEN Technische Commissie 436 is op Europees niveau gewerkt aan de ontwikkeling van een Europese standaard voor cabineluchtkwaliteit in relatie tot chemische stoffen. De laatste conceptversie kreeg onvoldoende steun en het proces voor de ontwikkelingen van een Europese norm is gestopt. De wenselijkheid om een Technisch Rapport op te stellen is vervolgens binnen de CEN onderzocht. In december 2021 is een stemming uitgestuurd naar alle normalisatie instituten. Hen werd gevraagd om akkoord voor het toevoegen van een zogeheten New Work Item voor de ontwikkeling van een Technisch Rapport. Dit is nodig om daarna het Technische Rapport in te kunnen dienen en voor akkoord voor te leggen aan de instituten. De resultaten werden gedeeld in februari 2022, waaruit bleek dat een meerderheid akkoord gaf op het toevoegen van dit New Work Item.
De CEN en het Nederlandse normalisatie instituut NEN zijn onafhankelijke instituten en vallen niet onder de bevoegdheid van de overheid.
Aangezien er binnen de CEN geen norm ontwikkeld werd ging men over tot een technisch rapport, maar kunt u aangeven hoe de stemming in februari 2022 over het Technisch Rapport is verlopen en wie daar weerstand geboden heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat een norm voor luchtkwaliteit voldoende bescherming zou kunnen bieden aangezien het er op lijkt dat er sprake kan zijn van meer dan 100 verschillende ziekmakende stoffen en dat ook genetische aanleg een sterk bepalende factor kan zijn voor de mate waarin men ziek wordt? Is die situatie niet te complex om te reguleren via normstelling?
Het is niet duidelijk of er een oorzakelijk verband is tussen de chemische stoffen in de cabinelucht en het ontstaan van gezondheidsklachten bij vliegend personeel en passagiers en of genetische aanleg hierbij een rol speelt. Een normstelling binnen de CEN kan allerlei soorten maatregelen bevatten, waaronder meting van stoffen, plaatsing van sensoren en training van personeel. Deze maatregelen zouden tezamen kunnen bijdragen aan vroege signalering van verslechtering van de luchtkwaliteit in de vliegtuigcabine door bijvoorbeeld fume events.
Deelt u de mening dat het verstandiger zou zijn om over te stappen op systemen waarbij geheel geen giftige stoffen meer in de cabine en de cockpit gebracht worden?
Vliegtuigen worden door internationale instanties als EASA gecertificeerd en worden op basis van internationale regels gebouwd, bijvoorbeeld ten aanzien van constructie-eisen en verplichtingen op het gebied van filters. Het is binnen deze regels aan de luchtvaartmaatschappijen zelf om te bepalen welke vliegtuigen en opties zij bestellen. De mogelijke relatie tussen gezondheidsklachten van vliegend personeel en de blootstelling aan cabinelucht heeft de aandacht van de internationale instanties. EASA heeft verschillende onderzoeken en initiatieven omtrent cabinelucht gestart waar Nederland actief aan bijdraagt. Er is bij de betrokken certificerende instanties tot op heden geen noodzaak gebleken om bleed-air systemen niet toe te laten.
Klopt het dat bijvoorbeeld Airbus A350 die optie heeft maar deze slechts sporadisch wordt afgenomen vanwege de extra kosten? Bent u bereid EASA te vragen geen nieuwe vliegtuigen meer goed te keuren die nog zogeheten «bleed-air» in de cabine brengen?
Zie antwoord vraag 7.
Ziet u zich verder gesterkt in de mening om alleen nog vliegtuigen toe te laten die schone lucht inbrengen omdat zogeheten fume events (incidenten waarbij bijvoorbeeld door lekkage in de motor significant hogere concentraties ziekmakende stoffen vrijkomen) nooit helemaal te voorkomen zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom is nog niet besloten om sensoren te plaatsen die de luchtkwaliteit continu monitoren? Bent u bereid dat alsnog te doen zolang er nog «bleed-air» uit de motor de cabine ingebracht wordt? Zo ja, op welke termijn kan dit geregeld zijn?
Sensoren kunnen een zeer beperkt aantal specifieke stoffen meten in de lucht, zoals koolstofmonoxide. Het is praktisch onmogelijk om alle stoffen te meten die in de cabinelucht zouden kunnen voorkomen. Ook is op dit moment niet duidelijk welke stoffen exact gemeten zouden moeten worden, omdat het verband tussen stoffen in de cabinelucht en gezondheidsklachten bij personeel nog onbekend is. Bij het plaatsen van sensoren dient ook onderzoek te worden uitgevoerd naar de (technische) haalbaarheid en regelgeving.
Waarom geeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat bij Pointer aan te willen wachten op verder wetenschappelijk onderzoek als nu al duidelijk is dat er op dit moment mensen ernstig in hun gezondheid geschaad worden?
Wetenschappelijk onderzoek vraagt tijd. Dat geldt ook voor Europese onderzoeken. Nederland draagt hier ook actief aan bij. RIVM en TNO hebben deelgenomen aan het FACTS-onderzoek van DG MOVE en in haar laatste rapportage heeft de NAC hiervan een samenvatting gegeven. Een EASA-aanbesteding voor een meerjarig onderzoek als vervolg op FACTS is gegund aan een internationaal consortium waar ook het RIVM deel van uit maakt. De NAC adviseert de Minister van IenW over de Nederlandse inbreng in dergelijke trajecten en IenW heeft het RIVM aangegeven hun deelname in het vervolgonderzoek te steunen.
Welke rol heeft de Arbeidsinspectie wanneer onomstotelijk vaststaat dat een werkomgeving ziekmakend is, maar nog niet voor 100% volledig in kaart is gebracht via welke route welke mate van ziekte veroorzaakt wordt? Deelt u de mening dat de bewijzen die er liggen voldoende zijn om maatregelen af te dwingen bij luchtvaartmaatschappijen? Zo nee, waarom niet?
De werkgever is verplicht om bij de invulling van de zorgplicht voor goede en veilige arbeidsomstandigheden uit te gaan van de stand der wetenschap en professionele dienstverlening4. Indien er aanleiding toe is, is de werkgever verplicht om het arbeidsomstandighedenbeleid, inclusief de Risico Inventarisatie & Evaluatie (hierna: RI&E) en het Plan van Aanpak, aan te passen op de stand der wetenschap en professionele dienstverlening. De Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: NLA) is de toezichthouder op de Arbeidsomstandighedenwet. In het toezicht wordt het geheel aan naleving van deze verplichtingen voor de werkgever beoordeeld. Mocht het onomstotelijk vaststaan dat een werkomgeving ziekmakend is, dan kan de Arbeidsinspectie gebruik maken van bevoegdheden zoals waarschuwingen, boetes en het onmiddellijk stilleggen van het werk. In haar laatste rapportage stelt de NAC dat de oorzaak van de gezondheidsklachten van vliegend personeel niet duidelijk is. Er is daarom op dit moment voor de NLA geen aanleiding om verdere maatregelen door werkgevers af te dwingen.
Daarnaast is de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) op grond van de «Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op rond van SWZ-wetgeving» mede toezichthouder op
de arbeidsomstandigheden in specifieke sectoren zoals de luchtvaart. Meldingen worden onderling afgestemd tussen de ILT en NLA.
Hoe staat het met de opvolger van het FACTS onderzoek? Zijn er al (voorlopige) conclusies te melden en kunt u die met ons delen?
Het vervolgonderzoek is dit jaar gestart en heeft een looptijd van drie jaar. Er zijn op dit moment nog geen conclusies.
Herkent u iets van de signalen uit de Pointer berichtgeving dat het Europese onderzoek plaatsvond in een gepolariseerde omgeving en dat er veel mensen met veel meningen de hand hebben gekregen bij de sturing van het project?
Het FACTS-onderzoek is uitgevoerd door een internationaal consortium met vertegenwoordigers en onderzoekinstituten uit verschillende landen als TNO, RIVM, Fraunhofer en VITO. Het groot aantal stakeholders en experts dat betrokken was bij de aansturing van het onderzoek en in het bijzonder het wetenschappelijk comité, leidde tot discussies met als doel het onderzoek zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de maatschappelijke zorgen. Het FACTS-onderzoek is afgerond en in haar laatste rapportage heeft de NAC hiervan een samenvatting gegeven5 (zie ook beantwoording vragen 7, 8 en 9).
Zijn u signalen bekend dat bijvoorbeeld luchtvaartmaatschappijen of vliegtuigbouwers invloed hebben uitgeoefend op het onderzoek? Bent u bereid dat na te gaan bij de onderzoekers? Zo nee, waarom niet?
Deze signalen zijn ons en het RIVM niet bekend.
Heeft de regering zicht op, en kunt u de Kamer informeren over, de laatste stand van zaken in de wetenschap, aangaande de volgende beroepsziektes voor luchtvaartpersoneel (zoals verwoord door het National Institute for Occupational Safety and Health2):
In het Arbostelsel zijn werkgevers primair verantwoordelijk om de stand der wetenschap te monitoren en indien noodzakelijk passende beheersmaatregelen te nemen en dit vast te leggen in de RI&E. Werkgevers kunnen hierbij gebruik maken van instrumenten van onder andere het RIVM, dat ook participeert in de NAC, en het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) om beroepsziekten te monitoren.
Specifiek voor stoffen die via het luchtbehandelingssysteem in de cabinelucht van vliegtuigen terecht kunnen komen, en de mogelijke relatie met gezondheidsklachten van vliegend personeel is de NAC opgericht om onder andere de stand van de wetenschap te monitoren (zie ook beantwoording vragen 2, 3, 8 en 11). Op het terrein van Cosmic Ionizing Radiation wordt SZW ten aanzien van de stand van de techniek/wetenschap op de hoogte gehouden door het RIVM.
De andere aandoeningen en/of onderwerpen zoals in de lijst genoemd hebben betrekking op de arbeidsomstandigheden voor (luchtvaart-)personeel in bredere zin. Over deze onderwerpen is veel kennis bij o.a. het NCvB. Het NCvB is in Nederland het Kennisinstituut rond beroepsziekten, met financiële steun van het Ministerie SZW en maakt deel uit van het per 27 juni jl. gestarte Landelijk Expertise Centrum Stoffen Gerelateerde Beroepsziekten (LEXCES). Naast monitoring van beroepsziekten via o.a. meldingen wordt ook kennis verspreid op dit terrein7.
Worden bovengenoemde beroepsziektes voor luchtvaartpersoneel naar uw mening voldoende specifiek gemonitord? Zo nee, wat gaat u doen om dat te verbeteren?
In het Nederlandse Arbostelsel zijn werkgevers primair verantwoordelijk voor de monitoring van beroepsziektes en om indien dat noodzakelijk is passende beheersmaatregelen te nemen. Bedrijfsartsen hebben een rol in het melden van beroepsziekten aan het NCvB. Door het NCvB wordt het totaal aantal meldingen van beroepsziekten in Nederland bijgehouden. Dit ook specifiek voor in de vraag 16 genoemde categorieën en per type personeel. Daarmee ontstaat een goed beeld van het zich al dan niet voordoen van de in vraag 16 genoemde beroepsziekten. In totaal zijn de afgelopen vijf jaar circa 300 beroepsziektemeldingen in de luchtvaartsector geregistreerd bij het NCvB. Specifiek voor Cabin Air Quality zijn over deze periode geen meldingen gedaan bij het NCvB.
Een uitspraak van de heer Bonten bij WNL |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met een uitspraak gedaan onlangs door de heer Bonten bij WNL Op Zondag, waarin wordt gesteld dat patiënten «tegen hun zin» zijn geïntubeerd? Klopt deze uitspraak?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen. De heer Bonten zei: «Ik heb de verhalen gehoord van hoe boos de verpleegkundigen waren omdat ze iemand tegen zijn zin in moesten intuberen die nog riep net voordat de tube erin ging: Corona bestaat niet. Ja dat gebeurde. En daar waren de mensen in de zorg enorm boos over.»
Kunnen patiënten in Nederland tegen hun zin worden geïntubeerd? Zo nee, wat gaat u doen om in de toekomst te voorkomen dat Nederlanders tegen hun zin medische handelingen krijgen opgedrongen?
Patiënten kunnen, als het ze gevraagd wordt, afzien van een behandeling op de IC net zoals zij kunnen afzien van reanimatie. Dan wordt er dus ook niet geïntubeerd om invasief te worden beademd. In acute situaties waar nog niet over behandelbeperkingen is gesproken en waar dat ook niet meer kan, worden patiënten zonder informed consent behandeld. Maar dat is dus niet tegen hun zin.
Geïntubeerd worden is naar, maar Corona is een gegeven en voor beademings-behoeftige patiënten bestaat er geen alternatief.
Meer incidenten met verwarde personen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meer incidenten verwarde personen»?1 .
Ja.
Wat vindt u van het feit dat steeds meer verwarde personen beslag leggen op de al overbelaste politiecapaciteit? Kunt u hierover een gedetailleerd antwoord geven?
Het aantal meldingen over personen met verward gedrag dat bekend is bij de politie, de zogenoemde E33 meldingen, laat de afgelopen jaren een stijging zien. Er is geen eenduidige verklaring voor de stijging te geven. Kijkend naar het type melding zien we dat de E33-meldingen gaan over een breed scala aan voorvallen en dat het aantal meldingen geen beeld geeft van de aard of omvang van de problemen van mensen met verward gedrag. De politie stelt bij een melding van verward gedrag geen diagnoses, de politie is daarvoor niet opgeleid.
Het aantal incidenten dat de politie registreert onder de noemer overlast «verward persoon», staat daarnaast niet gelijk aan het aantal mensen met verward of onbegrepen gedrag. Bij een incident kunnen namelijk meerdere personen betrokken zijn, en één persoon kan ook zorgen voor meerdere incidenten. Het aantal unieke personen met verward gedrag ligt daarmee lager dan het aantal meldingen. Zoals aangegeven in de voortgangsbrief over de aanpak voor personen met verward of onbegrepen gedrag die gelijktijdig met deze beantwoording aan de Kamer is gezonden, zal de politie in nauwe samenwerking met het Ministerie van JenV een analyse uitvoeren van de registraties in combinatie met andere data om meer zicht te krijgen op het aantal unieke personen dat achter deze meldingen schuilgaat en hun zorg- of ondersteuningsvraag.
We vinden het belangrijk te benadrukken dat we mensen die verward gedrag vertonen passende zorg en ondersteuning dienen te bieden, maar dat we tegelijkertijd ook aandacht moeten hebben voor de openbare orde en veiligheid van burgers, de persoon in kwestie zelf en zorg- en politiemedewerkers. Er moet steeds worden gezocht naar een juiste verdeling van taken en verantwoordelijkheden, gegeven de aard van de situatie en de achtergrond van de problematiek. Dit kan leiden tot inzet vanuit de zorg, maar ook indien noodzakelijk vanuit politie vanwege gevaarzetting.
Het vraagstuk van de als te krap ervaren politiecapaciteit is bekend. De vraag naar inzet van de politie zal altijd groter blijven dan de beschikbare capaciteit. Op lokaal niveau beslist het lokaal gezag (de burgemeester samen met de officier van justitie) over de prioriteiten en onderwerpen waarop de inzet van de politie dient plaats te vinden. In geval van nood en/of gevaar voor de openbare orde of veiligheid zal de politie altijd optreden.
Bent u bekend met het feit dat ondermeer de politievakbond Algemene Nederlandse Politie Vereniging (ANPV) heeft gesteld dat het gestegen aantal incidenten met verwarde personen te wijten is aan bezuinigingen op de geestelijke gezondheidszorg (GGZ)? Zo ja, heeft u de bereidheid de bezuinigingen op de GGZ terug te draaien, zodat er meer instellingen zijn waar verwarde personen onderdak kunnen vinden in plaats van deze in de wijken los te laten? Kunt u hierover een gedetailleerd antwoord geven?
We zijn daarvan op de hoogte, maar delen de opvatting van de ANVP niet en willen hier graag enkele kanttekeningen bij plaatsen. Ten eerste zijn mensen met verward of onbegrepen gedrag niet één op één gelijk te stellen met mensen met een psychische zorgvraag. Het betreft een bredere groep met veelal (een combinatie van) verslavings- en psychische problematiek, andere gedragsproblematiek en/of waarbij sprake is van levensproblemen zoals schuldenproblematiek of verlies van een naaste, die als gevolg hiervan een verwarde episode doormaken. Slechts een zeer klein gedeelte van deze doelgroep vormt een gevaar voor de veiligheid. Het is op basis van de registratie van E33- meldingen niet mogelijk om in algemene zin aan te geven in welk aandeel van deze gevallen de persoon waarover wordt gemeld een (psychische) zorgvraag heeft. In de Kamerbrief die tegelijk met deze beantwoording aan de Kamer wordt verzonden, geven wij aan een nadere analyse van de E33-meldingen en de zorg- en ondersteuningsbehoefte van de doelgroep die hierachter schuilgaat, uit te zullen voeren. Ten tweede zijn de afgelopen jaren (2018–2022) de uitgaven aan de curatieve ggz gestegen van 3,7 miljard euro naar 4,6 miljard euro.
Bent u van plan te zorgen voor een landelijk dekkend netwerk van de psycholance, een ambulance die bedoeld is voor verwarde en psychiatrische patiënten? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot het vervoer van personen met verward gedrag is in 2020 met betrokken partijen afgesproken dat het vervoer met psychiatrische hulpverlening door de Regionale Ambulance Voorziening (RAV) wordt verzorgd. Immers, wanneer iemand zorg nodig heeft is vervoer door een politieauto niet passend, en ook voor de persoon in kwestie onnodig stigmatiserend en traumatiserend. De verantwoordelijkheid van de RAV voor dit vervoer is verankerd in de Wet Ambulancezorgvoorzieningen. Daarmee is sprake van een landelijk dekkend netwerk. Om de kwaliteit van dit vervoer te borgen heeft Ambulancezorg Nederland (AZN) heeft het «Kwaliteitskader Mobiele zorg rondom psychiatrische beoordeling» vastgesteld. De manier waarop dit vervoer precies wordt ingevuld en georganiseerd verschilt per regio. Op die manier kan rekening worden gehouden met specifieke kenmerken en behoeften van de regio. De psycholance is een vorm om dit vervoer in te richten, maar er zijn ook andere goede manieren om het vervoer van mensen met verward of onbegrepen gedrag vorm te geven. Omdat bij het landelijk uitrollen van één specifiek vervoersmodel zoals de psycholance geen rekening met de lokale context kan worden gehouden, vinden we dat niet wenselijk.
Het bericht 'Medisch toerisme in de lift, maar ingrepen niet zonder risico: ‘Deel van mijn wangen voel ik niet meer’' |
|
Judith Tielen (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Medisch toerisme in de lift, maar ingrepen niet zonder risico: «Deel van mijn wangen voel ik niet meer»»?1
Ja, dit artikel is mij bekend. Daarnaast is tijdens het Notaoverleg «Cosmetische ingrepen zonder medische noodzaak» van 28 maart jl. het onderwerp cosmetische behandelingen in het buitenland uitgebreid aan bod gekomen.
Bent u van mening dat malafide bemiddelingsbureaus die burgers bewust verkeerd voorlichten over cosmetische ingrepen in het buitenland moeten worden aangepakt? Zo ja, welke stappen bent u van plan te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat bemiddelingsbureaus die burgers bewust verkeerd voorlichten over cosmetische ingrepen in het buitenland aangepakt moeten worden. Echter, dergelijke bemiddelingsbureaus vallen niet altijd onder het toezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Dit is alleen het geval als de activiteiten die zij uitvoeren vallen onder de reikwijdte van zorg zoals bedoeld in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Het stellen van een diagnose, het ter handstellen van geneesmiddelen of het leveren van nazorg zijn allemaal voorbeelden van zorgverlening. Als dergelijke activiteiten in Nederland plaatsvinden, is de IGJ de aangewezen toezichthouder en kunnen zij interveniëren met gebruikmaking van het hun ter beschikking staande instrumentarium. Reisbemiddeling en het aanbieden van websites waarop te zien is welke operaties in het buitenland mogelijk zijn, zijn geen zorg in de zin van de Wkkgz en vallen daarom ook niet onder toezicht van de IGJ. Bij onrechtmatig handelen van bemiddelingsbureaus, die niet onder het toezicht van de IGJ staan, staat wel de weg naar een civiele rechter open.
Aan welke voorwaarden moeten (buitenlandse) aanbieders van cosmetische ingrepen voldoen om zich te vestigen in Nederland?
Allereerst wil ik benadrukken dat de cosmetische sector een brede sector is die reikt van het aanbrengen van make-up en peelings, tot andere schoonheidsbehandelingen en plastische chirurgie. Een deel van de beroepen in de cosmetische sector is gereguleerd in de Wet Beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Om de patiëntveiligheid te waarborgen zijn bepaalde cosmetische ingrepen/handelingen voorbehouden handelingen die alleen door een BIG-geregistreerde zorgmedewerker uitgevoerd mogen worden. Zo mogen enkel bepaalde beroepsgroepen, zoals cosmetisch artsen en plastisch chirurgen, behandelingen als snijden en injecteren uitvoeren.
Gezien het feit dat de cosmetisch arts en de plastisch chirurg geregistreerde gezondheidsberoepen zijn, moeten buitenlandse aanbieders die dit beroep willen uitoefenen in Nederland de BIG-toelatingsprocedure voor Buitenslands gediplomeerden doorlopen, conform de Wet BIG. In deze procedure beoordeelt de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV) of de gevolgde opleiding en ervaring gelijkwaardig zijn aan de Nederlandse vereisten van het beroep in het BIG-register. Als iemand niet voldoet aan de eisen voor toelating tot het BIG-register, wordt bekeken of deze tekortkomingen kunnen worden gecompenseerd door een aanvullende opleiding, een aanpassingsstage of een proeve van vakbekwaamheid. Bovendien geldt voor werknemers van buiten de EER dat zij moeten voldoen aan de voorwaarden voor toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt die zijn vastgelegd in de Wet arbeid vreemdelingen.
Kunt u de Kamer inzicht geven in de landelijke registratie van complicaties van behandelingen in het buitenland door de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC)?
Er is geen centrale (nationale) registratie van complicaties na ingrepen in het buitenland omdat complicatieregistraties in de ziekenhuizen geen onderscheid maken tussen nationale of buitenlandse complicaties. De NVPC is per 11 mei 2022 een nieuwe (openbare) registratie gestart. Gezien de recente start zijn daar nog geen concrete bevindingen uit te halen. Sinds de start van de nieuwe registratie zijn er 7 complicaties gemeld uit het buitenland waarvoor nazorg is geleverd in Nederland. De nieuwe registratie zal hier in de toekomst hopelijk beter inzicht in geven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze bemiddelingsbureaus in ieder geval (gedeeltelijk) onder het toezicht- en handhavingsgebied van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) komen te staan?
Zoals ik bij vraag 2 reeds aangegeven heb, vallen dergelijke bemiddelingsbureau niet altijd onder het toezicht- en handhavingsgebied van de IGJ. Dit is immers afhankelijk van de activiteiten die zij uitvoeren. Alleen wanneer sprake is van zorg in de zin van de Wkkgz, die in Nederland wordt geleverd, vallen de bemiddelingsbureaus onder toezicht van de IGJ. Wanneer bemiddelingsbureaus niet onder het toezicht van de IGJ vallen, staat bij onrechtmatig handelen de weg naar een civiele rechter open. Indien wel sprake is van zorgverlening zoals bedoeld in de Wkkgz, is de IGJ de aangewezen toezichthouder en kunnen zij interveniëren met gebruikmaking van het hun ter beschikking staande instrumentarium.
Ten slotte wil ik nog benadrukken dat het de eigen verantwoordelijkheid van consument is, wanneer hij of zij de keuze maakt om een niet medisch noodzakelijke behandeling in het buitenland te ondergaan en hierbij gebruik te maken van deze bemiddelingsbureaus.
Bent u bereid om op de website van de rijksoverheid, jezelfmooiermaken.nl, duidelijker te verwijzen naar de beroepstitel «Cosmetisch arts KNMG» en naar de relevante informatie die door veldpartijen al is samengesteld?
De website van rijksoverheid over cosmetische zorg is eind vorig jaar vernieuwd. Met de informatie die op deze website staat, hoop ik de cliënt te ondersteunen in hoe hij of zij zich vooraf goed kan laten informeren over een eventuele behandeling en over de risico’s. Hier is onder andere informatie terug te vinden over de beroepstitel «Cosmetisch arts KNMG». Ook wordt doorverwezen naar het «Register cosmetisch arts KNMG» van de Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde (NVGC). In dit register is terug te vinden welke artsen de titel mogen voeren. Dit ondersteunt cliënten bij het vinden van een geschikte arts voor een cosmetische ingreep.
Daarnaast wordt op de website doorverwezen naar het Kwaliteitskader Cosmetische Zorg dat door het Zorginstituut Nederland in 2019 is vastgesteld. Hierin worden de landelijke afspraken beschreven over hoe de cosmetische zorg georganiseerd moet zijn om ervoor te zorgen dat een cliënt overal in Nederland dezelfde veilige en kwalitatief goede cosmetische zorg krijgt.
Welke stappen onderneemt u verder om burgers beter voor te lichten over de risico’s die kleven aan cosmetische ingrepen zonder medische noodzaak in het buitenland? Ziet u daarnaast ook de meerwaarde van het wijzen op counselingsmogelijkheden in deze campagne?
Zoals ik bij vraag 6 heb aangegeven, hoop ik met onze vernieuwde website over cosmetische zorg, de cliënt te ondersteunen in hoe hij of zij zich vooraf goed kan laten informeren over een eventuele behandeling en over de risico’s. Op de website is ook een voorlichtingsanimatie te vinden en zijn adviezen terug te vinden voor cliënten die er toch voor kiezen om hun ingreep in het buitenland te laten doen. Zoals toegezegd tijdens het nota-overleg cosmetische ingrepen zonder medische noodzaak op 28 maart jongstleden heb ik deze informatie ook via «socials» verspreid, zodat de doelgroep «jongeren» beter wordt bereikt.
Consumenten die (in het buitenland) een cosmetische operatie willen ondergaan moeten zich vooraf goed laten informeren over de behandeling en de risico’s die daaraan verbonden kunnen zijn en over de deskundigheid van de behandelaar. De consument is hier zelf verantwoordelijk voor, het gaat hier om niet verzekerde en niet medisch noodzakelijke ingrepen.
Op welke manieren betrekt u de veldpartijen bij voorlichtingscampagnes en informatieverstrekking over cosmetische ingrepen in het buitenland, bijvoorbeeld door gebruik te maken van door hen gemaakte folders?
Ik wil hier graag benadrukken dat het geven van voorlichting over cosmetische ingrepen geen kerntaak van de overheid is. Veldpartijen hebben mij en mijn voorgangers gevraagd hieraan een bijdrage te leveren en dat doe ik van harte, maar zoals gezegd zijn cosmetische ingrepen geen medisch noodzakelijke zorg.
De verantwoordelijkheid om zich goed te laten informeren ligt bij de consument. Deze dient zich vooraf relevante vragen te stellen, zoals: heb ik de eventuele risico’s goed afgewogen en heb ik te maken met een deskundige behandelaar. Het is daarom van belang om bewustwording aan de voorkant te creëren zodat consumenten zich voldoende laten informeren over een cosmetische ingreep en de eventuele risico’s die hieraan verbonden kunnen zijn, ook/zeker als men kiest voor een behandelaar in het buitenland. Daarbij is goede informatievoorziening belangrijk, zodat mensen zelf een weloverwogen keuze kunnen maken en de risico’s van ingrepen begrijpen. Dit geldt ook wanneer een cliënt ervoor kiest om in zee te gaan met een bemiddelingsbureau die cosmetische behandelingen in het buitenland aanbiedt.
De consument kan bij zijn of haar keuze gebruik maken van diverse communicatiekanalen en middelen die worden aangeboden door veldpartijen, ook in het buitenland. Daarnaast probeer ik cliënten met de informatie die op de website van de rijksoverheid over cosmetische zorg is te vinden te ondersteunen bij hun keuze. Hiermee hoop ik bij te dragen aan een stukje inzicht en doorverwijzing in de keuze die de consument maakt.
Op welke manier geeft u de voorlichting over malafide bemiddelingsbureaus een plek in de toekomstige voorlichtingscampagne, conform een eerder aangenomen motie?2
Zie antwoord vraag 8.
Hoe bent u van plan om, conform een hiertoe aangenomen motie, het gecertificeerde beroep «Cosmetisch arts KNMG» breder onder de aandacht te brengen bij het bredere publiek?3
Ik ben hierover in gesprek met onder andere de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en de Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde (NVCG). Gezamenlijk zullen wij dit oppakken en ervoor zorgen dat het beroep «Cosmetisch arts KNMG» meer bekendheid zal krijgen bij het bredere publiek.
Bent u van mening dat influencers, online (Youtube)kanalen en online platforms transparant moeten zijn over risico’s bij cosmetische producten of behandelingen waar ze reclame voor maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zet u zich in om dit te bewerkstelligen?
Voor medisch cosmetische behandelingen geldt een reclamecode. Dit zijn afspraken waar adverteerders zich aan moeten houden. Reclame mag bijvoorbeeld niet gericht zijn op minderjarigen en geen garantie geven over het resultaat. Wanneer een advertentie over een medisch cosmetische behandeling misleidend is, kan een klacht worden ingediend bij de Reclame Code Commissie. Daarnaast geldt voor influencers, online (Youtube)kanalen en online platforms een Reclamecode Social Media & Influencer Marketing.
Het apenpokken-virus |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met dit Twitterbericht?1
Ja.
Heeft het RIVM inderdaad de informatie op hun website over het apenpokkenvirus onlangs aangepast, zoals in dit twitterbericht wordt gesteld?
Ja, het RIVM heeft de tekst meerdere malen aangepast:
Tekst op 20 mei:
Behandeling
Het pokkenvaccin kan in de eerste dagen na mogelijke besmetting (post-expositie profylaxe) gebruikt worden. Het vaccin kan ook gebruikt worden als bescherming vooraf voor mensen met een grotere besmettingskans. Er is een geregistreerd antiviraal middel tegen pokken en monkeypox in Europa.
Tekst op 21 mei:
Vaccinatie
Het Monkeypox-virus lijkt sterk op het virus dat de ziekte «pokken», veroorzaakt. Pokken komt niet meer voor in de wereld door het succes van vaccinatie ertegen. De pokkenvaccinatie was onderdeel van het Rijksvaccinatieprogramma tot de jaren 70, maar na het verdwijnen van pokken, is deze gestaakt.
Het pokkenvaccin kan in de eerste dagen na mogelijke besmetting (post-expositie profylaxe) gebruikt worden. Het vaccin kan ook gebruikt worden als bescherming vooraf voor mensen met een grotere besmettingskans.
Tekst op 23 mei bij Vragen en antwoorden monkeypox (apenpokken) | RIVM:
Is er een behandeling of medicijn tegen monkeypox (apenpokken)?
Het vaccin tegen pokken kan ook gebruikt worden voor monkeypox. Het pokkenvaccin kan in de eerste dagen na mogelijke besmetting (post-expositie profylaxe) gebruikt worden. Het vaccin kan ook gebruikt worden als bescherming vooraf voor mensen met een grotere besmettingskans. Er is een geregistreerd middel tegen monkeypox voor opgenomen patiënten met ernstige klachten, maar dat is beperkt beschikbaar. De behandeling van monkeypox met dit middel werkt ondersteunend.
Kan ik me laten vaccineren tegen monkeypox?
Nee, je kunt niet zelf de pokkenvaccinatie aanvragen. Alleen mensen die een grote kans hebben om de ziekte te krijgen krijgen de vaccinatie aangeboden.
Zo ja, wanneer heeft deze verandering plaatsgevonden en waarom is de informatie aangepast?
De informatie op de website wordt regelmatig aangepast op basis van nieuwe informatie, naar aanleiding van vragen uit het publiek of om de tekst te verduidelijken. Zoals op 23 mei jl. wordt vermeld, is het antivirale middel slechts beperkt beschikbaar. Ook het vaccin wordt beperkt aangeboden.
Wat was de status van het apenpokkenvirus begin deze maand, op 1 mei 2022? Had het virus toen de A-status?
Er was voor 21 mei 2022 geen meldplicht voor het apenpokkenvirus, alleen voor het klassieke pokkenvirus bestond een meldplicht.
Indien het virus 1 mei 2022 niet de A-status had, waarom heeft het virus op 21 mei 2022 volgens het RIVM dan de A-status gekregen?2
Bij deze opkomende infectieziekte, waarover nog veel onbekend is met betrekking tot ziektelast, overdracht en risicogroepen, is het essentieel om nieuwe gevallen zo vroeg mogelijk op te sporen, verdachte gevallen te kunnen isoleren en maatregelen te nemen bij contacten, zoals monitoring en quarantaine, om verdere verspreiding te voorkomen. Dit is alleen mogelijk indien een ziekte wordt aangemerkt als A-ziekte.
In welk opzicht verschilt het apenpokkenvirus, zoals dat 1 mei 2022 bekend was, virologisch van het apenpokkenvirus dat op 21 mei 2022 de A-status heeft gekregen?
Tot op heden is nog niet bekend in hoeverre er virologisch opzicht verschil is met de bekende stammen. Daar wordt nog onderzoek naar gedaan door middel van sequencing.
Kortom, welke virologische rechtvaardiging is er voor de A-status van dit virus sinds 21 mei 2022?
Zie het antwoord op vraag 5 en 6.
Is het apenpokkenvirus de afgelopen maand dodelijker geworden? Zo ja, wat was de sterftekans begin deze maand en wat is de sterftekans nu? Zo nee, wat is de sterftekans op dit moment?
De data wordt nog verzameld, over de verandering van mortaliteit is nog niets bekend.
Is het apenpokkenvirus de afgelopen maand wellicht besmettelijker geworden? Zo ja, waaruit blijkt dit?
Wat opvallend is bij deze internationale uitbraak, is dat er in één week tijd meer mensen besmet zijn dan de afgelopen decennia in Europa bij elkaar en het in veel verschillende landen tegelijkertijd opduikt. Of het daarmee besmettelijker is, valt nog niet te zeggen. Dat moet uit bron- en contactonderzoek, verdere typering van het virus en overig onderzoek blijken.
Kunt u de bovenstaande vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Waar relevant heb ik dit gedaan.
Kunt u de vragen, gezien de actualiteit en urgentie, binnen een week beantwoorden?
Dit bleek niet mogelijk te zijn.
Het recht op abortus in Polen |
|
Jan Paternotte (D66), Lilianne Ploumen (PvdA), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Kuipers , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht in de Guardian1 waaruit blijkt dat de eerste vrouwen in Polen nu worden vervolgd voor (het assisteren bij) abortus?
Ja.
Bent u bekend met het bericht uit Euronews2 van 26 januari jl. over twee Poolse vrouwen die het leven hebben moeten laten door het verbod op abortus aldaar?3
Ja.
Wat kunt u in Nederland betekenen voor vrouwen in Polen die hun zwangerschap willen afbreken?
Vrouwen uit het buitenland, waaronder Poolse vrouwen, kunnen in Nederland een behandeling in een abortuskliniek ondergaan. Dit is echter geen recht en de Nederlandse staat biedt deze individuele vrouwen geen financiële ondersteuning. Wel maakt Nederland zich sterk voor het bereikbaar en toegankelijk houden van abortushulpverlening. Elk jaar maken ruim 3000 vrouwen, niet woonachtig in Nederland, hiervan gebruik. In 2020 betrof het 308 vrouwen uit Polen. De Nederlandse Zorgautoriteit stelt jaarlijks maximumtarieven vast voor abortusbehandelingen voor vrouwen die niet op grond van de Wet langdurige zorg verzekerd zijn. Afhankelijk van het soort behandeling gaat het om ca. 435 – 1.185 euro. De klinieken kunnen hier flexibel mee omgaan, en een lager tarief vragen als een vrouw het maximumtarief niet kan betalen. Van deze mogelijkheid maken de klinieken in praktijk ook gebruik.
Welke mogelijkheden zijn er om Poolse vrouwen die een abortus willen actief naar Nederland te halen voor een veilige en zorgvuldige abortus?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het bericht van Euronews4 dat vrouwenrechtenactivisten worden opgepakt in Polen?
Ja.
Hoe kan de Nederlandse overheid de Poolse vrouwenrechtenactivisten bijstaan?
Het bevorderen van gelijke rechten voor vrouwen en meisjes is een van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Om deze beleidsprioriteit te ondersteunen worden via het Mensenrechtenfonds mensenrechtenorganisaties wereldwijd, waaronder in Polen, gefinancierd. Komende jaren zal, conform de motie van het lid Sjoerdsma over inzet van het Mensenrechtenfonds voor gelijke rechten voor LHBTI en vrouwen en andere kwetsbare groepen in de periode 2022–2027 in Europa, deze inzet vanuit het Mensenrechtenfonds ook in Polen worden voortgezet en waar mogelijk geïntensiveerd, inclusief op het terrein van informatievoorziening over en pleitbezorging voor toegang tot veilige abortus. Over dit onderwerp is ook met uw Kamer gesproken tijdens de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken op 18 november 2021. Daarbij moet worden vermeld dat het fonds niet ter ondersteuning van abortusdiensten voor individuen kan worden ingezet, enkel ter ondersteuning van organisaties die zich inzetten voor toegang tot en informatie over veilige abortus.
Ook financiert Nederland middels een ongeoormerkte bijdrage de International Planned Parenthood Federation (IPPF), dat zich wereldwijd inzet voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. In Polen organiseert de IPPF een netwerk van o.a. abortusactivisten en mensenrechtenorganisaties om de situatie van vrouwen in Polen te verbeteren en de effecten van de aangescherpte abortuswetgeving onder de aandacht te brengen van bijvoorbeeld parlementariërs, Europese instanties en de media.
Gezondheidszorg is een competentie van de lidstaten, maar binnen de EU kaders blijft Nederland het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), inclusief veilige en legale abortus, actief uitdragen.
Bent u zich ervan bewust dat vrouwen in Polen nu geen toegang meer hebben tot abortus?5
Ja. Het kabinet maakt zich zorgen over die toenemende regressieve druk op vrouwenrechten en SRGR, waaronder toegang tot veilige abortus, in Polen.
Door de uitspraak van het Pools Constitutioneel Tribunaal van 22 oktober 2020 is toegang tot legale en veilige abortus in Polen verder ingeperkt. Vrouwen in Polen komen alleen in aanmerking voor een abortus als de moeder in levensgevaar is of als de zwangerschap het resultaat is van verkrachting of incest.
Heeft u ook kennisgenomen van het bericht uit The Quint6 over het gebruik van seksueel geweld door Russische troepen als oorlogsmiddel, en dat gevluchte slachtoffers hiervan dus ook geen toegang hebben tot abortus in Polen?
Ja. Vrouwen in Polen komen alleen in aanmerking voor een abortus als de moeder in levensgevaar is of als de zwangerschap het resultaat is van verkrachting of incest. Wat dit precies betekent voor gevluchte vrouwen uit Oekraïne die een abortus zouden willen ondergaan, is momenteel onderdeel van bespreking in Polen.
Bent u bereid om samen te werken met Poolse pro-abortus groepen om vluchtelingen in Polen die toegang tot abortus nodig hebben te identificeren en hen de mogelijkheid te bieden om deze zorg in Nederland te verkrijgen?
Zoals ook aangegeven tijdens het plenair debat d.d. 10 maart 2022 (voortzetting) inzake het voorstel van wet van de leden Ellemeet, Ploumen, Paternotte en Van Wijngaarden tot wijziging van de Wet afbreking zwangerschap alsmede enkele andere wetten in verband met de legale medicamenteuze afbreking van de zwangerschap via de huisarts (34 891), geeft de Minister van VWS de garantie voor toegankelijkheid van abortuszorg, wanneer dat nodig is, voor vrouwen uit Oekraïne die naar Nederland komen. Zie ook de beantwoording op de vragen 3 en 4. De Nederlandse staat biedt geen faciliterende steun aan vrouwen uit het buitenland om naar Nederland te komen om een abortus te ondergaan.
Bent u bereid om abortus voor deze vluchtelingen uit Oekraïne te realiseren?
Zie antwoord vraag 9.
Voorgenomen sluiting van GGZ-instellingen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de geplande sluiting van de Kliniek Intensieve Behandeling (KIB) in Amsterdam West?1
Ja.
Hoeveel andere instellingen zijn er in Nederland die deze zorg (het KIB behandelt patiënten die reguliere klinieken niet meer aankonden) kunnen leveren? Hoe lang zijn de wachttijden voor deze instellingen?
Een KIB wordt in Nederland op 7 plekken (waaronder de KIB in Amsterdam West, die per 1 mei 2022 sluit) aangeboden, waarbij er ongeveer 170 klinische bedden beschikbaar zijn.
De wachttijd voor de KIB is niet exact weer te geven, omdat we wachttijden op het niveau van diagnosegroepen registreren. Bij een KIB worden personen met verschillende diagnosen behandeld die vastlopen in een reguliere behandelsetting, waardoor er niet sprake is van één wachttijd voor personen die zorg ontvangen in een KIB.
Klopt het dat het KIB sluit vanwege chronisch personeelstekort of spelen hier ook financiële redenen mee? Hoe wilt u wachttijden in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) verminderen als het personeelstekort in de ggz ervoor zorgt dat instellingen moeten sluiten en er steeds minder zorg geleverd kan worden? Welke concrete acties wilt u nemen om te zorgen voor voldoende personeel voor de complexere ggz?
De instelling heeft mij laten weten dat recent gelijktijdig een aantal zorgverleners hun dienstverband heeft opgezegd. Door het ontstane capaciteitstekort kan de veiligheid en kwaliteit van zorg niet meer gegarandeerd worden, zo stelt de instelling.
In het kader van de wachttijden spelen er meerdere uitdagingen voor de ggz, in mijn brief over de wachttijden van 23 februari jl.2 heb ik aangegeven welke maatregelen ik neem om deze te ondervangen en om de wachttijden aan te pakken.
Om te zorgen dat er voldoende en goed geschoold personeel beschikbaar is, is het advies van het Capaciteitsorgaan leidend. In dit advies wordt aangegeven hoeveel opleidingsplaatsen er benodigd zijn, opdat er in de toekomst voldoende professionals aanwezig zijn. Voor de kwaliteit en continuïteit van zorg nu en in de toekomst is het daarnaast van belang dat de ggz voor alle medewerkers een aantrekkelijke branche is en blijft om in te werken. Helaas constateer ik dat er een uitstroom van werken in loondienst naar zzp-schap is ontstaan. In januari 2022 is
het Ministerie van VWS daarom in samenwerking met de Nederlandse ggz en de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie een traject gestart, gericht op het maken van gezamenlijke werkafspraken over de organisatie van zorg voor alle werkenden in de ggz3. Het streven is om vóór het zomerreces van 2022 gedragen oplossingsrichtingen en afspraken uitgewerkt te hebben.
Naast dit traject rondom werkafspraken, is het tevens van belang om ook breder in te zetten op het aantrekkelijk maken van het werken in de ggz, ook in de grotere (specialistische) ggz-instellingen waar de meeste complexe ggz verleend wordt. Dit betekent aandacht voor goed werkgeverschap, onder andere door het vergroten van zeggenschap van medewerkers, aandacht voor de werk-privé balans en een gezonde en veilige werkomgeving. Het is aan werkgevers om hiermee aan de slag te gaan en ik ben voornemens om ze hierbij te ondersteunen vanuit de sector brede arbeidsmarktaanpak. Uw Kamer ontvangt de hoofdlijnen van deze aanpak binnenkort.
Waarom sluit de KIB al binnen drie maanden? Wat betekent de sluiting van de KIB voor de cliënten die hier in behandeling zijn? Kan continuerende hulp gegarandeerd blijven voor cliënten, aangezien het hier om cliënten gaat die reguliere klinieken niet aankonden? Wat betekent dit voor cliënten die op de wachtlijsten stonden voor deze kliniek? Ziet u ook dat het ontbreken van goede opvolging van deze zorg zal leiden tot veel grotere (en duurdere) problemen bij deze cliëntengroep?
De instelling geeft aan dat KIB Amsterdam West sluit vanwege het acute personeelstekort, waardoor continuering van de zorg niet langer verantwoord is volgens de instelling en het behandelaanbod op korte termijn afgebouwd wordt. De instelling geeft aan dat de huidige cliënten, die in behandeling zijn, hun lopende behandeling kunnen afmaken bij een andere vestiging van deze zorgaanbieder of er wordt gezocht wordt naar passende behandeling bij een andere zorgaanbieder.
Wat betreft de beschikbaarheid van de psychische zorg, zoals de KIB in Amsterdam West deze aanbiedt, is het aan de zorgaanbieder en zorgverzekeraar om er zorg voor te dragen dat cliënten kunnen (blijven) rekenen op goede en passende zorg. Zorgverzekeraars hebben daarbij zorgplicht voor hun verzekerden en dus een verantwoordelijkheid voor de continuïteit van zorg. In dit proces houden de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van continuïteit van zorg voor cliënten.
Kloppen de signalen dat er bij Altrecht TOPGGz Psychosomatiek Eikenboom in Zeist ook zestien bedden weg moeten? Klopt het dat deze kliniek gespecialiseerde ggz-behandelingen aanbiedt voor mensen met zeer ernstige psychosomatiek? Op hoeveel plekken worden dergelijke behandelingen gegeven in Nederland? Klopt het dat er lange wachtlijsten zijn voor dergelijke behandelingen, tot soms wel een jaar?
Het bestuur van Altrecht heeft mij hier recent over geïnformeerd. Het klopt dat de instelling het voornemen heeft om de bestaande klinische capaciteit terug te brengen van tweeëndertig naar zestien bedden. Daarnaast geeft de instelling aan dat het deeltijd/dagprogramma wordt uitgebreid zodat er meer behandelplekken
komen voor patiënten die wel een intensief traject nodig hebben, maar geen 24-uurs zorg.
Locatie de Eikenboom van Altrecht is gespecialiseerd in ambulante en klinische behandeling van (jong) volwassenen met ernstige en/of complexe SOLK (somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten), zoals somatoforme stoornissen, somatisch-symptoomstoornis en conversiestoornis. Het is de enige klinische voorziening voor patiënten met ernstige en/of complexe SOLK. De wachttijd voor somatoforme stoornissen is op dit moment 12 weken en daarmee onder de treeknorm. Voor klinische behandeling bij de Eikenboom geldt wel een wachtlijst van 26 weken. De instelling verwacht dat deze wachttijd gelijk zal blijven omdat voor een deel van de patiënten met een deeltijdprogramma een passend zorgaanbod wordt geboden.
Is u bekend waarom er bedden moeten verdwijnen? Heeft dit een financiële achtergrond? Is hier opnieuw sprake van zwaardere, specialistische zorg die te duur wordt gevonden en dus wordt afgebouwd?
Het doel van de instelling is, zoals hierboven aangegeven, om het aanbod anders in te richten waarbij de afbouw van bedden gepaard gaat met een uitbreiding van behandelplekken voor behandelingen op basis van deeltijd en dagprogramma.
Wat betekent deze afbouw van het aantal bedden voor de cliënten die op dit moment deze behandelingen volgen bij Altrecht TOPGGz Psychosomatiek Eikenboom? Op welke manier kan de zorg gecontinueerd worden, ook met het oog op de wachtlijst voor deze zorg? Wat gebeurt er met de mensen die nog op de wachtlijst staan voor deze vorm van behandeling op deze plek? Ziet u ook dat het ontbreken van goede opvolging van deze zorg zal leiden tot veel grotere (en duurdere) problemen bij deze cliëntengroep?
Hoe kijkt u ernaar dat de afgelopen weken (zie ook de eerdere schriftelijke vragen van het lid Westerveld d.d. 17 maart 2022) meerdere ggz-instellingen of afdelingen hebben aangegeven voornemens zijn te sluiten of af te bouwen? Is er sprake van een sluitingsgolf? Hebben deze instellingen en afdelingen iets gemeen? Hoe houdt u in de gaten dat er een dekkend aanbod blijft voor specialistische ggz? Wat gaat u doen tegen de oplopende wachtlijsten voor deze zorg?2
Er is op dit moment veel aandacht voor (voorgenomen) sluitingen en veranderingen in het behandelaanbod van ggz-instellingen. Wat betreft de motieven om te komen tot (voornemens van) sluiting heb ik in het kader van de casuïstiek waar u op wijst contact gehad met zorgaanbieders. Uit deze gesprekken blijken er verschillende overwegingen ten grondslag te liggen aan deze voornemens. Dit zijn bedrijfsmatige en behandelinhoudelijk overwegingen, maar ook personeelstekorten spelen. De zorgaanbieder en zorgverzekeraar moeten zorgen voor goede en passende zorg. Zorgaanbieders hebben de verantwoordelijkheid om goede zorg te leveren, zorgverzekeraars hebben de verantwoordelijkheid te zorgen dat hun verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 houden in dit proces de NZa en de IGJ toezicht en houd ik via deze toezichthouders op mijn beurt vinger aan de pols. Omdat de aanpassingen van behandelaanbod in korte tijd plaatsvinden heb ik de NZa gevraagd om de casuïstiek nader te bezien en mij over eventuele gemeenschappelijke onderliggende factoren te informeren. Ik wil namelijk scherp in beeld hebben of dit incidenten zijn of dat hier sprake is van een breder onderliggend probleem dat vraagt om een aanpassing van beleid. De NZa zal mij hierover voor de zomer informeren.
Wat betreft de wachttijdenaanpak verwijs ik graag naar de brief die u 23 februari jl. van mij heeft ontvangen. Op korte termijn zal ik u voorzien van de antwoorden op uw vragen voortkomend uit het schriftelijk overleg wachttijden.
Het artikel 'Al 20 jaar geregeld tekort aan isotopen voor kankerbestraling: waarom het probleem maar niet wordt opgelost' |
|
Judith Tielen (VVD), Eelco Heinen (VVD), Pieter Grinwis (CU), Silvio Erkens (VVD) |
|
Kuipers , Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel van EenVandaag gepubliceerd op 4 februari 2022?1
Ja.
In Petten wordt gebouwd aan de nieuwe isotopenreactor PALLAS, kunt u een update geven van de status van de bouw? Wanneer wordt verwacht dat deze reactor klaar zal zijn en welke stappen moeten hier nog voor worden gezet?
Uw Kamer is op Prinsjesdag geïnformeerd over het kabinetsbesluit om middelen te reserveren voor een mogelijke investering in de bouw van de nieuwe PALLAS-reactor in Petten. Met dit voornemen zet het kabinet in op het borgen van de toekomstige voorzieningszekerheid voor de patiënt.
Het kabinet zal naar verwachting in het voorjaar van 2023 een definitief besluit nemen over de investering in het PALLAS-project. Daarbij moet worden voldaan aan enkele belangrijke voorwaarden, namelijk:
Het Ministerie van VWS reserveert € 1,29 miljard beschikbaar uit de opbrengst van de vitamine D maatregel2 (€ 129 miljoen euro per jaar tot en met 2032) en € 30 miljoen vanuit de eigen begroting voor een mogelijke investering in PALLAS. Van deze middelen wordt € 129 miljoen in 2023 beschikbaar gesteld op de begroting van het Ministerie van VWS om, zonder onomkeerbare stappen, het investeringstraject te starten zodat de voorbereidingen voor de bouw voortgezet kunnen worden en het project op tijd en binnen budget opgeleverd wordt. Hiermee wordt geborgd dat PALLAS op tijd de rol van de bestaande reactor kan overnemen.
Zoals door de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport aangekondigd in haar Kamerbrief3, zijn in de tussentijd al een aantal voorbereidingen in gang gezet waarbij geen onomkeerbare stappen mogen worden gezet, zolang er nog geen positief besluit ligt van het kabinet. Stichting voorbereiding PALLAS-reactor (verder PALLAS) heeft in 2021 het basisontwerp van de PALLAS-reactor afgerond. Ook heeft PALLAS in juni 2022 een aanvraag voor het verkrijgen van de Kernenergiewetvergunning voor het oprichten (bouwen) van de reactor ingediend bij de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming. Als het kabinet volgend jaar definitief besluit om het PALLAS-project voort te zetten, dan moeten de volgende stappen zijn doorlopen om met de bouw van de PALLAS-reactor te kunnen starten:
Na het afronden van de bouwfase zal een programma van testen doorlopen moet worden in het kader van het in bedrijf nemen van de reactor. Om te kunnen starten met dit programma dient PALLAS de volgende stappen succesvol te nemen:
Na het succesvol afronden van het programma van testen is de reactor gereed voor commercieel gebruik. Indien alle bovengenoemde stappen succesvol zijn doorlopen, is de verwachting dat PALLAS de productie van isotopen rond 2030 kan starten.
Vindt u ook dat de Nederlandse isotopenreactor een belangrijke bijdrage levert aan de gezondheidszorg in Nederland, maar ook wereldwijd? Deelt u de mening dat het voor Nederland goed is om een leidende positie na te streven op het gebied van innovatieve nucleaire geneeskunde en dat deze reactor daaraan bijdraagt?
Nederland heeft met de aanwezigheid van de huidige Hoge Flux Reactor (HFR) in Petten en partners zoals Curium en Urenco, een leidende positie op de wereldmarkt voor medische isotopen. Dagelijks zijn vele duizenden patiënten binnen en buiten Nederland voor hun diagnose of behandeling afhankelijk van medische isotopen die geproduceerd worden in Petten. Het gaat om patiënten met vaak ernstige aandoeningen, zoals verschillende vormen van kanker, hart- en vaatziekten en andere chronische aandoeningen.
Als gevolg van deze leidende positie, kunnen Nederlandse patiënten profiteren van de excellente nucleair geneeskundige zorg en het onderzoek dat in Nederland wordt gedaan naar nieuwe kankerbehandelingen, ook als het gaat om commercieel minder aantrekkelijke behandelingen.
Hoe apprecieert u dat verschillende projecten met een positieve business case en die bijdragen aan maatschappelijke transities, (in de beginfase) niet altijd private financiering kunnen aantrekken vanwege risico’s die niet door de markt kunnen worden beïnvloed? Denk bijvoorbeeld aan projecten, als PALLAS, met lange terugverdientijden of risico’s die afhangen van vergunningsverlening of wet- en regelgeving van de overheid. Wat doet u om deze projecten van de grond te laten komen?
Het PALLAS-project is een voorbeeld van een project dat maatschappelijke relevantie heeft maar vanwege de risico’s rondom dit project niet wordt opgepakt door de markt. Deze financiële risico’s bij grote nucleaire productiefaciliteiten voor medische isotopen worden ook geconstateerd in twee omvangrijke Europese studies die in 2021 zijn gepubliceerd en met uw Kamer zijn gedeeld4 , 5. Dit is de reden dat het kabinet substantiële middelen heeft gereserveerd voor een mogelijke investering in het PALLAS-project.
Wat vindt u van het verstrekken van voorfinanciering vanuit de overheid voor deze projecten? Welke andere mogelijkheden ziet u voor projecten die bijdragen aan maatschappelijke transities, een positieve business case hebben, maar geen private financiering kunnen aantrekken in de beginfase? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in bovengenoemde antwoorden beschreven en aangekondigd in de Kamerbrief over PALLAS die op Prinsjesdag naar de Kamer is gestuurd, heeft het kabinet besloten om middelen op de VWS begroting te reserveren voor een mogelijke investering in de bouw van de nieuwe PALLAS-reactor in Petten. In het voorjaar van 2023 zal worden besloten over de resterende dekkingsopgave van € 330 miljoen. Het kabinet kijkt hierbij ook naar de mogelijkheden in het kader van het Nationaal Groeifonds. Onder andere de Ministers van VWS en EZK trekken hierin nauw samen op.
Deelt u de mening van de indieners dat het voor projecten die zichzelf kunnen terugverdienen, logischer is om te kiezen voor voorfinanciering in plaats van subsidies? Kunt u uw mening toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Een first loss facility kan als instrument worden gebruikt om vanuit de overheid voorfinanciering te verstrekken voor rendabele, maar risicovolle activiteiten; welke mogelijkheden ziet u om een first loss facility te creëren voor de bovenstaande projecten?
Zie antwoord vraag 5.
De facility zou als doel hebben om projecten te financieren die bijdragen aan vraagstukken op het gebied van klimaat, duurzaamheid, gezondheidszorg etc; ziet u daarom mogelijkheid om een deel van de hiervoor gereserveerde middelen in te zetten voor het buffervermogen van de facility? Ziet u mogelijkheden voor Invest NL om hier een rol bij te spelen? Wat is er volgens u nodig om Invest NL deze rol te laten vervullen en kan u dit realiseren?
Zie antwoord vraag 5.
Negen ernstig zieke MS-patiënten die voor een stamceltransplantatie vast zitten in een kliniek in Moskou |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «MS-patient Peter vast in kliniek Rusland, geen uitweg om terug te komen»?1
Ja.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat deze negen ernstig zieke MS-patienten weer veilig thuiskomen?
Volgens het bericht waar u aan refereert heeft de betrokkene inmiddels zelfstandig via Turkije naar Nederland kunnen terugreizen. Personen die al in Rusland zijn en daar weg willen maar tegen problemen aanlopen om dat zelfstandig te organiseren kunnen zich richten tot de ambassade in Moskou met hun consulaire hulpvraag. Volgens mijn informatie zijn daar tot op heden daar geen hulpverzoeken van deze groep bekend.
Hoe kan het dat deze ernstig zieke MS-patienten voor deze stamceltherapie moeten uitwijken naar Rusland?
Gaat u bewerkstelligen dat deze stamceltherapie voortaan wordt vergoed vanuit het basispakket? Zo nee, waarom niet?
Ziet u nu in waar verkeerde zuinigheid toe leidt?
Endometriose |
|
Corinne Ellemeet (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel «Endometriose moet ook in Nederland hoger op de agenda»?1
Ja.
Hoeveel vrouwen in Nederland hebben endometriose?
Hoe vaak endometriose voorkomt in niet exact bekend (mede omdat maar een klein deel van de vrouwen met endometriose daadwerkelijk in zorg is). Er wordt geschat dat ongeveer 10% van de vrouwen endometriose heeft.
De cijfers hierover verschillen echter in de literatuur ((ESHRE richtlijn) tussen de 2 tot 10% binnen de algemene vrouwelijke populatie tot 50% bij vrouwen met vruchtbaarheidsproblemen.
Welke behandelingen zijn er voor vrouwen met endometriose?
De behandeling van endometriose kan op verschillende manieren plaatsvinden en is per patiënt zeer verschillend (pijnstilling, hormoonbehandeling, operatie en multidisciplinaire behandelingen). Multidisciplinaire behandelingen vinden plaats door bijvoorbeeld psycholoog, diëtiste, pijnspecialist, (bekkenbodem)fysiotherapeut, uroloog etc. Over het algemeen wordt in nauw overleg met patiënt en behandelaar een passend behandelplan besproken en uitgevoerd. Informatie hierover is te vinden op Thuisarts.nl, de website van de endometriose stichting en de patiëntenwebsite van de beroepsvereniging Nederlandse Vereniging van Gynaecologie en Obstetrie (NVOG).
Wat zijn de gevolgen voor vrouwen, zowel in hun persoonlijke leven als voor hun behandelopties, van het feit dat het zeven jaar duurt voordat een diagnose wordt gesteld?
De gevolgen voor vrouwen zijn afhankelijk van de ernst van de endometriose, de klachten en de behandeling. Endometriose is een chronische aandoening waarbij met behandeling van medicijnen of een operatie de aandoening redelijk onder controle gekregen kan worden, echter bij ernstige vormen van endometriose is dat een stuk lastiger. De impact van de ziekte is per persoon erg verschillend. Vroege diagnose van endometriose is belangrijk en wordt geassocieerd met minder uitgebreide ziekte en betere klinische uitkomsten (zie vraag 6).
Wat is de diagnosetijd van endometriose in andere landen in Europa?
In de internationale richtlijn endometriose (ESHRE richtlijn) wordt gesproken over een delay van start symptomen tot diagnose tussen de 8–12 jaar2.
Welke stappen wilt u zetten om meer bekendheid over endometriose bij vrouwen en artsen te genereren?
Endometriose moet meer bekendheid en aandacht krijgen, zowel voor patiënten maar ook zeker voor zorgverleners. De link met endometriose en buikpijnklachten zou sneller gelegd kunnen worden door zorgverleners en meer aandacht voor de veelzijdigheid van symptomen die bij endometriose passen zouden sneller herkend moeten worden. Binnen de opleidingen zou dan ook meer aandacht kunnen worden besteed aan dit onderwerp en ook bij nascholing is dit een belangrijk thema. De inhoud van de zorgopleidingen – vallend onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van OCW – wordt bepaald door onderwijs en werkveld samen. De inhoud van de medische vervolgopleidingen – waar VWS verantwoordelijk voor is voor wat betreft de bekostiging – wordt bepaald door de beroepsverenigingen. Voor de klinische richtlijnen zowel in 1e als in 2e lijn zijn de professionele beroepsgroepen en wetenschappelijke verenigingen zelf verantwoordelijk. Daarnaast is het goed dat er in tijdschriften zoals huisarts en wetenschap, medisch contact en het Nederlands tijdschrift voor geneeskunde meer aandacht komt voor endometriose. Dit is behulpzaam om de awareness te doen toenemen. Deze tijdschriften worden veel gelezen en hebben in de afgelopen jaren vele artikelen gepubliceerd over het diagnostisch delay en de veelheid aan symptomen die kunnen optreden als gevolg van endometriose. Ik vind het belangrijk dat vrouwen goede informatie kunnen vinden die behulpzaam zijn in de aanpak van endometriose. Ik verwijs hiervoor naar Thuisarts.nl. Voor de informatie op thuisarts.nl worden de wetenschappelijke richtlijnen gebruikt.
Zoals toegezegd tijdens het Kamerdebat over de initiatiefnota «de noodzaak van gendersensitieve zorg – ongelijke behandeling is betere zorg» zal ik bij betrokken organisaties aandacht vragen voor het vraagstuk gendersensitieve zorg en in dit licht ook de bekendheid die door betrokkenen kan worden gegeven aan endometriose.
Deelt u de mening dat endometriose deel moet zijn van voorlichting over seksuele gezondheid?
Partijen die betrokken zijn bij de voorlichting over seksuele gezondheid zijn vrij om zelf te kiezen welke informatie zij aanbieden en maken hun eigen afwegingen daarbij. Ik ben blij om te constateren dat via verschillende kanalen informatie over endometriose te vinden is. Zo staat bijvoorbeeld op de website van de Endometriose Stichting veel informatie voor patiënten en zorgverleners; www.endometriose.nl. Op het patiëntenplatform van de NVOG (Nederlands Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie) staat tevens informatie over endometriose. Ook is er op thuisarts informatie over endometriose te vinden: Endometriose | Thuisarts.nl.
Jongeren, in dit geval jonge vrouwen, kunnen met vragen over seksualiteit en gezondheid ook terecht bij Sense.info via de website, chatfunctie of telefoon. Sense.info is een site die veel wordt bezocht door jongeren. Er is veel informatie vinden over menstruatie(welzijn). Deze informatie wordt door jongeren relatief vaak gezocht. Onlangs heeft Sense.info daarbij expliciet informatie over endometriose opgenomen (https://sense.info/nl/seks-abc/endometriose).
Bent u bereid om samen met de Gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD), Rutgers en de Endometriose Stichting te bezien hoe voorlichting over endometriose onderdeel kan worden van de scholingsprogramma’s over seksuele gezondheid op middelbare scholen?
Scholen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs zijn op grond van het kerndoelonderdeel seksualiteit en seksuele diversiteit verplicht om in hun lesaanbod aandacht te besteden aan seksuele vorming en gezondheid, relaties en seksuele diversiteit. Scholen zijn vrij om zelf te kiezen welke methoden of lespakketten ze hiervoor gebruiken. Binnen het thema seksuele gezondheid besteden diverse lesmethoden aandacht aan menstruatie(welzijn). Het lespakket van de Endometriosestichting is een aanbod dat scholen kunnen gebruiken als zij invulling willen geven aan een aspect van dit kerndoel. Ik zal contact opnemen met de GGD GHOR en Stichting Rutgers met de vraag of de beschikbare informatie die zij bieden over endometriose voldoende is en of er ruimte is om hier meer aandacht aan te besteden.
Welke stappen wilt u zetten om tot betere richtlijnen te komen voor endometriose, zodat diagnoses sneller worden gesteld en de aandoening effectiever wordt behandeld? Bent u bereid om hierover om tafel te gaan met de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) / het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)?
Beroepsgroepen zijn zelf verantwoordelijk voor het onderhoud van het professionele kennissysteem. De beroepsvereniging (Nederlandse Vereniging Gynaecologie en Obstetrie) hanteert de internationale richtlijn (ESHRE) welke zeer actueel en uitgebreid is. Endometriose neemt ook een belangrijke plaats in binnen de onderzoeksprogrammering van de beroepsgroep van de gynaecologen (NVOG). Dit valt uit de kennisagenda 2020–2023
(https://www.nvog.nl/wp-content/uploads/2019/07/NVOG-kennisagenda-2020-2023_def.pdf) van de NVOG op te maken. Endometriose is één van 8 prioritaire onderwerpen voor wat de betreft pijler gynaecologie van NVOG én tevens één van de prioritaire onderwerpen van de pijler voortplantingsgeneeskunde van de NOVG.
De belangrijkste reden voor het diagnostisch delay is naar mijn mening niet zo zeer de hoeveelheid beschikbare kennis is, maar de mate waarin die kennis indaalt in de opleiding en nascholing (zie vraag 8). Ik ben bereid om met de NVOG en de LHV/NHG om de tafel te gaan om te zien welke stappen er gezet moeten gaan worden om sneller een diagnose te kunnen stellen.
Hoeveel geld is nu vanuit de overheid beschikbaar voor onderzoek naar endometriose?
Ik heb geen volledig overzicht van alle onderzoeken die er in Nederland lopen op gebied van endometriose. Via ZonMw worden er in verschillende programma’s onderzoeksgelden beschikbaar gesteld. Voor de universitair medische centra is de beschikbaarheidsbijdrage academische zorg beschikbaar om onderzoek te doen. Hoewel die onderzoeksmiddelen niet ziektespecifiek toegekend worden, is daarbinnen ruimte om ook vragen met betrekking tot endometriose op te pakken. Bij ZonMw zijn er bijv. vragen met betrekking tot endometriose opgepakt binnen het COVID-19 onderzoek3 en doelmatigheidsonderzoek4.
Bent u bereid om geld vrij te maken voor onderzoek naar endometriose en aan te sluiten bij de internationale onderzoekagenda? Zo ja, hoe en hoeveel? Zo nee, waarom niet?2
Zoals besproken in het nota overleg van 14 maart jl., zal ik ZonMW vragen in beeld te brengen op welke wijze er binnen de bestaande en toekomstige onderzoeksprogramma en daarvoor gereserveerde middelen meer aandacht kan komen voor gender en man- vrouw verschillen in onderzoek.
Bent u bereid om naar voorbeeld van de Franse president Macron een Nederlands actieplan voor endometriose op te stellen, waarbinnen tenminste aandacht is voor onderzoek naar oorzaken en behandelmethodes en voor het vergroten van bekendheid over de aandoeningen bij vrouwen en behandelaars?
Ik constateer dat endometriose goed in beeld is bij de verschillende beroepsgroepen als het gaat om het opstellen van hun kennisagenda. Endometriose moet meer bekendheid en aandacht krijgen, zowel voor patiënten maar ook zeker voor zorgverleners. Er is meer aandacht in de opleiding, nascholing en klinische richtlijnen nodig zowel in 1e als 2e lijn. Dit is aan de beroepsgroepen en de opleiding. Ik zal daar hier nadrukkelijk aandacht voor vragen als ik met hen in gesprek ga. Voor patiënten is betrouwbare informatie te vinden over endometriose. Bijvoorbeeld via thuisarts.nl, de website van de endometriose stichting en op het patiëntenplatform (degynaecoloog.nl) van de NVOG (Nederlandse Verenging van Obstetrie en Gynaecologie).
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De voorbereiding van de WHO om een ”International treaty on pandemic prevention and preparedness”, dat het verdrag van 2005 (de Internationale Gezondheidsregeling) uitbreidt (pandemieverdrag) |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wie vertegenwoordigde Nederland op 1 december 2021 op de WHO-bijeenkomst in Geneve en wat zijn de toezeggingen die daar gedaan zijn?1
Namens Nederland nam een ambtelijke delegatie vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Buitenlandse Zaken deel. Nederland heeft daar via de Europese Unie steun uitgesproken voor het besluit om een proces van onderhandelingen over een pandemieverdrag te beginnen.
Wie zal Nederland vertegenwoordigen op de bijeenkomsten van de WHO op 1 maart 2022 en 1 augustus 2022?
Op 1 december 2021 hebben de lidstaten van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) tijdens een speciale sessie van de Wereldgezondheidsassemblee (WHA) besloten tot de onderhandeling van een conventie, overeenkomst of ander internationaal instrument met betrekking tot pandemische preventie, paraatheid en respons. Hiertoe is een Intergovernmental Negotiating Body (INB) opgericht. Donderdag 24 februari 2022 vond de eerste bijeenkomst van deze INB plaats, waarbij werkafspraken zijn gemaakt door de 194 lidstaten van de WHO over het onderhandelingsproces. Tevens zal er een onderhandelingsbestuur worden geïnstalleerd om de onderhandelingen te begeleiden en de INB te ondersteunen. Nederland werd tijdens de eerste zitting van de INB op 24 februari vertegenwoordigd door een ambtelijke delegatie vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Voor de bijeenkomst op 1 augustus is dat nog niet bepaald.
Welke partij: de WHO, de INB (het Intergouvernmetal Negotiating Body) of de Europese Commissie is in situaties van internationale pandemieën besluitvormend voor Nederland in geval van een internationale gezondheidscrisis?
In een situatie van ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen zijn er internationale afspraken gemaakt over de stappen die doorlopen moeten worden om te bepalen of er sprake is van een wereldwijde of regionale public health emergency of international concern (PHEIC) of een pandemie. De WHO stelt volgens haar mandaat vast of er sprake is van een dergelijke situatie. Voor Covid-19 stelde de WHO een PHEIC vast op 30 januari 2020 en stelde zij op 11 maart 2020 vast dat er sprake was van een mondiale pandemie. De Nederlandse regering besluit over de nationale aanpak en maatregelen die opportuun worden geacht bij grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen. Dit zal gebeuren met inachtneming van mogelijke bindende en niet-bindende verplichtingen of afspraken zoals vastgelegd in de Internationale Gezondheidsregeling uit 2005 die bindend is voor de WHO lidstaten; aanbevelingen van de WHO; alsook relevante Europese wetgeving omtrent de aanpak en het voorkomen van grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen.
In het voorstel van de Europese Commissie voor een aanbeveling voor een besluit van de Raad van de Europese Unie2 wordt gesproken over andere instrumentaria dan een pandemieverdrag; welke instrumentaria worden hiermee bedoeld?
In de 74e WHA van de WHO is in december 2021 besloten om te komen tot WHO Conventie, overeenkomst of ander internationaal instrument met betrekking tot pandemische preventie, paraatheid en respons. In het voorstel van de Europese Commissie wordt daarbij uitgegaan van een nog tot stand te komen internationale overeenkomst op het vlak van pandemische paraatheid en respons. Sommige andere WHO lidstaten hebben een voorkeur uitgesproken voor een andere vorm van een juridisch bindende afspraken dan een verdrag, zoals bijvoorbeeld een Regeling.
Is er al gesproken over wat de consequenties zijn voor democratische soevereine staten en de nationale wetten indien dit verdrag in werking treedt?
De Nederlandse inzet is dat de onderhandelingen zullen leiden tot een voorstel voor een pandemieverdrag. Als dit kan rekenen op steun van de WHO-lidstaten, zal dit verdrag door consensus worden aangenomen door de WHA. Vervolgens zullen de lidstaten na ondertekening het verdrag in lijn met hun eigen nationale goedkeuringsprocedures moeten laten ratificeren voordat het voor die lidstaten in werking kan treden. In Nederland betekent dit dat het verdrag aan de Staten-Generaal ter goedkeuring moet worden voorgelegd, voordat het voor Nederland in werking kan treden.
In hoeverre behoudt Nederland, met deze voorgenomen pandemieovereenkomst, de soevereiniteit om binnen de eigen landsgrenzen afwegingen te maken en besluiten te nemen die aansluiten bij de visie in Nederland?
De inhoud van het verdrag staat nog niet vast, en de onderhandelingen daarover zullen mogelijk tot 2024 plaatsvinden. De inzet van Nederland zal nog nader vorm krijgen, maar is erop gericht om tot bindende afspraken te komen voor het verbeteren van de preventie, paraatheid en aanpak van pandemieën door lidstaten, die aansluiten bij de visie van Nederland op dit vlak en waarbij nauwe samenwerking is met multilaterale instellingen, met name de WHO. Pas aan het einde van de onderhandelingen kan worden bepaald of Nederland partij wenst te worden bij het verdrag en of de regering dit ter goedkeuring zal voorleggen aan de Staten-Generaal. Belangrijk onderdeel bij de afweging of Nederland partij wenst te worden bij het dan voorliggende verdrag is hoe dit zich verhoudt tot bestaande wet- en regelgeving.
Indien het verdrag op gespannen voet staat met de soevereiniteit van Nederland, hoe zorgt u ervoor dat onze volksvertegenwoordiging haar grondwettelijke controlerende taak toch kan uitoefenen?
Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven is de volksvertegenwoordiging in staat haar grondwettelijke controlerende taak uit te voeren omdat zowel instemming met de eventuele aanpassingen in de nationale wet- en regelgeving als instemming met de ratificatie van het verdrag door de Staten-Generaal noodzakelijk zijn.
Er bestaan reeds internationale afspraken op het vlak van pandemische paraatheid zoals de eerder genoemde Internationale Gezondheidsregeling uit 2005, die bindend is en waar Nederland zich aan dient te houden. Bindende afspraken uit deze regeling zijn verwerkt in de wet Publieke Gezondheid. Indien Nederland besluit partij te worden bij het pandemieverdrag, zullen eventuele specifieke aanpassingen in nationale wetgeving die daaruit voortvloeien worden voorgelegd aan de Staten-Generaal.
Deelt u de mening dat de WHO op dit moment geen onafhankelijke organisatie is?
Nee, ik deel die mening niet. De WHO is een gespecialiseerd agentschap van de Verenigde Naties. Het hoogste besluitvormende orgaan binnen de WHO is de World Health Assembly (WHA), de algemene vergadering van de 194 lidstaten. Het uitvoerend secretariaat in Genève is zowel bestuurlijk als financieel afhankelijk van de besluitvorming, inbreng en steun vanuit de lidstaten. Daarbij geldt bestuurlijk het uitgangspunt van «one country one vote».
Verschillende onafhankelijke evaluatiecomités en -panels hebben gewezen op de noodzaak om de onafhankelijkheid van de WHO te versterken; hoe beoordeelt u, met inachtneming hiervan, de stelling in het voorstel van de Europese Commissie «... dat de mogelijkheid moet worden overwogen deze voorlopig toe te passen in afwachting van de ratificaties, zodat zo spoedig mogelijk kan worden begonnen met de uitvoering van de bepalingen van de voorgenomen pandemieovereenkomst ...»?3
Dit is nu nog niet aan de orde en het kabinet zal zich daar op beraden op het moment dat dit wel het geval is.
Bovenstaande stelling in de bijlage van het besluit komt voort uit de afweging dat er nog geruime tijd kan bestaan tussen het hebben van een door de WHA goedgekeurde verdragstekst en de daadwerkelijke inwerkingtreding (bij een voldoende aantal ratificaties) ervan. Gegeven de ernst van het onderwerp (voorkomen en aanpakken van een pandemie), geeft de Europese Commissie aan dat het wellicht noodzakelijk en wenselijk is om (onderdelen van) het verdrag ook al voorlopig toe te passen voordat het in werking getreden is.
Zou u deze vragen voor het einde van deze maand kunnen beantwoorden vanwege de eerste onderhandelingen die op 1 maart 2022 beginnen?
Op de eerste INB zitting zal nader worden bepaald hoe de INB de komende jaren te werk zal gaan. Het onderhandelingsproces zal niet voor 1 augustus 2022 beginnen. De verwachting is dat deze zullen duren tot de WHA in het voorjaar van 2024.
De Kamerbrief van 20 december 2021 ‘Toekomstige organisatie van zorg voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen’ |
|
Caroline van der Plas (BBB), Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Kuipers |
|
Hoe verhoudt het besluit tot concentratie van hoogcomplexe zorg bij aangeboren hartafwijkingen (AHA) in twee centra zich tot de inschatting van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dat het aantal volwassenen met AHA in de komende 30 jaar zal verdubbelen?
In het besluit is rekening gehouden met de verwachte toename van het aantal volwassen patiënten met een aangeboren hartafwijking door uitsluitend de hoogcomplexe interventies bij volwassenen te concentreren in de twee interventiecentra. Dit is een klein deel van het totale aantal interventies bij volwassenen. De matig en laagcomplexe interventies bij volwassenen kunnen in de toekomst nog steeds worden verricht in de hartcentra van de andere umc’s en algemene ziekenhuizen, zoals nu al het geval is.
Daarbij wil ik benadrukken dat de concentratie alleen betrekking heeft op de interventies, niet op alle overige zorg. Een groot deel van de cardiologische zorg, waaronder de periodieke controles, diagnostiek, onderzoek en voor- en nazorg bij een interventie, kunnen straks nog steeds in het eigen ziekenhuis worden geboden. Voor patiënten blijft de poliklinische zorg dus dichtbij. Er wordt dus een heel specifiek en in omvang beperkt deel van de zorg verplaatst naar de twee interventiecentra.
Heeft u deze toekomstverwachting meegenomen in uw beslissing?
Zie antwoord vraag 1.
Is de kwetsbaarheid van zorg meegenomen bij dit besluit, aangezien bij een calamiteit in één van de twee centra alle zorg terechtkomt bij het overgebleven centrum? Welke consequenties kan dit hebben en zijn die meegenomen?
In het besluit is rekening gehouden met de robuustheid van het toekomstige zorgnetwerk, door de interventies niet in één maar in twee centra onder te brengen. De beroepsgroep heeft in het eerdergenoemde visierapport aangegeven dat een zorgnetwerk met één interventiecentrum inderdaad kwetsbaar is, omdat uitval of calamiteiten niet kunnen worden opgevangen in een ander centrum. In een systeem met twee interventiecentra is die back up wel aanwezig en voorziet de beroepsgroep op dit punt geen knelpunten.
Erkent u dat de IGJ aangeeft dat alle huidige centra de nodige kwaliteit in zorg kunnen leveren?
Zoals mijn ambtsvoorganger in de Kamerbrief van 20 december1 heeft aangegeven, beoordeelt de inspectie de huidige kwaliteit van zorg in de centra als goed. Het besluit om de interventies te concentreren heeft dan ook niet zozeer te maken met de huidige prestaties van de centra, maar met de risico’s en knelpunten die de beroepsgroep voorziet voor de kwaliteit en continuïteit van zorg in de nabije toekomst. De capaciteit voor (kinder)hartchirurgie is bijvoorbeeld te klein om de dienstroosters in alle centra te kunnen vullen, waarbij uitval of uitstroom van specialisten niet kan worden opgevangen en de dienstbelasting van zorgprofessionals te hoog is. Dergelijke knelpunten kunnen binnen de huidige structuur met vier centra en vijf behandellocaties niet worden opgelost. Ook toekomstige generaties kinderen die geboren worden met een aangeboren hartafwijking moeten verzekerd zijn van optimale kwaliteit van zorg. Concentratie van de interventies is daarbij noodzakelijk, zoals de beroepsgroep zelf ook aangeeft.
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zo ja, wat is dan de reden om niet naar geografische spreiding van locaties te kijken?
Natuurlijk moeten patiënten in heel Nederland toegang hebben tot goede zorg. Ten aanzien van de interventies bij aangeboren hartafwijkingen is in de besluitvorming een afweging gemaakt tussen de kwaliteit en continuïteit van zorg, ten opzichte van de eenvoudige bereikbaarheid voor patiënten in heel Nederland. De geografische spreiding is daarbij niet van doorslaggevend belang, zoals de beroepsgroep bij het Ministerie van VWS heeft aangegeven. Hartinterventies bij kinderen en zeker bij volwassenen zijn vaak planbare zorg. In situaties dat patiënten acute zorg nodig hebben, kunnen zij terecht bij de dichtstbijzijnde spoedopvang of rechtstreeks worden verwezen naar een interventiecentrum. Bovendien gaat bij deze concentratie alleen om de interventies, niet om alle (kinder)cardiologische zorg voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen. Een groot deel van de zorg kan straks nog steeds in het eigen ziekenhuis in de regio worden geboden, bijvoorbeeld de diagnostiek, onderzoeken, poliklinische controles en voor- en nazorg bij een interventie. Deze zorg blijft voor patiënten dus dichtbij beschikbaar.
Dit neemt niet weg dat een deel van de patiënten voor een interventie straks verder zal moeten reizen. Ik begrijp dat dit voor patiënten en hun families belastend kan zijn. Een verandering in de organisatie van deze zorg is echter nodig als we de kwaliteit en continuïteit ook in de toekomst willen verzekeren. Het gaat hier dus ook om de belangen van jonge kinderen en zelfs van kinderen die nog geboren zullen worden met een aangeboren hartafwijking. Uit het advies dat de betrokken patiëntenorganisaties op verzoek van de Minister hebben opgesteld, blijkt evenwel dat patiënten in ruime meerderheid bereid zijn om verder te reizen als dat betekent dat zij optimale zorg krijgen.
Bent u bekend met het feit dat patiënten die hoogcomplexe zorg bij AHA nodig hebben, maar beperkt belastbaar zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Is de belastbaarheid van patiënten die hoogcomplexe zorg bij AHA nodig hebben een onderdeel van de afweging geweest?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat zorg in heel Nederland toegankelijk en bereikbaar moet zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Onderkent u dat het weghalen van hoogcomplexe zorg voor aangeboren hartafwijkingen ook invloed heeft op de houdbaarheid van andere onderdelen van de zorg (zoals kinderlongchirurgie en -transplantaties, kinder pulmonale hypertensiezorg die al landelijk zijn gecentraliseerd en acute kinder Intensive Care (IC)-zorg)?
Ik onderken inderdaad dat er samenhang is tussen de hoogcomplexe zorg voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen en andere, aanverwante vormen van hoogcomplexe medisch specialistische zorg. Het is echter niet zo dat een kinderhartcentrum verdwijnt als een UMC op termijn zelf geen hartinterventies meer uitvoert. Een groot deel van de kindercardiologische zorg blijft beschikbaar in de UMC’s die straks een functie gaan vervullen als shared care centrum binnen een landelijke netwerkstructuur van zorg voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen.
Daarbij geldt dat de kennis en expertise van het UMC Groningen op het gebied van pulmonale hypertensie behouden kan blijven in het betreffende kinderhartcentrum. Het gaat hier hoofdzakelijk om poliklinische zorg die door kindercardiologen kan worden geboden. Indien er in het kader van de behandeling van pulmonale hypertensie invasieve metingen moeten worden uitgevoerd via een hartkatheterisatie, zal dit mogelijk wel in een interventiecentrum moeten plaatsvinden. Dit komt bij kinderen relatief weinig voor, gemiddeld tussen de tien en twintig keer per jaar.
Ik zal ook de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vragen een impactanalyse uit te voeren en nog voor het zomerreces de gevolgen van de keuze voor deze twee locaties in kaart te brengen. Specifieke aandachtspunten voor deze impactanalyse zijn onder meer de acute zorg, de neonatale, kinder- en volwassen ic-zorg, en het waarborgen van unieke medisch specialistische functies die nu bij verschillende UMC’s zijn ondergebracht (denk aan foetale interventies, transplantatiezorg voor kinderen en zorg voor kinderen met pulmonale hypertensie).
Hoe denkt u ziekenhuizen te ondersteunen bij het op peil houden van deze overige zorg?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom is het zogenaamde DC3-plan door uw ministerie afgewezen?
In de Kamerbrief van 20 december is aangegeven dat het Ministerie van VWS de voorzitters van de umc’s in november heeft gevraagd om te komen tot een unaniem gedragen voorstel voor de landelijke verdeling van de twee interventiecentra.2 Hiermee werd niet gedoeld op het DC3 plan dat in juni 2021 door een deel van de umc’s is opgesteld.
Het Ministerie van VWS heeft bij de beoordeling van het DC3 plan geconcludeerd dat een landelijke netwerkstructuur met drie interventiecentra niet voldoet aan de randvoorwaarden voor goede kwaliteit van zorg. In dit model worden de interventies bij kinderen verdeeld over drie centra. Aangezien de behandelvolumes vooral bij pasgeborenen en jonge kinderen te klein zijn om in drie centra te kunnen voldoen aan de volumenormen uit de kwaliteitsrichtlijnen van de beroepsgroep, zullen er altijd centra zijn die niet aan de kwaliteitseisen voldoen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (inspectie) heeft dit in haar advies ook bevestigd en geadviseerd om toe te gaan naar een netwerkstructuur met twee interventiecentra.3 Om deze reden is besloten om de interventies te gaan concentreren in twee interventiecentra en is het DC3-plan geen optie.
Waarom vermeldt u in uw brief dat er geen voorstel vanuit de Universitair Medisch Centra (UMC’s) zelf lag (gesteund door zes van zeven UMC’s) terwijl drie UMC’s gezamenlijk tot het DC3-plan zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 12.
Waarom vindt u levensloopzorg alleen van belang bij hoogcomplexe hartafwijkingen en niet bij andere hartafwijkingen?
Het besluit om niet alle interventies bij volwassenen te concentreren, is ingegeven door de verwachte volumegroei in deze patiëntengroep, in combinatie met de overweging dat niet alle ingrepen bij volwassenen specifiek zijn voor een aangeboren hartafwijking of heel complex. Een beperkt aantal operaties bij volwassenen is dermate complex en specifiek gerelateerd aan de aangeboren hartafwijking, zodat deze operaties omwille van de kwaliteit van de ingreep moeten worden uitgevoerd door een hartchirurg die specifieke expertise heeft op dat gebied. Op dit moment is het al zo dat de laag- en matig complexe interventies bij volwassenen ook worden uitgevoerd in andere hartcentra, zoals het St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein. Daarbij worden de indicatiestelling en het behandelplan wel in samenwerking met een interventiecentrum voor aangeboren hartafwijkingen bepaald. Dit leidt tot goede behandelresultaten en tevreden patiënten. Gezien de verwachte groei van de patiëntengroep wil ik dat deze vorm van netwerkzorg bij de volwassenenzorg ook in de toekomst mogelijk blijft.
Kunt u aangeven waarom u bij volwassenen alleen de zeer complexe interventies wil concentreren en u in uw advies afwijkt van het advies in het visierapport van de (drie) beroepsgroepen, om alle interventies van aangeboren hartafwijkingen van alle patiënten te concentreren in twee of drie centra, vanuit het principe van levensloopzorg?
Zie antwoord vraag 14.
Is concentratie van zorg niet voor alle interventies van aangeboren hartafwijkingen van belang en waar legt u dan de grens?
Zie antwoord vraag 14.
Beseft u dat door uw huidige voorstel het enige centrum in Nederland dat zich bezighoudt met Pulmonale Hypertensie bij kinderen, gesloten gaat worden? Heeft u de gevolgen hiervan in beeld en hoe heeft u dit meegewogen in uw beslissing?
Ik verwijs u naar mijn eerdere antwoord op de vragen 10 en 11.
Beseft u dat het weghalen van planbare hartzorg voorbijgaat aan de noodzaak om snel en goed bereikbare acute zorg te kunnen verlenen in de regio?
Natuurlijk moet de acute zorg voor alle patiënten in Nederland gewaarborgd zijn. We beschikken in Nederland over een uitstekend landelijk netwerk voor traumazorg, met normen voor de beschikbaarheid van de zorg. In acute situaties kunnen patiënten met aangeboren hartafwijkingen straks nog steeds terecht bij de spoedopvang in het nabijgelegen ziekenhuis.
Het is ook niet zo dat de (kinder)hartcentra die straks geen interventies meer uitvoeren zullen sluiten. Deze centra blijven een belangrijke rol vervullen als shared care centra binnen een landelijke netwerkstructuur van zorg voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen. In dit netwerk zullen de shared care centra en de interventiecentra zowel onderling als op landelijk niveau nauw moeten samenwerken. De kinderhartcentra die straks geen kinderhartchirurgie meer uitvoeren, blijven als gezegd beschikbaar voor poliklinische controles, diagnostiek, onderzoek en voor- en nazorg na een interventie. Voor patiënten blijft een groot deel van de zorg daarmee dichtbij beschikbaar in het eigen ziekenhuis in de regio.