Het bericht ‘Bouw van duizenden woningen op pauzeknop door stijgende bouwkosten’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bouw van duizenden woningen op pauzeknop door stijgende bouwkosten»?1
Ja.
In hoeverre verwacht u dat er, naast de genoemde woningbouwprojecten in het artikel, nog meer projecten op de tocht komen te staan?
Uit het artikel blijkt dat er een aantal knelpunten is, waardoor woningbouwprojecten vertraging oplopen of komen stil te staan. Knelpunten zoals procedures en vergunningen zijn bij mij bekend. Een woningbouwproject heeft momenteel gemiddeld een doorlooptijd van 10 jaar. Dat is lang. Ik stuur u begin volgend jaar een plan om de doorlooptijd van woningbouwprojecten structureel te verkorten.
Naast bestaande knelpunten zijn ook de economische omstandigheden onzekerder geworden. Hierbij gaat het om hogere bouwkosten maar ook om een stijgende rente. De stijgende rente zorgt er voor dat potentiële kopers minder kunnen lenen en er minder rendement is voor investeerders. Wanneer er onvoldoende woningen door deze hoge kosten worden gekocht kan een project worden uitgesteld.
De omstandigheden zijn onzeker, ik waag me daarom niet aan inschattingen over hoeveel woningbouwprojecten hierdoor mogelijk beïnvloed worden. Wel hou ik nadrukkelijk vinger aan de pols. Ik ben continu in gesprek met bouwers, ontwikkelaars, investeerders, provincies, gemeenten, corporaties en andere marktpartijen en maatschappelijke organisaties.
Kunt u reageren op het feit dat meer dan de helft van het aantal vertraagde woningbouwprojecten het gevolg is van lange procedures?
Ik beantwoord deze vraag in samenhang met vraag 5.
Welke verklaring heeft u voor het feit dat nagenoeg alleen woningen in woontorens en hoogbouw door bouwkostenstijgingen zijn vertraagd, tegenover een beperkte vertraging van het aantal eengezinswoningen?
Op basis van de laatste indexeringen van grondstofprijzen van Bouwend Nederland is dat verschil in kostenstijgingen voor hoogbouw en laagbouw en de verder impact op het bouwproces niet duidelijk te zien. Daarom kunnen wij ook geen duidelijke verklaring geven voor het genoemde verschil.
We hebben signalen dat hoogbouw door zijn aard eerder vertraging kan oplopen dan laagbouw. Laagbouwprojecten zijn gemakkelijker faseerbaar, zodat doorgebouwd kan worden als er onvoldoende bouwcapaciteit is, materiaaltekort of de vraag tegenvalt. Bij hoogbouw is meer sprake van «alles of niets», je zet geen halve toren neer. Daarbij is het mogelijk dat de vraag naar duurdere woningen als eerste terugloopt bij veranderende economische omstandigheden, hoogbouw is daar eerder vatbaar voor.
De bouwkosten zijn daarnaast mede door de stijgende materiaal- en energiekosten opgelopen. Als reactie hierop is Intentieverklaring «Samen doorbouwen in onzekere tijden« gezamenlijk opgesteld. Daarin hebben partijen naar elkaar uitgesproken om ervoor te zorgen dat er ook ten tijde van onzekerheden en stijgende bouwkosten kan worden doorgebouwd.
Zijn bij u nog andere redenen bekend waardoor de bouw van eengezinswoningen vertraagd wordt behalve de genoemde stikstofproblemen?
Het realiseren van woningbouwprojecten – waaronder de bouw van eengezinswoningen – kent inderdaad vaak een lange – en wat mij betreft een te lange – doorlooptijd. Er is een groot aantal redenen waardoor het proces van woningbouwontwikkeling – kan worden vertraagd.
De woningbouw wordt onder meer vertraagd door de lange doorlooptijd van processen en procedures bij onder meer bestemmingsplannen en vergunningenverlening. Ook hebben we in Nederland te maken met aanhouden hoge bouwprijzen, met beperkte beschikbaarheid van materiaal, de rentestijging en de krapte op de arbeidsmarkt.
Daarbij moeten procedures ook zorgvuldig worden doorlopen, worden de beginselen van het behoorlijk bestuur gerespecteerd en is er ruimte nodig voor een zorgvuldige belangenafweging. Met actielijn twee 2 van Programma Woningbouw en de Wet versterking regie op de Volkshuisvesting zet ik in op het generiek versnellen de woningbouw. Om de bouwproductie te verhogen is het cruciaal dat ook wordt gewerkt aan het sneller, slimmer en efficiënter inrichten van de processen en procedures bij woningbouwontwikkeling.
Daarom kom ik dit jaar voor het kerstreces met een Plan van Aanpak om de woningbouw te versnellen. Ook heb ik middelen beschikbaar gesteld om capaciteit bij de gemeenten via de flexpoolregeling te vergroten.
Hoe gaat u voorkomen dat binnen bouwprojecten niet de juiste mix van woningen wordt gebouwd, zoals goedkope koop- en huurwoningen, om de businesscase dekkend te krijgen?
Gelet op de maatschappelijke behoefte is de doelstelling om tot en met 2030 600.000 betaalbare woningen te realiseren. Hierover zijn in oktober bestuurlijke afspraken gemaakt met de provincies. Deze doelstelling wordt tot en met begin 2023 op regionaal niveau en gemeenteniveau uitgewerkt tot regionale woondeals.
Met verschillende financiële regelingen, zoals de WBI, draagt het Rijk bij aan een dekkende businesscase.
Hoe gaat u sturen op het verschijnsel dat sommige ontwikkelaars liever de prijsontwikkelingen op de markt afwachten, voordat er nieuwe deals voor woningbouwprojecten worden gesloten?
Samen met provincies en gemeenten neem ik de regie op woningmarkt. In de regionale woondeals wordt de woningbouwprogrammering tot en met 2030 afgesproken door provincie, gemeenten en Rijk. Om deze aantallen woningen te realiseren zullen gemeenten de instrumenten die ze daarvoor hebben ook moeten inzetten. Zij moeten daarbij nauw samenwerken met marktpartijen.
Is de gemeente grondeigenaar, dan kan zij voorwaarden stellen bij de gronduitgifte, ook over de voortgang van woningbouwprojecten. Ik stimuleer dit middels de woondeal en met handreikingen, zoals de handreiking: «Vertraging voorkomen met grondbeleid», gemeenten nemen ook voorwaarden op die de voortgang van de woningbouw verzekeren.
Lang niet altijd heeft de gemeente zelf de grond in bezit waar de ontwikkeling op moet komen. Dan maakt de gemeente dikwijls afspraken in anterieure overeenkomsten met de grondeigenaar. Hierin kunnen ook afspraken over de voortgang worden opgenomen. Lukt het niet om met een grondeigenaar overeenstemming te bereiken over een anterieure overeenkomst, dan moet de gemeente een exploitatieplan vaststellen ten einde het kostenverhaal te verzekeren. In het exploitatieplan kan ook een fasering worden opgenomen. Op die manier kan een gemeente sturen op de voortgang van de woningbouw.
Heeft u in beeld hoe hoog de geplande woningbouwproductie is voor 2023 en de jaren daarna? Welke categorieën worden er gebouwd? Welke problemen zijn er bij de ontwikkeling van deze projecten?
In de ABF-rapportage plancapaciteit van voorjaar 2022 zien we 605.400 woningbouwplannen in de netto plancapaciteit voor de periode van 2022 tot en met 2025. Voor de periode van 2026 tot en met 2030 zien we 428.500 woningen in de netto plancapaciteit. Onlangs heb ik u een nieuwe ABF-rapportage toegestuurd.
Met de bestuurlijke woningbouwafspraken met de provincies van oktober 2022 hebben we de doelstelling uitgesproken om ruim 600.000 betaalbare woningen te realiseren. Het gaat om sociale huurwoningen, midden huurwoningen tot € 1.000 en betaalbare koopwoningen tot € 355.000. Deze doelstelling wordt vertaald naar de plannen.
Eventuele knelpunten in de ontwikkeling van de projecten kunnen opgenomen worden in de regionale woondeals. Eventuele extra knelpunten zullen via nog op te richten woondealtafels gesignaleerd en aangepakt worden.
Heeft u in beeld hoe deze bouwprojecten toch vlot getrokken kunnen worden? Bent u hier voldoende op toegerust?
Onlangs heeft u de Staat van de Volkshuisvesting ontvangen. Hierin ga ik in op de vraag wat het veranderde economisch beeld – zoals de hoge inflatie en de gestegen energielasten – betekent voor volkshuisvesting.
Het “kanaaldrama” bij het kanaal Almelo-De Haandrik |
|
Sandra Beckerman |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht over omwonenden van het Kanaal Almelo-De Haandrik, van wie iemand zijn huis roze schilderde als protest, omdat de schade aan zijn huis niet vergoed wordt door de provincie Overijssel, die het kapotmaakte?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Het Rijk heeft echter geen zeggenschap over dit kanaal en ik kan om die reden geen inhoudelijk oordeel geven over de situatie.
Wat kunt u zeggen over de machteloosheid van deze omwonenden? Begrijpt u die?
Ik betreur het te lezen dat bewoners zich machteloos voelen en hoop om die reden dat er snel een oplossing gevonden wordt tussen de betrokken partijen. Het Rijk heeft echter geen zeggenschap over dit kanaal en ik kan om die reden geen inhoudelijk oordeel geven over de situatie.
Bent u op de hoogte van de Kamervragen die ik ruim een jaar geleden stelde aan uw voorganger naar aanleiding van het bericht dat schadevergoeding die omwonenden ontvingen van de provincie onvoldoende bleek?2 Kunt u daar ook geen inhoudelijk oordeel over geven?
Ja, die vragen zijn bekend. Ik kan, zoals ook in de beantwoording van Kamervragen op 13 augustus 2021 aangegeven, geen inhoudelijk oordeel geven over de hoogte van de schadevergoeding.
Vindt u nog steeds dat u ook geen rol heeft in de in de problemen rondom Kanaal Almelo-De Haandrik, zoals u aangaf in uw beantwoording op de vragen van collega’s Nijboer en De Hoop?3 Wilt u uw antwoord toelichten?
Het beheer van het kanaal Almelo-De Haandrik is in handen van de provincie Overijssel omdat het gaat om een provinciale vaarweg. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft hierin geen rol, maar houdt wel contact met de provincie. Het is voor mij niet mogelijk om de situatie inhoudelijk toe te lichten. De gedeputeerde heeft echter aangeboden om op verzoek van de Kamer de situatie rondom het kanaal toe te lichten.
Hoe lang vindt u dat u gedupeerden van lokaal overheidsbeleid aan hun lot kan overlaten?
Hoe vaak hebt u contact gehad met de provincie over het Kanaal Almelo-De Haandrik? Hoe zag dat contact eruit en wanneer was dat precies? Met wie van de provincie had u contact? Waar ging het over? Denkt u dat de provincie een oplossing voor gedupeerden kan bieden?
Heeft u met de gedupeerden gesproken? Zo nee, wanneer gaat u dat doen? Zo ja, hoe vaak? En wanneer was dat? Hoeveel gedupeerden hebt u gesproken? Waar gingen die gesprekken over?
Hoeveel omwonenden van het Kanaal Almelo-De Haandrik hebben bezwaar aangetekend of zijn in beroep gegaan? Kunt u in een overzicht weergeven hoeveel mensen dit hebben gedaan en wat de uitkomsten zijn, of wanneer deze worden verwacht? Kunt u tevens in dat overzicht opnemen hoeveel mensen inmiddels een schadevergoeding hebben ontvangen en voor hoeveel dat voldoende was om de schade duurzaam te herstellen?
Waar kunnen omwonenden terecht voor juridische bijstand?
Bent u bereid om voor de woningen rondom het kanaal het bewijsvermoeden toe te passen? Zo ja, kunt u aangeven wanneer dit zal gelden? Zo nee, waarom niet?
Het bewijsvermoeden geldt voor schade ten gevolge van mijnbouwwerk en is in dit geval niet van toepassing.
Herkent u de parallellen tussen de manier waarop de lokale overheid omgaat met de problemen rondom het Kanaal Almelo-De Haandrik en hoe de landelijke overheid omgaat met de problemen in Groningen en de toeslagenaffaire? Kunt u uw antwoord toelichten?
De situatie aan het kanaal Almelo-De Haandrik is een regionale aangelegenheid. De bestuurlijke verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het provinciebestuur. Ik kan niet oordelen over parallellen met andere dossiers.
Herkent u dat er patronen zijn in het handelen van de overheid wanneer er door diezelfde overheid schade ontstaat?
Zie antwoord op vraag 11.
Herkent u dat omwonenden van het Kanaal Almelo-De Haandrik eerst gewantrouwd worden en dat hun klachten niet serieus genomen worden?
Herkent u dat gedupeerden vaak lang moeten wachten op (series) onderzoeken die de overheid laat doen?
Herkent u dat, ook nadat de overheid schuld heeft erkend, de strijd voor gedupeerden niet voorbij is?
Herkent u dat sommige mensen alles, anderen niets en weer anderen een beetje schadevergoeding krijgen? Wat vindt u van die ongelijkheid? Kunt u die verschillen uitleggen?
Bent u ook van mening dat het voor omwonenden nu echt veel te lang duurt?
Bent u bereid om een compensatie voor de ellende, een immateriële vergoeding, te regelen? Zo ja, kunt u aangeven wanneer omwonenden dit tegemoet kunnen zien? Zo nee, waarom niet?
Bent u het voorts ermee eens dat de landelijke overheid nu echt moet gaan ingrijpen? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet? En wat betekent dat voor gedupeerden die nu al lang in een huis met grote schade wonen? Waar kunnen zij nu nog met hun schade terecht?
Het bericht dat het leegstaande Leeuwarder belastingkantoor alleen kan worden ontwikkeld met steun van het Rijk |
|
Harry van der Molen (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat er nog altijd geen plan ligt voor het voormalige kantoor van de Belastingdienst in Leeuwarden?1, 2
Ja.
Klopt het dat het gebouw in bezit en beheer is van het Rijksvastgoedbedrijf?
Ja.
Deelt u de mening dat het met de huidige woningnood en de huisvestingproblematiek van statushouders van groot belang is dat er snel een nieuwe bestemming wordt gegeven aan het kantoorpand?
Ja.
Welke obstakels staan een herbestemming in de weg?
De herbestemming van het pand is een uitdaging door de bouwkundige toestand en de slechte staat van de installaties. Daarnaast heeft het pand de status van gemeentelijk monument. De bouwaard van het pand vormt een uitdaging bij een verduurzaming. Deze zaken tezamen zijn van grote invloed op de financiële haalbaarheid van mogelijke transformatieplannen, zo ook bij de transformatie naar een woonfunctie.
Kunt u het Rijksvastgoedbedrijf verzoeken zo snel mogelijk met een concreet plan te komen, zodat het voormalige belastingkantoor een nieuwe functie krijgt?
De gemeente Leeuwarden en het Rijksvastgoedbedrijf zijn in gesprek om te zorgen dat het pand snel een nieuwe functie krijgt. Inzet is in het eerste kwartaal van 2023, op basis van een gezamenlijk haalbaarheidsonderzoek een aanpak voor de herbestemming gereed te hebben.
Voor de omgeving waarin het pand is gelegen, heeft de gemeente thans een functiemix van bedrijvigheid en wonen voor ogen. Binnen deze functiemix is de gezamenlijke inzet van partijen om het voormalige belastingkantoor op een zo kort mogelijke termijn een woonfunctie te geven, mede ingegeven door de ontwikkelingen op de woningmarkt.
Voor herbestemming spelen niet alleen de onder vraag 4 benoemde technische belemmeringen een rol. Het Rijksvastgoedbedrijf is voor de herbestemming deels afhankelijk van de gemeente Leeuwarden als bevoegd gezag.
De gesprekken tussen het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente over de (her)bestemming zijn al langere tijd gaande waarbij meerdere scenario’s zijn besproken (waaronder voortzetting van de kantoorfunctie). Ook zijn de onder vraag 4 benoemde belemmeringen en relatief ontspannen vastgoedmarkt onderwerp van gesprek geweest.
Hoeveel leegstaande gebouwen heeft het Rijksvastgoedbedrijf landelijk in bezit die nog geen nieuwe bestemming hebben?
Op dit momenteel zijn er 23 panden in materieel beheer bij het Rijksvastgoedbedrijf waar het Rijksvastgoedbedrijf ook optreedt als eigenaar. Het gaat om zowel vastgoed in de zogenaamde verkoopportefeuille als vastgoed dat leeg staat in afwachting van renovatie of aanpassing.
Dit is een momentopname door veranderingen in de huisvestingsbehoefte van het Rijk enerzijds en de verschillende stadia waarin afspraken over het pand of het verkoop(voorbereidings)proces zich bevinden inclusief de vraag of er al sprake is van een nieuwe bestemming. Daarnaast spelen vormen van tijdelijk gebruik en maatschappelijke inzet een rol, zoals bij vraag 7 is toegelicht.
Ook zal in veel gevallen de bestemming na verkoop ongewijzigd blijven.
Kan het Rijksvastgoedbedrijf versneld aan de slag gaan met het herbestemmen van leegstaande panden?
In de afgelopen maanden heb ik het Rijksvastgoedbedrijf de opdracht gegeven de maatschappelijke inzet van het vastgoed te versnellen.
Zo stelt het Rijkvastgoedbedrijf haar vastgoed beschikbaar voor de opvang van asielzoekers (via het COA), evacuees (Oekraïners, via de Veiligheidsregio’s) en statushouders. Voor in ieder geval 15 panden geldt dat zij hiervoor zijn ingezet of dat het onderzoek naar de inzetbaarheid voor deze doelen nog loopt. Voor deze 15 panden is een herbestemming op korte termijn niet aan de orde.
In het verlengde van de opvangfunctie werkt het Rijksvastgoedbedrijf daarnaast aan de versnelling van de (tijdelijke) herbestemming van panden die in potentie geschikt zijn voor de huisvesting van doelgroepen (waaronder statushouders). Deze versnellingsaanpak is opgenomen in de brief «besluitvorming opvang asielcrisis» die uw kamer op 26 augustus heeft ontvangen.
Overigens is het staande beleid van het Rijksvastgoedbedrijf om leegstaande panden met een passende en maatschappelijk gewenste (voortgezette of nieuwe) bestemming te verkopen om zo nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Hierbij wordt gestreefd naar een goede afstemming met de betreffende gemeente. De feitelijke herbestemming ligt echter veelal bij initiatiefnemers (bijvoorbeeld kopers van het Rijksvastgoedbedrijf) en gemeenten.
Vergelijkbaar met het belastingkantoor in Leeuwarden kunnen diverse belemmeringen en lokale omstandigheden een voortvarende herbestemming in de weg staan.
De uitspraken inzake het indammen van de bevolkingsgroei |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht uit het Nederlands Dagblad waaruit blijkt dat u de bevolkingsgroei wil indammen?1
Ja
Deelt u de mening dat het kabinet spreekt met één mond? Zo ja, waarom gaat u dan met uw uitspraken in tegen het kabinet dat juist inzet op meer bevolkingsgroei?
Op 29 september jongsleden heb ik een brief (kst-1051463) naar uw Kamer gestuurd waarin ik nader inga op mijn uitspraken in het genoemde artikel en hoe dit past binnen de eenheid van kabinetsbeleid.
Ik citeer uit deze brief:
«In het artikel in het Nederlands Dagblad ben ik ingegaan op de demografische groei en de effecten daarvan op Nederland. Er zijn grenzen aan de groei die we kunnen accommoderen in de ruimte en dat is reden om na te denken over manieren waarop we de verwachte bevolkingsgroei kunnen afremmen.
Deze gedachten sluiten aan op het coalitieakkoord. Het kabinet heeft als doel meer grip te krijgen op migratie. In het coalitieakkoord is opgenomen dat het kabinet periodiek inzicht wil krijgen op de verwachte arbeids-, kennis- en asielmigratie en daarbij de mogelijkheid te onderzoeken om te werken met een beleidsmatig richtgetal van migratie naar Duits voorbeeld. Het kabinet heeft besloten een staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 in te stellen om de implicaties van vergrijzing en bevolkingsgroei te doordenken. De resultaten verwachten we eind 2023.»
Hoe verhouden uw uitspraken zich met de realiteit dat er onder de diverse kabinetten Rutte ruim één miljoen nieuwkomers zijn bijgekomen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ik pleit ervoor meer grip te krijgen op demografische ontwikkelingen in Nederland, in lijn met het coalitieakkoord. Naar aanleiding van de resultaten van de staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 zal ik samen met mijn collega’s in het kabinet bespreken op welke manier de verwachte demografische trends en ontwikkelingen impact zullen hebben op de beleidsterreinen onder mijn verantwoordelijkheid en/of op de terreinen van mijn collega’s in het kabinet.
Hoe verhouden uw uitspraken zich met het feit dat onder dit kabinet het ene na het andere immigratierecord wordt verbroken, alleen al over 2022 bijna 200.000 nieuwkomers? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe verhouden uw uitspraken zich met een Staatssecretaris die als lijn heeft «hoe meer asielzoekers, hoe beter»?2 Graag een gedetailleerd antwoord.
In zoverre deze vraag betrekking heeft op eenheid van kabinetsbeleid, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2. De kwalificaties in deze vraag worden niet herkend. Nederland staat voor een rechtvaardig, humaan en effectief asiel- en migratiebeleid. Het kabinet wil migratie zoveel mogelijk in goede banen leiden binnen de kaders van de EU en de internationale verdragen. Voorstellen uit de Tweede Kamer worden dan ook steeds tegen die inzet getoetst.
Hoe verhouden uw uitspraken zich met het kabinetsbeleid dat elk voorstel tot immigratiebeperkende maatregelen torpedeert: onder andere geen asielstop, geen grenscontroles, het niet actief uitzetten van asielzoekers die criminele delicten plegen, het niet uitzetten van veilige- en derdelanders, en het niet opzuigen van het VN-Vluchtelingenverdrag dat een aanzuigende werking heeft op asielzoekers? Graag een gedetailleerd antwoord.
Onder mijn verantwoordelijkheid valt hoe vergrijzing en bevolkingsgroei doorwerken in ruimtelijke ordening, een leefbare woonomgeving en bouwopgaves voor de toekomst. In de eerder genoemde Kamerbrief van 29 september breng ik dit nader in kaart. Langs deze lijnen zal ik vanuit mijn portefeuilles inspelen op de effecten, maar ik zie dat dat alleen niet voldoende zal zijn. Er zijn dus ook grenzen aan wat we aan kunnen. Tevens is de eerder genoemde staatscommissie ingesteld om advies uit te brengen over scenario's, beleidsopties en handelingsperspectieven van de regering in relatie tot de maatschappelijke gevolgen van de demografische ontwikkelingen. De kwalificaties in deze vraag worden niet herkend. Nederland staat voor een rechtvaardig, humaan en effectief asiel- en migratiebeleid. Het kabinet wil migratie zoveel mogelijk in goede banen leiden binnen de kaders van de EU en de internationale verdragen. Voorstellen uit de Tweede Kamer worden dan ook steeds tegen die inzet getoetst.
Hoe gaat u de daad bij het woord voegen en hoe gaat u de bevolkingsgroei adequaat indammen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zie antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Lage inkomenshuishoudens in de knel op de woningmarkt door Rotterdams woonbeleid’ namens de Gezamenlijke Overleg Huurdersorganisaties (GOH) |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Lage inkomenshuishoudens in de knel op de woningmarkt door Rotterdams woonbeleid»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
In dit bericht uit de huurdersorganisatie Klantenraad Woonstad Rotterdam haar zorgen over de effecten van het Rotterdamse woonbeleid tot dan toe, die zij bevestigd ziet in het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer «Thuis in cijfers» van 9 september 2022. In de voorliggende set vragen gaat u in op verschillende aspecten van het Rotterdamse woonbeleid en op de conclusies van de Rotterdamse Rekenkamer. Het is echter niet aan mij om te oordelen over het Rotterdamse woonbeleid: dit komt tot stand in het lokale Rotterdamse democratische proces. Evenmin is het aan mij om een weging te geven van de inhoudelijke conclusies uit het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer voor het beleid in Rotterdam. Dit is aan de Rotterdamse gemeenteraad. In de beantwoording van uw vragen ga ik dan ook uitsluitend in op de aspecten die raken aan mijn eigen beleid en de keuzes die daarin gemaakt zijn, niet op de keuzes die al dan niet in Rotterdam zijn gemaakt door het college en/of de gemeenteraad.
De zorgen van de Rotterdamse huurdersorganisaties hadden mij ook bereikt in een aan mij gerichte brief van 21 september 2022 en in een eerder in 2022 door de huurdersorganisaties bij mij aanhangig gemaakt geschil over de lokale prestatieafspraken voor de gemeente Rotterdam. Ik heb mij niet inhoudelijk over het geschil kunnen buigen, omdat het niet een geschil in de zin van artikel 44 Woningwet betrof. In mijn bindende uitspraak van 22 april 20222 heb ik echter aangegeven het te betreuren wanneer het gemeentelijk beleid en/of de uitvoering daarvan zou leiden tot een inkrimping van de sociale huurvoorraad in de gemeente Rotterdam (of in een andere gemeente) die niet past bij de behoefte.
De problematiek zoals die uit het bericht naar voren komt wordt naar mijn mening geadresseerd in mijn beleid om de volkshuisvesting weer in ere te herstellen, en ook door de afspraken die zijn gemaakt in de gemeente Rotterdam met het nieuwe coalitieakkoord3. Zo heb ik in het najaar van 2022 afspraken met de provincie Zuid-Holland gemaakt over de (betaalbare) woningbouwopgave in de provincie en die opgave wordt nu onder andere doorvertaald naar een woondeal in de regio Rotterdam. Die afspraken geven onder meer richting aan het Rotterdamse beleid voor woningbouw en het beheer van de woningvoorraad tot aan 2030. De samenwerking met de gemeente Rotterdam en de andere gemeenten in de regio bij de totstandkoming van de woondeal verloopt goed. Ik verwacht hiervan goed resultaat, mede op basis van het Regioakkoord Regio Rotterdam4: de doelen uit de landelijke programma’s voor de volkshuisvesting kunnen hiermee naar verwachting in de regio Rotterdam worden gehaald. Dat geldt ook voor de doelen op het gebied van betaalbaarheid en het aandeel sociale huur in Rotterdam. Ik verwacht op korte termijn de woondeal regio Rotterdam te kunnen tekenen.
Wat vindt u van het feit dat de grootste huurdersorganisaties van Rotterdam de prestatieafspraken niet getekend hebben? Hoeveel huurdersorganisaties in totaal hebben de prestatieafspraken niet of deels niet getekend en kunt u daarbij inzichtelijk maken welke motieven zij daarvoor hebben?
Het is aan de lokale partijen om tot het maken van prestatieafspraken te komen. Het komt voor dat een van de lokale partijen afziet van ondertekening. Hoe vaak dat gebeurt is mij niet bekend. Duidelijk is dat in dit geval de huurdersorganisaties van Rotterdam ontevreden zijn met de prestatieafspraken. Als reden voor het niet-ondertekenen gaven de huurdersorganisaties in het hierboven genoemde geschil uit 2022 aan dat de gemeente zich zou blijven inzetten op het verminderen van de sociale woningvoorraad, en dat de zorgen daarover in de onderhandelingen door de gemeente opzij zouden zijn geschoven. Ik heb mij niet inhoudelijk over dit geschil kunnen uitspreken. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, betreur ik het als gemeentelijk beleid en/of uitvoering daarvan leidt tot een inkrimping van de sociale huurvoorraad die niet past bij de behoefte.
Deelt u de mening dat deze huurdersorganisaties nu naar aanleiding van het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer «thuis in cijfers» (waarover later meer) achteraf gelijk gekregen hebben? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Kunt u aangeven hoeveel en welke rekenkamers (recentelijk) onderzoek gedaan hebben naar het woonbeleid van gemeenten?
Zoals ik in antwoord 2 aangaf heb ik mij niet inhoudelijk kunnen uitspreken over het geschil. Zodoende kan ik ook niet oordelen over de betekenis van het genoemde rapport voor dit geschil.
Bent u het met deze Rotterdamse huurdersorganisaties eens dat er sprake is van negatieve effecten van het Rotterdamse woonbeleid op de betaalbaarheid van het wonen en de beschikbaarheid van sociale huurwoningen in Rotterdam? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Kunt u aangeven welke huurdersorganisaties in Nederland nog meer aangegeven hebben dat er sprake is van negatieve effecten van het gemeentelijk woonbeleid op de betaalbaarheid van het wonen en de beschikbaarheid van sociale huurwoningen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangeef ben ik in gesprek met gemeenten over de woondeal met de regio Rotterdam. In deze afspraken zal het in belangrijke mate draaien om het realiseren van de regionale opgave aan sociale huur. De beschikbaarheid en betaalbaarheid van het wonen wordt in deze deal dus geadresseerd.
Ik heb geen zicht op de vraag welke huurdersorganisaties – naast die in Rotterdam – het standpunt innemen dat er negatieve effecten zijn van het gemeentelijke woonbeleid op de betaalbaarheid en de beschikbaarheid.
Bent u net als deze huurdersorganisaties een voorstander van meer zeggenschap voor bewoners bij ingrijpende veranderingen in hun wijk en/of aan hun woning? Zo ja, hoe gaat u dit in wet- en regelgeving verankeren? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat bewoners zich kunnen uitspreken over, en invloed kunnen uitoefenen op, aspecten van het woonbeleid die hen raken. Wettelijke regels, waaronder de Wet op het overleg huurders verhuurders, borgen de belangen van de zeggenschap voor huurders en bewoners. Dat de lokale prestatieafspraken worden gemaakt tussen gemeente, woningcorporaties en huurdersorganisaties is ook een uiting van het belang dat wordt gehecht aan goede betrokkenheid van huurders bij het volkshuisvestingsbeleid dat hen ook aangaat. Ook is in de Nationale Prestatieafspraken Woningcorporaties de afspraak opgenomen tussen Woonbond, Aedes en de Minister voor VRO dat een sociaal statuut zal worden vastgesteld. Hierin zullen randvoorwaarden en inspraak van bewoners worden geregeld voor sloop en vervangende nieuwbouw. Tot slot geldt dat huurdersorganisaties, evenals elke inwoner of organisatie in een gemeente, de mogelijkheid hebben om in te spreken bij de behandeling van vaststelling van gemeentelijke woonbeleid.
Zijn er nog meer huurdersorganisaties die vinden dat er te weinig zeggenschap voor bewoners is? Zo ja, hoeveel en welke?
Ik heb geen informatie over hoeveel van de huurdersorganisaties vinden dat zij te weinig zeggenschap hebben. In voorkomende gevallen is het zo dat de mate van zeggenschap van de huurdersorganisatie een rol speelt bij een geschil. In een geschil over de prestatieafspraken voor Nuenen uit 2019 ging het expliciet over de vraag of in het proces van prestatieafspraken de belangen van de huurders voldoende waren meegenomen.5
Wat is de status van de bijna unaniem aangenomen motie Beckerman c.s (Kamerstuk 32 847, nr. 770) naar aanleiding van het Rotterdams woonbeleid inzake het recht op terugkeer en het goed regelen van zeggenschap voor bewoners bij het gebruik maken van een financiële regeling van het Rijk? Hoe zal deze motie worden uitgevoerd?
Deze motie is afgedaan, zo heb ik bericht in mijn de brief Voortgang woningbouw aan de Tweede Kamer, van 24 juni 2022.6
Bent u het met deze Rotterdamse huurdersorganisaties eens als zij de politiek oproepen om zo snel mogelijk een koerswijziging van het beleid en de uitvoering daarvan in te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunnen huurdersorganisaties in het algemeen hun afkeuring over de prestatieafspraken over de volkshuisvestelijke opgave in hun gemeente in behandeling laten nemen als de Adviescommissie geschillenbeslechting geen bindend advies afgeeft over de inhoud?
Mijn beleid is erop gericht om de volkshuisvesting in ere te herstellen. Belangrijk onderdeel daarvan is het realiseren van de doelen die zijn vastgelegd in de Nationale Prestatieafspraken die ik met Aedes, Woonbond en de Vereniging Nederlandse Gemeenten heb gesloten, waaronder het bouwen tot en met 2030 van 250.000 nieuwe sociale huurwoningen. Dit wordt vertaald naar gemeenten via de woondeals waar ik nu aan werk. Daarmee kom ik naar mijn mening tegemoet aan de oproep van de Rotterdamse huurdersorganisaties.
Huurdersorganisaties kunnen wel degelijk hun onvrede over de prestatieafspraken naar voren brengen door geschil aanhangig te maken. In het geval van de Rotterdamse situatie betrof het geschil echter niet direct de prestatieafspraken, maar de inhoud van de woonvisie van de gemeente. Daarover kan via de prestatieafspraken niet door de Minister geoordeeld worden, aangezien het vaststellen van de woonvisie een eigenstandige bevoegdheid is van de gemeenteraad. Een huurdersorganisatie die het niet eens is met de woonvisie kan zich hiervoor bij de gemeenteraad melden en kan bij het opstellen van de gemeentelijke woonvisie een zienswijze geven.
Bent u het met de Rotterdamse huurdersorganisaties eens als zij het volgende in een brief aan u schrijven: «Nog veel verontrustender is het om in het rapport van de Rekenkamer Rotterdam te lezen hoeveel invloed marktpartijen hebben op het gemeentelijk beleid»?2
In het algemeen geldt dat het een goede zaak is en zelfs noodzakelijk dat gemeenten contact hebben met de markt, zo ook woningcorporaties, over de mogelijkheden om te bouwen in de gemeente. Gemeenten dienen daarbij integer te handelen. Het is niet aan mij om te oordelen over de mate van invloed van marktpartijen op het beleid van de gemeente Rotterdam.
Hoeveel gemeenten hebben geen of niet-bindende eisen aan nieuwbouw door private marktpartijen gesteld waardoor onder andere sociale huurwoningen niet sociaal te noemen zijn of niet sociaal blijven en de middenhuurwoningen geen middenhuurwoningen blijven?
Ik beschik niet over precieze gegevens over eisen die gemeenten al dan niet stellen aan nieuwbouw door marktpartijen.
Ziet u voldoende aanleiding om een landelijk onderzoek in te stellen naar de invloed van private marktpartijen op gemeentelijk woonbeleid? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik zie daarvoor geen aanleiding. Bij het maken van goed gemeentelijk woonbeleid behoort dat de gemeente met de buitenwereld in gesprek gaat, zoals maatschappelijke organisaties en marktpartijen.
Wat vindt u van de volgende uitspraak in de brief die aan u gericht id: «Het lijkt erop dat het overleg met de corporaties en huurdersorganisaties plaatsvindt «omdat het moet» en wettelijk verplicht is, maar dat met belangrijke signalen niets wordt gedaan»? Hoe kunt u ervoor zorgen dat het tripartite-overleg niet slechts een verplichte exercitie is?
De huurdersorganisaties schreven dat de zorgen die de huurders hebben geuit over de afname van het aantal sociale huurwoningen, geen invloed hebben gehad op de uitkomst van de prestatieafspraken. In dat verband merkten zij op dat het erop leek dat het overleg plaatsvond omdat het moet. Ik kan hier geen oordeel over geven, maar wil er wel op wijzen dat de zorgen van de huurders niet direct over de prestatieafspraken gaan maar over de woonvisie. Dat is een gesprek dat vooral via de gemeenteraad gevoerd zou moeten worden, niet via de prestatieafspraken met de corporaties.
Hoe kan het dat de zorgen die zowel corporaties als huurdersorganisaties geuit hebben over de afname van het aantal sociale woningen geen enkel effect hebben gehad op de uitkomst van de afspraken? Deelt u de mening dat dit bewijst dat er wel degelijk sprake is van een hiërarchische verhouding tussen de gemeente, de woningcorporatie en de huurdersorganisatie? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals in mijn antwoorden op vraag 9 en 13 aangegeven gaat het geschil niet direct over de prestatieafspraken, maar over de woonvisie van de gemeente. Daarover moet niet via de prestatieafspraken gesproken worden, want het is uiteindelijk aan de gemeenteraad om het gemeentelijke woonbeleid vast te stellen.
Wat vindt u van de uitspraak: «Overigens is Rotterdam geen uitzondering: in veel meer gemeenten wordt kostbare denkkracht ingezet om te goochelen met cijfers, zodat de sociale huurwoningvoorraad groter lijkt dan hij is en/of wordt kostbare grond aangewend om dure (koop)woningen te bouwen»? Ziet u hierin voldoende aanleiding om landelijk onderzoek te verrichten naar de werkelijke omvang van de sociale woningvoorraad en de werkelijke behoefte aan sociale huurwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik eerder heb aangekondigd kom ik met een eenduidige landelijke definitie van sociale huur. Hiermee wordt duidelijkheid gegeven over wat onder sociale huur moet worden verstaan. Dit zal voor gewenste helderheid zorgen. Voor een landelijk onderzoek zoals u suggereert zie ik dan ook geen aanleiding.
Overigens spreekt de Rotterdamse Rekenkamer niet over «goochelen» met cijfers, maar over «wankele» cijfers. Het woord «goochelen» impliceert een bewuste, niet-constructieve aanpak, die noch door de Klantenraad Woonstad Rotterdam, noch door u wordt onderbouwd. Ik herken dit niet.
Op welke manier krijgen bewoners meer zeggenschap in uw plannen en in het bijzonder het programma Leefbaarheid en Veiligheid? Kunt u daarbij ingaan op welke manier(en) de plannen samen met de bewoners gemaakt (zullen) worden?
De doelstelling van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid is om de leefbaarheid en veiligheid van 20 stedelijke focusgebieden in 15–20 jaar tijd op orde te brengen en het perspectief van de bewoners te verbeteren. De publiek-private allianties in de 20 stedelijke focusgebieden stellen een programma op, waarin ze aangeven hoe en waarbij bewoners worden betrokken. Dat is maatwerk waarbij wordt aangesloten bij de opgaven en netwerken van het gebied. Gemeenten vullen dat ieder op hun eigen manier in.
De praktijk tot nu wijst uit dat bewoners op veel verschillende manieren worden betrokken bij de ontwikkeling van de gebieden. Zo heeft Den Haag Zuid West een partnerraad met bewoners ingesteld, in Amsterdam Zuidoost wordt gewerkt aan «community organizing», in Heerlen Noord gaan bewoners aansluiten bij het Alliantieoverleg en in Breda hebben bewoners bij de ontwikkeling van het programma «Pact van Breda» een vaste rol en stem in het programmateam. Door middel van het kennis- en leernetwerk Wijkwijzer wordt de kennis over het betrekken van bewoners breder verspreid.
Via het LSA (Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners) stelt het kabinet ondersteuning beschikbaar voor de participatie van actieve bewoners(organisaties) in de wijken, bijvoorbeeld door middel van de inzet van community builders. Onderdeel van het kennis- en leerprogramma is het uitvoeren van een Leeragenda voor het verbeteren van burgerbetrokkenheid in de focusgebieden.
Ook daar waar herstructurering onderdeel uitmaakt van de lokale aanpak vindt het kabinet het van belang dat deze plaatsvindt met betrokkenheid van bewoners. Het betrekken van bewoners bij de herstructurering maakt onderdeel uit van de aanvragen die voor het Volkshuisvestingsfonds worden ingediend. Bovendien kunnen gemeenten op grond van het Volkshuisvestingsfonds 10% van de middelen inzetten voor het ondersteunen van bewoners in de stedelijke focusgebieden. Het is aan gemeenten en corporaties om deze ondersteuning in te vullen.
Wat vindt u van de kritiek van bewoners uit kwetsbaargemaakte wijken van Nederland die al lang pleiten voor hernieuwde aandacht en een aanpak van én met de wijk, en dat precies die bewoners ontbreken in de plannen die nu door Rijk en gemeenten worden gemaakt?3
U spreekt in uw vraag van kwetsbaar gemaakte wijken, wat suggereert dat er bewust beleid zou zijn gevoerd om wijken kwetsbaar te maken. Die suggestie verwerp ik ten stelligste.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 16 aangeef wordt er actief betrokkenheid geborgd van bewoners bij de uitvoering van het programma Leefbaarheid en Veiligheid.
Bent u bekend met het onderzoek van de Rotterdamse Rekenkamer «thuis in cijfers»?4
Ja.
Wat vindt u van het onderzoek van deze Rekenkamer en kunt u daarbij ingaan op de acht hoofdconclusies? Zijn er nog meer gemeenten waarin deze of soortgelijke conclusies getrokken zijn? Zo ja, welke gemeenten en welke conclusies? Zo nee, vormt dit rapport van de Rotterdamse Rekenkamer voor u voldoende aanleiding om onderzoek te doen naar andere gemeenten als het gaat om deze of soortgelijke conclusies? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Ik beschik niet over een overzicht van onderzoeken van gemeentelijke Rekenkamers.
Zijn er voor u lessen te leren uit de evaluatie van de Rotterdamse Rekenkamer? Zo ja, welke lessen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn beantwoording van vraag 2.
Kunt u garanderen dat het woonbeleid van de verschillende gemeenten niet op wankele cijfers berust die ook naar uw landelijke programma’s door vertaald worden/zijn?
De systematiek waarmee wordt gewerkt is dat de landelijke cijfers worden doorvertaald naar de lokale situatie, op basis van de lokale opgave. Dus eventuele «ruis» in de cijfers van de verschillende gemeenten werkt niet door in de landelijke programma’s.
Heeft u van de gemeente Rotterdam cijfers gekregen die gepresenteerd zijn als harde en complete feiten, maar op veel relatief zachte en beperkte gegevens berust zijn (hoofdconclusie twee)? Zo ja, welke en bent u voornemens om deze en/of andere cijfers te controleren aan de hand van de bevindingen van de Rotterdamse Rekenkamer?
De plancapaciteitsdata ontvangen wij van de provincie Zuid-Holland en niet van de gemeente.
Ziet u voldoende aanleiding om een landelijk onderzoek in te stellen naar gemeentelijke cijfers over onder andere de beschikbaarheid van sociale huurwoningen waar veel relatief zachte en beperkte gegevens als harde en complete feiten gebruikt zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, zie ook mijn antwoord op vraag 15.
Wat vindt u van de volgende uitspraak van deze Rekenkamer: «de overleggen over prestatie-afspraken zijn echter zo ingewikkeld dat het de vrijwillige huurdersorganisaties aan professionele kennis en voorbereidingstijd ontbreekt om deze goed te kunnen volgen»?
In algemene zin herken ik dat huurdersorganisaties vaak minder professioneel georganiseerd zijn dan gemeenten en corporaties. Het is inherent aan het stelsel dat huurdersorganisaties worden bemenst door vrijwilligers. De formele positie van huurdersorganisaties is echter zoveel mogelijk gelijkwaardig aan die van gemeenten en corporaties in het proces van totstandkoming van prestatieafspraken.
Er zit echter ontegenzeggelijk enige ongelijkheid in de verhouding tussen huurders, en gemeenten en corporaties. Om de ongelijkheid verder te verminderen wordt aan huurdersorganisaties ondersteuning geboden. Woningcorporaties kunnen ondersteuning bieden door het doen van de administratie en door kosteloos vergaderruimte ter beschikking te stellen. Ook biedt de Woonbond ondersteuning, vanuit de subsidiëring door het Ministerie van BZK. Zo biedt de Woonbond informatie in antwoord op vragen, en ook via webinars en nieuwsbrieven. De Woonbond kan huurdersorganisaties desgewenst ook tegen betaling bijstand bieden. Tot slot wijs ik op het bestaan van de «Handreiking prestatieafspraken en vraagbaak», van de Woonbond, VNG, Aedes en het Ministerie van BZK gezamenlijk.10
Ziet u in het rapport van de Rotterdamse rekenkamer voldoende aanleiding om de totstandkoming van prestatieafspraken tegen het licht te houden om huurders beter te beschermen en beter te ondersteunen, aangezien er onder andere (wellicht) toch sprake is van een hiërarchische verhouding tussen de gemeente, de woningcorporaties en de huurdersorganisaties? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 24.
Deelt u de mening dat de Overlegwet (Wohv) een papieren tijger is, aangezien adviezen vaak niet opgevolgd (hoeven te) worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik deel die opvatting niet. De Wet Overleg huurder verhuurder (Wohv) regelt dat de verhuurder de huurdersorganisatie op verzoek zo spoedig mogelijk schriftelijk informeert over zijn beleid en beheer dat rechtstreeks te maken heeft met de berokken woongelegenheden en de woonomgeving daarvan. Dat is informatie die onontbeerlijk is voor de huurdersorganisatie om haar taken uit te voeren. De Wohv bevat dan ook belangrijke waarborgen voor de positie van huurders en huurdersorganisaties.
Hoe kijkt u nu naar uw voornemen om het instemmingsrecht van huurders te beperken in het licht van dit onderzoek van de Rotterdamse Rekenkamer?
Ik heb geen voornemens om het instemmingsrecht van huurders te beperken.
Kunt u ingaan op de constatering van de Rekenkamer dat de gemeente wel veelvuldig contact met de markt had maar de gemeente richting vragers op de woningmarkt ((aspirant-)huurders en kopers) alleen het wettelijk verplichte overleg met huurdersorganisaties in het kader van de prestatieafspraken kent? Kunt u aangeven welke invloeden private marktpartijen op het landelijk woonbeleid hebben en of deze invloeden niet ten koste gaan van die vragers?
Ten aanzien van de situatie in Rotterdam verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 10. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 12 heb aangegeven vind ik het belangrijk dat alle relevante partijen betrokken worden bij het maken van beleid. Dat geldt net zo goed op landelijk niveau als op gemeentelijk niveau.
Deelt u de mening dat huisvesting een fundamenteel mensenrecht is en derhalve private marktpartijen verplicht dienen te opereren binnen dat kader van mensenrechten, en het Rijk erop moet toezien dat private marktpartijen die rechten van mensen niet schenden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Artikel 22 Grondwet regelt de zorgplicht die de overheid heeft: «Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid». Om steviger dan voorheen aan deze zorgplicht te voldoen zijn we vanuit het Rijk, de provincies en gemeenten met meer tempo en regie aan de slag met de Nationale Bouw- en Woonagenda en met de verschillende programma’s op het gebied van volkshuisvesting.
Welke huidige regelingen en financiële steun (in de breedste zin des woords) met betrekking tot volkshuisvesting & ruimtelijke ordening van het Rijk zijn mogelijk op wankele cijfers van gemeenten gebaseerd?
Ik heb geen aanleiding te denken dat er nu regelingen of financiële steun vanuit het Rijk gebaseerd is op wankele cijfers van gemeenten.
Mocht op bovengenoemde vraag geen antwoord gegeven kunnen worden, bent u dan bereid om hier onderzoek naar te verrichten?
Er zijn voldoende checks en balances in het proces ingebouwd om te monitoren of financiële steun doelmatig wordt ingezet. Ik zie geen aanleiding om hiernaar een onderzoek in te stellen.
Welke nog te verlenen/toekomstige regelingen en financiële steun (in de breedste zin des woords) met betrekking tot volkshuisvesting & ruimtelijke ordening van het Rijk zijn mogelijk op wankele cijfers van gemeenten berust?
Zie mijn antwoorden op vragen 30 en 31.
Mocht op bovengenoemde vraag geen antwoord gegeven kunnen worden, bent u dan bereid om hier onderzoek naar te verrichten?
Zie mijn antwoord op vraag 31.
Hoe gaat u voorkomen dat regelingen en financiële steun (in de breedste zin des woords) van het Rijk gebaseerd zijn op wankele cijfers van gemeenten?
Zie mijn antwoord op vragen 30 en 31.
Onder welke cijfermatige voorwaarden worden de huidige en toekomstige regelingen en financiële steun door het kabinet verstrekt?
De cijfermatige voorwaarden verschillen per regeling en zijn openbaar beschikbaar.
Op welke manier worden cijfers van gemeenten gecontroleerd en wie controleert deze cijfers?
De provincie controleert de plancapaciteitsdata. De provincie stuurt deze data tweemaal per jaar door naar ABF Research. Wij ontvangen deze data via de rapportages van ABF Research in het voorjaar en het najaar.
Deelt u de mening dat de sloop van de Tweebosbuurt gebaseerd is op wankele cijfers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke implicaties heeft dat voor deze mensen die gedwongen werden om te verhuizen?
De herstructurering van de Tweebosbuurt leidt tot de herbouw van nieuwe woningen. De mogelijkheid van wijk- en stadsvernieuwing is in z’n algemeenheid een onmisbaar onderdeel van lokaal woonbeleid, zoals dat tot stand komt in het lokale democratische proces. De besluitvorming over de Tweebosbuurt vond plaats in een langdurige en intensieve aanpak, die tot doel had om te komen tot een brede lokale afweging van wat nodig was op de terreinen van school, werk en wonen om de achterstanden op Rotterdam Zuid weg te werken. Het cijfermatige beeld was één van de componenten van die brede afweging. De besluitvorming in het lokale democratische proces vond plaats op basis van het gehele samenspel aan feiten en omstandigheden en inzichten zoals die toen golden.
Ik vind het belangrijk dat gemeenten en woningcorporaties sloopplannen zorgvuldig, rechtmatig en met oog voor de bewoners uitvoeren. Wettelijke regels borgen de belangen van de bestaande bewoners. Ultiem is het aan de rechter om te beoordelen of in individuele gevallen voldoende is zorggedragen voor de belangen van de bewoners. Over de weging van de belangen van de bewoners van de Tweebosbuurt heeft het Gerechtshof te Den Haag uitspraak gedaan, in die zin dat mede gezien de aangeboden alternatieve woonruimte het belang van de bewoners mocht wijken voor het belang van de woningcorporatie bij ontruiming.
Kunnen we nu concluderen dat het Rijk, dat de sloop van de Tweebosbuurt financieel ondersteund heeft, bijgedragen heeft aan het vergroten van de wooncrisis, aangezien het woonbeleid van de gemeente Rotterdam op onder andere wankele cijfers berust is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 37.
Hoeveel woningen zijn er met steun van overheidsgeld in de breedste zin des woords, dus inclusief onder andere het Volkshuisvestingsfonds en de Regeling Vermindering Verhuurderheffing, gesloopt? Welk deel van deze woningen zijn er (mede als gevolg van het volkshuisvestelijk motief van de gemeente) gesloopt terwijl niet vast is komen te staan dat de gemeente zich op harde cijfers berust? Kunt u, indien mogelijk, deze cijfers per gemeente inzichtelijk maken?
In de toegekende aanvragen van het Volkshuisvestingsfonds uit 2021 zijn ongeveer 1.200 woningen opgevoerd die gesloopt worden, waarna er ongeveer 2.000 nieuwbouwwoningen worden gerealiseerd. Ik heb geen reden om aan te nemen dat er bij aanvragen voor het Volkshuisvestingsfonds foutieve cijfermatige onderbouwing is gebruikt.
Wat voor implicaties heeft (of kan) dit rapport van de Rotterdamse Rekenkamer voor uw landelijk beleid (hebben)?
Ik zie geen aanleiding om naar aanleiding van het genoemde rapport mijn ingezette beleid aan te passen.
Op welke manieren kan de overheid (met of zonder (financiële) ondersteuning) de wooncrisis hebben vergroot als een grote gemeente zoals Rotterdam zich op wankele cijfers berust heeft?
Zie mijn antwoorden op vragen 30 en 31.
Deelt u de mening dat de sloop van woningen in een straat, blok of buurt aan stringentere voorwaarden moet voldoen, nu gebleken is dat het volkshuisvestelijk motief van een gemeente op wankele cijfers kan berusten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik in eerdere antwoorden heb gezegd, vind ik betrokkenheid van bewoners altijd belangrijk als er sprake is van ingrijpende veranderingen in hun leefomgeving.
Hoeveel gemeenten hebben op dit moment plannen of voeren deze reeds uit met betrekking tot sloop van sociale huurwoningen, terwijl niet goed onderzocht is of de aanname van de gemeente inzake de cijfers van de sociale woningvoorraad klopt?
Ik heb geen aanleiding om te denken dat dit aan de hand is.
Bent u bekend met het bericht «Bom onder Rotterdams woonbeleid: sloop van goedkope woningen is gebaseerd op drijfzand» in het AD d.d. 9 september jongstleden?5
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Zoals ik in eerdere antwoorden heb gezegd, is het aan de Rotterdamse gemeenteraad om het debat te voeren naar aanleiding van het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer en hieraan duiding te geven en conclusies te verbinden voor het gemeentelijke beleid.
Wat vindt u van de uitspraak; ««Het is ook mogelijk dat er een tekort bestond en bestaat», schrijft de Rekenkamer»? Wat voor gevolgen heeft het woonbeleid van de gemeente Rotterdam voor woningzoekenden zoals dakloze mensen en kinderen die nog steeds thuis wonen terwijl er mogelijk een tekort bestaat?
Ik vind het wenselijk dat er duidelijkheid is over de omvang van de voorraad sociale huurwoningen. Daarom heb ik eerder aangekondigd dat ik kom met een wettelijke definitie van sociale huur. Dakloosheid is iets dat we zoveel mogelijk willen voorkomen; daarop is mijn beleid op dat vlak dan ook gericht. Ik vind het uiteraard te betreuren dat er mensen zijn die door het woningtekort geen woning kunnen vinden en mijn beleid is er dan ook op gericht dat aan te pakken.
Wat vindt van de uitspraak: «Het blijkt lastig te zijn om in Nederland aan harde cijfers te komen over vraag en aanbod op de woningmarkt. Vooral de gegevens over de (goedkope) particuliere woningvoorraad zijn weinig betrouwbaar»? Hoe werkt dit door in uw landelijke programma’s?
Er wordt niet vermeldt wat de bron is van het aangehaalde citaat. Ik vermoed dat hiermee wordt gedoeld op de reactie van het Rotterdamse College op het Rekenkamerrapport, op bladzijde 35, onder punt 2: «Zoals u in de toelichting aangeeft is het een algemeen probleem voor gemeenten dat harde gegevens en betrouwbare metingen over de woningmarkt schaars zijn in Nederland. Op stedelijk niveau en zeker op nog lagere schaalniveaus. De afgelopen jaren is dit dilemma voor ons ook meer en meer duidelijk geworden.»
Zoals ik in antwoord op vraag 11 heb aangegeven, zorg ik voor een definitie van sociale huur, om meer duidelijkheid hierover te creëren. Verder heb ik in antwoord op vraag 21 aangegeven dat de systematiek waarmee wordt gewerkt is dat de landelijke cijfers worden doorvertaald naar de lokale situatie.
Wat vindt u van de uitspraak: «Zo kijkt de gemeente naar de WOZ-waarde, maar die «loopt altijd twee jaar achter op de marktontwikkeling», aldus de Rekenkamer»? In hoeverre heeft de WOZ-waarde invloed op uw bouwplannen dan wel op het bepalen van de totale sociale woningvoorraad?
De WOZ-waarde heeft landelijk geen invloed op de bouwplannen noch op het bepalen van de totale sociale woningvoorraad.
Wat vindt u van de uitspraak: «Volgens de Rekenkamer is zelfs het omgekeerde aannemelijk, namelijk dat de vraag naar betaalbare woningen groter is dan het aanbod. Een van de vele aanwijzingen hiervoor is dat de verdeling tussen, lage, middelhoge en hoge Rotterdamse huishoudensinkomens nauwelijks veranderde, terwijl het percentage goedkope woningen flink afnam.»? Kunt u hierbij aangeven welke invloed dit heeft op uw uitspraak in uw programma «een thuis voor iedereen» waarbij u het volgende aangeeft: «Gemeenten die al (ruim) boven het streven zitten, kunnen minder sociale huurwoningen bouwen. Voor het bouwen van betaalbare woningen kunnen zij zich concentreren op middeninkomens»?
Ik vind het belangrijk dat tussen gemeenten wordt toegewerkt naar een meer evenwichtige verdeling in de woonvoorraad. Dat geldt zowel voor de verdeling van voldoende sociale huurwoningen alsook voor voldoende woningen voor mensen met een middeninkomen. In de woondeals worden afspraken gemaakt over de nieuwbouw, waarvan twee derde betaalbare woningen moeten zijn (sociale huurwoningen, middenhuur woningen en betaalbare koopwoningen) in de regio.
Deelt u de mening dat gemeenten uw bovengenoemde uitspraak als een vrijbrief kunnen lezen om veel minder sociale nieuwbouw te plegen terwijl niet zeker is of de cijfers kloppen en tegelijkertijd onzeker is of de randgemeenten het streven van 30% sociaal wel halen, terwijl (ondertussen) gemeenten zoals Rotterdam veel minder sociaal bouwen waardoor de wachtlijsten nog verder zullen oplopen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deze mening deel ik niet. Het doel dat ik met gemeenten en provincies heb vastgesteld is dat er 250.000 sociale huurwoningen gebouwd moeten worden tot en met 2030. Dat wordt vertaald naar de woondeals, waarbij ik er belang aan hecht dat er zowel ten aanzien van sociale huurwoningen alsook ten aanzien van woningen voor middeninkomens een evenwichtige balans tussen gemeenten is. Daar is mijn beleid op gericht.
Welke consequenties hebben uw uitspraken en het feit dat gemeenten zoals Rotterdam voorsorteren op minder sociaal te hoeven bouwen voor de bouwdoelstelling van 250.000 nieuw te bouwen sociale huurwoningen tot en met 2030? Is het mogelijk dat de bouw van sociale huurwoningen nu achterblijft omdat grote gemeenten gevrijwaard zijn om minder sociaal te bouwen? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 50.
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «Verschillende signalen uit de Rotterdamse samenleving wezen erop dat de markt voor goedkope woningen steeds krapper werd. Die signalen leidden er niet toe dat het college de huidige woonvisie kritisch onder de loep legde en waar nodig aanpaste»? In hoeverre speelt dit op landelijk niveau?
In mijn programma’s voor de woningbouw heb ik duidelijk ingezet op de bouw van betaalbare woningen en voldoende sociale huur in de voorraad.
Wat vindt u van de volgende reactie van de gemeente: «Samen met de raad gaan we werken aan nieuw woonakkoord, dat vóór volgend jaar zomer klaar moet zijn»?
Ik constateer dat de gemeente de aanbevelingen uit het rapport van de Rekenkamer voortvarend oppakt.
Hoe past dit nog te sluiten nieuw woonakkoord van de gemeente Rotterdam in uw tijdsplan om het bod van de provincie Zuid-Holland nog voor het einde van dit jaar verwerkt te hebben als het onder andere gaat om het aantal nieuw te bouwen sociale huurwoningen?
Met alle regio’s in Nederland zal ik vóór 15 maart een woondeals sluiten, onder andere met de regio Rotterdam. De ambitie uit de Samenwerkingsafspraken met de provincie van 13 oktober jl. zal in deze woondeal concreet worden vastgelegd. Dat kan de gemeenten benutten voor het nieuwe Woonakkoord.
Deelt u de mening dat het nieuw af te sluiten woonakkoord van de gemeente Rotterdam in de regio te laat komt gezien uw plannen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Die mening deel ik niet. Ik zie het woonakkoord dat de gemeente Rotterdam wil sluiten als een manier om de landelijke doelen die zijn gesteld door te vertalen naar de gemeente, waarbij de woondeals een belangrijk uitgangspunt kan zijn.
Kunt u uitleggen hoe (kleine) randgemeenten hun streefpercentage van minimaal 30% sociaal van de totale voorraad moeten realiseren terwijl zij vaak minder ambtelijk capaciteit en grondposities hebben dan (grote) kerngemeenten. Kunt u daarbij aangeven hoe realistisch deze doelstelling is?
Ook kleinere gemeenten zijn prima in staat om woningbouwprojecten te realiseren, en ik zie geen algemene belemmeringen waardoor het voor deze gemeenten specifiek moeilijker zou zijn om een evenwichtig deel van de nieuwbouw van sociale huur te realiseren.
Hoe kijkt u tegen het verminderen van de sociale woningvoorraad in zijn algemeenheid aan?
Het verminderen van de sociale woningvoorraad is in z’n algemeenheid is niet gewenst. In de Nationale Prestatieafspraken Woningcorporaties van 30 juni 2022 is afgesproken dat 250.000 nieuwe sociale huurwoningen worden gebouwd tot en met 2030 en dat wordt gestreefd naar een zo groot mogelijke netto groei van de sociale huurvoorraad. De mate waarin de sociale huurvoorraad zal groeien hangt af van de lokale prestatieafspraken die in iedere gemeente gemaakt worden.
Hoeveel gemeenten in Nederland hebben het verminderen van de sociale woningvoorraad (in aantal of in aandeel) impliciet of expliciet als doelstelling in hun woonvisie opgenomen?
Ik heb hier geen beeld van, noch van de vraag of een dergelijke doelstelling eventueel gerechtvaardigd is.
Wat vindt u van het verminderen van de sociale woningvoorraad in de gemeente Rotterdam?
Ik heb er vertrouwen in dat ook in Rotterdam de komende jaren voldoende sociale huurwoningen gebouwd zullen worden, via de aanpak zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb toegelicht.
Is het verminderen van de sociale woningvoorraad verenigbaar met het (internationale en grond) recht op behoorlijke huisvesting, terwijl het feit van algemene bekendheid is dat de wachtlijsten overal erg lang zijn en mensen met een lager inkomen of door andere bijzondere omstandigheden geen woning kunnen kopen en ook niet in het duurder segment kunnen huren? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 57 en 58.
Deelt u de mening dat er in de gemeente Rotterdam en/of in andere gemeenten per direct een moratorium moet komen op de verkoop, sloop en liberalisering van sociale huurwoningen zolang de werkelijke cijfers niet bekend zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat er landelijk per direct een moratorium moet komen op de verkoop, sloop en liberalisering van sociale huurwoningen zolang de werkelijke cijfers niet alleen in Rotterdam bekend zijn maar ook elders in Nederland? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 57.
Hoeveel woningen worden (bij benadering) in de gereguleerde sector verhuurd, die eerst een aanvangshuur hadden onder de destijds geldende liberalisatiegrens, maar inmiddels als gevolg van verschillende huurverhogingen met een huur boven de liberalisatiegrens zijn gekomen?
Het aantal gereguleerde huurwoningen met een huur boven de liberalisatiegrens fluctueert van jaar tot jaar. Dit hangt vooral samen met verschillen tussen de gemiddelde huurstijging en de stijging van de liberalisatiegrens. In 2018 toen de liberalisatiegrens bevroren was, nam het aantal aanzienlijk toe. In 2021 speelde het omgekeerde. De liberalisatiegrens steeg met iets meer dan 2%, terwijl er een huurbevriezing gold voor gereguleerde huurwoningen. Bij corporaties was in de DAEB-tak het aantal gereguleerde huurwoningen met een huur boven de liberalisatiegrens tussen 2018–2020 redelijk stabiel gebleven op circa 50.000. Dit daalde in 2021 tot minder dan 30.000. Voor de veel kleinere niet-DAEB-tak hebben we geen exacte cijfers, maar niet is te zien dat het aantal substantieel toenam in 2018–2020 en het aantal daalde ook in 2021. Voor de commerciële huursector hebben we minder cijfers en kunnen we woningen minder goed volgen. De verschillende huurenquêtes laten zien dat tussen 1 juli 2017 en 1 juli 2022 netto ca. 40.000 woningen door de liberalisatiegrens naar boven gingen. Hoe groot het aantal in 2022 is, is hieruit niet te concluderen. Een deel van deze woningen zal immers opnieuw verhuurd zijn.
Bent u bekend met de brandbrief van de Woonopstand «Nationale Prestatieafspraken corporatiesector lossen wooncrisis niet op»?6
Ja.
Wat vindt u van deze brandbrief?
Ik ben trots op de Nationale Prestatieafspraken Woningcorporaties die ik op 30 juni jl. heb gesloten met Aedes, Woonbond en VNG. Anders dan in de brandbrief wordt gesteld levert deze set afspraken veel op voor de toekomst van huurders en van de volkshuisvesting, zoals verdubbeling van de bouwproductie van sociale huurwoningen, generieke huurmatiging en huurverlaging voor de laagste inkomens, vergaande verduurzaming van meer dan 675.000 woningen, uitfasering van E-, F- en G-labels in corporatiesector na 2028, en extra investeringen in het aanpakken van vocht- en schimmelproblemen en andere vormen van woningverbetering.
Klopt de stelling van de Woonopstand dat na het realiseren van uw plannen met betrekking tot de bouw van 250.000 sociale huurwoningen tot en met 2030 er dan net zoveel sociale huurwoningen zijn als anno nu of wellicht zelfs minder, mede als gevolg van de sloop, verkoop en liberalisatie van deze woningen wetende dat de particuliere sociale woningvoorraad ook afneemt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 57.
Klopt het dat volgens het ABF-rapport van oktober 2021 tot en met 2030 verwacht wordt dat er nog 117.800 sociale huurwoningen worden gesloopt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het aantal van 117.800 te slopen woningen betreft de sloop inclusief functieverandering en samenvoeging van alle woningen in Nederland. Sociale huurwoningen zijn daar een deel van. Het aantal sociale huurwoningen dat zal worden gesloopt volgens die prognose, ligt daarom lager dan het genoemde aantal.
Klopt het dat er volgens de Nationale Prestatieafspraken tot en met 2030 nog 90.000 sociale huurwoningen verkocht zullen worden? Zo ja, resulteert deze verkoop en sloop in een netto toevoeging van 42.200 sociale huurwoningen (250.000 minus 117.800 minus 90.000) waarbij er nog geen rekening is gehouden met het aantal sociale huurwoningen dat door liberalisatie aan de voorraad onttrokken wordt?
Zie mijn antwoord op vraag 57.
Hoeveel sociale huurwoningen verwacht u (bij benadering) netto toe te voegen, rekening houdend met de verkoop, sloop, liberalisatie in zowel de corporatie en particuliere sector? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 57.
Waar heeft u uw bouwplan van 250.000 sociale huurwoningen (cijfermatig) op gebaseerd en kunt u daarbij aangeven in hoeverre daarbij rekening is gehouden met de sloop, verkoop, liberalisatie van sociale huurwoningen en de afname van het aantal particuliere sociale huurwoningen?
De totale opgave van 250.000 nieuw te bouwen sociale huurwoningen is gebaseerd op het rapport «opgaven en middelen corporatiesector» uit 202013. Die 250.000 nieuwe sociale huurwoningen passen bij de verwachte behoefte aan sociale huurwoningen. In die opgave wordt er rekening mee gehouden dat corporaties ook woningen zullen verkopen en met sloop en vervangende nieuwbouw.
Kunt u ingaan op de eisen van de verschillende woondemonstraties die in het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden, aangezien volgens de Rotterdamse Rekenkamer in Rotterdam onvoldoende is geluisterd naar signalen uit de samenleving en deze signalen niet alleen in Rotterdam te horen zijn maar ook in de rest van Nederland getuige de vele woondemonstraties?7
Ik ben bekend met alle eisen van de verschillende woondemonstraties. Uit de demonstraties spreekt dat de urgentie wordt gevoeld, en ook dat de meningen over de meest effectieve aanpak verschillen. Met de Nationale Bouw- en Woonagenda en met de verschillende Programma’s die ik heb gepresenteerd zetten we de schouders onder de problematiek. Ik ben verheugd dat het Rijk, samen met alle provincies, woondeals opstelt, waarbij de regionale behoefte bezien tegen het licht van de landelijke opgave leidend is.
Hoe kijkt u in het licht van het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer nu naar de brief van de Nederlandse regering aan de Verenigde Naties d.d. 16 juni 2021 als antwoord op de communiqué van de vijf Special Rapporteurs aan de Nederlandse regering inzake het woonbeleid van de gemeente Rotterdam?
Op de aangehaalde opmerkingen van de VN-rapporteur is gereageerd in de brief van de Nederlandse regering aan de Verenigde Naties van 16 juni 2021. Ten aanzien van het woonbeleid in Rotterdam en de situatie in de Tweebosbuurt verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 2, 5, 9, 37 en 38.
Hoe kijkt u in het licht van het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer nu naar een van de opmerkingen van de VN-rapporteurs over het woonbeleid van de gemeente Rotterdam als de woordvoerder van de VN het volgende zegt: «Een woordvoerder van de VN zegt dat de brief vooral bedoeld is om de autoriteiten erop te wijzen dat er mogelijk rechten worden geschonden en om opheldering te krijgen over die vermoedelijke overtredingen»?8
Zie antwoord vraag 72.
Hoe kijkt u in het licht van het rapport van de Rotterdamse rekenkamer nu naar de beantwoording van onze schriftelijke vragen aan uw voorganger over het woonbeleid van de gemeente Rotterdam en in het bijzonder de sloop van de Tweebosbuurt?
Zie antwoord vraag 72.
Kunnen we in het licht van het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer nu constateren dat uw voorganger de signalen uit Rotterdam onvoldoende serieus genomen heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 37 en 38.
Hoe kijkt u in het licht van het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer nu naar het wetsvoorstel Voldoende betaalbare woningen? Kunt u daarbij aangeven of uw mening daarin nu veranderd is? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Mijn appreciatie van het initiatiefwetsvoorstel Voldoende betaalbare woningen is niet veranderd ten opzichte van de behandeling van dit voorstel in uw Kamer.
Hoe kijkt u nu naar uw uitspraak tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Voldoende betaalbare woning d.d. 7 juni 2022 waarin u het volgende zegt: «Bij een stad, nog even los van het individuele voorbeeld van Rotterdam, waarin dik 40% sociale woningbouw is en gemeenten daaromheen heel erg veel minder doen, wil je misschien ook wel een beetje herverdelen. Dan liefst wel in de goede volgorde, namelijk dat ze eerst worden bijgebouwd en daarna pas worden gesloopt»?
Ik sta nog altijd achter deze uitspraak, zie ook mijn antwoord op vraag 49 en 50.
Deelt u de mening dat het wetsvoorstel Voldoende betaalbare woning ernstige situaties zoals in Rotterdam kan voorkomen, aangezien het aantal sociale huurwoningen dan niet kan dalen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Zoals ik ook in mijn reactie op het initiatiefwetsvoorstel heb benoemd ben ik ervan overtuigd dat met de regie die ik aan het inrichten ben, er een netto uitbreiding van de sociale huurvoorraad zal worden gerealiseerd in de komende jaren zonder de nadelen van de wettelijke eisen uit het initiatiefwetsvoorstel
Bent u bekend met het bericht «Reactie op de Woonvisie-evaluatie van de Rekenkamer Rotterdam» van Recht op de stad d.d. 10 september jongstleden?9
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak: «duizenden huishoudens werden in de afgelopen jaren geconfronteerd met gedwongen verhuizing omdat het stadsbestuur van een groot deel van de betaalbare woningen af wilde»? Zijn deze huishoudens onrecht aangedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit op landelijk niveau te voorkomen en hoe dienen deze huishoudens volgens u gecompenseerd te worden voor het leed dat velen van hen aangedaan is?
Ik begrijp dat u het bewuste citaat aanhaalt uit het in vraag 79 genoemde bericht van Recht op de stad. Echter, noch in de vraag, noch in het bericht van Recht op de stad wordt aangegeven waarop de uitspraak dat duizenden huishoudens gedwongen moesten verhuizen op is gebaseerd. Het onderzoek van de Rotterdamse Rekenkamer spreekt niet over gedwongen verhuizingen. Het is mij daarom niet mogelijk hierop te reageren.
Wat vindt u van de uitspraak: «Voor bewoners vraagt meepraten een enorme inzet omdat zij dit doen naast hun dagelijkse activiteiten (werk, gezin, mantelzorg). Het ontbreekt hen vaak aan tijd en expertise om effectief te kunnen meepraten. In het enige overleg dat wel structureel is – want in het kader van de prestatieafspraken wettelijk verplicht – werden de huurdersorganisaties ondanks hun inspanningen niet of nauwelijks gehoord»?
Ook hier begrijp ik dat u het bewuste citaat aanhaalt uit het in vraag 79 genoemde bericht van Recht op de stad. Ik herken het belang van goede betrokkenheid van burgers en huurders bij ingrijpende veranderingen in hun leefomgeving. Zie voor meer toelichting mijn antwoord op vraag 6, 16 en 24.
Deelt u de mening dat zeggenschap voor bewoners geen gunst is die verleend moet worden, maar onderdeel is van het recht op behoorlijke huisvesting? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 6, 16 en 24.
Deelt u de mening dat sloop van je thuis een zeer ingrijpende maatregel in de levenssfeer van mensen is waar zeer prudent mee omgegaan dient te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan een voorstander om hierin het «slopen? nee, tenzij-principe» te hanteren in het landelijk Sociaal Statuut voor sloop gevolgd door nieuwbouw? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja, sloop is een ingrijpende, maar soms noodzakelijke maatregel en het is belangrijk dat bewoners op een goede wijze worden inspraak hebben bij de besluitvorming hierover. Dat wil ik ook vastleggen in het Sociaal Statuut dat ik samen met Woonbond en Aedes wil opstellen op basis van de afspraak in de Nationale prestatieafspraken.
Wordt het zeggenschapsproces voor bewoners en de ondersteuning van bewoners al dan niet verenigd in bewonersorganisaties in het nog af te sluiten landelijk Sociaal Statuut opgenomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals in de Nationale prestatieafspraken is vastgelegd zullen randvoorwaarden en inspraak voor bewoners bij sloop en vervangende nieuwbouw worden vastgelegd in het Sociaal Statuut. Ik ben hierover verder in gesprek met Woonbond en Aedes.
Hoeveel signalen hebben u bereikt dat huurdersorganisaties niet of nauwelijks gehoord worden? Ziet u hierin een taak voor de Autoriteit Woningcorporaties weggelegd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 6. Ik zie hierbij geen taak voor de Autoriteit Woningcorporaties (Aw), dat past niet bij haar rol als toezichthouder op het stelsel. De geschilbeslechting prestatieafspraken is en blijft hiervoor het geëigende middel.
Bent u met Recht op de stad, de Rotterdamse Rekenkamer en mij van mening dat huurdersorganisaties nauwelijks gehoord worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de positie van huurdersorganisaties verbeteren en kunt u daarbij ingaan op het instemmingsrecht bij met name sloopprojecten al dan niet gevolgd door nieuwbouw?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Welke adviezen c.q. aanbevelingen c.q. conclusies c.q. signalen uit alle eerdergenoemde brandbrieven en het rapport van de Rotterdamse Rekenkamer neemt u op landelijk niveau over bij het bepalen van het landelijk Sociaal Statuut voor sloop gevolgd door nieuwbouw?
Zie mijn antwoord op vraag 84.
Deelt u de mening dat bewegingen die zich met wonen bezighouden onvoldoende serieus genomen worden dan wel onvoldoende naar geluisterd wordt, getuige bijvoorbeeld het feit dat een organisatie als Niet Te Koop in Amsterdam al zes jaar bezig is om de verkoop van sociale huurwoningen tegen te gaan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 71.
Wat leren de signalen u uit de verschillende brandbrieven, reacties van onder andere de grootste huurdersorganisaties uit Rotterdam, Recht op de stad en de Woonopstand?
Deze signalen leren mij dat de urgentie die ik voel, ook door anderen sterk wordt gevoeld.
Kunt u iedere vraag afzonderlijk behandelen en gelieve niet te clusteren?
Daar waar de vragen daartoe aanleiding gaven zijn deze om redenen van doelmatigheid geclusterd beantwoord.
Ik wil daarnaast mijn verzoek aan u herhalen om het belangrijke parlementaire instrument van de schriftelijke kamervragen bewust en doelmatig in te zetten. Iedere set schriftelijke vragen van u die ik het afgelopen jaar heb mogen beantwoorden bestond uit vele tientallen vragen, waarbij deze set qua omvang aan kop gaat. Echt waar, in de beperking toont zich de meester. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2. heb aangegeven, zien veel van deze vragen bovendien op aspecten van het Rotterdamse woonbeleid, en het is niet aan mij om daarover te oordelen. Dit geeft aanleiding voor de gedachte dat de forse inzet van ambtelijke capaciteit die nodig is voor de beantwoording van zo veel vragen niet optimaal doelmatig is ingezet, omdat de beantwoording vermoedelijk niet beantwoordt aan uw informatiebehoefte.
Het artikel ‘Onveilige situaties voor 2 op de 5 jonge huurders door wooncrisis: 'Mijn huisbaas weet dat ik nergens anders heen kan'’ |
|
Sandra Beckerman , Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onveilige situaties voor 2 op de 5 jonge huurders door wooncrisis: «Mijn huisbaas weet dat ik nergens anders heen kan»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat verhuurders misbruik maken van de kwetsbare positie van jonge huurders? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja, die mening deel ik. Daarom vind ik het belangrijk dat huurders beter beschermd worden en heb ik het wetsvoorstel goed verhuurderschap bij uw Kamer ingediend. Hiermee introduceer ik een landelijke basisnorm waaraan verhuurders en verhuurbemiddelaars moeten voldoen. Aanvullend hierop kunnen gemeenten een verhuurvergunning instellen met aanvullende voorwaarden in gebieden waar de leefbaarheid onder druk staat. Met dit wetsvoorstel wordt het mogelijk voor gemeenten om harder tegen misstanden, zoals omschreven in het artikel, op te treden. Ik hoop dat dit wetsvoorstel spoedig door uw Kamer behandeld wordt.
Deelt u de mening dat, zolang de Wet goed verhuurderschap nog niet is ingevoerd, huurders die nu te maken hebben met onveilige situaties op een andere manier geholpen moeten worden? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Huurders kunnen reeds verschillende misstanden melden bij diverse instanties, zoals de Huurcommissie (huurprijsbescherming en gebreken), de politie (intimidatie) en de gemeenten (o.a. naleving bouwbesluit). Tegelijkertijd ben ik mij bewust van de drempels die huurders ervaren om hun recht te halen. Daarom maak ik het met het wetsvoorstel goed verhuurderschap mogelijk dat gemeenten uit eigen beweging kunnen handhaven in dergelijke gevallen.
Zou er tot de Wet goed verhuurderschap is ingegaan een landelijk meldpunt opengesteld kunnen worden waar huurders, anoniem, melding kunnen maken van onveilige situaties? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel goed verhuurderschap regelt dat gemeenten een meldpunt moeten instellen. Bij dit meldpunt kunnen huurders, maar ook omwonenden of andere betrokkenen (anoniem) melding maken van ongewenst verhuurgedrag. Het staat gemeenten vrij om ter voorbereiding op het wetsvoorstel goed verhuurderschap alvast een meldpunt in te richten. Een aantal gemeenten heeft al een meldpunt ingericht. Omdat ik ernaar streef het wetsvoorstel goed verhuurderschap op korte termijn in werking te laten treden, zie ik voor de tussenliggende periode geen meerwaarde in het oprichten van een landelijk meldpunt.
Kunt u er voor zorgen dat de meldingen die gedaan worden op een landelijk meldpunt dan ook opgevolgd worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toezeggen dat gemeenten nu al instrumenten krijgen om achter louche verhuurders aan te gaan, vooruitlopend op de Wet goed verhuurderschap? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn reeds bevoegd om toezicht te houden en te handhaven op bouwkundige zaken zoals brandveiligheid van woningen. Daarnaast kunnen zij handhaven op zaken zoals overbewoning en verkamering via de huisvestingsverordening. Aanvullende instrumenten vereisen een wettelijke grondslag en zijn daarom opgenomen in het wetsvoorstel goed verhuurderschap.
Bent u bereid te onderzoeken welke uitbreiding van het takenpakket van de laagdrempelige Huurcommissie nodig is om de rechtspositie van jonge huurders beter te beschermen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben van mening dat de rechtspositie van kwetsbare huurders fors versterkt wordt met het wetsvoorstel goed verhuurderschap. Daarnaast werk ik aan een voorstel voor het reguleren van de middenhuur. In het kader van deze regulering onderzoek ik hoe deze huurders ook voor andere geschillen, over bijvoorbeeld servicekosten, onderhoud of klachten over een gedraging van de verhuurder, toegang tot de Huurcommissie kunnen krijgen. Ook wordt momenteel de Wet verdere modernisering Huurcommissie en introductie verhuurderbijdrage geëvalueerd. De resultaten hieruit zullen gebruikt worden om het wettelijk kader van de Huurcommissie te verbeteren en daarmee huurders beter te beschermen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan uitbreiding van de mogelijkheid om hogere legeskosten op te leggen bij verhuurders die vaker in het ongelijk worden gesteld door de Huurcommissie. Ten slotte onderzoek ik hoe huurders verder ontzorgd kunnen worden, door het woningwaarderingsstelsel en de daaraan verbonden maximale huurprijzen dwingend te maken.
Bent u bereid te onderzoeken of het instellen van landelijke huurteams mogelijk is om (jonge) huurders beter te beschermen en beter te begeleiden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik zie een grote toegevoegde waarde van lokale huurteams voor huurders, omdat deze huurteams laagdrempelig zijn en een goed inzicht hebben in de lokale situatie ten aanzien van de volkshuisvesting. Juist om deze reden zie ik geen noodzaak voor een landelijk huurteam.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Banken blokkeren meeverhuizen lage hypotheekrente' |
|
Eelco Heinen (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Banken blokkeren meeverhuizen lage hypotheekrente»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat veel huiseigenaren fors hogere maandlasten krijgen wanneer zij hun hypotheek niet kunnen meenemen bij een verhuizing?
Het is vervelend voor mensen als ze na oversluiten hogere rentelasten krijgen. Nu de rente de afgelopen maanden is gestegen komt het vaker voor dat de rente van een nieuw af te sluiten hypothecair krediet voor de aankoop van een nieuwe woning hoger ligt dan de rente van een eerder afgesloten hypothecair krediet voor de huidige woning. Bij veel kredietverstrekkers kan een bestaande hypotheek inclusief de daarbij horende voorwaarden worden meegenomen naar een nieuwe woning. Dit wordt de meeneemregeling of de verhuisregeling genoemd. Dit kan een interessante optie zijn indien er sprake is van een bestaande hypotheek met lagere rente of een aantrekkelijke hypotheekvorm.
De bestaande hypotheek kan echter niet zomaar worden meegenomen. Deze hypotheek is namelijk gekoppeld aan de bestaande woning. De kredietverstrekker beschouwt de verhuizing daarom als een nieuwe hypotheekaanvraag. Dit houdt in dat er op basis van inkomen en de waarde van de nieuwe woning getoetst wordt of het hypotheekbedrag op verantwoorde wijze gedragen kan worden door de hypotheeknemer en zodoende de hypotheek kan worden meegenomen. Zoals ook uit het bericht blijkt, zijn er situaties waarin dit niet het geval is. Dit kan voorkomen in situaties waarin de rente van de bestaande lening met de gunstige lage rente binnen tien jaar opnieuw gaat worden vastgesteld. Deze huishoudens lopen het risico dat zij na afloop van de rentevastperiode bij het vaststellen van de nieuwe rente door de gestegen rentes hogere maandlasten krijgen dan hun actuele maandlasten. Om te voorkomen dat mensen hierdoor in betaalproblemen komen is bepaald dat kredietverstrekkers de maximaal verantwoorde hypotheeklasten voor een lening met een (resterende) rentevastperiode van minder dan tien jaar vaststellen op basis van een toetsrente (thans: 5 procent)2.
Het gebruik van een toetsrente kan gevolgen hebben voor huishoudens die voor de financiering van hun volgende woning de maximaal verantwoorde leenruimte nodig hebben en die daarbij hun rentevastperiode willen behouden van minder dan tien jaar. Indien de actuele rente lager is dan de toetsrente kunnen zij door toepassing van de toetsrente voor de berekening van hun financieringsruimte in de situatie komen dat zij minder leenruimte hebben. Hierdoor kunnen zij de financiering niet rond krijgen. Indien het gewenste hypotheekbedrag gelijk blijft zullen deze consumenten moeten kiezen voor een nieuw hypotheekcontract met een langere rentevastperiode dan tien jaar. In dat geval wordt immers met de actuele rente gerekend, en niet met de toetsrente. Als deze rente lager is dan de toetsrente kan mogelijk wel de hypotheek worden verkregen. Met de huidige rentestand zal deze rente echter hoger zijn dan de huidige rente die de consument had willen meenemen.
Het is belangrijk dat consumenten zich tijdig laten informeren of adviseren om verrassingen in de hoogte van de maandlast van een nieuwe hypotheek te voorkomen. Hierbij kan ook de mogelijkheid tot het meenemen van de oude hypotheekrente worden meegenomen. Tevens kan dan aandacht worden besteed aan hoe de meegenomen rente door het aflopen van de rentevastperiode relatief kort na het afsluiten van het krediet kan veranderen en door rentestijging hoger uit kan vallen.
Hoe verklaart u het verschil in voorwaarden van geldverstrekkers bij het bieden van oplossingen in de vorm van rentebemiddeling?
Door de stijgende rente komt het nu vaker voor dat consumenten gebruik willen maken van de mogelijkheid om hun rente mee te nemen. Rentemiddeling waarbij de rente opnieuw voor tien jaar of langer wordt vastgesteld kan in de hierboven geschetste situatie een uitkomst bieden. Het nieuwe rentetarief komt ergens tussen de huidige rente en de actuele rente te liggen. De maandlasten stijgen dus, maar de consument heeft dan wel de zekerheid van stabiele maandlasten voor een lange periode.
De voorwaarden van aanbieders van hypothecair krediet kunnen onderling verschillen. Het aanbieden van rentemiddeling is niet verplicht. Kredietverstrekkers gaan over hun eigen diensten en voorwaarden. Op verzoek van uw Kamer is per 1 juli 2019 geregeld dat kredietverstrekkers bij rentemiddeling geen vergoeding in rekening mogen brengen die hoger is dan het door hen geleden financiële nadeel.3 Na invoering van het besluit zijn een aantal aanbieders gestopt met het aanbieden van rentemiddeling omdat het financieel niet meer interessant was. Mijn beeld is dat op dit moment diverse kredietverstrekkers rentemiddeling aanbieden.
Klopt het geldverstrekkers veelal wel rentebemiddeling kunnen toepassen, maar dat niet doen als gevolg van onwetendheid over de eigen voorwaarden?
Ik heb dit nagevraagd bij de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en zij zeggen mij dat kredietverstrekkers op de hoogte zijn van hun eigen voorwaarden. Bij het afsluiten van een hypothecair krediet is de mogelijkheid van rentemiddeling een belangrijk element voor de consument om, samen met de financieel adviseur, op te letten. In het hypotheekcontract staat of rentemiddeling (en onder welke voorwaarden) een optie is.
Bent u van mening dat rentemiddeling standaard geaccepteerd zou moeten worden en zo nodig wettelijk verankerd? Zo nee, waarom niet?
De overheid schrijft niet voor welke diensten banken aan hun klanten moeten verlenen. Deze autonomie geeft vrijheid en flexibiliteit aan de financiële product- en dienstverlening van kredietverstrekkers. Flexibele en ruime voorwaarden kunnen in bepaalde situaties aansluiten bij de behoeften van bepaalde consumenten. Denk bijvoorbeeld aan de mogelijkheid om vergoedingsvrij meer dan standaard tussentijds extra af te lossen. Maar ook aan het al dan niet in rekening brengen annuleringskosten bij het wijzigen, annuleren of aflopen van een hypotheekofferte. Dit resulteert in een divers aanbod van voorwaarden. Dergelijke voorwaarden kunnen leiden tot hogere kosten, in de vorm van een hogere hypotheekrente.4 Ik vind het belangrijk dat consumenten die de flexibele voorwaarden van een hypotheek niet nodig hebben of willen, toch een passende hypotheek (met bijbehorende lagere prijs) kunnen afsluiten. Een vrije, competitieve markt stelt kredietverstrekkers in staat met elkaar te concurreren om de best mogelijke producten of diensten te leveren.
De financieel adviseur heeft een belangrijke rol bij het kiezen van een hypotheek die aansluit bij de wensen van de consument. Hierbij kan worden afgewogen of voorwaarden als rentemiddeling en meeneemrente iets is waar de consument potentieel baat bij heeft.
Het lamleggen van de woningbouw |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wilt u voor de Kamer in beeld brengen door welke overmaat aan regels de bouw van grote woningbouwprojecten nagenoeg lam komt te liggen?1
De maatschappelijke opgave voor het realiseren van voldoende woningen is groot. Daarom zet ik mij met het programma Woningbouw in voor de bouw van 900.000 woningen tot en met 2030, waarbij we toegroeien naar 100.000 woningen per jaar in 2024, waarvan twee derde betaalbaar.
Het realiseren van deze opgave is niet eenvoudig. We hebben te maken met omstandigheden zoals prijsstijgingen in de bouw, capaciteitsproblemen bij gemeenten of knelpunten in de regelgeving zoals op het vlak van stikstof. Dit vraagt soms om aanpassing van plannen maar van het nagenoeg stil komen te liggen van grote woningbouwprojecten door teveel regels is geenszins sprake. We liggen op koers om de doelstelling van 80.000 nieuwe woningen in 2022 te realiseren.
Wat hebt u ondernomen toen ontwikkelaars en bouwers u eerder dit jaar hebben gewaarschuwd dat uw plannen om de wooncrisis te bestrijden niet haalbaar zijn?
De moeilijke omstandigheden veranderen niets aan de maatschappelijke opgave die er ligt. Daarom blijven wij vasthouden aan onze doelstellingen voor de bouw van 900.000 woningen tot en met 2030. In mijn programma Woningbouw geef ik aan de regie op de woningbouw te versterken. Dit doe ik onder meer door het maken van bestuurlijke afspraken met provincies over een duidelijke bouwdoelstelling tot en met 2030. Deze afspraken volgen in oktober. In het vierde kwartaal zullen provincies deze afspraken door vertalen naar gemeenten in regionaal verband in woondeals. Als één overheid blijven we met een duidelijke doelstelling inzetten op versnellen van de woningbouw.
Waar knelpunten optreden, zoek ik samen met betrokken partijen naar oplossingen om de woningbouwopgave te realiseren. Dat doe ik ook bij regelgeving die nog in de maak is, zoals ten aanzien van de regulering van middenhuur. Ik heb er vertrouwen in dat wanneer we gezamenlijk onze schouders eronder zetten, het gaat lukken.
Hoe gaat u het vertrouwen van beleggers en ontwikkelaars terugwinnen, die afgaand op berichten in de media door uw plannen, manier van aanpak en strakke regels niet meer willen investeren in woningbouw?
Ik zie momenteel verschillende onzekerheden in de markt. In hoeverre beleggers daarop anticiperen door meer of minder terughoudend te zijn, kan ik niet voorspellen. Ik neem meerdere maatregelen om de problemen op de woningmarkt aan te pakken. Het aanjagen van de nieuwbouwproductie is daar een van. Een ander probleem is de betaalbaarheid. Ook daar zet ik mij voor in.
In algemene zin is mijn inzet om de onzekerheden waar ik invloed op heb samen met de markt te ondervangen. Daarop probeer ik duidelijkheid te scheppen, zodat partijen met voldoende vertrouwen blijven investeren in nieuwbouw van bijvoorbeeld middenhuurwoningen.
Ten aanzien van mijn voornemen uit het programma betaalbaar wonen om de middenhuur te reguleren ben ik met verschillende partijen, waaronder marktpartijen in gesprek. Een van de punten die ik van marktpartijen hoor is dat zij, gegeven het feit dat de contouren van de regulering nog niet duidelijk zijn, geremd worden in hun investeringen in nieuwbouwprojecten. Ik zie het van groot belang dat de regulering zorgt voor zowel meer betaalbare middenhuur woningen, als dat het voor marktpartijen interessant blijft om te investeren in middenhuurwoningen. Dat het rendabel moet blijven voor institutionele beleggers om te investeren in middenhuur is een expliciet uitgangspunt van het coalitieakkoord. Het is zoeken naar een goede balans tussen deze twee elementen. Daar komt bovenop dat de regulering ook juridisch houdbaar moet zijn. Dit alles vergt een goede onderbouwing en inzicht in de mogelijke effecten van regulering. Derhalve heb ik in het programma betaalbaar wonen aangegeven dat ik de contouren van de regulering in het najaar aan uw Kamer zal aanbieden. Voor die tijd spreek ik met marktpartijen om te horen aan welke duidelijkheid zij behoefte hebben en of die op korte termijn weggenomen kan worden.
De salderingsregeling |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Klopt het dat de kosten van de salderingsregeling voor de energieleveranciers (het verschil tussen de elektriciteitsprijs die zij aan de klant moeten vergoeden en de elektriciteitsprijs die op het moment van levering op de markt gegeven wordt) gesocialiseerd worden over de overige klanten van de energieleveranciers?
Ja. Energieleveranciers zullen de kosten die zij maken, dus ook deze kosten, doorberekenen aan hun klanten. Ook de klanten zonder zonnepanelen betalen hier dus aan mee.
Bent u bekend met de inschatting dat deze overdracht van welvaart van de huishoudens zonder zonnepanelen naar de huishoudens mét zonnepanelen richting de miljarden euro’s gaat en met het toenemen van het aantal huishoudens dat zonnepanelen heeft, steeds hoger wordt?
Huishoudens die investeren in zonnepanelen moeten aan de voorkant zelf kosten maken die zij pas gedurende de levensduur van de panelen terugverdienen. Ik vind het belangrijk dat huishoudens die investeren in zonnepanelen daarbij een redelijke terugverdientijd hebben, de salderingsregeling draagt daar aan bij. We hebben immers ook baat bij de opwek van duurzame energie.
Wel is het zo dat hoe meer huishoudens zonnepanelen op het dak hebben, hoe hoger de kosten die hiermee gemoeid zullen zijn voor energieleveranciers en voor de belastingbetaler. Leveranciers berekenen deze kosten door in de tarieven voor alle afnemers, waardoor afnemers zonder zonnepanelen inderdaad meebetalen voor afnemers met zonnepanelen.
Door de voorgenomen afbouw van de salderingsregeling zal dit probleem in de tijd steeds kleiner worden, terwijl het tegelijkertijd blijft lonen voor huishoudens om te investeren in zonnepanelen. Uit recent onderzoek van TNO komt naar voren dat de terugverdientijden voor investeringen in zonnepanelen door huishoudens bij de voorgenomen afbouw van de salderingsregeling tot en met 2030 naar verwachting niet hoger zullen zijn dan zeven jaar. Uit het rapport van PWC uit 20161 blijkt dat huishoudens in de regel bereid zijn te investeren in zonnepanelen als de terugverdientijd maximaal negen jaar is.
Bent u bereid om op zeer korte termijn aan de energieleveranciers te vragen inzicht te geven door middel van modellering in de omvang van de kosten van deze vorm van socialisering en wat dat betekent voor klanten met en zonder zonnepanelen?
Ik ben bereid leveranciers te vragen of zij inzicht willen en kunnen geven in de omvang van de kosten van socialisering om een indicatie te krijgen. Wel is het zo dat dit bedrijfsgevoelige informatie betreft en lastig te verifiëren is.
Is de salderingsregeling aangemeld bij de Europese Commissie ter goedkeuring, ook in verband met de nieuwe Elektriciteitsrichtlijn (2019/944)? Heeft de Europese Commissie de salderingsregeling en de voorgestelde aanpassingen zoals voorgesteld in het wetsvoorstel dat de Kamer binnenkort behandelt, beoordeeld en goedgekeurd?
Het wetsvoorstel afbouw salderingsregeling is genotificeerd bij de Europese Commissie. Dit wetsvoorstel bevat een technisch voorschrift in de zin van richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L 241). Het wetsvoorstel is gemeld aan de Commissie van de Europese Unie ter voldoening aan artikel 5, eerste lid, van die richtlijn (notificatienummer 2020/221/NL). Tevens is het wetsvoorstel gemeld aan de Commissie van de Europese Unie op grond van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU 2006, L 376). De standstill termijn die samenhangt met de notificatieprocedure is verlopen op 15 juli 2020 (Kamerstuk 35 594, nr. 3, blz. 18).
Is de salderingsregeling consistent met de Elektriciteitsrichtlijn (2019/944) van de Europese Unie? Kunt u reageren op de volgende punten waarop de salderingsregeling en/of het wetsvoorstel in strijd zou kunnen zijn met de Elektriciteitsrichtlijn:
Zoals reeds bij het antwoord op vraag 4 aangegeven, is het wetsvoorstel afbouw salderingsregeling, dat uitgaat van een geleidelijk dalend percentage dat kan worden gesaldeerd in de periode tot en met 2030, genotificeerd bij de Europese Commissie (notificatienummer 2020/221/NL). Ook de Raad van State heeft geen opmerkingen geplaatst betreffende eventuele strijdigheid van de salderingsregeling met de Brusselse kaders. De salderingsregeling is volgens het kabinet in lijn met de Elektriciteitsrichtlijn (richtlijn (EU) 2019/944).
Dit volgt uit artikel 15, vierde lid, van deze richtlijn waarin is bepaald dat lidstaten met reeds bestaande regelingen waarin de elektriciteit die in het net wordt ingevoed en de elektriciteit die uit het net wordt verbruikt niet apart worden verrekend, geen nieuwe rechten toekennen onder deze regelingen na 31 december 2023. Alle afnemers die vallen onder een bestaande regeling moeten op grond van artikel 15, vierde lid, te allen tijde de mogelijkheid hebben om te kiezen voor een nieuwe regeling waarin de elektriciteit die in het net wordt ingevoed en de elektriciteit die uit het net wordt verbruikt, apart worden verrekend als basis voor de berekening van nettarieven. Uit deze bepaling volgt dat voor kleinverbruikers die na 1 januari 2024 voor het eerst zonnepanelen installeren, de elektriciteit die wordt afgenomen en ingevoed apart moet worden gemeten om aparte verrekening mogelijk te maken. Dit kan alleen als een kleinverbruiker de beschikking heeft over een meetinrichting die zowel de afname als invoeding meet (een slimme of digitale meter). In dat geval is salderen toegestaan.
Daarnaast is ook artikel 21, tweede lid, onderdeel d, van richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L328) van belang, waarin is bepaald dat lidstaten ervoor zorgen dat zelfverbruikers van hernieuwbare energie individueel of via aankoopgroeperingen, het recht hebben op het ontvangen van een beloning voor de zelfopgewekte hernieuwbare elektriciteit die zij aan het net leveren, die een afspiegeling is van de marktwaarde van die elektriciteit en die rekening kan houden met de waarde op lange termijn ervan voor het net, het milieu en de samenleving.
Bent u bereid deze vragen voor de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer te beantwoorden?
Ja.
De verplichte asielopvang in Tubbergen |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe bent u tot de keuze voor de plaats Albergen en de betreffende hoeveelheid opvangplekken gekomen? Welk afwegingskader heeft u daarbij gehanteerd?
Het Rijk is bezig met een landelijke inventarisatie om extra opvangplekken te realiseren. Daarbij kijken we zowel naar Rijksvastgoed als naar mogelijk aan te kopen panden door het COA. Het COA is niet actief op zoek gegaan naar een locatie in Albergen, het hotel is door de verkoper aan het COA aangeboden.
De omvang (capaciteit) van een opvanglocatie ligt niet vast, deze wordt immers medebepaald door de situatie ter plekke. In overleg met het COA en de gemeente Tubbergen is afgesproken de locatie te gebruiken voor het huisvesten van 150 vluchtelingen.
Hotels zijn de meest efficiënte gebouwen om aan te kopen in deze tijd van capaciteitstekort, omdat ze ontworpen zijn voor huisvesting van een groot aantal mensen en daardoor snel operationeel inzetbaar zijn. Andersoortige gebouwen, zoals bijvoorbeeld kantoren, hebben als opvanglocatie meestal een langere doorlooptijd vanwege verbouwingen die in deze tijd van schaarste meestal veel tijd in beslag nemen.
Kunt u uiteenzetten welke rol de verschillende overheden zouden kunnen spelen om de asielopvang en het draagvlak hiervoor goed op elkaar af te stemmen? Welke knelpunten moeten worden opgelost, zodat dit ook gebeurt?
Om de crisis op korte termijn het hoofd te kunnen bieden en om op lange termijn uit de crisis te blijven is het noodzakelijk om goed samen te werken met verschillende overheden en uitvoeringsorganisaties. Het is een gedeelde aanpak. De afspraken die hierover zijn gemaakt worden uiteengezet in mijn brief van 26 augustus jl. (Kamerstuk 2022Z15825).
Kunt u aangeven hoe vaak er vanaf april 2022 contact met de gemeente Tubbergen is geweest over de opvang van asielzoekers?
Sinds april is op zowel bestuurlijk als ambtelijk niveau op verschillende momenten contact geweest met de gemeente Tubbergen over de mogelijke opvang van asielzoekers in Hotel ’t Elshuys in Albergen. Nadat op 2 april het hotel aan het COA te huur/te koop werd aangeboden door de makelaar is het COA in gesprek gegaan met de gemeente over twee objecten die mogelijk als opvanglocatie zouden kunnen fungeren, waaronder het desbetreffende hotel. Na verschillende korte contactmomenten in de tussentijd volgde begin juni op bestuurlijk niveau bericht van het COA richting de gemeente over het voornemen van het COA om het hotel te kopen. Daarbij heeft het COA het aanbod gedaan om in het hotel ook ruimte te maken voor de opvang van de aan de gemeente gekoppelde statushouders. Bij de gemeente was bestuurlijk echter alleen draagvlak voor kleinschalige huisvesting van statushouders en niet voor de opvang van asielzoekers. Er is gewezen op het voornemen van het kabinet om indien nodig het juridisch instrumentarium in te zetten en dat de mogelijke toepassing van het instrumentarium voor deze locatie nader onderzocht zou worden.
Hoe kan het dat het gemeentebestuur van Tubbergen is overvallen door uw beslissing? Behoort het niet tot het principe van behoorlijk bestuur dat het Rijk gemeenten hierover voorafgaand informeert?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven is er op verschillende momenten contact geweest met de gemeente Tubbergen. Daarbij is ook gewezen op het voornemen van het kabinet om indien nodig het juridisch instrumentarium in te zetten en dat de mogelijke toepassing van het instrumentarium specifiek voor deze locatie nader onderzocht zou worden. Na de collegevergadering van 21 juni heeft het college van Tubbergen richting het COA aangegeven niet te zullen meewerken.
Ik begrijp dat het College, de Raad en de inwoners van de gemeente Tubbergen overvallen waren door de daadwerkelijke aankoop van het hotel, maar helaas was en is er niet de luxe om langer af te wachten. Ik wil wel benadrukken dat ik het in algemene zin van groot belang vind om zo goed mogelijk samen te werken en om de gemeenteraad en omwonenden te betrekken bij de verdere realisatie van de asielopvang.
Klopt het dat de gemeente Tubbergen heeft aangegeven dat er niet op de locatie ’t Elshuys, maar wel op andere locaties binnen Tubbergen mogelijkheden zijn om asielzoekers op te vangen en zo de druk op Ter Apel te ontlasten? Zo ja, waarom is niet ingegaan op deze alternatieve locatievoorstellen?
Met de gemeente Tubbergen zijn twee locaties besproken op voordracht van het COA. Eén van de locaties, Vasse, bleek niet geschikt vanwege de ligging in een kwetsbaar natuurgebied. De andere locatie betrof Hotel ’t Elshuys in Albergen. De gemeente heeft aangegeven daar uitsluitend statushouders te willen huisvesten en geen asielzoekers. De gemeente Tubbergen heeft geen andere locaties aangeboden of besproken waar asielzoekers opgevangen zouden kunnen worden. Dit was voordat sprake was van inzet van het zogenaamde RO-instrumentarium. De gemeente Tubbergen heeft daarna niet uit eigen initiatief een concreet aanbod gedaan voor de vestiging van een opvanglocatie, maar is uiteindelijk onder voorwaarden akkoord gegaan met huisvesting van statushouders (circa 50) en asielzoekers (circa 100) in hotel ’t Elshuys.
Klopt het dat de gemeente Tubbergen heeft aangegeven op de locatie ‘t Elshuys 30 statushouders te willen opvangen?
In de besprekingen met de gemeente die tussen april en juni hebben plaatsgevonden heeft de gemeente aangegeven 50 statushouders te willen huisvesten in Hotel ’t Elshuys.
Klopt het dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) in de afgelopen periode geen of nauwelijks gebruik heeft gemaakt van deze opvangmogelijkheid in ’t Elshuys? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Dit klopt niet. Hotel ’t Elshuys was tot 29 augustus jl. in particulier bezit en geen eigendom van het COA. Gemeente Tubbergen had op basis van de HAR-regeling voor die tijd een 10-tal statushouders in hotel ’t Elshuys ondergebracht en vier gezinskamers gehuurd. Dit waren statushouders die conform taakstelling waren toebedeeld aan de gemeente.
Hoe wilt u het vertrouwen van de gemeente Tubbergen en de lokale gemeenschap in Albergen herstellen?
Op 19 augustus jl. ben ik in gesprek gegaan met het college van burgemeester en wethouders en met vertegenwoordigers van de lokale gemeenschap om het besluit toe te lichten en de reacties aan te horen. Vervolgens hebben de burgemeester en wethouder met het COA en mij verder gepraat. Ook in de toekomst blijven we met elkaar in gesprek.
Deelt u de mening dat gemeenten en veiligheidsregio’s het recht zouden moeten hebben om reële tegenvoorstellen te doen en alternatieven aan te dragen? Welke randvoorwaarden zijn hiervoor nodig?
Ik deel de mening dat de gemeente de mogelijkheid moet hebben om alternatieven aan te dragen. Om die reden wordt het gesprek ook altijd gevoerd. In dit verband is tussen april en juni geprobeerd om samen met de gemeente opvang te realiseren. Het verlenen van een vergunning door de overheid door middel van het zogenaamde RO-instrumentarium is een maatregel die in vele opzichten verre van ideaal is. Deze maatregel ga ik dan ook het liefste uit de weg. Gelijktijdig maakt de huidige situatie het noodzakelijk om extra asielopvanglocaties te realiseren.
Klopt het dat de gemeente Tubbergen voldoet aan de taakstelling voor huisvesting van statushouders en van Oekraïense vluchtelingen? Zo ja, waarom wordt Tubbergen dan toch als «weigergemeente» beschouwd? Zo nee, in welke mate wijkt de gemeente af van de taakstelling en hoe lang doet dit zich al voor?
Tubbergen heeft in het tweede half jaar van 2021 en het eerste half jaar van 2022 voldaan aan het aantal te huisvesten statushouders. Tegelijkertijd heeft de gemeente nog een openstaande achterstand van 14 statushouders. De 14 gemeenten die de veiligheidsregio Twente vormen hebben een gezamenlijke achterstand van 158 statushouders ten opzichte van de taakstelling. De eerste bewoners van de opvanglocatie Albergen zullen naar verwachting medio oktober kunnen worden gehuisvest. De gemeente vangt tevens Oekraïense ontheemden op.
De term weigergemeenten doet geen recht aan alle inspanningen die door het hele land worden gedaan om vluchtelingen en Oekraïense ontheemden op te vangen. Deze term is ook niet van toepassing op Tubbergen. Wel is het zo dat er een tekort is aan opvangplekken, waardoor Ter Apel overbelast is. Aan iedere gemeente wordt gevraagd om een evenredige bijdrage te leveren aan de asielopvang.
Klopt het dat er in Ter Apel geen problemen zouden zijn met de asielopvang, als alle gemeenten zouden voldoen aan de taakstelling voor huisvesting van aan hen toegekende statushouders? Zo, ja welke stappen worden gezet dat hieraan gaat worden voldaan, zodat er een structurele oplossing komt?
De opvangcrisis kent verschillende oorzaken. Een belangrijk onderdeel daarvan is inderdaad het huisvesten van statushouders. In mijn brief van 26 augustus jl. heb ik toegelicht welke maatregelen ik in dit verband neem.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden u ziet om de instroom van asielzoekers te beperken en de opvangcrisis het hoofd te bieden? Welke maatregelen, die passen binnen Europese rechterlijke uitspraken en internationale verdragen, kan het kabinet nemen?
Om de opvangcrisis zowel op korte als op lange termijn het hoofd te bieden worden er verschillende maatregelen getroffen. Deze licht ik toe in mijn brief van 26 augustus jl. (Kamerstuk 2022Z15825).
Met het bericht Nieuwbouw daalt in wooncrisis - Opnieuw minder vergunningen afgegeven |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwbouw daalt in wooncrisis – Opnieuw minder vergunningen afgegeven»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat er – midden in een diepe wooncrisis – niet meer, maar steeds minder nieuwbouwvergunningen worden afgegeven?
De achtergebleven vergunningverlening lijkt mede te komen door onvoldoende capaciteit bij gemeenten, hogere bouwprijzen en onzekerheid over het stikstofvraagstuk. Daarom investeren we met de flexpoolregeling (twee keer 40 miljoen euro) ten behoeve van extra capaciteit en kennis met betrekking tot de planvorming en vergunningverlening bij medeoverheden. We monitoren samen met bouwpartijen de hogere bouwprijzen en hebben hierover een convenant gesloten. Op stikstofvraagstukken ondersteunen we met kennis en expertise.
Lagere aantallen vergunningen nu, heeft effecten op de woningproductie over ongeveer twee jaar. Samen met de medeoverheden en de sector zetten we erop in om het ingroeipad naar de woningbouwproductie van 100.000 woningen per jaar te gaan halen. Over de voortgang rapporteer ik uw Kamer twee keer per jaar.
Deelt u de conclusie dat dit haaks staat op uw eigen belofte dat «er met meer tempo meer betaalbare woningen moeten worden gebouwd»?2 Bent u ertoe bereid minder te beloven en meer te doen?
De ambitie van 900.000 woningen tot en met 2030, met een ingroeipad naar 100.000 woningen per jaar en twee derde betaalbaar, blijft overeind. De maatschappelijke opgave is groot, daarom blijft dit nodig. Ik kan niet ontkennen dat de omstandigheden lastiger zijn geworden. Met de ingezette maatregelen als de regeling flexpools, de Woningbouwimpuls, investeringen in infrastructuur en woningbouw en ondersteuning via het expertteam woningbouw bij projecten, werken we aan de gestelde doelen in het programma Woningbouw van 11 maart 2022.
Hoeveel bouwprojecten liggen stil vanwege stikstof en om hoeveel woningen gaat het hier? Hoe legt u aan de Nederlandse woningzoekenden uit dat er voor hen geen woningen worden bijgebouwd vanwege een niet-bestaand stikstofprobleem?
De rijksoverheid beschikt niet over een centraal overzicht van (beoogde) woningbouwprojecten in Nederland. Op projectniveau zijn enkele woningprojecten bekend die stilliggen als gevolg van stikstof. Het is niet mogelijk om volledig inzicht te krijgen in het aantal stilliggende woningprojecten, daar initiatiefnemers vaak geen vergunningsaanvragen indienen als zij de onderbouwing ten aanzien van stikstof niet rond krijgen. Duidelijk is wel dat een substantieel deel van de beoogde woningbouw te maken zou kunnen krijgen met stikstofbeperkingen.
De bouwvrijstelling voorkomt een deel van die woningbouwbeperkingen bij de realisatiefase. Daarnaast zal het stikstofregistratiesysteem (SSRS) verder worden gevuld met stikstofruimte voor onder andere woningbouwprojecten. Verder bieden intern en extern salderen in een groot aantal gevallen soelaas, evenals projectmatige optimalisatie. Naar verwachting resteren er nog problemen in met name Zuid-Holland en Noord-Holland. In overleg met betrokkenen worden maatwerkoplossingen gezocht via een gebiedsgerichte aanpak.
Klopt het dat u «vasthoudt aan binnenstedelijk bouwen, waar minder snel tempo kan worden gemaakt»? Hoe rijmt u dat met uw eigen coalitieakkoord, waarin staat: «We bouwen in heel Nederland, zowel binnen- als buitenstedelijk»?3
Om het woningbouwtekort in te kunnen lopen moeten we in heel Nederland bouwen, dus zowel binnen- als buitenstedelijk. Dit kabinet stelt de komende 10 jaar € 7,5 miljard ter beschikking voor de ontsluiting van nieuwe woningen. Van dit bedrag is inmiddels € 1,5 miljard bestemd voor grootschalige woningbouwlocaties in heel Nederland, waar versnelling kan worden bereikt door middel van financiële ondersteuning op het gebied van bovenplanse bereikbaarheidsmaatregelen. Afgelopen voorjaar heb ik – samen met de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – in het Bestuurlijk Overleg Leefomgeving over 70 woningbouwlocaties afspraken gemaakt voor € 1,2 miljard. Het gaat hierbij om zowel binnenstedelijk als buitenstedelijke locaties. De resterende € 300 miljoen is beschikbaar voor plannen die al eerder zijn ingediend, maar nu nog niet aan alle inhoudelijke criteria voldoen. In het najaar verwachten we de overige middelen te bestemmen via het MIRT-proces.
Klopt het dat grote locaties niet worden ontwikkeld door «gesteggel tussen overheden»? Kunt u een overzicht van deze locaties verstrekken en daarbij aangegeven waar het «gesteggel» precies over gaat? Bent u ertoe bereid gemeenten/provincies die liever windturbines bouwen dan woningen (zoals in Utrecht) onmiddellijk tot de orde te roepen?
Om het huidige woningtekort aan te pakken, is het noodzakelijk om de komende jaren het bouwtempo flink te verhogen en meer woningen bij te bouwen. Daarbij is het van belang dat gemeenten, provincie en Rijk samenwerken aan de woningbouwopgave. We maken als Rijk bestuurlijk afspraken met provincies over het provinciaal aandeel in de nationale woningbouwdoelstellingen. Deze worden vervolgens in woondeals door vertaald naar regio’s en gemeenten. In deze woondeals maken we onder andere afspraken over concrete (grote) woningbouwlocaties, het aantal te bouwen woningen en de uitvoering van de woningbouw. Deze nieuwe werkwijze vraagt ook om een nauwe monitoring en overleg over de voortgang van de woningbouwafspraken. Indien geconstateerd wordt dat de voortgang stokt of er knelpunten optreden, zal op verschillende manieren kunnen worden geïntervenieerd, van gezamenlijke factfinding tot inzetten van juridisch instrumentarium. Deze manier van werken zal ertoe moeten leiden dat het woningtekort in de komende jaren zal afnemen.
Deelt u de mening dat het te bizar voor woorden is dat Nederlanders geen woning kunnen krijgen en hopeloos lang op de wachtlijst moeten staan, dat u vanwege een door uzelf gecreëerd «stikstofprobleem» niet voldoende woningen bijbouwt, maar dat u wél massaal woningen met voorrang blijft weggeven aan statushouders? Deelt u conclusie dat dit beleid ziek is?
Nee, die mening deel ik niet. Op het gebied van huisvesting zet het kabinet zich in voor meer woningen voor alle woningzoekenden. Het programma Woningbouw, dat op 11 maart 2022 aan uw Kamer is gestuurd, beschrijft de aanpak om de woningbouw te versnellen.4
Op dit moment verblijven bijna 16.000 statushouders bij COA, terwijl mensen in Ter Apel buiten moeten slapen. Dit maakt de tijdige huisvesting van mensen waarvan besloten is dat zij in Nederland mogen blijven van groot belang. Huisvesting geeft deze mensen bovendien de mogelijkheid om sneller te participeren en integreren in de Nederlandse samenleving.
Om zo veel mogelijk te voorkomen dat lokale woningzoekenden minder kans maken op een woning, moeten er versneld extra sociale huurwoningen worden gebouwd. De snelste manier om dat te doen is het bouwen van meer flexwoningen. De doelstellingen uit het programma Woningbouw zijn dan ook versneld naar de realisatie van in totaal 37.500 flexwoningen in de periode 2022–2024 (2022: 7.500, 2023: 15.000, 2024: 15.000). Daarbij is het uitgangspunt dat een derde beschikbaar komt voor mensen met een verblijfsvergunning en twee derde voor mensen die om andere redenen met spoed op zoek zijn naar een huis. Hierover zijn afspraken gemaakt met medeoverheden, die versneld extra prioriteit geven voor het beschikbaar stellen van locaties en het gereedmaken voor bebouwing daarvan.
Bent u ervan op de hoogte dat driekwart van de toenemende woningbehoefte tot 2030 bedoeld is voor migratie?4 Het klopt toch dat u de Minister voor Volkshuisvesting van Nederland bent? Wanneer stopt u met het faciliteren van migratie en zet u – eindelijk – de Nederlandse woningzoekenden op één?
Voor de vijftienjarige periode 2022 t/m 2036 wordt een groei van de bevolking met in totaal 1.438.000 inwoners voorzien (8,2%), waarvan 25% door natuurlijke aanwas en 75% als gevolg van buitenlandse migratie. De verwachte bevolkingsgroei vormt de basis voor de raming van de woningbehoefte. Daarmee zijn de Nederlandse woningzoekenden meegenomen in de behoefteberekeningen aan woningen. De verhoudingen die gelden voor de groei van de bevolking, kan echter niet zonder meer worden geprojecteerd op de groei van huishoudens en de daarmee samenhangende woningbehoefte.
Het grootste deel van de immigratie betreft arbeidsmigratie vanuit EU-landen. Asielmigratie is grotendeels afhankelijk van de ontwikkelingen in het buitenland en kent een geringer aandeel in de totale immigratie. In het programma woningbouw heb ik de ambitie opgenomen om 900.000 woningen te bouwen tot en met 2030 om aan de toenemende woningbehoefte tegemoet te komen, vervangende nieuwbouw te plegen en om zo snel mogelijk het woningtekort in te lopen.
Het bericht ‘Aanbod nieuwbouwwoningen terug bij niveau kredietcrisis’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aanbod nieuwbouwwoningen terug bij niveau kredietcrisis» van 5 augustus jl.?1
Ja.
Kunt u verklaren wat de redenen zijn dat het niet lukt het aantal aangeboden en verkochte nieuwbouwwoningen omhoog te krijgen sinds het derde kwartaal van vorig jaar?
De stagnatie van het aantal aangeboden nieuwbouwwoningen (voordat wordt gestart met de bouw) heeft in eerste instantie te maken met de lange levertijden en aanhoudende prijsstijgingen in de bouw. Deze knelpunten maken het moeilijk om op korte termijn goede woningbouwprojecten met voldoende betaalbare woningen te realiseren. De negatieve koopkrachtontwikkeling in samenhang met de gestegen rente speelt een rol bij de verkoop van nieuwbouwwoningen. Tot slot ondervinden ook bouwpartijen capaciteitsproblemen.
Ondanks bovenstaande knelpunten voorafgaand aan de bouw van nieuwbouwwoningen is het aantal gerealiseerde woningen in de afgelopen maanden niet afgenomen. We liggen nog op koers om dit jaar naar verwachting 80.000 woningen op te leveren.
Welke verklaring heeft u voor het feit dat het aantal nieuwbouwwoningen waarvoor een vergunning is verleend tussen januari en mei 2022 circa 15% lager lag dan in dezelfde periode vorig jaar?
Van gemeenten uit de huidige woondealregio’s heb ik signalen gekregen dat er minder vergunningen zijn verleend vanwege verhoogde bouwkosten en stikstof. Soms zijn ook minder vergunningen verleend, omdat opdrachtgevers geen bouwers kunnen vinden of dat zij geconfronteerd worden met dure offertes waarin de onzekerheid in bouwkosten wordt afgedekt met een hoge aanneemsom. Dit gebeurt dan met name als het particuliere projecten betreft. Soms wordt ontbrekende stikstofruimte, of de onzekerheid daarover, als reden opgegeven. Tot slot hebben gemeenten al langer te maken met onvoldoende capaciteit voor vergunningverlening
Uiteraard zie ik liever geen daling in de vergunningverlening, want een lager aantal vergunningen nu kan leiden tot een lagere bouwproductie over ongeveer twee jaar. Daarom houd ik de afgifte van bouwvergunningen scherp in de gaten en overleggen we regelmatig met provincies, gemeenten en bouwende partijen over de voortgang van woningbouw. Daarnaast stuur ik op de woningbouwopgave door het maken van bestuurlijke afspraken woningbouw met provincies en gemeenten, via de inzet van financiële middelen (zoals de Woningbouwimpuls), door ondersteuning van gemeenten met expertteams en flexpools en via wetgeving. Een voorbeeld van dit laatste is de Wet kwaliteitsborging bouwen (Wkb) waarmee de beoordeling van industriële woningbouw vereenvoudigd kan worden.
Kunt u een reactie geven hoe u de conclusie uit het artikel waardeert dat het bij lange na niet gaat lukken om aan de, door u gestelde, ambitieuze bouwdoelstellingen voor de woningbouw te voldoen?
Mijn ambitie van 900.000 woningen tot en met 2030, waarbij we toegroeien naar 100.000 woningen per jaar in 2024 en twee derde betaalbaar blijft overeind. De maatschappelijke opgave was al groot, maar de omstandigheden zijn lastiger geworden. We hebben te maken met tegenwind: de hogere bouwprijzen, onzekerheid over onder ander het stikstofvraagstuk, de rentestijging en de krapte op de arbeidsmarkt kunnen consequenties hebben voor de bouwproductie. Ondanks dat blijf ik – samen met alle partners in de woningbouw – alles doen wat in ons vermogen ligt om de bouw te versnellen.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om verdere vertraging van nieuwbouwproductie af te wenden?
Dat doe ik op de volgende manieren:
Deelt u de mening dat het moeilijker is geworden woningen te bouwen door de gestegen bouwkosten?
Ja, door de gestegen bouwkosten is het vooral moeilijker geworden om woningbouwprojecten met voldoende betaalbare woningen te realiseren. Anderzijds is met het afschaffen van de verhuurdersheffing de investeringscapaciteit van corporaties versterkt en heb ik met hen onlangs afspraken gemaakt over de bouw van 250.000 sociale huurwoningen en 50.000 middenhuur woningen.
Welke maatregelen kunt u hiertegen nemen zodat er sneller meer woningen worden gebouwd?
In het kader van de aanhoudende bouwkostenstijging heb ik met diverse betrokken partijen de intentieovereenkomst «Samen doorbouwen in onzekere tijden» gesloten2. Deze intentieovereenkomst heb ik u voor de zomer toegezonden. Daarnaast zet ik financiële instrumenten in om de realisatie van woningbouwprojecten te ondersteunen zoals de Woningbouwimpuls (Wbi) en de transformatiefaciliteit om transformatieprojecten voor te financieren.
Deelt u de mening dat de nadruk op buitenstedelijk bouwen zou moeten liggen, omdat daar de grootste aantallen woningen kunnen worden gerealiseerd en de kosten voor buitenstedelijk bouwen lager liggen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om buitenstedelijk bouwen te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat een inzet op alle locaties, zowel binnenstedelijk als buitenstedelijk belangrijk is. Allereerst, omdat er vraag is naar beide type locaties. Zo is er een toenemende vraag van woningen voor ouderen in de (directe) nabijheid van zorgvoorzieningen. Daarnaast zijn beide locaties nodig om de woningbouwopgave te realiseren. Ik zie dat de kosten vooral afhankelijk zijn van de ligging en de gewenste ontwikkelingen en vooral anders verdeeld zijn bij de type locaties. Bij binnenstedelijke locaties ligt de nadruk in de kosten op de verwerving, sloop en sanering van de locatie. Bij buitenstedelijk bouwen ligt de nadruk in de kosten op de ontsluiting (infrastructuur) en het bouwrijp maken van de locatie en de aanleg van voorzieningen.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de woonbehoefte van kopers aansluit bij hetgeen er wordt gebouwd, gelet op de constateringen die in het artikel worden benoemd?
Ik heb geconstateerd dat zonder richtinggevende bouwdoelstellingen de woningbouw niet aansluit bij de woonbehoefte van burgers. Dat geldt niet alleen voor woningen in de koopsector maar ook om de huursector. Dit gaat verder dan alleen aantallen woningen op de juiste plek, maar ook om voldoende betaalbare woningen en woningen voor specifieke doelgroepen. Om regie te voeren op de aansluiting tussen wat er nodig is en wat er gebouwd wordt, maak ik bestuurlijke afspraken met provincies en sluit ik regionale woondeals met gemeenten en provincies. Daarbij maak ik richtinggevende afspraken over aantallen, over betaalbaarheid, locaties en bouwen voor doelgroepen zoals ouderen. Deze afspraken gaan getrapt: de provincies hebben in dit kader op 1 juni jl. reeds een indicatief bod uitgebracht, waar ik middels mijn brieven van 5 juli op heb gereageerd3. In oktober maak ik definitieve bestuurlijke afspraken met provincies over het aantal te bouwen woningen, de prijssegmentering en het aantal te bouwen corporatiewoningen. Deze afspraken per provincie moeten optellen tot de nationale doelstelling: de bouw van 900.000 woningen tot 2030, versnelling tot 100.000 woningen vanaf 2024 en het streven naar twee derde betaalbare woningen en specifieke afspraken over het bouwen voor doelgroepen.
Een belangrijke basis voor deze doelstelling en de verdere invulling ervan vormen prognoses en analyses van bureau ABF Research. Deze prognoses en analyses zijn op hun beurt voor een belangrijk deel gebaseerd op informatie uit het driejaarlijkse Woononderzoek Nederland (WoON). Dit zeer uitgebreide onderzoek geeft inzicht in de samenstelling van huishoudens, de huisvestingssituatie, de woonwensen, de woonlasten en het verhuisgedrag.
De bestuurlijke afspraken met de provincies worden vervolgens door de provincies met de gemeenten in regionaal verband omgezet in de regionale woondeals die in januari 2023 worden afgerond. De regionale woondeals moeten samen optellen tot wat ik per provincie heb afgesproken en worden daarnaast aangevuld met wat er specifiek nodig is per regio, bijvoorbeeld huisvesting voor studenten of voor ouderen met een zorgbehoefte. Om die afstemming te realiseren voeren provincies en gemeenten de komende maanden gesprekken met marktpartijen, corporaties en huurdersorganisaties.
Onderdeel van bovengenoemde afspraken is ook om samen zicht te houden op de voortgang en afspraken te maken over interventies wanneer de voortgang stokt
Wanneer kan de Tweede Kamer, zoals toegezegd door de Minister in februari jl., een overzicht of rapport verwachten waarin de kenmerken per doelgroep aan woonbehoefte voor de komende jaren staan vermeld?
Bij brief van 9 juni heb ik u het WoonOnderzoek Nederland 2021 aangeboden4. Dit onderzoek geeft inzicht in de samenstelling van huishoudens, de huisvestingssituatie, de woonwensen, de woonlasten en het verhuisgedrag. Dit onderzoek zal de komende jaren worden gebruikt om nadere analyses voor de woningbouwprogrammering te maken.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘onderhandse financiering van vakantiewoningen baart experts zorgen’ |
|
Michiel van Nispen , Sandra Beckerman |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderhandse financiering van vakantiewoningen baart experts zorgen» in het Financieel Dagblad d.d. 24 juli jl.?1
Ja.
Ten aanzien van dit artikel en ook de andere artikelen van het Financieele Dagblad, die hieronder worden genoemd, zijn we met de leden Beckerman en Van Nispen van de SP van mening dat de problematiek op (een deel van de) vakantieparken2 onze volle aandacht heeft. Het is van groot belang dat problemen op een effectieve wijze worden aanpakt. Veel maatregelen op het terrein van veiligheid en de aanpak van ondermijning zijn daarom de afgelopen periode getroffen, in het kader van de interbestuurlijke Actie-agenda vakantieparken (2018–2020, resp. 2021–2022)3. Vanwege de integrale aanpak van de problematiek op vakantieparken is de Actie-agenda een brede agenda, waar verschillende ministeries bij betrokken zijn, waaronder Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en Veiligheid, Economische Zaken en Klimaat, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Enkele concrete voorbeelden op het terrein van veiligheid en de aanpak van ondermijning zijn landelijke en regionale leerkringen, kennisbijeenkomsten, specifieke handreikingen en instrument en een barrièremodel. In het bijzonder kan ook het Ariadne project worden genoemd, dat in de provincie Gelderland gemeenten adviseert en ondersteunt bij het versterken van hun informatiepositie en bij het uitvoeren van integrale controle-acties op vakantieparken. Deze belangrijke maatregelen zijn eerder benoemd in antwoord op vragen van de dezelfde leden van SP over de problematiek op vakantieparken4, naar aanleiding van het openbare rapport van het Regionale Informatie- en Expertise Centrum (RIEC) Oost-Nederland naar criminele investeringen in vakantieparken in Oost-Nederland5. We bezien in overleg met betrokken partijen of en waar extra maatregelen nodig zijn.
Wat vindt u van dit artikel?
In het artikel wordt ingegaan op de stijging van het aandeel particuliere hypotheekverstrekkingen en een daling van bancaire hypotheekverstrekkingen door vier Nederlandse grootbanken op recreatief vastgoed sinds 2010. Een stijgende vraag naar recreatief vastgoed, een afnemend aantal financieringsopties en lage spaarrentes zijn de redenen dat particulieren in de pandemie meer particuliere hypothecaire inschrijven vestigden op vakantieparken, aldus het Financieele Dagblad. Voor een nadere duiding ervan is een drietal personen met verschillende expertises (anti-witwassen, vastgoedfinanciering en -beleggingen en hypotheekadvisering) geciteerd.
In het onderzoek van de Basisregister Kadaster (BRK) «De cijfers over Nederlandse vakantieparken op een rij»6, dat in samenwerking met het Financieele Dagblad is geschreven, wordt gesteld dat het aantal transacties op vakantieparken is toegenomen. We herkennen hiermee het beeld dat de markt voor vakantiewoningen is aangetrokken. Het is belangrijk dat alle betrokken partijen die zicht kunnen hebben op eventuele risico’s, daar alert op zijn bij de uitoefening van hun taken. In antwoord op de meer specifieke vragen die hieronder zijn gesteld, wordt nader ingegaan op het artikel.
Hoe kijkt u tegen deze onderhandse financieringen aan?
Onderhandse financiering kán een risico voor criminele investering of witwassen zijn. Immers, het zicht op wie de financierder is en/of de financieringsgelden op legale wijze zijn verkregen, kan daarbij lastiger te zijn achterhalen en verhullend werken. Het is belangrijk dat alle betrokken partijen die hierop zicht kunnen hebben, daar alert op zijn bij de uitoefening van hun taken. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord op vragen 7 en 8. Hierbij zij opgemerkt dat er ook een groot aantal andere risico-indicatoren is, dat kan duiden op een verhoogde kans van aanwezigheid van criminele investeringen of witwasmogelijkheden in de (recreatieve) vastgoedsector. Een verhoogde kans staat daarbij niet gelijk aan de daadwerkelijke aanwezigheid van criminele investeringen. Voorgaande staat ook duidelijk beschreven in voornoemd RIEC-rapport.
Onderschrijft u de conclusies in dit artikel? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
We onderschrijven de cijfermatige inzichten en risico’s op criminele investeringen en witwassen die gepaard kunnen gaan met onderhandse financiering. Het onderwerp ondermijning in relatie tot vakantieparken staat al langer bij ons op de radar. Hiervoor zijn al veel maatregelen getroffen. Ik verwijs u daarvoor graag naar het antwoord op vraag 1.
Bent u het eens met de stelling dat de opkoop van vakantieparken beter gereguleerd dient te worden om ondermijning en grote (persoonlijke) gevolgen voor standplaatshouders te voorkomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De koop en verkoop van goederen is een zaak tussen private partijen. Ingrijpen op dergelijke individuele transacties is een vergaande maatregel waar we geen voorstander van zijn. We begrijpen dat voor de individuele standplaatshouder een opzegging van zijn of haar jaarplaats een impactvolle gebeurtenis is. Het is bij transities of herstructureringen dan ook van belang om een goede balans te vinden tussen de belangen van de verhuurder en de huurder. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is daarom het gesprek gestart met de sector, waarbij de sector wordt gevraagd om huurders beter voor te lichten over hun contract, en bijvoorbeeld een helpdeskfunctie in te richten voor vragen rondom jaarplaatsen.
Verder blijkt uit het recent verschenen onderzoeksrapport over het opkopen van vakantieparken7, dat gemeenten goede sturingsmogelijkheden hebben om de ontwikkelingsmogelijkheden van parken te beïnvloeden met het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium en de bestemmingsplannen. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft dit rapport onder de aandacht gebracht van gemeenten, zodat gemeenten goed op de hoogte zijn van hun sturingsmogelijkheden.
Wat vindt u ervan dat tijdens de pandemie alleen al 182 miljoen euro aan hypothecaire inschrijvingen gevestigd zijn?
We beschouwen dit als een aanwijzing dat er inderdaad een verhoogd aantal hypothecaire inschrijvingen op vakantieparken zijn, en dat de binnenlandse vakantieparkenmarkt meer in trek is geraakt tijdens de pandemie
Bent u het met de stelling in dit artikel eens dat de stijging van 40% in het aandeel particuliere hypotheekverstrekkers sinds 2010 een rode vlag voor politie en justitie had moeten zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven, kan onderhandse financiering op (recreatief) vastgoed een risico-indicator zijn van criminele investering of witwassen. Het is belangrijk dat alle betrokken partijen die hierop zicht kunnen hebben, daar alert op zijn bij de uitoefening van hun taken. Dat geldt voor politie en justitie en ook voor andere partijen, zoals gemeenten, toezichthouders en poortwachters van het financiële stelsel. Naleving van de verplichtingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) vergroot de kans dat een risico op witwassen tijdig wordt onderkend en maakt waar nodig de inzet van repressieve maatregelen mogelijk. Ook het delen van informatie binnen wettelijke kaders, zoals in RIEC-verband, kan helpen bij het tijdig signaleren. Ook zijn de afgelopen jaren verschillende preventieve maatregelen getroffen. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Wat hebt u gedaan met de informatie waarvan bekend is dat hypotheken op eigen naam de meest voorkomende risico-indicator zijn van witwassen op vakantieparken?
Zie antwoord vraag 7.
Wat voor gevolgen heeft de opkoop van vakantieparken door criminele investeerders voor de huidige en eventuele toekomstige standplaatshouders?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening hebben recentelijk een onderzoek laten uitvoeren naar het opkopen van vakantieparken. Uit dit onderzoek komt naar voren dat er een afname is in het aantal jaarplaatsen en dat het opkopen van vakantieparken hier een aandeel in heeft, maar dat deze ontwikkeling een bescheiden impact heeft op de totale voorraad jaarplaatsen (de afname ligt rond de 1% per jaar). In het onderzoek is overigens gekeken naar het fenomeen van opkopen op zich, hierbij is niet specifiek gekeken naar het thema ondermijning en criminaliteit.
Dit komt wel aan de orde in het voornoemde RIEC-rapport. Dit rapport is geïnitieerd na signalen van criminele investeringen op vakantieparken. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, staat een verhoogde kans op aanwezigheid van criminele investeringen of witwasmogelijkheden niet gelijk aan de daadwerkelijke aanwezigheid van criminele investeringen.
Hoeveel vakantieparken zijn er naar schatting door criminele investeerders opgekocht?
Er zijn geen cijfers beschikbaar hoeveel vakantieparken door criminele investeerders zijn opgekocht.
Bent u het met witwasexpert van de Universiteit Utrecht, meneer Ferwerda, eens als hij spreekt van een zeer ongebruikelijke en dubieuze financieringsvorm die populair is onder criminelen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De uitspraak van de heer Ferwerda gaat over onderhandse financiering van vastgoed en de mogelijkheid die dit met zich brengt voor het witwassen van crimineel verkregen vermogen. Ik verwijs dan ook naar het antwoord dat is gegeven op vraag 3.
Bent u het eens met de stelling dat 455 miljoen euro aan particuliere inschrijvingen op recreatief vastgoed een enorm bedrag is waar de risico’s niet van te overzien zijn? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
De omvang van de leningen zegt niet direct iets over de aard daarvan. De marktsituatie is veranderd door corona, wat invloed kan hebben gehad op de omvang van de leningen omdat vakantieparken als meer interessant investeringsobject worden gezien. In de Actie-agenda vakantieparken wordt expliciet ingezoomd op de risico’s van ondermijning, die overigens breder zijn dan investeringen alleen. Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1.
Hebben u signalen bereikt dat de grootbanken zich steeds vaker terugtrekken uit de financieringsmarkt voor de opkoop van vakantieparken als gevolg van witwaspraktijken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het Ministerie van Financiën heeft geen signalen ontvangen dat de grootbanken zich terugtrekken uit de financieringsmarkt voor vakantiewoningen of -parken vanwege witwaspraktijken. Het ministerie voert regelmatig gesprekken met banken over belemmeringen die partijen in sectoren met een hoog witwasrisico ervaren met toegang tot het betalingsverkeer. Ook in deze gesprekken is dit thema niet naar boven gekomen.
Bent u bereid om met de grootbanken in gesprek te gaan over de financiering van vakantiehuizen? Zo ja, kunt u ons informeren over de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Financiën zal in de hiervoor genoemde gesprekken met de banken hun beleid ten aanzien van financiering van vakantiewoningen en -parken en de rol die het anti-witwasbeleid hierin speelt, betrekken. We zullen u op een later moment informeren over de bevindingen uit deze gesprekken.
Bereiken u signalen dat particuliere investeerders in vakantiewoningen veel te rooskleurige rendementen als gevolg van te hoge bezettingsgraden en te lage geprognosticeerde onderhoudskosten en dergelijke worden voorgesteld door de grote (buitenlandse) opkopers die deze vakantiewoningen als investeringsobject aanbieden? Zo ja welke signalen zijn dat en hoeveel?
Tot op heden hebben ons hierover geen signalen bereikt. Ook bij de AFM zijn hierover geen signalen ontvangen, waarbij het een rol kan spelen dat beleggen in vakantiewoningen in veel gevallen buiten het toezicht van de AFM valt. Bij de ACM is er een enkel signaal binnengekomen via ConsuWijzer met betrekking tot dit onderwerp.
Bent u bekend met het bericht «Schimmige geldstromen in vakantieparken schreeuwen om aandacht» in het Financieel Dagblad van 25 jl.?2
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak «Het gebrek aan transparantie in de markt voor recreatief onroerend goed biedt immers criminelen een kans om geld wit te wassen», waarover het Regionale Informatie- en Expertisecentrum Oost-Nederland recent concludeerde in een vertrouwelijk rapport dat een gebrek aan regels en toezicht hier debet aan is?
Het is primair aan de gemeenten om toezicht te houden op vakantieparken en te handhaven ter voorkoming en bestrijding van criminele activiteiten. In het kader van de Actie-agenda vakantieparken ondersteunen het Rijk, provincies en kennisinstellingen gemeenten hierbij met leerkringen, kennisbijeenkomsten, handreikingen, workshops, etc. Het RIEC-rapport is zodoende een bevestiging van het belang om, middels de nauwe samenwerking, de bewustwording bij de betrokken professionals en bestuurders te vergroten en de opgedane kennis en ervaringen met elkaar te blijven delen.
Zoals in de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer is vermeld, willen we eerst het resultaat van de acties uit de Actie-agenda vakantieparken 2021–2022, waarin aandacht is voor veiligheid en de aanpak van ondermijning op vakantieparken, afwachten. We bezien daarbij in hoeverre er nog steeds knelpunten optreden bij het zicht krijgen op de problematiek op vakantieparken en hoe die kunnen worden opgelost. We zullen uw Kamer hierover begin 2023 informeren in de eindrapportage van de Actie-agenda.
Waarom is er nog steeds een gebrek aan regels en toezicht terwijl dit probleem al veel langer bekend is? En wat gaat u hiertegen doen?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe kijkt u tegen strenger toezicht op ketenpartners, zoals notarissen en taxateurs en dergelijken aan?
Ketenpartners, zoals notarissen en taxateurs, vervullen een rol als poortwachter van het financiële stelsel. Voor hen en ook andere instellingen gelden verplichtingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Daarop wordt toezicht gehouden, en bij overtreding van die verplichtingen kan handhavend worden opgetreden. Op korte termijn ontvangt uw Kamer de beleidsagenda witwassen bestaande uit prioriteiten en vervolgacties om de aanpak van witwassen op een aantal terreinen verder te verbeteren.
Wat vindt u ervan dat binnen een groep van bijna 70.000 particulieren in twee jaar tijd voor 800 miljoen euro aan vastgoed verhandeld is?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 5 en 6.
Wat vindt u ervan dat sommige experts al hebben geconstateerd dat dubieuze beleggers hun werkterrein verwisselen van de binnensteden naar vakantieparken? Was dit bij u ook bekend? Zo ja, sinds wanneer?
We zijn er mee bekend dat er signalen zijn dat dubieuze beleggers investeren in vakantieparken en dat particuliere beleggers sinds de corona-uitbraak in vakantiewoningen hebben geïnvesteerd. Het is niet duidelijk hoeveel procent van de investeringen op vakantieparken en/of in de binnensteden door criminelen zijn gedaan, over een verwisseling kunnen we daarom niet spreken.
Begrijpt u nu de noodkreten van de vele vakantieparken die te maken hebben gekregen met een opkoop van hun vakantiepark?
Voor wat betreft het opkopen van vakantieparken blijkt uit het eerdergenoemde onderzoek «opkopen vakantieparken» dat er een afname is in het aantal jaarplaatsen en dat het opkopen van vakantieparken hier een aandeel in heeft, maar dat deze ontwikkeling een bescheiden impact heeft op de totale voorraad jaarplaatsen (de afname ligt rond de 1% per jaar). Uiteraard begrijpen we dat voor de individuele huurder een opzegging van zijn of haar jaarplaats een impactvolle gebeurtenis is. Het is bij transities of herstructureringen daarom belangrijk om een goede balans te vinden tussen de belangen van de verhuurder en de huurder. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Bent u het eens met de uitspraak «Reden genoeg dus voor de autoriteiten om met een stofkam geldstromen na te pluizen»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben van mening dat de aanpak van criminele geldstromen een belangrijk en onlosmakelijk onderdeel is van de brede aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Daarbij worden criminele verdienmodellen en processen zo veel mogelijk verstoord. De integrale aanpak van criminele geldstromen volgt de fase van het crimineel verdienmodel: voorkomen dat criminelen veel geld kunnen verdienen; voorkomen dat illegaal verdiend geld in het legale circuit komt; en het opsporen van criminelen en het afpakken van crimineel vermogen. Deze aanpak is tot stand gekomen in samenspraak met de betrokken autoriteiten, te weten de Raad voor de rechtspraak, het Openbaar Ministerie, politie, Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Onder regie van mijn ministerie wordt dit plan, dat ik op 26 april jl. aan uw Kamer heb toegestuurd9, uitgevoerd. Dit stelt de betrokken ketenpartners beter in staat om hun taken uit te voeren.
Bent u bekend met het bericht «Zo ziet de Nederlandse vakantiewoningmarkt eruit» in het Financieel Dagblad van 22 juli jl.?3
Ik en de eerdergenoemde bewindspersonen zijn bekend met de artikelen. In het eerdergenoemde onderzoek naar het opkopen van vakantieparken komt naar voren dat er recent een versnelde toename plaatsvindt van overnames van vakantieparken. In dit onderzoek is echter niet gekeken naar overnames van vakantiewoningen op individueel niveau en de financieringsvormen, maar naar overnames van parken in zijn geheel. Daarbij spelen er meerdere factoren een rol bij de ontwikkeling van de markt, waaronder bijvoorbeeld de lage rentestand en corona, waardoor het binnenlands toerisme een impuls kreeg. In de voornoemde Actie-agenda vakantieparken wordt verder aandacht besteed aan de ondermijningsproblematiek bij vakantieparken. Daarbij worden de actuele ontwikkelingen zoals hier geschetst meegenomen. Hiervoor verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 1.
Wat vindt u van dit artikel?
Zie antwoord vraag 24.
Bent u het eens met de stelling dat een bedrag van 1,6 miljard euro aan aankoop van vakantiewoningen door particuliere en professionele beleggers in slechts twee jaar enorm is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 24.
Wat vindt u ervan dat het aantal transacties in 2020 en 2021 flink is toegenomen van tussen 4.000 en 8.000 in het afgelopen decennium naar meer dan 10.000? Welk signaal geeft dit volgens u af?
Zie antwoord vraag 24.
Correspondeert dit aantal met de conclusie uit het onderzoeksrapport dat de opkoop van vakantieparken in een versnelling gekomen is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 24.
Bent u bekend met het bericht «Markt voor Nederlandse vakantiehuisjes geëxplodeerd sinds corona-uitbraak» in het Financieel Dagblad d.d. 22 juli jl.?4
Zie antwoord vraag 24.
Wat vindt u van dit artikel?
Zie antwoord vraag 24.
Wat vindt u van de uitspraak dat «de regelluwe, relatief onvolwassen markt voor vakantievastgoed, fungeert echter ook als een magneet voor fout geld en brengt sterk verhoogde witwasrisico’s met zich mee»? Kunt u daarbij uitgebreid ingaan op het regelluwe aspect en de verhoogde witwasrisico’s?
Op de gevraagde aspecten zijn we ingegaan in antwoord op vragen 1, 3, 7, 8, 17 en 18. Daar verwijs ik in dit verband naar.
Was de toenemende omloopsnelheid met plotselinge waardestijgingen als risico-indicator bij u bekend? Zo ja, wat heeft u met deze informatie gedaan?
Het fenomeen van toenemende omloopsnelheid met plotselinge waardestijgingen in vastgoed is eerder onderkend, onder meer in de National Risk Assessment witwassen 2019. 12 Dit geldt des te meer wanneer daarbij meerdere partijen betrokken zijn, de zogenoemde ABC-transacties. Ook in de nationaal dreigingsbeeld analyses over georganiseerde criminaliteit13 is dit fenomeen meermaals genoemd. Deze informatie is openbaar, breed verspreid en goed bekend bij alle relevante publieke en private partijen.
Klopt het dat pandjesbeleggers vanwege onder andere regulering wegtrekken uit de woningmarkt en zich (steeds meer) storten op de recreatiewoningen? Zo ja, bent u met mij van mening dat regulering hier ook nodig is en kunt u uw antwoord nader toelichten? Zo nee, waarom niet?
In het eerder genoemde onderzoek van de BRK «De cijfers over Nederlandse vakantieparken op een rij», wordt gesteld dat het aantal transacties op vakantieparken is toegenomen. Dit herkennen we. In het rapport wordt echter niet aangegeven dat deze toename wordt veroorzaakt door vastgoedbeleggers. Een toename van het aantal investeerders in vakantiewoningen zien we niet direct als aanleiding om deze markt verder te reguleren. Zoals eerder aangegeven is het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat een gesprek gestart met de sector, waarbij de sector wordt gevraagd om huurders beter voor te lichten over hun contract, en bijvoorbeeld een helpdeskfunctie in te richten voor vragen rondom jaarplaatsen. In de voornoemde Actie-agenda vakantieparken wordt verder aandacht besteed aan de ondermijningsproblematiek bij vakantieparken.
Kunnen we concluderen dat de populariteit van vakantievastgoed en -grond groot is, niet alleen onder particulieren maar ook onder projectontwikkelaars en traditionele vastgoedbeleggers, en dat deze het niet alleen opkopen voor een beleggingskans, maar mogelijk ook voor toekomstige woonontwikkelingen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In hetzelfde, eerder genoemde onderzoek van de BRK wordt gesteld dat vakantiehuizen aantrekkelijke beleggingsobjecten zijn geworden. Waar het de projectontwikkelaars en traditionele vastgoedbeleggers betreft, zien we geen reden om aan te nemen dat de vergrote aandacht voor vakantiewoningen disproportioneel van deze partijen afkomstig is. In hoeverre investeerders in vakantiehuizen beleggen met het oog op toekomstige woonontwikkelingen kunnen we niet zeggen. In een eerder onderzoek dat aan uw Kamer is gestuurd14, is aangegeven dat locaties voor wonen en recreëren vaak verschillend zijn, en dat een woonontwikkeling op een voormalige recreatie locatie niet altijd voor de hand ligt.
Hoe kijkt u, in het licht van alle ontwikkelingen die aan ondermijning gerelateerd zijn, nu naar het onlangs gepubliceerd onderzoeksrapport «onderzoek opkopen vakantieparken»?
Graag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
In hoeverre stroken de cijfers met betrekking tot het aantal transacties en investeringsvolumes/hypothecaire inschrijvingen en de constateringen uit de artikelen met het onlangs gepubliceerd onderzoeksrapport «onderzoek opkopen vakantieparken»?
De reikwijdte van het onderzoek van de BRK en het onderzoek «opkopen vakantieparken» komen niet geheel overeen, wat het niet mogelijk maakt de cijfers met elkaar te vergelijken. In het onderzoek «Opkopen vakantieparken» is immers onderzoek gedaan naar het opkopen van vakantieparken door investeerders, waar het Kadaster onderzoek heeft gedaan naar het (op)kopen van separate vakantiewoningen.
Hoe kijkt u, in het licht van alle ontwikkelingen die aan ondermijning gerelateerd zijn, nu naar uw antwoorden op onze eerder gestelde vragen over de opkoop van vakantieparken?
We volgen de ontwikkelingen met betrekking tot vakantieparken nauwlettend vanuit de optiek van vastgoedcriminaliteit. Daarbij maken we een onderscheid tussen criminele vastgoedexploitatie, waarbij vastgoed wordt gebruikt voor criminele activiteiten (zoals drugsproductie, -handel en -opslag en bijvoorbeeld arbeidsuitbuiting) en witwassen via vastgoed. Dit vormt nog geen reden om de hele sector als risicovol aan te merken, maar we zien wel dat er op sommige plekken meerdere risicofactoren samenkomen. Die samenkomst van risicofactoren baart ons zorgen en vraagt om extra aandacht van opsporingsdiensten en gemeenten. De gemeenten zijn betrokken zowel uit hun rol bij hulp voor kwetsbaren als vanuit hun rol in toezicht en handhaving.
Ik verwijs u verder graag naar het antwoord op vraag 5.
Op welke manieren zijn de Financial Intelligence Unit (FIU) en de Nationale Samenwerking tegen Ondermijnende Criminaliteit (NSOC) betrokken in het aanpakken van deze onwenselijke geldstromen?
De Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland) is in de Wwft aangewezen als de autoriteit waar ongebruikelijke transacties dienen te worden gemeld door instellingen. De FIU-Nederland analyseert de meldingen en brengt transacties en geldstromen in kaart die in verband kunnen worden gebracht met witwassen en onderliggende basisdelicten alsmede financieren van terrorisme. Ongebruikelijke transacties die door het hoofd van de FIU-Nederland verdacht zijn verklaard, worden ter beschikking gesteld aan de diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De FIU-Nederland vervult daarmee een belangrijke rol in het voorkomen en opsporen van misdrijven. Hierbij is het goed om op te merken dat verschillende private instellingen als poortwachter van het financiële stelsel verplicht zijn om cliëntonderzoek te verrichten en ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. Het betreft banken, andere financiële ondernemingen en (rechts)personen of vennootschappen die handelen in het kader van hun beroepsactiviteiten (zie artikel 1a Wwft). Onder de laatste groep vallen onder meer accountants, administratiekantoren, notarissen, advocaten, makelaars, trustkantoren en beroeps- of bedrijfsmatig handelaren in goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van
€ 10.000 of meer. Indien de FIU-Nederland meldingen van ongebruikelijke transacties van deze meldingsplichtige instellingen ontvangt met een relatie naar vakantieparken, campings en chalets/stacaravans worden deze geanalyseerd en al dan niet verdacht verklaard door het hoofd van de FIU-Nederland en vervolgens ter beschikking gesteld aan de (bijzondere) opsporingsdiensten.
De Nationaal Samenwerking tegen Ondermijnende Criminaliteit (NSOC) is opgericht voor het delen van informatie en het bedenken van nieuwe methoden om criminele structuren en hun verdienmodellen te verstoren. De betrokken overheidsinstanties15 hebben samen veel beter zicht op criminele fenomenen en onderliggende structuren dan zij alleen op basis van hun eigen informatie kunnen krijgen. De focus van NSOC ligt op de aanpak van criminele geldstromen en de achterliggende bedrijfsstructuren, zoals witwaspraktijken via handelsstromen en financiële dienstverleners die criminelen bij bedrijven helpen, corruptie en geweld. Ook wordt gericht gekeken naar logistieke dienstverleners van criminelen, aangezien onze goede infrastructuur met de grote transportsector, lucht- en zeehavens helaas ook voor illegale zaken wordt misbruikt.
De NSOC en de FIU-Nederland werken samen op de aanpak van criminele geldstromen op alle voorkomende onderwerpen, waaronder Trade Based Money Laundering (TBML, het opzetten van handelsstructuren om crimineel geld wit te wassen).
Herkent de FIU de eerdergenoemde signalen? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Wat voor opvolging hebben de politie en het OM (in het geval dat de FIU deze signalen herkent) hieraan gegeven? Hoe kan het (in het geval dat de FIU deze signalen niet herkent) dat deze signalen voor de FIU nieuw zijn? Kunt u daarbij ingaan op waar het in de keten misgaat?
Heeft de FIU voldoende capaciteit om de omvang van deze malafide geldstromen bloot te leggen?
Uit navraag bij FIU-Nederland blijkt dat zij regelmatig signalen met betrekking tot vakantieparken ontvangen van meldingsplichtige instellingen, met name van banken, notarissen en accountants. Uit een zoekslag in de data van de FIU-Nederland blijkt dat het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties met een relatie naar vakantieparken, campings en chalets/stacaravans de afgelopen jaren is gegroeid. De FIU-Nederland heeft over de afgelopen vijf jaar ruim 300 ongebruikelijke transacties gerelateerd aan vakantieparken, campings en chalets/stacaravans verdacht verklaard en ter beschikking gesteld aan de (bijzondere) opsporingsdiensten. Daarbij wordt door de FIU-Nederland opgemerkt dat deze verdachte transacties niet alleen kunnen zien op witwassen, maar ook op fraude en andere onderliggende delicten van witwassen.
De handhavingspartners kennen de signalen met betrekking tot vakantieparken. Zo heeft RIEC Oost-Nederland het uitgebreide, eerdergenoemde onderzoek verricht en is in samenwerking met CCV een barrièremiddel ontwikkeld, dat ik heb beschreven in het antwoord op vraag 1. Voor het opstellen van fenomeenonderzoeken en criminaliteitsbeelden worden onder meer de verdachte transacties van de FIU-Nederland gebruikt. Deze kunnen op uiteenlopende wijzen worden gebruikt, onder meer als sturingsinformatie, als startinformatie voor een strafzaak of als onderdeel van het bewijs in een strafzaak. Een verdachte transactie staat overigens niet gelijk aan een redelijk vermoeden van een strafbaar feit (artikel 27 Wetboek van Strafvordering). Een verdachte transactie moet worden verrijkt met andersoortige data, voordat een strafrechtelijk onderzoek kan worden gestart.
Over concrete strafzaken kunnen door het Openbaar Ministerie geen mededelingen worden gedaan, maar er lopen (of liepen) diverse strafrechtelijke (voor)onderzoeken op het bredere thema vakantieparken. Ook het Openbaar Ministerie herkent het beeld dat de verdachte transacties en andere signalen van misstanden op vakantieparken diverse vormen van criminaliteit kunnen betreffen. Daardoor moet per geval worden bekeken wat de beste interventie is.
Kijkt de NSOC ook specifiek naar het probleem van de malafide geldstromen op campings en vakantieparken? Zo ja, wat is precies de toegevoegde waarde van de NSOC in dit geheel? Zo nee, zou het goed zijn als de NSOC dat alsnog gaat doen en kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals eerder aan uw Kamer is aangegeven16, wordt de formatie van de FIU-Nederland op dit moment uitgebreid naar circa 90 fte. Eind 2021 waren er 82 fte werkzaam bij de FIU-Nederland. Met de middelen die bij Prinsjesdag 2021 beschikbaar zijn gekomen voor de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit zal, bovenop deze 90 fte, worden toegewerkt naar een extra structurele capaciteitsuitbreiding van ten minste 25 fte. De inzet van capaciteit hangt daarnaast nauw samen met de verbeteringen in technologie, kennis en expertise. Daarom heeft de FIU-Nederland ook ingezet op de versterking van de effectiviteit en efficiëntie van haar analysemogelijkheden door middel van het verbeteren van de technologie. Met de middelen van Prinsjesdag 2021 zijn, naast het verder verhogen van de capaciteit, ook hiervoor gelden beschikbaar gesteld aan de FIU-Nederland. Hierdoor kan de operationele capaciteit optimaal worden ingezet, waardoor de FIU-Nederland blijvend in staat is het toenemende aantal ongebruikelijke transacties te analyseren en te werken aan het opstellen en overdragen van arbeidsintensieve dossiers, waarbij omvangrijke criminele samenwerkingsverbanden en/of complexe structuren kunnen worden blootgelegd.
Het aantal woningtoewijzingen aan statushouders |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat bedroeg het percentage woningtoewijzingen aan statushouders gedurende de eerste zes maanden van 2022? Kunt u dit per maand aangeven?
Ik beschik niet over het exacte aantal woningen dat in de eerste zes maanden van 2022 is toegewezen aan statushouders. Hieronder vindt u daarom een schatting, uitgesplitst per maand. Gerekend is met een huishoudgrootte van 2,2 personen, op basis van de gegevens van het COA over de huishoudsamenstelling van de in de eerste helft van 2022 gehuisveste statushouders. Daarnaast wordt op basis van schattingen van Aedes gerekend met ca. 150.000 vrijkomende sociale huurwoningen per jaar. Het aantal woningen dat per maand vrij komt fluctueert, maar omdat ik niet over dergelijke cijfers beschik is nu gerekend met 12.500 vrijkomende woningen per maand.
De schatting resulteert daarmee in een gemiddeld toewijzingspercentage van ruim 7% over de gehele eerste helft van 2022. Dit valt ruim binnen de gebruikelijke bandbreedte van 5–10%. Het percentage ligt vermoedelijk nog iets lager, aangezien een klein deel van de statushouders is uitgestroomd via de hotel- en accommodatieregeling (HAR). Deze statushouders tellen wel mee in de taakstellingscijfers van een gemeente, maar niet in het percentage woningtoewijzingen.
Realisatie taakstelling
Geschat aantal vrijgekomen woningen per maand
Geschat aantal woningen toegekend aan statushouders
Geschat percentage woningtoewijzingen aan statushouders
januari
1.529
12.500
700
5,6%
februari
1.652
12.500
750
6%
maart
2.277
12.500
1.000
8%
april
1.913
12.500
850
6,8%
mei
2.545
12.500
1.150
9,2%
juni
2.018
12.500
900
7,2%
Totaal tot 1 juli
11.934
75.000
5.400
7,2%
Wat was hierbij de gemiddelde huishoudensgrootte?
Op basis van de gegevens van het COA van daadwerkelijk gehuisveste statushouders in deze periode was de gemiddelde huishoudgrootte 2,2 personen.
Hoeveel woningen waren hiermee in totaal gemoeid?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1. De cijfers vindt u terug in de tabel. Het gaat naar schatting om circa 5.400 woningen.
Kunt u een overzicht verstrekken van het percentage woningtoewijzingen aan statushouders per gemeente gedurende deze periode? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over deze informatie op gemeenteniveau.
Wat bedraagt het percentage woningtoewijzingen aan statushouders gedurende de periode (zes weken) in het kader van de maatregel versnelde uitstroom van 7.500 statushouders?
Gemeenten kunnen ervoor kiezen om vergunninghouders te huisvesten in tussenvoorzieningen, nieuwe flexwoningen of in woningen uit de reguliere woningvoorraad. Gemeenten bepalen zelf hoe zij hier invulling aan geven. Welke keuze zij maken wordt niet centraal geregistreerd en ik kan dus ook niet zeggen wat het toewijzingspercentage is. Tussen 1 juli 2022 en 21 augustus 2022 zijn 4.020 uitplaatsingen gerealiseerd.
Hoeveel woningen zijn hiermee in totaal gemoeid?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5. Ik beschik niet over deze informatie.
Zijn er meer gemeenten zoals Utrecht die gedurende deze periode op noodgevallen na alle vrijkomende sociale huurwoningen aan statushouders toewijzen? Zo ja, welke gemeenten zijn dit?
Gemeenten hebben verschillende mogelijkheden om vergunninghouders te huisvesten. Dat kan bijvoorbeeld in zogeheten tussenvoorzieningen, in nieuw te realiseren flexwoningen of door tijdelijk meer mensen te plaatsen in de bestaande woningvoorraad. Voor zo ver mij bekend is Utrecht de enige gemeente die alle vrijkomende sociale huurwoningen gedurende een periode alleen aan statushouders toewijst.
Om verdringing zo veel mogelijk te voorkomen, zijn extra sociale huurwoninegn nodig. De snelste manier om dat te doen is het bouwen van meer flexwoningen. De komende tijd wil ik met verschillende gemeenten, regio’s en provincies realisatieovereenkomsten sluiten. Het kost echter tijd om de realisatie van flexwoningen naar het gewenste niveau te brengen, terwijl van belang is dat de huisvesting van vergunninghouders al op zeer korte termijn versnelt. Daarom zal het op korte termijn soms nodig zijn om te kiezen voor tijdelijk hogere toewijzingspercentages in de sociale voorraad. Met de bouw van grotere aantallen flexwoningen en het normaliseren van de taakstelling, zal het toewijzingspercentage weer zakken binnen normale parameters.
Het rapport ‘onderzoek opkopen vakantieparken’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat de aankoop van vakantieparken door particulieren, die ook een eigen onderneming drijven, niet in het onderzoek meegenomen is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. De analyse van de overnames van vakantieparken laat zien dat de overnemende partijen ondernemingen zijn. Het onderzoek laat daarbij ook zien dat bij een aantal van de overnemende partijen particuliere investeerders betrokken zijn.
Hebben de onderzoekers uit het onderzoeksrapport verkoopakten geanalyseerd? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet en had een analyse van deze verkoopakten andere onderzoeksuitkomst(en) opgeleverd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De onderzoekers hebben geen analyse van de koopakten uitgevoerd, omdat deze analyse niet nodig was voor de beantwoording van de onderzoeksvraag. Of een analyse van deze verkoopakten andere onderzoeksuitkomst(en) opgeleverd zou hebben, valt niet met zekerheid te zeggen.
Bent u inmiddels doordrongen van de omvang van de opkoop van vakantieparken door zowel roofinvesteerders als door criminele investeerders? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb toegezegd in het Commissiedebat van 29 september jl. ga ik met de Vitale Vakantieparken Veluwe (VVP Veluwe) in gesprek over de mogelijkheden om gemeenten te ondersteunen bij de aanpak van ongewenste gevolgen van de opkoop en herstructurering van vakantieparken. Zo kunnen we bezien wat medeoverheden nodig hebben om goed te kunnen sturen op de opkoop en herstructurering van vakantieparken en als onderdeel daarvan of aanpassingen in het ruimtelijk instrumentarium nodig zijn.
Het bestrijden van criminaliteit met betrekking tot vakantieparken staat bij gemeenten, provincies, Rijk en andere betrokken organisaties al geruime tijd op het netvlies. Het is onderdeel van de brede aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. In de brief aan uw Kamer van 26 april jl.1 heeft de Minister van JenV u hierover geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat niets doen tegen de opkoop van vakantieparken in de nabije toekomst ertoe kan leiden dat er, net als in de woningmarkt onder anderen, een opkoopbescherming moet worden ingesteld waarbij het dan al te laat is, aangezien er geen nieuwe ontwikkellocaties bijkomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Tussen 2011 en 2022 hebben op 165 Nederlandse vakantieparken transities plaatsgevonden. Het aantal transities versnelt de afgelopen twee jaar (48 in 2021 en 21 in de eerste vier maanden van 2022). De trigger voor een transitie is in veel gevallen een verkoop (78%). De meest voorkomende transitie is het uitbreiden van het aantal verhuureenheden (73%) dat ten koste gaat van het aantal kampeerplaatsen en dat zijn dan veelal jaarplaatsen. Op basis van het onderzoek van NRIT in het voorjaar van 2022 wordt verwacht dat het aantal jaarplaatsen de komende vijf jaar met 4,2% zal verminderen. Er zijn dan nog steeds 114.109 jaarplaatsen in Nederland, 5.002 minder dan momenteel. Dit geeft mij geen aanleiding om een opkoopbescherming te overwegen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de sturingsmogelijkheden die gemeenten hebben wel opgepakt worden nu duidelijk is geworden dat niet alleen roofinvesteerders maar ook criminele investeerders zich op de vakantieparken gestort hebben en dat gemeenten te positief zijn blijkens het rapport van de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC) en zij soms onbekend zijn met het beschikbare instrumentarium of angst voor planschadeclaims hebben?
Conform mijn antwoord op vraag 3, ga ik in gesprek met gemeenten (die onderdeel zijn van de VVP Veluwe) om te bezien of het huidige instrumentarium toereikend is, en voldoende wordt benut.
Waar het de aanpak van ondermijning op vakantieparken betreft is het primair aan de gemeenten om toezicht te houden op vakantieparken en te handhaven ter voorkoming en bestrijding van criminele activiteiten. In dat verband merk ik op dat in het kader van de uitvoering van de landelijke Actie-agenda Vakantieparken het Rijk, provincies en kennisinstellingen gemeenten hierbij ondersteunen met leerkringen, kennisbijeenkomsten, handreikingen, workshops, etc. Het recent gepubliceerde onderzoek dat door het Regionale Informatie- en Expertisecentrum Oost-Nederland is uitgevoerd bevestigt het belang van het vergroten van de bewustwording bij de betrokken professionals en bestuurders en om de opgedane kennis en ervaringen met elkaar te blijven delen.
In het bijzonder kan hier ook het Ariadne project worden genoemd, dat in de provincie Gelderland gemeenten adviseert en ondersteunt bij het versterken van hun informatiepositie en bij het uitvoeren van integrale controle-acties op vakantieparken. Het expertteam van Ariadne werkt samen met gemeenten, politie, Openbaar Ministerie en andere partners, zoals Belastingdienst en Arbeidsinspectie. En zoals ik ook in mijn brief van 6 juli jl. heb aangegeven, heb ik gemeenten op de hoogte gebracht van het onderzoek om hen te wijzen op de mogelijkheden van het beschikbare (bestuurlijke) instrumentarium om invloed uit te oefenen op de ontwikkeling van vakantieparken.2
Hoe komt het dat de eventuele gevolgen voor de stikstofuitstoot in de onderzoeksvraag wel meegenomen is, maar dat in de beantwoording van deze onderzoeksvraag daarover niets is terug te vinden?
In het onderzoek is gekeken naar de verschillenden impacts van het ombouwen van jaarplaatsen naar verhuureenheden.
De onderzoekers geven aan: «Literatuur en data over de impacts van vakantieparken op de leefomgeving en/of milieu is zeer schaars en gefragmenteerd.» Vergelijkingen werden daarom grotendeels gemaakt met informatie uit verschillende bronnen. Voor het onderwerp stikstof was geen betrouwbare data of literatuur voor handen.
Vindt u dat stikstofuitstoot een (belangrijke) rol speelt bij de opkoop en de daarmee samenhangende sloop van vakantieparken die gevolgd wordt door nieuwbouw? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Bij de sloop of uitbreiding van een vakantiepark moet, net als bij andere bouwactiviteiten, worden voldaan aan de geldende publiekrechtelijke regelgeving. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is. Dit doen zij binnen de grenzen van nationale en internationale regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van natuur, stikstof, en bereikbaarheid en via lokale instrumenten als verordeningen en bestemmingsplannen. Ten aanzien van stikstof geldt dat bouw- en sloopactiviteiten dankzij de bouwvrijstelling niet vergunningsplichtig zijn.
In hoeverre hebben de sloop van vakantieparken en de sloopplannen gevolgd door nieuwbouw, die plaatsvinden in (kwetsbare) (natuur)gebieden, invloed op de stikstofproductie en de daarmee samenhangende reductiedoelstellingen?
Het is niet vast te stellen welk aandeel het herstructureren van vakantieparken heeft ten opzichte van de totale stikstofemissie. In het algemeen kan gesteld worden dat de stikstofemissie van de bouwsector relatief klein is ten opzichte van anderen sectoren. Gezien het feit dat er tussen 2017 en 2020 gemiddeld ongeveer 2.000 recreatiewoningen werden bijgebouwd tegenover ongeveer 68.000 reguliere woningen, wordt verwacht dat het aandeel met betrekking tot de bouw van vakantiewoningen zeer klein zal zijn. Het zal per park en zelfs per vakantiewoning verschillen of de stikstofemissie (en daarmee de depositie) in de gebruiksfase toe- of af zal nemen, maar ook hier verwacht ik slechts minimale wijzigingen. Dit geeft mijns inziens dan ook geen aanleiding om verdere maatregelen te treffen op het gebied van stikstof en het herstructureren van vakantieparken.
Zou er gezien alle discussie rondom stikstof niet direct een moratorium moeten komen op de opkoop van vakantieparken in kwetsbare natuurgebieden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 8.
Wordt er standaard gebruik gemaakt van milieueffectenrapportages bij herstructureringsplannen van vakantieparken? Zo ja, hoe vaak en in hoeverre is dit in het onderzoek meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Het Besluit m.e.r. wijst de activiteiten en de daarop betrekking hebbende plannen en besluiten aan bij de voorbereiding waarvan de verplichting geldt om een milieueffectrapport te maken of moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
In het Besluit m.e.r. zijn de aanleg, wijziging of uitbreiding van vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones, met bijbehorende voorzieningen en permanente kampeer- en caravanterreinen (onder een aantal randvoorwaarden die betrekking hebben op de omvang en ligging) aangewezen als m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit als het gaat om ruimtelijke plannen of planologische afwijkvergunningen die de activiteit mogelijk maken. Dit betekent in de eerste plaats dat pas aan de m.e.r.-beoordeling kan worden toegekomen als een ruimtelijk plan of een planologische afwijkvergunning nodig is om de herstructurering mogelijk te maken.
In veel gevallen past een herstructurering binnen de geldende ruimtelijke regels. Daarom wordt bij de herstructurering van een vakantiepark niet standaard een milieueffectrapport gemaakt.
Verder geldt dat als de m.e.r.-beoordeling wel aan de orde is, deze uiteraard tot het oordeel kan leiden dat geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt. Het maken van een milieueffectrapport is dus ook in die situatie niet verplicht.
Milieueffectrapportages in relatie tot herstructureringsplannen voor vakantieparken zijn niet expliciet meegenomen in het onderzoek «opkopen vakantieparken». In het onderzoek is met name gekeken naar primaire ruimtelijke ordeningsinstrumenten die gemeenten actief kunnen inzetten om het opkopen van vakantieparken en de mogelijke gevolgen daarvan te kunnen beïnvloeden, dit zijn met name de bestemmingsplannen, visies en verordeningen.
Bent u het ermee eens dat de volgende uitspraak in het onderzoeksrapport zeer alarmerend is; «De groei van bungalowparken en de uitbreiding qua oppervlakte, die vaak lijkt samen te gaan met de transitie van parken, zorgt mogelijk voor conflictsituaties met natuurbeheer en toenemende druk op het landschap. De parken liggen immers veelal in of naast natuurgebieden.»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Net als bij veel andere aspecten van de samenleving, geldt ook voor recreatie dat men zoveel mogelijk balans moet vinden tussen menselijke activiteit en natuurwaarden. Natuurwaarden zijn geborgd in vigerende wet- en regelgeving. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is.
Wat vindt u van de ontwikkeling van de oppervlaktetoename die alleen al tussen 2017 en 2020 een kleine 6% in de Nederlandse kustzone bedroeg? Hoe kan er ondanks het Kustpact sprake zijn van een oppervlaktetoename? Waarom zijn deze ontwikkelingen geen aanleiding om een moratorium in te stellen op de opkoop van vakantieparken in de (kwetsbare) natuur- en kustgebieden?
In het Kustpact zijn afspraken vastgelegd met als doel (artikel 2 van het Kustpact) om een goede balans te vinden tussen de bescherming en het behoud van de kernkwaliteiten en collectieve waarden van de kust enerzijds en de recreatieve ontwikkeling van de kust anderzijds. Nieuwe recreatieve ontwikkelingen blijven onder voorwaarden mogelijk in de daarvoor bestemde zoneringen die zijn vastgelegd in de verordeningen van de provincies, maar moeten worden getoetst aan de kernkwaliteiten en collectieve waarden van de kust en mogen deze niet aantasten. Daarnaast is er in de kustzone ook sprake van pijplijnprojecten: ruimtelijke plannen die vóór het sluiten van het Kustpact al gegund waren en dus niet binnen het Kustpact vallen. Hierdoor kan er ondanks het Kustpact sprake zijn van een oppervlakte toename.
Wat is er sinds 2013 gedaan met de waarschuwing van Noord-Holland dat de oppervlaktetoename voor een extra spanningsveld met het behoud van kwetsbare landschappen zou zorgen, aangezien daar meer dan de helft van de oppervlakte van bungalowparken een overlap heeft met de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)?
De Ecologische Hoofdstructuur is sinds 2013 opgegaan in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De provincies zijn verantwoordelijk Natuurnetwerk Nederland op het land. De provincie Noord-Holland is ook het bevoegd gezag om zorg te dragen dat dit netwerk in stand blijft ondanks het spanningsveld.
Welke gevolgen zou het Kustpact voor de opkoop van vakantieparken c.q. oppervlaktetoename in de kustgebieden moeten hebben? Kunt u hierbij inzichtelijk maken of de afspraken in het Kustpact door de opkoop van vakantieparken c.q. oppervlaktetoename zijn overschreden c.q. niet of onvoldoende nagekomen zijn?
Nieuwe recreatieve ontwikkelingen in de kustzone zijn volgens het Kustpact alleen mogelijk in de daarvoor bestemde zoneringen de zijn vastgelegd in de verordeningen van de provincies en moeten worden getoetst aan de kernkwaliteiten en collectieve waarden van de kust en mogen deze niet aantasten. Dit geldt ook voor de opkoop van de vakantieparken c.q. oppervlaktetoename in de kustgebieden. Met de Kustpactmonitor wordt gekeken naar de ontwikkeling van de recreatieve bebouwing in de kustzone en of deze aan de afspraken uit het Kustpact voldoen. De eerste versie van deze monitor komt binnenkort beschikbaar. Ik zal de Kamer daarover informeren via een Kamerbrief over de voortgang van het Kustpact.
Hoe kijkt u nu tegen de transities (de fysieke veranderingen) aan nu geconstateerd is dat deze een negatieve impact op grondstoffengebruik, energiegebruik, emissies en bestaande begroeiing hebben?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 11.
Wat vindt u van de opstelling van gemeenten die bij de opkoop van vakantieparken naar het Rijk wijzen?
Zoals aangegeven in de reactie op het onderzoeksrapport hebben gemeenten goede sturingsmogelijkheden om de ontwikkelingsmogelijkheden van parken te beïnvloeden middels het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium en de bestemmingsplannen. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te bepalen of het opkopen en herstructureren van een gegeven vakantiepark wenselijk danwel mogelijk is. Bij het inzetten van deze instrumenten maken decentrale overheden de afweging tussen de belangen van de ondernemers, die van de huurders en de (leef)omgeving. Gemeenten maken hier niet altijd gebruik van. Om gemeenten te attenderen op de sturingsmogelijkheden is dit rapport onder de aandacht gebracht van gemeenten, zodat gemeenten goed op de hoogte zijn van hun sturingsmogelijkheden.
Begrijpt u dat standplaatshouders aangeven dat ze van het kastje naar de muur gestuurd worden als u juist vindt dat gemeenten hun rol moeten oppakken door gebruik te maken van de sturingsmogelijkheden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Uiteraard begrijp ik dat voor de individuele huurder de transformatie van een park een impactvolle gebeurtenis is. Het blijft echter in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om, binnen hun handelingsmogelijkheden, te bepalen of het opkopen en herstructureren van een gegeven vakantiepark wenselijk danwel mogelijk is.
Biedt de Omgevingswet standplaatshouders meer mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de opkoop van hun vakantiepark? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Onder de Omgevingswet kan er voor standplaatshouders bij participatie voorafgaand aan het indienen van een aanvraag om een voor de herstructurering van het vakantiepark vereiste omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (de planologische afwijkvergunning onder huidig recht) sprake zijn van een relevant verschil. Op grond van de Omgevingswet is de gemeenteraad bevoegd gevallen van activiteiten aan te wijzen waarbij participatie van en overleg met derden verplicht is voorafgaand aan het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een dergelijke activiteit. Hierdoor wordt de keuzevrijheid die een initiatiefnemer onder de Omgevingswet net zoals onder het huidig recht heeft om voorafgaand aan het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning al dan niet een participatieproces te doorlopen, beperkt. Dit betekent dat als voor de herstructurering van een vakantiepark een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit is vereist en de gemeenteraad die activiteit heeft aangewezen, de initiatiefnemer onder de Omgevingswet anders dan onder het huidig recht een verplicht participatieproces moet doorlopen waarin de standplaatshouders zich kunnen mengen.
De Omgevingswet biedt standplaatshouders echter niet meer mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de opkoop van hun vakantiepark, reeds omdat deze wet alleen betrekking heeft op omgevingsrechtelijke besluiten en niet ziet op privaatrechtelijke rechtshandelingen als opkoop. Tegen omgevingsrechtelijke besluiten die verband houden met de eventuele op de opkoop volgende herstructurering van een vakantiepark staat voor standplaatshouders op dezelfde wijze bezwaar en beroep open als onder het huidige recht.
Wat vindt u van de volgende uitspraak uit het onderzoeksrapport; «Een investering in kennisontwikkeling en een ondersteunende rol vanuit de rijksoverheid kan gemeenten helpen om zich beter bewust te worden van de mogelijkheden en onmogelijkheden van het ruimtelijk instrumentarium en meer proactief op te treden.»? En bent u bereid deze investering in kennisontwikkeling te verrichten en een ondersteunende rol te bieden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben het eens met de onderzoekers dat het wenselijk is om als rijksoverheid gemeenten te ondersteunen, ook op het gebied van vakantieparken. Hier geef ik al invulling aan in de vorm van de Actie-Agenda vakantieparken. Deze Actie-agenda is een samenwerking tussen verschillende overheden (Rijk, provincies, gemeenten), VNG en hun partners in het veld, zoals, GGD GHOR NL, Leger des Heils, Federatie Opvang (nu Valente) en het Landelijk Informatie en Expertisecentrum (LIEC). Daarnaast is door verschillende andere organisaties inbreng geleverd. Hierin wordt ook aandacht besteed aan het ruimtelijke instrumentarium. Aanvullend kan over dit instrumentarium nog worden opgemerkt dat uit het onderzoeksrapport «opkopen vakantieparken» blijkt dat gemeenten goede sturingsmogelijkheden hebben om de ontwikkelingsmogelijkheden van parken te beïnvloeden middels het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium en de bestemmingsplannen. Om gemeenten te attenderen op deze sturingsmogelijkheden is dit rapport onder de aandacht gebracht van gemeenten, zodat gemeenten goed op de hoogte zijn van hun sturingsmogelijkheden.
Ook zal ik deze vraag meenemen in het gesprek dat ik met de VVP Veluwe zal voeren over het gebruik van het voorhanden zijnde instrumentarium.
Bent u bekend met het feit dat de commissaris van de Koning van Drenthe wil verkennen of het mogelijk is dat standplaatshouders op een camping/vakantiepark een voorkeursrecht bij de verkoop van hun camping/vakantiepark kunnen gaan genieten?1
Ja.
Bent u er een voorstander van om in alle gevallen danwel alleen in de gevallen waarbij de grond in eigendom is van de gemeente een voorkeursrecht van koop voor standplaatshouders in wet- en regelgeving vast te leggen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben geen voorstander om dit in landelijke wet- en regelgeving vast te leggen. Het is aan lokale overheden om te bezien onder welke omstandigheden een dergelijk voorkeursrecht wenselijk kan zijn.
Bent u bereid te onderzoeken of een revolverend fonds opgezet kan worden voor standplaatshouders die hun vakantiepark wensen op te kopen als deze te koop wordt aangebonden om zo roofinvesteerders en criminele investeerders buiten de deur te kunnen houden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik en de Minister van Economische Zaken en Klimaat hebben eerder aangegeven dat wij geen reden zien om actief op te treden als het gaat om de koop en verkoop van vakantieparken. Het Ministerie van EZK zal in gesprek gaan met de sector en aan de sector vragen om huurders beter voor te lichten over hun contract, en bijvoorbeeld een helpdeskfunctie in te richten voor vragen rondom jaarplaatsen. Uiteraard blijven wij, in samenwerking met de Minister van Justitie en Veiligheid aandacht hebben voor het thema ondermijning, voor nadere toelichting hierover verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Hoe kijkt u nu tegen transitie van jaarplaatsen naar verhuureenheden aan nu deze de vakantiemogelijkheden voor mensen met de hoogste koopkracht vergroot en voor mensen met minder koopkracht afneemt?
Dat deze ontwikkeling in individuele gevallen tot een afname leidt van de mogelijkheid op vakantie is uiteraard erg vervelend en daarom vraagt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat de sector om aandacht te besteden aan de positie van huurders.
Bent u het ermee eens dat daar waar het onderzoeksrapport spreekt over ervaring van bewoners dit misleidend is, aangezien het niet alleen ervaringen zijn maar ook feiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. In de focusgroepen die onderdeel uitmaken van het onderzoek konden huurders hun mening geven. Dat is geen feitenonderzoek zoals bijvoorbeeld de analyse van hoeveel parken er worden overgenomen.
Waarom is de impactanalyse op huurders uit het onderzoeksrapport zo beperkt, terwijl de impact op huurders juist één van die aanleidingen is voor het onderzoek en tegelijkertijd andere (impact)analyses wel uitgebreid beschreven worden?
Zie antwoord op vraag 26.
Waarom sluit het onderzoeksrapport bij de impactanalyse op huurders niet af met deelconclusies per stelling, waar nu alleen uitspraken van huurders staan en waarom sluit het rapport bij de impact op huurders ook niet af met een slotconclusie zoals dat wel bij de andere (impact)analyses gebeurt?
Het onderzoek besteedt aandacht aan de positie van huurders. Het onderzoek beschrijft de problematiek op basis van de gesprekken (focusgroepen) en op basis van een juridische analyse. De positie van huurders komt door het hele rapport heen terug. Er worden aanbevelingen gedaan om de positie van huurders te verbeteren.
Mag ik uit de gesprekken met huurders concluderen dat de impact op huurders enorm is en mag ik uit die gesprekken concluderen dat de aanbevelingen van huurders goed zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord op vraag 28.
Waarom is in het onderzoek weinig tot niets terug te vinden van de aanbevelingen c.q. bevindingen van huurders? Welke aanbevelingen c.q. bevindingen van huurders neemt u over?
Het gaat om de aanbevelingen van de onderzoekers die zij doen op basis van het totale onderzoek. Die zijn mede op basis van de input van huurders opgesteld. Op basis van de aanbevelingen heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat toegezegd om met de sector in gesprek te gaan over de positie van de huurders. De huurders hebben aangegeven dat ze niet altijd goed geïnformeerd zijn over hun (rechts)positie, daar gaan we wat aan doen.
Deelt u de volgende uitspraak uit het onderzoek; «Zorgelijker is de intimidatie waar in de gesprekken gewag van wordt gedaan»? Zo ja, wat gaat u tegen deze intimidatie doen waar de leden van de SP-fractie ook eerder vragen over gesteld hebben in een andere casus? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat er altijd melding en waar mogelijk ook aangifte wordt gedaan van intimidaties en bedreigingen. Het is dan aan de politie en justitie om daar onderzoek naar te doen.
Wat gaat u gezien de grootschalige ondermijning doen met opmerkingen van bewoners en anderen die aangeven dat een Bibob-toets eigenlijk te allen tijde aangevraagd dient te worden?
De Wet Bibob is een instrument dat dient ter bescherming van de integriteit van de overheid, door te voorkomen dat de overheid door het verlenen van bijvoorbeeld vergunningen of het aangaan van vastgoedtransacties onbedoeld criminele activiteiten faciliteert. Het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van bestuursorganen. Dit betekent dat een bestuursorgaan zelf bepaalt wanneer het de Wet Bibob inzet. Het altijd, in alle gevallen, inzetten van de Wet Bibob is niet proportioneel. Het Bibob-onderzoek vormt een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en voorkomen moet worden dat het onderzoek zonder gerede aanleiding plaatsvindt. Hoewel het belang van de inzet van de Wet Bibob in risicovolle branches wordt erkend, is het niet nodig om de toepassing van de Wet Bibob bij (de aankoop van) recreatieparken verplicht te stellen. Het is belangrijk dat bestuursorganen beleidsvrijheid hebben bij de invulling van hun discretionaire bevoegdheden. Zij kunnen het beste een risicoschatting maken van de in hun omgeving benodigde aanpak. Met een risicogerichte en bovenal proportionele inzet van de Wet Bibob kunnen bestuursorganen ervoor zorgen dat een Bibob-onderzoek plaatsvindt wanneer dit gerechtvaardigd is.
Hoe kan het dat het verplaatsingseffect van witwassers richting de vakantievastgoedmarkt de onderzoekers naar het opkopen van vakantieparken niet opgevallen is?
In het onderzoek «opkopen vakantieparken» is gekeken naar het fenomeen van opkopen op zich, hierbij is niet specifiek gekeken naar het thema ondermijning en criminaliteit. Dit viel dus buiten de scope van het onderzoek.
Hoe verklaart u de versnelling van omzetting van jaarplaatsen naar verhuureenheden? Kunnen we op basis van verschillende krantenartikelen in onder andere het Financieele Dagblad en de Telegraaf concluderen dat criminele investeerders grotendeels voor deze versnelling gezorgd hebben met alle negatieve gevolgen voor jaarplaatshouders van dien? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De versnelling waarop wordt gedoeld heeft alles te maken met de verandering van vraag in de vakantiemarkt.
Uit het RIEC-rapport blijkt niet dat er onder investeerders veel criminelen zitten. Uit het onderzoek zijn bij enkele voorbeelden en concrete casussen van verdachte transacties naar voren gekomen dat er sprake is van een criminele investering of het voorkomen daarvan. Ook blijkt dat het niet eenvoudig is om zicht te krijgen op criminele investeringen op vakantieparken en dat signalen lastig hard te maken zijn.
Kunnen we concluderen dat het onderzoeksrapport met betrekking tot de impact op huurders en de gevolgen voor de stikstofproductie niet volledig is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Voor wat de stikstofproductie betreft geldt inderdaad dat het onderzoek geen volledig beeld geeft. Echter, zoals ik in het antwoord op vraag 8 heb aangegeven, verwacht ik dat de stikstofdepositie minimaal zal zijn. Het is in mijn ogen daarom geen probleem dat het onderzoek hier minder op in gaat. Voor wat betreft de impact op huurders verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 25, 26 en 28.
Wat vindt u van de volgende uitspraak in het onderzoeksrapport; «Ook overheden kunnen als ze jaarplaatsen belangrijk vinden en zien dat de markt het niet oppakt zelf een camping beginnen met jaarplaatsen»?
Het is aan lokale overheden om te onderzoeken of dat binnen de wettelijke kaders mogelijk en wenselijk is en daar een beslissing over te nemen.
Is het aannemelijk dat investeerders vanwege de volgende uitspraak in het onderzoeksrapport; «Het is vanwege de grote ruimtelijke opgaven waar Nederland het komende decennium voor staat onwaarschijnlijk dat verblijfsrecreatie een grotere claim op de schaarse ruimte kan leggen» door zullen gaan met de opkoop van vakantieparken, omdat er onder andere geen nieuwe ontwikkellocaties bijkomen, waardoor steeds meer jaarplaatshouders zullen worden verdreven? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Naar aanleiding van dit onderzoek kunnen we concluderen dat er inderdaad een afname is in het aantal jaarplaatsen en dat het opkopen van vakantieparken hier een aandeel in heeft. De onderzoekers verwachten dat het aantal jaarplaatsen de komende vijf jaar inderdaad zal verminderen.
Wat vindt u van de volgende mogelijke interventiemogelijkheden die in het onderzoeksrapport genoemd worden; «De overheid kan wel enigszins interveniëren aan de verkopende kant van de vakantieparken. Dat kan door hulp van expertteams bij bedrijfsopvolging in en buiten de familie, advies bij het vitaliseren van het park, fiscaal interessante regelingen bij overdracht binnen de familie en het opzetten van investeringsfondsen voor bedrijfsoverdracht. Voor dat laatste zou aansluiting kunnen worden gezocht bij reeds bestaande (regionale) investeringsfondsen»? En kunt u in de beantwoording betrekken welke rol bestaande standplaatshouders kunnen en/of zouden moeten spelen?
Op het gebied van dienstverlening vanuit overheid rondom bedrijfsoverdracht en bedrijfsopvolging lopen verschillende initiatieven die aansluiten bij de interventiemogelijkheden die in het trapport genoemd worden. Voor een toelichting daarop verwijs ik naar de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 7 juni 20224 In de bijlage bij deze brief is een overzicht opgenomen van initiatieven op het gebied van (bedrijfsopvolging bij) familiebedrijven.
Gezien de vele mogelijkheden die er reeds zijn voor (familie)bedrijven, zie ik geen reden om aanvullende activiteiten vanuit de overheid te ontplooien.
Of bestaande standplaatshouders een rol krijgen bij een bedrijfsoverdracht of -opvolging is aan de ondernemer en niet aan de overheid.
Kunt u begrijpen dat huurders wijzen naar de wetswijziging die mensen op een woonboot meer rechten hebben gegeven? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik begrijp dat voor een individuele huurder de opzegging van de huur van zijn of haar standplaats een vervelende gebeurtenis is en dat men daarom geneigd is op zoek te gaan naar een vorm van versterkte rechtsbescherming. De vergelijking met de wetswijziging van het Burgerlijk Wetboek waarbij de rechtspositie van huurders van een ligplaats voor een woonboot is versterkt, gaat echter scheef in die zin dat het bij woonboten om een woongebruik gaat terwijl het bij een standplaats in een vakantiepark om recreatief gebruik gaat.
Bent u met mij van mening dat vernieuwing en herstructurering van woonruimte niet op slot zit vanwege bescherming van huurders van woonruimte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zou dat dan wel het geval zijn bij vernieuwing en herstructurering van vakantieparken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja, ik ben het met u eens dat zelfs met de huidige wet- en regelgeving rondom de huurbescherming het vernieuwen en herstructureren van woonruimtes niet onmogelijk is. Uiteraard beperkt deze huurbescherming het vernieuwen en herstructureren wel, dit is echter een evenwichtige afweging van belangen omdat het van belang is dat mensen zekerheid hebben aangaande hun woonsituatie. De vergelijking met huurbescherming voor woonruimten gaat echter scheef het bij vakantieparken hoofdzakelijk om een recreatie gaat en niet om wonen. De Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik zijn van mening dat het belang van vitale parken niet moet worden onderschat. Het moet mogelijk zijn en blijven om parken te revitaliseren. De negatieve impact van niet vitale parken kan groot zijn. Een vitaal park kan juist een positieve lokale economische en sociale impact hebben. In dit licht moeten de afwegingen om bijvoorbeeld de verhuurmarkt van recreatiewoningen sterker te reguleren goed worden afgewogen. Zoals al aangegeven in mijn brief aan uw kamer van 6 juli jongstleden acht ik het inperken van deze markt disproportioneel.
Bent u dan het met mij eens dat de volgende uitspraak in het rapport; «Vernieuwing en herstructurering kunnen dan alleen via natuurlijk verloop worden geëffectueerd» niet juist is, want bij huurders van woonruimte, die veel meer huurbescherming genieten, is dat immers ook niet het geval? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 38.
Bent u het met mij eens dat (vernieuwings- en herstructurerings)plannen maken samen met huurders beter is dan rücksichtslos huurcontracten opzeggen met heel veel persoonlijk leed, financiële schade en meer rechtszaken tot gevolg? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De koop en verkoop van goederen is een zaak tussen private partijen. Als partijen gezamenlijk plannen maken is dat aan hen. Ingrijpen op dergelijke individuele transacties is een vergaande maatregel waar ik geen voorstander van ben. Ik vind het van belang dat bij transities of herstructureringen aandacht is voor de verschillende belangen van partijen. Daar biedt het huidige (juridisch) instrumentarium voldoende ruimte voor, zoals ook uit het onderzoek blijkt. Daar waar ruimte is voor verbetering van de positie van huurders vraag ik de sector om na te denken over verbeteringen.
Is het niet merkwaardig dat bestemmingsplannen niet bestempeld worden als obstakel voor vernieuwing maar rechten van huurders wel? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Bij herstructurering heeft men rekening te houden met de daarvoor geldende wet- en regelgeving. Dat betreft zowel bestemmingsplannen als rechten van huurders.
Wat vindt u van erfpachtconstructies als mogelijke oplossing voor betere bescherming van huurders?
Erfpachtconstructies kunnen op zichzelf worden gebruikt om standplaatshouders meer zekerheid te geven, bijvoorbeeld als het gaat om de door de eigenaar in acht te nemen opzegtermijn van de erfpacht. Een praktische belemmering bij het gebruik maken van erfpacht is echter dat dit recht moet worden gevestigd bij notariële akte en niet kan worden afgedwongen. Men is hier dus van de medewerking van de eigenaar afhankelijk. Overigens laat dit onverlet dat ook in een huurovereenkomst verdergaande afspraken kunnen worden gemaakt om standplaatshouders meer zekerheid te geven.
Bent u het met mij eens dat het onderzoeksrapport en de verschillende krantenartikelen aantonen dat standplaatshouders meer zeggenschap zouden moeten krijgen als hun vakantiepark aan een investeerder verkocht wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, het zou impliceren dat de standplaatshuurder zeggenschap krijgt over het eigendom van een ander, zonder dat daarvoor een basis aanwezig is. Ik pleit wel voor aandacht van de positie van huurders, zoals ik ook mijn antwoord op vraag 40 heb aangegeven.
Bent u het met mij eens dat huurders die niet onder de RECRON-voorwaarden vallen (veel) minder rechten hebben?
Dat kun je zo in zijn algemeenheid niet zeggen en is afhankelijk van de voorwaarden die worden gehanteerd, maar het zou in voorkomende gevallen wel zo kunnen zijn.
Kunt u zich voorstellen dat huurders (vaak ouderen) opgeven als zij geïntimideerd worden en de RECRON-voorwaarden ook niet worden nageleefd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Bij de meeste herstructureringen worden de RECRON-voorwaarden goed nageleefd. Indien daarover twijfels bestaan is er de mogelijkheid de kwestie voor te leggen aan de onafhankelijke Geschillencommissie Recreatie (onderdeel van de Stichting Geschillencommissies in Den Haag). Zo is er recent een herstructurering nietig verklaard, omdat niet voldaan is aan de voorwaarde dat er een concreet plan met vergunningen aanwezig moet zijn.
Begrijpt u de kritiek op de RECRON voorwaarden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Aan de kant van HISWA-RECRON bestaat de bereidheid om samen met consumentenorganisaties als de Consumentenbond en de ANWB te bezien of modernisering van de voorwaarden geboden is.
Kunt u zich vinden in aanbevelingen van huurders om bescherming vast te leggen in landelijke wet- en regelgeving, omdat naar het nu uit het onderzoeksrapport blijkt minder dan de helft van huurders onder de RECRON-voorwaarden vallen (46%) en als huurders onder die RECRON-voorwaarden vallen deze volgens huurders vaak niet worden nageleefd en vanwege de volgende in het onderzoeksrapport te lezen uitspraak; «Voor het opzeggen vanwege herstructurering van niet-verplaatsbare kampeermiddelen is in de RECRON-voorwaarden niets voorzien»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals al eerder aangegeven, de koop en verkoop van goederen is een zaak tussen private partijen. Ingrijpen op dergelijke individuele transacties is een vergaande maatregel waar ik geen voorstander van ben.
Leden van HISWA-RECRON zijn verplicht de voorwaarden te gebruiken in hun contractuele relaties en die ook na te leven. Recreanten kunnen bij niet-naleven van de voorwaarden een geschil aanhangig maken bij de Geschillencommissie Recreatie.
Ingeval een niet verplaatsbaar object betrokken is bij herstructurering, geldt daarvoor dat via taxatie van de waarde van het object bepaald moet worden hoe hoog de compensatie is voor de huurder van de grond voor de sloop van het object die het gevolg is van die herstructurering. Dit blijkt ook uit de voorwaarden en jurisprudentie. In de praktijk wordt hierin dus wel voorzien.
In de RECRON-voorwaarden is niet opgenomen hoe hoog de hier bedoelde compensatie moet zijn; dat verschilt per geval. HISWA-RECRON heeft gewezen op de mogelijkheid om in overleg met de Consumentenbond en de ANWB dit punt te verduidelijken door een bepaling op te nemen waarmee wordt aangegeven dat bij niet-verplaatsbare kampeermiddelen (zomerhuisjes) compensatie moet worden geboden op basis van taxatie door een deskundige.
Mag ik concluderen dat in 54% van de opgekochte vakantieparken waar herstructurering als opzeggingsgrond aangedragen wordt en de RECRON-voorwaarden niet gelden, huurders (bijna) geen huurbescherming hebben aangezien de dan geldende eigen parkvoorwaarden volgens het onderzoeksrapport geen aanknopingspunten bieden om rechtszekerheid aan te ontlenen of in het geval er helemaal geen voorwaarden zijn huurders terugvallen op de restcategorie in het algemeen huurrecht waar sprake is van slechts een maand opzegtermijn en deze wet kent huurders ten aanzien van ontruiming geen huurbescherming toe? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om standplaatshouders alsnog te beschermen?
De oplossing voor de problemen die huurders nu ervaren ten aanzien van het opkopen van vakantieparken en de vaak daaropvolgende herstructurering, met als gevolg het opzeggen van de huurovereenkomst moet niet worden gezocht in het onderbrengen van hun rechten in het huurrecht.
Ik zet in op overleg met de sector en het stimuleren van toepassing van de RECRON-voorwaarden met als doel een goede balans tussen de positie van huurder en de verhuurder. Tot slot wijst het onderzoek ook op de jurisprudentie. Daaruit blijkt dat het niet zo is dat een huurder zonder RECRON-voorwaarden geen bescherming heeft. Afhankelijk van het geval kan die bescherming ertoe leiden dat een opzegging van een huurovereenkomst ongeldig is of dat een huurder (meer) compensatie moet krijgen.
Wat moeten eigenaren van niet-verplaatsbare kampeermiddelen volgens u nu doen als zij te maken krijgen met een herstructurering van hun vakantiepark temeer daarvoor in de RECRON-voorwaarden niets is voorzien? En verdienen deze eigenaren volgens u een betere bescherming dan nu het geval is?
Onder de voorwaarden van HISWA-RECRON geldt er wel degelijk een compensatieplicht voor niet-verplaatsbare kampeermiddelen, voor zover die ter plaatse zijn gebouwd. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 47 en 48
Wat vindt u ervan dat in de RECRON-voorwaarden alleen wordt gesproken over een verplaatsingsvergoeding en niet over een compensatie voor de huurders van wie de huur van de standplaats vanwege herstructurering wordt opgezegd, waarbij het de vraag is of dat in de huidige situatie waar eigenaren van stacaravans en chalets wegens marktomstandigheden weinig opties voor een nieuwe standplaats hebben, nog wel redelijk en billijk is? En kunt u daarbij ook ingaan op de hoogte van de verplaatsingsvergoeding?
De voorwaarden van HISWA-RECRON kennen een verplaatsingskostenvergoeding en die vergoeding komt overeen met het marktconforme tarief voor het verplaatsen van een kampeermiddel van de ene camping naar de andere. Dit is met goedkeuring van de ANWB en consumentenbond tot stand gekomen en wordt als redelijk en billijk geacht. Aan de kant van HISWA-RECRON bestaat de bereidheid om samen met consumentenorganisaties als de Consumentenbond en de ANWB te bezien of modernisering van de voorwaarden geboden is.
Wat vindt u van het samengestelde probleem dat onderzoekers in het onderzoeksrapport signaleren betreffende de relatief korte opzegtermijn (één jaar) van de overeenkomst ten opzichte van de waarde van de kampeermiddelen die de laatste jaren toeneemt en de krapte op de markt van standplaatsen waarbij een stacaravan of chalet een technische waarde heeft die sterk wordt verlaagd als er geen standplaats meer voor beschikbaar is zoals nu ook uit het rapport blijkt dat er nationaal slechts 1,5% capaciteit beschikbaar is en 58% van de vakantieparken zelfs een wachtlijst heeft? En vindt u dan ook dat er dus bescherming vanuit landelijke wet- en regelgeving moet komen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De grond is eigendom van de verhuurder en die is niet verantwoordelijk voor waardeverlies van goederen die daarop zijn gestald. De waarde van een kampeermiddel wordt door meerdere factoren bepaald, ook doordat deze op gehuurde grond staat en niet op eigen grond. Het is belangrijk dat huurders goed geïnformeerd zijn zodat zij niet te laat geconfronteerd worden met bijvoorbeeld waardeverlies. Daartoe heb ik de sector gevraagd een help (informatie)desk in te richten.
Bent u met mij van mening dat het huren van een fiets niet hetzelfde is als het huren van grond om je kostbare en in veel gevallen niet-verplaatsbare kampeermiddel te stallen waar (oudere) mensen het merendeel van het jaar verblijven en decennialang een gemeenschap vormen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het dan ook met mij eens dat naar het huren van de grond anders gekeken moet worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Daar wordt al anders naar gekeken. De overeenkomsten die worden gesloten onder de voorwaarden van HISWA-RECRON zijn anders dan die worden gesloten voor de huur van een fiets en bieden de recreant bescherming, ook tegen opzegging /beëindiging van overeenkomsten door het recreatiebedrijf. De betreffende voorwaarden zijn tot stand gekomen in overeenstemming met de Consumentenbond en de ANWB en onder auspiciën van de SER vastgesteld. In de rechtspraak wordt naar de specifieke situatie en omstandigheden gekeken en wordt in gevallen beoordeeld of de gang van zaken redelijk en billijk is.
Bent u het eens met de stelling uit het onderzoeksrapport dat een verplaatsbaar kampeermiddel door het gebrek aan vrije standplaatsen daardoor feitelijk onverplaatsbaar wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In voorkomende gevallen waar er geen andere plek kan worden gevonden is dat zo.
Het aantal vaste staanplaatsen neemt langzaam af als gevolg van een kanteling aan de vraagzijde van de markt waarop recreatiebedrijven moeten inspelen om rendabel te blijven.
Bent u het met mij eens dat gezien eerdere genoemde vragen, stellingen en constateringen geconcludeerd mag worden dat de RECRON-voorwaarden onvoldoende bescherming bieden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals u uit mijn antwoorden op de vorige vragen kan concluderen ben ik dat niet met u eens. De voorwaarden zijn tot stand gekomen in overeenstemming met de Consumentenbond en de ANWB en onder auspiciën van de SER vastgesteld. Daarbij heeft HISWA-RECRON zich bereid verklaard om samen met de Consumentenbond en de ANWB opnieuw naar de voorwaarden te kijken.
Bent u het met mij eens dat goede wettelijke huurbescherming ervoor zal zorgen dat het voor huurders minder noodzakelijk maakt om hun recht te halen en daarmee de rechtspositie van met name de lagere maar ook de middeninkomens die geen juridische bijstand krijgen, wordt verbeterd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 38.
Bent u het met mij eens dat gezien al het eerdergenoemde geconcludeerd moet worden dat er juist landelijke wet- en regelgeving moet komen omdat er in 54% van de gevallen huurders (bijna) geen bescherming krijgen met vele grote gevolgen van dien zoals het verlies van soms tiendduizenden euro’s per jaarplaatshouder en overige (fysieke en psychische) schades waar wij u eerder ook schriftelijke vragen over hebben gesteld? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik herhaal wat ik daarover al eerder heb gezegd. De oplossing voor de problemen die huurders nu ervaren ten aanzien van het opkopen van vakantieparken en de vaak daaropvolgende herstructurering, met als gevolg het opzeggen van de huurovereenkomst moet niet worden gezocht in het onderbrengen van hun rechten in het huurrecht of ander landelijke wet- en regelgeving.
Ik zet in op overleg met de sector en het stimuleren van toepassing van de RECRON-voorwaarden. En zoals ik ook bij vraag 38 aangeef moet het belang van vitale parken niet worden onderschat. De negatieve impact van niet vitale parken kan groot zijn. In dat licht moet de positie van huurders ook worden bezien. Het is belangrijk dat ondernemers en gemeenten voldoende ruimte krijgen om parken vitaal te houden of te krijgen.
Bent u het met mij eens dat natrekking de economische eigenaar van een kampeermiddel, dat als onroerend goed aangemerkt wordt, bij de verkoop van grond ernstig kan benadelen? Zo ja, hoe kunt u dat voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang dat huurder goed geïnformeerd zijn, ook over een aspect als natrekking. Het is mogelijk om in een contract vast te leggen dat de huurder een wegneemrecht van zijn of haar vakantiewoning heeft bij beëindiging van het contract. De Minister van EZK bespreekt de aanbeveling over een goede informatiepositie van huurders met de sector en stelt de sector daarbij voor een helpdesk op te richten.
Wat vindt u van de volgende uitspraak in het onderzoeksrapport; «Uit de focusgroepen blijkt ook dat meerdere gemeenten ervan uitgaan dat wanneer er een vraag is naar recreatie voor mensen met een laag inkomen, de markt dit op zal pakken», terwijl we nu al weten dat er veel vraag is en de wachtlijsten daarom toenemen en tegelijkertijd zal door de opkoop van vakantieparken de vraag naar standplaatsen voor mensen met een laag inkomen nog verder toenemen met nog langere wachtlijsten tot gevolg? Waarom moet het probleem eerst nog veel groter worden, voordat u erkent dat er een probleem is?
De afname van het aantal jaarplaatsen op de totale voorraad ligt rond de 1% per jaar. Dat is een klein aandeel van het totaal aantal jaarplaatsen. Herstructurering aan de andere kant is vaak ook nodig voor behoud van de vitaliteit van de bedrijven en de verdere ontwikkeling van de sector.
Bent u het met mij eens dat regie op ruimtelijke ordening juist moet toezien op de opkoop van vakantieparken vanwege de grootschaligheid van de oppervlakte zoals die van Roompot (na overname van Landal) een grootte heeft die vergelijkbaar is met een stad als Haarlem? Kunt u uw antwoord nader toelichten?2
De regels die gelden voor de ruimtelijke ordening staan los van de eigendomsverhoudingen. Het is wel zo dat gemeenten en provincies, ongeacht de eigendomssituatie, kunnen regelen in hoeverre de omvang van bebouwing kan toenemen en welke functie deze bebouwing heeft.
In het algemeen is er ook vanuit de landelijke regie op ruimtelijke ordening aandacht voor het snijvlak tussen recreatie en andere vormen van ruimte gebruik. Bij de sloop of uitbreiding van een vakantiepark moet worden voldaan aan de geldende publiekrechtelijke regelgeving. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is. Dit doen zij binnen de grenzen van nationale en internationale regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van natuur, stikstof, en bereikbaarheid en via lokale instrumenten als verordeningen en bestemmingsplannen. Ik ga het gesprek aan met de medeoverheden over inzet en effectiviteit van het instrumentarium.
Wat kunt u en wat gaat u binnen uw regie-mogelijkheden op de ruimtelijke ordening doen om alle eerdergenoemde negatieve gevolgen van de opkoop van vakantieparken te pareren zodat gemeenten de mogelijkheid/mogelijkheden krijgen om te kunnen toetsen aan goede ruimtelijke ordening die door het Rijk vastgelegd is?
Uit het onderzoek «opkopen vakantieparken» is gebleken gemeenten reeds goede sturingsmogelijkheden hebben om de ontwikkelingsmogelijkheden van parken te beïnvloeden middels het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium en de bestemmingsplannen. Daarnaast hebben provincies beleidsregels voor bijvoorbeeld recreatieve bebouwing waar gemeenten zich weer aan moeten houden.
Ik ga met de VVP Veluwe in gesprek over de conclusies van het onderzoek, daar de VVP, anders dan de onderzoekers, heeft aangegeven zaken te missen in het bestaande instrumentarium. Ook wil ik bezien of het bestaande instrumentarium voldoende wordt gebruikt en daar waar nodig gemeente met kennis ondersteunen.
Hoe kijkt u nu tegen eerdere antwoorden op schriftelijke vragen over huurders die kritiek hebben geuit op de opstelling van de gemeenten bij de opkoop van vakantieparken nu het onderzoeksrapport melding maakt van het volgende; «Vanuit de focusgroepen werd aangegeven dat sommigen gemeenten wat te makkelijk lijken te «vallen» voor mooie verhalen en beloftes van eigenaren en investeerders,.», met als gevolg nu dat huurders op die parken door die opstelling van sommige gemeenten gedupeerd zijn?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik staan achter de beantwoording van deze vragen. Bij de sloop of uitbreiding van een vakantiepark moet worden voldaan aan de geldende publiekrechtelijke regelgeving. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is. Desondanks begrijpen de Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik dat voor de individuele huurder een opzegging van zijn of haar jaarplaats een vervelende gebeurtenis kan zijn.
Welke regels en instructies kunt u en gaat u instellen zodat de provincies deze vertalen in een verordening waardoor bij de opkoop van vakantieparken onder andere (kwetsbare) natuur- en kustgebieden beter beschermd worden?
Ik ben niet voornemens om additionele maatregelen te nemen om het opkopen van vakantieparken verder aanbanden te leggen. Ik blijf uiteraard aandacht houden voor de afweging tussen recreatie en andere vormen van ruimte gebruik, maar dit doe ik in bestaande trajecten zoals het Kustpact. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is vanuit het Kustpact geregeld dat provincies regels moeten hebben voor recreatieve bebouwing in het Kustfundament. Daarnaast moeten provincies op grond van het Barro ook regels stellen voor natuurnetwerk Nederland. Deze «ruimtelijke» regels hebben geen betrekking op de privaatrechtelijke eigendomsoverdracht van gronden en vakantieparken.
Waarom bagatelliseert u in uw brief aan de Kamer het bezit van buitenlandse bedrijven door te stellen dat één derde van de ketens in handen is van buitenlandse bedrijven terwijl u in uw brief niet benoemt dat deze buitenlandse bedrijven 68% van alle ketenparken in hun bezit hebben en dat zij daarnaast nog een groeistrategie hanteren?
Een derde van de ketens is handen van buitenlandse bedrijven, dat blijkt uit het onderzoek. Daarnaast is het vanwege de complexe investerings- en eigendomsconstructies van de bedrijven en ketens niet mogelijk om exact het belang van buitenlandse investeerders actief op de Nederlandse markt te bepalen. Daarbij is die verdeling ook minder relevant omdat het gaat om de ontwikkeling en niet wie die in gang zet.
De markt kent een (flink) aantal ketenbedrijven, doch de markt van verblijfsrecreatie wordt gekenmerkt als MKB-sector. Er zijn nog ongeveer 1.500 MKB bedrijven in Nederland waar vaste staanplaatsen geboden worden. Ook bij die MKB-bedrijven vinden met enige regelmaat kleinere of grotere herstructureringen plaats om de bedrijven vitaal te houden.
Waarom spreekt uw brief aan de Kamer, waarin u het volgende schrijft; «Of het opkopen van vakantieparken per definitie tot een negatieve impact op de omgeving en natuur leidt is dus niet eenduidig te zeggen», het onderzoeksrapport tegen waarin juist het volgende is te lezen; «De transitie zelf (de fysieke veranderingen) heeft een negatieve impact op grondstoffengebruik, energiegebruik, emissies en bestaande begroeiing»?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik hebben als reactie op het onderzoek aangegeven dat volgens de onderzoekers de impact van de transities van jaarplaatsen naar verhuureenheden door opkoping of andere overnamevormen op de ruimtelijke ordening en de natuur per thema varieert. Na een transitie zijn deze parken zelfs in potentie duurzamer, maar wordt het effect daarvan deels tenietgedaan door hogere aantallen en frequentie van bezoekers. Er zijn dus zowel positieve als negatieve gevolgen voor de natuur, of deze gevolgen cumulatief positief of negatief zijn valt niet eenduidig te zeggen.
Wat vindt u van de volgende uitspraak in het onderzoeksrapport; «Op microniveau gaat er dan voor decennia biodiversiteit verloren», wetende dat Nederland een enorme biodiversiteitscrisis kent en de stikstofuitstoot juist daar op vakantieparken die vlakbij kwetsbare natuurgebieden gelegen zijn voor nog grotere biodiversiteitsproblemen zal zorgen?
Het is terecht dat de onderzoekers benoemen dat activiteiten zoals het herstructureren van een vakantiepark gevolgen hebben voor de natuur, dit is zeker een aandachtspunt in de nabijheid van kwetsbare natuurgebieden. Daarom is er wet- en regelgeving om deze natuur te beschermen. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is.
Kunnen we nu concluderen dat de opkoop van vakantieparken wel degelijk een negatieve impact op de biodiversiteit heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het opkopen van vakantieparken heeft niet per definitie een negatieve impact op de biodiversiteit tot gevolg. Het is immers ook mogelijk dat het opkopen gevolgd wordt door het handhaven van de huidige situatie op het park.
Op welke manieren gaat u nu de natuur(gebieden) beter beschermen?
De Nederlandse natuurgebieden genieten reeds de bescherming van de geldende wet- en regelgeving. Ik zie geen reden om hier additionele maatregelen voor te treffen.
Waarom neemt u in uw brief een belangrijke conclusie van de onderzoekers niet over, waarin de onderzoekers het volgende schrijven; «We kunnen concluderen dat de transitie en groei van parken, door onder andere opkoping, er ook in de (nabije) toekomst voor zal ervoor zorgen dat de druk op natuur(gebieden) een spanningsveld blijft, en zeker niet vermindert»?
Zoals eerder gezegd, is het terecht dat de onderzoekers benoemen dat activiteiten zoals het herstructureren van een vakantiepark gevolgen hebben voor de natuur, dit is zeker een aandachtspunt in de nabijheid van kwetsbare natuurgebieden. Daarom is er wet- en regelgeving om deze natuur te beschermen. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is. Specifiek in de kustzone, werk ik via het Kustpact samen met de lokale bevoegde gezagen om een balans te bereiken tussen de recreatieve ontwikkelingen in de kustzone en de borging van de natuurwaarden.
Wat vindt u van de volgende uitspraak uit het onderzoeksrapport; «De klassieke vorm van gebruik als tweede woning, door mensen met minder koopkracht, neemt af. Dat kan grote gevolgen hebben voor de levensstijl van een aanzienlijk aandeel van de huidige ruim 100.000 jaarplaatshouders»?
Zoals al eerder aangegeven begrijp ik dat voor de individuele huurder een opzegging van zijn of haar jaarplaats een vervelende gebeurtenis kan zijnen dat dat impact kan hebben op de levensstijl van mensen. Daarom vraagt het Ministerie van EZK de sector om aandacht te besteden aan de positie van huurders.
Ik doe dat door gemeenten te wijzen op hun sturingsmogelijkheden.
Waarom schrijft u dan in uw brief aan de Kamer; «Desondanks begrijp ik dat voor de individuele huurder een opzegging van zijn of haar jaarplaats een vervelende gebeurtenis is», terwijl u weet dat het om een aanzienlijk deel van de huidige ruim 100.000 jaarplaatshouders gaat en dat het grote gevolgen voor hun levensstijl kan hebben?
Zie antwoord op 69.
Bent u het met mij eens dat we kunnen concluderen dat uw uitspraak in de brief aan de Kamer waarin u het volgende schrijft; «Naar aanleiding van dit onderzoek kunnen we concluderen dat er inderdaad een afname is in het aantal jaarplaatsen en dat het opkopen van vakantieparken hier een aandeel in heeft, maar dat deze ontwikkeling een bescheiden impact heeft op de totale voorraad jaarplaatsen (de afname ligt rond de 1% per jaar)», niet overeenkomt met het onderzoeksrapport waarin duidelijk aangegeven is dat de afname een aanzienlijk deel is van de huidige ruim 100.000 jaarplaatshouders en grote gevolgen kan hebben voor hun levensstijl? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Allereerst geeft het rapport aan dat er (ten tijde van het verschijnen van het rapport) zo’n 120.000 jaarplaatsen zijn. Dat is aanzienlijk meer dan 100.000. Daarbij geven de onderzoekers aan dat zij verwachten dat het aantal jaarplaatsen de komende vijf jaar met zo’n 5.000 plaatsen zal afnemen. Dat deze afname in gevallen invloed kan hebben op een levensstijl begrijp ik en zoals gezegd begrijp ik dat dat vervelend kan zijn. Deze afname is voor mij alleen geen reden om hier in te grijpen.
Mag ik nu gezien het bovenstaande aannemen dat u wel zult ingrijpen aangezien nu aangetoond is dat het grote gevolgen kan hebben voor de levensstijl van een aanzienlijk aandeel van de huidige ruim 100.000 jaarplaatshouders, te meer ook aangetoond is dat de opkoop van vakantieparken door roofinvesteerders en criminele investeerders in stroomversnelling gekomen is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord op 69.
Kunt u zich voorstellen dat standplaatshouders na het lezen van uw brief aan de Kamer zich totaal niet gesteund voelen?
Zie antwoord op 69.
Mag ik uit uw brief aan de Kamer concluderen dat u zich geen zorgen maakt om de schaarse natuur in relatie tot de opkoop van vakantieparken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, zoals eerder gezegd herken ik de conclusie van de onderzoekers dat er een balans moet worden gevonden tussen menselijke activiteit, zoals recreatie, en de natuur. Gemeenten en provincies zijn het beste toegeëigend om te bepalen waar deze balans ligt. Het is niet één op één te zeggen dat het opkopen van vakantieparken ten koste gaat van schaarse natuur. Dat is afhankelijk van de activiteiten die de nieuwe eigenaar voorstaat. Deze activiteiten moeten voldoen aan de regels voor gelden bebouwing, geluid en bijvoorbeeld natuur.
Bent u bekend met het bericht «Hugo de Jonge wil de verroompottisering van Nederland niet stoppen» van Follow the Money d.d. 1 augustus jongstleden?3
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Zoals eerder gezegd zijn de Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik het eens dat het opkopen van vakantieparken om een bescheiden ontwikkeling gaat, waarvoor landelijk ingrijpen niet noodzakelijk is. Uiteraard hebben we wel aandacht voor de ontwikkelingen op het gebied van vakantieparken en de ruimtelijke omgeving, bijvoorbeeld in het traject van de Kustpact monitor.
Wat vindt u van de uitspraak van omgevings- en natuurrechtdeskundige Luuk Boerema die het onderzoeksrapport een «mager» rapport noemt?
Zoals ook in het onderzoek wordt aangegeven is de beschikbare informatie aangaande de impact van vakantieparken op de leefomgeving zeer schaars en gefragmenteerd. Gegeven de beperkt beschikbare informatie ben ik van mening dat de onderzoekers een breed en genuanceerd beeld hebben geschetst over de mogelijke impacts van het opkopen en herstructureren van vakantieparken.
Bent u het met Luuk Boerema eens als hij stelt dat; «meer vakantieparken voor de toeristische verhuur zorgen ook voor meer dagjesmensen in en rondom beschermde natuurgebieden. Maar die toenemende druk is in het onderzoek niet meegenomen. Ook is totaal niet gekeken naar de toetsing aan natuurregels of vergunningverlening bij het «upgraden» van vakantieparken»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het onderzoek geeft aan dat een transitie ertoe kan leiden dat een park duurzamer wordt, maar dat het effect daarvan deels teniet wordt gedaan door de reisbeweging van hogere aantallen en frequentie van bezoekers. Dit uit zich in een toenemend totaal gebruik van natuurlijke hulpbronnen en druk op natuur en landschap. Het onderzoek geeft aan dat dit een spanningsveld is dat niet zal verminderen. De toetsing aan natuurregels in relatie tot het herstructureren van vakantieparken is inderdaad niet meegenomen in het onderzoek, daar de strekking van de betreffende twee moties daartoe geen aanleiding gaven. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat bij de sloop of uitbreiding van een vakantiepark moet worden voldaan aan de geldende publiekrechtelijke regelgeving. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is. Dit doen zij binnen de grenzen van nationale en internationale regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van natuur, stikstof, en bereikbaarheid en via lokale instrumenten als verordeningen en bestemmingsplannen.
Wat gaat u nu doen nu er totaal niet gekeken is naar de toetsing aan natuurregels of vergunningverlening bij het «upgraden» van vakantieparken?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 78.
Wat vindt u van de volgende uitspraak; «Volgens het rapport stelde «een expert» op het landelijke congres Vitale Vakantieparken – een jaarlijks evenement waar ondernemers, experts en beleidsambtenaren samenkomen om manieren te bespreken om vakantieparken «duurzaam en toekomstbestendig te maken» – dat dit nog maar «het begin» is van een «grote consolidatiegolf». «De miljarden gaan ons nog om de oren vliegen». Een andere expert constateert dat er nog een groot aantal familiebedrijven op termijn wil stoppen en geen bedrijfsopvolging heeft»?
Het gaat hier om een aantal quotes van experts die input hebben geleverd voor het onderzoek. Dit zijn dus kwalitatieve meningen. Het onderzoek geeft op basis van een kwantitatieve analyse aan dat het aantal jaarplaatsen is afgenomen met 5% over de periode 2002–2022. Zij verwachten dat het aantal jaarplaatsen de komende vijf jaar met 5.000 zal verminderen. Er is voor mij geen aanleiding om aan deze verwachte ontwikkeling een actie te verbinden.
Ik wil daarbij nogmaals benadrukken dat herstructurering vaak ook nodig is om vakantieparken en hun omgeving vitaal te houden.
Bent u het met deze expert eens dat dit nog maar het begin is van een grote consolidatiegolf? Zo ja, mogen we aannemen dat duizenden standplaatshouders nog getroffen zullen worden en dat hierop geanticipeerd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 80.
Wat vindt u van de uitspraak; «Maar hoe lang de jaarplaatshouders op hun geliefde stek kunnen blijven, zal liggen aan wie de diepste zakken heeft. Want met elke gewonnen zaak, zijn de plekken slechts tijdelijk veiliggesteld»? En is dit niet het zoveelste bewijs dat huurders, die moeilijk kunnen opboksen tegen grote investeerders die wel diepe zakken hebben, beter beschermd moeten worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Graag verwijs ik naar mijn eerdere antwoord op vraag 48.
Bent u bekend met de misstanden die momenteel plaatsvinden bij de verkoop van vakantieparken die onder andere via het meldpunt https://www.meldpuntcampingverkocht.nl/? Zo ja, wat gaat u tegen deze misstanden doen? Zo nee, bent u dan bereid om contact op te nemen met dit meldpunt en bent u vervolgens bereid om ons te informeren wat u tegen de misstanden gaat doen?
Het is in de eerste plaats aan het decentrale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is bij de verkoop van vakantieparken en de mogelijke gevolgen daarvan te kunnen beïnvloeden. Deze kaders zijn met name bestemmingsplannen, visies en verordeningen. Het is dan ook van belang om mogelijke misstanden bij de verkoop van vakantieparken bij hen te melden. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om dit verder te onderzoeken.
Klopt het dat de opkoop van vakantieparken en de daarmee samenhangende sloop gevolgd door nieuwbouw ten koste gaat van de bouwcapaciteit van woningen, die momenteel heel hard nodig zijn om de wooncrisis het hoofd te bieden, waardoor bijvoorbeeld dakloze mensen nog langer dakloos blijven? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Er is vooralsnog geen aanleiding om aan te nemen dat dit het geval is. In het kader van het onderzoek »De relatie tussen nieuwbouw van recreatiewoningen en reguliere woningen»7 is hier kort op ingegaan. Uit verkennende gesprekken met ontwikkelaars, de brancheorganisaties en gemeenten bleek dat er weinig overlap was tussen de bouw van woningen en de bouw van recreatiewoningen. Zij gaven aan de mogelijke concurrentie op dit gebied niet te ervaren omdat het om verschillende bouwstromen gaat, en omdat recreatiewoningen (bijvoorbeeld chalets) op een andere manier gebouwd worden (fabrieksmatig).
Hoe vaak moeten wij u nog waarschuwen om de recreanten en de natuurgebieden beter te beschermen?
Ik waardeer uw aandacht voor het belang van de recreanten en de natuur. Ik heb, samen met mijn collegaministers van Economische Zaken en Klimaat en Justitie en Veiligheid, hier blijvende aandacht voor.
et bericht: Veel tweedejaars internationale studenten dreigen ook dakloos te worden: Voel me verraden en misleid?? |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Veel tweedejaars internationale studenten dreigen ook dakloos te worden: «Voel me verraden en misleid»»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Internationalisering is onontbeerlijk voor de kwaliteit van wetenschap, maar deelt u de mening dat de universiteiten internationalisering bewust hebben aangejaagd om hun concurrentiepositie ten opzichte van andere universiteiten te versterken bij het binnenhalen van de vastgestelde budgetten voor hoger onderwijs en daarbij te weinig oog hebben gehad voor het welzijn van internationale studenten en het absorptievermogen van de universiteitssteden, vooral als het gaat om de krappe huisvestingsmarkt?
Internationalisering is van grote waarde voor de Nederlandse kenniseconomie, het onderwijs en de wetenschap. Tegelijkertijd zien we dat de sterke groei van internationale studenten leidt tot knelpunten, zeker nu ook het aantal Nederlandse studenten in het wetenschappelijk onderwijs blijft groeien. Zo worden grenzen aan de beschikbaarheid van huisvesting en voorzieningen voor studenten bereikt. Wel bieden hogeronderwijsinstellingen ondersteuning aan studenten, aan zowel nationale als internationale studenten. In mijn brief aan uw Kamer afgelopen juni over internationalisering heb ik aangekondigd dat ik met instellingen en andere stakeholders, zoals studenten en regionale partijen naar oplossingen wil zoeken, om een balans te bewerkstellingen en te komen tot een toekomstbestendig bestel (Kamerstuk 31 288, nr. 963). Het bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap en een toekomstverkenning maken hier deel van uit. Afgelopen juli is het bestuursakkoord gesloten tussen Universiteiten van Nederland (UNL), de Vereniging Hogescholen (VH) en het Ministerie van OCW, waarin vooruitlopend op de toekomstverkenning met de universiteiten concrete afspraken zijn gemaakt over internationalisering voor de korte termijn (Kamerstuk 31 288, nr. 969). Deze afspraken gaan onder andere over de terughoudendheid van universiteiten bij internationale wervingsactiviteiten. Internationalisering staat hoog op de agenda van de toekomstverkenning en begin 2023 wordt uw Kamer geïnformeerd over vervolgstappen op dit onderwerp. Daarnaast is op 7 september 2022 het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting 2022–2030 door de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 33 104, nr. 30). Dit actieplan wordt gedragen door de universiteiten, de studenten, de gemeenten, de sociale en commerciële studentenhuisvesters, Nuffic, het Ministerie van BZK en het Ministerie van OCW. Het actieplan heeft onder andere als doel om in de periode van 2022–2030 tot een uitbreiding van 60.000 nieuwe studentenwoningen te komen. Tevens is de Regeling huisvesting aandachtsgroepen (RHA) van het Ministerie van BZK ook voor de aandachtsgroep studenten opengesteld om de bouw van studentenhuisvesting te stimuleren.
De mening dat universiteiten internationalisering bewust hebben aangejaagd om hun concurrentiepositie ten opzichte van andere universiteiten te versterken bij het binnenhalen van de vastgestelde budgetten van hoger onderwijs herken ik slechts ten dele. Hogeronderwijsinstellingen worden vanuit het Ministerie van OCW gedeeltelijk bekostigd op basis van het aantal studenten dat zij opleiden en deels op basis van vaste bedragen. EER-studenten zijn in dit aantal meegenomen, niet-EER-studenten zijn dat niet. Bij de herziening van de bekostiging van het hoger onderwijs in 20202 is de bekostiging van universiteiten meer vast en minder variabel gemaakt. Hiermee is de mogelijke prikkel om zoveel mogelijk studenten te werven in belangrijke mate verminderd. Ook bij het recent gesloten Bestuursakkoord en de verdeling van de extra middelen uit het Coalitieakkoord heb ik aandacht gehad voor de verhouding tussen vaste en variabele bekostiging en heb ik ervoor gekozen om de extra middelen toe te voegen aan het vaste deel van de bekostiging.
Deelt u de mening dat het vanuit maatschappelijk oogpunt ongepast is om willens en wetens zoveel mogelijk internationale studenten te werven in een situatie waarin de krappe woningmarkt al niet in staat is om de eigen inwoners van woonruimte te voorzien en de eigen verantwoording ook nog eens af te wijzen als de situatie totaal uit de hand loopt? Zo ja, wat bent u voornemens aan deze problematiek te doen? Zo nee, vindt u dat de universiteiten, zoals zij zelf stellen, geen maatschappelijke medeverantwoordelijkheid hebben in het oplossen van deze problematiek van woningnood onder studenten?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Zoals in de beantwoording aangegeven, is internationalisering van grote waarde voor de Nederlandse kenniseconomie, het onderwijs en de wetenschap. Dat willens en wetens zoveel mogelijk internationale studenten worden geworven herken ik niet, maar de grenzen aan de beschikbaarheid van huisvesting en voorzieningen voor studenten tonen het belang van actie aan, waar het bestuursakkoord, actieplan en de toekomstverkenning deel van uitmaken.
Hoe rijmt u de acute woonproblematiek en de overbelasting van universiteiten door internationale studenten, waarvoor al enige jaren op rij wordt gewaarschuwd, met uw beslissing om de wet die had kunnen toezien op het beheersbaar houden van de toestroom van internationale studenten, tot nader order uit te stellen en wat zijn de beweegredenen geweest tot het op de lange baan schuiven van deze wet?
In mijn brief aan uw Kamer over internationalisering afgelopen juni heb ik uw Kamer laten weten dat ik nog niet verder ga met het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid en dat ik het wetsvoorstel voorlopig aanhoud (Kamerstuk 31 288, nr. 963). Het vraagstuk van de groeiende internationale instroom kan namelijk niet los worden gezien van vraagstukken zoals de kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs, Nederlands als academische taal en studentenhuisvesting, waar in de toekomstverkenning die deze maand start op wordt ingegaan. Ook wil ik de (internationale) studenteninstroom in samenhang bezien met de regionale en internationale arbeidsmarkt en de krapte die in sommige sectoren heerst. Op basis van de eerste uitkomsten van de toekomstverkenning informeer ik begin 2023 de Tweede Kamer over de vervolgstappen op dit onderwerp.
Aangezien een aantal opleidingen (en een aantal steden) nu al tegen de grenzen van hun capaciteit aanloopt, is in het bestuursakkoord ook een aantal concrete afspraken gemaakt met de universiteiten voor de korte termijn (Kamerstuk 31 288, nr. 969). Zo geven universiteiten proactief voorlichting aan internationale studenten over wat hen wel of niet kan worden geboden, bijvoorbeeld als het gaat om huisvesting. Daarnaast staan in het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting 2022–2030 verschillende afspraken, bijvoorbeeld dat de kennissteden en het Ministerie van BZK met de omliggende gemeenten afspraken maken over de bouw van studentenhuisvesting in de regio als er onvoldoende mogelijkheden zijn om binnen de kennissteden of op de campus het tekort aan studentenhuisvesting op te lossen (Kamerstuk 33 104, nr. 30).
Deelt u de mening dat universiteiten met dit onverschillige beleid bijdragen aan de teloorgang van het bezield verband in zowel de steden waar zij gehuisvest zijn, als aan de universiteiten zelf?
Zoals eerder gesteld zijn er reeds afspraken gemaakt met universiteiten in het bestuursakkoord en daarnaast zal de komende maanden gesproken worden met universiteiten tijdens de toekomstverkenning, waarin nadrukkelijk de rol die universiteiten zelf spelen onderwerp van gesprek zal zijn. Het is belangrijk dat een balans ontstaat, waarbij de waardevolle aspecten van internationalisering worden behouden, net als de kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs.
Wat is uw boodschap aan de internationale studenten die zich misleid en verraden voelen, geen woonruimte kunnen vinden en hun studie moeten staken?
De krapte op de woningmarkt raakt momenteel de hele samenleving, (internationale) studenten zijn hierin geen uitzondering. Het is uiteraard geenszins de bedoeling studenten hier de studie te laten starten om die vervolgens af te breken vanwege gebrek aan huisvesting. Ik betreur dan ook dat internationale tweede- en derdejaars studenten zonder woonruimte dreigen te raken, zoals geschetst in het bericht van AT5. Veel hogeronderwijsinstellingen reserveren voor eerstejaars internationale studenten huisvesting bij sociale en commerciële studentenhuisvesters in de stad en regio. Omdat de vraag dit aanbod vaak overstijgt, zijn veel instellingen in gesprek met gemeenten en andere betrokkenen bij studentenhuisvesting over de prognoses voor wat betreft de instroom en de daaruit volgende benodigde realisatie van (extra) piekopvang. Zoals eerder gesteld, is in het recent afgesloten bestuursakkoord afgesproken dat universiteiten internationale studenten proactief voorlichten over wat hen wel of niet kan worden geboden, bijvoorbeeld als het gaat om huisvesting (Kamerstuk 31 288, nr. 969). Ook wordt middels het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting 2022–2030 komende jaren een impuls gegeven aan de bouw van nieuwe studentenhuisvesting (Kamerstuk 33 104, nr. 30). Ik zal daarnaast de instellingen vragen om in overleg met de betrokken partijen te kijken of er aanvullende mogelijkheden zijn om tot een oplossing te komen voor de groep tweede- en derdejaars studenten die zonder woonruimte dreigen te raken.
Het bericht ‘Blijf weg als je geen kamer hebt’ |
|
Jeanet van der Laan (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Is de Minister ervan op de hoogte dat de Vrije Universiteit en de Universiteit van Amsterdam internationale studenten oproepen om niet naar Nederland te komen als zij geen huisvesting hebben?1
Ja, in de brief van 18 juli 2022 (Kamerstuk 32 847, nr. 932) van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is aangegeven dat in het kader van het landelijk actieplan studentenhuisvesting onder andere is afgesproken dat onderwijsinstellingen studenten sterk afraden om naar Nederland te komen als het niet op tijd lukt huisvesting te vinden. In deze brief is verder aangegeven dat er op dat moment bestuurlijke afspraken tussen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Vereniging Hogescholen en de Universiteiten van Nederland werden gemaakt die al gelden voor aankomend studiejaar. Deze bestuurlijke afspraken zijn inmiddels gemaakt en uw Kamer is hierover reeds geïnformeerd (Kamerstuk 31 288, nr. 969). Hierin is onder andere opgenomen dat op basis van de toekomstverkenning de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2023 wettelijke sturingsinstrumenten zal voorstellen aan de Tweede Kamer die de universiteiten in staat stellen de internationale aantallen studenten gericht te beheersen, zonder dat de voordelen van internationalisering in het gedrang komen. Bovendien moeten universiteiten gezamenlijk hun verantwoordelijkheid nemen voor een beheerste en verantwoorde internationale studentenstroom, zeer terughoudend zijn met internationale wervingsactiviteiten gericht op uitbreiding tenzij zij zich bevinden in krimpregio’s en/of werven voor opleidingen die cruciaal zijn voor de tekortsectoren en frequent lokaal overleg voeren met de betrokken gemeenten en huisvesters over de ontwikkeling van de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting. Dit aangezien een aantal opleidingen en een aantal steden nu al tegen de grenzen van hun capaciteit aanloopt. In de toekomstverkenning 2023 wordt met betrekking tot de groei van het aantal (internationale) studenten huisvesting meegenomen.
Is de Minister ervan op de hoogte dat de Universiteit Maastricht ook Nederlandse studenten die aan de start van het collegejaar nog geen huisvesting hebben, adviseert om een andere universiteit te zoeken?
Ja, hier zijn wij van op de hoogte. Het tekort aan studentenhuisvesting raakt alle studenten, ook Nederlandse studenten. Toegankelijkheid van ons onderwijsstelsel is een zeer groot goed. Maar dit brengt ook dilemma’s met zich mee doordat bijvoorbeeld grenzen aan capaciteit bereikt worden, zoals onderwijscapaciteit en de capaciteit voor huisvesting. Nederlandse studenten hebben een OVreisproduct waar gebruik van gemaakt kan worden. Indien reizen met een OV-reisproduct echter geen uitkomst biedt is het niet in het belang van de student om er pas vlak voor of bij aanvang van de studie achter te komen dat er geen zicht is op huisvesting. Een waarschuwing zoals afgegeven door Universiteit Maastricht kan dan ook als billijk gezien worden. Met de universiteiten is ondertussen de afspraak gemaakt dat zij met gemeenten en huisvesters in contact zijn over vraag- en aanbodplanning van huisvesting. Elke universiteit voert daarnaast frequent lokaal overleg met de betrokken gemeentes en huisvesters over de ontwikkeling van de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting. Dit is een verantwoordelijkheid van de universiteit zelf.
Hoe ziet de Minister de verantwoordelijkheid van de instellingen bij de het realiseren van voldoende studentenhuisvesting? Deelt de Minister de mening dat het realiseren van voldoende studentenhuisvesting een gedeelde verantwoordelijkheid is van universiteiten en hogescholen en de overheid?
Studentenhuisvesting valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en gemeenten. Echter, universiteiten en hogescholen zijn zeker betrokken bij studentenhuisvesting. Het is vooral belangrijk dat hogeronderwijsinstellingen afstemmen met de gemeente over prognoses en benodigde capaciteit. In het nieuwe actieplan studentenhuisvesting dat op 7 september naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 33 104 nr. 30), worden hogeronderwijsinstellingen, studentenhuisvesters en gemeenten opgeroepen om actief met elkaar af te stemmen over de benodigde studentenhuisvesting.
Deelt de Minister de mening dat de beschikbaarheid van huisvesting niet de bepalende factor moet zijn voor het internationaliserings- of toegankelijkheidsbeleid op instellingen?
Wij delen de mening dat de beschikbaarheid van huisvesting niet de bepalende factor zou moeten zijn voor het internationaliserings- of toegankelijkheidsbeleid op instellingen. Woningnood is echter op dit moment een gegeven in onze samenleving, voor studentenhuisvesting is dit niet anders. In het nieuwe landelijke actieplan studentenhuisvesting is de realisatie van een groot aantal studentenwoningen aangekondigd. Dit zal naar verwachting bijdragen aan de mogelijkheden voor instellingen op het gebied van internationalisering en toegankelijkheid. Desalniettemin kan dit betekenen dat er op plaatsen die erg aantrekkelijk zijn, zoals bijvoorbeeld Amsterdam, uitdagingen blijven bestaan en afstemming hierop vanuit de hogeronderwijsinstelling blijft daarom essentieel.
Wat voor korte termijn maatregelen nemen instellingen voor internationale en Nederlandse studenten die aan de start van het collegejaar nog geen huisvesting hebben? Zijn er bijvoorbeeld gebouwen in het beheer van het Rijksvastgoedbedrijf geschikt om (tijdelijke) studentenhuisvesting te realiseren?
Veel hogeronderwijsinstellingen reserveren voor eerstejaars internationale studenten huisvesting bij sociale en commerciële studentenhuisvesters in de stad en regio. Omdat de vraag dit aanbod vaak overstijgt, zijn veel instellingen in gesprek met gemeenten en andere betrokkenen bij studentenhuisvesting over de prognoses voor wat betreft de instroom en de daaruit volgende benodigde realisatie van (extra) piekopvang. Hierbij worden op verschillende wijze mogelijkheden gecreëerd al naar gelang de situatie in de betreffende stad en aan de specifieke instelling. Zo zijn er instellingen die tijdelijke huisvesting realiseren op de campus, is het op een aantal plekken mogelijk voor studenten om met zijn tweeën een kamer te huren, wordt er op verschillende plekken ingezet op hospita’s en gastgezinnen (voor piekopvang maar ook voor langdurige huisvesting), en zijn er instellingen die kamers in hostels en hotels reserveren.
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft rijksgebouwen in de portefeuille waarin het mogelijk is opvang te organiseren. Het realiseren van huisvesting vraagt om aanpassing van de gebouwen. Vanwege de enorme behoefte aan opvangplekken voor vluchtelingen heeft het Rijksvastgoedbedrijf onlangs gebouwen aangeboden aan het COA en de Veiligheidsregio’s. Daarnaast zijn panden aangeboden aan gemeenten om woonruimten in te realiseren. In dergelijke projecten is over het algemeen een menging van doelgroepen aan de orde, met bijvoorbeeld een derde vergunninghouders en tweederde andere doelgroepen.
Welke maatregelen neemt de Minister om ervoor te zorgen dat er in de toekomst voldoende huisvesting is voor Nederlandse en internationale studenten? Hoe vordert het Actieplan Studentenhuisvesting? Kan de Minister erop toezien dat studentenhuisvesting een belangrijk onderdeel wordt in de provinciale en regionale prestatieafspraken?
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in de recent afgesloten bestuurlijke afspraken die op 14 juli jl. naar uw Kamer verzonden zijn ook huisvesting en de beheersing van de instroom van internationale studenten meegenomen. Zie hiervoor ook het antwoord uit vraag 1. In lijn met de toekomstverkenning zal de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2023 wettelijke sturingsinstrumenten voorstellen aan de Tweede Kamer die de universiteiten in staat stellen de aantallen internationale studenten helpen te beheersen, zonder dat de voordelen van internationalisering in het gedrang komen. Op 7 september 2022 is het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting aan de Kamer aangeboden, waarin oplossingen aangedragen zijn om in de toekomst voldoende studentenhuisvesting te realiseren. Het programma Een thuis voor iedereen en de Regeling huisvesting aandachtsgroepen van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zijn mede gericht op de aanpak van de huisvestingsproblematiek van studenten. Zo gaan alle gemeenten integrale woonzorgvisies opstellen waarin ook de huisvestingsbehoefte van studenten wordt opgenomen. Deze woonzorgvisies leiden tot actualisering van de regionale woondeals. Via de Regeling huisvesting aandachtsgroepen kunnen gemeenten ook aanvragen indienen voor het bouwen van passende woonruimte, daar is studentenhuisvesting expliciet in meegenomen.
Is de Minister het eens dat voorrang voor studenten bij de toekenning van flexwoningen kan helpen bij het tekort aan studentenhuisvesting? Kan de Minister aangeven hoe de bouw van flexwoningen vordert? Kan de Minister aangeven of, en zo ja hoeveel, flexwoningen met voorrang aan studenten toegewezen kunnen worden? Kunnen flexwoningen op korte termijn helpen bij het tekort? Zijn er locaties in het bezit of beheer van het Rijksvastgoedbedrijf geschikt om per direct flexwoningen te realiseren?
Vanuit het Rijk wordt landelijk ingezet op het stimuleren en versnellen van het realiseren van flexwoningen. Een toename in het bouwen van flexwoningen kan voor veel doelgroepen een uitkomst bieden op gebied van huisvesting. Studenten zijn een van de doelgroepen waarvoor flexwonen een mogelijkheid biedt. Per locatie zal gekeken moeten worden voor welke doelgroep huisvesting door middel van flexwoningen het meest geschikt is. Hierin spelen verschillende factoren een rol, bijvoorbeeld aanwezige voorzieningen, behoefte van gemeente/regio en beschikbare ruimte op de locatie. Per locatie is maatwerk vereist. Het in algemene zin geven van voorrang aan studenten is om deze reden niet wenselijk.
Flexwoningen kunnen op korte termijn zeker helpen bij het verkleinen van het woningtekort, ook voor studenten. De in het Programma Woningbouw opgenomen doelstelling voor flexwoningen en transformaties, is gegeven de oorlog in Oekraïne en de crisis in de asielopvang opgehoogd van 30.000 naar 37.500 tot en met 2024. Om gemeenten, corporaties en andere partijen daarbij te ondersteunen, is een samenhangend pakket aan maatregelen getroffen, waaronder de inzet van de Taskforce Versnelling Tijdelijke Huisvesting.
Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheden op locaties die in bezit of beheer zijn van het Rijksvastgoedbedrijf.
In sommige steden is er sprake van een gedeeltelijk of vrijwel volledig verkameringsverbod; kan de Minister aangeven hoe dit beleid van invloed is op de beschikbare studentenhuisvesting per stad? Kan de Minister aangeven welke instrumenten er bestaan om op het «verkameringsbeleid» van gemeenten te sturen?
Aan woningdelen en verkamering zitten twee kanten. Woningdelen kan een bijdrage leveren aan het zo doelmatig mogelijk gebruik maken van de schaarse woningvoorraad. Aan de andere kant kan het gezinnen verdringen en, afhankelijk van de schaal waarop het gebeurt, de leefbaarheid van buurten en wijken beïnvloeden. Om hier de juiste balans in te vinden heeft een gemeente de mogelijkheid om door middel van een huisvestingsverordening regels te stellen. Natuurlijk is voldoende huisvesting voor studenten van groot belang. De gemeente zelf moet de verschillende belangen in het fysieke domein en voor wat betreft de volkshuisvesting afwegen. Dat is ook de insteek van de Huisvestingswet: op lokaal niveau kan het beste bepaald worden in welke wijken welke regels nodig zijn. Wat ons betreft gaat dat echter niet ten koste van woonruimte voor de student. Studenten hebben behoefte aan voldoende woningen, maar ook aan veilig, plezierig en betaalbaar wonen. Daarom is met de betrokken partijen het landelijk actieplan studentenhuisvesting ondertekend, waarmee we ons ten doel stellen om vraag en aanbod lokaal in evenwicht te brengen. Dat gaat om nieuwbouw, maar ook om de bestaande woningvoorraad zo goed mogelijk te benutten. Verkamering is daar onderdeel van.
Is het mogelijk om in Kronenburg 2500 short stay studentenwoningen te realiseren?2 Wat is hiervoor nodig? De Minister heeft in het laatste commissiedebat «Staat van de Volkshuisvesting» aangegeven om hierover met de gemeente Amstelveen en de studentenhuisvester in gesprek te gaan. Kan de Minister toezeggen om in dit gesprek ook de mogelijkheid tot het bouwen van short stay woningen mee te nemen?
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) biedt de mogelijkheid om op locaties zoals Kronenburg shortstay-functies te realiseren, omdat door de tijdelijkheid van bewoning, namelijk een verblijf van niet langer dan 6 maanden, de gezondheidseffecten beperkt zullen zijn. Het plan voor studentenhuisvesting op Kronenburg dat door de Raad van State is vernietigd, ging echter uit van studentenwoningen waarbij de duur van de bewoning langer is dan 6 maanden. Het was daarmee geen shortstay functie. Wij begrijpen dat de gemeente graag een andere uitspraak had gehoord. Voor investeringen die de gemeente in de leefbaarheid wenst te doen, kan woningbouw immers van belang zijn en bovendien een kostendrager zijn. Momenteel vindt er ambtelijk overleg plaats tussen de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) waarin de mogelijkheden worden verkend voor Kronenburg en andere locaties in de regio rond Schiphol, die kampen met vergelijkbare leefbaarheidsproblematiek. Hierbij wordt ook gekeken naar mogelijkheden zoals shortstay.
Het bericht 'Pal naast Natura 2000-gebied in Barchem wil Natuurmonumenten grote huizen bouwen' |
|
Alexander Kops (PVV), Edgar Mulder (PVV) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het bericht «Pal naast Natura 2000-gebied in Barchem wil Natuurmonumenten grote huizen bouwen»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Wat vindt u ervan dat Natuurmonumenten projectontwikkelaar speelt met land waar boeren van verdreven zijn?
Het staat organisaties en bedrijven in Nederland vrij om initiatieven te ontplooien die passen binnen de wettelijke kaders.
De bouwlocatie betreft een pachthoeve van Natuurmonumenten, inclusief omliggend terrein en opstallen, waarop binnen de contouren van het bestaande bouwperceel krachtens het vigerende bestemmingsplan van de gemeente Lochem woningbouw is toegelaten.
Mede op initiatief van de Provincie Gelderland heeft de toenmalige pachter, een melkveehouder, in 2014 zijn agrarische activiteiten in goed overleg met Natuurmonumenten en geheel vrijwillig verplaatst naar een locatie die beter past bij zijn bedrijfsambities. Er waren weinig mogelijkheden tot uitbreiding vanwege het nabijgelegen Natura 2000-gebied; daarom zag de pachter meer toekomstperspectief op een andere locatie. Op het bestaande bouwperceel worden vier woningen gerealiseerd waarbij het bebouwde oppervlak afneemt t.o.v. de eerdere situatie.
Verplaatsing paste geheel in de opgaven, plannen en ambities om de condities voor het Natura 2000-gebied Stelkampsveld te verbeteren en om nieuwe natuur te realiseren, zoals vastgelegd in het natuurbeleid van de provincie Gelderland. De verplaatsing heeft mede bijgedragen aan de instandhoudingsdoelen en uitbreidingsopgave van het aanwijzingsbesluit. Vrijkomende gronden – het bebouwde perceel, plus de grond die de pachter in gebruik had voor zijn melkveebedrijf – die niet zijn ingericht als natuur of ondersteunend zijn geweest aan hydrologisch herstel van het Natura 2000 gebied – zijn verpacht aan andere bedrijven, die daarmee konden extensiveren.
Waarom mag Natuurmonumenten huizen bouwen pal naast Natura 2000-gebied en mogen boeren dat niet, of mogen boeren dat ook?
Het staat organisaties en bedrijven in Nederland vrij om initiatieven te ontplooien binnen de wet. De nieuwbouw past binnen het bestemmingsplan en (landelijke) regelgeving. Boeren mogen dat ook als ze aan de wettelijke voorwaarden voldoen.
De bouwactiviteiten vinden plaats op het bestaande bouwperceel overeenkomstig de «Rood voor Rood regeling» van de gemeente Lochem. Dit betreft een regeling waarbij leegstaande en/of verouderde agrarische gebouwen worden omgezet naar kleinschalige percelen met woningen op bestaande bouwerven. Hiermee wordt in het landelijk gebied leegstand voorkomen en ondermijning (door illegale hennepplantages of drugslaboratoria) tegengegaan. De bouwactiviteiten vinden buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied Stelkampsveld plaats.
Op de betreffende locatie wonen, als de plannen doorgaan, veel meer mensen dan voorheen, wellicht vier keer zoveel. Is dit volgens u goed voor de natuur? Zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Natuurmonumenten heeft mij toegelicht dat het nieuwbouwproject de realisatie van twee vrijstaande en een twee-onder-een-kapwoning betreft, in totaal vier woningen. Op de betreffende locatie was tot 2014 een gangbaar agrarisch bedrijf gevestigd met circa 90 melkkoeien en bijbehorend jongvee. Op het terrein stonden ook twee woningen die tot die tijd bewoond werden.
Door de ontwikkeling is er sprake van een afname van stikstofuitstoot. Ook past de ontwikkeling in de opgave om de condities voor het Natura 2000-gebied Stelkampsveld te verbeteren zoals vastgelegd in het natuurbeleid van de provincie Gelderland. De door verplaatsing vrijgekomen gronden zijn deels ingericht als versterkende natuur en ondersteunen hydrologisch herstel van het gebied, en heeft mede bijgedragen aan de instandhoudingverplichting voor het Natura 2000-gebied. Een ander deel van de grond is verpacht aan andere pachtbedrijven, die daarmee konden extensiveren. Per saldo wordt er dus in velerlei opzicht aanmerkelijke natuurwinst geboekt.
Gaat u enige actie ondernemen tegen Natuurmonumenten, bijvoorbeeld de opbrengst van dit project dubbel aftrekken van de overheidssubsidies die Natuurmonumenten ontvangt? Zo nee, waarom niet?
Daar is geen aanleiding voor. Natuurmonumenten ontvangt reguliere subsidie voor natuurbeheer. De organisatie ontvangt geen subsidie voor het beheer van gebouwen. Het beheer van gebouwen moet komen uit de opbrengsten van pacht en verhuur, donaties en bijdragen van leden.
De nieuwbouw vindt plaats binnen de kaders van het bestemmingplan en natuurwetgeving. Het project past in de opgaven, plannen en ambities om de condities voor het Natura 2000-gebied Stelkampsveld te verbeteren, zoals vastgelegd in het natuurbeleid van de provincie Gelderland. Bovendien wordt door de sloop van leegstaande agrarische bedrijfspanden verrommeling van het landschap voorkomen en ongewenst gebruik van de vrijgekomen agrarische gebouwen tegengegaan.
Wilt u de Kamer informeren over alle bouwplannen van de terreinbeherende organisaties? Vindt u het prima dat de terreinbeherende organisaties pal naast de natuur bouwen?
Het staat organisaties en bedrijven in Nederland vrij om initiatieven te ontplooien binnen de wet.
De Tweede Kamer wordt twee keer per jaar geïnformeerd over de plancapaciteit en realisatie met betrekking tot de woningbouw per provincie. Verder worden nu afspraken gemaakt met de provincies over aantallen te bouwen woningen: de programmering. Zie ook Kamerbrief over de voortgang programma woningbouw van 24 juni 2022 (Kamerstuk 32 847 nr. 921). Er wordt niet gerapporteerd over afzonderlijke bouwplannen per gemeente of andere organisatie.
Vindt u het een goed idee, dat Nederland steeds voller wordt, meer en meer versteent zowel uit oogpunt van natuur als uit oogpunt van landschapskwaliteit? Zo nee, wat gaat u aan uw beleid veranderen?
Nieuwbouwprojecten zijn nodig, gezien de woningbouwopgave in Nederland, maar daarbij zal wel goed gekeken moeten worden naar de locaties.
Vanuit het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) zullen er de komende jaren meer projecten worden ontwikkeld die zijn gericht op extensivering van agrarische activiteiten in de buurt van Natura 2000-gebieden en verplaatsing van intensieve veehouderij naar locaties op ruime afstand van stikstofgevoelige natuur.
Met het NPLG stelt het kabinet een forse inzet op behoud- en herstel van natuur en landschapskwaliteit ten doel. Het NPLG voorziet in een integrale aanpak voor de realisatie van internationale verplichtingen op het gebied van natuur, klimaat, water en bodem en biedt ruimte voor duurzame economische en maatschappelijke ontwikkelingen.
Het bericht 'Investeringen in huurhuizen ingestort: ‘Woningbouw stil door plannen minister’’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Investeringen in huurhuizen ingestort: «Woningbouw stil door plannen Minister»»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel investeringen, buiten corporaties, de afgelopen tien jaar in nieuwbouw huurwoningen jaarlijks werden gedaan? Is er sprake van een toe- of afname?
Over hoeveel investeringen worden gedaan in huurwoningen zijn geen harde publieke gegevens beschikbaar. Het CBS publiceert ieder kwartaal de geschatte bouwkosten van nieuwbouw met bestemming wonen. De bouwkosten worden gesplitst in huurwoningen en koopwoningen. Ik verwijs hiervoor naar de website van het CBS, waar de recente gegevens worden gemeeld:
Hoeveel middenhuurwoningen kunnen volgens uw inschatting de maatschappelijk betrokken investeerders de komende acht jaar toevoegen aan de bouwambitie van 900.000 woningen?
In het programma betaalbaar wonen van mei 2022 is aangegeven dat van de 900.000 woningen er minimaal 40 procent betaalbare koopwoningen en middenhuur woningen moet zijn. We nemen doelstelling mee in de uitwerking van de regionale woondeals. De precieze verdeling van betaalbare koopwoningen en middenhuur woningen wordt later bezien op basis van de uitwerking van de regionale woondeals. Voor de corporatiesector geldt een bouwopgave van 50.000 middenhuurwoningen.
Hoe verklaart u de hard teruglopende beleggingen in nieuwbouwwoningen, gelet op het feit dat uit het artikel volgt dat er in het tweede kwartaal slechts voor 282 miljoen euro belegd werd in nieuwbouw, terwijl dit voorheen gemiddeld 664 miljoen euro per kwartaal was?
In de afgelopen periode is er veel onzekerheid door de naweeën van de coronacrisis en de oorlog in Oekraïne. Dit heeft zeker bijgedragen aan de terugloop met betrekking tot de investeringen in het tweede kwartaal. Tevens geven marktpartijen aan dat de onzekerheid over de regulering van de middenhuur hierbij meespeelt. Ik werk aan de vaststelling van de regulering middenhuur waar ik in het najaar meer duidelijkheid over wil geven (zie ook het antwoord op vraag 5 en 8).
Verwacht u verdere terughoudendheid met investeringen in nieuwbouw middenhuurwoningen na invoering van de aangekondigde regulering, toenemende bouwvereisten en almaar stijgende bouwkosten? Zo ja, hoe gaat u dat ondervangen? Zo nee, waarom verwacht u dat niet?
Ik zie momenteel verschillende onzekerheden in de markt. In hoeverre beleggers daarop anticiperen door meer of minder terughoudend te zijn, kan ik niet voorspellen. Zoals ik in de volgende alinea’s schets, neem ik meerdere maatregelen om de problemen op de woningmarkt aan te pakken. Daarbij is mijn inzet om de onzekerheden waar ik invloed op heb samen met de markt te ondervangen en daarvoor probeer ik duidelijkheid te scheppen, zodat partijen met voldoende vertrouwen blijven investeren in de nieuwbouw van middenhuurwoningen.
Ten aanzien van mijn voornemen uit het programma betaalbaar wonen om de middenhuur te reguleren ben ik met verschillende partijen, waaronder marktpartijen in gesprek. Een van de punten die ik van marktpartijen hoor is dat zij, gegeven het feit dat de contouren van de regulering nog niet duidelijk zijn, geremd worden in hun investeringen in nieuwbouwprojecten. Zoals eerder aangekondigd, wil ik in het najaar de contouren van de regulering publiceren. Voor die tijd ga ik in gesprek met marktpartijen om te horen aan welke duidelijkheid zij behoefte hebben en of die op korte termijn weggenomen kan worden.
De bouwkosten zijn mede door de stijgende materiaal- en energiekosten opgelopen. Als reactie hierop is Intentieverklaring «Samen doorbouwen in onzekere tijden» gezamenlijk opgesteld. Daarin hebben partijen naar elkaar uitgesproken om ervoor te zorgen dat er ook ten tijde van onzekerheden en stijgende bouwkosten kan worden doorgebouwd.
Het is belangrijk dat we nu en in de toekomst fijn kunnen wonen, werken en leven. Om dat te realiseren worden eisen aan de woningen gesteld. Waar deze eisen knellen in de realisatie, voor het tempo of door hoge kosten, zal een afweging plaatsvinden.
Met de verschillende programma’s waaronder het programma woningbouw en het programma betaalbaar wonen is zoals gewenst de regie toegenomen. Ik voer regie door afspraken te maken met de provincies. De provincies hebben in aanloop naar de wederkerige afspraken een indicatief bod gedaan.
Tevens zijn er in het regeerakkoord extra middelen beschikbaar gesteld voor woningbouw, betaalbaarheid en mobiliteit. Met de Woningbouwimpuls (Wbi) zorgen we voor het sneller bouwen van meer betaalbare woningen. Hiervoor is 1,25 miljard beschikbaar, waarvoor we een bijdrage leveren aan de bouw van circa 200.000 woningen.
Daarnaast is er voor de ontsluiting van nieuwe woningen in de inmiddels 17 grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties en daarbuiten in totaal 7,5 miljard beschikbaar. Voor de 17 grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties is tevens 500 miljoen gebiedsbudget beschikbaar. Het streven is om in BO MIRT in het najaar van 2022 hierover afspraken te maken.
Deelt u de mening dat niet alleen woningcorporaties een bijdrage voor huurwoningen moeten leveren aan de woningbouwopgave, maar dat juist ook maatschappelijk betrokken partijen (zoals pensioenfondsen en andere beleggers), die op dit moment veel huurwoningen onder de 1.000 euro verhuren, aangehaakt moeten blijven bij het realiseren van nieuwe (huur)woningen?
De woningbouw opgave is heel groot en urgent, daarom hebben we alle partijen nodig om gezamenlijk er voor te zorgen dat er voldoende (betaalbare) woningen worden gerealiseerd. Ik zie hierin zowel een rol voor de woningcorporaties maar ook voor de (maatschappelijke) pensioenfondsen en beleggers. In de verschillende programma’s heb ik benoemd dat marktpartijen een bijdrage behoren te leveren. Van de 900.000 woningen wil ik dat er 350.000 betaalbare koopwoningen en middenhuurwoningen bij komen, ook te bouwen door marktpartijen.
Kunt u uiteenzetten hoe u de komende tijd ervoor gaat zorgen dat de terughoudendheid van deze maatschappelijk betrokken investeerders niet resulteert in nog minder investeringen in nieuwbouwwoningen vanwege de onzekerheid rondom de huurregulering?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 ben ik momenteel met marktpartijen in overleg. Een belangrijk punt in die gesprekken is de vraag – vooruitlopend op het feit dat ik in het najaar de contouren van de regulering aan uw Kamer wil aanbieden – aan welke duidelijkheid marktpijen behoefte hebben. Dit vanuit de gedachte dat deze investeerders een belangrijke partij zijn in het ontwikkelen van middenhuurwoningen.
Wanneer kunt u zekerheid geven over de in te voeren regulering van huren? Kun u toezeggen deze regulering in het derde kwartaal met de Tweede Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment werk ik aan de vormgeving van de regulering van middenhuur. Ik zie het van groot belang dat de regulering zorgt voor zowel meer betaalbare middenhuur woningen, als dat het voor marktpartijen interessant blijft om te investeren in middenhuurwoningen. Het is zoeken naar een goede balans tussen deze twee elementen. Daar komt bovenop dat de regulering ook juridisch houdbaar moet zijn. Dit alles vergt een goede onderbouwing en inzicht in de mogelijke effecten van regulering. Derhalve heb ik in het programma betaalbaar wonen aangegeven dat ik de contouren van de regulering in het najaar aan uw Kamer zal aanbieden.
De afgelopen periode hebben we met lokale belanghebbenden in een drietal gemeenten (Utrecht, Zwolle en Doetinchem) inzichten opgehaald hoe regulering specifiek en lokaal uitwerkt (de zogenoemde botsproeven). Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan de afronding hiervan. De resultaten van de botsproeven worden gelijktijdig met de contouren van de regulering aan uw Kamer aangeboden. Om goed inzicht te krijgen in wat de effecten van regulering op het aanbod zijn, is ook nader onderzoek nodig. Derhalve heb ik een aantal aanvullende onderzoeken uitgezet die mij dit inzicht moeten geven. Het betreft dan onder meer een vervolgstudie op de botsproeven, een onderzoek waarbij we de samenhang tussen de verschillende maatregelen die effect hebben op beleggers in beeld brengen en een onderzoek naar mogelijke aanpassingen van het WWS (zie ook het antwoord op vraag 11).
Deelt u de mening dat er voldoende ruimte in huurprijzen moet blijven, zodat investeringen in nieuwbouw huurwoningen lonend zijn? Overweegt u om onderscheid te maken in de manier van reguleren voor verschillende investeerders in nieuwbouw middenhuurwoningen?
Zoals ik in het programma betaalbaar wonen schets is het zoeken naar de juiste balans bij de vormgeving van de huurprijsbescherming. Hoe verder de regulering gaat, hoe meer de betaalbaarheid verbetert op de korte termijn, omdat er dan minder ruimte is voor dure huur. Tegelijkertijd zet verdere regulering de investeringsmogelijkheden en -bereidheid in de bouw van huurwoningen meer onder druk. Als investeerders door de regulering niet meer bereid zijn om te investeren in (de bouw van) middenhuurwoningen, zal er op de lange termijn weinig aanbod aan middenhuurwoningen zijn, waardoor veel mensen met middeninkomens nog steeds geen passende woning kunnen vinden. Middels de botsproeven en de andere onderzoeken zoals bij antwoord 8 aangegeven, probeer ik te komen tot een goede balans.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het voor investeerders duidelijk is wat ze de komende jaren kunnen verwachten aan regulering, zodat er lange termijn zekerheid is over investeringen in huurwoningen?
Zoals ik in voorgaande vragen heb geschetst, zie ik het belang dat middenhuur aantrekkelijk moet blijven om in te investeren. Een van de punten die ik meeneem in de contouren van de regulering is dat het ook antwoord moet geven op de vraag hoe investeerders ook voor de lange termijn helderheid hebben over investeringen in middenhuurwoningen.
Welke rol speelt het woningwaarderingsstelsel (WWS) hierbij? Zou het WWS geheel of gedeeltelijk moeten worden doorgetrokken en/of gemoderniseerd om tot de juiste huren te komen voor deze huursector, waarbij huren passend zijn en investeringen gewaarborgd?
De huurprijsbescherming in het middensegment gaan we introduceren door het woningwaarderingsstelsel «door te trekken» tot een bovengrens tussen de 1.000 euro en de 1.250, zoals aangekondigd in het programma betaalbaar wonen. Om het WWS geschikt te maken voor de middenhuur onderzoeken wij in hoeverre het stelsel aanpassing behoeft. Daarbij kijken we onder meer naar een opslagpercentage, de recent geïntroduceerde WOZ-waarde en andere suggesties voor modernisering die we hebben opgehaald uit de botsproeven. Op basis van verschillende scenario’s brengen we in beeld wat de effecten zijn van regulering op de betaalbaarheid en op het aanbod van het middenhuursegment.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Bouw flexhuizen schiet niet op, zegt Planbureau voor de Leefomgeving’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bouw flexhuizen schiet niet op, zegt Planbureau voor de Leefomgeving»?1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Hoe verklaart u dit nieuwsbericht, mede gelet op het feit dat u onlangs heeft aangekondigd 100 miljoen euro, bovenop de al bestaande 105 miljoen euro, uit te trekken voor tijdelijke woningen?
Zoals in het Programma Woningbouw aangegeven kunnen flexibele of tijdelijke woningen relatief snel worden gerealiseerd en ook geplaatst worden op locaties die slechts tijdelijk beschikbaar zijn om te wonen. Daarmee helpt dit type woningen om de acute woningnood te verkleinen. Door de oorlog in Oekraïne en de crisis in de asielopvang is de behoefte aan snel beschikbare en betaalbare woningen nog verder vergroot. Ondanks het feit dat de bouw van flexwoningen zijn eigen uitdagingen kent, is dit type bouw samen met het transformeren van bestaand vastgoed wel de snelste manier om op korte termijn woningen toe te voegen. Daarom heb ik de Stimuleringsregeling Flex- en Transformatiewoningen in het leven geroepen en de Taskforce Versnellen Tijdelijke Huisvesting ingesteld om gemeenten, corporaties en andere betrokkenen te ondersteunen bij de realisatie ervan.
Kan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een uitsplitsing per jaar maken van het aantal flexwoningen dat ze wil realiseren?
De doelstellingen uit het programma Woningbouw voor de bouw van flexwoningen zijn gegeven de toestroom van Oekraïense ontheemden en de crisis in de asielopvang verhoogd. Dat betekent dat we dit jaar in plaats van de beoogde 5.000 flexwoningen toe willen groeien naar de realisatie van 7.500 flexwoningen. Voor volgend jaar was de oorspronkelijke doelstelling 10.000 flexwoningen te realiseren, dat moeten er 15.000 worden. Vanaf 2023 moeten we dan op een jaarlijkse productie van 15.000 flexwoningen zitten (een jaar eerder dan gepland).
Hoe beoordeelt u de conclusie van het Planbureau voor de Leefomgeving die stelt dat een van de actuele belemmeringen voor de realisatiesnelheid van flexwoningen de fundamentele politieke en maatschappelijke discussies zijn, mede vanwege de (neven)doelen en het imago van (eerdere) flexwoonprojecten?
Die onderschrijf ik.
Wat gaat u doen om flexwoningen een beter imago te geven?
Door deze ontwikkeling te blijven stimuleren, verdere toepassingsmogelijkheden te onderzoeken en aan te sturen op een steeds hogere (ruimtelijke) kwaliteit. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat flexwoningen onterecht worden weggezet als containers, terwijl producenten deze woonproducten steeds verder door ontwikkelen?
Ja, ik deel de mening dat flexwoningen meermaals nog onterecht worden weggezet als containers. Veel bouwpartijen zetten juist stevig in op duurzaamheid en circulariteit. De bouw van vele flexwoningen kan momenteel eenvoudig voldoen aan de eisen voor nieuwbouw uit het Bouwbesluit. Op specifieke onderdelen kunnen flexwoningen zelfs een stuk hoger scoren. Ook op gebied van uitstraling en ontwerp blijft de markt zich innoveren en verbeteren.
Welke rol kunnen locaties spelen, die feitelijk zijn bedoeld voor het bouwen van reguliere woningen, in het realiseren van tijdelijke woningen wanneer ontwikkeling van de woningbouwprojecten nog lang duurt?
Locaties die gereserveerd zijn voor reguliere woningbouw op de langere termijn zijn interessant voor het realiseren van verplaatsbare, modulaire flexwoningen. Met een goed stedenbouwkundig plan kan het plaatsen van flexwoningen zelfs positief bijdragen aan de gebiedsontwikkeling, bijvoorbeeld in het kader van placemaking.
Deelt u de mening dat locaties, waarbij de ontwikkeling van reguliere woningbouwprojecten nog lang duurt, goed geschikt zijn voor de bouw van flexwoningen, zeker wanneer deze locaties zich binnen de bebouwde kom bevinden en de benodigde infrastructuur, water- en energievoorzieningen aanwezig of in de buurt zijn? . Welke concrete stappen kunt u zetten om het investeren in flexwoningen minder onzeker te maken?
Zie ook het antwoord op vraag 7. Ik deel inderdaad de mening dat locaties waar de ontwikkeling van reguliere woningbouw nog lang duurt goed geschikt kunnen zijn voor de realisatie van flexwoningen.
Welke rol kan duidelijke, uniforme regelgeving spelen met betrekking tot de toekomstbestendigheid van flexwoningen om de businesscases rendabeler te maken?
In het maatregelenpakket dat is overeengekomen tussen het Kabinet en de medeoverheden zijn aanvullende instrumenten aangekondigd om partijen meer zekerheden te bieden, zoals een herplaatsingsgarantie. Deze maatregelen worden in de komende periode nader uitgewerkt.
Deelt u de mening dat landelijke uniforme regelgeving rondom het bouwen en plaatsen van flexwoningen noodzakelijk is?
Uniforme regelgeving op gebied van toekomstbestendigheid van flexwoningen kan een grote rol spelen in het rendabeler maken van de businesscases. Anderzijds is het van belang dat de markt de vrijheid houdt om te blijven innoveren. Naast regelgeving over de toekomstbestendigheid van flexwoningen kan zicht op vervolglocaties ook een substantiële rol spelen om de businesscase rendabeler te maken.
Verder wordt er gewerkt aan standaardisatie via wetgeving. Hier ga ik in mijn antwoord op vraag 11 verder op in.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, deze mening deel ik. De invoering van de Wet kwaliteitswaarborging (Wkb) maakt het landelijk goedkeuren van fabriekswoningen mogelijk. Het wordt daarbij mogelijk om fabriekswoningen en andere vormen van conceptuele woningbouw vooraf, eenmalig te beoordelen op het kwalitatief goed en veilig zijn. Per project kan dan volstaan worden met de noodzakelijke beoordeling van specifieke lokale omstandigheden, zoals de fundering, en een toets op de juiste uitvoering van het bouwproject.