Het bericht ‘Syriëgangers op ambassade Ankara’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Syriëgangers op ambassade Ankara»?1
Ja.
Hoe zijn deze terroristen daar beland? Hebben ze hulp gehad en zo ja, van wie?
Zoals eerder gemeld in een brief aan uw Kamer van 31 oktober jl zijn de twee vrouwen met hun kinderen reeds enige weken geleden – dus nog voor de Turkse militaire acties in Noord-Syrië – uit het opvangkamp Al Hol ontsnapt.2 Op 30 oktober hebben betrokkenen zich bij de ambassade in Ankara gemeld. Voor de rest kunnen wij hier niet op individuele gevallen ingaan.
Deelt u de mening dat mensen die zich hebben aangesloten bij Abu Bakr al Baghdadi en zijn islamitische staat, ongeacht de rol die zij hebben vervuld, voor eeuwig het recht hebben verspeeld ooit nog op Nederlands grondgebied te kunnen vertoeven? Zo nee, waarom niet?
Als een Nederlandse uitreiziger zich meldt bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in de regio, wordt (consulaire) bijstand verleend volgens de reguliere kaders gericht op een gecontroleerde terugkeer naar Nederland met het oog op vervolging en berechting. Nederland streeft ernaar mensen die (terroristische) misdrijven hebben gepleegd te berechten, bij voorkeur in de regio daar waar de misdaden zijn gepleegd.
Ten aanzien van onderkende uitreizigers die de Nederlandse nationaliteit hebben geldt dat zij bij terugkomst in Nederland worden aangehouden op grond van verdenking van een terroristisch misdrijf. Zo zijn zij, indien daar aanleiding toe is, onder andere onderwerp van inlichtingenmatig en/of strafrechtelijk onderzoek. Veroordeelden voor en verdachten van een terroristisch misdrijf worden op één van de speciale terroristenafdelingen (TA’s) geplaatst.
Uitreizigers van wie het Nederlanderschap op grond van artikel 14, vierde lid Rijkswet op het Nederlanderschap is ingetrokken worden tevens ongewenst vreemdeling verklaard en kunnen daardoor Nederland niet meer eigenstandig op legale wijze inreizen. Voorwaarde voor de intrekking is dat de persoon 16 jaar of ouder is, zich buiten Nederland bevindt, zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie die is geplaatst op een lijst3 van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
Kinderen van Nederlandse ouders kunnen conform de Rijkswet op het Nederlanderschap van rechtswege of anderszins over de Nederlandse nationaliteit beschikken. Indien de juridische band met een Nederlandse ouder kan worden aangetoond dan kan daarmee de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit worden aangetoond, en geldt dat – zoals voor alle Nederlandse staatsburgers – aan hen het recht niet kan worden ontzegd om naar Nederland terug te kunnen keren.
Bent u bereid zorg te dragen voor het feit dat deze terroristen, alsmede hun kinderen, nooit meer een stap zullen zetten op Nederlands grondgebied? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u deze vragen met grote spoed beantwoorden, in elk geval vóór het debat over voorkomen dat jihadisten terugkeren naar Nederland, dat vooralsnog voor woensdag 6 november 2019 gepland staat?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De Iraakse weigering om IS-strijders uit Syrië te berechten |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat Irak «niets ziet» in het plan van Nederland om Europese IS-strijders in Irak te berechten?1
Ja.
Is het waar dat de Iraakse regering zelf niet meer mee wil werken aan een tribunaal voor IS-strijders?
Minister van Buitenlandse Zaken van Irak, Al Hakim, gaf tijdens zijn bezoek aan Nederland op 28 en 29 oktober jl. aan dat zijn land alleen ISIS-strijders wil berechten die misdrijven in Irak of tegen Iraakse belangen hebben gepleegd. Daar heb ik uiteraard alle begrip voor, want Irak draagt reeds een zware last met de aanwezigheid van veel voormalige strijders van ISIS op zijn grondgebied. Ik blijf hierover, samen met onze Europese partners, in gesprek met Irak (zoals verzocht in motie 21501 02, nr. 1963).
Wanneer bent u op de hoogte gebracht van deze mening van de regering van Irak?
Irak heeft begin dit jaar te kennen gegeven dat het onder bepaalde condities bereid zou zijn om alle in Noordoost Syrië vastzittende foreign terrorist fighters in Irak te vervolgen en berechten. Daarover is door een aantal Europese landen verder met Irak doorgesproken, waarbij altijd is onderstreept dat oplegging van de doodstraf door Irak niet kan worden geaccepteerd en dat Irak garanties moet afgeven voor een eerlijke procesgang. Tijdens het bezoek van een ambtelijke delegatie aan Bagdad en het daaropvolgende bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken van Irak aan Nederland op 28 en 29 oktober jl. heeft Irak aangegeven dat het land alleen nog buitenlandse strijders wil vervolgen en berechten die misdaden hebben begaan tegen Iraakse belangen of in Irak.
Herinnert u zich het event nog dat u op 26 september jl. bij de Verenigde Naties in New York organiseerde samen met Irak, waarbij deze landen gezamenlijk een oproep deden aan de internationale gemeenschap om verschillen van mening te overwinnen om tot een berechting van IS-strijders te komen? Klopt het dat op dat event Irak als locatie is genoemd voor een dergelijk tribunaal?
De door Nederland en Irak voorgezeten bijeenkomst in New York op 26 september jl. stond in het teken van de berechting van álle ISIS-strijders. De deelnemende landen en VN-organisaties onderstreepten het belang van accountability als noodzakelijk ingrediënt voor duurzame vrede in de regio. De deelnemers presenteerden echter verschillende visies over de vraag of accountability zou moeten geschieden door middel van de oprichting van een internationaal tribunaal in bijvoorbeeld Irak of door middel van nationale berechting.
Heeft de regering van Irak zich tijdens het event direct uitgesproken tegen berechting in Irak?
Minister Al Hakim, co-voorzitter van deze bijeenkomst, heeft tijdens zijn interventie aangegeven dat berechting in Irak van in Syrië gedetineerde foreign terrorist fighters een enorme belasting zou betekenen voor Irak dat immers al te kampen heeft met de last van de berechting van duizenden Iraakse ISIS-strijders. Zonder buitenlandse hulp zou een dergelijke exercitie dan ook niet mogelijk zijn, aldus Al Hakim destijds.
Heeft de regering van Irak zich tijdens het event uitgesproken vóór berechting van IS-strijders in Irak?
Irak heeft zich evenals de andere deelnemers aan de bijeenkomst uitgesproken voor de noodzaak van accountability voor ISIS-strijders en opgemerkt dat Irak hier reeds actief opvolging aan heeft gegeven en inmiddels duizenden strijders heeft berecht.
Wat is er gebeurd na het succesvolle gezamenlijke event over het tribunaal tijdens de VN-top van 26 september jl.?
Na de bijeenkomst in New York hebben vertegenwoordigers van Nederland, Frankrijk, het VK, Duitsland, België, Zweden en Denemarken op 15 oktober jl. een bezoek gebracht aan Bagdad om daar verder te spreken over de mogelijkheden van berechting in Irak van in Noordoost Syrië gedetineerde foreign terrorist fighters. Tijdens dat bezoek bleek Irak zijn standpunt terzake verder te hebben aangescherpt door aan te geven dat Irak alleen foreign terrorist fighters wil vervolgen die misdaden tegen Iraakse onderdanen of Iraakse belangen hebben gepleegd. Dat standpunt heeft de Iraakse Minister van Buitenlandse Zaken Al Hakim ook tijdens zijn recente bezoek aan Nederland met mij gedeeld.
Wat heeft Irak van mening doen veranderen?
Tijdens zijn bezoek aan Nederland heeft Minister Al Hakim gesteld dat zijn land niet over de capaciteit beschikt om duizenden extra ISIS-strijders te vervolgen, berechten en vast te zetten. Irak maakt uiteraard een eigen afweging over de bereidheid om al dan niet buitenlandse strijders te berechten.
Wanneer zijn er tussen 26 september en 28 oktober jl. contactmomenten geweest tussen de regering van Irak en het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangaande een vervolg op het VN-event van 26 september?
Op 15 oktober jl. heeft een ambtelijke delegatie van de betrokken Europese landen Irak bezocht om nader te spreken over voorwaarden waaronder Irak bereid is tot berechting van buitenlandse strijders uit noordoost Syrië. Op 28 en 29 oktober jl. bezocht Minister Al Hakim Nederland.
Wat waren de uitkomsten van het contact of de afzonderlijke contactmomenten?
Zie antwoord op vraag 3.
Klopt het dat Nederland op verzoek van de Iraakse regering sinds 2014 een militaire missie in Irak is gestart in het kader van de strijd tegen IS?
Ja.
Hoe verhoudt deze Nederlandse inzet op verzoek van de Iraakse regering zich tot de verwerping van het Nederlandse verzoek tot berechting in Irak?
Het besluit van het kabinet een Nederlandse militaire bijdrage te leveren aan de strijd tegen ISIS (27 925 nr. 506) in Irak werd ingegeven door de dreiging van ISIS in Irak en Syrië, maar evenzeer door de dreiging van de organisatie tegen Europa en Nederland. Met het einde van het fysieke «kalifaat» zijn we nu in een andere fase van het conflict belandt. Het verzoek van Irak tot het leveren van een militaire bijdrage aan de strijd tegen ISIS staat los van het vraagstuk van de berechting van buitenlandse ISIS-strijders.
Op welke wijze ziet u mogelijkheden om het IS-tribunaal in de regio te realiseren?
Nederland blijft zich sterk maken voor berechting in de regio naar internationale standaarden van misdrijven gepleegd door alle partijen bij het conflict. Voor de berechting van ISIS-strijders blijf ik hierover dan ook, samen met onze Europese partners, in gesprek met Irak. Los van de uitkomst daarvan zal ik indachtig bovengenoemde voorwaarden in bilateraal en multilateraal verband dialoog en samenwerking blijven opzoeken om berechting van buitenlandse strijders in de regio te realiseren. De misdaden van ISIS mogen namelijk niet onbestraft blijven; dit zijn we verschuldigd aan de slachtoffers. Zolang er nog geen sprake is van berechting, is het belangrijk dat bewijsmateriaal wordt veiliggesteld. Nederland steunt dan ook de mechanismes die hiertoe voor Syrië en Irak zijn opgericht, het International Impartial and Independent Mechanism (IIIM) en het United Nations Investigative Team to Promote Accountability for Crimes Committed by Da’esh/ISIL (UNITAD). Indachtig de aangehouden motie van het lid Van Helvert (kamerstuk 35 300 V nr. 22) d.d. 14 november, is het kabinet ook in gesprek met Europese partners om nader te onderzoeken -met inachtneming van het advies van de Volkenrechtelijk adviseur- of Nederlandse Syrie-gangers door de lokale Syrisch-Koerdische autoriteiten kunnen worden berecht.2
Het bericht dat Jeugdzorg het kabinet verzoekt twee IS-kinderen uit Syrië terug te halen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dilemma voor kabinet: jeugdzorg verzoekt terughalen twee IS-kinderen uit Syrië»?1
Ja.
Klopt het dat jeugdzorg u heeft gevraagd om twee IS-kinderen terug te halen uit Syrië? Zo ja, wanneer heeft u dit verzoek ontvangen? En is hier direct en adequaat op gereageerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse Jeugdbeschermingsorganisatie waar de voorlopige voogdij over twee niet-Nederlandse kinderen in Syrië is toegewezen, heeft op 15 oktober jl. een brief gezonden aan de Nederlandse overheid met een verzoek om bijstand om de kinderen veilig te stellen. De brief is in goede orde ontvangen en het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat in nauw contact met de Jeugdbeschermingsorganisatie.
Voor het overige geldt dat het kabinet op dit moment geen mededelingen kan doen over de stappen die worden gezet ter uitvoering van dit verzoek.
Kunt u een toelichting geven over de situatie waarin deze kinderen, een baby en een peuter, zich momenteel bevinden?
Nederland is niet diplomatiek vertegenwoordigd in Noordoost-Syrië en er is daardoor zeer beperkt tot geen zicht op deze kinderen. Het is het kabinet bekend dat de humanitaire en veiligheidssituatie in het kamp Al Roj – waar de kinderen zich zouden bevinden – slecht is en onderhevig aan de sterk veranderlijke verhoudingen in de regio.
Wanneer heeft u het verzoek van jeugdzorg ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen zijn ondernomen sinds het verzoek is ontvangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er inmiddels acties ondernomen om de desbetreffende kinderen terug naar Nederland te halen? Zo ja, welke stappen zijn ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals u weet wordt terughoudend omgegaan met het doen van mededelingen over individuele casuïstiek. Dat geldt ook in dit geval.
Wie is er op dit moment verantwoordelijk voor het welzijn van deze kinderen? Kan Bureau Jeugdzorg uitvoering geven aan de rechterlijke uitspraak zolang de kinderen zich nog in een kamp in Syrië bevinden?
De eerste verantwoordelijkheid voor de kinderen ligt bij eventuele natuurlijke gezagsdragers, daarna is er een verantwoordelijkheid voor lokale autoriteiten van het land waar de kinderen zich bevinden. In deze casus ligt de feitelijke zorg bij degene die nu de kinderen verzorgt en heeft een Nederlandse rechter, gezien het mogelijke gezagsvacuüm waarin de kinderen zitten, tevens een verantwoordelijkheid gelegd bij een Nederlandse voogd.
Op welke termijn verwacht u dat deze twee kinderen in Nederland zullen zijn en de rechterlijke uitspraak van begin september kan worden uitgevoerd?
Er wordt zorgvuldig gekeken naar het verzoek van de Jeugdbeschermingsorganisatie. Over de stappen die in dat verband worden gezet kan ik in het openbaar geen mededelingen doen.
In hoeverre verschillen deze twee kinderen van de twee wezen die in juni dit jaar met hulp van Frankrijk zijn opgehaald?
Op basis van de beschikbare informatie zijn deze twee kinderen, anders dan de twee door Frankrijk opgehaalde kinderen, niet Nederlands en is hun (biologische) vader nog in leven.
Verwacht u dat op korte termijn meer kinderen door de kinderrechter onder toezicht zullen worden gesteld van jeugdzorg, omdat hun belangen in de Syrische kampen ernstig worden bedreigd? Welke criteria worden daarbij gehanteerd? En zullen deze kinderen, net als de kinderen die in juni met hulp van Frankrijk zijn opgehaald, naar Nederland worden gehaald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan hier niet op vooruitlopen. In de twee gevallen die nu bekend zijn heeft de rechter de voorlopige voogdij toegewezen aan een Nederlandse Jeugdbeschermingsorganisatie. Indien er meerdere zaken zouden volgen, zal telkens bezien moeten worden of en hoe hierin gehandeld kan worden.
Hoeveel Nederlandse kinderen verblijven momenteel in de verschillende kampen in Syrië? Kunt u een toelichting geven over hun gezondheidssituatie?
Uit cijfers van de AIVD blijkt dat er circa 55 volwassenen in opvang- en detentiekampen in Noordoost-Syrië verblijven en circa 95 kinderen «met een Nederlandse link».1 Deze kinderen hebben een of twee ouders met de Nederlandse nationaliteit of ouders die langere tijd in Nederland hebben gewoond. Dat betekent dat niet alle kinderen «met een Nederlandse link» ook de Nederlandse nationaliteit hebben.
Zoals ook gesteld in het antwoord op Kamervragen van 6 november (referentie 2019Z19778) is Nederland niet diplomatiek vertegenwoordigd in Noordoost-Syrië en is er daardoor zeer beperkt tot geen zicht op de kinderen met een Nederlandse link die in de opvangkampen in Noordoost-Syrië verblijven. Het is daarom niet mogelijk informatie te geven over de gezondheidssituatie van deze kinderen.
Het bericht ‘Bahrein brengt drie terrorisme-verdachten ter dood’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u nader toelichten waardoor er geen verifieerbare informatie beschikbaar is over de aantallen politici en mensenrechtenactivisten die in Bahrein in de gevangenis zijn beland sinds de opstand van de sjiitische oppositie in 2011?1
Het monitoren van de mensenrechtensituatie en het onderhouden van contacten met mensenrechtenorganisaties is een belangrijke prioriteit van alle Nederlandse ambassades in de Golfregio. De Nederlandse ambassadeur voor Bahrein voert regelmatig gesprekken met Bahreinse mensenrechtenorganisaties. Hieruit komt het beeld naar voren dat het aantal politici en mensenrechtenactivisten dat wordt gedetineerd enkele duizenden zou zijn. Echter, omdat de Bahreinse autoriteiten deze gevangenen als terroristen of als supporters van terrorisme beschouwt, zijn er geen officiële cijfers beschikbaar.
Hoe regelmatig heeft Buitenlandse Zaken op hoog ambtelijk niveau gesprekken met de autoriteiten van Bahrein? En hoe regelmatig kaart u de mensenrechtensituatie aan in die gesprekken met de autoriteiten van Bahrein?
De laatste hoogambtelijke consultaties met Bahrein vonden plaats in april. De mensenrechtensituatie is daar van Nederlandse kant opgebracht. Op 27 augustus had de Nederlandse ambassadeur een onderhoud met een hoge ambtenaar van het Bahreinse Ministerie van Buitenlandse Zaken. In de contacten met Bahreinse autoriteiten brengt de ambassadeur stelselmatig de Nederlandse zorgen over. In het gesprek van augustus zijn nadrukkelijk de drie executies van 27 juli aangekaart, waarbij duidelijk is gemaakt dat Nederland de doodstraf in alle situaties krachtig afwijst.
Wat zou voor u aanleiding zijn de zorgen over de mensenrechtensituatie – die laatstelijk eind april aangekaart zijn – wederom aan te kaarten bij autoriteiten van Bahrein? En wat is voor u daarbij het gewenste niveau?
In alle hoogambtelijke, diplomatieke en politieke contacten wordt de mensenrechtensituatie aan de orde gesteld.
Kunt u aangeven binnen welke relevante EU-Raadwerkgroepen en wanneer de mensenrechtensituatie in Bahrein is besproken? En zo nee, waarom niet?
De mensenrechtensituatie in Bahrein wordt besproken in de geografische werkgroep en de werkgroep voor mensenrechten. Dat is voornamelijk, maar niet uitsluitend, ter voorbereiding en terugkoppeling van de informele mensenrechtendialoog die de EU sinds 2016 op jaarlijkse basis voert met Bahrein. De eerstvolgende dialoog zal voor het einde van het jaar plaatsvinden in Brussel. Nederland heeft in voorbereiding op deze dialoog in EU-verband ervoor gepleit dat de doodstraf, marteling en het gebruikmaken van bekentenissen afgelegd onder marteling stevig moeten worden aangekaart, met als doel terugkeren naar een de facto moratorium op gebruik van de doodstraf en uiteindelijk volledige afschaffing.
Hoe vaak en in welke overleg heeft u tijdens de meest recente – 42e – zitting van de mensenrechtenraad in Geneve de mensenrechtensituatie in Bahrein ingebracht en/of besproken?
Nederland heeft tijdens de 42e zitting van de Mensenrechtenraad niet specifiek de mensenrechtensituatie in Bahrein opgebracht. Wel hebben zowel Nederland als de EU zich op verschillende momenten uitgesproken tegen het uitvoeren van de doodstraf. Als aankomend lid van de Mensenrechtenraad, voor de periode 2020–2022, zal Nederland de situatie in Bahrein blijven volgen en opbrengen wanneer daar aanleiding toe is. Daarnaast steunt Nederland actief de periodieke landen-examens van de VN op het gebied van de mensenrechten (de zogeheten Universal Periodic Reviews, UPR) en de opvolging van de aanbevelingen door de deelnemende landen. Bahrein werd tijdens de laatste UPR stevig aangesproken op de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging en demonstratie, en opgeroepen tot de instelling van een moratorium op de doodstraf. De volgende UPR voor Bahrein staat gepland voor 2022.
Het bericht ‘Allah verafschuwt homoseksualiteit, leren kinderen op islamitische basisscholen’ |
|
Paul van Meenen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Allah verafschuwt homoseksualiteit, leren kinderen op islamitische basisscholen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat kinderen op Nederlandse scholen leren dat Allah homoseksualiteit verafschuwt?
Als Minister verantwoordelijk voor het funderend onderwijs acht ik het van groot belang dat jongeren zich veilig kunnen voelen op school. Dat vraagt van scholen om, binnen de vrijheid die hen grondwettelijk toekomt, verantwoordelijkheid te nemen voor een schoolklimaat waarin jongeren kunnen uitkomen voor hun seksuele geaardheid en waarin onderling respect centraal staat.
Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik uw Kamer laten weten dat ik de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heb gevraagd om nader onderzoek te doen naar deze casus. Inmiddels is ook de motie Kwint c.s. aangenomen (Kamerstuk 35 050, nr.2. De inspectie is met een breder onderzoek bezig en zal daarover in het voorjaar van 2020 rapporteren.
Bent u het er mee eens, dat ook als deze teksten worden begeleid met het advies aan docenten om aandacht te schenken aan de passage waarin staat dat moslims zelf geen geweld mogen gebruiken tegen homoseksuelen, het nooit onderdeel mag zijn van lesmateriaal op school?
Bijzondere scholen mogen lesmethoden hanteren die gebaseerd zijn op godsdienstige of levensbeschouwelijke uitgangspunten. Die vrijheid komt alle bijzondere scholen toe. Ik hecht er aan om dit grondwettelijke uitgangspunt te respecteren. Maar dat is geen vrijbrief voor scholen om onderwijs aan te bieden dat aanzet tot haat of discriminatie. Onderwijs mag nooit in strijd zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en op basis van de wettelijke burgerschapsopdracht en de kerndoelen mag van scholen verwacht worden om deze te bevorderen.
In hoeverre denkt u dat deze scholen een veilige omgeving bieden voor kinderen om zichzelf te kunnen zijn?
Zie het antwoord op vraag 3. De bevordering van basiswaarden van de democratische rechtsstaat betekent in de praktijk onder meer dat sprake moet zijn van een positief en veilig schoolklimaat, waarin leerlingen worden gewaardeerd en ondersteund in hun ontwikkeling. Aanvullend kan worden opgemerkt dat alle scholen wettelijk verplicht zijn om jaarlijks de veiligheidsbeleving en het welbevinden van leerlingen te monitoren met een betrouwbaar en valide instrument. De inspectie neemt de resultaten van deze monitoring mee in haar toezicht. Indien uit de monitoring blijkt dat leerlingen zich onveilig voelen, dan zal de inspectie de school daarop aanspreken.
In hoeverre denkt u dat deze scholen een veilige omgeving bieden voor LHBTI-kinderen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het boek «Help! Ik word volwassen» dat al in 2013 juist is ontwikkeld omdat scholen werden verplicht om aandacht te besteden aan seksuele diversiteit?
Ja.
Wat vindt u ervan dat kinderen leren dat het maken van oogcontact geldt als een vorm van overspel, waarop een grote straf staat in het hiernamaals?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Bent u het er mee oefeningen in strenge gedrags- en kledingvoorschriften voor meisjes nooit onderdeel zou mogen zijn van de les?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat dit lesmateriaal in strijd is met de kerndoelen van seksualiteit, seksuele diversiteit en de geest van deze kerndoelen?
Ik wil op dit punt het onderzoek van de inspectie afwachten. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb laten weten, beoordeelt de inspectie altijd of het onderwijs als geheel voldoet aan de relevante wet- en regelgeving.
Worden er kwaliteitseisen gesteld aan lesmateriaal?
De kerndoelen en eindtermen zijn leidend bij het samenstellen van lesmateriaal door scholen. Scholen zijn vrij in de keuze. Zij kunnen gebruik maken van methoden die worden aangeboden door ontwikkelaars, maar ook zijn ze vrij om eigen materialen te maken. Hiervoor zijn geen voorschriften. Wel geldt dat via (centrale) toetsing en examinering wordt beoordeeld of leerlingen voldoende kennis hebben opgebouwd over de kerndoelen en eindtermen, en dat het onderwijs dat scholen verzorgen (inclusief de materialen die daarbij worden gebruikt) niet in strijd mag zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
Heeft de Inspectie van het Onderwijs (onderwijsinspectie) een toezichthoudende taak op de inhoud van lesmateriaal, zeker gezien het feit dat het onderdeel is van de invulling van de kerndoelen?
In het algemeen geldt dat de inspectie geen taak heeft bij de beoordeling of goedkeuring van leermiddelen. De inspectie beoordeelt of het onderwijs zoals de school dat geeft al dan niet strijdig is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. De gebruikte lesmethoden en andere materialen en de toepassing daarvan zijn onderdeel van die beoordeling. Ik wil verder het onderzoek van de inspectie afwachten.
Welke stappen gaat u ondernemen om zo snel mogelijk dit lesmateriaal uit de klas te halen?
Naar aanleiding van de onrust die is ontstaan na de betreffende uitzending van Nieuwsuur is de voorzitter en directeur van de ISBO verzocht om toelichting. Ik heb geconstateerd dat de ISBO inmiddels heeft aangegeven de methode met hulp van externe deskundigen kritisch te zullen bezien. Dit lijkt mij een belangrijke stap. Verder wacht ik het onderzoek van de inspectie af.
Klopt het dat de onderwijsinspectie geen aanleiding ziet tot ingrijpen, omdat de teksten niet in strijd zouden zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat?
Ik wil het onderzoek van de inspectie op dit punt afwachten.
Deelt u de mening dat in het kader van burgerschap kinderen zouden moeten leren om kritisch na te kunnen denken en keuzes te kunnen maken, en dat dit lesmateriaal daar geen ruimte voor biedt?
Voor wat betreft deze casus wil ik het onderzoek van de inspectie afwachten. In het algemeen kan worden gesteld dat de wettelijke burgerschapsopdracht onder meer betekent dat van scholen mag worden gevraagd de basiswaarden van de democratische rechtsstaat te bevorderen en leerlingen te begeleiden bij de toepassing daarvan in de praktijk.
Het bericht ‘Allah verafschuwt seks tussen mensen van het eigen geslacht’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Allah verafschuwt seks tussen mensen van het eigen geslacht»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het door NRC en Nieuwsuur blootgelegde lesmateriaal op (reguliere) islamitische basisscholen?
Als Minister verantwoordelijk voor het funderend onderwijs acht ik het van groot belang dat jongeren zich veilig kunnen voelen op school. Dat vraagt van scholen om, binnen de vrijheid die hen grondwettelijk toekomt, verantwoordelijkheid te nemen voor een schoolklimaat waarin jongeren kunnen uitkomen voor hun seksuele geaardheid en waarin onderling respect centraal staat.
Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik uw Kamer laten weten dat ik de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heb gevraagd om nader onderzoek te doen naar deze casus. Inmiddels is ook de motie Kwint c.s. aangenomen (Kamerstuk 35 050, nr. 31). De inspectie is met een breder onderzoek bezig en zal daarover in het voorjaar van 2020 rapporteren.
Deelt u de mening dat het bizar is om te horen, juist vanuit een instantie als de Inspectie van het Onderwijs (onderwijsinspectie) als hoeder van ons vrije onderwijs, dat de in het artikel genoemde passages uit de lesstof niet in strijd zouden zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat? Neemt u afstand van deze uitspraken? Wat zijn uw verwachtingen van de onderwijsinspectie hierop?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Ik wil het onderzoek van de inspectie afwachten.
Kunt u Nederland geruststellen dat deze berichtgeving niet klopt? Kunt u garanderen dat de onderwijsinspectie ook waakt over welke normen en waarden kwetsbare kinderen bijgebracht krijgen? Kunt u verzekeren dat de belangrijkste kernwaarden, zoals vrijheid en gelijkheid, daarbij ononderhandelbaar zijn?
De inspectie ziet er op toe dat alle scholen invulling geven aan de wettelijke burgerschapsopdracht en de kerndoelen, en dat de door de wetgever genoemde elementen daarvan in het onderwijs worden aangeboden. De minimale eis die daarbij aan scholen gesteld wordt, is dat scholen hun onderwijs vormgeven binnen de kaders van de democratische rechtsstaat en dat het onderwijs niet in strijd is met de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat, zoals vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Indien er sprake is van onderwijs dat deze basiswaarden ter discussie stelt of daarmee strijdig is, dan zal de inspectie daarop handhaven en in uiterste gevallen een bekostigingssanctie treffen.
Kunt u verzekeren dat de vrijheid van onderwijs nimmer een vrijbrief kan zijn om kinderen dergelijke ondermijnende bagage in hun leven mee te geven?
Scholen dienen hun onderwijs vorm te geven binnen de grenzen van de democratische rechtsstaat. Onderwijs dat hiermee in strijd is of dat leerlingen oproept zich tegen de basiswaarden van de Nederlandse rechtsstaat af te zetten voldoet niet aan deze opdracht. Als zich zo’n situatie voordoet, zal de inspectie de betreffende school hierop aanspreken. De inspectie zal de betreffende school zo nodig opdracht geven de situatie in overeenstemming te brengen met de wet en daar gericht op toezien. Als de betreffende school in gebreke blijft, zal sanctionerend worden opgetreden.
Hoe beoordeelt u de verschillende onderdelen van de lesinhoud, zoals seksuele diversiteit, waarmee kinderen volstrekt tegenovergestelde normen leren dan we in onze vrije Nederlandse samenleving met elkaar acceptabel vinden?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat dit soort lesmateriaal met deze onvrije lading rond zaken als seksuele voorlichting, homoseksualiteit, diversiteit, hygiëne, trouwen overspel inclusief alle daarbij genoemde dwingende voorschriften niet thuishoort in het Nederlandse onderwijs? Kunt u op alle onderdelen van het lesmateriaal uw appreciatie geven? Kunt u heel specifiek ingaan op het feit dat meisjes wordt geleerd hun ogen neer te slaan in de nabijheid van een jongen of man?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten hoe sinds 2013, toen seksuele diversiteit een kerndoel werd wat scholen verplichtte om hier invulling aan te geven, hier door islamitische scholen invulling aan is gegeven? Wat is uw beeld van hoe dit gelukt is? Op welke manier heeft u toezicht gehouden op de invulling en naleving van dit kerndoel?
Dit is niet specifiek voor islamitische scholen in kaart gebracht. In 2016 heeft de inspectie het rapport uitgebracht van het themaonderzoek Omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit.3 In dit rapport worden de resultaten gepresenteerd van een onderzoek naar het onderwijsaanbod rond seksuele diversiteit in po, vo en mbo. Gebleken is dat scholen in het algemeen wel invulling geven aan het kerndoel en daarmee aan de wet voldoen, maar dat de verschillen groot zijn. Daarnaast gaat de inspectie in het instellingstoezicht waar dat opportuun is na of besturen en scholen in hun onderwijs invulling geven aan het kerndoel en daarmee aan de wet voldoen. Daarbij geldt dat het betreffende kerndoel besturen en scholen veel ruimte laat om daar qua inhoud en mate van aandacht een eigen invulling aan te geven.
Hoe is het naar uw lezing toch mogelijk dat bij navraag de onderwijsinspectie op geen enkele manier bekend is met het door de Islamitische Schoolbesturen Organisatie (ISBO) uitgegeven lesboek? Kunt u uitleggen hoe nieuwe lesmaterialen, dit was de eerste methode die volledig vanuit het islamitische perspectief is opgesteld, door de onderwijsinspectie worden beoordeeld? Wat is uw verwachting van de onderwijsinspectie op dat punt? Hoe is het mogelijk dat de onderwijsinspectie te kennen geeft dat ze «zijn vergeten of zij de methode kennen»?
De inspectie maakt hier in principe een eigen afweging in. Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik de inspectie verzocht om onderzoek te doen. In het algemeen geldt dat de inspectie geen taak heeft bij de beoordeling of goedkeuring van leermiddelen. De inspectie beoordeelt of het onderwijs zoals de school dat geeft al dan niet strijdig is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. De gebruikte lesmethoden en andere materialen en de toepassing daarvan zijn onderdeel van die beoordeling. Ik wil verder het onderzoek van de inspectie afwachten.
Hoe beoordeelt u de reactie van de onderwijsinspectie dat zij in de passages die NRC en Nieuwsuur hebben voorgelegd geen aanleiding zien om op te treden? Heeft de onderwijsinspectie voldoende kennis over het salafisme in huis om überhaupt te kunnen acteren richting islamitisch onderwijs? Zo nee, bent u bereid in te grijpen bij de onderwijsinspectie?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is in dat kader uw reactie op de stelling van hoogleraar Micha de Winter die stelt dat de lesmethode juist haaks staat op de Nederlandse basiswaarden en dat juist door te benadrukken dat homoseksualiteit verboden is en Allah dit met geweld wil bestraffen, je kinderen de boodschap meegeeft dat homo’s minderwaardig zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de lesmethode ook haaks staat op een ander verplicht kerndoel van het onderwijs, namelijk goed burgerschap? Deelt u de mening dat het juist daarvoor van belang is om kinderen te leren kritisch na te denken en zelf keuzes te maken, in plaats van te dirigeren hoe je moet leven? Hoe verhoudt zich dit naar uw oordeel tot onze manier van leven?
Ik wil het onderzoek van de inspectie afwachten.
Deelt u de mening dat van de onderwijsinspectie niet alleen verwacht, maar ook geëist moet worden dat zij nieuw lesmateriaal bij dit soort gevoelige onderdelen toetst en extra in de gaten houdt? Welke taken en mogelijkheden heeft de onderwijsinspectie hier al op? Welke mogelijkheden ziet u om deze taken dan wel bevoegdheden aan te scherpen?
De inspectie ziet risicogericht toe op de kwaliteit van onderwijs. Uitgangspunt hierbij is het voldoen aan de deugdelijkheidseisen. De inspectie heeft geen specifieke taak bij een algemene beoordeling van lesmateriaal of leermethoden, maar kijkt wel naar het gegeven onderwijs (inclusief gebruik van leermethoden). De inspectie zal optreden als het onderwijs dat de school geeft in strijd is met wettelijke eisen.
Deelt u de mening dat of het nu gaat om lesmaterialen, de inhoud van het curriculum of organisaties die lesmaterialen aanleveren, de onderwijsinspectie hier bovenop moet zitten om te toetsen of kinderen met giftig lesmateriaal worden afgekeerd van Nederland en onze normen? Hoe gaat u samen met de onderwijsinspectie dit strakker aanpakken en verscherpen? Bent u bereid een actieplan op te stellen waarin zowel bestaande lesmaterialen binnen het islamitisch onderwijs worden doorgelicht, als nieuwe materialen in het vervolg worden getoetst en als nodig worden verboden?
Ik wil eerst het onderzoek van de inspectie afwachten. Buiten kijf staat dat het onderwijs niet in strijd mag zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat en dat de wettelijke burgerschapsopdracht en de kerndoelen van scholen vraagt om deze te bevorderen. Dit impliceert dat de school borgt dat leerlingen onder de verantwoordelijkheid van de school niet onder de invloed komen van antidemocratisch gedachtegoed dat haaks staat op de basiswaarden van de Nederlandse samenleving.
Welke stappen zet u komende weken richting de genoemde organisatie die dit lesmateriaal verstrekt, als ook richting de scholen die hier gebruik van maken? Bent u bereid alsnog via de onderwijsinspectie in te grijpen en dit materiaal per direct uit het onderwijs te verbannen?
Naar aanleiding van de onrust die is ontstaan na de betreffende uitzending van Nieuwsuur is de voorzitter en directeur van de ISBO verzocht om toelichting. Ik heb geconstateerd dat de ISBO inmiddels heeft aangegeven de methode met hulp van externe deskundigen kritisch te zullen bezien. Dit lijkt mij een belangrijke stap. Verder wacht ik het onderzoek van de inspectie af.
Het bericht 'Grote zorgen Tweede Kamer na onderzoek salafistische moskeescholen' |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Grote zorgen Tweede Kamer na onderzoek salafistische moskeescholen»1? Hoe beoordeelt u dit onderzoek van het NRC en Nieuwsuur?2
Ja.
Hoe beoordeelt u dit nieuws, zeker nadat eerder dit jaar de AIVD al wees op salafisten die via informeel onderwijs en weekendscholen een steeds stevigere greep op het onderwijs in Nederland krijgen?3 Welke stappen heeft u gezet naar aanleiding van dit AIVD-onderzoek?
Het kabinet vindt het in geen geval acceptabel indien mensen in Nederland onze vrijheden misbruiken om antidemocratische, anti-integratieve en onverdraagzame boodschappen te verspreiden. Het kabinet heeft daartoe een aantal maatregelen in gang gezet. We werken met de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering aan een integrale aanpak van problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering.4 Binnen deze Taskforce werken de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (inclusief de AIVD), Justitie en Veiligheid (inclusief de NCTV), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Buitenlandse Zaken nauw samen met politie en gemeenten. Ten aanzien van informele scholing wordt in opdracht van SZW een verkenning uitgevoerd, waarin ook gekeken wordt naar de mogelijkheden voor toezicht en kwaliteitsverbetering bij informele scholing. De resultaten van dit onderzoek worden begin volgend jaar verwacht.
Daarnaast is het goed om te beseffen dat degenen die het meest door deze praktijken geraakt worden de islamitische gemeenschappen zelf zijn. Zij worden dubbel geraakt. Ten eerste direct door de problematische invloed van deze salafistische aanjagers, waardoor kinderen met de rug naar de samenleving komen te staan en zij zich steeds minder thuis voelen in hun eigen land. En ten tweede omdat de islamitische gemeenschappen ten onrechte als geheel worden aangekeken op het problematisch gedrag van deze kleine groep. Zo wakkeren zij bewust polarisatie aan en dat is onacceptabel. Het kabinet steunt de mensen binnen de islamitische gemeenschappen die de signalen uit de Nieuwsuuruitzendingen evenzeer onacceptabel vinden. Het is dan ook van het grootste belang dat van binnenuit tegengeluid komt en weerbaarheid wordt versterkt. Daarover zijn we voortdurend met vertegenwoordigers van islamitische gemeenschappen in gesprek.
Deelt u de mening dat hier sprake lijkt te zijn van een zeer goed georganiseerde, geraffineerde en uitgekiende strategie van vijftig salafistische organisaties met enkel het doel om met hun salafistische lesmethoden kinderen los te weken van de Nederlandse samenleving? Deelt u de mening dat er dus geen sprake lijkt van een incident?
In het Dreigingsbeeld Terrorisme, Extremisme en Radicalisering rapporteert de NCTV geregeld over de invloed van salafistische «aanjagers» (of voormannen) op informele islamitische lesinstituten. De inschatting van de NCTV is al langer dat deze aanjagers gebruik maken van een infrastructuur van religieuze instellingen. Deze infrastructuur is de afgelopen jaren door een aantal Nederlandse salafistische aanjagers opgebouwd. Nederland kent tientallen salafistische aanjagers, die veelal verbonden zijn aan salafistische centra in hun woonomgeving, maar daarnaast prediken op allerlei plaatsen in het land. De meesten hebben een sterke online aanwezigheid. Ook beschreef de NCTV al eerder hoe salafistische voormannen of aanjagers voortdurend nieuwe educatieve en vormende initiatieven opzetten en mede hierdoor de informele islamitische lesinstituten domineren.
Mede door de studie in Saoedi-Arabië komen salafistische predikers beschikbaar die het salafistische gedachtegoed verspreiden en salafistische organisaties in Nederland versterken. Dit heeft bijgedragen aan salafistische dominantie in het Nederlandstalig aanbod van islamitische kennis: zowel in boeken, online als in islamitische jongerenverenigingen en het informele islamitische onderwijs dat in Nederland wordt gegeven. Het kabinet maakt zich daar zorgen over. De overheid constateert groeiende impact van individuen (aanjagers) en organisaties die vanuit bepaalde salafistische leerstellingen (eventueel middels heimelijke activiteiten) aanzetten tot haat, onverdraagzaamheid, afwijzen van het gezag van de overheid en van de instituties van de democratische rechtsorde, een anti-integratieve opstelling en het trachten om de vrijheid van anderen (waarbij valt te denken aan verkettering, gepaard gaand met uitsluiting en zelfs bedreiging) in te perken. Deze aanjagers hebben een onevenredige impact binnen islamitische gemeenschappen in Nederland door hun actieve sociale media gebruik, aanbod van niet-regulier onderwijs en uitgeverijen. Dit is zorgwekkend en dient te worden tegengegaan.
Bent u het eens met de stelling dat dit onacceptabel is? Deelt u de mening dat alleen een harde aanpak dit tegen kan gaan? Welke stappen heeft u gezet om deze vorm van gestructureerde indoctrinatie via informeel onderwijs tegen te gaan?
We werken met Rijkspartners en gemeenten aan een integrale aanpak van problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering. Een beschrijving hiervan is, zoals ik ook hierboven heb aangegeven, eerder aan uw Kamer gestuurd.5 Daarnaast zetten we in op het uitbreiden van de mogelijkheden om in te grijpen. Ten eerste zetten we in op het transparant maken van internationale geldstromen (donaties) naar maatschappelijke organisaties. Dit voorstel is onlangs naar de Raad van State gezonden voor advies. Ten tweede wordt een proeve van wetgeving voorbereid om financiële stromen uit onvrije landen richting maatschappelijke organisaties te verbieden. De inzet voor deze proeve is deze begin dit jaar aan de Raad van State voor te leggen voor advies. Ten slotte hebben we recent een wetsvoorstel aan uw Kamer aangeboden, waarmee de mogelijkheden worden verruimd voor het verbieden van rechtspersonen waarvan de werkzaamheden in strijd zijn met de openbare orde, als bedoeld in artikel 2:20 BW.6
Ten aanzien van informele scholing wordt in opdracht van SZW een verkenning uitgevoerd, waarin ook gekeken wordt naar de mogelijkheden voor toezicht en kwaliteitsverbetering bij informele scholing. De resultaten van dit onderzoek worden begin dit jaar verwacht. In de tussentijd worden binnen de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering zorgwekkende signalen bijeengebracht en werken we met Rijk en gemeenten aan een gezamenlijke aanpak.
Wat is uw aanpak voor scholen waar deze salafistische lessen gegeven worden? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit soort onderwijsindoctrinatie via bijvoorbeeld weekendscholen, met als enige doel het omver werpen van Nederland, per direct aan banden worden gelegd?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de onderwijsinspectie de bevoegdheid te geven om ook bij informeel onderwijs te toetsen op burgerschap om zo bij anti-integratief en segregerend onderwijs tot sluiting te kunnen overgaan? Welke stappen zet u nu om sluiting af te dwingen?
In de onderwijswetgeving voor het funderend onderwijs stelt de wetgever vanuit zijn grondwettelijke verantwoordelijkheid voor het onderwijs eisen aan het formele onderwijs waarmee kinderen aan de leerplicht kunnen voldoen en waarmee zij worden voorbereid op een vervolgopleiding en deelname aan de samenleving. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van die eisen aan het formeel onderwijs. Het toevoegen van informeel onderwijs aan dit wettelijke regime past niet bij deze verantwoordelijkheid van de staat voor het formeel onderwijs. In Nederland kennen we daarnaast al lange tijd naast het formeel onderwijs een scala van uiteenlopende vormen van informeel onderwijs, zoals huiswerkbegeleiding, samen leren in het buurthuis, de zondagschool en ook het principe van de weekendschool. Ouders hebben het recht om hun kinderen hieraan te laten deelnemen. Het is niet passend bij de taak en opdracht van de Inspectie van het Onderwijs om op dergelijke vormen van informeel onderwijs toezicht te houden.
Bent u het eens met de stelling dat de onderzochte salafistische lessen op alle mogelijke manieren aangepakt moeten worden en niet zonder consequenties mogen blijven voor de betreffende scholen, de betreffende docenten en ook de ouders die moedwillig kiezen hun kinderen hier naartoe te sturen?
In het belang van de kinderen zet het kabinet in op het uitbreiden van de mogelijkheden om in te grijpen. Uit onderzoek van het WODC blijkt dat diverse salafistische organisaties streven naar een exclusieve beheersing van onder meer onderwijs.7 Problematische aanjagers lijken ook te beschikken over hoogwaardig lesmateriaal in het Nederlands. Ook weten we dat bij sommige islamitische ouders de behoefte leeft om hun kinderen te laten onderwijzen in hun religieuze tradities. In Nederland is daar ook ruimte voor. Het is daarom van groot belang dat overheden met gemeenschappen blijven samenwerken aan bewustwording van dit soort problematische invloeden en aan het waarborgen van een veilige omgeving waar kinderen les kunnen krijgen in taal, cultuur en religie. Vanuit de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering wordt hier dan ook aan gewerkt.
In hoeverre was u bekend met de genoemde werkwijze en de vijftigtal organisaties die op deze manier het onderwijs ontwrichten? Welke salafistische groeperingen, zowel beschreven in dit artikel als daarbuiten, houdt in u de gaten omdat zij een kwalijke invloed hebben op het onderwijs? Welke stappen zet u tegen deze groepen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens aanvullende maatregelen te nemen naar aanleiding van deze berichtgeving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Zoals bekend werken Rijkspartners en gemeenten aan een integrale aanpak van problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering. Specifiek voor informele scholing wordt in opdracht van SZW een verkenning uitgevoerd, waarin ook gekeken wordt naar de mogelijkheden voor toezicht en kwaliteitsverbetering. De resultaten van dit onderzoek worden begin dit jaar verwacht. De Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering is beschikbaar om gemeenten te adviseren als er vragen zijn naar aanleiding van de berichtgeving.
Was u bekend met het feit dat er concreet lesmateriaal bestaat dat bijdraagt aan het indoctrineren in salafistisch gedachtegoed, zoals beschreven in dit artikel?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de bizarre uitspraken van de diverse docenten uit het genoemde artikel, zoals Aboe Aicha? Bent u het eens met de stelling dat dit soort docenten op alle mogelijke manieren uit het onderwijs verbannen dienen te worden? Wat is uw weging van de verschillende uitspraken uit het artikel, zijn bepaalde uitspraken in het kader van haatzaaiing of opruiing bijvoorbeeld strafbaar?
Het Wetboek van Strafrecht (Sr) kent verschillende artikelen waarin uitingen strafbaar zijn gesteld. Denk aan: eenvoudige belediging (art. 266 Sr), groepsbelediging (137c Sr) aanzetten tot haat, geweld of discriminatie (art. 137d Sr), bedreiging (art. 285 Sr) en opruiing tot een strafbaar feit (art. 131 Sr). Zoals gebruikelijk doet het Openbaar Ministerie op voorhand geen uitspraken over de vraag of bepaalde uitlatingen strafbaar zijn of niet en of het OM daar een onderzoek naar doet o.a. omdat dit per geval afhankelijk is van de feiten en omstandigheden.
Was u ervan op de hoogte dat de docenten al sinds de jaren 80 worden opgeleid om het salafisme te verspreiden? Wat gaat u eraan doen om de opleiding van deze docenten te stoppen? Welke strafrechtelijke stappen kunnen er worden genomen om deze docenten te vervolgen en bent u bereid die te zetten?
Zie antwoord vraag 11.
Wie financiert deze instellingen die informeel onderwijs geven? Welke stappen zet u om deze financiering en inmenging tegen te gaan? Welke mogelijkheden ziet u om de genoemde scholen, de betrokken organisaties en hun besturen aansprakelijk te stellen? Kunnen we de buitenlandse financiering van dit soort initiatieven stoppen?
De financiering van instelling waar informele scholing aangeboden wordt, is onderdeel van de verkenning naar informele scholing die wordt uitgevoerd door RadarAdvies. Zoals bekend zetten we in op het transparant maken van internationale geldstromen (donaties) naar maatschappelijke organisaties. Dit voorstel is onlangs naar de Raad van State gestuurd voor advisering. Ook wordt een proeve van wetgeving voorbereid om financiële stromen uit onvrije landen richting maatschappelijke organisaties te verbieden. De inzet voor deze proeve is deze begin dit jaar aan de Raad van State voor te leggen voor advies.
Hoe weegt u de uitspraken van salafistische docenten in relatie tot de criteria die we hanteren om buitenlandse haatpredikers de toegang tot Nederland te weigeren? Welke binnenlandse maatregelen neemt u om te verhinderen dat dit soort types hun gif verspreiden? Is het op basis van lokale bevoegdheid mogelijk om deze mensen te weigeren, zodat we zorgen dat deze mensen kinderen niet kunnen beïnvloeden? Welke maatregelen neemt u hiervoor?
In mijn brieven aan Uw Kamer van 28 mei 20188 en van 20 december 20179 over het instrumentarium bij de aanpak van extremistische sprekers heb ik de mogelijkheden beschreven om extremistische sprekers te weren of het spreken te belemmeren. Voor sprekers die niet uit Nederland kunnen worden geweerd, concentreert de aanpak zich op het weerbaar maken van de samenleving via de zogenoemde driesporen-aanpak (dialoog, aanspreken en handhaven) bij problematische gedragingen. De aanpak zal vaak niet-justitieel van aard zijn. Bij wetsovertreding is de rol van de overheid duidelijk: handhaven, straffen. Dit ligt anders bij meer sluipende processen, zoals het ondermijnen van de democratische rechtsstaat of het aantasten van verhoudingen tussen burgers. De driesporen-aanpak wordt door gemeenten toegepast in geval van omstreden sprekers die actieve onverdraagzaamheid of andere vormen van anti-integratief gedrag uiten dat niet strookt met de uitgangspunten van de Nederlandse rechtsstaat. Hierbij heeft de overheid de mogelijkheid om duidelijk te maken welke gedragingen en uitingen, offline of online, als ongewenst worden beschouwd.
In het artikel kunt u lezen dat in 2015 de Syriër Ahmed Salam zijn strategie al in een lezing verspreidde, was u hiervan op de hoogte? Zo nee, waarom bereikt dit nieuws u nu pas? Zo ja, waarom zijn er geen stappen gezet om te zorgen dat deze strategie zich niet verspreidt?
Over specifieke casuïstiek doet het kabinet zoals gebruikelijk geen uitspraken.
Zijn er cijfers bekend over hoeveel docenten zijn opgeleid om deze salafistische lessen te geven en hoeveel er nog in opleiding zijn? Bent u bereid om een actieplan op te zetten om deze opleidingen door imams per direct te eindigen?
Voor zover bekend zijn er geen opleidingen in Nederland om deze lessen te geven.
Bent u bereid vanuit het oogpunt van integratie, in navolging van voorbeelden rond bijvoorbeeld sektes, een apart team te formeren dat in dit soort gevallen op alle vlakken kan optreden, van de vergunningsaanvraag voor de locatie tot de strafbaarheid van uitspraken, aanpak richting ouders, et cetera?
De Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering werkt aan een integrale aanpak met Rijkspartners en gemeenten voor dit soort problematiek.
Het bericht 'Bahrein brengt drie terrorisme-verdachten ter dood' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bahrein brengt drie terrorisme-verdachten ter dood» van 27 juli jl?1
Ja.
Heeft u naar aanleiding van dit bericht contact gehad met uw Bahreinse ambtsgenoot om te weten te komen waarom, ondanks een oproep van de VN en mensenrechtenorganisaties tot het niet uitvoeren van de doodstraf, deze toch is uitgevoerd? Zo ja, wat is de reactie van de Bahreinse overheid? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft een principieel standpunt tegen de uitvoering van de doodstraf en bepleit de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden wereldwijd en trekt hierin op in EU-verband. Deze welbekende positie wordt uitgedragen in bilaterale contacten met landen waar de doodstraf wordt toegepast en in multilaterale fora zoals de VN. Mede namens Nederland is een EU-verklaring uitgegaan waarin de executies zijn veroordeeld. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Heeft u in reactie op dit bericht uw afkeuring over het uitvoeren van de doodstraf uitgesproken richting uw Bahreinse ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend hoeveel politici en mensenrechtenactivisten in Bahrein in de gevangenis zijn beland sinds de opstand van de sjiitische oppositie in 2011? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel dat er (ongeveer) zijn? Zo nee, waarom niet?
De getallen hierover zijn bijzonder moeilijk vast te stellen omdat er geen verifieerbare informatie beschikbaar is.
Hoe oordeelt u over de ontwikkelingen in Bahrein sinds 2011? Is er sprake van een verslechterende mensenrechtensituatie? Zo ja, heeft u in bilateraal verband stappen ondernomen om verslechterende mensenrechtensituatie te bespreken? Welke reactie(s) heeft u op hierop ontvangen?
Zoals het Kabinet uw Kamer heeft geïnformeerd in beantwoording van Kamervragen op 23 januari jl. (kenmerknr. 2018–2019 nr. 1269) en op 21 maart jl. (kenmerknr. 2018–2019 nr. 1979), blijkt uit verschillende bronnen dat de mensenrechtensituatie in Bahrein verslechterd is. Dit geldt met name voor kritische geluiden vanuit de oppositie op het bewind, mensenrechtenactivisten en journalisten. Zorgen over de mensenrechtensituatie zijn eind april op hoog ambtelijk niveau aangekaart in gesprekken met de autoriteiten van Bahrein.
Heeft u contact gehad met uw Europese collega’s over de situatie in Bahrein? Zo ja, is er een gezamenlijke draagvlak om de mensenrechtenschendingen in Bahrein te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Ja, in reactie op de executies waar u naar verwijst is direct een verklaring van de EU woordvoerder van Hoge Vertegenwoordiger Mogherini uitgegaan waarin de executies in de sterkste termen worden veroordeeld en Bahrein wordt opgeroepen tot de instelling van een officieel moratorium als eerste stap richting volledige afschaffing van de doodstraf.2
Dergelijke verklaringen zijn vaker uitgegaan, zoals bijvoorbeeld op 17 en 28 januari 2019, 5 november 2018 en 27 oktober 2017. Binnen relevante EU Raadswerkgroepen wordt de mensenrechtensituatie in Bahrein met regelmaat besproken.
Hoe vaak heeft u tot nu toe mensenrechtenschendingen in Bahrein geagendeerd bij de VN-Mensenrechtenraad? Met welke landen hebt u daarbij opgetrokken? Hoe schetst u het draagvlak in de VN-Mensenrechtenraad?
Het kabinet zet zich in internationale gremia, waaronder de VN-Mensenrechtenraad, in om zorgelijke mensenrechtensituaties waar ook ter wereld aan te kaarten. Nederland steunt actief de periodieke landen-examens van de VN op het gebied van de mensenrechten (de zogeheten Universal Periodic Reviews -UPR-) en de opvolging van de aanbevelingen door de deelnemende landen. Bahrein werd tijdens de laatste UPR stevig aangesproken op de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging en demonstratie, en opgeroepen tot de instelling van een moratorium op de doodstraf. De volgende UPR voor Bahrein staat gepland voor 2022.
Bent u bereid het voortouw te nemen in de VN-Mensenrechtenraad om te komen tot een gezamenlijke verklaring over de mensenrechtenschendingen in Bahrein?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer en in welke gremia (waaronder de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de VN-Veiligheidsraad, de VN-Mensenrechtenraad, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa) heeft u stappen ondernomen om mensenrechtenschendingen in Bahrein te veroordelen? Hoe is uw inzet daar ontvangen?
Zie antwoord vraag 7.
Terrorismeverdachten die airsoft speelden als mogelijke voorbereiding op een aanslag |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Michiel van Nispen , Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Attje Kuiken (PvdA), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van RTL Nieuws waaruit blijkt dat terrorismeverdachten in Nederland de schietsport airsoft speelden en dat de politie dit als een mogelijke training voor een aanslag beschouwt?1
Over individuele casuïstiek doe ik geen mededelingen. Uiteraard staat buiten kijf dat het kabinet het voorbereiden op aanslagen met een terroristisch oogmerk ongewenst acht, in welke vorm dan ook.
Deelt u de mening van terrorisme-onderzoeker Jelle van Buuren dat deelname van terrorismeverdachten aan airsoft ongewenst is omdat dit gezien kan worden als training voor het plegen van een aanslag, om de reden dat allerlei vaardigheden die horen bij het plegen van een aanslag (zoals de omgang met wapens en het oefenen en innemen van posities) geoefend kunnen worden?
Ja, dit is inderdaad zeer ongewenst. Iedere training ten behoeve van een voorbereiding op het plegen van een aanslag wijst het kabinet uiteraard af. In bovengenoemde casus wordt de schietsport airsoft op deze manier misbruikt. Zo zullen er ook andere manieren zijn om vaardigheden op te doen en middelen te vergaren. Dit onderstreept het belang om met de verschillende betrokken partijen continu alert te blijven op tekenen van radicalisering en waar nodig in te grijpen.
Wat vindt u van de wijze waarop deelnemers aan airsoft gecontroleerd worden? Vindt u de eisen van het lidmaatschap van de sportbond, een minimumleeftijd van 18 en een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voldoende? Waaruit bestaat de VOG-screening voor het spelen van airsoft precies?
Vanwege de sprekende gelijkenis van airsoftapparaten met vuurwapens is ten tijde van de totstandkoming van de regelgeving (in 2013) overwogen dat de beoefening van de airsoftsport slechts onder stringente voorwaarden zou worden toegestaan. Gegeven is echter ook dat airsoft apparaten lucht-, gas- of veerdrukwapens met een beperkte schotkracht zijn die, bij normaal gebruik, geen ernstig letsel kunnen toebrengen. Dit is de reden waarom gekozen is voor een regeling waarbij het bezit van airsoftapparaten onder voorwaarden is vrijgesteld. Een van die voorwaarden is dat de bezitter lid is van een door mij erkende vereniging. Ik acht de wijze waarop toezicht wordt uitgeoefend op deelnemers aan een airsoft evenement, in het licht van de beperkte risico’s die aan het beoefenen van de airsoftsport verbonden zijn, derhalve op dit moment afdoende. Dit geldt eveneens voor de regels waaraan bezitters van airsoft apparaten moeten voldoen, willen zij onder de vrijstellingsregeling van de Regeling wapens en munitie vallen, zoals het lidmaatschap van een door mij erkende vereniging en een verklaring omtrent het gedrag (VOG). Bij de beoordeling van een VOG-aanvraag wordt gekeken naar relevante justitiële documentatie. Bij de VOG-screening voor het spelen van airsoft kan een VOG worden geweigerd wanneer er bijvoorbeeld geweldsdelicten en terroristische misdrijven staan geregistreerd. Hoewel er beperkte risico’s verbonden zijn aan het beoefenen van de airsoftsport kijkt Justis, vanwege het karakter van de sector, bij de beoordeling acht jaar terug in het Justitieel Documentatie Systeem in plaats van de gebruikelijk vier jaar.
Wat vindt u van de regeling dat introducés geen VOG hoeven te overleggen en dat zij maar liefst zes keer mee kunnen doen aan airsoft zonder dat controle op achtergrond of delictgeschiedenis plaatsvindt? Deelt u de mening dat dit een gat in het controlesysteem is, waar iets aan gedaan moet worden?
Ik ben bekend met de regels voor introducés. Het toezichtsmechanisme acht ik op dit moment afdoende. Ik deel de in de reportage van RTL aangehaalde uitlating van een woordvoerder van het Landelijk Parket dat het spelen van airsoft «niet direct als een belangrijke aanwijzing [geldt] voor een training voor een jihadistische aanslag».
Bent u bereid in overleg met de airsoftbond aan te dringen op strengere regels, zodat ook introducés gescreend worden of zij geen (op dit gebied relevante) strafbare feiten hebben gepleegd in het verleden of verdachten zijn in ernstige strafzaken? Zo niet, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer op korte termijn te laten weten wat hierin gewijzigd gaat worden?
Op grond van dit voorval zie ik op dit moment geen aanleiding om de regelgeving voor airsoft aan te passen. Wel ben ik voornemens om met de Nederlandse Airsoft Belangen Vereniging te bespreken op welke wijze het misbruik van de airsoftsport, waardoor onwenselijke situaties zoals getoond in de reportage van RTL Nieuws hebben kunnen ontstaan, beter bestreden kan worden.
Het bericht ‘Deze nieuwe en gevaarlijke cyberaanval wordt gewoon met de post bezorgd’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Arne Weverling (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Deze nieuwe en gevaarlijke cyberaanval wordt gewoon met de post bezorgd»?1
Ja, ik ken het bericht.
Bent u bekend met de term «warshipping», waarbij met een apparaat wordt ingebroken op plaatselijke wifi-netwerken?
Ja, ik ben bekend met de term «warshipping».
Bent u bekend met het feit dat pakketjes worden gebruikt om «warshipping» toe te passen?
Hoewel ik bekend ben met de technische mogelijkheden, zijn mij geen gevallen bekend waarin «warshipping» daadwerkelijk in de praktijk plaatsvindt.
Kunt u aangeven hoe vaak «warshipping» de afgelopen tijd is geconstateerd in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Er zijn mij geen gevallen bekend waarin «warshipping» is geconstateerd in Nederland.
Is het mogelijk om pakketjes met desbetreffende apparatuur op te sporen en onschadelijk te maken tijdens het sorteerproces? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Er bestaan mogelijkheden voor organisaties (zoals pakketbezorgers en ontvangende bedrijven) om dergelijke pakketjes op te sporen tijdens het sorteerproces en vervolgens onschadelijk te maken. Het zal per organisatie verschillen of er sprake is van een postkamer met een scanstraat, hoe snel pakketjes worden uitgepakt en hoe grondig zij worden gecontroleerd.
Kunt u aangeven hoe personen of bedrijven behoren te handelen indien zij een pakketje met genoemde apparatuur ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Indien personen of bedrijven dergelijke pakketjes daadwerkelijk ontvangen worden zij geadviseerd aangifte te doen bij de politie.
Heeft u contact met postbedrijven over pakketjes met desbetreffende apparatuur? Zo ja, welke afspraken zijn er tussen de overheid en de postbedrijven gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Aangezien «warshipping» in de praktijk voor zover mij bekend niet plaatsvindt zijn daarover geen afspraken met postbedrijven gemaakt.
Zijn instanties (zoals de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid) op de hoogte van de schadelijke gevolgen van «warshipping»? Zo ja, hebben zij deze techniek aangemerkt als risico voor digitale veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Hoewel dergelijke methodiek voor zover mij bekend niet is ingezet in de praktijk, is de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) op de hoogte van de mogelijke schadelijke gevolgen van warshipping. De NCTV richt zich op het beschermen van de nationale veiligheid en houdt rekening met verschillende risico’s op basis van dreigingsinformatie. Als daar aanleiding toe is adviseert het Nationaal Cyber Security Centrum – dat als het centrale informatieknooppunt op het gebied van cybersecurity voor de rijksoverheid en organisaties binnen de vitale infrastructuur fungeert – haar doelgroeporganisaties over nieuwe dreigingsontwikkelingen.
Is bekend op welke manier andere landen omgaan met «warshipping» en het tegengaan hiervan? Zo ja, bent u bereid met deze landen samen te werken om «warshipping» tegen te gaan?
Er wordt op veel terreinen intensief met partnerlanden samengewerkt om dreigingen voor de digitale veiligheid te verkennen en af te wenden. Er zijn mij geen signalen bekend dat «warshipping» in het buitenland wel plaatsvindt.
Is bekend of deze techniek, naast cybercriminelen, ook gebruikt wordt door statelijke actoren? Zo ja, kunt u aangeven (zover dit kan met het oog op de nationale veiligheid) of de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) bekend is met deze techniek en of de AIVD weet hoe hij moet handelen in het geval «warshipping» door een statelijke actor wordt ingezet?
Er zijn mij geen gevallen bekend dat deze techniek in de praktijk is ingezet. Zoals aangegeven bij vraag 8, adviseert het Nationaal Cyber Security Centrum als daar aanleiding toe is haar doelgroeporganisaties over nieuwe dreigingsontwikkelingen.
Het bericht ‘U.S. State Department issues travel advisory for Netherlands due to terrorism concerns’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «U.S. State Department issues travel advisory for Netherlands due to terrorism concerns»?1
Ja.
Waarom wordt de Nederlandse bevolking niet geïnformeerd over de dreiging van terroristen die zo goed als overal kunnen toeslaan waar meerdere mensen samenkomen, en over het feit dat ze extra waakzaam moeten zijn en dat ze op de lokale media moeten letten aangaande terreurwaarschuwingen, en de Amerikaanse bevolking wel?
De overheid erkent de noodzaak om de Nederlandse samenleving goed te informeren en te alerteren wat betreft het risico van een aanslag. Dit wordt onder andere gedaan door het uitbrengen van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN). Het DTN schat, op basis van een breed scala aan informatie, in wat het algemene dreigingsniveau voor Nederland is. De NCTV stelt onafhankelijk het algemene niveau van terroristische dreiging in Nederland vast. Dat stond toen en nu op dreigingsniveau 4 («substantieel») (van 5). Dat betekent dat de kans op een aanslag reëel is. Alleen niveau 5 geeft aan dat er een concrete dreiging is.
De U.S. Department of State heeft het reisadvies voor Amerikaanse reizigers in Nederland op 19 juli 2019 opnieuw vastgesteld, zonder wijzigingen ten opzichte van de vorige periode. Er is dus geen sprake van een verhoging. Level 2 geldt sinds eind september 2018. De advisory is in overeenstemming met het beeld van aanslagen die in Europa hebben plaatsgevonden in de afgelopen jaren, en waarover ook door de NCTV de afgelopen jaren is gerapporteerd in opeenvolgende DTN’s.
Om wat voor concrete dreiging gaat het en wat is er wanneer gebeurd dat de Amerikanen nu extra worden gewaarschuwd door hun regering?
De U.S. Department of State waarschuwt niet voor een concrete dreiging. Level 2 geldt sinds eind september 2018.
Heeft het door de regering en diplomaten werken aan de terugkeer van jihadisten (m/v) en hun kinderen te maken met de toegenomen dreiging? Zo ja, waarom laat u ze dan ons land binnenkomen?
De U.S. Department of State heeft het reisadvies voor Amerikaanse reizigers in Nederland op 19 juli 2019 opnieuw vastgesteld, zonder wijzigingen ten opzichte van de vorige periode. Er is dus geen sprake van een toegenomen dreiging.
Geldt de dreiging nog steeds?
De NCTV stelt onafhankelijk het algemene niveau van terroristische dreiging in Nederland vast. Dat stond toen en nu op dreigingsniveau 4 (van 5).
Onderneemt u subiet actie om de Nederlandse bevolking te informeren aangaande deze dreiging en bent u bereid om als ondersteunende maatregelen de grenzen te sluiten voor alle asielzoekers en voor alle immigratie uit islamitische landen, alsmede administratieve detentie toe te passen voor potentiële terroristen? Zo nee, waarom niet?
De NCTV informeert het publiek periodiek, en tussentijds wanneer nodig.
Het bericht ‘Relatie zorgfraude en terrorisme onderzocht’ |
|
John Kerstens (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Relatie zorgfraude en terrorisme onderzocht»?1
Ja
Heeft u een verklaring voor het feit dat zich in 2018 blijkbaar een plotselinge toename van het aantal verdachte financiële transacties voordeed «rond zorgbemiddelingskantoren, uitvoerders van thuiszorg en andere vormen van persoonsgebonden budgetten (pgb’s)»? Om welk bedrag gaat het in totaal?
In het openbare jaaroverzicht 2018 van de Financial Intelligence Unit-Nederland (hierna: FIU-Nederland), welke aan uw Kamer is aangeboden2, staat vermeld dat na analyse op basis van diverse databronnen blijkt dat zij in 2018 ruim 1.300 meldingen van ongebruikelijke transacties door Wwft-instellingen3 die te relateren waren aan zorgfraude heeft ontvangen. Melden op het fenomeen zorgfraude is daarmee een nieuwe ontwikkeling van het afgelopen jaar. In het jaaroverzicht van de FIU-Nederland is verder vermeld dat deze ongebruikelijke transacties voor het overgrote deel worden gemeld door de bankensector. Hieruit blijkt volgens de FIU-Nederland dat binnen die sector meer aandacht is uitgegaan naarhet detecteren van ongebruikelijke transacties op voornoemd terrein. De bedragen per transactie die in 2018 zijn gemeld als ongebruikelijk kunnen verschillen, van onder de 10.000 euro tot boven de 10 miljoen euro.
De FIU-Nederland geeft tevens in het jaaroverzicht 2018 aan dat ten tijde van het opmaken van het jaaroverzicht een groot aantal van deze ongebruikelijke transacties nog in onderzoek was bij de FIU-Nederland. Hierdoor kunnen er nog geen concrete uitspraken worden gedaan over het aantal door de FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties dat mogelijk te relateren is aan zorgfraude alsmede het bedrag dat daarmee gemoeid is.
Kan het zo zijn dat verdachte transacties als hiervoor bedoeld in voorgaande jaren niet dan wel op andere wijze zijn onderzocht dan voor wat betreft het jaar 2018? Indien dat zo is, wat is daarvan dan de reden (geweest)?
De FIU-Nederland heeft in het jaaroverzicht 2018 aangegeven dat het melden van ongebruikelijke transacties op het fenomeen zorgfraude een nieuwe ontwikkeling is. Het gaat daarbij om grotere aantallen en meer specifieke meldingen van ongebruikelijke transacties op het fenomeen zorgfraude. Dat betekent niet dat er in de voorgaande jaren geen ongebruikelijke transacties zijn gemeld door de Wwft-instellingen en onderzocht door de FIU-Nederland in relatie tot dit fenomeen.
Kan het zo zijn dat er voor 2018 wel sprake was van verdachte transacties als hiervoor bedoeld, maar het mogelijke verband met het financieren van terrorisme niet is onderkend?
Het fenomeen terrorismefinanciering wordt in de openbare jaaroverzichten van de FIU-Nederland in een apart hoofdstuk nader toegelicht. In de voorgaande jaren is daarbij al aangegeven dat bij het analyseren van gemelde ongebruikelijke transacties in het kader van de financiering van terrorisme blijkt dat bij bepaalde ongebruikelijke transacties geldstromen te relateren zijn aan criminele activiteiten. Indien er revelante informatie voorhanden is, stelt de FIU-Nederland vast met welke delictsvormen de transacties in het dossier een mogelijk verband vertonen. Zo hadden in 2017, 102 van de 520 aan terrorisme gerelateerde dossiers betrekking op één of meer andere delictsvormen dan terrorisme. In de meeste gevallen betrof dat witwassen, fraude, mensensmokkel, vuurwapens en/of drugs.4
Van hoeveel verdachte transacties in de zorg van voor 2018 is sprake, op welke wijze is op die meldingen geacteerd, welke conclusies zijn daaruit getrokken en welke maatregelen zijn (zowel in individuele gevallen als in het algemeen) getroffen?
Hiervoor wordt allereerst verwezen naar de antwoorden op de vragen 3 en 4. Het aantal door FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties op het fenomeen zorgfraude is daarbij verder niet aangegeven. Dit komt voort uit het feit dat een groot aantal gemelde ongebruikelijke transacties bij de FIU-Nederland ten tijde van het opmaken van het jaaroverzicht nog in onderzoek waren, zoals vermeld in het jaaroverzicht van 2018. Hierbij zij opgemerkt dat door de FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties worden verstrekt aan diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Deze informatie wordt gebruikt als sturingsinformatie en om inzicht in criminele activiteiten en criminele samenwerking te krijgen, als startinformatie voor een strafrechtelijk onderzoek of als direct onderdeel van het bewijs in een strafzaak.
Is naar aanleiding van het voorgaande besloten om (extra) onderzoek te laten plaatsvinden over voorgaande jaren dan wel (indien dat niet het geval is) bent u bereid dat alsnog te doen?
De vóór 2018 door de FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties zijn reeds aan de diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten verstrekt. Indien daarbij in het kader van het fenomeen fraude dan wel het fenomeen terrorismefinanciering een relatie viel te leggen met zorgfraude is dat voor voornoemde instanties reeds genoegzaam bekend. Er is dan ook geen aanleiding voor (extra) onderzoek over de voorgaande jaren door de FIU-Nederland. De FIU-Nederland heeft verder aangegeven dat zij in 2019 nadrukkelijk verder zal investeren op het fenomeen zorgfraude. Dit wordt door het kabinet van harte ondersteund.
Heeft u de indruk dat fraude en/of verdachte transacties als hier aan de orde in bepaalde regio’s, in bepaalde zorggebieden of in bepaalde kringen vaker dan gemiddeld voorkomen? Heeft u daarnaar onderzoek gedaan of bent u (als dat niet zo is) bereid dergelijk onderzoek te laten plaatsvinden?
Uit de jaaroverzichten van de FIU-Nederland valt niet op te maken of zorgfraude in bepaalde regio’s, in bepaalde zorggebieden of in bepaalde kringen vaker dan gemiddeld voorkomt. In antwoord op vragen 5 en 6 is evenwel aangegeven dat door de FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties worden verstrekt aan diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten, die deze informatie op verschillende terreinen gebruiken, ook op het terrein van de aanpak van zorgfraude. Gelet op het voorgaande is er op dit moment geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek. De FIU-Nederland heeft verder aangegeven dat zij in 2019 nadrukkelijk verder zal investeren op het fenomeen zorgfraude. Dit wordt door het kabinet van harte ondersteund.
Is het correct dat tot op dit moment nog geen enkele melding over verdachte transacties als hier aan de orde is gedaan bij het Openbaar Ministerie? Wat betekent dat voor het met bedoelde transacties gepaard gaande geld?
In antwoord op vragen 2 en 5 is vermeld dat de FIU-Nederland nog geen concrete uitspraken kan doen over het aantal verdachte transacties dat te relateren is aan zorgfraude over 2018. Dat betekent niet dat er geen enkele melding van door de FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties in 2018 is verstrekt aan de diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten ten aanzien van het onderwerp zorgfraude.
Het bericht ‘All-points alert out for “most dangerous Portuguese terrorist of them all’ |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u dit bericht?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Welke rol speelt de Nederlandse regering en welke rol spelen Nederlandse diplomaten aangaande Angela Barreto, die de Nederlandse nationaliteit bezit?
Nederland verleent geen steun aan Nederlandse uitreizigers om Syrië te verlaten. Indien personen zich bij een diplomatieke vertegenwoordiging in de regio melden, kan er consulaire bijstand worden verleend. Verder gaat het kabinet niet in op individuele zaken.
Deelt u de mening dat Angela Barreto door haar keuze voor het IS-kalifaat haar rechten, ooit nog in Nederland te komen, heeft verspeeld?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag twee doet het kabinet over individuele zaken geen uitspraken. Wel geldt in het algemeen dat een Nederlandse staatsburger niet de toegang tot Nederland geweigerd kan worden.
In de regel geldt dat op grond van artikel 14 lid 4 Rijkswet op het Nederlanderschap het Nederlanderschap kan worden ingetrokken van een persoon indien uit zijn gedragingen blijkt dat hij zich heeft aangesloten bij een organisatie die door de Minister van Justitie en Veiligheid is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Daarvoor moet onder meer vaststaan dat de betrokkene de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en zich buiten het Koninkrijk bevindt. De intrekking mag niet tot staatloosheid leiden.
Bent u bereid alles in het werk te stellen deze gevaarlijke terroriste voor altijd buiten Nederland te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid druk uit te oefenen op de Portugese regering, Angela Barreto nooit toe te laten tot Portugal en daarmee de Schengenzone, om zo de kans te verkleinen dat zij ooit naar Nederland komt? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft geen jurisdictie over beslissingen van andere (Schengen-) landen inzake het staatsburgerschap en de daarbij behorende rechten.
Zijn er, naast een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) of een (verstek)vonnis van de rechtbank, nog andere bronnen te bedenken waaruit de aansluiting bij een terroristische organisatie en de gedragingen van betrokkene kunnen worden afgeleid?1 Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat er actief gezocht wordt naar en gebruik gemaakt wordt van alle denkbare bronnen?
Zoals ik schreef in de beantwoording van de Kamervragen over het bericht «Nederlanderschap afpakken van Syriëganger blijkt ondanks wet lastig» d.d. 25 juni 2019 kan een intrekking worden gebaseerd op een individueel ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst waarin staat dat iemand zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie, waaruit handelingen ten behoeve van deze organisatie blijken. Tevens kan een gerechtelijk vonnis in een strafzaak voldoende bruikbare informatie bevatten voor intrekking van het Nederlanderschap.
In aanvulling hierop kan ook beschikbare openbare informatie, bijvoorbeeld op het internet, gebruikt worden. Het is aan de Minister van Justitie en Veiligheid2 om deze informatie te wegen en te beoordelen of de informatie de intrekking van het Nederlanderschap kan dragen. Intrekking van het Nederlanderschap is een in beginsel onomkeerbare maatregel. Dientengevolge dienen de feitelijke gronden voor een intrekking uiteraard met voldoende zekerheid te kunnen worden aanvaard.
Hoe houdt u, naast het feit dat bij besluitvorming over de intrekking van het Nederlanderschap rekening wordt gehouden met het strafrechtelijke belang van opsporing, vervolging, berechting en de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, rekening met het feit dat de inzet van strafrecht niet kan voorkomen dat een uitreiziger die geoefend is in het gebruik van geweld of het gebruik van geweld heeft gefaciliteerd, terugkeert naar Nederland? Zou het belang van het voorkomen van terugkeer ter bescherming van de nationale veiligheid niet moeten prevaleren?
Tegen alle personen waarvan bekend is dat zij vanuit Nederland zijn uitgereisd naar de strijdgebieden in Syrië en Irak loopt een strafrechtelijk onderzoek. Het OM heeft hen wereldwijd gesignaleerd met het oog op aanhouding en uit- of overlevering aan Nederland.
Het recht van een verdachte om bij de behandeling van zijn of haar strafzaak aanwezig te zijn, is een fundamenteel recht voor iedere verdachte en ligt besloten in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), het recht op een eerlijk proces. Op grond van bestaande jurisprudentie zal een strafzaak in beginsel niet inhoudelijk worden behandeld indien de verdachte heeft aangegeven van zijn of haar aanwezigheidsrecht gebruik te willen maken. Het aanwezigheidsrecht is echter niet absoluut. Dit recht van de verdachte moet door de rechter worden afgewogen tegen het belang dat de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Deze afweging zal in iedere afzonderlijke strafzaak gemaakt dienen te worden.
In gevallen waarin de verblijfplaats van een uitreiziger bekend is en/of waarin de uitreiziger heeft aangegeven bij de behandeling van zijn of haar strafzaak aanwezig te willen zijn, bestaat er een handelingsperspectief voor de Nederlandse overheid ter effectuering van het aanwezigheidsrecht. In dergelijke gevallen zal, gelet op het aanwezigheidsrecht en de bestaande mogelijkheden ter effectuering daarvan, het Openbaar Ministerie (OM) niet tot een verstekvervolging overgaan. Aanwezigheid bij de behandeling van de strafzaak brengt in dat geval dan ook (tijdelijke) toegang tot het Nederlands grondgebied met zich.
Een in dit verband mogelijk noodzakelijk verzoek om tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring van een persoon van wie het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid is ingetrokken zal ter beoordeling aan de Minister en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid worden voorgelegd.
Waarom wijst de wet die intrekking van het Nederlanderschap mogelijk maakt er expliciet op dat het bezwaarlijk is om te wachten met intrekken van het Nederlanderschap totdat betrokkene is teruggekeerd naar het Koninkrijk en strafrechtelijk is vervolgd en veroordeeld, juist vanwege de onmiddellijke bedreiging van de nationale veiligheid?2 Hoe zorgt u ervoor dat het strafrechtelijk belang van opsporing, vervolging en berechting niet in de weg komt te staan aan het voorkomen van terugkeer en daarmee aan de bescherming van de nationale veiligheid?
De aanpak van personen die zich buiten Nederland hebben aangesloten bij een terroristische organisatie is erop gericht de nationale veiligheid zo effectief mogelijk te beschermen. Het is echter de basis van onze rechtsstaat dat mensen zich voor hun misdaden moeten verantwoorden ten overstaan van een rechter. Dat geldt ook voor deze categorie personen. Waar mogelijk wordt ingezet op strafrechtelijke vervolging; wanneer dit niet mogelijk of niet opportuun is, kan intrekking van het Nederlanderschap een maatregel zijn die in het belang van bescherming van de nationale veiligheid noodzakelijk is. Van geval tot geval zal het belang dat wordt gediend met de intrekking van het Nederlanderschap (het beschermen van de nationale veiligheid) moeten worden afgewogen tegen onder meer het belang van strafrechtelijke vervolging. Het belang van strafrechtelijke vervolging zal bijvoorbeeld kunnen prevaleren indien bij het OM al een omvangrijk dossier is voorbereid en er sprake is van een reële verwachting dat betrokkene op korte termijn aangehouden kan worden, effectief vervolgd kan worden en een opgelegde (gevangenis)straf daadwerkelijk kan worden geëxecuteerd4.
Kunt u verklaren waarom u schrijft dat de schatting is dat 100 personen mogelijk nog in aanmerking komen voor het uitbrengen van een ambtsbericht? Waarom is dit niet al gebeurd in de ruime periode na de inwerkingtreding van de wet? En hoe lang duurt het nog voordat dit wel gebeurd?
In de brief aan uw Kamer van 15 juli 2019 heb ik aangegeven dat het aantal intrekkingen beperkt blijft tot enkele nieuwe gevallen. De betrokken organisaties, waaronder de IND, het OM en de AIVD, zijn binnen de voor hen geldende wettelijke kaders betrokken rond de uitvoering van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op Nederlanderschap (RWN). Zowel het OM als de AIVD hebben ten aanzien van de RWN geen eigenstandige taak. Op 2 april 2019 is in uw Kamer de motie van de leden Laan-Geselschap (VVD) en Van Toorenburg (CDA) aangenomen waarin de regering wordt verzocht om uiterlijk voor het zomerreces 2019 actief de dossiers van alle onderkende Nederlandse uitreizigers, man of vrouw, te beoordelen op de mogelijkheid van het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid, en de Kamer hierover te informeren. Aan deze motie wordt nu in samenwerking tussen betrokken diensten uitvoering gegeven. Op dit moment worden alle dossiers van Nederlandse uitreizigers door de AIVD bekeken en bezien of er informatie beschikbaar is die (mede) als grondslag kan dienen voor het intrekken van een Nederlanderschap.
Is, indien is aangetoond dat iemand zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie, daarmee niet sowieso al boven redelijke twijfel verheven dat de betrokkene de door de terroristische organisatie nagestreefde doelen onderschrijft?
Aansluiting is een sterk feitelijk begrip dat afhangt van de individuele feitelijke omstandigheden, zoals gedragingen of handelingen, en intentie. Er wordt aangenomen dat sprake is van aansluiting in de zin van de Rijkswet op het Nederlanderschap indien op basis van de gedragingen van een betrokkene kan worden vastgesteld dat boven redelijke twijfel is verheven dat hij of zij de doelen van de terroristische organisatie onderschrijft en de intentie heeft om zich daarbij aan te sluiten, en tevens feitelijke handelingen voor of ten behoeve van de terroristische organisatie verricht. Met de voorwaarde dat de betrokkene de doelen van de terroristische organisatie onderschrijft en de intentie heeft om zich daarbij aan te sluiten, wordt gegarandeerd dat er altijd sprake is van vrijwillige, en dus geen gedwongen, aansluiting voordat intrekking van het Nederlanderschap aan de orde kan zijn.
Het gaat dus om concrete feitelijke informatie over de activiteiten die de betrokkene buiten Nederland heeft verricht. Omdat het gaat om activiteiten die zich in Syrië en Irak hebben voltrokken betreft dit informatie die niet eenvoudig toegankelijk is.
Waarom geeft u aan dat het niet altijd mogelijk is om relevante informatie vanuit de inlichtingendiensten op te nemen in een ambtsbericht aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), vanwege de noodzaak tot geheimhouding van bronnen en de veiligheid van personen. Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat in de wet al is aangegeven dat wanneer de informatie op grond waarvan de intrekking plaatsvindt informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten betreft, deze informatie niet in alle gevallen (volledig) openbaar zal mogen worden gemaakt of zelfs kunnen worden verstrekt aan de verdediging in het kader van beroep tegen een besluit van de rechtbank?
De Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2017 bevat een zogenoemd verstrekkingsregime. Er kunnen redenen zijn waarom informatie niet verstrekt kan worden. Dit is informatie waarvan verstrekking kan leiden tot een gevaar voor veiligheid van de bronnen of personen of op langere termijn, tot een ernstige belemmering van de werkzaamheden van de veiligheidsdiensten. Ook geheimhouding van bronnen kan een reden zijn. Indien informatie wel verstrekt kan worden, wordt dit in vorm van een ambtsbericht gedaan. Een ambtsbericht is altijd gebaseerd op onderliggende gegevens5. Deze gegevens zijn desgewenst door de rechter in te zien bij een eventueel (hoger) beroep tegen een genomen besluit dat mede is gebaseerd op het ambtsbericht.
Hoe verhoudt het gestelde dat het OM kan verzoeken een ongewenstverklaring tijdelijk op te heffen, omdat betrokkene het recht heeft om bij zijn of haar strafproces aanwezig te zijn, zich tot het feit dat de intrekking van het Nederlanderschap juist tot doel heeft iemand uit te sluiten van het Nederlanderschap met alle rechten en verplichtingen, waaronder het recht op toegang tot Nederlands grondgebied?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt er rekening gehouden met het feit dat het aanwezigheidsrecht niet absoluut is aangezien de IND een verzoek kan inwilligen om de ongewenstverklaring tijdelijk op te heffen als de komst van de vreemdeling naar Nederland noodzakelijk is in verband met een eigen rechtszaak? De Nederlandse praktijk van berechting van vermeende jihadisten bij verstek is immers toch ook zelden in strijd met het aanwezigheidsrecht in art. 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) gebleken? Is het OM om die reden ook terughoudend in zijn verzoeken een ongewenstverklaring tijdelijk op te heffen of zou het dat volgens u moeten zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zorgt u ervoor dat daadwerkelijk al het mogelijke wordt gedaan om, zoals als volgt in de wet beschreven, dat «al het mogelijke dient te worden gedaan om terugkeer naar Nederland te voorkomen, indien betrokkene een bedreiging is voor de nationale veiligheid»? En hoe zorgt ook het OM dat uitvoering kan worden gegeven aan dit beleid? Heeft u aanwijzingen dat het OM niet meewerkt aan de uitvoering van dit beleid of dit beleid zelfs tegenwerkt?
De wettelijke taak van het OM is de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De intrekking van het Nederlanderschap is een bestuurlijke maatregel van de Minister van Justitie en Veiligheid waaraan uitvoering wordt gegeven door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Een prioriteitstelling binnen het OM gericht op intrekking van het Nederlanderschap is derhalve niet aan de orde, het OM heeft hierin immers geen taak. Onderdeel van de procedure tot intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, vierde lid, RWN is dat het OM desgevraagd aangeeft of met de intrekking van het Nederlanderschap het belang van strafrechtelijke vervolging op onaanvaardbare wijze wordt geschaad zodat dit in de besluitvorming kan worden betrokken.
Nederlandse kinderen die vastzitten in Syrische opvangkampen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het interview «Kalifaatkinderen zijn voor alles kinderen zegt Franse psychiater die jonge terugkeerders begeleidt»?1
Ja.
Hoeveel Nederlandse kinderen bevinden zich op dit moment in Syrische kampen?
Er bevinden zich op dit moment ten minste 85 kinderen met een Nederlandse link in Syrisch-Koerdische vluchtelingenkampen.
Hoeveel van deze Nederlandse kinderen kampen met trauma’s en psychische problemen door wat zij hebben meegemaakt?
Gegeven de ernst van de situatie is het waarschijnlijk dat deze kinderen trauma’s hebben opgelopen. Precieze aantallen zijn daarbij niet te geven.
Welke actie wordt ondernomen om deze Nederlandse kinderen met psychische klachten en trauma’s te ondersteunen? Kunt u een toelichting geven?
Er zijn verschillende internationale hulporganisaties actief in de kampen waar Nederlandse kinderen aanwezig zijn, zoals Al Roj en Al Hol. Deze hulporganisaties bieden hulp aan op het gebied van voedsel, onderdak, water en sanitatie en ook psychosociale zorg. De toegang tot die delen van de kampen waar buitenlandse strijders en families in detentie worden gehouden is nog steeds slecht toegankelijk voor humanitaire hulporganisaties.
Nederland draagt middels een substantiële bijdrage aan internationale hulporganisaties bij aan lenigen van de noden van Syriërs. Dit jaar is dat 21 miljoen euro voor humanitaire hulp in heel Syrië, naast de on-geoormerkte bijdragen aan VN organisaties en het Internationale Rode Kruis. Deze organisaties bepalen op basis van het humanitaire imperatief en de humanitaire principes (onpartijdigheid, neutraliteit en onafhankelijkheid) zelf waar en aan wie hulp wordt verleend. Dit is volgens de humanitaire uitgangspunten aan de meest kwetsbaren met de hoogste nood en zonder onderscheid naar o.a. afkomst, religie en nationaliteit. Om die reden zijn verzoeken aan internationale hulporganisaties om de leefomstandigheden aan bepaalde kampen of alleen aan Nederlanders niet mogelijk.
Krijgen deze Nederlandse kinderen met trauma’s in de opvangkampen de zorg en hulp die zij nodig hebben? Zo ja, kunt u een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zouden deze kinderen in Nederland niet veel beter kunnen worden ondersteund bij de verwerking van hun trauma’s en eventuele psychische problemen?
In de Kamerbrief van 21 februari 2019 is aangegeven dat naast de belangen van de kinderen ook gekeken wordt naar andere aspecten, zoals de veiligheid van de betrokkene, de veiligheidssituatie in de regio, internationale diplomatieke verhoudingen en nationale veiligheidsbelangen. Daarbij speelt dat het terughalen van kinderen niet los kan worden gezien van hun ouders, aangezien het scheiden van kinderen en ouders in beginsel onwenselijk is en juridisch complex ligt. Al deze overwegingen leiden ertoe dat het kabinet niet actief inzet op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen uit Syrië. Dit laat onverlet dat de ontwikkelingen voortdurend nauwgezet worden gevolgd.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de Franse psychiater Baubet met betrekking tot deze kinderen: «Er bestaat niet zoiets als een noodlot en je moet waken voor self fulfilling prophecies», waarmee hij dus pleit voor een goede behandeling van deze kinderen?
Kinderen die zonder overheidsingrijpen terugkeren naar Nederland, ontvangen actieve hulp. Kinderen die terugkeren krijgen de zorg die zij nodig hebben. Het is waarschijnlijk dat deze kinderen trauma’s hebben opgelopen. Zij hebben adequate zorg en begeleiding nodig om de gedane ervaringen te verwerken en vormen tegelijkertijd mogelijk een veiligheidsrisico bij terugkeer in Nederland. Bij terugkeer wordt per minderjarige bekeken welke zorg, veiligheidsmaatregelen en andere interventies passend zijn. Dit is, net als bij volwassenen, altijd maatwerk. Zorg- en veiligheidspartners stellen in een multidisciplinair casusoverleg een behandelplan op dat de veilige ontwikkeling van het kind moet waarborgen en eventuele veiligheidsrisico’s moet tegengaan. De Raad voor de Kinderbescherming speelt hierbij een belangrijke rol en staat klaar om kinderen uit het strijdgebied bij terugkeer adequaat bij te staan. In het casusoverleg, waar de Raad voor de Kinderbescherming onderdeel van uit maakt, worden tevens afspraken gemaakt over opvang en de eventuele noodzaak tot een kinderbeschermingsmaatregel. Er is een landelijk werkend multidisciplinair adviesteam opgericht dat het lokale casusoverleg in deze situatie met advies ondersteunt. In dit team werken onder meer experts op het gebied van complexe trauma’s en duiding van radicalisering. Het team adviseert over benodigde opvang, zorg, onderwijs en mogelijke dreiging.
Hoe worden Nederlandse kinderen die terugkomen uit conflictgebieden mentaal bijgestaan?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ook bekend met het opiniestuk dat de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking schreef voor The Guardian, «War's trauma endures long after the last shot is fired – broken souls need rebuilding», waarin zij pleit voor meer aandacht voor trauma’s die zijn ontstaan tijdens conflicten?2
Ja.
Hoe verhoudt dit pleidooi, en de conferentie die hierover in Amsterdam wordt georganiseerd, zich tot de vele Nederlandse kinderen die zich nog altijd bevinden in miserabele omstandigheden in Koerdische kampen?
Wereldwijd leven miljoenen mensen met de consequenties van conflicten, geweld, terrorisme, armoede, rampen en onderdrukking. Geestelijk welzijn speelt een cruciale rol bij de wederopbouw van getroffen gebieden, bij armoedebestrijding en bij de preventie van seksueel en gender-gebaseerd geweld. Psychosociale programma’s en traumahulp versterken de effectiviteit van noodhulpprogramma’s.
In crisissituaties is psychosociale hulp net zo belangrijk als voedsel, water, onderdak en veiligheid. Nederland maakt zich sterk voor betere integratie van geestelijke gezondheid en psychosociale steun (MHPSS) bij noodhulp, voor alle mensen die dat nodig hebben, inclusief ook de kinderen in kampen in Syrië.
Met de internationale bijeenkomst die Nederland in oktober in Amsterdam organiseert, vraagt het kabinet aandacht voor het belang van MHPSS in crises en nood situaties nationaal en internationaal. Doel is dat landen en organisaties zich committeren aan het versterken van geestelijke gezondheid en psychosociale steun in crises en nood situaties.
Erkent het kabinet dat ook deze Nederlandse kinderen getraumatiseerd zijn door wat ze hebben meegemaakt en dat ze hulp nodig hebben?
Het is schrijnend dat deze veelal jonge kinderen zijn blootgesteld aan ernstige omstandigheden. Deze kinderen zullen indien zij naar Nederland terugkeren adequate zorg nodig hebben. De aanpak die Nederland bij terugkeer hanteert, is gericht op het verlenen van deze zorg en begeleiding. De Raad voor de Kinderbescherming staat klaar om kinderen uit het strijdgebied bij te staan bij terugkeer in Nederland. Indien een Nederlandse minderjarige mogelijk met zijn of haar ouder(s) uit Syrië of Irak naar Nederland terugkeert is er een landelijk werkend multidisciplinair adviesteam minderjarige terugkeerders (LAT). Dit team van specialistische experts adviseert over opvang, veiligheid, zorg en onderwijs aan lokale partijen. Zie ook het antwoord op vraag 7 en 8.
Waarom biedt Nederland deze Nederlandse kinderen niet de hulp die ze nodig hebben, terwijl uit het stuk van de Minister voor Buitenlandsse Handel en Ontwikkelingssamenwerking blijkt dat dit hoofdpunt is van beleid?
Nederlands humanitair beleid richt zich op het lenigen van de noden van de meest hulpbehoevenden, niet specifiek de Nederlanders. Nederland maakt zich sterk voor integratie van geestelijke gezondheid en psychosociale steun (MHPSS) bij noodhulp, voor alle mensen die dat nodig hebben, dus ook de Nederlandse kinderen in kampen in Syrië.
Bent u bereid om op korte termijn Nederlandse kinderen die op dit moment verblijven in opvangkampen en kampen met trauma’s of psychische klachten, naar Nederland te halen zodat zij de zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben?
Het kabinet ziet kinderen in eerste instantie als slachtoffer van de keuzes van hun ouders. Het kabinetsbeleid, zoals ook bevestigd in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer van 21 februari 2019, is nog steeds dat Nederland uitreizigers niet helpt bij het verlaten van onveilig gebied in Syrië en Irak. Wanneer een uitreiziger zich meldt bij een diplomatieke vertegenwoordiging, kan consulaire bijstand worden verleend. Het terughalen van kinderen is vooralsnog niet los te zien van de terugkeer van hun ouders, aangezien het scheiden van ouders en kinderen in beginsel onwenselijk en juridisch complex is. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Het bericht ‘Islamisten én overheid jagen op Pakistaanse feministe’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Islamisten én overheid jagen op Pakistaanse feministe»?1
Ja.
Zijn uw ambassade in Islamabad en uw Ministerie op de hoogte van de laatste stand van zaken rond Gulalai Ismail en de berichten van intimidatie tegen haar familie door Pakistaanse veiligheidsdiensten? Zo ja, kunt u deze berichten bevestigen en de situatie beschrijven? Klopt het dat zij moet onderduiken om arrestatie te voorkomen?
Vooralsnog is niet met zekerheid vast te stellen of Gulalai Ismail is gearresteerd of ondergedoken zit. Berichten over haar situatie spreken elkaar tegen. Wel is bekend dat de Pakistaanse politie recent meerdere malen huiszoeking heeft gedaan in het ouderlijk huis van Gulalai Ismail.
Klopt het dat deze casus past in een breder beeld van aanvallen op mensenrechtenverdedigers, journalisten en activisten in Pakistan?
Ja, deze casus past in een breder beeld van activiteiten gericht tegen mensenrechtenverdedigers en illustreert de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Pakistan.
Het kabinet heeft veel bewondering voor de moed van Gulalai Ismail die een sterk pleitbezorgster is voor vrouwenrechten in Pakistan.
Bent u het eens dat mensenrechtenverdedigers die bedreigd worden extra bescherming verdienen, en dat internationale aandacht voor hun zaak kan helpen hun veiligheid te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet staat de veiligheid van mensenrechtenverdedigers voorop. Het is echter afhankelijk van het land, van de context en van de individuele casus, of internationale aandacht de veiligheid van de betrokken mensenrechtenverdediger vergroot of verder in het geding brengt. Stille diplomatie is in bepaalde gevallen effectiever, aangezien publieke aandacht een negatieve impact kan hebben op de veiligheid van mensenrechtenverdedigers.
Bent u bereid uw zorgen over specifiek de situatie van Gulalai Ismail en de mensenrechtensituatie in het algemeen over te brengen aan de Pakistaanse autoriteiten? Zo nee, waarom niet? Bent u tevens bereid hen te verzoeken aanklachten tegen haar te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
In de dialoog met Pakistan wordt waar mogelijk, zowel bilateraal als in EU- en VN-verband, gesproken over de mensenrechtensituatie in het land. Laatstelijk was dit in gesprek tussen de EU en de Pakistaanse Minister van Buitenlandse Zaken, Makhdoom Shah Mahmood Qureshi, in verband met de ondertekening van het EU-Pakistan Strategic Engagement Plan op 25 juni a.s. In dat gesprek werden onder meer door Nederland de zorgen over de situatie van Gulalai Ismail, de onderdrukking van de Pashtun Tahafuzz Movement (PTM), gearresteerde leden van het parlement en de situatie van mensenrechtenverdedigers aangekaart.
Bent u bereid uw zorgen over specifiek de situatie van Gulalai Ismail en de mensenrechtensituatie in Pakistan in het algemeen in multilaterale fora aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u de mogelijkheid om te onderzoeken of er voor Gulalai Ismail een veilige plek via Shelter Cities kan worden geboden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag twee aangegeven, is de situatie van Gulalai Ismail niet duidelijk op dit moment, waardoor er geen gelegenheid is om met haar in contact te komen. Shelter City staat open voor mensenrechtenverdedigers die tijdelijk een veilige haven zoeken, en Gulalai Ismail zou daarvoor in principe in aanmerking kunnen komen als zij dat wenst.
Het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 50 |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 50?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ronduit zorgelijk is dat volgens de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) naar schatting enkele honderden jihadistische echtparen en tientallen gezinnen zijn, waarvan één ouder het jihadistische gedachtengoed aanhangt en hun kinderen dus worden opgenomen in jihadistische netwerken en daardoor mogelijk op latere leeftijd een dreiging vormen?
Ja.
Gegeven het feit dat gemeenten een regierol hebben als het gaat om een integrale aanpak preventie radicalisering, kunt u aangeven of zij op de hoogte zijn gebracht van het risico dat specifiek deze kinderen lopen op radicalisering naar aanleiding van de analyse van de NCTV? Zo nee, wat gaat u er aan doen om te zorgen dat zij voldoende informatie hebben om daadwerkelijk succesvol te interveniëren?
Binnen het multidisciplinaire casusoverleg wordt informatie over personen die (mogelijk) geradicaliseerd zijn gedeeld, geduid en er wordt een plan van aanpak opgesteld. Binnen dit plan van aanpak staat de zorg voor en over de eventuele kinderen van deze personen centraal en wordt de directe omgeving meegenomen. De NCTV gaat de komende periode samen met gemeenten en andere partners kijken wat eventueel aanvullend nodig is. Hierin wordt het risico dat specifiek deze kinderen lopen op radicalisering meegenomen.
Kunt u aangeven of de gemeenten/regio’s waar deze echtparen en gezinnen wonen versterkingsgelden ontvangen en/of ook daadwerkelijk beleid voeren ter voorkoming van radicalisering? Zo nee, kunt u aangeven welke gemeenten/regio’s het betreft en hoe u er voor gaat zorgen dat zij deze noodzakelijke taak alsnog oppakken?
Gemeenten vragen versterkingsgelden aan voor projecten en activiteiten gericht op het tegengaan van radicalisering. De aanpak van jihadistische gezinnen vormt hier een onderdeel van. Gemeenten worden gestimuleerd activiteiten uit te voeren met regionale dekking. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze trajecten ligt bij de gemeenten. De komende periode wordt een nadere analyse gemaakt van de aard en omvang van de problematiek als het gaat om jihadistische gezinnen.
Welke middelen hebben gemeenten tot hun beschikking om in te kunnen spelen op de concrete risico’s van radicalisering, die de NCTV beschrijft teneinde te voorkomen dat deze kinderen op latere leeftijd een dreiging gaan vormen? Hebben alle gemeenten toegang tot deze middelen of enkel de circa 150 die middels versterkingsgelden worden bereikt?
Zie antwoord 3 en 4. Daarnaast kunnen gemeenten beroep doen op de kennis en kunde van het Landelijke Steunpunt Extremisme en het Landelijk Adviesteam (minderjarige) Terugkeerders. Wanneer er sprake van is dat een ouder zijn of haar kind(eren) aantoonbaar aanzet tot geweld, kan de Raad voor de Kinderbescherming een raadsonderzoek doen en een kinderbeschermingsmaatregel overwegen.
Deelt u de mening dat het belangrijk is het beschikbaar komen van de «toolkit evidence based werken en preventie radicalisering» geen verdere vertraging oploopt, omdat het van groot belang is dat alle gemeenten op basis van een gevalideerde aanpak werk maken van het voorkomen van radicalisering, zoals ook eerder door de Kamer verzocht middels motie Becker c.s.?2 Zo nee, waarom niet?
Ja. De toolkit Evidence Based Werken is op 26 augustus 2019 gelanceerd. Vanaf nu kunnen gemeenten gebruik maken van de toolkit die onderdeel zal zijn van een breder ondersteuningspakket aan gemeenten om evidence based werken te stimuleren.
Het bericht dat terrorismeverdachten toch geld kunnen opnemen van bevroren tegoeden |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Accused terrorists use loopholes to tap frozen funds»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel gelden van bankrekeningen die bevroren zijn op grond van VN-Veiligheidsraad Resolutie 1267, zijn opgenomen door de van lidmaatschap of ondersteuning van Al Qaeda of Islamitische Staat verdachte personen ten behoeve van hun «basic necessities»?
Een dergelijk overzicht kan helaas niet worden gedeeld vanwege de vertrouwelijkheid van de beraadslagingen van het VN-Sanctiecomité.
Deelt u de mening dat een bedrag van 10.000 dollar per maand voor 'basic necessities» gewoon idioot is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook wordt uitgelegd in de Kamerbrief die uw Kamer tegelijkertijd met deze beantwoording toekomt, schept VNVR resolutie 1373 (2001) voor VN-lidstaten een internationaal bindende verplichting om het financieren van terrorisme te bestrijden en de tegoeden van personen en organisaties die zich bezighouden met terroristische activiteiten, te bevriezen. Het opleggen van een bevriezingsmaatregel is een preventieve maatregel die niet gericht is op straffen, maar op het inperken van een risico.
Daarom kent het sanctieregime de mogelijkheid van een ontheffing om te voorzien in eerste levensbehoeften, zoals wonen; eten; verzekeringen; medische behandelingen etc. Daarnaast kan er een ontheffing worden aangevraagd voor afwijkende uitgaven en voor financiële verplichtingen (zoals contracten) die voorafgaand aan het opleggen van de maatregel zijn aangegaan.
Lidstaten die een dergelijk ontheffingsverzoek van een geliste ingezetene willen honoreren dienen dit eerst voor te leggen aan het Sanctiecomité. Een verzoek kan alleen worden afgewezen als alle 15 VNVR-lidstaten bezwaar hebben.
Waarom worden verzoeken om vrijgave van bedragen voor «basic necessities» door de Veiligheidsraad in het geheim behandeld en wordt hierover in het geheim besloten?
Dergelijke beraadslagingen moeten in alle vrijheid kunnen plaatsvinden. Dit is niet mogelijk op het moment dat de inhoud van deze besprekingen beschikbaar wordt gesteld voor het brede publiek en dus ook voor de lidstaat die een uitzonderingsverzoek heeft ingediend. De vertrouwelijkheid van deze beraadslagingen is dus wenselijk om een eerlijke procedure te waarborgen.
Deelt u de mening dat dit in het openbaar zou behoren te gebeuren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat er geen criteria zijn vastgesteld en worden gehanteerd waarop ingediende verzoeken tot vrijgave van bedragen voor «basic necessities» worden getoetst en beoordeeld?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 12 kan wordt een uitzondering niet alleen toegekend voor basic necessities. Ook afwijkende uitgaven of financiële verplichtingen die zijn aangegaan voor het opleggen van de sanctie zijn reden voor het toekennen van een uitzondering. De gronden voor uitzondering en de richtlijnen van het Sanctiecomité zijn vastgelegd in VNVR-resoluties 1452 (2002), zoals geamendeerd via VNVR-resolutie 1735 (2006) en VNVR-resolutie 2368 (2017). Deze Resoluties zijn openbaar.
Klopt het ook dat ingediende verzoeken veelal niet of zeer summier zijn onderbouwd?
Indien het VN-secretariaat en/of de leden van het Sanctiecomité van mening zijn dat een ingediend verzoek onvoldoende is onderbouwd, wordt de betrokken lidstaat verzocht om nadere informatie.
Kunt u bevestigen dat achteraf geen enkele controle op de uitgaven plaatsvindt?
De controle op de uitgaven is een nationale verantwoordelijkheid van de aanvragende lidstaat.
Deelt u de mening dat dat wel zou moeten gebeuren?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn er ook dergelijke verzoeken om vrijgave van bedragen voor «basic necessities» behandeld in de periode dat Nederland lid was van de Veiligheidsraad?
Hier kan ik helaas geen uitspraken over doen gegeven het feit dat de beraadslagingen van het Sanctiecomité vertrouwelijk zijn.
Wilt u toelichten hoe Nederland daar toen over heeft gestemd en waarom?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat het systeem van vrijgave van bedragen voor «basic necessities» afgeschaft dient te worden c.q. in ieder geval grondig herzien moet worden waarbij ook de controle erop aangescherpt moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen?
Zie antwoord op vraag 3
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór 3 juli 2019?
Het onderbrengen van IS-kinderen bij IS-aanhangers |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kinderbescherming plaatst IS-kinderen bij opa met IS-sympathieën»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht.
Erkent u dat, indien jonge kinderen worden grootgebracht door aanhangers van islamitisch gedachtegoed dat te boek staat als antidemocratisch, extreem gewelddadig, vrouwonvriendelijk, mensonterend en haatdragend, het risico bestaat dat dat islamitische gedachtegoed wordt overgebracht op die kinderen? Zo nee, waarom niet?
Indien een ouder of verzorger een gewelddadige ideologie aanhangt, is dit na melding bij de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), reden voor de RvdK om een raadsonderzoek in te stellen. Indien uit dit onderzoek zou blijken dat er sprake is van een onveilige opvoedsituatie, die voortkomt uit een gewelddadige ideologie, dan gaat de RvdK niet over tot het advies kinderen bij deze ouder of verzorger te plaatsen.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat de Kinderbescherming de waarschuwing van de gemeente Ede, inhoudende dat de grootouders te boek staan als IS-aanhangers, heeft genegeerd?
Ik verwijs u voor de antwoorden op deze vragen naar de brief over de evaluatie van de casus Ede, die gelijktijdig met het beantwoorden van deze vragen naar de Tweede Kamer is gestuurd.
De evaluatie biedt geen aanknopingspunten voor de in de vraag besloten kwalificatie over het handelen van het Landelijk Steunpunt Extremisme.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat het Landelijk Steunpunt Extremisme nalatig is geweest bij de screening van de grootouders van de IS-kinderen?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat, indien de Kinderbescherming kinderen in een situatie brengt waarin de ontwikkeling en opvoeding van die kinderen gevaar loopt, de Kinderbescherming haar wettelijke taak ernstig verwaarloost? Zo nee, waarom niet?
De RvdK heeft de wettelijke taak om te onderzoeken hoe Nederlandse kinderen te beschermen. De Raad dient vanuit het belang van het kind te handelen.
De RvdK had geen informatie over mogelijke radicalisering van de grootouders toen zij de kinderrechter adviseerde de terugkerende kleinkinderen bij de grootouders in huis te plaatsen.
De signalen van mogelijke radicalisering van de grootouders, die kort na de netwerkplaatsing naar buiten zijn gekomen, zijn in de periode na de plaatsing van de kinderen opnieuw gewogen en bekeken. De RvdK heeft daarbij de procedure gevolgd en de expertise van het Landelijk Adviesteam minderjarige Terugkeerders (LAT) geraadpleegd. Op basis van die informatie is geconcludeerd dat er destijds geen aanwijzingen waren die bevestigen dat de grootouders IS-sympathisant zijn of zijn geweest. Er was dus geen aanleiding de kinderen bij de grootouders weg te halen.
Ook de gemeente en Jeugdbescherming Gelderland hebben tot op heden geen informatie die aanleiding geeft de plaatsing bij de grootouders te beëindigen.
Ik heb geen aanwijzingen dat de RvdK zijn wettelijke taak heeft verwaarloosd. De RvdK heeft de afgesproken procedure doorlopen.
Welke noodzakelijke voorzieningen heeft u, als verantwoordelijke voor het beleid dat de Kinderbescherming uitvoert en het toezicht daarop, getroffen om ervoor te zorgen dat de Kinderbescherming haar taken in de toekomst wel naar behoren vervult?
Voor de bevindingen van de evaluatie naar de plaatsing van de kinderen van uitreizigers bij grootouders in Ede en de daaraan verbonden verbeterpunten, verwijs ik u naar bovengenoemde brief.
Kunt u de gestelde vragen tijdig en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Beantwoording van de Kamervragen is gekoppeld aan de evaluatie van deze casus, zoals ook toegezegd aan uw Kamer tijdens het debat over Terugkeerders, dd. 25 juni 2019. De beantwoording heeft daarom langer de tijd gekost.
Aanvallen door radicale moslims op christenen in Nigeria |
|
Sven Koopmans (VVD), Raymond de Roon (PVV), Martijn van Helvert (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Report: Radical Muslims suspected in May attacks on Nigerian Christians»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat tientallen Nigeriaanse christenen in de omgeving van Jos na een kerkbezoek zijn vermoord door moslimterroristen?
De regering bevestigt dat op 27 mei Nigeriaanse christenen zijn vermoord na een kerkbezoek in de omgeving van Jos.
Beaamt u dat deze moordpartij onderdeel is van een bredere en zorgelijke trend?2
De moordpartij is onderdeel van het complexe conflict tussen boeren en herders in de Middle Belt van Nigeria, zoals eerder geschetst in onze beantwoording Kamervragen van 12 maart jongstleden en van 16 en 21 augustus 2018.
Deelt u de zorg dat radicaal-islamitische Fulani-herders delen van Nigeria willen «Fulaniseren en islamiseren»?
Wat het kabinet eerder heeft benadrukt in de beantwoording van Kamervragen over het conflict tussen voornamelijk islamitische Fulani-herders en voornamelijk christelijke boeren is dat de oorzaken van dit conflict niet primair van religieuze aard zijn. Dit langslepende, complexe conflict kent een veelheid aan grondoorzaken. Toenemende druk op schaarse natuurlijke hulpbronnen als water en land zijn de belangrijkste. De spanningen lijken vooral toe te nemen als gevolg van onder andere bevolkingsgroei, de effecten van klimaatverandering en een toestroom van vluchtelingen uit het Noordoosten. De Nigeriaanse regering slaagt er niet in om de geweldsuitbarstingen te beteugelen. Moordpartijen blijven helaas onbestraft. Dit verergert de spanningen en wakkert etnische en religieuze sentimenten aan.
Wat is de huidige situatie in Nigeria inzake de verspreiding en omvang van irreguliere gewapende strijdgroepen, zoals het islamitische Boko Haram?
Het conflict in het Noordoosten van Nigeria is inmiddels ruim 10 jaar oud. Nadat de Nigeriaanse strijdkrachten, in samenwerking met de strijdkrachten van de buurlanden, aanvankelijk veel progressie boekten is sinds medio 2018 sprake van stagnatie. Maiduguri, de grootste stad in het Noordoosten, is inmiddels relatief veilig maar daarbuiten is de controle van de strijdkrachten beperkt. De verschillende gewelddadige extremistische strijdgroepen hebben daar veel bewegingsvrijheid en voeren met regelmaat aanvallen uit op vooral militaire, maar ook civiele, doelen. Hierdoor zijn naar schatting ruim 800.000 mensen niet bereikbaar voor humanitaire hulpverlening. De schattingen over de omvang van de verschillende groeperingen lopen uiteen, maar het gaat minimaal om enkele duizenden strijders.
Bent u bereid met de Nigeriaanse overheid in gesprek te treden over hoe Nederland maatregelen kan steunen ten behoeve van de versterking van het veiligheidsapparaat en van de rechtsstaat in geheel Nigeria, ook ten bate van kwetsbare christenen?
Het conflict staat op de agenda tijdens bilaterale gesprekken en zal ook tijdens het bezoek van Minister Kaag aan Nigeria in juli worden besproken. Nederland zet zich in om de Nigeriaanse rechtstaat te versterken door toegang tot recht voor burgers te verbeteren. Hiermee wil Nederland ook bijdragen aan conflictoplossing en -preventie op de langere termijn. Daarnaast wisselt Nederland kennis uit met het Office of The National Security Advisor over het tegengaan en voorkomen van gewelddadig extremisme, onder andere door het organiseren van masterclasses.
Bent u bereid de kwetsbare positie van Nigeriaanse christenen ook te agenderen binnen de Europese Unie en in internationale gremia zoals de Verenigde Naties?
Nederland steunt de internationale inzet om bij te dragen aan een oplossing voor het conflict tussen boeren en herders. Niet alleen in VN en EU-verband maar ook in regionaal verband (ECOWAS). Bij gelegenheden zal Nederland aandacht vragen voor dit onderwerp.
Wilt u de speciale gezant voor godsdienstvrijheid opdracht geven zich onder meer expliciet in te zetten voor vervolgde christenen in Nigeria?
Aangezien het conflict in de «Middle Belt» ook een religieuze dimensie heeft zal de speciale gezant ook daar ingezet worden.