Het herstel van het vliegveld van Sint Maarten |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Steunen regering en parlement van Sint Maarten nu wel of niet het royale aanbod van Nederland voor herstel van het vliegveld?1
De huidige regering van Sint Maarten heeft op verschillende momenten verklaard het aanbod van Nederland voor het herstel van het vliegveld te accepteren. Zo ging de regering van Sint Maarten op 8 januari 2019 akkoord met het financieringsplan van de Wereldbank en de Europese Investeringsbank (EIB) voor het herstel van de luchthaventerminal. Dit plan lag al sinds november 2018 kant-en-klaar gereed en bestaat uit een bijdrage van USD 51 mln. uit het Nederlandse trustfonds onder beheer van de Wereldbank, aangevuld met een zachte lening van USD 50 mln. door de EIB. De Staten van Sint Maarten hebben op 3 juli 2019 hun steun verleend aan het financieringsplan middels hun goedkeuring van de begroting voor 2019. Op 13 september 2019 bevestigde de Minister-President van Sint Maarten nogmaals ondubbelzinnig het commitment van de regering aan het financieringsplan via een publiek statement.3
Op grond mijn gesprekken met de Gouverneur van Sint Maarten over de politieke crisis op het eiland, en de persverklaring die op 30 september jl. vanuit de Gouverneur is uitgegaan, maak ik op dat de demissionaire regering van Sint Maarten alle lopende zaken afhandelt en bestaande afspraken zal respecteren. Ik constateer ook dat de Gouverneur de fractieleider van de National Alliance heeft verzocht als formateur van een interim--kabinet op te treden en prioriteit te geven aan onder meer de uitvoering van de afspraken met Nederland over de wederopbouw, met inbegrip van de afspraken die zien op financiering van het herstel van de luchthaven.4
Waarom zijn regering en parlement van Sint Maarten na deze afspraken nog altijd op zoek naar alternatieve financiering, tegen veel minder gunstige voorwaarden?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de constatering dat Sint Maarten niet geholpen kan worden als regering en parlement niet geholpen willen worden?
Ja.
Deelt u de angst dat herstel van het vliegveld geen succes kan worden zolang de politiek op Sint Maarten zich blijft verzetten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de vrees dat de bevolking van Sint Maarten op deze manier slachtoffer wordt van de spelletjes van lokale politici?
Herstel van de luchthaven is randvoorwaardelijk aan het herstel van de Sint Maartense economie. Aan goedkeuring van het financieringsplan van de Wereldbank en de EIB in de stuurgroep van het trustfonds werden daarnaast door mij een aantal voorwaarden verbonden die moeten zien op structurele verbetering en professionalisering van het luchthavenbestuur. Zo is onder meer de Royal Schiphol Group ingeschakeld om internationale luchthavenexpertise aan te trekken en wordt er een start gemaakt met verplichte veiligheidsonderzoeken van het luchthavenbestuur en de raden van toezicht, nu en in de toekomst. Deze maatregelen moeten ervoor zorgen dat de luchthaven – onderdeel van de vitale infrastructuur, toegangspoort tot het eiland en motor van de economie – minder kwetsbaar wordt voor beïnvloeding door lokale politici wier belang niet overeen zou komen met dat van de lokale bevolking.
Het dekolonisatieproces van de voormalig Nederlandse Antillen |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de «written statement of the Kingdom of The Netherlands» van 27 Februari 2018?1
Ja.
In artikel 3.21 staat dat indien een bevolking eenmaal heeft gekozen voor een bepaalde status, dit gelijk staat aan het bereiken van «full self government» in de context van dekolonisatie; welke specifieke keuze van de landen Aruba, Curacao en Sint Maarten en de eilanden Bonaire, Saba en Sint Eustatius, in het kader van de Nederlandse dekolonisatie, was het moment van het bereiken van «full self government» van de voormalige Nederlandse koloniale gebieden?
Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba hebben – als onderdelen van de Nederlandse Antillen – volledig zelfbestuur, zoals bedoeld in artikel 73 VN-Handvest, bereikt in 1954, toen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen uit vrije wil de nieuwe rechtsorde van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden aanvaardden. De overeengekomen rechtsorde kreeg in 1955 internationale erkenning van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in Resolutie 945, waarna Suriname en de Nederlandse Antillen werden verwijderd van de lijst van niet-zelfbesturende gebieden van de VN.
In VN resolutie 1514 van 14 december 1960 wordt gesproken over het feit dat een keuze voor een bepaalde status op basis moet zijn van een vrije keuze van de bevolking (citaat: «should be the result of the free and voluntary choice by the peoples of the territory concerned expressed through informed democratic processes»)2; hoe vrij waren de voormalige Nederlandse koloniën in het maken van hun eigen keuze gezien de ontstaansgeschiedenis van het Statuut?
De voormalige Nederlandse koloniën die onderdeel werden van de rechtsorde van het Statuut – Suriname en de Nederlandse Antillen – hebben deze rechtsorde in vrijheid aanvaard. Op nationaal niveau werd de juridische grondslag hiervoor gevestigd in 1948, toen in de Grondwet de weg werd vrijgemaakt voor een nieuwe rechtsorde voor de verschillende gebiedsdelen van het Koninkrijk. Artikel 211 van de Grondwet van 1948 bepaalde dat de totstandkoming van deze nieuwe rechtsorde «door vrijwillige aanvaarding langs democratische weg» diende te geschieden. Deze opdracht vormde het startsein voor een serie van conferenties en overleggen, verspreid over een aantal jaren, tussen delegaties van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen over de vormgeving van de aangekondigde rechtsorde. Uiteindelijk, in 1954, resulteerden deze conferenties en overleggen in het ontwerp van het Statuut. Dit ontwerp werd vervolgens voorgelegd aan de parlementen van de betrokken gebiedsdelen, die enige maanden later met het Statuut instemden; in Suriname en de Nederlandse Antillen met algemene stemmen. De leden van de Staten van Suriname en de Nederlandse Antillen werden sinds 1948 op grond van algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen gekozen. In dat verband is het van belang op te merken dat de verwijzing in AVVN resolutie 1514 naar een vrije keuze van de bevolking niet impliceert dat het zelfbeschikkingsrecht door koloniale gebieden onder internationaal recht slechts legitiem uitgeoefend kon worden wanneer er sprake was van een referendum. De praktijk van de VN ten aanzien van dekolonisatie laat zien dat een verscheidenheid aan democratische methoden voor het vaststellen van de wil van de bevolking werd geaccepteerd. Deze varieerden van referenda en verkiezingen tot (meerderheids-) besluiten door representatieve politieke organen van het koloniale gebied.
Kunt u aangeven waarom er jaren van onderhandelingen tussen Nederland en de Nederlandse Antillen nodig waren om de landen van de voormalige koloniën hun recht op zelfbeschikking te geven?
Het ontwerpen of ingrijpend hervormen van een staatkundige ordening neemt normaal gesproken de nodige tijd in beslag, zeker als daartoe overeenstemming dient te worden bereikt tussen verschillende actoren. Zoals in het vorige antwoord uiteengezet, heeft het zes jaar geduurd voordat de nieuwe rechtsorde, waartoe de Grondwet van 1948 de opdracht gaf, met het Statuut voor het Koninkrijk werd gerealiseerd. In deze periode werd, op grond van een reeks van door Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen in 1948 overeengekomen resoluties, eerst een ontwerp voor een rijksgrondwet vervaardigd. Tegen de structuur van de rijksgrondwet rezen echter bezwaren. Een nieuw, korte tijd later aangetreden Nederlands kabinet vond deze te topzwaar voor het Koninkrijk; aan Caribische zijde werd gevreesd voor een braindrain van politici. Ondertussen werd de aandacht van de politiek opgeëist door ontwikkelingen rond Nederlands-Indië, waarmee de discussie over de staatkundige toekomst van de Caribische gebiedsdelen tot dan toe sterk had samengehangen. Toen na de onafhankelijkheid van Indonesië de draad van de onderhandelingen weer werd opgepakt, nam de Nederlandse regering definitief afstand van het ontwerp voor de rijksgrondwet en bereidde zij in 1950 een concept voor van een vereenvoudigde regeling, «Schets van een Statuut, regelende de status van Suriname en de Nederlandse Antillen in het Koninkrijk der Nederlanden» geheten. Over deze Schets werd in 1952 een conferentie gehouden, die uiteindelijk in mei 1954 met succes kon worden afgerond. Hiermee lag de weg vrij voor de formele totstandkoming van het Statuut, enige maanden later dat jaar.
Welke rol heeft Nederland gespeeld in die onderhandelingen? Welke ruimte kregen de voormalige koloniën om hun eigen, vrije keuze te maken? Is er sprake geweest van druk dan wel beperking van de vrije keuze voor de voormalige Koloniën?
In de onderhandelingen over een nieuwe rechtsorde binnen het Koninkrijk opereerden afgevaardigden van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen op voet van gelijkheid met elkaar. Afgevaardigden van de laatste twee gebieden waren gedurende dit traject dan ook volledig vrij om hun eigen keuzes te maken ten aanzien van het ontwerp hiervoor. Dit wil niet zeggen dat Suriname en de Nederlandse Antillen in staat waren om eenzijdig te bepalen hoe de nieuwe rechtsorde werd ingericht. Weliswaar vormde de aanvaarding van deze rechtsorde een daad van vrije keuze, maar over de inhoud hiervan diende overeenstemming te worden bereikt door alle drie de actoren, dus ook door Nederland.
Als er sprake is geweest van onderhandelingen en daarmee beperkingen van de vrije keuze van de voormalige koloniën, hoe kwalificeert u dan het volgende citaat in paragraaf 3.13 uit de voornoemde written statement3: «However, if negotiations on such future cooperation are used by the administering State to influence the act of free choice by the people concerned, this may amount to unlawful interference and thus to a violation of the right of self-determination of this people»?
Voorop moet worden gesteld dat onderhandelingen over de toekomstige (staatkundige) relaties tussen een koloniaal gebied en de staat die het gebied bestuurt geen onderdeel uitmaken van de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht door een koloniaal gebied. Het plaatsvinden van onderhandelingen betekent daarom ook geenszins dat daarmee automatisch de vrije keuze van een koloniaal gebied voor een bepaalde politieke status wordt beperkt. AVVN Resolutie 1541 vereist dat integratie van een niet-zelfbesturend gebied dient te geschieden op «voet van volledige gelijkheid» tussen de bevolking van het voormalige koloniale gebied en de onafhankelijke staat waarmee de integratie plaatsvindt. Dit sluit uit dat de onafhankelijke staat het koloniale gebied een bepaalde politieke status oplegt, maar het sluit ook uit dat het koloniale gebied eenzijdig de voorwaarden bepaalt waaronder de integratie plaatsvindt. Terwijl de keuze voor integratie dus vrijelijk dient plaats te vinden, zal doorgaans onderhandeld moeten worden over de voorwaarden waaronder een dergelijke integratie plaatsvindt. Dit was ook het geval ten aanzien van de integratie van de Nederlandse Antillen en Suriname. De nieuwe rechtsorde die in de Grondwet van 1948 werd aangekondigd vergde behalve de instemming van Suriname en de Nederlandse Antillen ook de instemming van Nederland. Dit maakte onderhandelingen onvermijdelijk. De voor het zelfbeschikkingsrecht essentiële daad van vrije keuze werd verricht, toen in 1954 de in vrijheid gekozen parlementen van Suriname en de Nederlandse Antillen het Statuut voor het Koninkrijk aanvaardden.
Zijn in de onderhandelingen om te komen tot dekolonisatie beperkingen aan de landen opgelegd in hun keuzes vanwege tekortkomingen in de voormalige koloniën van politieke-, economische-, sociale- of onderwijstechnische aard? Zo ja, hoe verhoudt zich dat met artikel 3 van het VN handvest 1514 dat aangeeft: «3. Inadequacy of political, economic, social or educational preparedness should never serve as a pretext for delaying independence»?
Nee, zie het antwoord op vraag 6.
In paragraaf 3.23 van het written statement staat ook dat om te komen tot integratie dit «... should be the result of the freely expressed wishes of the territory’s peoples acting with full knowledge of the change in their status, their wishes having been expressed through informed and democratic processes [...].»4; hoe moet dit gelezen worden in het kader van de integratie van Sint Eustatius in het Nederlandse bestel zonder dat de inwoners van Sint Eustatius daar hun keuze in hebben kunnen maken?
Bovenstaande passage is afkomstig uit AVVN-resolutie 1541. Deze resolutie heeft, evenals de eerder aangehaalde AVVN-resolutie 1514, betrekking op de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht in een koloniale fase. De integratie van Sint Eustatius in het Nederlandse staatsbestel vond plaats in 2010, dus ruime tijd nadat deze fase voor de Nederlandse Antillen (waar Sint Eustatius onderdeel van was) met de totstandkoming van het Statuut en verwijdering van de lijst van niet-zelfbesturende gebieden een afronding kreeg. Zoals hieronder, in het antwoord op vraag 10, nader uiteen wordt gezet, laat deze afronding overigens onverlet dat het zelfbeschikkingsrecht in de post-koloniale fase die na 1954 aanbrak altijd is blijven gelden in de bewuste gebieden. Om deze reden is aan de staatkundige hervorming van het Koninkrijk een omstandig democratisch proces voorafgegaan. De bevolking van Sint Eustatius sprak zich in 2005 in een referendum in meerderheid uit voor behoud van het land de Nederlandse Antillen. Deze uitkomst bleek, vanwege andere referendumresultaten in Sint Maarten, Curaçao, Bonaire en Saba, echter niet haalbaar, waarna de eilandsraad van Sint Eustatius in een motie de bereidheid uitsprak om te komen tot nieuwe staatkundige verhoudingen. In het daaropvolgende besluitvormingsproces is door vertegenwoordigers van de inwoners van Sint Eustatius op verschillende momenten ingestemd met de voorstellen voor nieuwe verhoudingen. Voor de wilsvaststelling van een bevolking erkent het internationale recht een verscheidenheid aan democratische methoden. Hoewel de integratie in het Nederlandse staatsbestel niet de eerste keuze vormde van de inwoners van Sint Eustatius, hebben zij (via hun vertegenwoordigende organen) deze keuze uiteindelijk gemaakt in het kader van een democratisch proces.
In artikel 3.32 van het written statement wordt geschreven dat: «It is submitted that once the inhabitants of a colonial territory have, through their freely expressed will, genuinely exercised their right to self-determination through a choice for either independence, integration or association or the emergence into any other political status, the colonial status of the territory and the people concerned comes to an end.»5; blijkt hieruit dat het Koninkrijk der Nederlanden niet meer onder artikel 73 van het Handvest van de VN valt?6
Ja.
Hoe verhoudt zich dat tot de uitspraak van uw ambtsvoorganger tijdens de behandeling van het begrotingshoofdstuk Koninkrijksrelaties (IV) voor het begrotingsjaar 2017, waarin hij aangeeft dat het Koninkrijk nog steeds onder artikel 73 VN handvest valt?7
Bij de beantwoording van deze vraag is het van belang om voorop te stellen dat het zelfbeschikkingsrecht van de Caribische delen van het Koninkrijk na de totstandkoming van het Handvest van de Verenigde Naties in 1945 steeds heeft gegolden en dat vandaag ook nog onverkort doet. Dit is door de Nederlandse regering meermaals erkend en kan ook op deze plek nog eens worden benadrukt. Ten opzichte van de situatie in oktober 2016, toen mijn ambtsvoorganger bovengenoemde uitspraak deed, is echter wel de grondslag van dit zelfbeschikkingsrecht gepreciseerd. Thans, na een nadere juridische analyse van de materie, is haar positie dat artikel 73 VN Handvest sedert de totstandkoming van het Statuut niet meer van toepassing is op Sint Eustatius en dat het zelfbeschikkingsrecht van de Caribische (ei)landen post-koloniaal van aard is.
Deze precisering heeft overigens geen wezenlijke juridische gevolgen voor de betreffende (ei)landen. Zij laat namelijk onverlet dat Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba eenzijdig kunnen bepalen om de rechtsorde van het Koninkrijk te verlaten. Deze eenzijdige uittredingsmogelijkheid is, in ieder geval sinds het proces naar onafhankelijkheid van Suriname in de jaren 1974 en 1975, door de partners binnen het Koninkrijk meermaals erkend; zodanig dat inmiddels wordt aanvaard dat de bewuste mogelijkheid voor die (ei)landen waarvoor zij niet is gecodificeerd – alle Caribische delen behalve Aruba – de status heeft van ongeschreven Koninkrijksrecht. Wenst een Caribisch (ei)land niet uit het Koninkrijk te treden maar verandering van status binnen het Koninkrijk, dan kan het op grond van het zelfbeschikkingsrecht in vrijheid zijn keuze voor een bepaalde status kenbaar maken en daarover in overleg treden met de overige partners binnen het Koninkrijk. Voor de uiteindelijke verwezenlijking van een verandering van de staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk zijn wel de medewerking en instemming van die partners nodig.
Heeft de VN-resolutie 1514 terugwerkende kracht? Zo ja, is dat met de landen en eilanden Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Saba en Sint Eustatius besproken?
AVVN-Resolutie 1514 betreft de dekolonisatie van koloniale gebieden. Indien een gebied door de VN niet langer wordt aangemerkt als een koloniaal of niet-zelfbesturend gebied, dan vervalt daarmee ook de toepasselijkheid van AVVN-resolutie 1514. Ten aanzien van de Nederlandse Antillen en Suriname is deze situatie van toepassing sinds de integratie in het Koninkrijk in 1954.
Wat is de zienswijze van de bovengenoemde landen ten aanzien van het definitief zijn van de dekolonisatie? Is daar formeel mee ingestemd?
De hierboven genoemde schriftelijke inbreng waarin de Nederlandse regering haar standpunt uiteenzet omtrent het karakter van het zelfbeschikkingsrecht, handelt niet over de Caribische delen van het Koninkrijk maar betreft een juridische procedure bij het Internationaal Gerechtshof over de dekolonisatie van Mauritius. Het is niet gebruikelijk om dergelijke schriftelijke of mondelinge inbreng in juridische procedures af te stemmen met de Caribische partners binnen het Koninkrijk. Daarvoor bestond ook inhoudelijk geen aanleiding, omdat de precisering in het standpunt van de regering, zoals hierboven uitgelegd, geen wezenlijke gevolgen voor deze partners met zich bracht.
Is deze zienswijze ten aanzien van de dekolonisatie zoals verwoord in het written statement van februari 2018 gedeeld met de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het ontbreken van wezenlijke juridische gevolgen voor de Caribische (ei)landen is deze zienswijze niet met de Tweede Kamer gedeeld.
Het «written statement» is een procesdocument in een adviesprocedure dat is bestemd voor het Internationaal Gerechtshof en dat is ingediend na een verzoek daartoe door het Hof. Het is het prerogatief van het Hof om te besluiten of en wanneer een dergelijk document openbaar wordt gemaakt. In het kader van de adviesprocedure inzake de dekolonisatie van Mauritius heeft het Hof besloten om procesdocumenten, waaronder het «written statement» van Nederland, op de dag van de start van de hoorzitting openbaar te maken.
Wat is er veranderd in de zienswijze van het kabinet in de periode tussen de uitspraak ten aanzien van artikel 73 van het VN handvest van uw ambtsvoorganger en het schrijven van het zgn. «written statement» waarin staat dat dekolonisatie na een eerste keuze van de voormalige koloniën definitief is? Hoe zijn de landen en eilanden van het Caribisch deel van het Koninkrijk betrokken bij de totstandkoming van het «written statement»?
Zie het antwoord op de vragen 10 en 12.
Bent u bekend met het «[in] accordance with international law of the unilateral declaration of independence by the provisional institutions of self-government of Kosovo. Written statement of the Kingdom of The Netherlands»?8
Ja.
In paragraaf 3.7 van het written statement staat: «[...] if States are not conducting themselves in compliance with the principle of equal rights and self-determination of peoples as described above and thus possessed of a government representing the whole people belonging to the territory without distinction as to race, creed or colour»9, afkomstig uit VN-resolutie 262510; kunt u aangeven wie of wat, in de context van het Koninkrijk, de rol van «government» heeft binnen het Koninkrijk conform de eisen van het VN handvest?
Het begrip «government» in AVVN-resolutie 2625 heeft een brede strekking. Er wordt niet slechts de (centrale) regering van een staat mee bedoeld, maar de overheid in ruime zin, dus inclusief de wetgevende en rechtsprekende organen van een staat. In de context van het Koninkrijk vervullen bijgevolg meerdere actoren een rol bij het vertegenwoordigen van de bevolking. In dit verband valt allereerst uiteraard te wijzen op de wetgever van het Koninkrijk. Dit is een samengesteld orgaan, waarin de vertegenwoordiging van de burgers van het Caribisch deel van het Koninkrijk op verschillende manieren is georganiseerd. Burgers van Caribisch Nederland worden vertegenwoordigd in beide Kamers van de Staten-Generaal en worden bij de samenstelling hiervan in gelijke mate betrokken als burgers van Europees Nederland. Burgers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten beschikken over een eigen parlement. Deze parlementen, de Staten, worden bij het proces van rijkswetgeving betrokken via een in het Statuut neergelegde procedure. Bij het vertegenwoordigen van de bevolking is in de tweede plaats een belangrijke rol weggelegd voor de regering van het Koninkrijk, zowel in haar hoedanigheid als onderdeel van de rijkswetgever als waar zij optreedt als uitvoerende macht. Voor burgers van Caribisch Nederland geldt wederom wat ook voor burgers van Europees Nederland geldt: zij kiezen de leden van de Tweede Kamer, waarna een kabinet wordt geformeerd dat het vertrouwen van de Kamer geniet. Voor de vertegenwoordiging van burgers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten is in het Statuut de figuur van de Gevolmachtigde Minister in het leven geroepen. Deze functionarissen maken deel uit van de rijksministerraad en handelen hierin namens de regeringen van hun landen, die, via het vehikel van verkiezingen, op hun beurt weer gelegitimeerd worden door de bevolkingen hiervan. De Gevolmachtigde ministers hebben stemrecht in de rijksministerraad en vergaderen mee over Koninkrijksaangelegenheden, welke hun land raken.
Indien op vraag 16 het antwoord de Rijksministerraad is, kunt u dan aangeven hoe het vertegenwoordigen van alle mensen binnen het Koninkrijk binnen de Rijksministerraad is geborgd? Hoe verhoudt zich dat met het slechts hebben van een raadgevende stem van de Gevolmachtigde Ministers in deze Rijksministerraad conform het Reglement van Orde voor de ministerraad11, artikel 3 lid 1a?
Zie wat betreft het eerste gedeelte van de vraag het antwoord op vraag 16. Met betrekking tot het tweede gedeelte van de vraag zij gewezen op het feit dat Gevolmachtigde ministers in de Rijksministerraad geen raadgevende stem hebben, maar volwaardig stemrecht, evenals ministers van het Nederlandse kabinet. Artikel 3 lid 1 sub a van het Reglement van orde voor de ministerraad ziet toe op de in artikel 10 lid 2 van het Statuut beschreven mogelijkheid dat Aruba, Curaçao of Sint Maarten een landsMinister afvaardigt om naast de Gevolmachtigde Minister aan de Rijksministerraad deel te nemen.
Kunt u alle vragen separaat beantwoorden?
Ja.
Kunt u de vragen beantwoorden voor de komende plenaire begrotingsbehandeling in oktober a.s.?
Ja.
Exorbitante salarissen aan de top van overheidsbedrijven op Curaçao |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat salarissen aan de top van overheidsbedrijven op Curaçao heel veel hoger zijn dan het inkomen van de Minister-President?1
Volgens de Code Corporate Governance Curaçao moet in het jaarverslag worden gerapporteerd over de bezoldiging per bestuurder. Naleving van deze code is belegd bij de Stichting Bureau Toezicht en Normering Overheidsentiteiten (SBTNO). Ook Sint Maarten heeft een Code Corporate Governance. Naleving van die code is belegd bij de Corporate Governance Council.
De bezoldiging van bestuurders van overheids-nv’s op Curaçao en Sint Maarten en het toezicht daarop is een aangelegenheid van de desbetreffende landen. Niettemin ben ik van mening dat als een land stevige maatregelen moet treffen om de overheidsfinanciën op orde te krijgen en daarbij assistentie vraagt van Nederland, daarbij ook gekeken moet worden naar de bezoldiging van bestuurders van overheids-nv’s. Ik heb de Minister-President van Curaçao hier al eerder op aangesproken.
Waarom zijn de inkomens van de top van deze overheidsnv’s, die overwegend publieke taken uitvoeren en betaald worden met publiek geld, niet openbaar?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de financieel toezichthouder Cft ondertussen inzicht in de financiën van de overheidsnv’s op Curaçao en Sint Maarten?
Toezicht op overheidsentiteiten is niet mogelijk op grond van de Rijkswet financieel toezicht (Rft). Echter, overheidsentiteiten vervullen vaak een belangrijke maatschappelijke functie. Het functioneren daarvan kan verstrekkende gevolgen hebben voor de landsbegroting. Financiële verplichtingen via rechtspersonen die behoren tot een land kunnen immers van veel belang zijn voor de financiële positie van het land. Bij het financieel toezicht op die landsbegroting wordt derhalve de gehele collectieve sector in de beschouwing betrokken. Het Cft verzoekt de besturen van de landen regelmatig om inlichtingen over de collectieve sector die het voor de uitoefening van zijn taken nodig acht.
Bent u op de hoogte van de topinkomens bij de overheidsnv’s op Curaçao en Sint Maarten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat mensen die een publieke functie hebben nooit meer zouden mogen verdienen dan de Minister-President?
In Nederland hebben we hiervoor de Balkenendenorm afgesproken. Ik begrijp uit een reactie in de media dat de Minister-President van Curaçao vindt dat normen moeten worden vastgesteld en dat er transparantie moet zijn over de vergoeding die overheidsdirecteuren genieten. De manier waarop Curaçao dit wil implementeren is een autonome aangelegenheid van het land Curaçao. Ik moedig de regering van Curaçao aan dit voortvarend op te pakken.
Een grensconflict tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Frankrijk in Oyster Pond op Sint Maarten |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Waarom is er nog altijd geen opheldering tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Frankrijk over het verloop van de grens rondom een restaurant en jachthaven in Oyster Pond op Sint Maarten?1
Er is een verschil van inzicht over het verloop van een deel van de landgrens tussen Sint Maarten en Saint Martin. Dat betreft in het bijzonder Oyster Pond. In het Verdrag van Concordia uit 1648, dat het eiland opdeelt in een Frans en Nederlands gedeelte, wordt de grens niet specifiek afgebakend. Na de ondertekening in april 2016 van het zeegrensverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Franse Republiek in het Caribisch gebied, is gestart met de voorbereiding van de onderhandelingen over de landgrens van Sint Maarten. Oyster Pond maakt onderdeel uit van deze landgrensonderhandelingen. Inmiddels zijn de voorbereidingen op de onderhandelingen vergevorderd. Naar verwachting zullen de landgrensonderhandelingen eind van dit jaar aanvangen.
Welke status heeft het betreffende gebied gehad vanaf het Verdrag van Concordia uit 1648, waarin het eiland Sint Maarten tussen Nederland en Frankrijk werd verdeeld?
Het Verdrag van Concordia bevat slechts een algemene omschrijving van de twee grondgebieden op basis van de woonkernen die op dat moment bestonden. Het verdrag omvat dus geen precieze bepalingen over het grensverloop. Het oosten van het eiland, waar Oyster Pond zich bevindt, was in de tijd van het Verdrag van Concordia onbewoond en het verdrag geeft geen duidelijkheid over de grens in dit gebied. De formele status van Oyster Pond werd pas relevant toen het gebied ontwikkeld werd. Sinds 1983 is aan een steiger aan de noordzijde van Oyster Pond een restaurant (met jachthaven) gevestigd dat sinds de opening belasting afdraagt aan en functioneert onder vergunningen verleend door Sint Maarten.
Is het waar dat in 2014 nog afspraken zijn gemaakt tussen de landen om de toenmalige «status quo» in dit gebied te handhaven?
Ja. Om incidenten te voorkomen werd in een overleg tussen het Koninkrijk der Nederlanden, de Franse Republiek, Sint Maarten en Saint Martin in 2014 afgesproken om zolang de grens niet is vastgesteld de status quo te handhaven.
Wat was volgens u de reden waarom de Fransen in 2016 besloten inspecteurs te sturen, dit gebied tijdelijk te blokkeren en daarmee de «status quo» niet te respecteren?
Franse autoriteiten hebben op 26 oktober 2016 een inspectie uitgevoerd bij werkzaamheden aan de steiger aan de noordzijde van Oyster Pond. Enkele personen zijn daarbij meegenomen voor verhoor door de Franse gendarmerie. De Franse actie druiste naar het inzicht van het Koninkrijk in tegen de afspraak om de status quo te handhaven. Het kabinet heeft geen inzicht in de motieven van de Franse autoriteiten.
Loopt een nieuwe koper van het restaurant en van de jachthaven nu opnieuw de kans op inspecties en blokkades door de Fransen?
De mogelijkheid dat de autoriteiten van Saint Martin inspecties zullen uitvoeren bij het restaurant en de jachthaven kan niet worden uitgesloten, zolang er geen overeenstemming is over de landgrens tussen Sint Maarten en Saint Martin.
Deelt u de opvatting dat dit grensconflict de wederopbouw van dit kleine gebied na de orkaan Irma in 2017 ernstig bemoeilijkt?
Het verschil van inzicht over de grens heeft alleen effect op de mogelijkheid tot herbouw van één restaurant en een jachthaven, die liggen aan een steiger aan de noordoever van Oyster Pond. Er is geen onduidelijkheid over de status van andere bedrijven in het gebied.
Klopt het dat al vanaf 2016 in het kader van een zeegrensverdrag onderhandelingen worden gevoerd over het definitieve verloop van de grens in dit deel van Oyster Pond?
Na de ondertekening in april 2016 van het zeegrensverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Franse Republiek in het Caribisch gebied is gestart met de voorbereiding van de onderhandelingen over de landgrens van Sint Maarten. Deze onderhandelingen betreffen de gehele landsgrens, Oyster Pond maakt onderdeel uit van deze landgrensonderhandelingen. Inmiddels zijn de voorbereidingen op de onderhandelingen vergevorderd. Naar verwachting zullen de landgrensonderhandelingen eind van dit jaar aanvangen.
Welke praktische mogelijkheden ziet u om, ondanks dit grensconflict, de wederopbouw van dit gebied in Oyster Pond na de orkaan Irma toch mogelijk te maken?
Sint Maarten is als autonoom land binnen het Koninkrijk verantwoordelijk voor de wederopbouw. Sint Maarten onderzoekt de mogelijkheden om de eigenaar van het specifieke restaurant voldoende comfort te geven om tot herbouw over te kunnen gaan. Dit kan alleen met medewerking van Frankrijk.
Gratis internetbankieren vanaf de BES-eilanden |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat het wel degelijk mogelijk is om een internetrekening te openen vanaf Saba, Statia en Bonaire?1
Ja, de toepasselijke wetgeving biedt daarvoor ruimte: onder voorwaarden is het financiële ondernemingen van buiten de BES-eilanden toegestaan om bepaalde diensten te verrichten naar de BES-eilanden.2 Samen met DNB en de AFM onderzoek ik momenteel nog of het met betrekking tot betaalrekeningen wenselijk is om een specifieke voorziening op te nemen in de BES-wetgeving die meer duidelijkheid verschaft over de vraag wanneer een activiteit wel of niet vergunningplichtig is op de BES-eilanden. Uitgangspunt daarbij is dat ik het belangrijk vind dat ingezeten van Caribisch Nederland ook aan het economische verkeer in het Europese deel van hun land (en dus ook aan het Europees-Nederlandse euro-betaalsysteem) kunnen deelnemen. Daarnaast ben ik in overleg met de sector of er – bijvoorbeeld vanwege de geografische afstand tussen Caribisch en Europees Nederland – nog praktische hindernissen zijn die kunnen worden weggenomen. Dit zal ik meenemen in de eerder dit jaar aan uw Kamer toegezegde brief over de bancaire dienstverlening in Caribisch Nederland.3
Klopt het dat dit ook gratis zou kunnen?
Voor een betaalrekening, waarmee de klant ook toegang krijgt tot internetbankieren, worden kosten in rekening gebracht, ongeacht waar een klant gevestigd is.
Welke (lokale) regels staan het banken als ABN AMRO in de weg om op deze eilanden reclame te maken voor internetbankieren?
Zoals in het antwoord op de eerste vraag is aangegeven, bestaat er enige onduidelijkheid ten aanzien van de uitvoering van sommige activiteiten rondom het aanbieden van betaalrekeningen. Reclame is een van de zaken die ik nader zal onderzoeken samen met de toezichthouders en sector.
Waarom zou het openen van een digitale rekening per post moeten, waarom zou dit niet digitaal kunnen?
Klanten met een officieel adres in Europees Nederland kunnen in de meeste gevallen digitaal een rekening openen. Voor klanten met een officieel adres buiten Europees Nederland is dit nu nog niet mogelijk en zal de aanvraag per post gedaan moeten worden.
Bent u bereid met ABN AMRO afspraken te maken om heel snel digitaal bankieren vanaf Saba, Statia en Bonaire mogelijk te maken?
Zie antwoord bij vraag één, ik ga met de sector in gesprek en meld u de uitkomsten in mijn brief eind 2019.
De berichten 'Sint Maarten niet ver verwijderd van een blokkade internationaal betalingsverkeer' en 'FATF geeft Sint Maarten ervan langs' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichten «Sint Maarten niet ver verwijderd van een blokkade internationaal betalingsverkeer» en «FATF geeft Sint Maarten ervan langs»?1
Ja.
Is het waar dat de Financial Action Task Force (FATF) de aangesloten landen zal oproepen het internationale betalingsverkeer met Sint Maarten te blokkeren als het zijn wetgeving niet op orde brengt?
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen2 betekent een openbare waarschuwing – mocht de Caribbean Financial Action Task Force (CFATF) deze afgeven – dat Sint Maarten wordt beschouwd als een land dat wegens zijn strategische tekortkomingen een risico vormt voor het internationale financiële systeem. De lidstaten worden dan opgeroepen om tegenmaatregelen te nemen. Deze kunnen inhouden dat internationale banken dan extra voorzorgsmaatregelen moeten nemen bij het betalingsverkeer met Sint Maarten. In het uiterste geval kunnen zij afzien van het doen van transacties met het Caribische land. Beide gevolgen zouden ernstige repercussies kunnen hebben voor het buitenlands betalingsverkeer.
De bankensector op de BES-eilanden bestaat vrijwel volledig uit bijkantoren van banken met zetel op Curaçao of Sint Maarten. Op dit moment leidt de situatie op Sint Maarten niet tot beperkingen voor het bancaire verkeer op de BES-eilanden. Het is niet uit te sluiten dat wanneer Sint Maarten zou worden beschouwd als een land dat wegens zijn strategische tekortkomingen een risico vormt voor het internationale financiële systeem, buitenlandse banken extra voorzorgsmaatregelen zullen moeten treffen of in het uiterste geval moeten afzien van het doen van transacties met banken die onderdeel uitmaken van banken op Sint Maarten. Voor burgers kan dit betekenen dat zij hiervan hinder ondervinden als zij internationale transacties willen doen, namelijk dat deze transacties tijdelijk moeilijk uitvoerbaar zijn. Als dit scenario zich manifesteert, dan geldt dit voor één bijkantoor, namelijk het bijkantoor van de Windward Island Bank (WIB) op Sint Eustatius, die haar zetel heeft op Sint Maarten. In zijn brief van 3 juni jl. heeft de Minister van Financiën aangegeven dat het functioneren van de bancaire dienstverlening en het betalingsverkeer op de BES-eilanden de aandacht heeft. Signalen van problemen in de bancaire of betaaldienstverlening worden in overleg met lokale partijen en autoriteiten opgepakt, en eind dit jaar wordt uw Kamer over de voortgang geïnformeerd.3
Welke consequenties kan dit hebben voor het betalingsverkeer op Bonaire, Saba en Sint Eustatius, aangezien de banken die actief zijn op de BES-eilanden vrijwel volledig bestaan uit bijkantoren van financiële ondernemingen met zetel op Curaçao of Sint Maarten? Kunt u hierbij met name ingaan op de dagelijkse consequenties voor burgers van deze eilanden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat Sint Maarten om maatregelen te voorkomen tot september nog zes wetten moet invoeren? Zo ja, is Sint Maarten in staat dit wetgevingsproces tijdig tot een goed einde te brengen?
In 2018 heeft de CFATF afspraken gemaakt met Sint Maarten over de invoering en wijziging van zes cruciale wetten tegen witwassen en terrorismefinanciering. Begin mei hebben de Staten van Sint Maarten alsnog enkele wetten aangenomen, te weten de Landsverordening aanmeldingsplicht van grensoverschrijdende geldtransporten, de Landsverordening meldpunt ongebruikelijke transacties en de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. De CFATF dient nog na te gaan of deze wetgeving overeenstemt met de FATF-aanbevelingen. Als autonoom land binnen het Koninkrijk is Sint Maarten zelf verantwoordelijk voor de invoering daarvan. De komende maanden zal hoge prioriteit gegeven moeten worden aan de verankering van de aanbevelingen van de FATF in wet- en regelgeving. Dit omvat onder meer wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering. De regering van Sint Maarten heeft zich verbonden aan het doorvoeren van de door de CFATF gewenste aanpassingen.
Welke maatregelen zijn er genomen naar aanleiding van het feit dat Sint Maarten een internationaal centrum is voor het via casino’s witwassen van uit drugs-, mensen- en wapenhandel verkregen winsten die worden doorgesluisd naar onder meer organisaties die gelinkt worden aan terrorisme (zoals sinds 2005 in achtereenvolgende officiële rapporten gesignaleerd wordt)?
Zie antwoord vraag 4.
Welke resultaten heeft het Team Bestrijding Ondermijning op Sint Maarten, dat de banden tussen de onderwereld en het openbaar bestuur moet blootleggen, tot nu toe opgeleverd?
Zoals opgenomen in de beantwoording van de vragen 8 en 11 van het lid Van der Linde en Bosman4, ondernemen ik en mijn ambtsgenoten van Justitie en Veiligheid en van Financiën het nodige om Sint Maarten te ondersteunen bij het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering. Uit het jaarverslag 2018 van Hoofdstuk IV Koninkrijksrelaties blijkt dat de continuering van Team Bestrijding Ondermijning effectief is gebleken.5 Zo heeft onder andere strafrechtelijke vervolging plaatsgevonden in een onderzoek naar fiscale misstanden in de haven van Sint Maarten en is een Sint Maartense parlementariër aangehouden op verdenking van corruptie, omkoping en witwassen. Tevens is een onderzoek gestart naar de strafbare handelingen rondom de aanbesteding van contracten die verband houden met afvalverwerking in Sint Maarten. Daarbij is bijzondere aandacht voor ambtelijke corruptie, zoals het aannemen van steekpenningen en omkoping van ambtenaren. Verder zijn, zoals per brief van 17 juni 2019 aan de Kamer gemeld6, de Minister van Justitie en Veiligheid en ik van plan de Kamer zo mogelijk voor de begrotingsbehandeling van Hoofstuk IV Koninkrijksrelaties te informeren over een actueel beeld van de resultaten en het effect van de aanpak van het Team Bestrijding Ondermijning.
Heeft Sint Maarten ter zake een beroep gedaan op technische of ambtelijke bijstand van Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Is er voorzien in een noodscenario mocht zich de situatie voordoen dat het daadwerkelijk tot een blokkade van internationaal betalingsverkeer komt en dat dit weerslag zal hebben op de het financiële verkeer op Saba, Sint Eustatius en Bonaire?
Zoals de Minister van Financiën in zijn brief van 3 juni jl. aangaf, heeft het functioneren van de bancaire dienstverlening en het elektronisch betalingsverkeer op de BES reeds de aandacht.7 Mijn ambtsgenoot van Financiën is hierover in gesprek met lokale partijen en autoriteiten en informeert uw Kamer eind dit jaar over de voortgang. De situatie op Sint Maarten en de mogelijke gevolgen voor het bijkantoor op Sint Eustatius zullen hierin worden meegenomen.
De berichten ‘Sint Maarten heeft nog paar maanden voor wetgeving rond witwassen’ en ‘Sint Maarten weigert strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering aan te gaan’ |
|
Roald van der Linde (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Sint Maarten heeft nog paar maanden voor wetgeving rond witwassen»1 en «Sint Maarten weigert strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering aan te gaan?»2
Ja.
Kunt u de omvang van de witwasproblematiek in Sint Maarten schetsen? Hoeveel crimineel geld wordt er naar schatting witgewassen op Sint Maarten?
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen3 is de aanpak van witwassen een landsverantwoordelijkheid. Over schattingen over de grootte van de problematiek op Sint Maarten beschik ik niet.
Kunt u een opsomming, voorzien van een tijdlijn, geven van de antiwitwaswetgeving die niet is doorgevoerd of niet effectief wordt nageleefd, daar het artikel stelt dat Sint Maarten de afgelopen jaren steeds heeft verzuimd zijn wetgeving aan te passen aan de richtlijnen van de Financial Action Taskforce?
De Financial Action Taskforce (FATF) heeft de afgelopen decennia zogenaamde aanbevelingen (recommendations) geformuleerd. Deze gelden als dé internationale normen voor het voorkomen en bestrijden van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en financieren van terrorisme. Lidstaten van de FATF worden op basis van deze aanbevelingen geëvalueerd.
Sint Maarten is lid van de Caribbean Financial Action Task Force (CFATF). Dit is een zogeheten FATF-Style Regional Body, die behoort tot het wereldwijde netwerk van de FATF. Tijdens de plenaire vergadering van de CFATF in november 2012 is het evaluatierapport van Sint Maarten vastgesteld. Sint Maarten voldeed niet aan 14 van de 16 kernaanbevelingen en werd in een follow-up traject geplaatst waarbij de voortgang periodiek is gemonitord middels follow-up rapporten. Er zijn inmiddels negen follow-up rapporten verschenen4. Sint Maarten is het enige Caribische land dat nog in de derde evaluatieronde zit.
Na vijf jaar follow-up traject bestond nog steeds non-compliance met de aanbevelingen. Hierdoor is Sint Maarten in november 2017 in het eerste stadium van verscherpte follow-up geplaatst. Gevolg hiervan is een meer frequente follow-up rapportage en de mogelijkheid voor het invoeren van gefaseerde tegenmaatregelen. Er is reeds een tweetal zachte maatregelen genomen. In 2018 heeft het bestuur van de CFATF aan de regering van Sint Maarten een waarschuwingsbrief gestuurd. Daarnaast is op de plenaire vergadering van mei 2017 besloten dat door CFATF een High Level Mission naar Sint Maarten zou worden ondernomen waarbij met ministers en onder andere met het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT) en het OM is gesproken. De High Level Mission heeft eind augustus 2018 plaatsgevonden. In november 2017 was nog sprake van non-compliance ten aanzien van 11 kernaanbevelingen.
In 2018 heeft de CFATF afspraken gemaakt met Sint Maarten over de invoering en wijziging van zes cruciale wetten tegen witwassen en terrorismefinanciering. Begin mei 2019 hebben de Staten van Sint Maarten alsnog enkele wetten aangenomen, te weten de Landsverordening aanmeldingsplicht van grensoverschrijdende geldtransporten, Landsverordening meldpunt ongebruikelijke transacties en de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. Eerstgenoemde landsverordening is op 14 juni 2019 in het Afkondigingsblad geplaatst. Als autonoom land binnen het Koninkrijk is Sint Maarten zelf verantwoordelijk voor de invoering daarvan. De komende maanden zal hoge prioriteit gegeven moeten worden aan de verankering van de aanbevelingen van de FATF in wet- en regelgeving. Dit omvat onder meer wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering. De regering van Sint Maarten heeft zich verbonden aan het doorvoeren van de door de CFATF gewenste aanpassingen.
Bent u ermee eens dat het schandalig is dat de overheid van Sint Maarten het tegengaan van crimineel geld en witwassen niet serieus lijkt te nemen? Hoe kijkt u aan tegen de politieke onwil op Sint Maarten om regelgeving rond witwassen te implementeren?
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen5 betreft het een zorgwekkend beeld. Alle landen ter wereld worden geacht te voldoen aan de FATF-aanbevelingen om de integriteit van het internationale financiële systeem te beschermen. Daarbij wordt opgemerkt dat Sint Maarten een autonoom land binnen het Koninkrijk is en dat parlementsleden, net als in Nederland, zelf bepalen bij welke debatten ze aanwezig zijn. Daar wordt geen onderzoek naar verricht.
Wat betreft vermeende vermenging van boven- en onderwereld, is het aan de opsporingsdiensten in Sint Maarten om hier onderzoek naar te doen. Zo is het Team Bestrijding Ondermijning (TBO) -met Nederlandse middelen – ingericht om ondermijnende activiteiten te onderzoeken, te vervolgen en te berechten. Zoals per brief van 17 juni 2019 aan de Kamer gemeld6, zijn de Minister van Justitie en Veiligheid en ik van plan de Kamer zo mogelijk voor de begrotingsbehandeling van Hoofstuk IV Koninkrijksrelaties te informeren over de resultaten en het effect van de aanpak van het TBO.
Is er een verband tussen het niet aannemen van antiwitwaswetgeving en de corruptie op het eiland? Hebben bepaalde politici, zoals de in het artikel genoemde Theo Heyliger, zelf actief stappen ondernomen om het aannemen van antiwitwaswetgeving of het effectief bestrijden van witwassen tegen te gaan? Zo ja, wat vindt u hiervan en welke stappen kunnen tegen deze politici genomen worden? Zo nee, hoe weet u dat zo zeker?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het zijn dat politici niet kwamen opdagen bij het aannemen van de antiwitwaswetgeving, zoals het artikel stelt? Is hier vervolgens onderzoek naar verricht?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u de in het artikel genoemde openbare verklaring? Ondersteunt u de hierin genoemde kritiek? Kan deze openbare verklaring openbaar gemaakt worden, of in elk geval naar de Kamer gestuurd worden?
Ja, ik ben bekend met een mogelijke openbare verklaring zoals genoemd in het artikel. Op de plenaire vergadering van de CFATF op 29 mei 2019 is de status quo van Sint Maarten echter vooralsnog gehandhaafd. Het uitbrengen van een openbare verklaring zou de volgende stap zijn in het proces van tegenmaatregelen. De genoemde verklaring betreft een vertrouwelijk intern concept van een internationaal orgaan, dat na besluitvorming in de CFATF niet is vastgesteld en daarom niet is gepubliceerd. Openbaarmaking zou het diplomatieke verkeer van het Koninkrijk en binnen de CFATF kunnen schaden. Voor de teneur van een dergelijke openbare verklaring verwijs ik naar het antwoord op vraag 9 hieronder. De CFATF kan in november 2019 overigens alsnog besluiten een openbare verklaring uit te brengen. Als dit het geval is dan wordt deze gepubliceerd op de website van de CFATF.
Ik houd de situatie nauwgezet in de gaten. Het land Sint Maarten heeft al de nodige aanpassingen doorgevoerd, maar het blijft van belang dat Sint Maarten de komende maanden de vereiste stappen zet en hier de nodige prioriteit aan geeft.
Welke gevolgen heeft de slechte naleving van antiwitwaswetgeving op de eilanden voor het tegengaan van witwassen in Nederland? Wordt de effectieve opsporing en het tegengaan van witwassen in Nederland ondermijnd door slechte naleving op Sint-Maarten? Zo ja, welke stappen worden er gezet om dit tegen te gaan? Zo nee, hoe weet u dit zeker?
Slechte naleving van de antiwitwaswetgeving op Sint Maarten heeft in de eerste plaats gevolgen voor het land Sint Maarten, het is onder meer niet bevorderlijk voor een effectieve opsporing aldaar. Witwassen kent verder veelal grensoverschrijdende aspecten en vergt dus een internationale aanpak. Vandaar dat er internationale standaarden zijn opgesteld om het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en het financieren van terrorisme tegen te gaan. Op die manier wordt bewerkstelligd dat in internationaal verband uniforme regels op dit terrein worden gehanteerd. Alle landen, dus ook Nederland, hebben baat bij een goede naleving van die standaarden.
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen7, stimuleert Nederland de rechtshandhavingsketen van het land Sint Maarten door middel van het Recherchesamenwerkingsteam (RST), het Team Bestrijding Ondermijning (TBO), en de bemensing van het OM en het Gemeenschappelijk Hof. Hiermee wordt capaciteit en expertise geleverd die ook deels wordt ingezet in de opsporing en vervolging van witwassen en terrorismefinanciering. Daarnaast versterkt Nederland (Koninklijke Marechaussee, Douane, Kustwacht) op basis van de Onderlinge regeling versterking grenstoezicht Sint Maarten (Stcrt. 2019, 72542) het grenstoezicht middels capaciteit, opleiding, expertise en extra middelen, waarbij één van de doelen is ongecontroleerde geldstromen tegen te gaan.
Welke gevolgen heeft de slechte naleving van antiwitwaswetgeving door Sint Maarten voor het bancaire stelsel op Saba en Sint Eustatius?
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen8 betekent een openbare waarschuwing – mocht de CFATF deze afgeven – dat Sint Maarten wordt beschouwd als een land dat wegens zijn strategische tekortkomingen een risico vormt voor het internationale financiële systeem. De lidstaten worden dan opgeroepen om tegenmaatregelen te nemen. Deze kunnen inhouden dat internationale banken dan extra voorzorgsmaatregelen moeten nemen bij het betalingsverkeer met Sint Maarten. In het uiterste geval kunnen zij afzien van het doen van transacties met het Caribische land. Beide gevolgen zouden ernstige repercussies kunnen hebben voor het buitenlands betalingsverkeer.
De bankensector op de BES-eilanden bestaat vrijwel volledig uit bijkantoren van banken met zetel op Curaçao of Sint Maarten. Op dit moment leidt de situatie op Sint Maarten niet tot beperkingen voor het bancaire verkeer op de BES-eilanden. Het is niet uit te sluiten dat wanneer Sint Maarten zou worden beschouwd als een land dat wegens zijn strategische tekortkomingen een risico vormt voor het internationale financiële systeem, buitenlandse banken extra voorzorgsmaatregelen zullen moeten treffen of in het uiterste geval afzien van het doen van transacties met banken die onderdeel uitmaken van banken op Sint Maarten. Als dit scenario zich manifesteert, dan geldt dit voor één bijkantoor, namelijk het bijkantoor van de Windward Island Bank (WIB) op Sint Eustatius, die haar zetel heeft op Sint Maarten. In zijn brief van 3 juni jl. heeft de Minister van Financiën aangegeven dat het functioneren van de bancaire dienstverlening en het betalingsverkeer op de BES-eilanden de aandacht heeft. Signalen van problemen in de bancaire of betaaldienstverlening worden in overleg met lokale partijen en autoriteiten opgepakt, en eind dit jaar wordt uw Kamer over de voortgang geïnformeerd.9
Kunt u aangeven hoe het met het opsporen van en het tegengaan van witwassen gesteld is in de andere landen van het Koninkrijk?
Het staat voorop dat het hier autonome landen betreft die zelf de verantwoordelijkheid dragen om de aanbevelingen van de FATF in wetgeving te waarborgen. De andere landen van het Koninkrijk zijn aangesloten bij de CFATF. De CFATF is zoals hiervoor aangegeven een zogeheten FATF-Style Regional Body en vormt een onderdeel van het wereldwijde netwerk dat de FATF kenmerkt. Periodiek worden landen geëvalueerd en wordt middels een rapport inzichtelijk gemaakt in welke mate wordt voldaan aan aanbevelingen in het kader van tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering.
In 2009 heeft de CFATF voor het laatst een evaluatierapport opgesteld over Aruba.10 In dit rapport is geconcludeerd dat nog onvoldoende maatregelen waren ingesteld als het gaat om het opsporen en tegengaan van witwassen. De CFATF erkent dat Aruba de afgelopen jaren aanzienlijke progressie heeft gemaakt om de situatie te verbeteren. Zo is het wettelijk en regelgevend kader aangepast om de strategische tekortkomingen aan te pakken. De CATF heeft besloten dat Aruba door de doorgevoerde verbeteringen in voldoende mate opvolging heeft gegeven aan de aanbevelingen uit het evaluatierapport.
Curaçao is door de CFATF voor laatste keer in 2012 aan een evaluatie onderworpen.11 De afgelopen jaren heeft Curaçao het wettelijk en regulerend kader ten aanzien van witwassen versterkt. Ook ten aanzien van Curaçao heeft de CFATF besloten dat het land door de doorgevoerde verbeteringen in voldoende mate opvolging heeft gegeven aan de aanbevelingen uit het evaluatierapport.
Bent u in gesprek met uw ambtsgenoot op Sint Maarten over de ontstane problemen bij implementatie van wet- en regelgeving die witwassen en de daarmee samenhangende druggerelateerde criminaliteit moeten verminderen? Zo ja, dringt u dan bij de lokale overheid stevig aan op het aannemen van antiwitwaswetgeving? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid uw ambtsgenoot op Sint Maarten aan te spreken op de ontstane situatie? Bent u bereid om stappen te nemen dat de witwaswetgeving wel doorgevoerd wordt? Zo ja, welke?
Zoals opgenomen in de beantwoording van vraag 8, ondernemen mijn ambtsgenoten van Justitie en Veiligheid en van Financiën en ik het nodige om Sint Maarten te ondersteunen bij het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering. Verder zijn er op ministerieel niveau regelmatig contacten over witwassen en terrorismefinanciering. Tot slot verleent Nederland al technische assistentie aan Sint Maarten om aan de CFATF-standaarden te voldoen.
Gelet op deze acties en het feit dat Sint Maarten een autonoom land binnen het Koninkrijk is, ben ik van mening dat er nu genoeg wordt aangedrongen en gedaan om Sint Maarten te ondersteunen in het verbeteren van de ontstane situatie rond het aannemen van zijn antiwitwaswetgeving.
Het bericht ‘Bonaire overspoeld met Sargassum zeewier’ |
|
Antje Diertens (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat aanspoelend sargassum zeewier een wederkerend milieuprobleem is voor Caribisch Nederland, voornamelijk voor Bonaire?1
Ja, hiervan ben ik op de hoogte.
Hoe groot is de ecologische en economische schade die sargassum aanbrengt op Caribisch Nederland?
Voor Saba en Sint Eustatius is de impact beperkt, omdat de kustlijn slechts enkele baaien kent. Bonaire wordt het meest getroffen door sargassum, dit geldt in het bijzonder voor de oostkust en de stranden bij Lac Bay. Het ophopen van sargassum vormt een bedreiging voor kritieke en reeds bedreigde ecosystemen zoals zeegrasvelden, mangroves en mogelijk ook het koraalrif als gevolg van lichtonderschepping, afnemend zuurstofgehalte, verrijking met voedingstoffen en afgifte van waterstof sulfide wanneer het sargassum gaat rotten. Als het massaal aanspoelen van sargassum een terugkerende gebeurtenis wordt, dan zullen deze ecosystemen in de nabije toekomst vaker onder druk komen te staan.
Naast de ecologische schade zorgt grootschalige sargassum influx, zoals in maart 2018 bij Bonaire, ook voor niet nader gekwantificeerde economische schade, met name ten aanzien van de toerisme en visserij sector. In maart 2018 bereikte de bij het rottingsproces vrijkomende gassen op Bonaire zelfs concentraties waarvan bekend is dat ze gezondheidsproblemen voor mensen veroorzaken.
Kunt u toelichten hoe deze problematiek tot stand komt en welke onderliggende oorzaken zorgen voor de harde groei van sargassum zeewier?
Het is op dit moment niet exact duidelijk wat de oorzaak is van de harde groei en de stromingen die het zeewier naar het Caribisch gebied brengen. Vóór 2010 bloeide sargassum alleen in de tropische Noord-Atlantische oceaan, de Sargassozee. Deze zogenaamde «blooms» zijn echter onlangs ook waargenomen voor de Braziliaanse kust en de kust van West-Afrika. Het lijkt waarschijnlijk dat er sprake is van een combinatie van factoren: verhoogde input van voedingsstoffen en wereldwijde klimaatverandering (bijbehorende opwarming van het oppervlaktewater van de oceanen en veranderingen in zeestromingen en winden). De verhoogde input van voedingsstoffen is afkomstig van drie grote equatoriale rivieren die uitmonden in de tropische Atlantische Oceaan (Orinoco, Amazone, Kongo).
Klopt het dat de problematiek omtrent sargassum jaar na jaar groter wordt voor Caribisch Nederland? Zo ja, wat voor eerdere acties heeft het Rijk ondernomen om de problematiek onder controle te krijgen?
De aanspoeling van sargassum speelt sinds 2015 en neemt toe in omvang. De eerste, nog relatief kleine sargassuminflux op Bonaire vond plaats in juni 2015, gevolgd door een kleine influx in december 2017. In maart 2018 was de grootste influx, gevolgd door een kleinere influx in juli 2018. In maart 2019 is Bonaire wederom overspoelt met sargassum, gevolgd door een grote influx in mei 2019. Met name de sargassumstranding in maart 2018 had directe sterfte van vis en zeegras en schade aan mangrove als gevolg.
De acties die ondernomen worden om de problematiek onder controle te krijgen vallen onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Lichaam. Het Rijk heeft bepaalde acties financieel ondersteund, zoals de aanschaf van materieel om de stranden op te ruimen.
Hoe ziet u de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de verschillende ministeries (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Economische Zaken en Klimaat (EZK)) en de lokale autoriteiten als het gaat om het voorkomen, opruimen en verwerken van soortgelijke problematiek?
De ministeries van LNV, IenW en EZK hebben geen verantwoordelijkheden op dit terrein. Het Openbaar Lichaam van de eilanden is verantwoordelijk als het gaat om het voorkomen, opruimen en verwerken van aangespoelde sargassum. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor natuur in Caribisch Nederland ben ik bereid in overleg te treden met het Openbaar Lichaam over deze problematiek.
Welke middelen zijn er nodig om het sargassum effectief te verwijderen met minimale schade?
Het voorkomen van aanspoelen is beter dan verwijderen. Het verwijderen van sargassum uit fragiele kustecosystemen, zoals mangroves en zeegrasvelden, is niet alleen lastig, maar ook duur. Bovendien is meestal de schade al toegebracht. Het meest effectief en efficiënt zijn middelen die sargassum effectief verwijderen op zee. Voor Bonaire is dit een probleem omdat het moet gebeuren aan de woeste windzijde van het eiland, waardoor schepen het niet eenvoudig kunnen verwijderen. De meest effectieve strategie is waarschijnlijk om het sargassum weg te leiden met drijfkettingen naar locaties waar het wel weggehaald kan worden. Dit jaar zijn voor het eerst «oilbooms» (een soort vangarmen) gebruikt om het sargassum tegen te houden dan wel te leiden naar plekken waar het verzameld en afgevoerd kan worden.
Op Bonaire zijn middelen aanwezig om sargassum van de stranden af te voeren (shovels e.d.). Het meeste opruimwerk wordt handmatig gedaan door vrijwilligers. Het is gezien de vigerende verantwoordelijkheidsverdeling aan het Openbaar Lichaam om in de aanwezigheid van de benodigde middelen te voorzien.
Zijn deze middelen aanwezig op Bonaire? Zo nee, bent u bereid te investeren in aanschaf en beheer van de juiste middelen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier kunnen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (de BES-eilanden) duurzaam beschermd worden tegen deze problematiek?
Door de Dutch Carribean is een rapport opgesteld die aangeeft welke elementen noodzakelijk zijn voor een duurzame bescherming tegen deze problematiek (Prevention and clean-up of sargassum in the Dutch Carribean, DCNA 2019). Dit zou als uitgangspunt kunnen dienen voor een actieplan.
Klopt het dat Stichting Nationale Parken Bonaire (STINAPA) geen overheidsfinanciering ontvangt voor het beheer van het Nationale Marine Park van Bonaire? Zo ja, bent u bereid met STINAPA en het Openbaar Lichaam Bonaire in overleg te treden over het verlenen van bijstand op korte termijn?
STINAPA ontvangt overheidsfinanciering van het lichaam. STINAPA is gemandateerd vanuit het Openbaar Lichaam om het beheer van de parken uit te voeren. Vanuit dit mandaat worden toegangsgelden geïnd, wat dient voor de financiering van het beheer.
Samen met de betrokken ministeries ben ik bereid in overleg te treden met het Openbaar Lichaam Bonaire en STINAPA als het Openbaar Lichaam daaraan behoefte heeft. Dat geldt ook ten aanzien van de problematiek van sargassum
Welke mogelijkheden ziet u en welke stappen gaat u ondernemen om het sargassum circulair te verwerken en nuttig te gebruiken?
Er zijn baggerbedrijven geïnteresseerd in het oogsten van sargassum op zee, voordat deze aanspoelt. Het is echter slechts pas interessant voor een dergelijk bedrijf als er bedrijven zijn die het verzamelde sargassum willen opkopen. Hiervoor is een economische sector en bijbehorende infrastructuur benodigd. Het idee is dat de sargassum met name geschikt is voor het maken van biobrandstof, bioplastics, kunstmest, compost en veevoer voor kleine grazers (geiten). Het is echter zeer moeilijk om een industrie te ontwikkelen op basis van sargassum, omdat dit niet structureel maar in fluxen binnenkomt. Het heeft dus slechts een toegevoegde waarde als er bijvoorbeeld een reeds bestaande installatie is, met bijbehorende infrastructuur en structurele aanvoer van grondstoffen, waar het sargassum vervolgens als additionele grondstof aan kan worden toegevoegd. Bonaire heeft een dergelijke economische sector en infrastructuur niet.
Wordt de sargassumproblematiek meegenomen in het beleidsplan voor Caribisch Nederland?
Het Natuurbeleidsplan is nu in ontwikkeling en zal eind november aan uw Kamer worden aangeboden. De komende periode ben ik samen met de Staatssecretaris van I&W en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overleg met Openbaar Lichaam en andere betrokkenen over de invulling van het Natuurbeleidsplan. Hierbij zal zeker aandacht zijn voor de sargassumproblematiek.
Examens op Aruba, Bonaire en Curaçao |
|
Nevin Özütok (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u zich ervan bewust dat leerlingen op Aruba, Bonaire en Curaçao thuis voornamelijk Papiamento, Engels of Spaans spreken en slechts ongeveer 6 procent van de leerlingen thuis Nederlands spreekt?
Ja.
Bent u ermee bekend dat lesmethoden voor veel vakken op alle reguliere scholen op Aruba, Bonaire en Curaçao, maar ook het eindexamen in het Nederlands is? Zo ja, bent u het met ons eens dat de taal voor leerlingen een extra barrière is?
Ik ben bekend met het feit dat het Nederlands de instructie- en examentaal van het voortgezet onderwijs is op Bonaire en dat dit in Aruba en Curaçao op de reguliere scholen over het algemeen ook het geval is. De enige instelling voor voortgezet onderwijs die Bonaire kent, hanteert Nederlands als instructie- en examentaal. Dit uitgangspunt is wettelijk vastgelegd in artikel 8 van de WVO BES. Hiermee is na de staatkundige transitie aangesloten bij de praktijk en de wetgeving die op Bonaire onder het Land Nederlandse Antillen gold. De Bonairiaanse scholen zijn zich ervan bewust dat het lastig kan zijn voor leerlingen dat er een verschil is in de instructie- en examentaal op school en de taal thuis. Daarom geven zij momenteel uitvoering aan een gezamenlijke aanpak voor effectiever taalbeleid. Hiervoor heb ik tot en met kalenderjaar 2020 extra middelen aan deze scholen toegekend.
Aruba en Curaçao zijn zelfstandige landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden. De keuze voor onderwijs en examinering in het Nederlands is een keuze die deze landen zelf maken. Ook hier geldt dat er sprake is van een voortzetting van een langjarige praktijk die als achtergrond kent dat veel leerlingen doorstromen naar het vervolgonderwijs in Europees Nederland. Voor Curaçao en Aruba geldt dat een met goed gevolg afgeronde havo- of vwo-opleiding een diploma oplevert dat toegang geeft tot het hoger onderwijs in Nederland. Vanwege de vergelijkbaarheid van het voortgezet onderwijs in het Caribisch en het Europees deel van het Koninkrijk wordt een deel van de vakken op de eilanden afgesloten met hetzelfde centraal eindexamen als in Europees Nederland.
Bent u hierover weleens in gesprek gegaan met het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Duurzame ontwikkeling op Aruba, Bonaire en Curaçao? Zo ja, hoe denken zij over deze kwestie?
In het Vierlandenoverleg Onderwijs en Cultuur voert Minister van Engelshoven gesprekken met de ministers van onderwijs van Aruba en Curaçao. Eén van de gespreksonderwerpen is de doorstroom van het Caribisch onderwijs naar het vervolgonderwijs in Europees Nederland en het studiesucces van de Caribische studenten in Nederland. Tijdens het Vierlandenoverleg in februari 2019 hebben de ministers onder meer een afspraak gemaakt over het inwerkstellen van een ambtelijke werkgroep die zich gaat buigen over dit thema. De Caribische landen maken gezamenlijk een kwantitatieve en kwalitatieve analyse van deze aansluitingsproblematiek, waarbij ondersteuning vanuit OCW wordt verleend. Daarbij wordt ook een focus gelegd op het succes van studeren in de regio. De ingestelde werkgroep brengt in het najaar verslag uit. Ook de aansluiting van het onderwijs op Bonaire op vervolgonderwijs zal daarbij aandacht krijgen. Voor de Benedenwindse eilanden kan wel gezegd worden dat het taalbeleid een belangrijk, maar gevoelig thema is. In Aruba en Curaçao worden pilots uitgevoerd met meertalig, tweetalig onderwijs of het onderwijs af te sluiten met het Engelstalige examen van de Caribbean Examination Council.
Tijdens het Vierlandenoverleg is door Aruba en Curaçao (en Sint Maarten) met de Nederlandse Taalunie een intentieverklaring getekend om gezamenlijk te werken aan een goed onderwijsaanbod Nederlands als Vreemde Taal in het onderwijs op de zes eilanden in het Caribisch deel van het Koninkrijk.
Heeft u een overzicht van de slagingspercentages van Nederland en Aruba, Bonaire en Curaçao van de afgelopen jaren? Klopt het dat er drastische verschillen zijn tussen de slagingspercentages? Klopt het dat het verschil voor een groot deel te wijten is aan de Nederlandse taal?
Ik beschik alleen over gegevens, zoals slaagpercentages, van de school op Bonaire waar het Nederlandse eindexamen wordt afgenomen. Hieronder heb ik een tabel opgenomen waarin de slaagpercentages vanaf schooljaar 2015/2016 tot en met 2017/2018 vermeld staan. Daaronder zijn de slaagpercentages van Europees Nederland vermeld. Ik merk in de eerste plaats op dat het op Bonaire om zeer kleine aantallen leerlingen gaat die jaarlijks examen doen. Bij kleine aantallen leerlingen, kan één geslaagde leerling meer of minder percentueel een groot verschil opleveren. Op Bonaire betreft het iets meer dan 100 leerlingen per jaar. In Europees Nederland gaat het om meer dan 100.000 leerlingen. Dat neemt niet weg dat de slaagpercentages in het voortgezet onderwijs op Bonaire een behoorlijk stuk lager liggen. Dat is ook niet zo vreemd als bedacht wordt dat de basiskwaliteit door de Scholengemeenschap Bonaire pas in 2018 behaald is. De slaagpercentages in 2018 laten voor vwo en mavo al een flinke verbetering zien ten opzichte van 2017. Een van de verklaringen voor het nog tegenvallende cijfer voor het havo is dat er nog een onvoldoende goede determinatie plaatsvindt waardoor leerlingen niet altijd naar de voor hen meest passende soort onderwijs doorstromen. Bekend is daarnaast dat veel leerlingen toch graag een poging doen om het havo-diploma te halen omdat dit hun de mogelijkheid biedt om hoger onderwijs in Nederland te gaan volgen. Ik heb geen aanwijzingen dat het verschil in slaagpercentages voor een groot deel te wijten is aan het gebruik van de Nederlandse taal in het onderwijs.
2015/20161
2016/20172
2017/20183
Vwo
67%
68%
83%
Havo
64%
59%
60%
Mavo / Vmbo (tl)
73%
66%
86%
Bron: Inspectie van het onderwijs, Kwaliteitsonderzoek Voortgezet Onderwijs bij Scholengemeenschap Bonaire, rapport van bevindingen, vastgesteld op 23 januari 2018, https://www.onderwijsinspectie.nl/onderwijssectoren/caribisch-nederland/documenten/rapporten/2018/02/20/kwaliteitsonderzoek-vo-sg-bonaire-unit-liseo-boneriano-mavo-havo-vwo
Bron: idem
Bron: Schoolgids SGB 2018/2019
2015/2016
2016/2017
2017/2018
Vwo
91,2%
91,0%
91,9%
Havo
88,6%
87,2%
88,1%
Vmbo (tl)
94,8%
92,9%
92,5%
Examenmonitor vo 2018
Deelt u de mening dat behalve de taal, ook de Nederlandse context in de vraagstellingen van de eindexamens een rol kan spelen? Deelt u de mening dat van een leerling op Aruba, Bonaire en Curaçao niet verwacht kan worden dat hij of zij de politieke of maatschappelijke Nederlandse context kent en dat dit het extra moeilijk kan maken om de aard van de vragen goed te kunnen begrijpen binnen de vakken waar de context niet is aangepast?
Bij de constructie van de examens wordt gecheckt of een tekst of context passend is voor de regionale omgeving. Eén van de richtlijnen is om hierbij aan de leerlingen op Caribisch Nederland te denken. Dit gebeurt aan de voorkant van het proces. Bij de constructie van de examens, wordt aandacht gegeven aan de geschiktheid van context en tekst voor de bedoelde doelgroep.
Kunt u zich voorstellen dat de volgende vraag tijdens het havo-examen Nederlands van dit jaar voor leerlingen uit Aruba, Bonaire en Curaçao extra moeilijk kan zijn, omdat het Nederlands niet hun moedertaal is: «Tekst 3 wordt vooral in het begin gekenmerkt door een spottende toon. Dat blijkt uit woordgroepen als: «verdraaid goed nieuws» (regel 1), «naast een uitstekend scrabblewoord» (regels 8–9) en «een voxpopje bij met blije sportschoolsenioren» (regel 17–18). Vraag 25 luidt als volgt: Citeer uit alinea’s 2 en 3 vier andere voorbeelden van woorden en woordgroepen die qua toon in dit rijtje passen»?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om dit dilemma met het College van Toetsen en Examens te bespreken? Bent u bereid om examenvragen voor leerlingen op Aruba, Bonaire en Curaçao meer toe te spitsen op de context van de eilanden en dus vragen over het Nederlandse klimaat, politiek en maatschappij waar mogelijk te verminderen?
Zie antwoord op vraag 6.
Is het een optie om leerlingen op Aruba, Bonaire en Curaçao in de eigen taal of in het Engels onderwijs aan te bieden en Nederlands aan te bieden als een moderne vreemde taal? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er nodig om dit te realiseren?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3. Dat het Nederlands de instructie- en examentaal is op Bonaire laat onverlet dat het in praktijk is toegestaan dat een docent af en toe gebruik maakt van het Papiaments, Engels of Spaans als steuntaal. Dat Nederlands op de benedenwindse eilanden een vreemde taal is, wordt ook op Bonaire onderkend en wordt meegenomen bij het verbeteren van het taalbeleid in de scholen.
Is het een optie om examens op Aruba, Bonaire en Curaçao ook aan te bieden in het Engels? Zo nee, kunt u motiveren waarom niet?
Ik sta in zijn algemeenheid niet positief tegenover het aanbieden van de centraal eindexamens in meerdere talen. Examens in een vreemde taal kunnen niet simpelweg worden gerealiseerd door het vertalen van Nederlandse examens. Het College voor Toetsen en Examens voorziet dat het moeilijk wordt om de vereiste gelijkwaardigheid van deze examens ten opzichte van Nederlandse examens te garanderen. Daarnaast zou de examenproductie in het Engels voor alle examenvakken van verschillende schoolsoorten moeten worden uitgevoerd. Daardoor ontstaat een parallelle examineringsstructuur, waardoor hetzelfde niveau van dezelfde examens in de verschillende talen niet kan worden gegarandeerd. Ik vind deze uitvoeringsconsequenties te groot. Zowel principieel omdat de vergelijkbaarheid van examens in het geding komt, als financieel omdat er voor een relatief kleine groep leerlingen hoge kosten moeten worden gemaakt om de administratieve ondersteuningsstructuur in het examenstelsel aan te passen.
Is het een optie om lesmethoden beter toe te spitsen op de lokale situatie, waar dat nog niet gedaan is? Wilt u hierover met uitgeverijen en andere aanbieders in gesprek?
De markt voor lesmethoden die toegespitst is op de lokale situatie van de Benedenwindse eilanden is zodanig klein dat uitgeverijen en andere aanbieders in de praktijk dergelijke methoden over het algemeen niet ontwikkelen en dus ook niet aanbieden. Dat geldt met name voor Bonaire dat het enige van de drie Benedenwindse eilanden is waarvoor ik verantwoordelijkheid draag. De overheden van Aruba en Curaçao maken op zeer beperkte schaal methoden voor het onderwijs in eigen beheer. Met deze landen wordt bezien of deze methoden beschikbaar kunnen komen voor het onderwijs op Bonaire. Eveneens beziet de uitgever van de methode Nederlands Onder de Zon, die ontwikkeld is voor het onderwijs in het Nederlands als Vreemde Taal op de Bovenwindse eilanden, of deze methode geschikt kan worden gemaakt voor het onderwijs op de Benedenwindse eilanden. Daarnaast zijn er lesmethoden beschikbaar voor tweetalig onderwijs waar scholen desgewenst gebruik van kunnen maken. Uiteindelijk is het aan de scholen zelf om te bepalen welke methoden zij aanschaffen.
Bent u bereid om scholieren op Aruba, Bonaire en Curaçao, voor wie Nederlands niet de moedertaal is, extra tijd te geven bij hun examens? Zo niet, kunt u motiveren waarom deze scholieren met een taalbarrière geen, maar scholieren met bijvoorbeeld dyslexie wel extra tijd krijgen?
Nee. Aruba en Curaçao bepalen hun eigen onderwijs- en examineringsbeleid. Voor Bonaire geldt dat een eventuele taalbarrière van een andere orde is dan een beperking zoals dyslexie waarvoor het objectief gerechtvaardigd is dat een leerling extra tijd krijgt. Ik heb geen aanwijzingen dat het geven van extra tijd noodzakelijk zou zijn om er voor te zorgen dat examens voor de leerlingen op de Benedenwindse eilanden op een gelijke wijze de beheersing van de examenstof toetsen als in Nederland. Daar komt bij dat, zoals in beantwoording op vraag 5 is aangegeven, bij de examinering wel degelijk rekening is gehouden met de context en de vraagstelling in de examens.
Klopt het dat de scores van leerlingen uit Aruba, Bonaire en Curaçao worden meegenomen in de berekening van de N-term?
Nee, dat klopt niet. Aruba en Curaçao stellen hun eigen N-termen vast. Bonaire wordt niet meegenomen bij de vaststelling van de N-term in Europees Nederland omdat de Scholengemeenschap Bonaire niet is aangesloten op het systeem voor het aanleveren van de gegevens.
Mocht het examen hetzelfde blijven, is het dan mogelijk dat voor Aruba, Bonaire en Curaçao een andere N-term wordt gebruikt bij examens zoals Nederlands (waar Nederlandse leerlingen een voordeel hebben), maar ook Spaans (waarbij leerlingen uit Aruba, Bonaire en Curaçao in het voordeel zijn) die aansluit bij de capaciteiten van leerlingen uit Aruba, Bonaire en Curaçao?
Zoals uit het antwoord op vraag 11 blijkt, kunnen Aruba en Curaçao een andere N-term vaststellen. Voor Bonaire wordt uitgegaan van de N-term van Europees Nederland, maar deze kan op beperkte schaal worden aangepast.
Kunt u deze vragen vóór het algemeen overleg examens op 12 juni 2019 te beantwoorden?
Ja.
Berichten dat Sint Maarten niet optreedt tegen witwassen |
|
Joost Sneller (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Sint Maarten weigert op te treden tegen witwassen» en «Sin Maarten is een aantrekkelijk eiland voor toeristen – en voor criminele bendes die geld willen witwassen»? Wat is uw reactie op deze artikelen?1
Ja, wij zijn bekend met deze artikelen.
Voorop staat dat de verankering van de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF) in wetgeving een verantwoordelijkheid is van het land Sint Maarten. Het is nu van belang dat het land Sint Maarten de komende maanden hier de nodige prioriteit aan geeft. De artikelen schetsen een zorgwekkend beeld waarover wij onderling nauw contact onderhouden. In relatie tot de wederopbouw wordt momenteel onderzocht of er in het hervormingsprogramma (de Development Policy Operation), maatregelen kunnen worden opgenomen die zien op een verbetering van de situatie. De berichtgeving omtrent de Caribbean Financial Action Task Force (CFATF) is met de Wereldbank gedeeld. In reactie hierop heeft de Bank op 2 juni jl. aangegeven aan Sint Maarten ondersteuning te willen bieden hieromtrent. De Bank heeft hier ruime en wereldwijde ervaring mee.
Kunt u uiteenzetten welke economische gevolgen het voor Sint Maarten heeft wanneer het land niet op tijd de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF) in wetgeving verankert? Wat betekent dit voor toerisme, bedrijvigheid en werkgelegenheid op Sint Maarten? Hoe kan Sint Maarten die economische klap opvangen? Voorziet u ook economische gevolgen voor andere landen binnen het Koninkrijk?
Sint Maarten is lid van de Caribbean Financial Action Task Force (CFATF). Dit is een zogeheten FATF-style Regional Body, die behoort tot het wereldwijde netwerk van de FATF. In 2012 heeft de CFATF voor het laatst een evaluatierapport opgesteld over Sint Maarten. Omdat uit het rapport bleek dat Sint Maarten niet voldeed aan veertien van de zestien kernaanbevelingen van de FATF, is het land sindsdien onder verscherpt toezicht gesteld. Dit behelst een stapsgewijs proces van tussentijdse beoordelingen en van mogelijke tegenmaatregelen. In 2018 heeft de CFATF een missie op ministerieel niveau naar Sint Maarten uitgevoerd en afspraken gemaakt over de invoering c.q. wijziging van zes cruciale wetten tegen witwassen en terrorismefinanciering, uiterlijk in februari 2019. Hieraan heeft Sint Maarten niet tijdig gevolg gegeven.
Begin mei hebben de Staten van Sint Maarten alsnog enkele wetten aangenomen. Het betreft de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties en de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. De CFATF dient nog te beoordelen of deze regelgeving toereikend is. Op de plenaire vergadering van de CFATF op 29 mei 2019 is de status quo van Sint Maarten vooralsnog gehandhaafd. Afhankelijk van de beoordeling van de aangenomen wetten en van het aannemen van aanvullende regelgeving door de Staten van Sint Maarten, kan de CFATF in november 2019 een besluit nemen over het uitbrengen van een openbare verklaring. Dit zou de volgende stap zijn in het proces van tegenmaatregelen.
Indien de CFATF een dergelijke openbare waarschuwing afgeeft, betekent dit dat Sint Maarten beschouwd wordt als een land dat wegens zijn strategische tekortkomingen een risico vormt voor het internationale financiële systeem. De lidstaten worden dan opgeroepen om tegenmaatregelen te nemen. Deze kunnen inhouden dat internationale banken dan extra voorzorgsmaatregelen moeten nemen bij het betalingsverkeer met Sint Maarten. Om die reden kunnen zij ook afzien van het doen van transacties met het Caribische eiland. Beide gevolgen zouden ernstige repercussies kunnen hebben voor het buitenlands betalingsverkeer, voor de aantrekkelijkheid van Sint Maarten voor buitenlandse investeerders en voor het toerisme, en daarmee voor de werkgelegenheid. Dit kan de economische groei belemmeren waardoor de overheidsfinanciën langere tijd niet op orde zullen zijn. Daarnaast levert het Sint Maarten ook imagoschade op, hetgeen ook negatieve gevolgen kan hebben voor de economische groei.
Uiteraard houden wij de situatie nauwgezet in de gaten, mede in relatie tot de wederopbouw. Bij de besteding van de wederopbouwmiddelen is onder meer gekozen voor samenwerking met de Wereldbank omwille van de degelijke procedures die de Bank hanteert om een rechtmatige en doelmatige besteding van de middelen te garanderen. Zo wordt momenteel onderzocht of er in het hervormingsprogramma (de Development Policy Operation) dat wordt uitgevoerd met geld uit het trustfonds bij de Wereldbank, maatregelen kunnen worden opgenomen die zien op een verbetering van de situatie zoals geschetst in de nieuwsberichten.
Wat vind u van de mogelijkheid dat Sint Maarten mogelijk op dezelfde zwarte lijst terecht komt als Noord-Korea en Iran? Is aan «non-compliance» ook een boete of andere vorm van sancties verbonden? Kan Sint Maarten, en daarmee het Koninkrijk, vanuit de Europese Commissie op de vingers getikt worden voor non-compliance voor niet voldoen aan de Europese anti-witwasrichtlijn? Wat betekent dit voor uw eigen inspanningen om witwassen en financiering van terrorisme tegen te gaan? Welke mogelijkheden ziet u voor uzelf om te stimuleren dat Sint Maarten voldoet aan internationale afspraken tegen witwassen en financiering van terrorisme?
Er is vooralsnog geen sprake van dat Sint Maarten op de dezelfde lijst terecht komt als Noord-Korea en Iran. Deze zogenoemde zwarte lijst wordt opgesteld door de FATF en niet door de CFATF. De CFATF kent haar eigen proces om landen te monitoren, dat weliswaar sterk lijkt op dat van de FATF maar niet dezelfde gevolgen heeft. De mogelijke gevolgen van een openbare verklaring door CFATF over Sint Maarten zijn bij vraag 2 beschreven.
De FATF publiceert twee lijsten waarop jurisdicties staan met strategische tekortkomingen in hun nationale regimes ter voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. De eerste lijst is het zogeheten public statementen bevat jurisdicties die geen commitmenttonen of die onvoldoende voortgang hebben laten zien bij het aanpakken van hun strategische tekortkomingen en die een bedreiging kunnen vormen voor het internationale financiële systeem. Op deze lijst staan Noord-Korea en Iran.2 De FATF roept landen op om tegenmaatregelen te treffen tegen landen op deze lijst3. Dit betreft allerlei maatregelen op het terrein van (toezicht op) het internationale betalingsverkeer met het betrokken land. Het opleggen van boetes is niet mogelijk omdat het soevereine staten betreft.
De tweede lijst die de FATF publiceert, is getiteld Improving global AML/CFT compliance.Deze «grijze» lijst bevat landen die strategische tekortkomingen hebben in hun nationale regimes ter voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en die gecommitteerd zijn om deze tekortkomingen aan te pakken. Deze lijst bevat thans twaalf landen4. Er zijn geen formele tegenmaatregelen verbonden aan plaatsing op deze lijst, maar de FATF roept alle landen ter wereld wel op om rekening te houden met de geconstateerde tekortkomingen. Dit kan zijn weerslag hebben op de risicoafwegingen die financiële instellingen maken ten aanzien van deze landen. Het is niet uit te sluiten dat Sint Maarten bij gebrek aan verdere voortgang wordt voorgedragen voor plaatsing op deze grijze lijst van de FATF.
De Europese anti-witwasrichtlijn is alleen van toepassing op het Europese deel van het Koninkrijk. De Europese Commissie heeft voor wat betreft dit onderwerp geen bevoegdheid op Sint Maarten. Zoals eerder gemeld5, komt het kabinet voor de zomer met een plan van aanpak tegen witwassen voor Nederland, inclusief de BES-eilanden. Nederland en de Wereldbank verlenen technische assistentie aan Sint Maarten om te voldoen aan internationale standaarden tegen witwassen en terrorismefinanciering. Als autonoom land binnen het Koninkrijk is Sint Maarten zelf verantwoordelijk voor de invoering daarvan.
Heeft de Rijksministerraad overwogen om de FATF aanbevelingen in rijkswetten te verankeren? Zo ja, waarom is daar niet voor gekozen?
Ingevolge het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden is het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering geen aangelegenheid van het Koninkrijk. Het regelen van deze onderwerpen in een Rijkswet zou alleen in onderling overleg met alle landsdelen kunnen gebeuren. Hiervan is geen sprake geweest bij de invoering van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
Hoe kijkt u aan tegen de hoeveelheid ongebruikelijke transacties, dat volgens het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties in omvang zeven keer het totale bruto binnenlands product van Sint Maarten is? Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak dat casino’s sjoemelen met hun boekhouding en zo het witwassen van zwart geld faciliteren? Klopt dit beeld? Welke mogelijkheden heeft u om hiertegen op te treden en gaat u dit doen?
Het (toezicht op) het melden van ongebruikelijke transacties valt binnen de verantwoordelijkheid van het land Sint Maarten, alsook het analyseren van die transacties. Het is verder aan de lokale ketenpartners om onderzoek te doen naar vermeende misstanden en daar waar nodig handhavend op te treden.
Nederland stimuleert de rechtshandhavingsketen van het land Sint Maarten door middel van het Recherchesamenwerkingsteam (RST), het Team Bestrijding Ondermijning (TBO), en de bemensing van het OM en het Gemeenschappelijk Hof. Hiermee wordt capaciteit en expertise geleverd die ook deels wordt ingezet in de opsporing en vervolging van witwassen en terrorismefinanciering. Daarnaast versterkt Nederland (Koninklijke Marechaussee, Douane, Kustwacht) op basis van de Onderlinge regeling versterking grenstoezicht Sint Maarten (Stcrt. 2019, 72542) het grenstoezicht middels capaciteit, opleiding, expertise en extra middelen, waarbij één van de doelen is ongecontroleerde geldstromen tegen te gaan.
Wat vind u ervan dat het cliëntonderzoek volgens het artikel in Sint Maarten omstreden is? Hoe staat het met de oprichting van de integriteitsautoriteit op Sint Maarten? Kan die een rol spelen om de regering van Sint Maarten te stimuleren om aan dit soort integriteitsregels tegen witwassen, financiering van terrorisme en integer bestuur te voldoen? Zo ja, welke mogelijkheden en autoriteit heeft de integriteitsautoriteit om dit te bevorderen?
Met de inwerkingtreding van de Landsverordening Integriteitskamer Sint Maarten op 28 december 2018 worden momenteel de voorbereidingen getroffen voor het fysiek bemannen en operationeel krijgen van de Integriteitskamer en het secretariaat, zoals aan u is bericht in een brief aan uw Kamer.6 De Integriteitskamer geeft in ieder geval advies of doet een voorstel over het beleid ter algemene integriteitsbevordering met betrekking tot vertrouwenspersonen, compliance officers en klokkenluiders. De Integriteitskamer is verder bevoegd tot het doen van onderzoek naar vermoedens van misstanden, ofwel naar aanleiding van een aanmelding ofwel op eigen initiatief. De Integriteitskamer kan naar aanleiding van voormeld onderzoek een bindend advies geven aan het bestuursorgaan waarbinnen de vermoedelijke misstand heeft plaatsgevonden. Het bestuursorgaan dient schriftelijk aan de Integriteitskamer te melden hoe opvolging wordt gegeven aan het bindend advies. Van een bindend advies kan door het betreffende bestuursorgaan alleen met een deugdelijke motivering worden afgeweken.
Het opsporen en vervolgen van witwassen en terrorismefinanciering hoort echter thuis in de strafrechtelijke keten en valt dus niet binnen het bereik van de Integriteitskamer. Overigens is het op grond van de Landsverordening Integriteitskamer Sint Maarten zo dat de Integriteitskamer en het OM afspraken dienen te maken over de samenwerking en informatie-uitwisseling die worden vastgelegd in een samenwerkingsprotocol. Hierin kunnen afspraken worden neergelegd over gevallen waarin mogelijk een strafrechtelijk element speelt.
Het commentaar 'Analyse: Curaçao staat voor kantelpunt' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het commentaar «Analyse: Curaçao staat voor kantelpunt»?1
Ja.
Is het waar dat de regering van Curaçao een brief heeft gezonden aan de Rijksministerraad, waarin gevraagd wordt om toepassing van artikel 25, eerste lid, van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (Rft)? Indien dit waar is, bent u dan bereid deze brief ter kennis van de Tweede Kamer te brengen?
Door de regering van Curaçao is een brief gezonden aan de Rijksministerraad over dit onderwerp. Deze brief maakt onderdeel uit van de beraadslaging over toepassing van art 25 Rft. Ik ben bereid na behandeling in de Rijksministerraad de brief aan uw Kamer te zenden.
Welke mogelijkheden heeft de Rijksministerraad naast het geven van een aanwijzing (artikel 13 Rft) en het verlenen van een tijdelijke ontheffing van de begrotingsnormen in verband met het herstel van schade veroorzaakt door buitengewone gebeurtenissen (artikel 25 Rft) om de begroting van een van de landen van het Koninkrijk financieel te beïnvloeden, op orde te brengen?
De Rijkswet financieel toezicht voorziet in de mogelijkheid voor de raad van Ministers van het Koninkrijk om op aanbeveling van het College financieel toezicht (Cft) een aanwijzing te geven als er ondanks signaleren en adviseren naar het oordeel van het Cft sprake blijft van een afwijking van de normen in artikel 15. Dit kan op het gebied van geldleningen (artikel 16), uitvoering van beleidsvoornemens (artikel 17), de verantwoordingsinformatie (artikel 18) en als gevolg van ontwikkelingen in de collectieve sector (artikel 24).
Welke procedure volgt de Rijksministerraad voor de behandeling van een verzoek om toepassing van artikel 25 Rft en op welke termijn zal de Rijksministerraad over dit verzoek een uitspraak doen? Beperken de overwegingen in de Rijksministerraad zich enkel tot het door Curaçaos gedane verzoek of zal tijdens die behandeling ook gekeken worden naar andere opties, zoals het geven van een aanwijzing ex artikel 13 Rft?
De Rijksministerraad dient nu het verzoek om toepassing van artikel 25 Rft in behandeling te nemen en zal bij de besluitvorming alle relevante informatie betrekken. Ik kan niet op deze besluitvorming vooruitlopen.
Bent u bereid de Kamer te informeren over het besluit van de Rijksministerraad op het verzoek van de regering van Curaçao?
Ik zal uw Kamer informeren wanneer de beraadslaging is afgerond. Op dit moment kan ik echter nog niet voorzien op welke termijn dit zal zijn.
Het pleidooi van de Nationale ombudsman voor een aanwijzing aan Nederland wegens misstanden in Caribisch Nederland |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Nationale ombudsman een aanwijzing van de Rijksministerraad aan Nederland bepleit wegens het laten bestaan van de schrijnende, sinds 2010 sterk toegenomen armoede op Sint Eustatius, Saba en Bonaire en voor de andere grote verschillen in basale sociaal-maatschappelijke voorzieningen tussen Caribisch en Europees Nederland?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ik ben bekend met het pleidooi van de Nationale ombudsman, dat hij heeft uitgesproken ter gelegenheid van een boekpresentatie over het Caribisch Staatsrecht. De Nationale ombudsman speelt geen rol bij het interbestuurlijk toezicht van het Koninkrijk op de landen.
Bent u bereid om in goed overleg met de Nationale ombudsman te bezien welke maatregelen getroffen moeten worden om de geconstateerde armoede en ongelijkheid tussen Caribisch en Europees Nederland terug te dringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen stelt u zich voor?
Ik zie bij dit vraagstuk geen rol weggelegd voor de Nationale ombudsman. Voor de maatregelen van het kabinet om de bestaanszekerheid van inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren, verwijs ik naar de verschillende brieven die de afgelopen periode naar uw Kamer zijn gestuurd, zoals mijn brief van 8 februari 2019 aan uw Kamer met als onderwerp de vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-Fonds (H) 2019.2
Het bericht ‘Aruba op zwarte lijst EU belastingontwijking’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Aruba op zwarte lijst EU belastingontwijking»?1
Ja.
Is het waar dat Aruba door de Europese Commissie is geplaatst op de lijst van «niet-coöperatieve fiscale rechtsgebieden»?
Ja.
Is het waar dat Aruba in december 2017 niet op de zwarte, maar op de grijze lijst is geplaatst op basis van toezeggingen door de regering van Aruba? Zo ja, welke toezeggingen waren dat? Welke consequenties zijn er verbonden aan plaatsing van Aruba op de zwarte lijst? Zijn er ook consequenties voor het financieel verkeer tussen Nederland en Aruba?
Het klopt dat Aruba in december 2017 op de grijze lijst is geplaatst, omdat Aruba op hoog politiek niveau had toegezegd om, uiterlijk eind 2018, onder andere de wetgeving over het «transparency regime», dusdanig aan te passen dat de Gedragscodegroep het regime niet meer zou kwalificeren als fiscaal schadelijk.
Afgesproken is dat de sancties vanaf het jaar 2020 zullen worden toegepast. De nieuwe relevante wetgeving van Aruba zal naar verwachting vóór het jaar 2020 worden aangenomen. Hiervan uitgaande voorzie ik geen consequenties voor het financiële verkeer tussen Nederland en Aruba. Om de toepassing van de zwarte lijst voor de belastingpraktijk overzichtelijk te houden, heeft Nederland ervoor gekozen dat de lijst die geldt op de peildatum 1 oktober, zal gelden voor het gehele opvolgende belastingjaar. Als Aruba voorafgaand aan 1 oktober van de EU-zwarte lijst wordt gehaald, dan zullen er geen fiscale sancties gelden voor Aruba voor het belastingjaar 2020 en verder.
Is er een beeld hoeveel Nederlandse natuurlijke of rechtspersonen gebruik maken van de Arubaanse mogelijkheden om (bijna) geen vennootschapsbelasting te betalen dan wel op andere wijze betrokken zijn bij belastingontwijking via Aruba? Is hierover in het (recente) verleden overleg geweest tussen de landen van het Koninkrijk?
Hierover zijn geen cijfers bekend. Dit kabinet wil belastingontduiking en belastingontwijking aanpakken.2 Misbruik binnen het Koninkrijk wordt onder andere bestreden door middel van bestaande antimisbruikbepalingen in de belastingregelingen. Het kabinet zet zich in om deze belastingregelingen bilateraal aan te passen aan de meest moderne antimisbruikbepalingen die zijn ontwikkeld in het BEPS-project.3 Verder gelden de nationale antimisbruikmaatregelen die, waar nodig, worden toegepast.
Welke maatregelen moet Aruba nemen om tegemoet te komen aan de zorgen van de Europese Commissie? Hebt u zicht op nieuwe wetgeving met betrekking tot de Arubaanse Vrijgestelde Vennootschap (AVV) en hebt u een beeld in hoeverre deze wetgeving gaat bijdragen aan het verdwijnen van Aruba van de zwarte lijst?
Aruba heeft toegezegd om het «transparency regime» in te trekken. Helaas werd de deadline van 1 januari 2019 niet gehaald. De wetswijziging ligt nu voor bij de Staten van Aruba en zal, naar alle waarschijnlijkheid, binnenkort worden aangenomen. In dat geval zal Aruba tijdens de Ecofin Raad van 16 mei van de zwarte lijst worden gehaald.
Op welke wijze heeft de Europese Commissie vorm gegeven aan haar open dialoog en overleg met Aruba?
De experts van de Europese Commissie hebben direct contact met de experts van Aruba. Verder heeft de Commissie een bijeenkomst georganiseerd voor de Caribische eilanden, waaronder Aruba, om het proces over de zwarte lijst verder uit te leggen.
Heeft de Nederlandse regering ondersteuning verleend aan de regering van Aruba? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Aruba is zelf verantwoordelijk voor zijn fiscale regels en heeft vorig jaar met de Commissie de conceptwetswijzigingen doorgenomen. Ondersteuning van Nederlandse kant was niet nodig. Wel heeft er op ambtelijk niveau contact plaatsgevonden tussen Nederland en Aruba over de zwarte lijst.
Eenzijdige besluiten van Zorgverzekeringskantoor Caribisch Nederland inzake patiëntenvervoer tussen Saba en Sint Maarten |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de autoriteiten van Saba niet door het Zorgverzekeringskantoor Caribisch Nederland (ZVK) zijn betrokken in de besluitvorming rond het patiëntenvervoer tussen Saba en Sint Maarten?1 Zo ja, wat was precies de reden waarom ZVK Saba hierbij niet heeft betrokken?
Dit bericht is mij bekend. De besluitvorming waarover wordt gesproken betreft twee onderdelen van de route die patiënten afleggen als zij voor een medisch behandeling van het eiland af moeten. Het eerste deel gaat over het wegtransport van en naar behandelingscentra op het eiland en van en naar de luchthaven. Het tweede deel over de chartervluchten tussen Saba en Sint Maarten. Ik zal hierna nader ingaan op deze twee onderdelen.
Het zorgverzekeringskantoor (ZVK) is een uitvoeringsorgaan van VWS dat de toegankelijkheid van medische zorg regelt voor alle inwoners van de BES (Bonaire, Sint Eustatius, Saba), waaronder de logistiek voor de medische uitzendingen. De openbare lichamen hebben hierbij geen rol, omdat het ZVK van doen heeft met een contractpartij ter zake. In geval een patiënt voor medische behandeling wordt uitgezonden kan op verzoek van de verwijzende arts worden voorzien in speciaal transport van en naar het vliegveld. Dit is met name voor verzekerden die in een rolstoel voortbewegen, dan wel fysiek niet in staat zijn zelfstandig naar het vliegveld te gaan. Dit is geregeld in de «Regeling aanspraken zorg BES». Het ZVK heeft hiervoor een gespecialiseerd transportbedrijf gecontracteerd.
De hierboven genoemde regeling is niet veranderd of aangepast. Het ZVK heeft ook de taak te letten op de doelmatigheid en rechtmatigheid van de zorg bij het uitvoeren van deze regeling. Hierover voert het ZVK gesprekken met de zorgaanbieders waar het ZVK zorg contracteert, waaronder het gespecialiseerde transport bedrijf in deze. Over de inzet van gespecialiseerd transport zijn ook de medical centers van Saba en Sint Eustatius geïnformeerd. Daarbij worden patiënten geïnformeerd over hun behandeling en de route en voorwaarden van hun medische uitzending.
Het tweede deel van de vraag gaat over de inzet van charters voor vluchten tussen Saba en Sint Maarten. Tot voor kort werden voor medische uitzendingen de vluchten van Winair ingezet. Het ZVK ontving aanhoudend klachten van patiënten en verwijzers over de beperkte beschikbaarheid van stoelen op de vluchten van Winair. Daarom heeft het ZVK eind 2018 onderzoek gedaan naar alternatieven voor luchttransport. Uit deze evaluatie kwam naar voren dat de Sint Maartense luchtvaart maatschappij Sint Maarten Airways (SXM Airways) over de benodigde landvergunning beschikt en kon worden ingezet voor medische uitzendingen vanaf Saba. Alvorens over te gaan om deze vluchten in te zetten heeft het ZVK gesprekken gevoerd met de belangrijkste partijen op het gebied van zorg en bestuur van Saba. Pas nadat die gesprekken hebben plaatsgevonden heeft het ZVK per 1 maart jl. de SXM Airways ingezet voor medische uitzendingen.
Deelt u de mening dat juist met het oog op het behartigen van de belangen van kleine gemeenschappen, zoals die in Caribisch Nederland, lokale overheden extra zorgvuldig geïnformeerd en betrokken dienen te worden bij de te nemen besluiten? Zo nee, waarom niet?
Het goed en zorgvuldig informeren van alle partijen die betrokken zijn bij een medische uitzending is uitermate belangrijk. Dit zijn primair de patiënten die worden uitgezonden en de verwijzende zorgverlener/zorgorganisatie. Daarnaast hecht ik belang aan goede communicatie met de openbare lichamen. Daarom blijven ZVK en VWS in gesprek met OLS over de medische uitzendingen. In gevallen waarbij wijziging van wet- en regelgeving ingrijpend effect hebben op de inwoners van de BES-eilanden worden de openbare lichamen geconsulteerd, maar daar was in dit geval geen sprake van.
Wat is uw oordeel over de gewenste zorgvuldigheid van de handelwijze van ZVK jegens de autoriteiten van Saba? Deelt u de mening dat het als onzorgvuldig te kwalificeren valt dat Saba pas na inwerkingtreding van de nieuwe regels en via derden geïnformeerd is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat ZVK pas na klachten van het Openbaar Lichaam Saba de bevolking van Saba via een persbericht heeft geïnformeerd? Zo ja, wat vindt u van deze handelwijze? Deelt u de mening dat zowel de autoriteiten als de bewoners van Saba beter over de gevolgen van de gewijzigde regels voor patiëntenvervoer hadden moeten worden geïnformeerd?
Het kantoor van het ZVK op Saba informeert alle patiënten degelijk en zorgvuldig over de regels en voorwaarden bij verwijzing voor behandeling naar het buitenland. Het persbericht dat het ZVK heeft gepubliceerd is inderdaad als reactie op het artikel over de vragen van het bestuurscollege van Saba. Alle patiënten die het betrof zijn geïnformeerd.
In hoeverre bent u als coördinerend bewindspersoon betrokken geweest bij de totstandkoming van de nieuwe regels inzake patiëntenvervoer van en naar Saba? Heeft u hierover contact gehad met de Rijksvertegenwoordiger? Is u bekend of de Rijksvertegenwoordiger hierover contact heeft onderhouden met het Openbaar Lichaam Saba?
Zoals bij vraag 2 al is toegelicht, er is geen sprake van wijziging van wet- en regelgeving, noch aanscherping van bestaande wettelijke regelingen, waardoor de Rijksvertegenwoordiger geen rol heeft in het geheel.
Bent u bereid om, naar aanleiding van dit voorval en de eerdere soortgelijke voorvallen, het communicatiebeleid van de Rijksdienst Caribisch Nederland aan te passen, zodat de lokale overheden van Caribisch Nederland voortaan standaard worden betrokken bij en geïnformeerd over de totstandkoming van besluiten die de inwoners van Caribisch Nederland raken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om vergelijkbare klachten in de toekomst te voorkomen?
Zoals in het antwoord bij vraag 2 al is aangegeven voeren het ZVK en VWS gesprekken met OLS over de medische uitzendingen van de inwoners van Saba. Dit was immers ook de aanleiding om opties voor andere vliegtuigmaatschappijen te onderzoeken. Alleen in geval van wijzigende wet- en regelgeving die de inwoners van het eiland treffen worden lokale overheden geconsulteerd bij het te nemen besluit. Dat verandert niet door het aanpassen van het communicatiebeleid van de Rijksdienst Caribisch Nederland. Het lijkt mij dan ook verstandig om deze formele werkwijze te blijven hanteren en niet ook nog onderdeel te maken van het communicatiebeleid. Daarnaast hebben grote uitvoerende diensten zoals het ZVK een eigen woordvoerder, mede vanwege de specifieke taakstelling en vaktechniek die worden gebruikt bij het uitvoeren van hun werk. Overigens wordt wel nauw samengewerkt met de afdeling communicatie van RCN.
Bent u bereid om deze vragen vóór 1 mei 2019 te beantwoorden?
Ja.
De verlopen vergunning voor medisch noodtransport vanaf Sint Eustatius |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de traumahelikopter van Sint Eustatius en Saba geen nachtvluchten meer mag uitvoeren door het verlopen van de noodzakelijke vergunningen?1 Zo ja, hoe heeft dit precies kunnen gebeuren?
Ja. Voor het gebruik van een vliegoperatie buiten de reguliere openstellingstijden (tussen 21:00 en 07:00 uur) op de luchthaven op Sint Eustatius zijn twee ontheffingen noodzakelijk: een ontheffing ex artikel 39 Luchtvaartwet BES (LVW BES) voor een ruimer gebruik door de exploitant van de luchthaven, en een ontheffing ex artikel 40 LVW BES voor gezagvoerders van de betreffende luchtvaartuigen voor hetzelfde medegebruik.
De ontheffing ex artikel 39 LVW BES liep in december 2017 af. De luchthaven, evenals National Helicopters Inc., werden eerder door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) gewezen op het tijdig aanvragen van een verlenging alsook op het feit dat zonder beide ontheffingen geen gebruik mocht worden gemaakt van de luchthaven. National Helicopters Inc. vroeg in november 2017 verlenging van de artikel 40 LVW BES ontheffing aan. Deze ontheffing beslaat de periode van 7 december 2017 tot 1 december 2019.
Bij een administratieve controle, uitgevoerd op 21 januari 2019, is niet gebleken dat de luchthaven na december 2017 om verlenging van de artikel 39 LVW BES ontheffing had verzocht. Zowel de luchthaven als National Helicopters Inc. zijn daarop geïnformeerd dat zonder de artikel 39 LVW BES ontheffing de luchthaven tussen 21:00 en 07:00 uur niet mocht worden gebruikt. De betreffende helikopter is vervolgens uitgeweken naar Saba om toch direct medische vluchten uit te kunnen voeren.
Zijn u gevallen bekend waarin het ontbreken aan adequaat nachtelijk transport naar het ziekenhuis van Sint Maarten heeft geleid tot ernstige medische complicaties? Kunt u aangeven hoe op dit moment wordt voorzien in nachtelijke medische spoedhulp op Sint Eustatius en Saba?
Uit navraag bij de openbare lichamen Saba en Sint Eustatius is gebleken dat er geen medische complicaties zijn opgetreden ten gevolge van de ontstane situatie.
Bent u bereid om de afgifte van de noodzakelijke vergunningen zo spoedig mogelijk af te ronden? Bent u daarnaast bereid maatregelen te treffen om herhaling te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Om de luchthaven van Sint Eustatius tussen 21:00 uur en 07:00 uur voor noodzakelijke medische vluchten te kunnen gebruiken en om de helikopter weer in de op Sint Eustatius gevestigde hangaar onder te kunnen brengen, heeft de ILT tijdelijk en versneld het verzoek, zoals op 22 januari 2019 door het openbaar lichaam ingediend, om ontheffing ex artikel 39 LVW BES op 31 januari 2019 aan de exploitant van de luchthaven verleend. Deze ontheffing is geldig tot 1 maart 2019.
De ontheffing is tijdelijk afgegeven omdat deze ontheffing vanwege het maatschappelijk belang met spoed diende te worden verlengd. De aanvraag wordt voor 1 maart 2019 formeel beoordeeld, alvorens er een ontheffing voor een langere periode kan worden afgegeven.
Naar de vraag waarom niet over is gegaan tot aanvraag na de eerste verwittiging van de ILT in december 2017 loopt intern onderzoek bij het openbaar lichaam Sint Eustatius. Als onderdeel van de ingezette acties naar aanleiding van de Tijdelijke Wet Taakverwaarlozing wordt de ambtelijke organisatie gereorganiseerd, en waar nodig opgeleid, en worden werkprocessen herzien. Het proces tot verlenen van vergunningen is daar onderdeel van.
Het bericht ‘Caribische eilanden kunnen grotere toestroom Venezolanen verwachten’ |
|
Achraf Bouali (D66), Maarten Groothuizen (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Caribische eilanden kunnen grotere toestroom Venezolanen verwachten»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat UNHCR verwacht dat het aantal Venezolaanse asielzoekers en vluchtelingen volgend jaar zal oplopen tot 220.000, terwijl u in uw brief2 aan de Kamer aangeeft geen aanwijzing te hebben voor een (aanstaande) grote migrantenstroom richting het Caribische deel van het Koninkrijk?
De schatting van UNHCR dat het aantal Venezolaanse asielzoekers en vluchtelingen zal toenemen van 146.900 in september 2018, tot 221.857 in december 2019, heeft betrekking op het gehele Caribisch gebied, waartoe UNCHR naast het Caribisch deel van het Koninkrijk ook onder andere Trinidad en Tobago, de Dominicaanse Republiek en Guyana rekent. De verwachte toename zal zich volgens UNCHR, op basis van recente migratiepatronen en individuele pull factoren, voornamelijk manifesteren in Guyana en op Trinidad & Tobago. Over een (mogelijke) verwachte toename van Venezolaanse asielzoekers en vluchtelingen op Aruba en Curaçao verschaft de UNHCR in het betreffende Regional Refugee and Migrant Response Plan for Refugees and Migrants from Venezuela geen cijfermatige gegevens.
Op basis van de betreffende schattingen van UNHCR, die betrekking hebben op het gehele Caribisch gebied, kan ik dus niet concluderen dat er aanwijzingen zijn voor een (aanstaande) grote migrantenstroom richting het Caribische deel van het Koninkrijk. De cijfers van de Kustwacht over het gehele jaar 2018 lieten zien dat in totaal 238 personen zijn onderschept. Het ging daarbij om 44 personen bij Aruba, 186 personen bij Curaçao en 8 personen bij Sint Maarten. Dit is een afname ten opzichte van 2017, toen de Kustwacht in totaal 326 personen onderschepte. Hierbij dient wel de kanttekening worden gemaakt dat in 2018 het reguliere verkeer tussen Venezuela en Aruba, Bonaire en Curaçao tot en met 7 april 2018 verstoord was als gevolg van de door de Venezolaanse regering eenzijdig opgeworpen grensblokkade. Overigens onderschepte de Kustwacht in 20193 tot dusverre in totaal 6 personen (allen bij Curaçao).
Klopt het dat de UNHCR-vertegenwoordiger op Curaçao is weggestuurd door de lokale autoriteiten? Wat is daarvoor de reden? Welke gevolgen heeft dit?
Nee. UNCHR heeft aangegeven dat het in maart 2018 uiteindelijk zelf besloot de betreffende vertegenwoordiger over te plaatsen naar Aruba. Navraag bij Curaçao en UNHCR leert dat er geen eenduidige lezing bestaat over de betreffende reden voor dit besluit. UNHCR is op dit moment niet formeel vertegenwoordigd op Curaçao en voert derhalve geen operationele werkzaamheden aldaar.
Hoeveel procent van de Venezolaanse asielzoekers en vluchtelingen wordt op dit moment opgevangen in omliggende landen en hoeveel worden opgevangen door Curaçao en Aruba?
Volgens cijfers van UNHCR zijn er sinds 2014 bijna vierhonderdduizend Venezolaanse asielzoekers in de Caribische regio. Meer dan tweehonderdduizend Venezolanen zochten afgelopen jaar asiel in onder andere Peru, de VS en Brazilië. UNCHR maakt hierbij wel de kanttekening dat veel landen in de regio speciale procedures hebben buiten de gebruikelijke asielregistratie. Zo worden er bijvoorbeeld tijdelijke verblijf- en werkvergunningen voor Venezolanen afgegeven. Het is niet bekend hoeveel procent van de Venezolanen wordt opgevangen in omliggende landen of op Curaçao en Aruba.
Hoe wordt de 5,1 miljoen euro die door het kabinet beschikbaar is gesteld voor regionale hulpverzoeken besteed? Hoe wordt gewaarborgd dat dit geld ook op de juiste manier en aan de juiste dingen wordt besteed? Is daar toezicht op?
De 5,1 miljoen euro die door het kabinet in 2018 ter beschikking is gesteld, wordt besteed via UNHCR (EUR 0,5 mln.), het Nederlandse Rode Kruis en de Internationale Federatie van het Rode Kruis (EUR 0,6 mln.) en IOM (EUR 4 mln.). Deze internationale organisaties hebben uitvoeringscapaciteit in de diverse landen in de regio rond Venezuela, hebben het overzicht van de hulpbehoeften in de diverse landen en zijn in staat om te bepalen waar de noden en hulpbehoeften het grootst zijn. Het gaat om professionele humanitaire organisaties, waarmee Nederland al lang samenwerkt. De organisaties rapporteren over hoe middelen besteed worden en hoe programma's worden uitgevoerd. Daarnaast nemen medewerkers van het Ministerie van Buitenlands Zaken deel aan missies van de betreffende organisaties.
Hoe staat het specifiek met de gelden die beschikbaar zijn gesteld door het kabinet als gevolg van een bijstandsverzoek van Curaçao voor vreemdelingendetentie? Hoe houdt Nederland er toezicht op dat deze vreemdelingendetentie voldoet aan de gestelde internationale normen en mensenrechtenstandaards?
Het Ministerie van Justitie van Curaçao werkt aan een actieplan om de verbouwing en inrichting van aanvullende detentiecapaciteit te realiseren. In december 2018 is het eerste onderdeel van dit actieplan – ontwikkeld met behulp van het Rijksvastgoedbedrijf – door Curaçao met Nederland gedeeld, hetgeen toeziet op de verbouwing en verbetering van het mannenblok in de vreemdelingenbarakken van het SDKK. Deze werkzaamheden en verbeteringen zijn urgent, gelet op recente ontsnappingen uit de vreemdelingenbarakken. Mede op basis van de druk op de vreemdelingendetentie van Curaçao, een verzoek van de Minister van Justitie van Curaçao en de betekenisvolle stappen die Curaçao met behulp van het Rijksvastgoedbedrijf heeft gezet, hebben de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en ik in december 2018 besloten om 80 procent van de betreffende gelden naar Curaçao over te maken.
Met Curaçao is de afspraak gemaakt dat het medio februari het volledige actieplan dat toeziet op uitbreiding en verbouwing van de vreemdelingen-detentiecapaciteit op de lange termijn zal delen met Nederland. De Minister van Justitie van Curaçao heeft Nederland in december 2018 beloofd dat Curaçao bij de totstandkoming en de uitvoering van het betreffende actieplan recht zal doen aan de afspraak dat de locatie en het regime van de vreemdelingendetentie dienen te voldoen aan de internationale normen en dat de vreemdelingen toegang hebben tot juridische bijstand en (eventuele) medische zorg. Zodra het volledige actieplan is ontvangen, zullen Nederlandse experts – op verzoek van Curaçao – nagaan in hoeverre dit actieplan voldoende waarborgen bevat om te voldoen aan de gestelde internationale normen en mensenrechtenstandaarden.
Op welke gebieden geeft Nederland momenteel ondersteuning aan Curaçao? Welke ondersteuning geeft Nederland aan Aruba? Wordt er ook specifieke ondersteuning gegeven in de ontwikkeling en opbouw van een asielprocedure op Aruba en Curaçao? Hoe verloopt de samenwerking tussen de Nederlandse experts en de autoriteiten op Curaçao en Aruba?
De ondersteuning aan Curaçao en Aruba is inmiddels op diverse manieren op verschillende terreinen tot stand gekomen. Zo hebben diverse Nederlandse diensten en departementen begin juni 2018 een werkbezoek gebracht aan Curaçao en Aruba, gericht op de doorontwikkeling van het Curaçaose migratiebeleid en de processen voor de afhandeling van grotere aantallen migranten. Op verzoek van de Minister van Justitie van Curaçao hebben experts van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in augustus 2018 tevens een meerdaags vervolgbezoek gebracht aan Curaçao. Dit bezoek richtte zich op het optimaliseren van de artikel 3 EVRM aanvraagprocedure van Curaçao.
In november 2018 heeft dit bezoek een vervolg gekregen toen Curaçaose experts een meerdaags bezoek hebben gebracht aan de Nederlandse betrokken diensten. In december hebben experts van Aruba een soortgelijk werkbezoek gebracht aan Nederland. De samenwerking tussen de Nederlandse experts en de autoriteiten van Curaçao en Aruba wordt als prettig en constructief ervaren.
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van 14 september 2018 van de leden Groothuizen en Diertens, waarin u schrijft dat de artikel 3 EVRM-procedure op Curaçao mogelijk moet worden aangepast?3 Hoe staat het daarmee? Zijn de aanpassingen gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt dit in de praktijk ook correct uitgevoerd? Hoe zit dit op Aruba?
De regering van Curaçao heeft de Nederlandse regering op 10 januari jl. op basis van artikel 36 Statuut (onderlinge hulp en bijstand) een aanvullend verzoek om ondersteuning gedaan.
In het ondersteuningsverzoek richt Curaçao zich onder meer op het optimaliseren van de artikel 3 EVRM beschermingsprocedure, zodat deze in lijn is met de internationale verplichtingen. Het kabinet heeft toegezegd op een positieve en constructieve manier te bezien op welke wijze in alle redelijkheid tegemoet gekomen kan worden aan de verzoeken. In aanvulling op de wederzijdse werkbezoeken in 2018 wordt op dit moment door het Ministerie van Justitie en Veiligheid bezien op welke wijze het technische bijstandsverzoek nader kan worden ingevuld door onder andere het leveren van expertise om de bestaande procedures en de inrichting van versnelde procedures in Curaçao internationaal bestendig te maken. Aruba is partij bij het Vluchtelingenverdrag en heeft een asielprocedure ingericht. De Arubaanse Minister van Justitie heeft op 1 februari jl. een technisch bijstandsverzoek ingediend voor tijdelijke ondersteuning van de Arubaanse vreemdelingenketen middels opleidingen en training ten behoeve van het optimaliseren van de asielprocedure.
Welke rol speelt Nederland, gelet op artikel 43 van het Statuut, bij het waarborgen van het fundamentele mensenrecht op non-refoulement? Wat zou Nederland nog meer kunnen doen om te waarborgen dat fundamentele mensenrechten met betrekking tot asielzoekers en vluchtelingen worden nageleefd? Denkt u dat bij een (verdere) verslechtering van de situatie voor asielzoekers en vluchtelingen op Aruba en Curaçao in de toekomst een interventie noodzakelijk zal zijn? Hoe monitort u de situatie?
Het recht op non-refoulement is ingevolge de jurisprudentie van het Europees Hof onderdeel van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dit is een verdrag dat geldt voor het gehele Koninkrijk, dus ook voor de Caribische landen. Uit artikel 43, eerste lid, van het Statuut volgt dat elk van de vier autonome landen van het Koninkrijk zelf zorg draagt voor de verwezenlijking van mensenrechtelijke verplichtingen. Het waarborgen van mensenrechten is op grond van artikel 43, tweede lid, een aangelegenheid van het gehele Koninkrijk. Bij de verwezenlijking van mensenrechten kan een land van het Koninkrijk de hulp inroepen van andere landen van het Koninkrijk. Deze stap is op 10 januari 2019 door Curaçao gezet, door een bijstandsverzoek aan Nederland te richten waarin het land ondersteuning vraagt op verschillende onderdelen van de vreemdelingenketen en bij de naleving van internationale verplichtingen. De respons op dit bijstandsverzoek wordt momenteel door het kabinet vormgegeven en biedt de gelegenheid om Curaçao te ondersteunen om het recht op non-refoulement op een adequate manier te beschermen.
Hoeveel asielaanvragen van Venezolanen zijn er in 2016, 2017 en 2018 in Nederland gedaan? Hoeveel daarvan hebben tot inwilliging geleid? Hoeveel zijn afgewezen? Hoeveel zijn nog in behandeling? Is het inwilligingspercentage vergelijkbaar met andere landen? Zo niet, hoe verklaart u dit?
Op basis van welke (landen)informatie wordt door de IND besloten over het al dan niet toekennen van asiel aan Venezolanen? Is deze informatie, naar uw oordeel, voldoende?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is bekend met de rapporten van onder andere Amnesty International, het onafhankelijke panel van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS), de Inter-Amerikaanse Commissie en de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten over mensenrechtenschendingen in Venezuela. In deze rapporten wordt ook melding gemaakt over buitensporig geweld tegen demonstranten en arbitraire detentie. Nederland en de Europese Unie spreken Venezuela hier bilateraal en in multilaterale gremia op aan en roepen op om mensenrechten te respecteren.
Iedere asielaanvraag wordt individueel getoetst door de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND), daarbij wordt uitgegaan van het relaas van de persoon en gekeken of en zo ja, hoe dit leidt tot vervolging in de zin van het VN Vluchtelingenverdrag dan wel of er bij terugkeer een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 EVRM is. De IND maakt daarbij gebruik van een breed scala aan openbare bronnen, bijvoorbeeld de rapporten van het US Department of State, Foreign en Commonwealth Office van het Verenigd Koninkrijk, Immigration en Refugee Board van Canada en diverse rapporten van de VN en andere ngo’s, zoals Amnesty International en Human Rights Watch. Deze informatie is naar het oordeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid afdoende om de asielrelazen goed te kunnen beoordelen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft nog nooit een ambtsbericht over Venezuela opgesteld. Reden daarvoor is onder meer dat er goede, openbare en complete bronnen zijn die de situatie in Venezuela beschrijven waarmee de asielverzoeken goed afgehandeld kunnen worden. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid vraagt het Ministerie van Buitenlandse Zaken om een ambtsbericht als er in Nederland een hoog aantal asielaanvragen wordt ingediend van personen uit een bepaald land en in de asielaanvragen een bepaalde complexiteit of problemen worden gezien die niet afdoende beschreven zijn in andere openbare bronnen. Voor Venezuela speelt dit op dit moment niet.
Bent u bekend met de landeninformatie dat er in Venezuela op grote schaal mensen arbitrair worden gedetineerd, gemarteld en zelfs standrechtelijk worden geëxecuteerd vanwege hun politieke overtuiging en deelname aan protesten? Van wanneer dateert het laatste ambtsbericht over Venezuela? Deelt u de mening dat het goed zou zijn om een (geactualiseerd) ambtsbericht te laten opstellen gelet op de huidige situatie waarin het land verkeert?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn er plannen om een landenrapport op te laten stellen door het European Asylum Support Office (EASO)? Zo nee, waarom niet? Op welke manier is er binnen Europa overleg over de situatie in Venezuela, de mensenrechtensituatie aldaar, en de mogelijk effecten op het aantal asielaanvragen in Europa?
Voor zover het Ministerie van Justitie en Veiligheid bekend heeft EASO vooralsnog geen plannen voor een rapport over Venezuela. In de afweging van EASO worden verschillende factoren meegewogen, waaronder beschikbare budget en prioritering voor het strategisch netwerk. Uit de instroomcijfers van het aantal Venezolaanse asielzoekers binnen de Europese landen blijkt dat het gaat om een beperkt aantal mensen in een beperkt aantal landen. De landen waar de instroom plaats vindt hebben niet aangegeven dat zij van EASO een landenrapport over de situatie of advies over de afdoening van de aanvragen nodig hebben. Daar komt mede bij dat de openbare informatie van diverse bronnen afdoende is voor de behandeling van de asielaanvragen.
De situatie in Venezuela, waaronder de mensenrechtensituatie, wordt met regelmaat besproken in verschillende EU-fora, waaronder de Raadswerkgroep voor Latijns-Amerika en het Caribisch gebied en in de Raad Buitenlandse Zaken. Dit is terug te zien in de verschillende verklaringen die namens de EU uitgaan en in de EU-interventies tijdens de Mensenrechtenraad in Geneve.
Hoeveel Venezolanen zijn er in 2018 de toegang geweigerd (al dan niet als toerist) tot Nederland en teruggestuurd naar Venezuela, Aruba, Curaçao of andere landen, en waren hieronder kinderen? Worden Venezolanen bij aankomst in Nederland op dit moment geïnformeerd door de KMar en/of IND over hun rechten en de mogelijkheden om asiel aan te vragen? Zo ja, hoe beoordeelt u die praktijk en welke maatregelen kunt u nemen om te voorkomen dat mensen worden gefnuikt in hun recht om een asielaanvraag te doen?
In 2018 is aan afgerond 90 Venezolanen de toegang geweigerd waarvan minder dan 5 kinderen in de leeftijdscategorie tot en met 10 jaar.
In het kader van het grenscontroleproces controleert de Koninklijke Marechaussee (KMar) of een persoon de toegang kan worden verleend tot Nederland. Als een persoon in dit proces te kennen geeft asiel te willen aanvragen dan zal dit conform de reguliere asielprocedure worden afgehandeld.
Het RST op Curaçao |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u uitsluiten dat door de interne managementproblemen in het Recherche Samenwerkingsteam (RST) op de Antillen belangrijke onderzoeken naar de verbodenheid tussen criminelen en de politiek, in het bijzonder naar de moord op politicus Helmin Wiels, zijn vertraagd of anderszins zijn beïnvloed?1
De samenwerking met partners van RST en TBO, nationaal en internationaal, verloopt naar behoren. Het RST en ook het Team Bestrijding Ondermijning (TBO) hebben succesvolle jaren achter de rug in de bestrijding van zware, georganiseerde criminaliteit en ondermijning. Overigens heeft de korpschef van het politiekorps Curaçao naar aanleiding van de berichtgeving in de media laten weten dat de samenwerking met het RST goed verloopt en dat het onderzoek naar de moord op de heer Wiels in het geheel niet is gefrustreerd.2
Waarom is zo lang gewacht met ingrijpen toen duidelijk werd dat de toenmalige teamleider van het RST niet goed functioneerde? Waarom is niet eerder geluisterd naar signalen van interne klokkenluiders? Kunt u toezeggen dat deze klokkenluiders als gevolg van hun melding, niet zullen worden benadeeld?
Op het moment dat het ministerie en de politie signalen hebben ontvangen, is er vanuit goed werkgeverschap waaraan ik zeer hecht, opvolging aan gegeven. De signalen die zijn ontvangen, waren niet eenduidig en niet terug te voeren op één enkele oorzaak. Ze zijn direct bespreekbaar gemaakt met de leiding van het RST en hebben geleid tot verschillende acties. Er zijn vanuit het ministerie en de politie gesprekken gevoerd met de leiding van het RST, ook ter plaatse. Ook zijn gesprekken gevoerd met medewerkers en is een teamcoach voor de leiding van het RST aangesteld. Verder wordt gewerkt aan harmonisatie en verduidelijking van de toepasselijke arbeidsvoorwaardelijke regelgeving, omdat deze regelgeving als onduidelijk werd ervaren.
Klopt het, dat het slechte topmanagement van het RST ook van negatieve invloed is geweest op het optreden van het anti-corruptie team TBO en ook op de samenwerking met lokale partners op Aruba, Curaçao en Sint Maarten en met de internationale partners in onder meer Italië en de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is de Tweede Kamer pas op de hoogte gebracht van de problemen bij het RST nadat klokkenluiders hulp bij de Nederlandse politiebond NPB hebben gezocht en het Algemeen Dagblad over de zaak heeft geschreven? Waarom hebt u niet eerder zelf de Tweede Kamer over deze zaak geïnformeerd?
Over relevante ontwikkelingen met betrekking tot het functioneren van het RST zal ik uw Kamer uiteraard blijven informeren. Zo wordt op basis van een opdracht van de ministers van Justitie van de landen gewerkt aan het ontwikkelen van een nieuwe visie op de recherchesamenwerking, die onder andere leidt tot een andere positionering van het RST. Voorzien is dat tijdens het volgende Justitieel Vierpartijenoverleg eind januari 2019 besluiten worden genomen over doorontwikkeling en positionering van het RST. Ik zal u over deze besluitvorming informeren.
Waarom is gekozen voor het aanstellen van een interim--chef teneinde de verstoorde relaties te herstellen? Zijn de verstoorde verhoudingen binnen het RST en is de samenwerking met de lokale en internationale partners ondertussen volledig hersteld? Zo nee, hoeveel tijd denkt u daarvoor nog nodig te hebben?
De vorige teamchef van het RST heeft besloten, na tien jaar betrokkenheid bij het Caribisch gebied, de in het antwoord op de vorige vraag genoemde doorontwikkeling van het RST over te laten aan een opvolger. Gezien de vele partijen betrokken bij de aanstelling van een teamchef van het RST is dit een langdurig proces. Daarop is besloten een al in het gebied werkzame functionaris met kennis van zaken van het RST en de lokale situatie, afkomstig van de Nederlandse politie, als interim--teamchef te benoemen. De samenwerking met de lokale korpsen is goed.
De afvalbranden op Sint Maarten |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de directe bedreiging van de volksgezondheid van de afvalbranden op Sint Maarten?1 Klopt het dat werknemers van de stortplaats, omwonenden en toeristen blootstaan aan giftige stoffen in de rook?
Ja, de berichten zijn mij bekend.
Bij de soms uitslaande branden op de vuilstort is sprake van forse rookontwikkeling, waar veel mensen hinder van ondervinden. De precieze samenstelling van de rook is mij nog niet bekend, maar zoals ik eerder heb gezegd, kan ik mij niet voorstellen dat de rook geen gevaar oplevert voor de volksgezondheid en vind ik het van het grootste belang dat er onderzoek naar plaatsvindt. Daarom heb ik Sint Maarten ondersteuning aangeboden bij het verrichten van metingen, een aanbod dat Sint Maarten inmiddels heeft geaccepteerd.
Klopt het dat eerdere metingen, waaruit blijkt dat de concentraties koolmonoxide, waterstofsulfide en andere schadelijke stoffen serieuze gezondheidsrisico’s vormen, geheim worden gehouden? Zo ja, waarom? Wanneer wist u precies van de uitkomsten van deze metingen en wat heeft u vervolgens met deze wetenschap gedaan? Bent u bereid om deze meetresultaten te publiceren en/of bij de autoriteiten van Sint Maarten aan te dringen op openbaarmaking van de uitkomsten van de metingen? Zo nee, waarom niet?
Het verrichten van metingen en het communiceren over de resultaten daarvan behoren primair tot de verantwoordelijkheden van het autonome land Sint Maarten. Ik heb evenwel van meet af aan, bij zowel de regering van Sint Maarten als de Wereldbank, aandacht gevraagd voor de consequenties van de branden op de vuilstort. Ik heb hun verzocht -in het belang van de volksgezondheid- de vuilstort met voorrang aan te pakken en de branden zo snel mogelijk te bestrijden. De metingen die de Wereldbank heeft gedaan richten zich op de situatie op de vuilstort zelf en zien op het treffen van de juiste voorbereidingen voor de aanpak van de branden. De Wereldbank rondt momenteel het definitieve onderzoeksrapport naar aanleiding van deze metingen af en zal dat op korte termijn aan Sint Maarten beschikbaar stellen. De regering van Sint Maarten maakt de resultaten openbaar, zodra het definitieve rapport beschikbaar is.
Om risico’s van de smeulende en rokende afvalberg voor de gezondheid voor omwonenden vast te stellen, zijn aanvullende metingen noodzakelijk. Daarom heb ik de regering van Sint Maarten aangeboden te ondersteunen bij het doen van metingen naar de impact van (de branden op) de vuilstort op de gezondheid. De regering van Sint Maarten heeft, via een verzoek om technische assistentie, te kennen gegeven hiervan gebruik te willen maken. De Milieu Ongevallen Dienst van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu zal deze metingen verrichten en Nederland zal de metingen bekostigen. De experts van het RIVM werken aan een plan van aanpak. De verwachting is dat de metingen in januari 2019 zullen plaatsvinden.
Klopt het dat het de autoriteiten van Sint Maarten de optie van een gesloten verbrandingsoven willen uitwerken, maar dat dit nog lang op zich laat wachten? Zo ja, betekent dit dat bewoners nog langer blootgesteld worden aan giftige stoffen? Bent u bereid om ervan af te zien dit als Landskwestie van Sint Maarten zélf te beschouwen en actief bij te dragen aan een snelle beheersing van de gezondheidsrisico’s? Zo nee, waarom niet?
Ik heb eerder publiekelijk aangegeven dat de vuilstort een groot probleem is dat 40 jaar is genegeerd en dat het een schande is dat deze vuilstort midden op het eiland voor zoveel overlast zorgt. Er is een onhoudbare situatie ontstaan, die is verergerd met het extra afval en puin als gevolg van de orkaan Irma in 2017. Behalve een bedreiging voor de volksgezondheid, levert de vuilstort ook een groot risico voor de van toerisme afhankelijke economie. Daarom heb ik het aanpakken van de afvalproblematiek als hoge prioriteit benoemd in de afspraken over de besteding van de wederopbouwmiddelen via het Trustfonds bij de Wereldbank. In de eerste stuurgroep-vergadering van het Trustfonds (d.d. 12 juni 2018) is dan ook goedkeuring gegeven aan het uitwerken van het «Emergency Debris Project», waarvan het beheersbaar maken van de vuilstort en de afvalbranden het belangrijkste onderdeel is. Voor dit project is USD 25 mln. gereserveerd. Met de experts van de Wereldbank wordt nu in parallelle sporen gewerkt aan een oplossingen voor de korte termijn (beheersing en bestrijding van de branden, opzet en invoering afvalmanagement) en lange termijn (duurzaam afvalmanagement). De Wereldbank ondersteunt Sint Maarten met expertise en extra capaciteit, zodat naar verwachting in 2019 met de invoering van duurzaam afvalmanagement kan worden aangevangen.
Iedereen wil nu meewerken aan een veilige een duurzame oplossing, maar het vergt een lange adem. Tijdens mijn bezoek aan Sint Maarten op 15 november jongstleden, heb ik er opnieuw op aangedrongen alles in het werk te stellen om tot de snelst mogelijke oplossingen te komen.
Daar waar er naast of in het verlengde van het project via de Wereldbank ondersteuning nodig is, ben ik bereid te bezien of en hoe ik daar invulling aan kan geven. Zo heb ik gedurende de maanden augustus en september van dit jaar een programmamanager voor het Ministerie van VROMI (verkeer, ruimtelijke ordening, milieu en infrastructuur) geleverd en ondersteun ik de overheid van Sint Maarten nu bij het verrichten van metingen naar de impact van emissies van de vuilstort op de volksgezondheid door het RIVM.
In de media hebben berichten gestaan over een aanbod van een verbrandingsoven als mogelijke oplossing voor het afvalprobleem. Sint Maarten heeft zich echter via de stuurgroep van het Trustfonds gecommitteerd aan de afspraken om te komen tot een structurele en duurzame oplossing. Voor zover mij bekend zijn er, vooruitlopend daarop, door Sint Maarten geen besluiten genomen over (deel)oplossingen.
Deelt u de mening dat dit ernstige gevaar voor de volksgezondheid zo snel mogelijk moet worden aangepakt? Klopt het dat de Wereldbank pas «ergens in de komende maanden» zal beslissen over een project om de branden te beëindigen en het afval te verwijderen? Zo ja, deelt u de mening dat dit van te weinig urgentie getuigt, gezien de ernstige gezondheidsschade die door de giftige rookwolken kan worden veroorzaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat neemt u zich voor om samen met de autoriteiten van Sint Maarten te doen om mensen hiertegen te beschermen?
Zie antwoord vraag 3.
De vluchtelingencrisis op Curaçao. |
|
Jasper van Dijk , Ronald van Raak |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur over de vluchtelingencrisis op Curaçao?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja. De betreffende uitzending schetst diverse beelden van de opgaven waarvoor het land Curaçao zich gesteld ziet op het terrein van migratiebeleid. Deze opgaven zijn – mede gelet op de kleinschaligheid van Curaçao – complex. Het kabinet heeft nadrukkelijk aandacht voor de zorgelijke ontwikkelingen in Venezuela en de consequenties voor Aruba, Bonaire en Curaçao. Nederland staat in nauw contact met de autoriteiten van onder meer Curaçao over onder andere het migratiebeleid en vreemdelingendetentie. Waar nodig en gevraagd is Nederland bereid bijstand te bieden aan Aruba en Curaçao. Zoals in antwoord op vraag 2 en 3 uiteengezet, heeft Curaçao ook reeds om bijstand gevraagd en wordt deze ondersteuning ook al door Nederland geboden. Nederland neemt daarbij echter geen verantwoordelijkheden van Curaçao over.
Is het waar dat Curaçao een hulpverzoek heeft gedaan aan Nederland? Zo ja, welke concrete hulp heeft Curaçao precies gevraagd?
Zoals vermeld in antwoord op de vragen van het lid Bosman (VVD)2, hebben de autoriteiten van Curaçao eind januari jl. – anticiperend op een verslechterende situatie in Venezuela – twee verzoeken om ondersteuning gedaan. Het eerste verzoek zag op een eventuele situatie waarin Curaçao de opvang van migranten en vluchtelingen zelf niet meer aan zou kunnen. Het kabinet ziet in dit verzoek vooral een wens om nog nauwer samen te werken in de voorbereiding op een eventueel noodscenario. Uitgangspunt daarbij blijft dat de toelating en uitzetting van vreemdelingen behoort tot de autonome verantwoordelijkheden van het land Curaçao. Het kabinet is hier ook in gesprekken met de regering van Curaçao uiterst duidelijk in geweest. Dat betekent echter niet dat de landen aan hun lot worden overgelaten. Ik heb de regering van Curaçao laten weten dat Nederland – mocht zo’n geval zich voordoen – waar mogelijk ondersteuning zal bieden, bijvoorbeeld in de vorm van kennis en expertise op het terrein van migratie. Deze ondersteuning is inmiddels op diverse manieren op verschillende terreinen tot stand gekomen. Zo hebben diverse Nederlandse diensten en departementen begin juni jl. een werkbezoek gebracht aan Curaçao, gericht op de doorontwikkeling van het Curaçaose migratiebeleid en de processen voor de afhandeling van grotere aantallen migranten. Op verzoek van de Minister van Justitie van Curaçao hebben experts van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in augustus tevens een meerdaags vervolgbezoek gebracht aan Curaçao. Dit bezoek richtte zich op het optimaliseren van de artikel 3 EVRM aanvraagprocedure om bescherming van Curaçao.
Het tweede verzoek zag op financiële ondersteuning voor de verbetering van detentiefaciliteiten voor vreemdelingen. In reactie op vragen van het lid Bosman over deze verzoeken heb ik uw Kamer op 22 mei jl. gemeld dat het kabinet hier in april jl. een financiële bijdrage van 132.000 euro voor beschikbaar heeft gesteld. Dit heeft begin september geleid tot een verzoek van Curaçao om de toezegde financiële bijdrage betaalbaar te stellen. Curaçao dient hier nog wel een concreet voorstel voor in te dienen dat in lijn is met internationale normen voor vreemdelingendetentie. Over de vormgeving van deze plannen worden momenteel gesprekken gevoerd met Curaçao.
Kunt u voldoen aan dit hulpverzoek? Zo nee, op welke manier kunt u wel hulp bieden in deze vluchtelingencrisis op Curaçao?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitsluiten dat het terugsturen van vluchtelingen naar Venezuela onderdeel is van de afspraken die zijn gemaakt tussen Nederland en Venezuela voor het weer openen van de grens, eerder dit jaar tussen Venezuela en Aruba, Curaçao en Bonaire?
Er is tijdens de onderhandelingen over het akkoord niet gesproken over het terugsturen van illegale migranten naar Venezuela. Dit is ook geen onderdeel van het akkoord dat n.a.v. het WOB-verzoek van Zembla is gepubliceerd op de website van de rijksoverheid3. Een van de gevolgen van de grenssluiting was wel dat het terugsturen van illegale migranten bemoeilijkt was en dit na het openen van de grenzen weer kon worden genormaliseerd.
Het rapport ‘Duurzame en betaalbare energie in Caribisch Nederland’ |
|
Rob Jetten (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de Mijnbouwwet BES voor Caribisch Nederland van kracht is sinds deze eilanden bijzondere gemeenten van Nederland zijn?
De Mijnwet BES voor Caribisch Nederland is in werking getreden in 2014.
Deelt u de mening dat het verlenen van een geothermische opsporingsvergunning op Caribisch Nederland via het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) moet lopen en vervolgens in de Staatscourant moeten worden gepubliceerd?
De Mijnwet BES bevat geen regelgeving voor het opsporen en winnen van geothermie. Dat betekent dat ik voor de BES-eilanden niet aangewezen ben als vergunningverlener. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij het maar het openbaar lichaam van Saba. Ik zal bezien hoe de vergunningverlening rond geothermie voor de BES eilanden verankerd kan worden en of daarbij een aanpassing van de Mijnwet BES gewenst is. Ik zal hierover samen met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overleg treden met de betrokken openbare lichamen.
Geothermie kan op de BES-eilanden een belangrijke rol spelen in de verduurzaming van de elektriciteit. Een eerdere studie van TNO uit 2012 heeft wel kanttekeningen geplaatst bij het ontwikkelen van geothermie voor elektriciteitsproductie. Zo is het bijvoorbeeld de vraag of elektriciteitsopwekking met geothermie op Saba wel economisch winbaar is gezien de beperkte vraag. Het is belangrijk dat ook op de BES-eilanden de ontwikkeling van geothermie op een veilige en milieuvriendelijke manier wordt uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het verlenen van een geothermische opsporingsvergunning aan Teranova door het bestuurscollege van Saba niet in lijn is met de bovengenoemde regelgeving, omdat deze niet is verleend door het Ministerie van EZK en niet is gepubliceerd in de Staatscourant? Zo ja, waarom is de vergunningverlening niet via het wettelijk voorgeschreven traject verlopen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Als de verleende opsporingsvergunning niet via het wettelijk voorgeschreven traject is verlopen, wat is dan het gevolg voor de rechtsgeldigheid?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het algemeen overleg Mijnbouw op 26 september 2018?
Nee, vanwege interdepartementale afstemming is dit niet gelukt.