Het bericht 'Energielabel is waardeloos' |
|
Tom van der Lee (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het artikel «Energielabel is waardeloos»?1
Ja.
Deelt u de kritiek van FedEC, de federatie van energieconsultants, op de opzet van het energielabel? Zo ja, wat gaat u doen om het energielabel te versterken? Zo nee, waarom niet?
De kritiek van FedEC deel ik niet. Het energielabel voor woningen heeft als doel om het bewustzijn over de energieprestaties van woningen te vergroten. Met het energielabel voor woningen worden op navolgbare wijze energetische kenmerken van een woning vastgelegd en vertaald in een labelletter. De bepalingsmethode NEN7120 met het bijbehorende Nader Voorschrift ligt zowel ten grondslag aan de berekening van de letter van het energielabel als het instrument dat de adviseurs gebruiken om de energetische kwaliteit van woningen te bepalen waar FedEC aan refereert, namelijk de Energie-Index (EI). De EI wordt vaak gebruikt voor het bepalen van de huur van huurwoningen onder de liberalisatiegrens met het woningwaarderingsstelsel. Voor de EI bepaalt de adviseur de invoergegevens van de circa 150 voor de berekening benodigde parameters. Het energielabel is op dezelfde parameters gebaseerd, maar is op verzoek van uw Kamer zo eenvoudig mogelijk en voor relatief lage kosten voor woningeigenaren vormgegeven. Bij het energielabel worden de parameters bepaald door gegevens die door de woningeigenaar worden aangeleverd (en gecontroleerd worden door een erkend deskundige) en door vooraf vastgestelde invoergegevens. De uitkomsten van de berekeningen van het energielabel en de EI liggen dicht bij elkaar. Uit onderzoek van DGMR (2014) blijkt dat in 92% van de gevallen de letter van het energielabel overeen komt met of één klasse verschilt van wat op basis van de EI zou worden verwacht.
In het verleden heeft de Europese Commissie Nederland ingebreke gesteld voor het niet volledig doorvoeren van de richtlijn voor het energielabel. Hoe verhoudt de kritiek van FedEC zich tot de eerdere ingebrekestelling door de Europese Commissie?
De kritiek van FedEC richt zich op de mate waarin het energielabel voor woningen de energetische prestaties van woningen weergeeft. De Europese Commissie toetst een juiste toepassing van de richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD) in twee fasen. Voor Nederland is de eerste fase van toetsing van implementatie van de richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD) in februari 2016 afgerond, waarbij is gekeken of de richtlijn tijdig en juist is omgezet in nationaal recht. Op 22 juli 2016 heeft Nederland een ingebrekestelling ontvangen in het kader van fase twee van de toetsing waarbij wordt gekeken naar de tenuitvoerlegging in de praktijk. Deze ingebrekestelling heeft betrekking op onder andere het energielabel en in mijn reactie aan de Europese Commissie heb ik op dit punt aangegeven hoe de invoergegevens voor het energielabel worden vastgesteld, hoe de betrouwbaarheid van het label goed is geborgd, hoe de aanbevelingen voor energiebesparing voor de woning bij het energielabel tot stand komen en hoe ervoor gezorgd is dat deze aanbevelingen goed aansluiten bij de woning waarvoor de aanvraag voor het energielabel is ingediend. De Nederlandse reactie wordt op dit moment door de Europese Commissie bestudeerd. Over deze ingebrekestelling en het verdere proces is uw Kamer op 25 juli 2016 en 7 oktober 2016 geïnformeerd (Kamerstuk 30 196, nr. 469 en Kamerstuk 30 196, nr. 477).
Bent u bereid met FedEC en andere relevante stakeholders in gesprek te gaan over het versterken van het energielabel?
Ik voer met regelmaat gesprekken met diverse betrokken partijen over de werking en eventuele verbetermogelijkheden voor het energielabel. Vorig jaar is onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het energielabel. Daaruit bleek dat bij 86% van de energielabels na een heropname in de woning door een onafhankelijke onderzoeker de uitkomst van het label hetzelfde is, waarover uw Kamer bij brief van 17 maart 2016 is geïnformeerd (Kamerstuk 30 196, nr. 430). In de aanbiedingsbrief bij het rapport is aangegeven dat dit geen slecht resultaat is voor het eerste jaar van het label. Aan uw Kamer is toegezegd periodiek de betrouwbaarheid van het label voor woningen te onderzoeken en dit jaar ook een onderzoek te doen naar het effect van het label voor woningen. Ik verwacht u over beide onderzoeken na de zomer te kunnen informeren.
Deelt u de mening dat het zowel met het oog op klimaat als met het oog op de werkgelegenheid kansrijk is om werk te maken van energiebesparing in de gebouwde omgeving? Zo ja, wat gaat u doen om energiebesparing in de gebouwde omgeving te versnellen?
De ambities en context van de opgave voor energiebesparing in de gebouwde omgeving heeft het kabinet beschreven in de Energieagenda. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) concludeert in de recente doorrekening van de kosten van de energietransitie tot 2030 dat opties voor woningen en kantoren vrijwel allemaal relatief duur zijn, maar waarschuwt daarbij dat goedkoop op de lange termijn duurkoop kan zijn. De uitwerking van de Energieagenda is mede daardoor een grote en complexe opgave, waar de komende jaren inzet van vele partijen voor nodig is en goede afwegingen nodig zijn.
Er zijn al veel initiatieven en maatregelen genomen zoals de innovatieve aanpakken van gemeenten en bedrijven, de energieloketten, diverse financiële ondersteuningsmaatregelen en er is meer dwingende wetgeving in voorbereiding voor kantoren en huurwoningen.
Hypotheken, echtscheiding en maatwerk |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de problemen die er soms zijn bij echtscheiding en hypotheken? Welke problemen signaleert u?
In het verleden heb ik de Kamer geïnformeerd over fricties bij de hypotheekverstrekking die kunnen ontstaan rondom een relatiebreuk, bijvoorbeeld in het geval van een echtscheiding. Hiervoor verwijs ik graag naar Kamerstuk 21 501-33, nr. 407 en 2014D212801.
Momenteel loopt het traject «platform Maatwerk» waarin stakeholders zoals kredietverstrekkers en (hypotheek)adviseurs knelpunten in de hypotheekverstrekking kunnen aanwijzen. In de enquête die onder kredietverstrekkers en adviseurs is uitgezet en in de besprekingen die met de sector over de knelpunten zijn gevoerd zijn geen nieuwe knelpunten rond hypotheekverstrekking bij echtscheiding naar voren gekomen.
De Tijdelijke Regeling Hypothecair krediet biedt de mogelijkheid om gemotiveerd af te wijken van de leennormen indien dit verantwoord is. De standaardnorm die in de Tijdelijke Regeling is opgenomen, is gebaseerd op gemiddelden waardoor de leennorm voor sommige huishoudens te ruim en voor anderen mogelijk te krap is. Om deze reden stelt de regelgeving kredietverstrekkers in staat om bij individuele huishoudens middels maatwerk meer te verstrekken dan de norm, mits dit verantwoord is en kan worden onderbouwd. Maatwerk is een integraal onderdeel van de regelgeving en het bieden van maatwerk kan, afhankelijk van de individuele omstandigheden, ook in het klantbelang zijn. Ik heb het Platform Maatwerk opgezet op basis van signalen dat de ruimte die de regelgeving biedt voor maatwerk op dit moment onvoldoende benut wordt. Binnen het platform zijn knelpunten voor maatwerk gesignaleerd en is nagedacht over oplossingsrichtingen. Ik zal u voor de zomer informeren over de uitkomsten hiervan.
Deelt u de mening dat in het kader van het klantbelang maatwerk mogelijk moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre gebruiken hypotheekverstrekkers de ruimte die de Autoriteit Financiële Markten (AFM) sinds 2013 biedt voor maatwerk als het gaat om een relatiebreuk? Waarom doen ze dit niet of niet voldoende, gezien de signalen dat niet alle hypotheekverstrekkers de ruimte benutten om maatwerk te leveren? Wat weerhoudt hypotheekverstrekkers om in dit soort gevallen om maatwerk te verlenen?
De Tijdelijke Regeling Hypothecair krediet biedt de mogelijkheid om gemotiveerd af te wijken van de leennormen indien dit verantwoord is. In 2013 heeft de AFM verduidelijkt hoe kredietverstrekkers kunnen omgaan met de hypotheeknormen bij relatiebreuk. Uitgangspunt is dat financiële problemen en gedwongen verkoop van de woning zoveel mogelijk voorkomen moet worden (mits verantwoord voor de consument). De kredietverstrekker kan hiervoor gemotiveerd afwijken van de normen die bij initiële verstrekking van een hypotheek dienen te worden gehanteerd. De kredietverstrekker dient dan te beoordelen of een houdbare financiële situatie gecreëerd kan worden. Dit kan door middel van een maatwerkbeoordeling, waarbij een toets op basis van de werkelijke woonlasten en het huidige inkomen als redelijk uitgangspunt genomen kan worden.
Ik heb geen signalen ontvangen dat kredietverstrekkers in dit soort gevallen onvoldoende gebruik maken van de ruimte voor maatwerk bij echtscheidingen.
Bent u bereid om dit punt te bespreken in het Platform Maatwerk (waarin de ministeries van Financiën en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het toezicht en de marktpartijen overleggen om eventuele knelpunten rond maatwerkhypotheken in kaart te brengen en naar oplossingen te zoeken) dat u recent naar aanleiding van eerdere vragen heeft ingesteld?
Ik ben uiteraard bereid om knelpunten rondom maatwerk bij echtscheiding met de sector te bespreken. Ik nodig een ieder van harte uit om knelpunten te delen en ik zal ook binnen het Platform Maatwerk met de sector bespreken of problemen rondom echtscheiding ervaren worden.
Wanneer kan de eerste terugkoppeling van het eerste resultaat van het Platform Maatwerk plaatsvinden?
Zoals vermeld onder vraag 2 zal ik de Kamer voor de zomer over de uitkomsten van het Platform Maatwerk informeren.
Hoe gaat de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) om met situaties van hypotheken en echtscheiding? Klopt het dat sommige banken andere c.q. strengere normen hanteren dan de NHG? Zo ja, wat is hiervan de reden en tot welke knelpunten leidt dit?
Echtscheiding is een van de meest voorkomende oorzaken voor het gedwongen moeten verkopen van een woning. Het uitgangspunt bij NHG is een verantwoorde en betaalbare hypothecaire geldlening. In geval van relatiebeëindiging bij een hypothecaire lening met NHG dient de kredietverstrekker of adviseur de betaalbaarheid van de lening te toetsen aan de hand van de inkomens- en vermogenssituatie van de geldnemers. Op basis van aangepaste, ruimere Financieringslasttabellen voor beheersituaties toetst de kredietverstrekker of de hypotheeklasten voor één van de partners betaalbaar zijn. Als het ook onder deze ruimere normen voor beiden niet mogelijk is om de maandelijkse hypotheeklasten individueel te dragen, dan bekijkt de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen wat mogelijk is om de lening wel betaalbaar te maken voor een van de geldnemers. Wanneer blijkt dat het betaalbaar maken van de woning voor de geldnemers niet mogelijk is en de woning moet worden verkocht, dan komen de geldnemers in aanmerking voor kwijtschelding van een eventuele restantschuld bij verkoop.
In de praktijk gaan kredietverstrekkers verschillend om met situaties van hypotheken en echtscheiding bij niet-NHG-leningen. Een deel van de kredietverstrekkers hanteert dezelfde normen voor NHG-leningen en niet-NHG-leningen. Andere kredietverstrekkers passen een eigen beleid of maatwerk toe indien sprake is van een echtscheiding.
Hoe wordt door hypotheekverstrekkers omgegaan met ontslag hoofdelijkheid, bijvoorbeeld bij echtscheiding als iemand de hypotheek overneemt van de hypotheekverstrekker? In hoeverre wordt hierbij gekeken naar het klantbelang? Wat is hiervoor de lijn bij de AFM? Wat is de lijn als iemand elders wel financiering kan krijgen?
Het ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid van een van de (ex)partners gaat altijd samen met een inkomenstoets op het inkomen van de achterblijvende partner die in de toekomst de hele hypotheek moet dragen. Ook is bij echtscheiding sprake van levering van de helft van de woning aan de partner die in de woning blijft wonen. De financiering van dit deel van de woning dient in maximaal 30 jaar ten minste annuïtair afgelost te worden om in aanmerking te kunnen komen voor hypotheekrenteaftrek. Op deze onderwerpen wordt ingegaan in de onder antwoord 1 genoemde brieven.
De Wet op het Financieel Toezicht (Wft) schrijft voor dat aanbieders van krediet overkreditering dienen te voorkomen. De AFM heeft in 2013 specifiek aandacht gevraagd om flexibel om te gaan met specifieke situaties zoals echtscheiding om gedwongen verkoop van de woning te voorkomen, mits dat verantwoord is voor de klant. In het geval van echtscheiding kunnen kredietverstrekkers via maatwerk de ruimte benutten die de wet biedt, door bijvoorbeeld te toetsen op werkelijke woonlasten. Het creëren van een bestendige financiële situatie is hier het uitgangspunt. De AFM heeft ook aangegeven dat als consumenten de hypotheeklasten in de nieuwe situatie niet kunnen dragen, het niet in het belang van de consument is om op woningbehoud aan te dringen. Verkoop van de woning kan in die gevallen een adequate oplossing zijn.
De kredietverstrekker heeft een zorgplicht richting de geldnemer. In principe heeft een partner die na een echtscheiding aanvullende financiering wil om de hele woning op één inkomen te dragen, daarom de beste kansen bij de eigen kredietverstrekker. Ik ben dan ook niet bekend met situaties waarin een partner na een echtscheiding de woning niet kan financieren bij de eigen kredietverstrekker, terwijl financiering elders bij een andere kredietverstrekker wel mogelijk is.
De ‘Woonagenda 2017-2021’ |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de «Woonagenda 2017–2021»1 en het bericht «Woningcorporaties beloven twee keer zoveel sociale huurwoningen»2? Wat vindt u hiervan?
Ik heb kennis genomen van de Woonagenda 2017–2021 en het bericht «Woningcorporaties beloven twee keer zoveel sociale huurwoningen».
Met de Woonagenda 2017–2021 beoogt Aedes dat corporaties in samenspraak met lokale partijen, zoals gemeenten en huurdersorganisaties, de komende jaren tot afspraken komen over onder meer nieuwbouw, betaalbaarheid en verduurzaming van de voorraad. Het maken van afspraken over het lokale volkshuisvestelijke beleid is in lijn met de Woningwet 2015 om gemeenten en huurders meer invloed te geven op het corporatiebeleid.
Deelt u de mening dat de (voorgenomen) uitbreiding van de voorraad sociale huurwoningen ten goede moet komen van de Nederlanders die, in tegenstelling tot statushouders, vaak jarenlang, en door de huisvesting van statushouders nóg langer3 op de wachtlijst moeten staan? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De opgave rond de huisvesting van statushouders heeft in de afgelopen jaren voor extra druk op de woningmarkt gezorgd. De voornaamste oorzaak van de wachtlijsten is echter vooral gelegen in het feit dat op een aantal plaatsen in Nederland de beschikbaarheid van woningen te wensen over laat. Een gebrek aan voldoende doorstroming, huishoudensverdunning en het niet snel genoeg anticiperen op nieuwe ontwikkelingen alsook de verminderde woningbouw als gevolg van de financiële crisis van de laatste jaren, zijn hier mede de oorzaak van4. Het is daarom goed om te zien dat er voornemens zijn die hieraan tegemoet komen, dit zal ten goede komen aan iedereen die voor een sociale huurwoning op een wachtlijst staat. De financiële positie van de corporatiesector biedt de ruimte om een goede bijdrage aan extra investeringen in sociale huurwoningen te leveren, zoals ik eerder heb opgemerkt bij de aanbieding van het financieel sectorbeeld 2016 en de publicatie van de indicatieve bestedingsruimte5.
Bovenstaande laat echter onverlet dat gemeenten een halfjaarlijkse taakstelling krijgen opgelegd voor de huisvesting van statushouders en hiervoor ook gebruik zullen maken van de sociale woningvoorraad.
Gaat u ervoor zorgen dat de (voorgenomen) uitbreiding van de voorraad sociale huurwoningen de wachtlijst voor de Nederlanders daadwerkelijk zal terugdringen en níét door gemeenten zal worden gebruikt om statushouders te huisvesten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Verwacht u dat gemeenten (een aantal van) deze woningen, ten koste van de Nederlanders, met voorrang aan statushouders zullen toewijzen? Zo ja, bent u ertoe bereid dit niet langer toe te staan? Zo nee, hoe rijmt u dat met de verwachting van Aedes en de Woonbond dat gemeenten, als gevolg van de taakstelling die zij ten aanzien van de huisvesting van statushouders hebben en de dreigende boete bij niet-tijdige huisvesting4, aan statushouders voorrang zullen blijven geven5?
Eind vorig jaar is het wetsvoorstel inzake het schrappen van de verplichte voorrang voor statushouders voor gemeenten, die een huisvestingsverordening hebben waarin voorrangsgroepen worden aangewezen, aangenomen. Dit wetsvoorstel wordt op 1 juli 2017 van kracht. Met deze wetswijziging is de verplichte voorrangspositie voor vergunninghouders opgeheven en kunnen gemeenten zelf bepalen of ze vergunninghouders als een urgentiecategorie wensen op te nemen in de huisvestingsverordening. De taakstelling voor de huisvesting van statushouders blijft gewoon van kracht.
Het is van groot belang dat statushouders zo kort mogelijk in asielzoekerscentra blijven. Enerzijds omdat zo snel mogelijk met inburgering en participatie kan worden begonnen, waardoor het beroep van deze groep op sociale voorzieningen zo veel mogelijk wordt beperkt. Anderzijds om de relatief hoge kosten van het verblijf van deze groep in asielzoekerscentra eveneens zoveel mogelijk te beperken. Het is uiteindelijk aan gemeenten om tot een afweging te komen over het al dan niet toekennen van de urgentiestatus aan statushouders, uitgaande van de lokale omstandigheden.
Te hoge huurprijzen in de vrije sector |
|
Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat mensen met een middeninkomen niet of nauwelijks aan een betaalbaar huurhuis kunnen komen, met name in de Randstad?1
Het middenhuursegment is essentieel voor het functioneren van de woningmarkt en huishoudens met een middeninkomen. Het gaat dan onder andere om huishoudens die behoefte hebben aan flexibiliteit, niet willen of kunnen kopen, starter zijn op de woningmarkt, of om ouderen, die bijvoorbeeld kleiner en comfortabeler willen worden, of mensen die nu in een corporatiewoning wonen, maar willen verhuizen. Deze groepen worden steeds groter. De komende jaren is het van belang om nieuwe manieren te vinden om aan de stijgende vraag naar woningen in het middenhuursegment te voldoen.
De opgave om te zorgen voor voldoende betaalbare middenhuur kan het beste op lokaal niveau ingevuld worden; daar bestaat immers het beste zicht op de behoefte. Om genoeg betaalbare middenhuur op korte termijn te realiseren, zullen de betrokken partijen gezamenlijk naar oplossingen moeten zoeken.
Om lokale partijen te ondersteunen bij het vergroten van het middenhuursegment, heeft het kabinet een samenwerkingstafel onder voorzitterschap van de heer Rob van Gijzel ingesteld. Met de lokale samenwerkingstafels wordt verkend waar middenhuur zou kunnen worden gerealiseerd, welke partijen daarvoor nodig zijn en welke afspraken moeten worden gemaakt om het te laten slagen. Het doel is daarom om op lokaal niveau te zorgen dat het aantal middenhuurwoningen kan worden vergroot. Op nationaal niveau wordt gezocht naar manieren om lokale partijen hierbij te helpen en eventuele ervaren knelpunten in de bestaande regelgeving te toetsen. Voor de zomer zal ik uw Kamer, zoals reeds toegezegd, informeren over de stand van zaken rondom de samenwerkingstafels.
Dit kabinet heeft daarnaast de afgelopen periode verschillende maatregelen genomen die lokale partijen ondersteunen en stimuleren om woningen in het middensegment te realiseren en behouden.
Ten eerste wordt het Besluit ruimtelijke ordening per 1 juli 2017 aangepast, waarmee het mogelijk wordt om geliberaliseerde woningen voor middenhuur in het bestemmingsplan op te nemen met een maximum aanvangshuur. De woningen in deze categorie worden voor minimaal 10 jaar vastgelegd, waardoor voortijdig uitponden van de woningen wordt voorkomen.
Ook is het per 1 april 2017 voor corporaties gemakkelijker geworden hun duurdere woningen te verkopen aan beleggers ten behoeve van het middenhuursegment. Bij verkoop van grote corporatiewoningen uit de kernvoorraad hoeft geen zienswijze van de gemeente meer te worden geleverd als de woningen ten minste 7 jaar worden verhuurd met een huurprijs van ten hoogste 850 euro. De corporatie bouwt, ter compensatie voor de verkoop, een goedkope woning in de kernvoorraad terug. Zo wordt zowel voor de laagste inkomens als middeninkomens het woningaanbod vergroot.
Hoeveel huishoudens met een middeninkomen die (net aan) te veel verdienen voor de sociale huursector, maar niet of moeilijk in aanmerking komen voor een koophuis, zijn er, en hoe is de ontwikkeling van deze groep geweest in de afgelopen zes jaar? Hoe definieert u een middeninkomen?
Het onderzoek «Potentiële reikwijdte van het middensegment huur»2 van RIGO laat zien dat ongeveer 295.000 huishoudens bij verhuizing zijn aangewezen op de vrije huursector.
Dit zijn huishoudens die geen woning kunnen kopen en niet in aanmerking komen voor een corporatiewoning in het gereguleerde segment. Gesteld is dat iemand kan kopen, indien hij voor minimaal de goedkoopste 15% van het aanbod binnen een straal van twintig kilometer een hypotheek kan krijgen. De doelgroep van de corporaties bestaat tot 2021 uit huishoudens met een inkomen van ten hoogste
€ 40.349 of uit zorgbehoevenden, studenten of statushouders. Vanaf 2021 is het inkomen ten hoogste € 36.165 (beide prijspeil 2017).
Van deze 295.000 huishoudens huren er op dit moment naar schatting 82.000 huishoudens reeds in de vrije sector. De overige 213.000 huishoudens huren nu (nog) in de gereguleerde sector.
Bent u van mening dat het onwenselijk is dat mensen met een inkomen tot bijvoorbeeld anderhalf keer modaal noodgedwongen aangewezen zijn op de vrije huursector? Zo ja, op welke manieren beschermt u deze huurders tegen te hoge huurprijzen? Zo nee, waarom niet?
Het invullen van de woningbehoefte kan het beste op lokaal niveau plaatsvinden. Vanwege grote verschillen in prijs en woningvoorraad wisselen de mogelijkheden op de woningmarkt regionaal sterk voor huishoudens met een middeninkomen. Bovendien verschillen preferenties en kiest een deel van de mensen bewust voor een middenhuurwoning, omdat zij graag flexibel wil blijven of zich nog niet permanent wil vestigen.
Gemeenten kunnen vanaf 1 juli 2017 in het bestemmingsplan de categorie «geliberaliseerde woningen voor middenhuur» opnemen. Zij kunnen een maximale aanvangshuurprijs vaststellen; zo kan, afhankelijk van de beschikbaarheid en de interesse van aanbieders van (midden)huurwoningen, op lokaal niveau worden bepaald waaraan behoefte is.
Daarnaast blijkt dat op lokaal niveau private afspraken worden gemaakt tussen gemeenten, ontwikkelaars, corporaties en investeerders om te zorgen dat de woningen nu en in de toekomst bereikbaar zijn voor middeninkomens. De gemeente heeft hierbij een belangrijke rol.
Waarom vindt u het gerechtvaardigd om een verschil te maken tussen huurders van geliberaliseerde woningen in de corporatiesector en huurders in de vrije huursector met betrekking tot een gang naar de Huurcommissie en dus de huurprijsbescherming?2
In mijn brief van 16 januari 2017 ben ik ingegaan op de uitvoering van enkele moties die betrekking hebben op de Huurcommissie.4 Eén van deze moties betrof de motie van het Kamerlid Ronnes (CDA) waarin de regering wordt gevraagd een onderscheid te maken tussen de rol van de Huurcommissie bij geliberaliseerd bezit van corporaties en van andere verhuurders. In de brief heb ik aangegeven dit onderscheid bij de uitwerking van de motie te willen volgen.
Op dit moment is de Huurcommissie bij het geliberaliseerde segment alleen bevoegd advies uit te brengen, met uitzondering van de toetsing van aanvangshuren. Ik zie geen rechtvaardiging om bij geliberaliseerde woningen van private verhuurders iets aanvullends te regelen. Bij corporaties ligt dat genuanceerder. Van corporaties mag worden verwacht dat zij zich opstellen als een goede verhuurder die een zekere zorgplicht voelt ten aanzien van zijn huurders van woningen die een huur rechtvaardigen onder de liberalisatiegrens.
Op dit moment worden de mogelijkheden voor de uitwerking van de motie verder onderzocht. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de juridische houdbaarheid. Ik ben voornemens bij de behandeling van het wetsvoorstel over de Huurcommissie5 hierop terug te komen.
Bent u bereid om de liberalisatiegrens van huurwoningen te verhogen naar 1.000 euro, zodat huurders van deze woningen ook huurprijsbescherming kunnen krijgen en de huurprijzen kunnen temperen in samenspraak met gemeenten en huurders? Zo nee, hoe gaat u dan zorgen voor een matiging van huurprijzen boven de huidige liberalisatiegrens van 710,68 euro?
De liberalisatiegrens is sinds 1 januari 2016 voor drie jaar bevroren € 710,68. Zoals aangegeven, kunnen op lokaal niveau afspraken worden gemaakt over het middenhuursegment.
Bent u bereid om de investeringsmogelijkheden voor woningcorporaties te vergroten, waardoor er meer betaalbare huurwoningen kunnen worden gebouwd en de huurprijzen kunnen worden gematigd? Zo ja, betrekt u het afschaffen van de verhuurderheffing hierbij? Zo nee, kunt u uw oplossingen toelichten?
Met ingang van 1 april jongstleden is de nieuwe heffingsvermindering van kracht voor de bouw van huurwoningen met een huur onder de eerste aftoppingsgrens van de huurtoeslag. In schaarstegebieden is de vermindering op de verhuurderheffing € 20.000 per gebouwde huurwoning, in de andere gebieden € 10.000. Deze maatregel geeft een algemene prikkel aan de bouw van betaalbare huurwoningen.
Huurders die huisuitzetting riskeren door trage gemeente |
|
Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Rotterdamse huurders in de problemen komen en illegale bewoning en huisuitzetting riskeren, door de lange wachttijden voor het aanvragen van een huisvestingsvergunning?1
In het algemeen geldt dat een woning, waarvoor een huisvestingsvergunning vereist is, pas kan worden betrokken als de huisvestingsvergunning is verleend. Lange wachttijden voor de vergunning leiden dan tot een hogere frictieleegstand dan normaal, maar zouden niet moeten leiden tot huisuitzettingen. Uit het artikel blijkt overigens niet dat hierdoor daadwerkelijk huisuitzettingen hebben plaatsgevonden.
Hoe vaak is in de afgelopen drie jaar in Rotterdam illegale bewoning geconstateerd en hoe vaak zijn mensen uit huis gezet omdat een huisvestingsvergunning ontbrak door wachttijden bij de gemeente? In welke andere gemeenten riskeren huurders huisuitzetting vanwege wachttijden voor het aanvragen van een huisvestingsvergunning?
Op dit moment zijn deze cijfers niet beschikbaar. De gemeente Rotterdam is op dit moment bezig met een evaluatie van de toepassing van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp) in de stad Rotterdam, waar de vergunningverlening in wordt meegenomen. Deze evaluatie komt naar verwachting in oktober 2017 beschikbaar.
Hoe vaak is het de afgelopen drie jaar in Rotterdam voorgekomen dat aan mensen onverwachts de huisvestingsvergunning niet is verleend en daarom gedwongen hun woning uit moesten, en hoe verhoudt dat zich tot andere gemeenten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het mogelijk dat (kleine) particuliere verhuurders niet op de hoogte zijn van de voorwaarde dat woningzoekenden een huisvestingsvergunning moeten hebben?
Het mag verwacht worden dat verhuurders, groot of klein, die woningen verhuren in wijken waar een huisvestingsvergunning is voorgeschreven, zich verdiepen in de regels die hierbij van toepassing zijn. Dit geldt te meer daar er ook voor verhuurders flinke boetes kunnen gelden indien zij een woning verhuren aan een huishouden dat niet in het bezit is van de voorgeschreven huisvestingsvergunning.
Op welke manieren kan de gemeente, dan wel de rijksoverheid, zorgen dat (potentiële) huurders in de particuliere sector de juiste informatie krijgen over de huisvestingsvergunning? Bent u bereid richting (particuliere) verhuurders wettelijke eisen te stellen aangaande deze informatievoorziening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het blijkt niet uit het krantenbericht dat huurders over onvoldoende informatie beschikken. Los hiervan is zowel op de website van de rijksoverheid als op de website van de gemeente Rotterdam informatie beschikbaar over wanneer een huisvestingsvergunning nodig is en op welke wijze deze verkregen kan worden. Ik acht wetswijziging op dit punt dan ook niet aan de orde.
Waar komen mensen die een huisvestingsvergunning wordt geweigerd of uit huis zijn gezet vanwege het ontbreken van een vergunning terecht, aangezien uit een evaluatie van de Rotterdamwet door de Universiteit van Amsterdam (UvA) eerder bleek dat het aanbod betaalbare huurwoningen aanzienlijk is afgenomen?2
De UvA heeft in het kader van de evaluatie van artikel 8 van de Wbmgp3 de woningzoekenden die zich niet mogen vestigen in de vijf aangewezen wijken in kaart gebracht. Dit betreft de verhuisstromen van alle uitkeringsgerechtigden met onvoldoende woonduur (de potentieel geweigerden). De analyses tonen aan dat potentieel geweigerden niet minder verhuisd zijn sinds de invoering van artikel 8 van de Wbmgp. De potentieel geweigerden vinden huisvesting in wijken waar de woningkwaliteit vergelijkbaar is met de woningkwaliteit in de vijf aangewezen wijken. Daarbij concluderen de onderzoekers dat de potentieel geweigerden sterk georiënteerd zijn op de stad Rotterdam, boven de aangrenzende gemeenten.
Wat kunnen de gemeente Rotterdam en u doen om te voorkomen dat huurders op dergelijke manieren in de problemen komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Rotterdam is zich zeer wel bewust van de soms te lange duur van de procedure bij het verlenen van de huisvestingsvergunning. De wethouder Stedelijke Ontwikkeling en Integratie, drs. R.E. Schneider, heeft hierover onlangs nog een brief aan de gemeenteraad van Rotterdam gezonden. Zo overweegt de gemeente maatregelen die de wachttijd voor het maken van een afspraak bekorten.
Bent u bereid om de werking van de Rotterdamwet te herzien, omdat uit de genoemde evaluatie ook bleek dat de Rotterdamwet niet heeft bijgedragen aan een aantoonbare verbetering van de veiligheid en leefbaarheid in de aangewezen buurten?
Uit de evaluatie door de UvA is gebleken dat in de vijf aangewezen Wbmgp-wijken de plek van niet-werkenden wordt opgevuld door werkenden. Het doel van de onderzochte maatregel is het bereiken van een betere verhouding tussen werkenden en niet-werkenden, en niet het verbeteren van de veiligheid. Het beoogde doel wordt dus gerealiseerd. Ik zie dan ook geen aanleiding om de werking van de Wbmgp op dit punt te herzien.
Er zijn echter meer facetten aan leefbaarheid en grootstedelijke problematiek dan het tegengaan van segregatie, zoals het verbeteren van de veiligheid. Daarom is per 1 januari 2017 de werking van de Wbmgp uitgebreid met een mogelijkheid voor gemeenten om selectieve woningtoewijzing toe te passen, ter beperking van overlastgevend en crimineel gedrag in aangewezen gebieden. Deze maatregel is gericht op het veiligheidsaspect van de leefbaarheid en grootstedelijke problematiek. Immers, veiligheid bepaalt voor een groot deel de mening van bewoners over hun leefomgeving.
Het bedonderen van ontevreden huurders in Groningen |
|
Michiel van Nispen , Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van RTV Noord dat ontevreden huurders in Groningen worden bedonderd?1
Het wordt op basis van het artikel niet duidelijk of de beschreven overeenkomst daadwerkelijk is aangegaan en op welke schaal dit gebeurt. Het staat burgers en bedrijven in beginsel vrij om zelf te bepalen met wie zij een overeenkomst aangaan, op welk moment zij dat doen en om te bepalen wat de inhoud van de overeenkomst is, tenzij de wet bepaalde contracten of onderdelen daarvan verbiedt. Hiervan kan sprake zijn als het doel ervan niet acceptabel is volgens de geldende normen en waarden. Of dit het geval is, hangt af van de omstandigheden van het desbetreffende individuele geval. Dit is uiteindelijk ter beoordeling van de rechter mocht deze daarom worden gevraagd.
Ik acht pogingen van verhuurders om de rechtspositie van huurders te dwarsbomen afkeurenswaardig. Mochten dergelijke overeenkomsten bestaan, dan is vervolgens voor huurders primair van belang hoe adviesbureaus zich gedragen tegenover huurders die zich tot deze bureaus wenden voor advies. Het sluiten van een dergelijke overeenkomst mag er niet toe leiden dat een huurder verkeerd wordt geïnformeerd door het adviesbureau, of dat de huurder op een andere wijze wordt ontmoedigd een verzoek voor geschilbeslechting in te dienen bij de Huurcommissie. Een huurder moet te allen tijde op eenvoudige en laagdrempelige wijze een gang naar de Huurcommissie kunnen maken.
De laagdrempeligheid en toegankelijkheid van de Huurcommissie is mijns inziens niet in het geding. De Huurcommissie heeft haar dienstverlening zo ingericht dat huurders in principe geen juridische bijstand nodig hebben om een verzoek voor geschilbeslechting in te dienen. De Huurcommissie streeft ernaar om het proces van geschilbeslechting begrijpelijk en zo eenvoudig mogelijk te maken. Alle informatie die nodig is om een verzoek in te dienen en hulpmiddelen daarbij, zijn vindbaar op de website van de Huurcommissie. Daar staat zowel uitleg over wet- en regelgeving als over de wijze waarop een verzoek voor geschilbeslechting kan worden ingediend. Gedurende de procedure informeert de Huurcommissie de partijen bij het geschil over de voortgang. Tot slot wordt in de legesregeling rekening gehouden met de laagdrempeligheid van de Huurcommissie. Huurders betalen € 25 leges als zij in het ongelijk worden gesteld. Mocht desondanks behoefte zijn aan juridisch advies, dan kunnen huurders kosteloos terecht bij het Juridisch Loket.
Hoe is het mogelijk dat juridische adviseurs tegen betaling van verhuurders beloven geen zaken aan te nemen van ontevreden huurders van een bepaald complex? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel van dergelijke overeenkomsten tussen juridisch adviesbureaus en verhuurders zijn bekend? Komen deze praktijken ook buiten Groningen voor?
Het is mij niet bekend of deze overeenkomsten daadwerkelijk worden gesloten en, zo ja, hoe vaak dat gebeurt, noch of deze praktijk buiten Groningen plaatsvindt. Als partijen overeen komen om dergelijke overeenkomsten geheim te houden, is dit ook zeer moeilijk te achterhalen.
Bent u met de experts van mening dat het opstellen van dergelijke contracten laakbaar en moreel verwerpelijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier(en) gaat u bovengenoemde praktijken voorkomen en stoppen, zodat huurders niet belemmerd worden in hun recht om juridisch advies in te winnen en onbelemmerd naar de Huurcommissie kunnen stappen?
Zie antwoord vraag 1.
De toegenomen gemiddelde wachttijd voor een sociale huurwoning |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bijna 3,5 jaar wachten op sociale huurwoning»?1
Ja.
Hoe rechtvaardig vindt u het dat statushouders met voorrang een sociale huurwoning toegewezen krijgen, terwijl voor de Nederlanders de gemiddelde wachttijd voor een sociale huurwoning in de regio Haaglanden met een jaar is toegenomen?
Eind vorig jaar is het wetsvoorstel inzake het schrappen van de verplichte voorrang voor statushouders voor gemeenten, die een huisvestingsverordening hebben waarin voorrangsgroepen worden aangewezen, aangenomen. Dit wetsvoorstel wordt op 1 juli 2017 van kracht. Met deze wetswijziging is de verplichte voorrangspositie voor vergunninghouders opgeheven en kunnen gemeenten zelf bepalen of ze vergunninghouders als een urgentiecategorie wensen op te nemen in de huisvestingsverordening.
Wel blijft de taakstelling voor de huisvesting van statushouders door gemeenten gewoon van kracht. Het is van groot belang dat statushouders zo kort mogelijk in asielzoekerscentra blijven. Enerzijds omdat zo snel mogelijk met inburgering en participatie kan worden begonnen, waardoor het beroep van deze groep op sociale voorzieningen zo veel mogelijk wordt beperkt. Anderzijds om de relatief hoge kosten van het verblijf van deze groep in asielzoekerscentra eveneens zoveel mogelijk te beperken. Vanuit dit perspectief acht ik een snelle huisvesting van deze groep van groot belang. Wel heeft dit kabinet maatregelen getroffen om de mogelijkheden voor gemeenten op dit vlak te verruimen: zo is de Tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders ingesteld, waarmee eenvoudige huisvesting voor deze groep kan worden gerealiseerd, mede met het oog op de vermindering van de druk op de reguliere sociale huurwoningvoorraad.
Bent u van mening dat aan deze achterstelling van de Nederlanders een einde moet komen? Bent u ertoe bereid gemeenten te verbieden nog langer voorrang aan statushouders te verlenen? Zo nee, waarom vindt u de huisvesting van statushouders belangrijker dan de huisvesting van de Nederlanders?
Zoals bij vraag 2 aangegeven, blijft de taakstelling voor de huisvesting van statushouders door gemeenten gewoon van kracht en zijn er goede redenen om snelle huisvesting van statushouders na te streven.
Op een aantal plaatsen in Nederland laat de beschikbaarheid van sociale huurwoningen te wensen over, waar de verminderde woningbouw als gevolg van de crisis van de laatste jaren mede de oorzaak is.
Om die reden wil het kabinet in algemene zin de bouw van goedkope huurwoningen stimuleren. Met ingang van 1 april 2017 is de nieuwe heffingsvermindering van kracht voor de bouw van huurwoningen met een huur onder de eerste aftoppingsgrens (€ 592 voor 1 of 2 persoonshuishoudens, € 635 voor huishoudens van 3 of meer personen). In schaarstegebieden is de vermindering op de verhuurderheffing € 20.000 per gebouwde huurwoning, in de andere gebieden € 10.000.
Tenslotte geldt dat de financiële positie van woningcorporaties ruim voldoende is om een goede bijdrage aan de nieuwbouw van sociale huurwoningen te leveren. Ik dring er zowel bij gemeenten als bij woningcorporaties op aan optimaal van deze mogelijkheden gebruik te maken.
Bent u voornemens de wachttijd voor de Nederlanders terug te dringen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De ‘hoge kosten voor het verwijderen van een gasaansluiting’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Waarom het stoppen bij een netbeheerder zo duur is»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de bandbreedte is van de tarieven die worden gevraagd om de gasaansluiting te verwijderen? Wat zijn de laagste en wat zijn de hoogste tarieven die door netwerkbeheerders worden gevraagd?
De netbeheerders brengen tarieven voor het afsluiten van gasaansluitingen niet allen op dezelfde manier in rekening. Sommige netbeheerders maken in de tarifering bijvoorbeeld onderscheid tussen het afsluiten van aansluitingen in laagbouw en hoogbouw. Ook hanteert één netbeheerder een apart bedrag per meter te verwijderen gasleiding, terwijl andere netbeheerders deze kosten verrekenen via een vast tarief per aansluiting. Sommige netbeheerders rekenen lagere tarieven wanneer een groter aantal gasaansluitingen tegelijkertijd wordt afgesloten. Ten slotte geven sommige netbeheerders geen vast tarief vooraf op en werken zij alleen met een offertebedrag. Dit alles maakt een directe vergelijking van alle gebruikte afsluittarieven niet mogelijk.
De netbeheerders die een vast tarief hanteren, uitgaande van afsluiting van één enkele gasaansluiting, in laagbouw, inclusief de verwijdering van de aansluitleiding, brengen een tarief in rekening tussen de ca. € 400 en ca. € 650 exclusief BTW.
Kunt u inzicht geven in de verschillen in de kosten voor het laten verwijderen van een gasaansluiting door de verschillende beheerders? Zo ja, waar komen deze verschillen vandaan? Zo nee, waarom niet?
Netbeheerders mogen de tarieven voor het verwijderen van gasaansluitingen baseren op gemiddelden van werkzaamheden voor het verwijderen van vergelijkbare aansluitingen. De gemiddelde kosten zijn niet bij alle netbeheerders gelijk. Dat komt omdat de netten van de netbeheerders op verschillende wijze zijn gedimensioneerd en er verschillen bestaan in de bedrijfsvoering en kosten van uitbesteding van netbeheerders. De gemiddelde kosten hangen bovendien sterk samen met de gemiddelde activiteiten die bij de verwijdering worden uitgevoerd. De kosten kunnen bijvoorbeeld minder hoog zijn wanneer er vaker inpandige afsluiting plaatsvindt.
Het volledig verwijderen van de aansluiting vanaf de meterkast tot aan het net van de netbeheerder – dus inclusief de gasleiding – is daarentegen een stuk duurder, omdat daarvoor graafwerk is vereist.
Kunt u bevestigen dat alleen de netwerkbeheerder en geen andere partij de gasaansluiting mag verwijderen? Waarom zijn er dan geen gereguleerde tarieven vastgesteld voor het laten verwijderen van een gasaansluiting?
Het verwijderen van de gasaansluiting valt binnen de exclusieve werkzaamheden van netbeheerders. De toezichthouder stelt niet op voorhand voor alle taken van netbeheerders een apart tarief vast. Dat geldt ook voor het verwijderen van gasaansluitingen, omdat de kosten voor het verwijderen van een gasaansluiting sterk uiteen kunnen lopen per aansluiting. Wel kan ze de tarieven achteraf toetsen op onder andere kostenreflectiviteit en non-discriminatie. Deze toetsing waarborgt dat afnemers niet teveel betalen voor diensten van netbeheerders en tegelijkertijd dat de tarieven voldoende zijn om de efficiënte kosten van netbeheerders te dekken.
Kunt u bevestigen dat netwerkbeheerders alleen de werkelijke kosten in rekening mogen brengen en inzichtelijk moeten maken hoe de kosten zijn opgebouwd? Heeft u er zicht op of netwerkbeheerders zich hieraan houden? Kunt u aangeven hoe vaak de Autoriteit Consument en Markt (ACM) de kostenopbouw en de transparantie van de tarieven controleert?
Netbeheerders mogen alleen een tarief in rekening brengen dat is gerelateerd aan de kosten voor het verwijderen van gasaansluitingen. Daarbij mag de netbeheerder het tarief baseren op gemiddelden van werkzaamheden voor het verwijderen van vergelijkbare aansluitingen. Ik heb geen reden om aan te nemen dat netbeheerders zich hier niet aan houden.
De toezichthouder controleert de kostenopbouw van de in rekening gebrachte tarieven voor het verwijderen van een aansluiting wanneer daarover een geschil wordt ingediend of wanneer signalen vanuit de markt daar aanleiding toe geven.
Kunt u aangeven of de gasaansluiting ook altijd verzegeld in plaats van verwijderd mag worden wanneer wordt overgestapt naar een andere energievoorziening? Zo ja, bent u bekend met klachten van consumenten dat verzegeling wordt geweigerd en bent u bereid om aan de netwerkbeheerders te vragen om duidelijk te communiceren dat dit mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Verzegeling van een gasaansluiting is niet vastgelegd in wet- en regelgeving. Niettemin bieden alle netbeheerders deze optie aan. Verzegeling van de gasaansluiting is echter een tijdelijke oplossing, die gebruikt wordt wanneer een klant bijvoorbeeld vanwege een verbouwing tijdelijk geen gas wil verbruiken. Het is dan veiliger om de aansluiting (tijdelijk) te verzegelen. Verzegeling is echter geen structurele oplossing. Bij verzegeling blijft de aansluiting en het behorende net onder druk staan en dient de netbeheerder deze ook te blijven onderhouden. Een aansluiting die onnodig onder druk staat brengt onnodige risico’s op lekkage met zich mee en is daarom geen alternatief voor het afsluiten van de gasaansluiting.
Ik ben niet bekend met klachten van consumenten over het weigeren van verzegeling noch heb ik signalen ontvangen dat de communicatie door netbeheerders hierover onduidelijk is. Ik denk dat het verstandig is als de netbeheerders duidelijk maken aan bewoners dat verzegeling per definitie tijdelijk is en geen alternatief is voor afsluiting van de gasaansluiting.
Wat zijn de kosten voor verzegeling door verschillende netwerkbeheerders en wat zijn de regels voor de opbouw en de transparantie van die kosten? Kunt u bevestigen dat huiseigenaren bij ook verzegeling geen aansluitingskosten meer hoeven te betalen?
Het tarief dat netbeheerders in rekening moet gerelateerd zijn aan de daarmee gepaard gaande kosten. Ik heb geen reden om aan te nemen dat netbeheerders zich hier niet aan houden. De toezichthouder controleert bovendien de kostenopbouw van de in rekening gebrachte tarieven voor verzegeling wanneer daarover een geschil wordt ingediend of wanneer signalen vanuit de markt daar aanleiding toe geven.
Bij verzegeling maakt een netbeheerder minder kosten dan voor verwijdering van de aansluiting. Daartegenover staat dat de aansluiting in dat geval fysiek in stand blijft. De netbeheerder blijft dan ook verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de aansluiting. Dit benadrukt mijns inziens dat verzegeling altijd een tijdelijk karakter heeft.
Deelt u de mening dat – met het oog op de energietransitie – de hoge kosten voor het verwijderen van de gasaansluiting een onwenselijke drempel zijn om over te stappen op een andere energievoorziening? Zo ja, wat kunt u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse energievoorziening dient de komende jaren vergaand te worden verduurzaamd. Dat geldt ook voor het energieverbruik in de gebouwde omgeving. De kosten die hiermee gemoeid zijn, bijvoorbeeld omdat van de huidige energiebron en -infrastructuur wordt overgestapt naar een andere, zullen op een evenredige wijze verdeeld moeten worden. Europese regels vereisen bovendien dat de tarieven van netbeheerders op kostenreflectieve wijze en non-discriminatoir in rekening worden gebracht. Deze uitgangspunten zijn ook in de Nederlandse wetgeving vastgelegd. Hoe de transitie kan worden bereikt, inclusief keuzes over de benodigde infrastructuren en de verdeling van kosten, wordt momenteel uitgewerkt in transitiepaden zoals aangegeven in de Energieagenda.
De uitverkoop van slecht geïsoleerde corporatiewoningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van Cobouw dat woningcorporaties vooral slecht geïsoleerde huurwoningen verkopen?1
Bij verkopen in een verder verleden is niet of onvoldoende bekend wat het energielabel was op moment van verkoop, daar pas sinds 1 januari 2015 het energielabel bij verkoop verplicht is. Van het totale woningbezit van corporaties heeft momenteel ongeveer 70% een energielabel C of lager. Corporatiewoningen met energielabel B of hoger zijn vaak in de afgelopen jaren gerealiseerd via nieuwbouw of renovatie. Het ligt voor de hand dat zij dergelijke woningen betaalbaar blijven verhuren aan de doelgroep en niet verkopen. Ik heb daarom geen aanleiding om aan te nemen dat de labelverdeling van verkochte bestaande huurwoningen in eerdere jaren hiervan afwijkt.
Klopt het dat van alle verkochte corporatiewoningen tussen 2014 en 2016 ongeveer 90% een energielabel C of lager had, en hoe is de ontwikkeling van de verkoop van huurwoningen met een laag energielabel geweest sinds de start van het kabinet Rutte I tot aan nu? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van een corporatiedirecteur en een medewerker van Platform 31 dat het een bewuste strategie is van woningcorporaties om slecht geïsoleerde huurwoningen met een laag energielabel in de uitverkoop te doen om zo het gemiddelde van de energielabels op te krikken en er daarmee zelf beter van te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen aanwijzingen dat corporaties een strategie hanteren waarin zij enkel door verkoop van woningen met lage energielabels hun voorraad naar gemiddeld label B willen brengen. De corporaties investeren juist steeds meer in energiebesparende maatregelen (zie ook antwoord op vraag 7). Ten opzichte van de totale voorraad van 2,4 miljoen corporatiewoningen hebben de door Cobouw benoemde aantallen verkochte woningen aan niet-corporaties (circa 43.000 van 2014 tot 2016) een gering effect op het gemiddelde label van corporaties.
Hoe gaat u bovengenoemde strategie doorbreken en zorgen dat het betaalbaar verduurzamen van de woningvoorraad het doel wordt in plaats van het verkleinen van de sociale huursector door verkoop te stimuleren?
Uit de rapportages Volkshuisvestelijke voornemens woningcorporaties 2015–2019 (Kamerstuk 29 453, nr. 402) en Voornemens Volkshuisvestelijke prestaties corporaties 2016–2020 (Kamerstuk 29 453, nr. 421) blijkt dat corporaties de laatste jaren meer investeren in energiemaatregelen. In 2013 investeerde de sector € 164 miljoen en dat is in 2014 en 2015 gestegen naar respectievelijk € 199 miljoen en € 257 miljoen. Realisatiecijfers over recentere jaren zijn nog niet bekend, maar ten tijde van het laatstgenoemde rapport werd een stijging verwacht tot € 613 miljoen in 2017.
Zoals u in de brief van 11 november 2016 (Kamerstuk 30 196, nr. 483) is gemeld, is echter duidelijk geworden dat het niet waarschijnlijk is dat de tot nog toe geleverde inspanningen en de geprognosticeerde investeringen voldoende zijn om ultimo 2020 een gemiddeld label B voor corporatiewoningen te halen. Er zijn dus meer investeringen nodig en corporaties beseffen dat ook steeds meer. Daarnaast zullen nadere wettelijk maatregelen uitgewerkt worden, gericht op het verbeteren van de energetische kwaliteit van de corporatiewoningen. Ik zal u voor de zomer informeren over de verdere uitwerking en de daarvoor benodigde investeringen van corporaties.
Bent u met de Triodos Bank van mening dat de verkoop van tochthuizen moet stoppen en dat geïnvesteerd moet worden in het opknappen van huurwoningen, zodat huurders in een betaalbare en energiezuinige huurwoningen kunnen wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt de afspraak dat gemiddeld energielabel B gehaald moet worden per 2021 zich tot de uitverkoop van huurhuizen met lage energielabels, waardoor er op papier een verbetering lijkt te zijn maar in de werkelijkheid het milieu en huiseigenaren met energieslurpende woningen worden opgescheept? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat waren de investeringen in energiebesparing door woningcorporaties per jaar vanaf 2013 en hoeveel euro is voor 2017 en de jaren daarna nodig om de afspraak van een gemiddeld energielabel B per 2021 te halen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de gevolgen van «passend toewijzen» en van de verhuurderheffing voor de investeringsruimte van woningcorporaties op het gebied van energiebesparing en verduurzaming? Kunt u hiervan een gedetailleerd financieel overzicht verstrekken?
Uit de evaluatie van de verhuurderheffing (Kamerstuk 32 847, nr. 248), het Sectorbeeld 2016 van de Autoriteit woningcorporaties (Kamerstuk 29 453, nr. 430) en de indicatieve bestedingsruimte (Kamerstuk 29 453, nr. 418) blijkt dat de investeringsruimte in de sector de laatste jaren is toegenomen. Daarin is reeds rekening gehouden met de effecten van de verhuurderheffing en passend toewijzen.
Dit voorjaar zal ik een geactualiseerde IBW publiceren.
Een gemeentelijke meldplicht voor verhuur van woningen via digitale platforms |
|
Jan Paternotte (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt het dat u op korte termijn een overleg heeft met de gemeente Amsterdam over een lokale meldplicht voor verhuren van woningen via digitale platforms? Zo ja, welk resultaat wordt hierbij uw inzet?
Zoals ik bij brief van 23 februari 20171 heb aangegeven is het kabinet, als gevolg van eerdere gesprekken op ambtelijk en bestuurlijk niveau, bereid om samen met de gemeente Amsterdam te kijken hoe binnen de bestaande wet- en regelgeving informatieverstrekking ten behoeve van het controleren van een dagencriterium voor toeristische verhuur kan worden vormgegeven. Hiervoor dient de gemeente Amsterdam eerst het door hen gehanteerde dagencriterium in de huisvestingsverordening op te nemen. Aangezien ik van de gemeente Amsterdam heb vernomen dat zij dit thans aan het onderzoeken zijn, is nog geen overleg gepland. Als er concrete stappen zijn genomen, zal ik uw Kamer hierover informeren. De bestaande wet- en regelgeving geldt voor alle gemeenten in Nederland.
Bent u bekend met de druk die grootschalige (commerciële) verhuur van woningen via platforms als AirBnB legt op de woningmarkt van Amsterdam en in toenemende mate ook op de woningmarkt van andere gemeenten?
Het kabinet is van mening dat alle belangen voldoende zijn geborgd in bestaande wet- en regelgeving. Het is aan de gemeenten om op basis hiervan te handhaven zodat de druk op de woningmarkt als gevolg van toeristische verhuur wordt beperkt. Ik heb van de gemeente Amsterdam begrepen dat de strijd tegen illegale hotels veel capaciteit vergt maar ook succesvol is. Voor wat betreft andere steden heb ik geen signalen gekregen dat er sprake zou zijn van druk op de woningmarkt als gevolg van toeristische verhuur. Ik zal samen met de gemeente Amsterdam bezien hoe de handhaving kan worden versterkt op basis van de bestaande kaders.
Bent u bekend met de enorme handhavingsopgave waar de gemeente Amsterdam mee te maken heeft in haar strijd tegen illegale hotels die op digitale platforms worden aangeboden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat, uit het oogpunt van subsidiariteit, het bestuur van de betreffende gemeente het beste kan inschatten of er een onevenredige administratieve last veroorzaakt wordt en welke maatregelen helpen om die overlast te bestrijden?
Binnen de bestaande wet- en regelgeving is het aan de gemeente zelf om een afweging te maken tussen bestrijding van oneigenlijk gebruik van woonruimte en overlast en de inzet van middelen. Op het moment dat aanpassing van wet- en regelgeving aan de orde kan zijn in verband met excessen bij structurele toeristische verhuur, weegt het kabinet de administratieve lasten als gevolg van een dergelijke aanpassing af tegen de verwachte meerwaarde in het handhavingsinstrumentarium. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de gastvrijheidseconomie. In de brief van 23 februari 2017 (TK 24 036, nr. 416) is aangegeven dat een meldplicht leidt tot een disproportionele administratieve last waarmee gedoeld wordt op de last voor de burger aangezien een meldplicht die niet is gekoppeld aan een dagencriterium weinig effectief is. Ook het handhaven van een meldplicht gaat gepaard met de inzet van middelen. Daarbij ligt het niet in de rede dat illegale hotels zich gaan melden en derhalve zal de handhavingsopgave daardoor niet verminderen.
Bent u van mening dat de handhavingsopgave van gemeenten met minder capaciteit zou kunnen worden voortgezet als de gemeente lokaal een meldplicht voor verhuur van (delen van) woningen via digitale platforms zou (kunnen) invoeren? Zo ja, zou een meldplicht dan onder de streep niet een verlichting van de (administratieve) last opleveren als deze wordt afgezet tegen de capaciteit die de gemeente Amsterdam nu kwijt is?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van het overleg dat u met de gemeente Amsterdam zult gaan voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de mogelijkheden die u met Amsterdam bespreekt en mogelijk maakt ook beschikbaar te maken voor andere gemeenten?
Zie antwoord vraag 1.
Schimmel in huurhuizen |
|
Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Haagse Ombudsteam de politiek en woningcorporaties oproept tot actie om vocht- en schimmelproblemen in huurhuizen aan te pakken?1
Kennelijk ziet het Haagse Ombudsteam reden om de gemeente Den Haag en de daar werkzame woningcorporaties op te roepen tot actie. Uiteraard is het zorgelijk wanneer bewoners worden geconfronteerd met vocht- en schimmelproblemen en naar hun oordeel te lang wordt gewacht met de aanpak daarvan.
Hoe reageert u op de alarmerende berichten in de uitzending van Kassa over ernstige lekkages die gevaarlijke situaties en schimmel veroorzaken in een wooncomplex voor kwetsbare ouderen?2
Zonder een uitspraak te willen doen over het onderhavige geval, geldt in het algemeen dat verhuurders hun woningen goed moeten onderhouden en gebreken dienen te herstellen.
Wat heeft u sinds de eerdere vragen gedaan om te bevorderen dat er maatregelen worden genomen om problemen met vocht en schimmel te voorkomen en aan te pakken? Wat hebt u gedaan om gemeenten, woningcorporaties en andere verhuurders aan te sporen om vocht- en schimmelproblemen te voorkomen en aan te pakken?3
In antwoord op de eerder gestelde vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2795) is aangegeven dat de verantwoordelijkheid voor het signaleren en de aanpak van woninggebreken, waaronder vocht- en schimmelproblemen, primair een verantwoordelijkheid is voor lokale partijen, te weten de woningeigenaren/verhuurders, huurders en gemeenten en dat de Woningwet (bouwregelgeving) en de huurprijsregelgeving (huurcommissie) ook instrumenten aanreikt voor betrokken partijen om handelend op te treden.
De gemeente Den Haag geeft aan dat inmiddels een «Plan van Aanpak schimmel- en vochtproblematiek Haagse corporatiewoningen» is vastgesteld. Dit plan van aanpak is opgesteld samen met de corporaties Haag Wonen, Staedion en Vestia, en met de GGD Haaglanden. In dit plan van aanpak is een aantal maatregelen afgesproken, die zien op terreinen als het adequaat reageren door corporaties op meldingen van vocht- en schimmelproblemen, de aanstelling van een vocht- en schimmelexpert en voorlichting aan bewoners. Ook geeft de gemeente aan dat in de prestatieafspraken tussen gemeenten en woningcorporaties expliciet enkele afspraken zijn gemaakt die bijdragen aan de aanpak van deze problematiek.
Het college van burgemeester en Wethouders heeft de gemeenteraad verder toegezegd dat de aanpak van vocht- en schimmelproblematiek zal worden gemonitord, zodat deze zo nodig kan worden bijgestuurd. Ook komt er een jaarlijkse rapportage aan de gemeenteraad. Verder wijst de gemeente Den Haag er op dat de Haagse corporaties gebruik kunnen maken van de handreiking «Aanpak van vochtproblemen in woningen», die Aedes op 25 januari jl. heeft gepubliceerd.
Bent u bereid om, in samenwerking met de GGD, een landelijke inventarisatie te laten maken van het aantal huurwoningen dat kampt met vocht- en schimmelproblemen en de problemen die dit veroorzaakt, zodat op basis daarvan een plan van aanpak gemaakt kan worden? Zo nee, waarom niet, aangezien de laatste onderzoeken dateren uit 2007 (GGD) en 2012 (RIVM)?4 5
In het in voorbereiding zijnde WoON 2018 is een vraag opgenomen over het voorkomen van vocht- en schimmelproblemen in woningen. Op grond daarvan kan inzicht worden verkregen in de omvang van de problematiek.
Hoeveel euro aan schadevergoeding en hoeveel euro aan smartengeld zijn er in 2016 uitgekeerd door woningcorporaties en andere verhuurders aan huurders die te kampen hebben met vocht- en/ of schimmelproblemen?6
Mij zijn geen gegevens bekend over aantallen en bedragen schadevergoeding verbandhoudend met vocht- en schimmelproblemen en evenmin over dwangsommen die in de afgelopen vijf jaar zijn opgelegd vanwege deze problematiek.
Hoeveel dwangsommen aan woningcorporaties of ander verhuurders zijn door een rechter de afgelopen vijf jaar opgelegd in verband met het niet opknappen van een huurwoning met schimmel of achterstallig onderhoud?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe vaak en door welke gemeenten zijn er gemeentelijke aanschrijvingen aan woningcorporaties gestuurd op grond van de Woningwet om te zorgen dat een huurwoning werd gerepareerd inzake vocht- en schimmelproblemen?
Ik beschik niet over de gevraagde gegevens. Er is geen landelijke registratie van de aanschrijvingen door gemeenten op grond van de Woningwet.
Hoe worden mogelijke technische gebreken van een woning gecontroleerd wanneer de Eerste Kamer de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen aanneemt en het gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht verdwijnt? Op welke manier kunnen technische gebreken worden voorkomen als deze nieuwe wet in gaat?7
Het gemeentelijke bouw- en woningtoezicht verdwijnt niet. Toezicht en handhaving bij bestaande woningen (en vergunningsvrije verbouw daarvan) blijven een taak van de gemeente. Het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) wijzigt alleen de rol van de gemeente bij de vergunningsplichtige nieuw- en verbouw van grondgebonden woningen (en eenvoudige bedrijfsgebouwen). In plaats van de gemeente toetst een erkende onafhankelijke kwaliteitsborger of een woning voldoet aan het Bouwbesluit. Daarvoor moet deze een wettelijk toegelaten instrument toepassen waarmee gedurende het bouwproces wordt vastgesteld dat aan de bouwtechnische voorschriften wordt voldaan. Een toegelaten instrument is feitelijk een beschrijving hoe de controles op het plan en het bouwproces moeten worden uitgevoerd en bevindingen moeten worden gedocumenteerd. Als de woning voldoet, geeft de kwaliteitsborger daarvoor een verklaring af. Die verklaring is onderdeel van de gereedmelding van de woning. Zonder verklaring kan niet worden gereedgemeld en kan de woning dus niet in gebruik worden genomen. Dit beoogt dat er bij gereedmelding een gerechtvaardigd vertrouwen is dat de woning voldoet aan het Bouwbesluit.
Bent u bereid om de verhuurderheffing te stoppen, zodat woningcorporaties meer geld hebben om te investeren in gezonde huurwoningen? Zo nee, waarom niet?
Uit de evaluatie van de verhuurderheffing, die in juni 2016 naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstukken II, 32 847, nr. 248), blijkt dat de corporatiesector, ook met instandhouding van de verhuurderheffing, voldoende ruimte heeft om noodzakelijke investeringen te doen. Dit beeld wordt bevestigd door de analyse rond de indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties. Ik zie dan ook geen noodzaak om de verhuurderheffing te stoppen ten behoeve van extra investeringen van woningcorporaties.
Het bericht dat in Amsterdam € 2 miljoen subsidie wordt uitgetrokken, te verstrekken aan projectontwikkelaars voor de huisvesting van statushouders |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op het bericht «Twee miljoen euro subsidie voor woningen vluchtelingen»?1
Ik heb kennis genomen van de plannen van Amsterdam om projectontwikkelaars aan te moedigen privaat vastgoed te verbouwen tot woningen.
Amsterdam heeft een grote opgave rond de huisvesting van statushouders. Dit zorgt voor extra druk op de woningmarkt.
Met de nieuwe regeling zorgt de gemeente Amsterdam niet alleen voor minder leegstaande kantoren, maar ook voor goede en betaalbare woningen voor een groep die het dringend nodig heeft. Door extra woonruimte voor statushouders te creëren, blijven er meer corporatiewoningen over voor andere kwetsbare groepen en gewone woningzoekenden.
De projectontwikkelaars die gebruik willen maken van de subsidieregeling worden bovendien door de gemeente gevraagd om na te denken over het huisvesten van verschillende doelgroepen, waarmee gelijke behandeling wordt nagestreefd. Het is namelijk per project de bedoeling dat de helft van de woningen bestemd is voor statushouders, en de andere helft voor jongeren. De gemeente vindt het belangrijk dat nieuwe bewoners zo snel mogelijk deel gaan uitmaken van de buurt waarin zij wonen. Daarom deel ik de opvatting dat de gemeente een discriminatoir beleid voert ook niet.
Bent u ertoe bereid om het voortrekken van statushouders ten opzichte van de gewone Nederlanders, in dit geval wat betreft huisvesting, een halt toe te roepen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ertoe bereid de gemeente Amsterdam voor haar discriminatoire beleid op de vingers te tikken? Zo neen, wat zegt u dan tegen de gewone Nederlanders die, in tegenstelling tot statushouders, vaak wél jarenlang op huisvesting moeten wachten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe zorgt u ervoor dat een dergelijke subsidieregeling, die het voor projectontwikkelaars «aantrekkelijker» zou moeten maken om voor huisvesting voor statushouders te zorgen, niet marktverstorend werkt?
Een overheidssubsidie is in zijn aard marktverstorend. Aan het verstrekken van overheidssubsidie zijn dan ook regels gesteld, onder meer op het gebied van mededinging en staatssteun. Deze kaders gelden ook voor de decentrale overheden. In het voorliggende geval is het een afweging van de gemeente Amsterdam om op basis van de omstandigheden op de lokale woningmarktsituatie en de bestaande kaders een keuze te maken voor het instellen van een subsidieregeling.
Het op de website van de Stichting IbK geplaatste memo met een reactie van de minister op aangenomen amendementen en moties bij het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wordt in het op de website geplaatste memo van 14 maart 2017 uw opvatting weergegeven over de aangenomen amendementen en moties bij de behandeling van het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen? Zo ja, waarom is het memo dan binnen een dag weer van de website gehaald? Zo nee, hoe kon het gebeuren dat dit memo met kennelijk ambtelijke opvattingen op de website van het Instituut voor Bouwkwaliteit (stichting IbK) werd geplaatst?
Het memo betreft een intern en niet afgestemd ambtelijk stuk van mijn departement dat per abuis op de website van het Instituut voor Bouwkwaliteit is geplaatst. Zodra dit bekend werd is het memo verwijderd.
Bent u van mening dat dit memo, met name waar het de inleiding en de toelichtingen betreft, gelezen kan worden als het afdingen op door de Kamer aangenomen amendementen en moties? Zo ja, is dit minachting van de Kamer? Zo nee, hoe verklaart u dan de principiële interpretatieverschillen tussen de toelichtingen van de indieners en de tekst van de toelichtingen in het memo?
Aanleiding voor het opstellen van het interne memo is de onduidelijkheid die bij veel marktpartijen is ontstaan naar aanleiding van door uw Kamer aangenomen amendementen en moties en de bijbehorende toelichtingen. Afhankelijk van hun belangen geven diverse marktpartijen ieder hun eigen uitleg aan de amendementen en moties, wat leidt tot onduidelijkheid. Mijn ambtenaren worden door marktpartijen op deze onduidelijkheid aangesproken en daarom was een memo in voorbereiding om een eenduidige reactie te kunnen geven op te verwachten vragen. Zoals echter aangegeven betreft het een intern ambtelijk stuk. Tijdens het debat met uw Kamer heb ik aangegeven hoe ik de amendementen en moties uitleg. Hetgeen daarover met uw Kamer is gewisseld is voor mij uitgangspunt bij de nadere uitwerking en invulling van de betreffende amendementen en moties. Ik doe hiermee volledig recht aan de ingediende amendementen en moties en aan het debat zoals gevoerd in en met uw Kamer.
Bent u van mening dat de strekking van de toelichtingen in het memo opvallende gelijkenis vertoont met recente (maar ook oudere) publicaties van het Instituut voor Bouwkwaliteit en daaraan gelieerde personen en adviesbureaus? Zo ja, bent u dan van mening dat dit de schijn van belangenverstrengeling oproept? Wat gaat u daar dan aan doen? Zo nee, hoe verklaart u dan de grote mate van overeenstemming tussen het memo en de door de bouwadvieswereld geformuleerde standpunten?
Het gepubliceerde memo betrof een intern en niet afgestemd ambtelijk stuk van mijn departement waarin een nadere uitleg is gegeven over de inhoud en doorwerking van de amendementen en moties in samenhang met hetgeen daarover tijdens het plenaire debat met Uw Kamer is besproken. Het IBK heeft geen inhoudelijke bemoeienis met dit memo gehad en is op geen enkele manier verantwoordelijk voor de inhoud van het memo.
Bent u van mening dat de aangenomen amendementen en moties de bedoeling hebben om de invloed van de bouwadvieswereld te matigen, de kosten van kwaliteitsborging te beheersen, de rol van de overheid met betrekking tot handhaving van de publieke regelgeving te verduidelijken en meer recht te doen aan de belangen van opdrachtgevers en gebruikers van bouwwerken? Zo ja, waarom is daar in het memo dan toch op afgedongen? Hoe gaat u de aangenomen moties en amendementen uitvoeren, zoals ze bedoeld zijn?
Ik zal de aangenomen amendementen en moties uitvoeren conform de inhoudelijke formuleringen en hetgeen daarover tijdens het plenair debat met uw Kamer is besproken. De beoogde beheersing van de kosten van het stelsel sluit aan bij mijn eigen doelstelling van een betaalbaar stelsel, evenals meer recht doen aan de belangen van opdrachtgevers en gebruikers van bouwwerken en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen marktpartijen en bevoegd gezag.
Bent u van mening dat gemeenten ook onder de nieuwe wet zelf gaan over de wijze waarop zij uitvoering geven aan de handhaving van publieke regels met betrekking tot bouwkwaliteit, veiligheid, energiezuinigheid, duurzaamheid, bruikbaarheid en toegankelijkheid? Zo nee, welke beperkingen wilt u gemeenten dan opleggen en hoe verhouden deze zich tot hun verantwoordelijkheid om onverantwoorde risico's te voorkomen en er op toe te zien dat de wet wordt nageleefd?
Doelstelling van het wetsvoorstel is om te komen tot een heldere verantwoordelijkheidsverdeling voor de bouwkwaliteit. De aannemer is tijdens de bouw en na het gereedkomen van het bouwwerk verantwoordelijk voor de bouwkwaliteit, de kwaliteitsborger ziet toe tijdens de bouw en beoordeelt of het gereedgekomen bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische voorschriften van het Bouwbesluit 2012. De gemeente draagt zo nodig zorg voor de handhaving, wanneer er signalen zijn, bijvoorbeeld van een kwaliteitsborger of een derde, dat er in strijd met het Bouwbesluit 2012 wordt gebouwd. Dit houdt in dat voor de bouwkwaliteit niet de gemeenten maar private partijen verantwoordelijk zijn. De gemeenten bepalen zelf de wijze waarop zij invulling geven aan hun handhavingstaak. Zij kunnen, naast de informatie die zij al van de kwaliteitsborger ontvangen, ten behoeve van hun handhavende taak informatie opvragen. Uit oogpunt van een heldere verdeling van verantwoordelijkheden heb ik er in mijn reactie op de betreffende amendementen op gewezen dat de informatieverschaffing aan gemeenten slechts tot doel heeft te beoordelen of tot handhaving dient te worden besloten. Zij nemen hiermee de rol van de kwaliteitsborger, om zich een inhoudelijk oordeel te vormen over het voldoen van een bouwwerk aan de bouwregelgeving, niet over.
Een eigen inhoudelijk oordeel van de gemeente zou, naast hetgeen de kwaliteitsborger reeds uitvoert, leiden tot dubbele taken en verantwoordelijkheden en daarmee tot grote onduidelijkheid en dubbele kosten. Onduidelijke verantwoordelijkheden zijn juist een tekortkoming van het huidige stelsel die ik met het nieuwe stelsel beoog te verbeteren. Daarnaast zou een inhoudelijk oordeel van de gemeente en bijvoorbeeld het geven of juist nalaten van het geven van aanwijzingen op basis van dit oordeel leiden tot (mede-)verantwoordelijkheid voor eventuele gevolgen van dit handelen. Gemeenten hebben in overleg steeds aangegeven een dergelijke (mede-)verantwoordelijkheid onwenselijk te vinden.
Ik merk voor de volledigheid op, dat de vergunninghouder het feitelijk in gebruik nemen van het bouwwerk ten minste tien werkdagen van tevoren dient te melden bij de gemeente en dat hij daarbij een dossier dient te overleggen. Indien bij die melding gegevens ontbreken, kan de gemeente besluiten dat het bouwwerk niet in gebruik mag worden genomen.
Bent u van mening dat de aangenomen motie over het buiten beoordeling van kwaliteitsborgers houden van erkende technische toepassingen tot doel heeft de kosten van kwaliteitsborging te beperken en de standaardisering in de bouw te stimuleren? Bent u van mening dat die erkende toepassingen ook betrekking hebben op het aanbrengen van de toepassing in het bouwwerk en dat daarmee het rapport van Ligthart advies over erkende toepassingen in twijfel moet wordt getrokken? Zo ja, hoe gaat u de motie uitvoeren en de kosten van kwaliteitsborging terugdringen en waarom wordt in de toelichting in de memo dan toch betoogd dat kwaliteitsborgers een oordeel moeten geven?
Volgens de toelichting bij de motie is het doel ervan om te bevorderen dat gerealiseerde bouwwerken ten minste voldoen aan de wettelijke prestatie-eisen. Tweede doel dat wordt genoemd is om risico’s en kosten van het stelsel te beperken. Deze doelen sluiten aan bij de doelstellingen van het wetsvoorstel. De motie verzoekt een stelsel te bevorderen, waarbij erkende kwaliteitsverklaringen en erkende technische oplossingen marginaal worden getoetst. Mijn ambtsvoorganger heeft vorig jaar in antwoord op vragen van uw Kamer aangegeven, dat de gerealiseerde kwaliteit van een bouwwerk wordt bepaald door een drietal factoren, te weten persoon (kennis en ervaring), product (kwaliteit) en proces (toepassing van het product).1 Een erkende technische oplossing richt zich alleen op het product, waardoor het als zelfstandig instrument onvoldoende waarborgen biedt voor een kwaliteitsborger om zijn conformiteitsverklaring op te kunnen baseren. Dit sluit goed aan bij de bevindingen van het rapport van Ligthart-advies.2 Marginale toetsing kan om deze redenen inhouden, dat een kwaliteitsborger zonder de verklaring of oplossing zelf te beoordelen, zich een oordeel vormt of de wijze van uitvoering overeen komt met hetgeen hierover in de verklaring of oplossing is vastgelegd. Ik vind van groot belang, dat hierdoor wordt voorkomen dat het beoogde stelsel slechts op papier, maar niet in de praktijk voldoet. Dienovereenkomstig zal ik de betreffende motie uitvoeren.
Bent u bekend met de preambule van het Expertisecentrum Regelgeving Bouw (ERB) over het rapport van Ligthart advies, dat is gemaakt nadat het rapport al wereldkundig was gemaakt zonder hoor en wederhoor? Zo ja, waarom is deze niet doorgeleid naar de Kamer? Zo nee, kunt u verklaren waarom de Kamer daarvan door ERB op de hoogte is gesteld?
Het Expertisecentrum Regelgeving Bouw is een commercieel adviesbureau dat eigen opvattingen heeft over bouwregelgeving en de wijze waarop de bouwkwaliteit zou moeten worden geborgd. Mijn ambtenaren hebben bij de totstandkoming van het wetsvoorstel overleg gevoerd met alle betrokken partijen, inclusief het ERB. Ook over het onderwerp erkende technische oplossingen en ook het rapport van Ligthart Advies is meerdere keren met het ERB contact geweest. Er is dus met het ERB overleg geweest, zowel in algemene zin, als over de vraag hoe moet worden omgegaan met erkende technische oplossingen. Het ERB heeft veelvuldig contact met relevante partijen. Het is aan het ERB zelf om haar meningen en opvattingen onder de aandacht van partijen te brengen.
Bent u bereid om de aangenomen moties over de kwaliteitsborging voor het verbouwen en restaureren van rijksmonumenten (Kamerstuk 34 453, nr. 20) en over kijken naar monumentale waarde bij het onder de wet brengen van rijksmonumenten (Kamerstuk 34 453, nr. 23) uit te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan uw toelichting tijdens het plenair debat en het gestelde in het memo dan zo wordt gelezen dat de door u aangekondigde voortzetting van het overleg met monumentengemeenten uitsluitend betrekking zal hebben op het al dan niet ook uitsluiten van gemeentelijke monumenten in de eerste stap van de invoering van de wet Kwaliteitsborging voor het bouwen?
Ja. In overleg met betrokken partijen heb ik inmiddels geconstateerd, dat bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor het bouwen voor de verschillende categorieën beschermde monumenten (gemeentelijke, provinciale en rijksmonumenten) sprake is van een en dezelfde wijze van toetsing. Het is om die reden voor een effectieve uitvoering van het erfgoedbeleid door de gemeenten wenselijk dat uitvoering van de aangenomen moties met zich meebrengt dat niet alleen rijksmonumenten op een later moment binnen het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen komen te vallen, maar alle beschermde monumenten.
Bent u van mening dat in de publicaties van onder andere het Instituut van Bouwkwaliteit een onjuist beeld wordt geschetst van de strekking van de aangenomen amendementen en moties? Vindt u het verantwoord dat op basis van deze documenten de implementatie van het nieuwe stelsel van kwaliteitsborging wordt ondersteund door dit instituut? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, welke stappen denkt u te zetten om er voor te zorgen dat de voorlichting over het nieuwe stelsel in overeenstemming wordt gebracht met wat de Kamer heeft besloten?
Zoals aangegeven ben ik voornemens de amendementen en moties uit te voeren, zoals ik deze met uw Kamer hebt besproken. Het Instituut voor Bouwkwaliteit is een onafhankelijke stichting en is opgericht als kwartiermaker voor de beoogde toelatingsorganisatie en in die hoedanigheid betrokken bij het beoogde stelsel voor kwaliteitsborging in de bouw. Ik ben zonder meer tevreden over de wijze waarop het Instituut voor Bouwkwaliteit zowel marktpartijen als het ministerie ondersteunt bij de voorbereiding van de invoering van het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen. Uit contacten met marktpartijen is mij duidelijk dat deze tevredenheid breed in de sector wordt gedeeld.
Bent u bereid om het betreffende memo terug te nemen en de strekking van de aangenomen amendementen en moties, inclusief de daaraan ten grondslag liggende toelichtingen en de door u in het debat gegeven reactie daarop, onvoorwaardelijk als uitgangspunt te nemen voor de verdere parlementaire behandeling en de uiteindelijke invoering van de wet Kwaliteitsborging voor het bouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uitgangspunt zijn de aangenomen amendementen en moties, de toelichtingen daarop en hetgeen ik hierover tijdens het debat met uw Kamer als interpretatie heb verwoord, voor zover niet weersproken. Ik heb u met deze beantwoording nader toegelicht hoe ik dienovereenkomstig aan de amendementen en moties uitvoering zal geven.
Het bericht “Boeterente aan banden” |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Boeterente aan banden»?1
Ja.
Uit het artikel blijkt dat er nog altijd hypotheekaanbieders zijn die te hoge kosten in rekening brengen bij het oversluiten van de hypotheek naar een lagere rente; kunt u dit bevestigen? Zo ja, om welke hypotheekaanbieders gaat het?
Op 14 juli 2016 is de Mortgage Credit Directive (MCD) geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving. Hierin zijn regels geïntroduceerd over de kosten bij vervroegde aflossing op een hypotheek. Zo is onder andere bepaald dat kredietaanbieders voor vervroegde aflossing van het hypothecair krediet geen vergoeding mogen vragen die hoger is dan het financiële nadeel dat de aanbieder hierdoor lijdt. Deze regels zijn vastgelegd in het Besluit Gedragstoezicht Financiële Ondernemingen (BGfo) en het Burgerlijk Wetboek (BW).
De nieuwe regels zijn sinds 14 juli 2016 bij de kredietaanbieders bekend. Hoe het financiële nadeel moet worden gedefinieerd en welke kosten als financieel nadeel mogen worden aangemerkt, wordt echter niet in de Europese richtlijn toegelicht. Hier is dus ruimte voor interpretatie. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft vervolgens middels een leidraad op 20 maart jl. richting gegeven aan de wijze waarop het financieel nadeel bij vervroegde aflossing op adequate wijze door de kredietverstrekkers kan worden berekend.
Nu de AFM deze duidelijkheid heeft gegeven, zijn kredietaanbieders begonnen met het aanpassen van hun interne systemen, voor zover deze nog niet in lijn waren met de uitgangspunten van de AFM. In aanvulling hierop hebben de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en het Verbond van Verzekeraars namens hun leden toegezegd alle klanten te zullen compenseren die sinds de inwerkingtreding van deze regels en op grond van de leidraad een te hoge vergoeding hebben betaald.
Nadat aanbieders hun interne systemen waar nodig hebben aangepast, zal de vergoeding op de juiste wijze worden berekend. Ik ga er dan ook vanuit dat er dan geen marktpartijen meer zijn die bij klanten meer in rekening brengen dan het financiële nadeel bij de berekening van de vergoeding bij vervroegd aflossen.
De AFM gaat in de tweede helft van dit jaar onderzoek doen naar de naleving van de regels over de kosten bij vervroegde aflossing en treedt handhavend op als aanbieders de wet overtreden.
Welke sancties kunnen hypotheekaanbieders die teveel boeterente in rekening hebben gebracht tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat dit probleem al in september 2016 bekend was en dat er kennelijk daarna alsnog consumenten zijn gedupeerd?2 3
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre worden consumenten automatisch gecompenseerd door hun hypotheekverstrekker en wat moeten zij doen als dat niet gebeurt? Hoe worden consumenten bereikt die niet automatisch gecompenseerd worden, maar er niet van op de hoogte zijn dat zij zijn gedupeerd?
De NVB en het Verbond van Verzekeraars hebben namens hun leden toegezegd dat klanten die op of na 14 juli 2016 hun hypotheek (deels) vervroegd hebben afgelost en hiervoor een vergoeding hebben moeten betalen, mogelijk recht hebben op compensatie. De aanbieders zullen deze klanten proactief benaderen en compenseren. Ook klanten die niet weten dat ze mogelijk teveel hebben betaald, zullen worden benaderd door hun kredietverstrekker of adviseur.
Klopt het dat alleen teveel betaalde boeterente van na 14 juli 2016 wordt terugbetaald? Zo ja, wat vindt u hiervan? Deelt u de mening dat ook teveel betaalde boeterente van voor 14 juli 2016 vergoed moet worden? Hoe verhoudt het niet vergoeden van eerder teveel in rekening gebrachte boeterente zich tot de zorgplicht en normale, ethische omgangsvormen?
Vervroegde aflossingen van vóór 14 juli 2016 vallen niet onder reikwijdte van de implementatie van de MCD in het BGfo en het BW. Indien een consument van mening is dat er indertijd teveel vergoeding in rekening is gebracht, zal dit door het Kifid of de rechter moeten worden getoetst aan de hand van de hypotheekvoorwaarden, de gedragscode hypothecaire financieringen (GHF) en de toen geldende bepalingen uit het Bgfo en het Burgerlijk Wetboek (BW).
Het staat kredietaanbieders uiteraard vrij om gehoor te geven aan de oproep van onder andere Vereniging Eigen Huis en de Consumentenbond om ook klanten te compenseren die voor 14 juli 2016 extra hebben afgelost op hun hypotheek, maar ik kan de kredietaanbieders hier niet toe dwingen.
Wat gaan banken doen om te verzekeren dat er vanaf nu geen consumenten meer benadeeld worden door te hoge boeterente?
Zoals in antwoord op vraag 2 is aangegeven, hebben de NVB en het Verbond van Verzekeraars namens hun leden toegezegd de leidraad van de AFM te zullen volgen en klanten die sinds de inwerkingtreding van de implementatie van de MCD teveel hebben betaald, te compenseren.
De AFM zal in het vierde kwartaal een onderzoek starten naar de naleving van de leidraad door de sector. Indien kredietaanbieders zich niet aan de bepalingen uit het BGfo houden, dan kan de AFM maatregelen treffen.
Betaalde boeterentes zijn aftrekbaar; wat zijn de fiscale consequenties voor individuen en de overheid van het terugbetalen van teveel in rekening gebrachte boeterentes?
De betaalde vergoeding bij vervroegde aflossing is aftrekbaar als er sprake is van «drukkende kosten». Daarvan is ook sprake bij te veel in rekening gebrachte kosten bij vervroegde aflossing waarvoor aan het einde van het betreffende belastingjaar niet definitief vaststond dat deze zou worden terugbetaald.
Consumenten die op of na 14 juli 2016 (deels) vervroegd hebben afgelost, hebben mogelijk een te hoge vergoeding aan hun kredietverstrekker betaald. Consumenten die tussen 14 juli 2016 en 31 december 2016 een te hoge vergoeding hebben betaald, hebben ook in hun aangifte over 2016 een te hoge aftrekpost opgenomen voor de betaalde vergoeding. Als deze consumenten later dit jaar het aan hun kredietverstrekker het teveel betaalde bedrag terugkrijgen, zal dit ook in hun belastingaangifte moeten worden gecorrigeerd. In 2017 zal in de aangifte over 2016 zekerheid worden verkregen over de te veel betaal vergoeding. Dit bedrag zal worden gecorrigeerd door het in de aangifte over 2016 aan te merken als negatieve aftrekbare kosten eigen woning. De Belastingdienst zal in haar communicatie in 2017 extra aandacht besteden aan dit onderwerp.
Voor de te veel betaalde vergoeding in het jaar 2017 geldt dat reeds in 2017 zekerheid wordt verkregen over de terugbetaling. Bij in 2017 te veel betaalde vergoeding moet daarom reeds in de aangifte over het jaar 2017 rekening gehouden worden met de latere terugbetaling, waardoor in die aangifte alleen het terecht in rekening gebrachte vergoeding (betaalde vergoeding verminderd met de latere terugbetaling) wordt aangemerkt als drukkende kosten en aftrekbaar is.
De hypotheekrenteaftrek die in sommige gevallen een hypotheekrentebijtelling blijkt |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u de berekening bevestigen dat een belastingplichtige die met een deel van het belastbaar inkomen uit werk en woning in de vierde belastingschijf valt, 2.000 euro hypotheekrente heeft betaald en een eigenwoningforfait moet betalen van 1.950 euro in 2017, een bedrag van (2.000–1.950) 50 euro mag aftrekken tegen 52% en dus 26 euro aftrek krijgt?1
Ja, de berekening klopt.
Kunt u bevestigen dat dezelfde belastingplichtige door de tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning in 2017 een bijtelling krijgt van (2%x2.000) 40 euro en dus per saldo 14 euro hypotheekrentebijtelling moet betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat deze bijtelling komende jaren oploopt en meer mensen ermee te maken krijgen omdat de tariefaanpassing aftrek kosten eigen woning hoger wordt?
De tariefmaatregel eigen woning is volgens de wet van toepassing op belastingplichtigen die met hun belastbare inkomen uit werk en woning in de vierde schijf vallen of die zonder de aftrek van kosten met betrekking tot een eigen woning met hun belastbare inkomen uit werk en woning in de vierde schijf zouden vallen. Met de maatregel is bewerkstelligd dat de aftrekbare kosten voor een eigen woning niet meer tegen het tarief van de vierde schijf (52%) worden verzilverd, maar geleidelijk (met een jaarlijkse daling van 0,5%-punt) tegen een steeds iets lager tarief. In 2017 gaat het om een tarief van 50%. De daling loopt door tot 38% in 2041.2 De correctie op het aftrekpercentage zal de komende jaren inderdaad oplopen als gevolg van de jaarlijkse verlaging van het aftrekpercentage voor de aftrekbare kosten eigen woning. Door de hogere tariefcorrectie zullen geleidelijk meer belastingplichtigen per saldo belasting gaan betalen over de eigen woning. Dit aantal zal ook oplopen als gevolg van de per 2013 ingevoerde annuïtaire aflossingseis.
Waarom voorkomt de Wet Hillen (aftrek wegens geen of een kleine eigenwoningschuld) niet dat deze belastingplichtige een bijtelling krijgt?
De belastingplichtige in het voorbeeld valt niet onder de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (de Hillen-regeling). Zijn aftrekbare kosten eigen woning zijn immers hoger dan zijn eigenwoningforfait (EWF). De aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld staat echter per definitie los van de tariefmaatregel. Deze aftrek ontstaat als het EWF hoger is dan de aftrekbare kosten eigen woning en bedraagt het verschil tussen beide posten. De Hillen-regeling betreft een correctie op de belastinggrondslag. De tariefmaatregel bewerkstelligt echter in alle gevallen waarin aftrek tegen het tarief van de vierde schijf van toepassing is – dus zowel in Hillen-gevallen als niet-Hillen-gevallen – dat de aftrekbare kosten per saldo tegen een lager tarief verzilverd kunnen worden. Dit betreft een tariefmaatregel en heeft geen invloed op de belastinggrondslag.
Kunt u bevestigen dat de belastingplichtige deze hypotheekrentebijtelling kan voorkomen door de hypotheekrenteaftrek bij de fiscale partner in aftrek te brengen die niet in de vierde belastingschijf valt?
Bij een (gedeeltelijke) toerekening van de belastbare inkomsten uit eigen woning aan een fiscale partner die niet met een deel van zijn belastbare inkomen uit werk en woning in de vierde schijf valt, vindt de wettelijke tariefcorrectie inderdaad niet plaats, maar geldt alsnog dat de aftrek tegen een lager tarief (van maximaal de derde schijf) verzilverd wordt. Het onderling kunnen toerekenen van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen door fiscale partners kan uiteraard alleen aan de orde zijn als er een fiscale partner is. De tariefmaatregel is bedoeld om aftrekbare kosten eigen woning voor zover deze in de vierde schijf vallen tegen een lager tarief dan dat van de vierde schijf te verzilveren. Bij fiscale partners die als gevolg van de toerekening de aftrek niet meer in de vierde schijf verzilveren is de wettelijke tariefmaatregel uiteraard niet langer aan de orde. De belastingplichtige met of zonder fiscale partner die zijn aftrek wel in de vierde schijf verzilvert, wordt door de tariefmaatregel geraakt. Dit sluit volledig aan bij de doelstelling van de maatregel.
Wat vindt u ervan dat hierdoor voornamelijk mensen zonder fiscale partner hypotheekrentebijtelling krijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bevestigen dat de belastingplichtige deze hypotheekrentebijtelling kan voorkomen door de hypotheekrenteaftrek niet in de aangifte op te nemen?
Zolang een schuld voldoet aan alle voorwaarden en kwalificeert als eigenwoningschuld is de belastingplichtige verplicht deze schuld en de daarmee verband houdende aftrekbare kosten eigen woning als zodanig op te voeren in zijn aangifte. Dit betreft geen keuze.
Wat vindt u ervan dat hierdoor voornamelijk mensen zonder fiscale kennis hypotheekrentebijtelling krijgen?
Zie antwoord vraag 7.
Was deze hypotheekrentebijtelling, die hoger is dan de hypotheekrenteaftrek, de bedoeling van de wetgever? Wat is hiervoor de argumentatie?
Zoals gezegd is de tariefmaatregel eigen woning bedoeld om de aftrekbare kosten eigen woning die in de vierde schijf vallen tegen een lager tarief dan het tarief van die vierde schijf te verzilveren. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om niet het saldo van de belastbare inkomsten uit eigen woning (voordelen uit eigen woning (onder meer EWF)-/- de aftrekbare kosten) tegen een lager tarief in aanmerking te nemen. Daarmee zou het beoogde doel namelijk slechts gedeeltelijk zijn bereikt. Met de maatregel is derhalve beoogd de voordelen uit eigen woning niet tegen een ander tarief dan het tabeltarief te belasten, maar uitsluitend een lager tarief toe te passen op het bedrag van de aftrekbare kosten.
Het grote tekort aan betaalbare huurwoningen op Bonaire |
|
Roelof van Laar (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het grote tekort aan betaalbare huurwoningen op Bonaire en het tot in detail uitgewerkte voornemen (businesscase) van de Bonairiaanse woningbouwvereniging FCB om de komende jaren 500 sociale huurwoningen te gaan bouwen?1
Ja, ik ben bekend met de problematiek en de uitgewerkte businesscase van FCB.
Deelt u de mening dat met de bouw van deze goedkope huurwoningen armoede effectief wordt bestreden, de kwaliteit van leven voor velen wordt verbeterd en de economie van Bonaire voor vele jaren een impuls krijgt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De bestrijding van armoede krijgt een nadere invulling in de sociaaleconomische agenda die onder regie van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en samen met de eilanden wordt uitgewerkt. De agenda zal naar verwachting rond de zomer van 2017 gereed zijn.
Is het waar dat de plannen voor de bouw helemaal rond en deugdelijk zijn, tot en met de financiering, maar dat de vereiste garantstelling door het Ministerie van BZK wordt onthouden, daar waar het Openbaar Lichaam Bonaire zelf niet de bevoegdheid heeft een dergelijke garantstelling te geven?
FCB heeft een plan voor nieuwbouw van 500 sociale huurwoningen uitgewerkt. Het ontbreekt FCB echter aan de benodigde financiële middelen om over te gaan tot een rendabele realisatie van het project. Mijn ministerie zoekt al geruime tijd mee naar een oplossing voor het financieringsvraagstuk van FCB. Momenteel worden in dit kader nog een aantal opties verkend. Voordat de (on)mogelijkheid van een garantie door het Rijk aan de orde is, wil ik die verkenning afronden. Daartoe ben ik bijvoorbeeld nog in gesprek met het Nederlands Investerings Agentschap. De haalbaarheid van de plannen van FCB zal tot slot in samenspraak met een eventuele financier moeten worden besproken. Ik sluit op voorhand niet uit dat dit nog kan leiden tot mogelijke aanpassingen in de businesscase van FCB.
Waarom wordt de garantstelling onthouden? Bent u bereid deze garantstelling op korte termijn alsnog te geven? Zo ja, wanneer? Zo nee, wat moet er aan de businesscase worden aangepast om alsnog tot garantstelling over te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het voorts dat waar het de koop van woningen betreft, het rijk (als enige) in staat is om net als in Nederland onder voorwaarden een hypotheekgarantie te verstrekken, dat hier al jaren over wordt gesproken maar dat ook deze vorm van garantie maar niet gerealiseerd wordt?
Het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW), welke in Europees Nederland ook de Nationale Hypotheekgarantie uitvoert, beziet momenteel op mijn verzoek de mogelijkheden van een tijdelijke hypotheekgarantie voor de komende 5 jaar voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Daarbij wordt voortgebouwd op de NHG, met in acht neming van de eilandelijke context en daaruit voortvloeiende lokale verschillen. Tussentijds en aan het einde van de vijf jaar zal de regeling geëvalueerd worden op de effecten die het heeft gehad op de woningmarkt en de economie.
Deelt u de mening dat een hypotheekgarantie een gunstige ontwikkeling zal hebben op de schrikbarend hoge rente die men in Bonaire op een hypothecaire lening moet betalen en daarmee een positieve impuls kan zijn voor de woningmarkt en daarmee voor de gehele Bonairiaanse economie?
De garantieregeling heeft net als in Nederland onder meer ten doel het bevorderen van de toegang tot en betaalbaarheid van de financiering van een koopwoning. Banken op Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn momenteel slechts bereid om 70–80% van de marktwaarde te financieren, hetgeen betekent dat men veel eigen vermogen mee moet brengen. Met een hypotheekgarantie moeten inwoners straks in staat zijn om 100% van de loan-to-value te financieren. Daarmee zal een belangrijke drempel voor het kunnen financieren van een eigen woning worden weggenomen. Aangezien de banken daarnaast met deze garantie minder risico lopen, zal dat in principe ook terug moeten kunnen komen in de rentetarieven. De verwachte effecten op de kosten voor levensonderhoud en op de bouwproductie zullen een impuls kunnen betekenen voor de economie.
Bent u bereid om op korte termijn, waar nodig samen met uw collega van Financiën, de hypotheekgarantie ook voor Bonaire te realiseren? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet en wat is er dan nodig om dit wel voor elkaar te krijgen?
Zoals eerder gesteld is het WEW op mijn verzoek reeds bezig met de ontwikkeling van een dergelijke garantieregeling voor Caribisch Nederland. Het streven is medio dit jaar een operationele regeling te kunnen presenteren.
Balkons in Breda, die ook zonder belasting af zouden kunnen breken |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Leenders (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Balkons van 160 flatwoningen in Breda blijken levensgevaarlijk»?1
Ja.
Is het waar dat de kans heeft bestaan dat balkons spontaan los zouden laten? Hoe groot is dat risico geweest?
Het gebrek aan de balkons in Breda is aan het licht gekomen bij een technische inspectie die de woningcorporatie WonenBreburg bij al haar woongebouwen één keer per drie jaar uitvoert. Met deze inspecties geeft de corporatie invulling aan haar zorgplicht om te waarborgen dat haar woningen voldoen aan de voorschriften van het Bouwbesluit. Nadat geconstateerd was dat de balkons niet voldeden aan het Bouwbesluit, heeft de corporatie uit voorzorg direct actie genomen. De bewoners zijn geïnformeerd dat zij hun balkons voorlopig niet mogen gebruiken en de directe omgeving onder de balkons is afgezet. De kans dat balkons daadwerkelijk zouden bezwijken, wordt klein geacht, maar de corporatie heeft het zekere voor het onzekere genomen. Naar mijn oordeel heeft de corporatie met deze aanpak de risico’s voor de bewoners en de omgeving geminimaliseerd.
Hoe beoordeelt u de risico’s waar de bewoners aan zijn blootgesteld en de manier waarop de woningcorporatie hiermee is omgegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de overeenkomsten en verschillen van deze bouwfout met de eerder geconstateerde problemen bij galerijflats?
De problemen bij galerijflats hebben vooral betrekking op de galerijvloeren van deze flats. Op galerijvloeren wordt in de winter vaak dooizout gestrooid. Het chloride dat in dit dooizout zit kan de betonwapening in de galerij aantasten en dit kan vervolgens leiden tot spontane breuk van de galerijvloer zonder waarschuwing vooraf, zoals zichtbare doorbuiging of scheurvorming.
Op balkons wordt minder dooizout gebruikt. Ook bij de balkons in Breda zijn geen verhoogde chloride-waarden geconstateerd. Het gebrek bij deze balkons is een te diepe ligging van de betonwapening waardoor de draagkracht van de balkons rekenkundig niet voldoet aan het Bouwbesluit. Bij dit gebrek, dat al vanaf de bouw (1957) aanwezig is, ligt het spontaan bezwijken van de balkons zonder waarschuwing vooraf minder in de rede.
Vielen deze balkons ook onder de verplichte inspectie, die u eerder voor galerijflats en balkons in het leven riep? Zo ja, is deze inspectie tijdig uitgevoerd? Zo nee, ziet u aanleiding om de inspectieplicht voor balkons uit te breiden?
Nee, deze balkons vielen niet onder de bedoelde onderzoeksplicht die is vastgelegd in artikel 5.11 van de Regeling Bouwbesluit (Staatscourant 2015, nr. 45221). De onderzoeksplicht is namelijk alleen van toepassing op galerijflats, terwijl de betreffende balkons onderdeel zijn van portiekflats. De onderzoeksplicht is ingevoerd naar aanleiding van het bezwijken van een galerijvloer in Leeuwarden in 2011. Bij galerijflats is sprake van een zeer urgent veiligheidsrisico dat de inzet van onderzoeksplicht (artikel 1a, derde lid, van de Woningwet) rechtvaardigt. Zoals uit mijn antwoord op vraag 4 volgt is de problematiek bij balkons anders en minder urgent. Ik zie daarom thans geen aanleiding om deze onderzoeksplicht uit te breiden. Overigens moeten ook zonder deze onderzoeksplicht gebouweigenaren er zorg voor dragen dat hun gebouwen voldoen aan het Bouwbesluit, zoals de woningcorporatie WonenBreburg heeft gedaan en kan het gemeentelijke bouw- en woningtoezicht hierop toezien en handhaven.
Hoe vorderen de verplichte inspecties van galerijflats en hoe houdt u hier toezicht op?
Het toezicht op de naleving van de onderzoeksplicht van galerijflats ligt bij de gemeente. Het interbestuurlijke toezicht op deze gemeentelijke taak ligt bij de provincie. Ik heb geen rol bij dit toezicht. Naar aanleiding van uw vraag heb ik wel navraag gedaan bij de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht (VBWTN). Het algemene beeld van de VBTWN is dat de gemeenten druk bezig zijn met deze onderzoeksplicht. Een deel van de gemeenten is al klaar en galerijen die niet voldeden zijn aangepast. Andere gemeenten zijn nog volop aan de slag om te zorgen dat alle eigenaren van galerijflats vóór 1 juli 2017 aan de onderzoekplicht voldoen zoals artikel 5.11 van de Regeling Bouwbesluit voorschrijft.
Deelt u de mening dat balkons en galerijen een potentieel extra kwetsbaar onderdeel van een bouwconstructie kunnen vormen? Zo ja, ziet u aanleiding om voor de uitvoering hiervan erkende technische oplossingen uit te werken, die door de bouwers verplicht moeten worden gebruikt?
De constructieve veiligheid van iedere bouwconstructie is van groot belang omdat bij het bezwijken sprake kan zijn van dodelijke slachtoffers. Dit gaat ook op voor balkons en galerijen. In het Bouwbesluit worden daarom eisen gesteld aan de constructieve veiligheid van bouwconstructies. Deze eisen zijn geformuleerd als prestatie-eisen, waardoor marktpartijen de vrijheid hebben om zelf een technische oplossing te kiezen die hieraan voldoet. Ik wil deze vrijheid van marktpartijen niet beperken door verplicht specifieke technische oplossingen voor te schrijven. Het is aan de ontwerper of bouwer van een bouwconstructie om te voldoen aan de prestatie-eisen en aan gemeenten (bouw- en woningtoezicht) hierop toezicht te houden.
De aankoop van een huis zonder financieringsvoorbehoud of bouwtechnische keuring |
|
Henk Nijboer (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat steeds meer huizenkopers een huis aankopen zonder financieringsvoorbehoud of bouwtechnische keuring, omdat dit door makelaars vaak als concurrerende voorwaarde bij een aankoop wordt gebruikt?
Ik ken de signalen dat consumenten vaker afzien van een financieringsvoorbehoud of een bouwkundige keuring om op populaire locaties meer kans te maken op een woning. Het kabinet heeft eerder gesteld dat het onwenselijk zou zijn als consumenten onder druk besluiten af te zien van een financieringsvoorbehoud of een bouwkundige keuring.
Of er op dit punt verschillen zijn tussen transacties die zonder en transacties die met tussenkomst van een aankoopmakelaar tot stand komen, is niet bekend. Indien er een makelaar is betrokken bij een transactie moet hij handelen in het belang van zijn opdrachtgever, zoals dat van een redelijk handelend en bekwaam makelaar mag worden verwacht. In het kader van deze verantwoordelijkheid kan hij als aankoopmakelaar adviseren of hij het wel of niet verantwoord vindt om een bod uit te brengen zonder financieringsvoorbehoud of voorbehoud voor de bouwtechnische keuring. Dat betekent dat de makelaars consumenten ook kunnen behoeden voor het nemen van onverantwoorde risico’s. De uiteindelijke beslissing om wel of niet een voorbehoud te maken in de koopovereenkomst ligt echter bij de consument.
Ziet u de risico’s van een aankoop zonder financieringsvoorbehoud of bouwtechnische keuring? Hoe beoordeelt u de risico’s die hierdoor bij huishoudens komen te liggen bij de aankoop van een woning? Deelt u de mening dat de kans van het kopen van een kat in de zak hierdoor toeneemt?
Het is gebruikelijk dat in de koopovereenkomst wordt afgesproken dat de koper een direct opeisbare boete moet betalen van 10% van de koopsom als hij de koop ontbindt. Daarnaast kan een aanvullende schadevergoeding worden geëist indien de daadwerkelijke schade voor de verkoper hoger is dan deze boete. Ook kan de koper te maken krijgen met hoge onverwachte uitgaven indien in een later stadium sprake blijkt te zijn van bouwkundige gebreken die niet toe te rekenen vallen aan de verkopende partij. Zolang de consument niet zeker weet of hij de woning kan financieren en niet zeker weet of de woning bouwkundig in orde is, is het daarom verstandig om deze ontbindende voorbehouden in de koopovereenkomst op te nemen. In de model koopovereenkomst die is opgesteld door de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM), VastgoedPRO, VBO Makelaar, de Consumentenbond en Vereniging Eigen Huis, is het financieringsvoorbehoud standaard opgenomen.
Er zijn ook situaties denkbaar waarin het niet opnemen van een financieringsvoorbehoud in de koopovereenkomst niet tot risico’s hoeft te leiden. Zo kan een koper bijvoorbeeld een woning financieren met eigen geld, de mogelijkheid hebben om een familielening aan te gaan of een schenking krijgen voor de aankoop van een woning. Wat betreft bouwtechnische risico’s geldt dat deze doorgaans minder groot zullen zijn wanneer de koper zelf de expertise heeft om een woning te beoordelen op eventuele bouwtechnische gebreken of wanneer er al een recent bouwkundig rapport beschikbaar is. Ook heeft de koper na het sluiten van de voorlopige koopovereenkomst drie dagen wettelijke bedenktijd, waarbinnen zonder opgaaf van reden van de koop kan worden afgezien, ook als er geen enkel voorbehoud is gemaakt. Het hangt dus van de individuele omstandigheden van de koper en de kwaliteit van de woning af, in hoeverre de consument een risico loopt bij een aankoop van een woning zonder voorbehoud van financiering of bouwkundige keuring.
Heeft u er zicht op hoe vaak er afgezien wordt van het financieringsvoorbehoud en/of een bouwtechnische keuring bij de aankoop van een huis?
Er zijn geen exacte cijfers beschikbaar over het aantal huizenkopers dat een huis aankoopt zonder voorbehoud van financiering of bouwkundige keuring. Op basis van een recente enquête onder NVM-makelaars kan wel een indicatie worden gegeven. Volgens NVM-makelaars die aan het onderzoek hebben meegedaan, is in de tweede helft van 2016 op landelijk niveau 12% van de woningen in hun portefeuille verkocht zonder financieringsvoorbehoud en 57% zonder voorbehoud van bouwtechnische keuring. Uit die enquête blijken er overigens wel regionale verschillen te bestaan; in de regio Amsterdam wordt 45% van de woningen volgens NVM-makelaars verkocht zonder financieringsvoorbehoud.
Ook komt uit de enquête het beeld naar voren dat het aantal aankopen waarbij geen ontbindende voorwaarden is opgenomen toeneemt; ruim de helft van de ondervraagde NVM-makelaars heeft de indruk dat het aantal kooptransacties zonder financieringsvoorbehoud toeneemt en ruim een kwart heeft het beeld dat het aantal transacties zonder voorbehoud van bouwtechnische keuring is toegenomen.
Verhoudt het afzien van een bouwtechnische keuring omwille van het kunnen meebieden op een huis zich wel tot de onderzoeksplicht van de koper? Zijn beide wel verenigbaar?
De koper dient zich er in het kader van zijn onderzoeksplicht van te vergewissen dat de staat van de woning voldoet aan wat daarover in de koopovereenkomst wordt afgesproken en wat redelijkerwijs verwacht mag worden gezien de aard van de woning en de mededelingen daarover van de verkoper. Het is echter aan de koper zelf om te bepalen hoe hij deze onderzoeksplicht invult en of hij aanvullend bouwkundig onderzoek nodig acht. Indien de koper twijfelt aan de staat van de woning ligt het op zijn weg om de verkoper om meer informatie te vragen en/of om nader (bouwkundig) onderzoek te doen. Voor gebreken die op het moment van het sluiten van de overeenkomst bij de koper bekend waren of redelijkerwijs bij hem bekend konden zijn, kan de verkoper niet aansprakelijk worden gehouden.
Deelt u de mening van het Financieel Stabiliteitscomité dat de aankoop van een huis zonder financieringsvoorbehoud of een bouwkundige keuring kan bijdragen aan oververhitting op de huizenmarkt?
Volgens het Financieel Stabiliteitscomité (FSC) kunnen het kopen van een woning zonder financieringsvoorbehoud of bouwkundige keuring, indicatoren zijn dat sprake is van oververhitting op de woningmarkt. Het FSC lijkt hier dus te wijzen op een omgekeerd verband: oververhitting op de huizenmarkt zou kunnen leiden tot het afzien van een financieringsvoorbehoud bij de aankoop van een woning. Ik deel deze zorg van het FSC. In sommige regio’s stijgen de woningprijzen snel en staan woningen kort te koop. Hierdoor kunnen consumenten zich onder druk gezet voelen om zeer snel te beslissen en het financieringsvoorbehoud of de bouwkundige keuring achterwege te laten om in aanmerking te komen voor een woning.
Het FSC heeft aangegeven het nuttig te vinden dat een nadere analyse plaatsvindt van het biedingsproces bij de aankoop van woningen en daarbij de rol van bijvoorbeeld taxateurs en makelaars.
Deelt u de mening dat bij een dergelijke grote financiële beslissing omwille van consumentenbescherming deze voorwaarden niet als concurrerend element moeten worden ingezet?
Vanuit consumentenbescherming vind ik het onwenselijk dat kopers in een oververhitte markt voorbehouden laten vallen in situaties waarin de koper niet zeker weet of hij de woning kan financieren en niet zeker weet of de woning bouwkundig in orde is. Tegelijkertijd constateer ik dat er situaties mogelijk zijn waarin het bieden zonder voorbehouden in principe geen risico’s voor de koper met zich meebrengt en wel zekerheden aan de verkoper kan bieden.
Welke mogelijkheden ziet u om het aankopen van een huis zonder financieringsvoorbehoud of bouwkundige keuring tegen te gaan? Bent u de bereid met de Nederlandse Vereniging van Makelaars en Taxateurs (NVM) af te spreken deze onwenselijke concurrentie op voorwaarden te stoppen?
Ik heb de brancheorganisaties NVM en VBO erop gewezen dat ik groot belang hecht aan een degelijke advisering over de risico’s bij het bieden zonder voorbehouden. Dit betekent mijns inziens dat makelaars negatief zouden moeten adviseren ten aanzien van het afzien van dergelijke voorbehouden als dit tot risico’s voor de consument leidt. De NVM en VBO hebben bevestigd dat een aankoopmakelaar zijn opdrachtgever sterk zal afraden om zonder voorbehoud van financiering of bouwkundige keuring een bod uit te brengen indien dat niet verantwoord is.
Het is niet mogelijk om via de brancheorganisaties dekkende afspraken te maken over het afzien van voorbehouden omdat niet alle transacties begeleid worden door een makelaar en niet alle makelaars aangesloten zijn bij een branchevereniging. Ook ligt het niet voor de hand om de mate van contractvrijheid tussen kopers en verkopers in te perken via afspraken met brancheverenigingen.
Ik constateer echter dat er signalen zijn dat het aantal transacties zonder financieringsvoorbehoud of bouwtechnische keuring toeneemt. Dit kan betekenen dat de risico’s voor consumenten toenemen. Ik vind het zeer onwenselijk als consumenten onder druk onverantwoorde risico’s nemen. Op dit moment is op basis van de huidige cijfers en kennis niet vast te stellen in hoeveel gevallen biedingen zonder voorbehouden tot problemen leiden en of een wettelijk voorbehoud van financiering en/of bouwkundige keuring hier een goede oplossing voor zou bieden. Het kabinet gaat daarom onderzoek verrichten naar de omvang van deze problematiek en zal aan de hand van de uitkomsten vervolgstappen overwegen.
Deelt u de mening dat wanneer de NVM niet in actie komt, bij wet moet worden afgedwongen dat het financieringsvoorbehoud en de bouwtechnische keuring niet als concurrerende voorwaarde mogen worden gebruikt bij de verkoop van een huis?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Help, ik woon nog thuis’ |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht in de Telegraaf van 6 maart 2017 «Help, ik woon nog thuis»?
Ja.
In hoeverre blijven jonge starters met het huidige sociale stelsel gemotiveerd om iets voor zichzelf op te bouwen als zij geen vast contract kunnen krijgen, waardoor zij geen huis kunnen vinden en genoodzaakt zijn bij hun ouders te blijven wonen?
Het zou inderdaad zorgelijk zijn als starters geen vast contract zouden kunnen krijgen. Uit onderzoek blijkt echter dat jongeren die starten in een flexibel dienstverband relatief vaak binnen een aantal jaren doorstromen naar vaste contracten.1, 2, 3 Een flexibele start hoeft dus niet te betekenen dat een vast contract, met de sociaal-maatschappelijke voordelen die daarbij horen, onbereikbaar is. Verder merk ik op dat met de Wet werk en zekerheid (Wwz) onder meer beoogd is onnodig gebruik van flexibele contracten tegen te gaan en de doorstroom naar een vast contract te bevorderen.
Welk perspectief kunt u deze boemerang-generatie bieden, oftewel wat doet u precies om te voorkomen dat een hele generatie starters op dit moment geen vast contract kan krijgen, daardoor geen huis kan vinden en daardoor genoodzaakt is terug bij de ouders in te trekken?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt het niet eens tijd dat geaccepteerd wordt dat we te maken hebben met een veranderende wereld, waarin ons sociaal zekerheidsstelsel te ingewikkeld is geworden en daarnaast duidelijk tekort schiet, in dit geval op het gebied van de jongeren, met het beleid waarin coûte que coûte vastgehouden wordt aan de utopie van vaste contracten, terwijl dit niet haalbaar is en de subsidiëring van de huurmarkt en de fiscale subsidiëring van koopwoningen ervoor zorgt dat er veel te weinig betaalbare huizen zijn voor eenpersoons huishoudens? Zo nee, waarom niet?
Ik kan me niet vinden in de stelling dat het «niet haalbaar is» om vast te houden aan vaste contracten. Het vaste contract is – ook in Nederland – nog steeds de norm. De tendens om steeds vaker (onnodig) gebruik te maken van flexibele contracten was dan ook een belangrijke reden voor de invoering van de Wwz. Uit internationaal vergelijkend onderzoek blijkt ook dat een grote flexibele schil geen economische noodzakelijkheid is. Landen als Denemarken, Noorwegen, België en het Verenigd Koninkrijk laten zien dat een klein aandeel flexibele contracten goed samengaat met een moderne economie.
In hoeverre deelt u de mening dat een basisinkomen er voor zou kunnen zorgen dat deze jonge generatie weer perspectief krijgt op een toekomst, waarin het basisinkomen een springplank zou kunnen zijn voor deze mensen om hun leven op te bouwen?
Zoals ik de heer Klein in de schriftelijke reactie op zijn initiatiefnota4 en in het notaoverleg van 19 september jl. heb laten weten, is het kabinet geen voorstander van het onvoorwaardelijk basisinkomen als vorm van inkomensondersteuning omdat het geen realistische en economisch haalbare optie is. Bij een hoog basisinkomen wordt werken onaantrekkelijk en bij een laag basisinkomen blijft aanvullende inkomensondersteuning nodig.
De berichtgeving dat in Groningen nog steeds niet aardbevingsbestendig wordt gebouwd |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kamp: aardbevingsbestendig bouwen hoeft niet» in Cobouw 28 februari en «waarom er nog altijd geen aardbevingsnorm in Bouwbesluit staat?» in Cobouw 1 maart?
Ja.
Deelt u de mening dat alle bewoners van Groningen veilig moeten kunnen wonen? Wat vindt u ervan dat er nog steeds huizen en andere gebouwen in Groningen worden gebouwd zonder dat zij voldoen aan de aardbevingsnormen?
Ja, ik deel de mening dat alle bewoners van Groningen veilig moeten kunnen wonen. Verwacht mag worden dat professionele bouwbedrijven op de hoogte zijn van de aardbevingsproblematiek in Groningen en dat er voor nieuwbouw specifiek ontwerpregels zijn vastgelegd in Nederlandse Praktijk Richtlijn 9998 (NPR). Hoewel de NPR nog niet is voorgeschreven in de Regeling Bouwbesluit, vind ik dat bouwbedrijven hun verantwoordelijkheid moeten nemen richting de toekomstige gebruikers van de gebouwen. Zeker in het kerngebied zou de NPR toegepast moeten worden door bouwbedrijven.
Hoe kan het dat de Nationale Prakrijk Richtlijn (NPR) nog steeds niet opgenomen is in het Bouwbesluit waardoor de normen ook wettelijk afdwingbaar zijn? Bent u van plan om dat alsnog te doen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, hoe waarborgt u dan dat nieuwe huizen en gebouwen in Groningen veilig zijn?
Waar de publiekrechtelijke verankering van de NPR voor nieuwbouw via het Bouwbesluit goed past bij de verantwoordelijkheid van de overheid om veilige bouw te borgen, heeft dit ook een ongewenst bijeffect. Zonder aanvullende maatregelen kan de onwenselijke situatie ontstaan dat een initiatiefnemer zelf de meerkosten moet dragen. Deze onzekerheid creëert een drempel voor nieuwbouw in de regio Groningen. De regio zou hiermee in een nadelige positie worden geplaatst ten opzichte van andere regio's. Ik vind dat voorkomen moet worden dat de (redelijke) meerkosten terecht komen bij initiatiefnemers en ook dat de nieuwbouw in Groningen stil komt te liggen.
Om zo spoedig mogelijk te komen tot een lange termijn oplossing voor de vergoeding van de meerkosten verken ik de mogelijkheden van regelgeving om te zorgen dat de redelijke meerkosten voor rekening blijven komen van NAM. De NPR zal worden aangewezen in de bouwregelgeving, zodra hierover duidelijkheid bestaat. De uitkomst van de verkenning wordt voor eind 2017 verwacht.
Klopt de uitspraak van de Nationaal Coördinator Groningen, de heer Alders, dat de NPR nog steeds niet wettelijk verankerd is omdat initiatiefnemers van bouwprojecten dan risico lopen dat ze de hogere bouwkosten niet meer kunnen verhalen op de NAM? Waarom wordt dit boven de veiligheid van de nieuwe bewoners van de woningen gesteld? En wat doet u eraan om ervoor te zorgen dat de meerkostenregeling wél zorgt voor een goede verevening van de extra kosten van aardbevingsbestendig bouwen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel woningen en andere gebouwen zijn sinds het bestaan van de NPR gebouwd zonder gebruik te maken van de normen voor aardbevingsbestendig bouwen? Bij wie ligt de aansprakelijkheid mocht er wat met een van deze panden ten gevolge van aardbevingen gebeuren?
De toepassing van de NPR is niet verplicht. Daarom kan niet worden uitgesloten dat er gebouwen zijn waarbij de NPR niet is betrokken. Er zijn geen exacte inzichten in aantallen. Op basis van het gebruik van de Nieuwbouwregeling van NAM is mijn beeld wel dat het niet toepassen van de NPR vooral speelt buiten de 0,1g PGA contour. De constructieve maatregelen nemen op basis van de NPR af naarmate de afstand tot het kerngebied toeneemt.
Als gebouwen mogelijk een verhoogd risico vormen vanwege aardbevingen, worden deze gebouwen op basis van de versterkingsprioritering van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) geïnspecteerd en beoordeeld. Dit geldt ook voor panden waarbij de NPR niet betrokken is in het ontwerpproces.
In gevallen waar schade veroorzaakt is door beweging van de bodem die het gevolg is van gaswinning, is de risicoaansprakelijkheid van NAM van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek het uitgangspunt, waarbij de rechter op basis van de omstandigheden van het geval zal oordelen over de omvang van de schadevergoedingsplicht.