De Amsterdamse voorrangsregeling op woningen voor docenten, die nog altijd onvoldoende merkbaar is voor onderwijspersoneel dat daar werkt |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hoe beoordeelt u het bericht dat een van de middelen die Amsterdam inzet tegen het lerarentekort leerkrachten voorrang geven op een woning is, maar dat onderwijspersoneel dat in die stad werkzaam is, in veel gevallen onvoldoende ervan merkt doordat de vraag naar woningen groter is dan het aanbod?1
Amsterdam heeft sinds 2020 99 sociale en 29 middeldure huurwoningen met voorrang aan leraren toegekend.2, 3 De gemeente ziet dat door het toewijzen van woningen leraren in Amsterdam gaan en blijven werken. Dit neemt niet weg dat er een schaarste is aan betaalbare woningen. Ook in Amsterdam concurreren leraren met andere groepen die hard een woning nodig hebben. Het is daarom van groot belang dat er voldoende betaalbare woningen bijgebouwd worden en dat de bestaande huurwoningen betaalbaar blijven.
Ziet u in de landelijke regelgeving belemmeringen die de effectiviteit van zo’n gemeentelijke voorrangsregeling in de weg staan, die u gaat wegnemen? Zo ja, wanneer kunnen wij deze tegemoetzien? Zo neen, waarom niet?
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) zet zich op verschillende manieren in om de schaarste aan betaalbare woningen tegen te gaan. Dit doet hij onder meer door de regionale woningbouwdeals die het afgelopen jaar gesloten zijn. In de Metropool Regio Amsterdam is bijvoorbeeld afgesproken dat 175.000 woningen worden bijgebouwd tot en met 2030. 65% van die woningen moet bestaan uit betaalbare woningen, huur en koop.4
Momenteel is er een situatie van schaarste en moeten de beschikbare betaalbare woningen verdeeld worden. Om gemeenten hierbij meer mogelijkheden te geven, wijzigt de Minister voor VRO de Huisvestingswet 2014. Deze wijziging is onlangs behandeld en aangenomen in uw Kamer en ligt inmiddels voor in de Eerste Kamer. Gemeenten krijgen hierdoor de mogelijkheid om maximaal vijftig procent van de vrijkomende betaalbare huurwoningen toe te wijzen, bijvoorbeeld aan vitale beroepsgroepen zoals leerkrachten. Het is aan de gemeenten om de belangen tussen de verschillende groepen woningzoekenden goed te wegen bij het maken van beleid.
Ziet u andere mogelijkheden om het lokale lerarentekort tegen te gaan in gebieden waar de nood het hoogst is, nu uit uw correctie op vraag 2 in het Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap blijkt dat de reële «loonstijging» voor leraren in 2022 in het vo slechts-5% bedroeg, wat de aantrekkelijkheid van het lerarenberoep alleen maar naar beneden drukt?2
In december hebben de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik uw Kamer een brief gestuurd met onze lerarenstrategie.6 Onderdeel daarvan is het versterken van de regionale samenwerking. Dit omdat de omvang van de tekorten per regio en per sector verschilt, de problematiek het niveau van de individuele besturen overstijgt en de aanpak vraagt om solidariteit in plaats van concurrentie. In april 2022 is het Onderwijsakkoord gesloten met de sociale partners. Hierin zijn afspraken gemaakt om structureel 1, 5 miljard euro te investeren in het funderend onderwijs. Naast geld voor een hoger loon in het po en voor de aanpak van de werkdruk in het vo, is ook geld beschikbaar gesteld voor een arbeidsmarkttoelage. Hiermee stimuleren wij dat leraren, schoolleiders en ondersteuners op scholen met veel kwetsbare leerlingen gaan en blijven werken. Deze scholen staan veelal in de grote steden. In het primair onderwijs zijn de tekorten het hoogst in de G5.7 Daarom hebben we daar sinds 2020 per stad een convenant8 gesloten met specifieke afspraken passend bij de stad.
Het bericht ‘Woningcorporatiebazen privé actief als vastgoedbelegger, sector scherpt integriteitscode aan’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Woningcorporatiebazen privé actief als vastgoedbelegger, sector scherpt integriteitscode aan»?1
Ja.
Kunt u toelichten of er, naar aanleiding van dit bericht, verder onderzoek gaat plaatsvinden naar functionarissen van woningcorporaties die ook beleggen in de particuliere huursector?
Het is in eerste instantie aan de corporaties zelf, en in het bijzonder de Raden van Commissarissen (RvC) om de casussen die in het onderzoek van Nieuwsuur naar voren zijn gebracht verder te onderzoeken. De Autoriteit woningcorporaties (Aw) heeft in haar rol als extern toezichthouder de casussen die naar voren zijn gekomen ook tegen het licht gehouden en hierover met de betreffende corporaties gesproken. Inmiddels heeft een aantal functionarissen zelf de conclusies uit het onderzoek van Nieuwsuur getrokken door zich terug te trekken uit hun functie of door hun vastgoedpositie te (gaan) verkopen. De Aw beoordeelt of de RvC daar waar nodig passende maatregelen neemt. Wanneer deze uitblijven kan de Aw gebruik maken van de interventies die haar ter beschikking staan.
Deelt u de mening dat er hier geen sprake is van een incident? Waarom wel, waarom niet?
Uit het onderzoek van Nieuwsuur komt naar voren dat bij tientallen topfunctionarissen (bestuurders en commissarissen) sprake is van vastgoedbezit. Gezien dit aantal gaat het om meer dan een incident.
Kunt u reflecteren op deze berichtgeving in relatie tot de sleutelrol die u de woningcorporaties de komende tijd wilt geven in de aanpak van het woningtekort?
Wanneer er sprake is van (de schijn van) belangenverstrengeling of wanneer topfunctionarissen bij woningcorporaties zich niet gedragen als goed verhuurder, dan schaadt dit naar mijn mening inderdaad de integriteit van de corporatiesector.
Het gaat er wat mij betreft om dat topfunctionarissen opereren vanuit een juiste houding, dat wil zeggen rekening houdend met het maatschappelijke karakter van de corporatie en met oog voor hun voorbeeldfunctie. Verder is het van belang dat topfunctionarissen elkaar daar op aanspreken. Dit is primair aan de sector zelf, en in dat licht ben ik tevreden met de aangekondigde aanscherping van de governancecode van Aedes en de Vereniging van Toezichthouders in Woningcorporaties (VTW), waarbij voor het verhuren van woningen met een rendementsdoelstelling als uitgangspunt geldt: «Nee, tenzij». Dit is een streng uitgangspunt, dat er in de praktijk naar verwachting toe zal leiden dat er minder topfunctionarissen met een eigen commerciële vastgoedportefeuille bij woningcorporaties werkzaam zullen zijn.
Kunt u uiteenzetten waar de integriteitscode van de sector betrekking op heeft, gelet op het feit dat het niet specifiek ingaat op privébezit van vastgoed?
De governancecode is openbaar te raadplegen en door de sector opgesteld aan de hand van vijf principes; er worden waarden en normen gehanteerd die passen bij de maatschappelijke opdracht, er wordt actief verantwoording afgelegd, het bestuur en de Raad van Commissarissen (RvC) zijn geschikt voor hun taak, de dialoog met belanghebbenden wordt aangegaan en de risico’s worden beheerst.
De aanscherping van de governancecode formuleert een scherp uitgangspunt, namelijk «Nee, tenzij». Het uitgangspunt door aanpassing van de code wordt dus dat topfunctionarissen bij woningcorporaties in principe geen eigen commercieel vastgoed bezitten, tenzij dit heel goed uitlegbaar is en er waarborgen zijn dat (de schijn van) belangenverstrengeling wordt voorkomen.
Deelt u de mening dat de integriteitscode vernieuwd dient te worden om deze ongewenste situaties te voorkomen?
Ik ondersteun de aanscherping van de governancecode door Aedes en VTW. De verantwoordelijkheid voor de inhoud ligt bij Aedes en VTW.
In hoeverre hebben deze functionarissen hun positie binnen de corporatie kunnen gebruiken om zichzelf te verrijken, door middel van voorkennis, om een huis te kopen en de waarden deze huizen te vergroten?
Een dergelijk relatie is niet aangetoond en zal in de regel ook lastig aan te tonen zijn. Daarom gaat het ook om het voorkomen van de schijn van belangenverstrengeling en niet om het aantonen van daadwerkelijke verrijking of botsende belangen.
Deelt u de mening dat dit een zeer onwenselijke situatie is, gelet op het feit dat het hier een maatschappelijke sector betreft, die maatschappelijke opdrachten vervult en waarbij de functionarissen een voorbeeldfunctie hebben voor de hele huursector?
Belangenverstrengeling (of de schijn daarvan) moet te allen tijde worden voorkomen. Van topfunctionarissen van woningcorporaties, zowel bestuurders als commissarissen, mag worden verwacht dat zij de sensitiviteit hebben dat commerciële verhuur door henzelf snel kan leiden tot verstrengeling met het belang van de woningcorporatie, ook al is de verhuur niet expliciet door wet- en regelgeving verboden.
Bovendien hebben topfunctionarissen bij woningcorporaties een voorbeeldfunctie. Dat houdt ook in dat, voor zover zij eigenaar zijn van een eigen vastgoedportefeuille waarvan is vastgesteld dat deze niet in strijd is met de belangen van de woningcorporatie, zij geen onredelijke huurprijzen vragen en zich te allen tijde als goed verhuurder gedragen.
Bent u van mening dat er sprake is van botsende belangen? Waarom wel, waarom niet?
Er kan sprake zijn van botsende belangen, maar of deze zich in de praktijk daadwerkelijk hebben voorgedaan kan ik niet beoordelen. Het gaat daarom, zoals ik ook op heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 7, om het voorkomen van de schijn van belangenverstrengeling. Met de woningcorporaties waarover signalen bekend zijn, is de Aw in gesprek over het vastgoedbezit van bestuurders en commissarissen.
Hoe kan het dat de Autoriteit woningcorporaties, die toezicht moet houden op de sector, onvoldoende op de hoogte blijkt te zijn? Waarom wisten ook de koepels hier niks van?
De Aw stelt bij de beoordeling van aankomende bestuurders en commissarissen vragen over mogelijke deelbelangen van de kandidaat, over de verwevenheid met andere leden van de RvC en/of bestuur en over de onverenigbaarheid met (neven)functies van de kandidaat. Ook wordt gevraagd naar beheersmaatregelen die de RvC treft om mogelijke (schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen, beëindigen of beheersen. De vragen zijn bewust open geformuleerd om te voorkomen dat door het specifiek noemen van het ene mogelijke deelbelang, andere deelbelangen onderbelicht worden.
Ondanks dat niet expliciet naar vastgoed wordt gevraagd mag van (beoogde) topfunctionarissen bij woningcorporaties worden verwacht dat zij begrijpen dat het hebben van eigen commercieel vastgoed een belang is dat kan botsen met het corporatiebelang. De functionarissen die dit niet hebben gemeld zijn hierin tekortgeschoten.
Gaat er een evaluatie plaatsvinden naar het functioneren van de Autoriteit woningcorporaties in deze casus?
De Aw heeft de casussen die naar voren zijn gekomen zelf ook tegen het licht gehouden en hierover met de betreffende corporaties gesproken. Inmiddels heeft een aantal functionarissen zelf de conclusies uit het onderzoek van Nieuwsuur getrokken door zich terug te trekken uit hun functie of door hun vastgoedpositie te (gaan) verkopen. De Aw beoordeelt of de RvC daar waar nodig passende maatregelen neemt. Wanneer deze uitblijven kan de Aw gebruik maken van de interventies die haar ter beschikking staan.
Ten aanzien van het voorkomen van soortgelijke problematiek in de toekomst is de Aw als extern toezichthouder van mening dat de acties en maatregelen die de sector zelf in reactie op het onderzoek van Nieuwsuur neemt voldoende vertrouwen bieden. Dit past bij de principle-based uitgangspunten in de recent herziene Woningwet en het risicogericht toezicht door de Aw hierop. Hierbij ligt de focus op het bredere belang van stevig intern toezicht bij woningcorporaties om (de schijn van) belangenverstrengeling en niet-integer handelen te voorkomen. De Aw zal de komende tijd die acties blijven monitoren, maar ziet gegeven de reactie vanuit de sector vooralsnog geen reden om zelf aanvullende maatregelen te nemen. Ik ondersteun deze lijn.
Welke mogelijkheden heeft u om te voorkomen dat ook maar de schijn van belangenverstrengeling wordt gewekt door functionarissen van de woningcorporaties?
Ik verwacht dat, met de aanscherping van de governancecode van Aedes en VTW, het risico op situaties als de onderhavige sterk wordt beperkt. Daarnaast onderzoekt de Aw de verschillende signalen en zal de Aw de uitvoering van de acties die de sector neemt ook blijven monitoren.
Op welke manier is het wel mogelijk voor een functionaris van een woningcorporatie om vastgoed in bezit te hebben voor de verhuur? Aan welke voorwaarden moet dan worden voldaan?
Ja.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Het bericht ‘Canadese vastgoedbelegger zet duizenden Nederlandse huurhuizen te koop’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht; «Canadese vastgoedbelegger zet duizenden Nederlandse huurhuizen te koop» in het Financieel Dagblad d.d. van 26 juni jongstleden?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Naar aanleiding van het bericht in het Financieel Dagblad heeft ERES REIT, de Canadese vastgoedbelegger waaraan wordt gerefereerd, een bericht naar buiten gebracht waarin zij heeft aangeven een strategic review te laten doen2. Volgens het bericht moet de strategic review nog worden afgerond en er wordt aangegeven dat er op voorhand geen uitspraken kunnen worden gedaan of, in hoeverre en op welke termijn dit mogelijk zou kunnen leiden tot enige transactie met ERES. Gegeven het feit dat deze investeerder alleen een onderzoek laat doen en er (nog) geen besluit is genomen, kan ik alleen melden dat ik deze ontwikkeling volg.
Wat vindt u van de volgende uitspraak van stadsgeograaf Cody Hochstenbach; «Wat deze ontwikkeling wat mij betreft vooral laat zien: als je betaalbaar huren mogelijk wil maken zonder afhankelijk te zijn van beleggers die zich laten leiden door de grillen van de markt, dan moet je zorgen voor volkshuisvestelijke alternatieven»?
Betaalbaar wonen is belangrijk voor ons allemaal. Met het programma betaalbaar wonen laat ik zien dat dit een speerpunt van mijn beleid is. Betaalbaar wonen in de sociale huursector wordt voor een groot deel mogelijk gemaakt door woningcorporaties. Institutionele investeerders leggen zich meer toe op het huisvesten van middeninkomens in middenhuur. Om te zorgen voor voldoende betaalbare woningen zijn zowel woningcorporaties als marktpartijen nodig. De financiële positie van corporaties laat zien dat er ook kapitaal van marktpartijen nodig is om het gewenste aantal betaalbare huurwoningen te realiseren. Het gaat er uiteindelijk niet om wie de eigenaar is, iedere huurder heeft het recht op een kwalitatief goede woningen tegen een redelijke prijs. Om dat te borgen heb ik recent het wetsvoorstel betaalbare huur ondanks de demissionaire status van het Kabinet, ter advisering naar de Raad van State gestuurd.
Bent u het eens met de stelling dat dat maatregelen tegen beleggers goed zijn, mits er tegelijk ook gezorgd wordt voor volkshuisvestelijke alternatieven?
De maatregelen die afgelopen tijd zijn genomen (zoals de differentiatie van de overdrachtsbelasting en het wetsvoorstel betaalbare huur) zijn niet enkel gericht tegen beleggers. Het zijn maatregelen die leiden tot een ander evenwicht tussen bijvoorbeeld starters en beleggers.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is er kapitaal vanuit marktpartijen nodig die willen investeren in nieuwbouw om mensen betaalbaar te huisvesten. Ik ben van mening dat investeren in woningen mogelijk is, zeker wanneer dat beleggers zijn die voor de lange termijn willen investeren en genoegen nemen met een acceptabel rendement door redelijke huurprijzen te hanteren.
Bent u het eens met de stelling dat dit het moment is om huurders niet meer afhankelijk te laten maken van beleggers en te zorgen voor betaalbare huren door klaar te staan met volkshuisvestelijke alternatieven die goed zijn voor huurders? Zo ja, met welke volkshuisvestelijke alternatieven gaat u komen om onder andere toekomstige verkopen van huurwoningen van beleggers over te (laten) nemen en voldoende huuraanbod te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangeven in het antwoord op de vragen 3 en 4 ben ik van mening dat er én corporaties én beleggers nodig zijn voor de nieuwbouwopgave als het gaat om betaalbare woningen. De financiële positie van corporaties laat zien dat er ook kapitaal van marktpartijen nodig is om het gewenste aantal betaalbare huurwoningen te realiseren. Vanuit het wetsvoorstel betaalbare huur heb ik de afspraak met institutionele investeerders en ontwikkelaars gemaakt dat zij zich committeren om zich in te spannen om 50.000 middenhuurwoningen tot 2030 te realiseren. Hiermee laten investeerders zien dat zij ook zelf in betaalbare huurwoningen willen investeren.
Kunt u ook reflecteren op de volgende uitspraak van de heer Hochstenbach; «Het reguleren van de huren en tegelijkertijd hopen dat beleggers met winstmotieven onverstoord door blijven bouwen en exploiteren, zorgt onvermijdelijk ergens voor een knelpunt»?
In algemene zin kan ik de uitspraak van de heer Hochstenbach volgen. De gevolgen van het wetsvoorstel betaalbare huur zal zijn dat in sommige gevallen het realiseren van middenhuur minder rendabel kan worden. Daarom heb ik heb ik gezocht naar een goede balans in het wetsvoorstel betaalbare huur tussen enerzijds het meer betaalbaar maken van huren voor middeninkomens en anderzijds door het aantrekkelijk te houden om te investeren in middenhuur.
Bent u het eens met de stelling dat dat deze verkoop aantoont dat u veel meer dan nu het geval is, moet inzetten op woningcorporaties en wooncoöperaties omdat ze geen winstoogmerk hebben en er daardoor niet alleen meer gebouwd kan worden maar ook betaalbaarder verhuurd wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee dat ben ik niet, het gaat uiteindelijk, zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven om een kwalitatief goede woning tegen een redelijke prijs. De eigendomssituatie is daarbij niet bepalend en hoort dat ook niet te zijn, hetzelfde doel kan beter worden bereikt door middel van wet- en regelgeving, zoals met het wetsvoorstel betaalbare huur.
Bent u bereid te bezien of en hoe deze woningen weer publiek kunnen worden?
Bij de beantwoording van deze vraag ga ik er vanuit dat met «publiek» wordt bedoeld het eigendom van woningen bij een woningcorporatie, dit gezien vraag 9 gaat over de mogelijke rol van gemeenten. Woningcorporaties zijn private partijen die hun eigen vastgoedstrategie bepalen. Het is dan ook aan de corporaties om te bepalen of zij bepaalde woningen aan hun voorraad willen en kunnen toevoegen daarnaast is, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 7, de eigendomssituatie niet relevant.
Bent u bereid te bezien of de sociale huurwoningen van deze belegger in handen kunnen worden gebracht van de gemeenten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 doet ERES REIT een intern onderzoek en is er nog geen besluit genomen over hetgeen zij met hun woningportefeuille willen doen.
Bent u bereid om samen met Aedes het gesprek met deze belegger aan te gaan om te bezien of deze woningen in handen van corporaties gebracht kunnen worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 4 en 8 gaat het niet om de eigendomssituatie en is het aan corporaties zelf om te bepalen of zij vastgoed willen overnemen. Ik zal Aedes op de hoogte stellen van de door uw Kamer gestelde vragen en mijn antwoorden, het is dan aan de corporaties zelf om al dan niet verdere stappen te nemen.
Wat vindt u ervan dat huurwoningen in Nederland worden verkocht om daarmee kapitaal op te halen voor investeringen in het buitenland, omdat de huidige rente hoger is dan in de voorgaande periode?
Ik vind het belangrijk dat er voldoende betaalbare woningen beschikbaar zijn. Verkoop van woningen leidt in beginsel niet tot een kleinere woningvoorraad. Het is de vraag waar de te verkopen woningen terechtkomen. Als woningen ook aan particulieren worden verkocht kan dat ook bijvoorbeeld starters of mensen met een middeninkomen aan een woning helpen, dan is dat positief.
Bent u het met de stelling eens dat deze verkoop en/of toekomstige verkopen een mogelijkheid bieden om private huurwoningen die voorheen sociaal verhuurd werden, terug te brengen in het sociale segment, waardoor de enorme wachtlijsten kunnen worden teruggebracht?
Het gaat bij de bepaling van de huurprijs om de kwaliteit van de woning. Soms kunnen woningen, na mutatie, uit het sociale segment verdwijnen omdat de huurprijs omhoog gebracht mag worden. Tegelijkertijd zijn er ook woningen die nu in het middenhuursegment vallen, of daarboven, als gevolg van de invoering van de wet betaalbare huur na mutatie in het sociale segment (terug)komen. Ik vind de kwaliteit van de woning daarbij leidend.
Bent u het met de stelling eens dat beleggers een aantal nieuwe maatregelen, dat grondrechten van huurders beter moet beschermen, misbruiken om de verkoop van hun woningen te legitimeren terwijl andere factoren zoals de rentestand een veel grotere rol spelen?
Beleggers kunnen vanwege meerdere redenen ervoor kiezen om hun woningen te verkopen. Veelal zullen daar bedrijfseconomische motieven aan ten grondslag liggen. De gestegen rente kan inderdaad van invloed zijn op de vraag of het voor een belegger nog rendabel is om een woning te verhuren.
Bent u het met de stelling eens dat beleggers zodra er tegenwind is geen betrouwbare partner zijn in het oplossen van de wooncrisis? Zo nee, waarom niet?
Beleggers zien zich geconfronteerd met de huidige marktomstandigheden, zoals de gestegen rente en bouwkosten. Dat betekent dat het rondrekenen van projecten lastiger dan een paar jaar terug zal zijn. Met alle maatregelen die ik neem tracht ik marktpartijen, maar ook gemeenten en corporaties, aan te sporen om vaart te maken met nieuwbouw. Tegelijkertijd weten we dat het tijd kost voor partijen, zowel woningcorporaties als beleggers, zich aan te laten passen aan de huidige marktomstandigheden.
Bent u het met de stelling eens dat beleggers, die op zoek zijn naar maximaal rendement door bijvoorbeeld (extreem) hoge huurverhogingen door te voeren, beleid voeren dat haaks staat op het fundamenteel mensenrecht op behoorlijke huisvesting?
Extreme huurstijgingen vind ik niet wenselijk. Daarom wil ik naar aanleiding van de evaluatie van de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten de jaarlijkse maximale huurprijsstijging in de vrije sector tot en met 2027 maximeren.
Bent u het met de stelling eens dat deze verkoop en deze belegger het zoveelste voorbeeld zijn dat je wonen niet aan de markt kunt overlaten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In voorgaande antwoorden heb ik reeds aangegeven dat we zowel marktpartijen, als gemeenten en corporaties hard nodig hebben voor het oplossen van het nieuwbouwtekort.
Kunt u bij benadering aangeven hoeveel brutowinst afkomstig van huurders en eventuele toekomstige eigenaar-bewoners uit Nederland nu naar het buitenland gaat, wetende dat dit geld door woningcorporaties en wooncoöperaties in Nederland geherinvesteerd zou worden?
In heb geen inzicht in de geldstromen tussen Nederlandse dochterondernemingen en de betreffende buitenlandse moederbedrijven. Los daarvan kunnen verhuurders er voor kiezen om te investeren in het bezit bijvoorbeeld voor verbetering kwaliteit of investeringen in duurzaamheid.
Klopt het dat dit bedrijf na de aankoop van deze de huren in de vrije sector bewust enorm verhoogd heeft waaronder absurde huurprijsverhogingen in Utrecht? Zo ja, kunnen we constateren dat deze belegger ongewenst is?
In 2019 is een door ERES aangekocht woningcomplex in het nieuws gekomen vanwege schriftelijke vragen van de Utrechtse gemeenteraad3. Bewoners van het woningcomplex uit 1960 dat in 2017 is gerenoveerd kregen te maken met een huurverhoging van 7,6 procent. De gemiddelde huurstijging in Utrecht in het betreffende jaar was identiek als bij dit complex.
De net average monthly rents (AMR) stijgt bij Eres met circa 16 procent van 2018 naar 20224. In diezelfde periode is de gemiddelde vierkantemeterprijs in Nederland met circa 4 procent gestegen. Echter is de gemiddelde vierkantemeterprijs in Amsterdam en Utrecht in die periode met circa 12 procent gestegen5. ERES geeft zelf aan dat zij een lange termijn institutionele belegger zijn, met als business model het kopen van woningcomplexen die woningcorporaties dan wel andere institutionele beleggers in de verkoop zetten. ERES investeert in de woningcomplexen die zij aankoopt en behoudt deze daarmee voor de huurmarkt.
Dit laat onverlet dat ik extreme huurstijgingen niet wenselijk vindt. Daarom wil ik naar aanleiding van de evaluatie van de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten de jaarlijkse maximale huurprijsstijging in de vrije sector tot en met 2027 maximeren.
Klopt het dat dit Canadese bedrijf ook in Canada ongewenst is mede als gevolg van hoge huurverhogingen?
Ik kan niet beoordelen of de Canadese organisatie Capreit in Canada ongewenst is, waarbij ERES zelf aangeeft dat zij in Nederland een eigen entiteit heeft en zelfstandig opereert.
Eind 2020 heeft Acorn (een organisatie in Canada die opkomt voor lage- en middeninkomens) een manifest gepubliceerd tegen Capreit6. Hierin ageren zij tegen de huurverhogingen, de hoge marges, het afschuiven van onderhoud op huurders en het lage bedrag dat aan belasting wordt betaald. Ik ken de situatie in Canada onvoldoende om hier een eigen oordeel over te vellen.
Klopt het dat dit bedrijf naast het doorvoeren van hoge huurverhogingen in Canada nauwelijks belasting betaalt en slecht onderhoudt?
Zoals bij vraag 19 beschreven heeft Acorn deze kritiek geuit. Volgens Acorn heeft Capreit in de periode 2019–2022 circa 120.000 dollar belasting betaald. Het netto inkomen in die periode was volgens Acorn circa 3,5 miljard dollar. Hiervan is circa 2 miljard dollar door de waardestijging van het vastgoed7.
Ik heb geen zicht op de staat van het onderhoud van het vastgoed van Capreit.
Klopt het dat de stad Montréal het bezit aldaar van dit Canadese bedrijf wil overnemen?
Op 27 juni 2023 heeft CBC bericht dat Capreit enkele honderden woningen in Montréal wil verkopen8. Als reden wordt aangegeven dat Capreit met de opbrengst wil investeren in nieuwbouwwoningen. De stad Montreal is volgens het artikel inderdaad geïnteresseerd om die woningen te kopen.
De stad Montreal heeft reeds vastgoed van verschillende marktpartijen gekocht om de huren betaalbaar te houden. Ze zijn ook niet alleen geïnteresseerd om woningen van Capreit te kopen, maar ook van andere eigenaren. Hiervoor is de komende tien jaar 600 miljoen dollar beschikbaar gesteld.
Zijn er nog meer (grote) beleggers die op dezelfde manier opereren van opkopen, huren verhogen, niet of nauwelijks onderhoud plegen en vervolgens verkopen? Zo ja, welke en hoeveel woningen bezitten?
Hierover is mij geen data bekend.
Bent u nog steeds een groot voorstander van het binnenhalen van (grote) private partijen die in woonrechten beleggen?
De woningbouwopgave is groot. Dat maakt dat zowel corporaties, maar zeker ook marktpartijen nodig zijn om te investeren in nieuwbouw.
Heeft de verkoop van private huurwoningen in het gereguleerd segment aan de zittende huurder of andere toekomstige eigenaar-bewoner nog invloed op de verkoopdoelstelling die in de Nationale Prestatieafspraken opgenomen is, aangezien de verkoop van woningen in het gereguleerd huursegment van invloed is op de beschikbaarheid van woningen in het gereguleerd huursegment? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet en kunt u dan aangeven wanneer de verkoop van deze gereguleerde private huurwoningen wel van invloed zijn op de beschikbaarheid en dus ook op de bouwdoelstelling van sociale huurwoningen?
Verkoop van het sociale huurwoningen kan, maar hoeft niet, van invloed zijn op de beschikbaarheid in het gereguleerde segment. Dat is afhankelijk van de kwaliteit van de woningen en welke huur (maximaal) wordt gerekend bij mutatie. Er is echter geen koppeling met de Nationale prestatieafspraken omdat die afspraken zijn gemaakt met de woningcorporaties, de Nationale Prestatieafspraken bevatten daarnaast geen verkoopdoelstelling.
Bent u het met de stelling eens dat woningen van partners die in publieke handen zijn een betrouwbaarder partner is dan beleggers in het oplossen van de wooncrisis?
Ik kan het met deze stelling niet eens of oneens zijn. Zoals aangegeven hebben private investeerders ook een rol in de woningmarkt. Zo kan nieuwbouw door een institutionele belegger ervoor zorgen dat huishoudens met een iets hoger inkomen een sociale huurwoning achterlaten. De verkoop van een gereguleerde huurwoning of een middenhuur woning kan betekenen dat een jong huishouden een eerste stap kan zetten op de woningmarkt. Wel is het zo dat woningcorporaties voor de zeer lange termijn investeren en het hen ook niet is toegestaan om hun vermogen in een andere sector te investeren. Eenmaal gebouwde woningen, door bijvoorbeeld een institutionele belegger, verdwijnen echter ook bij economische tegenwind niet uit de voorraad.
Kunt u de vragen ieder afzonderlijk beantwoorden en gelieve niet te clusteren?
Ja.
Het bericht 'Woningcorporatiebazen privé actief als vastgoedbelegger, sector scherpt integriteitscode aan' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Woningcorporatiebazen privé actief als vastgoedbelegger, sector scherpt integriteitscode aan»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat corporatiebazen zelf woningen verhuren voor rendement?
Belangenverstrengeling (of de schijn daarvan) moet te allen tijde worden voorkomen. Van topfunctionarissen van woningcorporaties, zowel bestuurders als commissarissen, mag worden verwacht dat zij de sensitiviteit hebben dat commerciële verhuur door henzelf snel tot verstrengeling kan leiden met de belangen van de woningcorporatie, ook al is de verhuur niet expliciet door regelgeving verboden.
Bovendien hebben topfunctionarissen bij woningcorporaties een voorbeeldfunctie. Dat houdt ook in dat, voor zover zij eigenaar zijn van een eigen vastgoedportefeuille waarvan is vastgesteld dat deze niet in strijd zijn met de belangen van de woningcorporatie, zij geen onredelijke huurprijzen vragen en zich te allen tijde als goed verhuurder gedragen.
Wat vindt u ervan dat sommige van deze woningen op een steenworp afstand liggen van grote herstructureringsprojecten in opdracht van de corporatie waar deze bestuurders actief zijn?
Dit is onwenselijk: de kans op (de schijn van) belangenverstrengeling is dan te groot.
Wat vindt u ervan dat bij de bouw van sommige van deze woningen aannemers betrokken zijn die ook opdrachtnemer zijn van de corporatie waar deze bestuurders actief zijn?
Hiervoor geldt hetzelfde als voor de situatie in vraag 3, namelijk dat dit onwenselijk is omdat de kans op (de schijn van) belangenverstrengeling daarbij te groot is.
Hoe kan mogelijke belangenverstrengeling in dergelijke situaties beter worden voorkomen?
De sector is wat mij betreft primair zelf aan zet, omdat het belangrijk is dat integriteit en maatschappelijke sensitiviteit kwaliteiten zijn die worden geïnternaliseerd en niet extern afgedwongen. Topfunctionarissen moeten elkaar daar op aanspreken zodat, ook in die gevallen dat de regelgeving ruimte laat of onduidelijk is, beslissingen worden genomen vanuit de juiste houding.
Ik zie dat de sector dit oppakt met de aanscherping van de governancecode van Aedes en de Vereniging van Toezichthouders in Woningcorporaties (VTW). Deze aanscherping, waarbij voor het verhuren van woningen met een rendementsdoelstelling als uitgangspunt geldt «nee, tenzij», onderschrijf ik volledig. Dit is een streng uitgangspunt, dat er in de praktijk naar verwachting toe zal leiden dat er minder topfunctionarissen met een eigen commerciële vastgoedportefeuille bij woningcorporaties werkzaam zullen zijn.
De Autoriteit woningcorporaties (Aw) heeft de casussen die naar voren zijn gekomen ook tegen het licht gehouden en hierover met de betreffende corporaties gesproken. Inmiddels heeft een aantal functionarissen zelf de conclusies uit het onderzoek van Nieuwsuur getrokken door zich terug te trekken uit hun functie of door hun vastgoedpositie te (gaan) verkopen. De Aw beoordeelt of de RvC daar waar nodig passende maatregelen neemt. Wanneer deze uitblijven kan de Aw gebruik maken van de interventies die haar ter beschikking staan.
Ten aanzien van het voorkomen van soortgelijke problematiek in de toekomst is de Aw als extern toezichthouder van mening dat de acties en maatregelen die de sector zelf in reactie op het onderzoek van Nieuwsuur neemt voldoende vertrouwen bieden. Dit past bij de principle-based uitgangspunten in de recent herziene Woningwet en het risicogericht toezicht door de Aw hierop. Hierbij ligt de focus op het bredere belang van stevig intern toezicht bij woningcorporaties om (de schijn van) belangenverstrengeling en niet-integer handelen te voorkomen. De Aw zal de komende tijd die acties blijven monitoren, maar ziet gegeven de reactie vanuit de sector vooralsnog geen reden om zelf aanvullende maatregelen te nemen. Ik ondersteun deze lijn.
Deelt u de mening dat bestuurders en toezichthouders er voor de belangen van huurders zitten, dus nooit zelf voor torenhoge huren mogen verhuren of anderszins belangen mogen hebben die ook gespannen voet staan met de doelstellingen van de sociale woningbouw? Deelt u de opvatting dat voor deze mensen geen plaats is en we ze kunnen missen als kiespijn? Bent u bereid de betreffende corporaties daarop aan te spreken?
Zie hiervoor mijn antwoord op vragen 2 en 5.
Gaat u met de Autoriteit Woningcorporaties in gesprek om te kijken hoe de integriteitscode verder kan worden aangescherpt? Zo ja, kunt u de resultaten hiervan terugkoppelen?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Het bericht dat commissarissen en bestuurders bij zo'n twintig woningcorporaties privéhuizen blijken te verhuren voor persoonlijk rendement |
|
Inge van Dijk (CDA), Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het gezamenlijk onderzoek van de NOS en Nieuwsuur, waaruit blijkt dat commissarissen en bestuurders bij zo'n twintig woningcorporaties privéhuizen blijken te verhuren voor persoonlijk rendement?1
Ja.
Deelt u de mening dat bestuurders en commissarissen van woningcorporaties, gezien hun publieke functie, een voorbeeldrol hebben en dat het daarom principieel onwenselijk is dat zij vastgoed verhuren voor persoonlijk rendement?
Belangenverstrengeling (of de schijn daarvan) moet te allen tijde worden voorkomen. Van topfunctionarissen van woningcorporaties, zowel bestuurders als commissarissen, mag worden verwacht dat zij de sensitiviteit hebben dat commerciële verhuur door henzelf snel kan leiden tot (de schijn van) verstrengeling met het belang van de woningcorporatie, ook al is de verhuur op zichzelf niet expliciet door wet- en regelgeving verboden.
Dit gezegd hebbende, onderschrijf ik de aanscherping van de governancecode van Aedes en de Vereniging van Toezichthouders in Woningcorporaties (VTW), waarbij voor het verhuren van woningen met een rendementsdoelstelling als uitgangspunt geldt: «Nee, tenzij». Dit is een streng uitgangspunt, dat er in de praktijk naar verwachting toe zal leiden dat er minder topfunctionarissen met een eigen commerciële vastgoedportefeuille bij woningcorporaties werkzaam zullen zijn.
In de uitzonderlijke gevallen dat het bezit van woningen met een rendementsdoelstelling niet leidt tot strijd met de belangen van de corporatie, zal dit altijd goed uitlegbaar moeten zijn, transparant verantwoord moeten worden en mag er aantoonbaar geen sprake zijn van belangenverstrengeling. Ik verwacht van Raden van Commissarissen (RvC) dat hiervoor aandacht is en dat zij in deze uitzonderlijke gevallen hebben gezorgd voor waarborgen die belangenverstrengeling of de schijn daarvan voorkomen.
Verder hebben topfunctionarissen bij woningcorporaties een voorbeeldfunctie. Dat houdt ook in dat, voor zover zij eigenaar zijn van een eigen vastgoedportefeuille waarvan is vastgesteld dat deze niet in strijd is met de belangen van de woningcorporatie, zij geen onredelijke huurprijzen vragen en zich te allen tijde als goed verhuurder gedragen.
Deelt u de mening dat het verhuren van deze huizen voor maandbedragen die niet redelijk zijn dubbel onwenselijk is en afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de sector?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat woningcorporaties het huizenbezit van de functionarissen op dit moment niet hoeven te melden bij de Autoriteit woningcorporaties? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?
De Autoriteit woningcorporaties (Aw) stelt bij de beoordeling van aankomende bestuurders en commissarissen vragen over mogelijke deelbelangen van de kandidaat, over de verwevenheid met andere leden van de RvC en/of bestuur en over de onverenigbaarheid met (neven)functies van de kandidaat. Ook wordt gevraagd naar beheersmaatregelen die de RvC treft om mogelijke (schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen, beëindigen of beheersen. De vragen zijn bewust open geformuleerd om te voorkomen dat door het specifiek noemen van het ene mogelijke deelbelang, andere deelbelangen onderbelicht worden.
Ondanks dat niet expliciet naar vastgoed wordt gevraagd mag van (beoogde) topfunctionarissen bij woningcorporaties worden verwacht dat zij begrijpen dat het hebben van eigen commercieel vastgoed een belang is dat kan botsen met het corporatiebelang. De functionarissen die dit niet hebben gemeld zijn hierin tekortgeschoten.
Hoe is het mogelijk dat na de uitkomsten van de Parlementaire enquêtecommissie woningcorporaties in 2014 een lacune is blijven bestaan in het toezicht op het vastgoedbezit van corporatiebestuurders en de (schijn van) belangenverstrengeling die hier mogelijk uit voortvloeit?
De lessen van de Parlementaire enquêtecommissie woningcorporaties zijn vertaald met de wijziging van de Woningwet in 2015 naar strengere regelgeving op allerlei terreinen, inclusief een onafhankelijke externe toezichthouder. Regelgeving kan echter niet elke situatie voorzien. Daarom is het hebben van een juiste houding bij topfunctionarissen van woningcorporaties zo belangrijk. Dit moet iets zijn van de sector zelf. Met de aanscherping van de governancecode wordt daartoe een belangrijke stap gezet.
In hoeverre overtreden bestuurders van woningcorporaties die privévastgoed verhuren voor persoonlijk rendement in de directe omgeving van de woningcorporatie waarvoor zij werken de Woningwet, waarin staat dat het lidmaatschap van bestuurders en commissarissen bij woningcorporaties onverenigbaar is met enige andere functie waarvan de uitoefening nadelig kan zijn voor de belangen van de corporatie?
Verhuur van vastgoed in het gereguleerde segment in het werkgebied van de corporatie is in beginsel ongewenst. Of er sprake is van onverenigbaarheid met het lidmaatschap van bestuurders en commissarissen, of sprake is van (schijn van) belangenverstrengeling, is afhankelijk van verschillende factoren en de beoordeling daarvan is maatwerk. Om hierover vooraf meer duidelijkheid te bieden is het aanpassen van de governancecode met een uitgangspunt van «nee, tenzij» een goede stap. Ter ondersteuning van deze aanpassing wordt door de sector gewerkt aan een meer concrete handreiking die invulling geeft ten aanzien van privé verhuur van vastgoed.
Deelt u de mening dat de genoemde praktijken de integriteit van de corporatiesector schaden en het daarom van cruciaal belang is om zo spoedig mogelijk met aangescherpte regelgeving en aanpassingen van het toezichtkader te komen?
Wanneer er sprake is van (de schijn van) belangenverstrengeling of wanneer topfunctionarissen bij woningcorporaties zich niet gedragen als goed verhuurder, dan schaadt dit naar mijn mening inderdaad de integriteit van de corporatiesector. Ik verwacht van topfunctionarissen bij woningcorporaties dat zij zich in hun handelen te allen tijde bewust zijn van het maatschappelijke karakter van de corporatie en van hun voorbeeldfunctie. Hun integriteit mag niet ter discussie staan. Ik vind het ook belangrijk dat topfunctionarissen elkaar daar op aanspreken. Dit is primair aan de sector zelf, en daarom is de aanscherping van de governancecode van Aedes en VTW naar mijn mening de juiste weg om dit te bereiken.
De Aw heeft de casussen die naar voren zijn gekomen zelf ook tegen het licht gehouden en hierover met de betreffende corporaties gesproken. Inmiddels heeft een aantal functionarissen zelf de conclusies uit het onderzoek van Nieuwsuur getrokken door zich terug te trekken uit hun functie of door hun vastgoedpositie te (gaan) verkopen. De Aw beoordeelt of de RvC daar waar nodig passende maatregelen neemt. Wanneer deze uitblijven kan de Aw gebruik maken van de interventies die haar ter beschikking staan.
Ten aanzien van het voorkomen van soortgelijke problematiek in de toekomst is de Aw als extern toezichthouder van mening dat de acties en maatregelen die de sector zelf in reactie op het onderzoek van Nieuwsuur neemt voldoende vertrouwen bieden. Dit past bij de principle-based uitgangspunten in de recent herziene Woningwet en het risicogericht toezicht door de Aw hierop. Hierbij ligt de focus op het bredere belang van stevig intern toezicht bij woningcorporaties om (de schijn van) belangenverstrengeling en niet-integer handelen te voorkomen. De Aw zal de komende tijd die acties blijven monitoren, maar ziet gegeven de reactie vanuit de sector vooralsnog geen reden om zelf aanvullende maatregelen te nemen. Ik ondersteun deze lijn.
Heeft de regelgeving voldoende sanctionerende maatregelen wat u betreft, mede gezien deze recente berichtgeving?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe gaat u sturing geven aan en toezien op de aanscherping van de regels en de handhaving van deze aangescherpte regelgeving?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de Autoriteit woningcorporaties, die toezicht moet houden op de sector, een onderzoek gaat instellen naar het privé verhuren van huizen door hoge functionarissen van woningcorporaties? Zo ja, bent u bereid de uitkomsten van dit onderzoek met de Tweede Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat Aedes de integriteitscode gaat aanscherpen specifiek op dit punt? Bent u in overleg met Aedes hierover en bent u van mening dat dit afdoende is? Hoe zorgt u ervoor dat ook bestuurders van woningcorporaties die niet zijn aangesloten bij Aedes zich houden aan deze integriteitscodes?
Dat klopt, Aedes en VTW gaan de gezamenlijke governancecode aanscherpen, zie mijn antwoord op de vragen 2, 7 en 9.
Het bericht ‘Miljoenen voor actieplan dakloosheid dreigen niet juist te worden uitgegeven: ‘Schandalig’’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Ruud Verkuijlen (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Miljoenen voor actieplan dakloosheid dreigen niet juist te worden uitgegeven «Schandalig»»?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek van Stichting Het Vergeten Kind dat genoemd wordt in hierboven genoemd artikel? Zo ja, hoe beschouwt u de resultaten van dit onderzoek?
Ik ben bekend met het onderzoek van Het Vergeten Kind naar dak- en thuisloze jongeren en de aanpak van gemeenten.
Allereerst vind ik het goed dat Het Vergeten Kind aandacht vraagt voor het onderwerp dakloze jongeren. Jongeren die dakloos worden, ervaren enorm veel onzekerheid en het duurt vaak jaren om te herstellen van een dakloze situatie, dat bevestigt ook dit onderzoek. De aanbevelingen die gedaan worden ten aanzien van het goed en tijdig voorbereiden van jongeren op volwassenheid onderschrijf ik.
Er is zorgvuldigheid geboden bij het trekken van conclusies over hoe gemeenten de middelen besteden en of dat wel of niet in lijn is met het Nationaal Actieplan Dakloosheid. Het onderzoek heeft namelijk alleen betrekking op de extra middelen die aan gemeenten zijn toegekend in het kader van het Nationaal Actieplan Dakloosheid: Eerst Een Thuis en niet op de overige geldstromen die naar gemeenten gaan. Andere geldstromen die van invloed zijn op de aanpak dakloosheid zijn bijvoorbeeld middelen voor armoedebestrijding, middelen voor de realisatie van betaalbaar woonaanbod en de overige middelen die al beschikbaar zijn voor de aanpak van dakloosheid. Middelen vanuit VWS kunnen onder andere worden ingezet voor preventie en begeleiding of ondersteuning bij het zelfstandig wonen in de wijk. Ik beschouw het als een positief signaal dat 60% van de gemeenten aangeeft de extra middelen in te zetten op het voorkomen van dakloosheid, aangezien dat één van de belangrijkste pijlers uit het actieplan is.
De woonopgave wordt vanuit de Minister voor Volkshuisvesting bekostigd. Wij werken hier nauw op samen. Om een conclusie te kunnen trekken over of gemeenten middelen besteden aan de woonopgave voor (dreigend) dakloze jongeren, zouden ook middelen vanuit Volkshuisvesting meegenomen moeten worden, en dat is in het onderzoek van Het Vergeten Kind niet gedaan.
Welke oorzaken liggen ten grondslag aan het feit dat slechts 29 procent van de gemeenten het beschikbare geld uit het Nationaal Actieplan Dakloosheid wil gebruiken voor investeringen in huisvesting en 33 procent in financiële bestaanszekerheid? Deelt u de mening dat onjuiste besteding van middelen het effect van het Actieplan ondermijnt?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 kan uit het onderzoek van Het Vergeten Kind niet de conclusie worden getrokken dat de middelen die aan gemeenten zijn toegekend in het kader van het Nationaal Actieplan: Eerst Een Thuisonjuist worden besteed.
Een reden voor het niet inzetten van de extra middelen uit het Nationaal Actieplan Dakloosheid: Eerst Een Thuis voor permanente huisvesting en financiële bestaanszekerheid kan zijn dat gemeenten hiervoor andere middelen inzetten. De extra middelen die het Kabinet in het kader van het Nationaal Actieplan Dakloosheid beschikbaar heeft gesteld, kunnen daarnaast worden ingezet voor het maken van de transformatie bijvoorbeeld door te investeren in preventie en begeleiding van mensen die dakloos zijn of dreigen te worden
Hanteren gemeenten, maatschappelijke organisaties en het kabinet dezelfde definities als het aankomt op huisvesting en financiële bestaanszekerheid?
Ik ken geen signalen dat gemeenten en maatschappelijke organisaties andere definities hanteren dan het kabinet.
Welk overleg heeft plaatsgevonden met gemeenten over de besteding van de middelen uit het Nationaal Actieplan Dakloosheid? Zat er licht tussen de wensen van gemeenten en die van het Rijk? Zo ja, op welke onderdelen?
Het is voor gemeenten helder dat de extra middelen die het kabinet beschikbaar heeft gesteld (65 miljoen) bedoeld zijn om de transformatie naar preventie en Wonen Eerst extra kracht bij te zetten. Zoals vastgelegd in de bestuurlijke afspraken hebben gemeenten, Rijk en maatschappelijke partners zich gezamenlijk gecommitteerd aan het bewerkstelligen van de beweging van opvang naar preventie en Wonen Eerst. Om die beweging inzichtelijk te maken, ontwikkelt de VNG i.s.m. gemeenten en partners een dashboard dat de voortgang van deze transformatie inzichtelijk maakt. Het dashboard is vormgegeven met relevante stakeholders, en moet zowel gemeenten als Rijk relevante inzichten geven over de gewenste transformatie, zoals vastgelegd in het Nationaal Actieplan en de daarbij behorende bestuurlijke afspraken.
Kunt u aangeven hoe de doelen uit het Nationaal Actieplan Dakloosheid behaald kunnen worden als slechts een klein deel van de gemeenten het beschikbare geld investeert in huisvesting en financiële bestaanszekerheid?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 kan op basis van het onderzoek van Het Vergeten Kind geen conclusie worden getrokken dat gemeenten de middelen voor dakloosheid niet goed zouden besteden.
Gemeenten weten het beste hoe ze, in samenwerking met de lokale zorgaanbieders en met inzet van ervaringskennis, de middelen voor wonen én zorg / sociaal domein op lokaal danwel regionaal niveau het meest efficiënt inzetten.
Deelt u de mening dat de Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) op dit moment onvoldoende op elkaar aansluiten als het gaat om jongeren die op gebied van zorg de overstap maken tussen deze twee verschillende domeinen bij het bereiken van de leeftijd van achttien jaar? Kunt u toezeggen een voorstel te doen om deze overgang soepeler te laten verlopen, zodat jongeren niet tussen wal en schip vallen?
De wettelijke kaders bieden voor gemeenten voldoende ruimte om passende zorg en ondersteuning in te kopen voor jongeren tussen de 16 en 27 jaar en daar afspraken over te maken met hun aanbieders jeugd en Wmo. Er zijn al veel goede voorbeelden van dergelijke samenwerking die ik verder verspreid via o.a. de (communicatie)kanalen van de VNG, kennisinstituten, aanbieders, professionals en de website www.voordejeugdenhetgezin.nl.
Daarnaast is in de Hervormingsagenda Jeugd en in het Nationaal Actieplan: Eerst Een Thuishet versterken van de overgang van jeugdhulp naar volwassenheid een speerpunt. Uitgangspunt is dat jongeren die in jeugdhulp verblijven niet worden losgelaten voordat de verschillende leefgebieden (de «Big Five»: wonen, zinvolle daginvulling (werk/school/dagbesteding), financiën op orde (inkomen en hulp bij schulden), zorg en informele support) op orde zijn.
Ik ben en blijf met stakeholders in gesprek over hoe we de overgang naar volwassenheid goed kunnen laten verlopen.
Het bericht ‘Martin botst met woonstichting om oneerlijke compensatie energiekosten: het is ons geld’ |
|
Peter de Groot (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Martin botst met woonstichting om oneerlijke compensatie energiekosten: het is ons geld»?1
Ja.
Kunt u toelichten wat u vindt van het feit dat woonstichting Woonconcept deze compensatie pas in juni 2024 wilt verrekenen, terwijl de regeling eind april is opengesteld zodat de tegemoetkoming op de korts mogelijke termijn kan bijdragen aan lastenverlichting voor de huishoudens achter een blokaansluiting?
Het is niet de bedoeling dat lastenverlichting pas plaatsvindt in juni 2024. Als de contracthouder voor een blokaansluiting subsidie heeft ontvangen, dan moet hij voor het moment en de wijze van het verrekenen van de verkregen tegemoetkoming aansluiten bij de periodiciteit en de geldende wijze van verdeling van de energiekosten over de bewoners (de zogeheten «verdeelsleutel»). Wanneer bewoners bijvoorbeeld een maandelijks voorschotbedrag voor energie betalen, moet de tegemoetkoming met deze maandelijkse betalingsverplichting worden verrekend in dezelfde verhouding als de voorschotbedragen over de bewoners zijn verdeeld. Na het ontvangen van de subsidie moet de contracthouder vanaf de eerstvolgende maand dat hij weer energiekosten in rekening brengt, het deel van de tegemoetkoming voor die maand met de energiekosten voor die maand verrekenen. Zo doet hij dat vervolgens maandelijks voor de nog resterende maanden in 2023. Het deel van de tegemoetkoming voor al verstreken maanden in 2023 op het moment van ontvangen van de subsidie door de contracthouder kan hij in één keer met de eerstvolgende maand verrekenen of achteraf bij de eindafrekening van de energiekosten. De contracthouder kan er dus niet voor kiezen de gehele tegemoetkoming in één keer pas in juni 2024 te verrekenen. Dat is in strijd met de verplichtingen voor het verrekenen van de tegemoetkoming.
Zoals ik aan uw Kamer heb gecommuniceerd in de brief van 17 januari jl. is, in overleg met de branches van verhuurders, geconstateerd dat ook voorafgaand aan de openstelling van de regeling al rekening gehouden kon worden met de subsidiebedragen uit deze regeling. Hierdoor konden de voorschotten op een niveau worden vastgesteld dat past bij de beoogde tegemoetkoming van de bewoners achter de blokaansluiting. Deze brief was een handreiking aan verhuurders en VvE’s om de tegemoetkoming voor blokaansluitingen alvast mee te nemen bij het opstellen van de voorschotten voor 2023 of, waar deze al zijn vastgesteld, om verlaging van de vastgestelde bedragen te overwegen.
Hoeveel aanvragen voor compensatie van blokaansluitingen zijn gedaan? Hoeveel procent van de blokaansluitingen is dit in Nederland?
Per 20 juni zijn er 4.570 aanvragen ingediend. Dit betreft 9,14% van de naar schatting 50.000 blokaansluitingen voor zowel warmte als elektriciteit. Voor partijen met meerdere gebouwen, en dus vaak ook meerdere blokaansluitingen in beheer, zoals woningbouwcorporaties, is er per 1 juli de mogelijkheid om bulkaanvragen in te dienen.
Wat gaat u doen om verhuurders met een blokaansluiting, die feitelijk geen incentive hebben voor het aanvragen van energiecompensatie voor de huurders, sneller over te laten gaan tot het aanvragen en uitkeren van compensatie op de energierekening van de huurders?
Bij de totstandkoming van de regeling is er intensief contact geweest met vertegenwoordigers van woningbouwcorporaties, verhuurders en VvE’s. Deze vertegenwoordiging heeft de nadrukkelijke wens uitgesproken om zo snel mogelijk lastenverlichting te realiseren voor huishoudens achter een blokaansluiting. Omdat het per 1 juli voor grotere partijen mogelijk is om een bulkaanvraag in te dienen, is de verwachting dat het aantal aanvragen verder toeneemt. De woningbouwcorporaties zijn in dit opzicht alleen al goed voor ongeveer 240.000 huishoudens.
In het geval van kleinere en individuele partijen zal bij het achterblijven van het aantal aanvragen worden bezien wat er aan aanvullende communicatie vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat nodig is. De applicatie van het Kadaster die bewoners inzicht geeft in of er voor hun blokaansluiting een aanvraag is ingediend en of deze is toegekend, speelt daarbij een belangrijke rol. Door deze applicatie kunnen bewoners hun verhuurder namelijk vragen om een aanvraag voor de tegemoetkoming in te dienen, als uit de applicatie blijkt dat dat nog niet is gedaan. Tegelijkertijd betekent de omwille van de uitvoerbaarheid gekozen oplossing voor een subsidie dat het aanvragen ervan niet verplicht is en ik daar contracthouders ook niet toe kan dwingen.
Klopt het dat het de verhuurder vrij staat om te beslissen of de subsidieregeling maandelijks wordt uitgekeerd of volgend jaar pas te verrekenen? Waarom wel, waarom niet? Welke mogelijkheden heeft u om hier op in te grijpen?
Nee, dat klopt niet. Zoals ook in het antwoord op vraag 2 is vermeld, schrijft de regeling voor dat er bij het verrekenen van de subsidie moet worden aangesloten bij de periodiciteit en de geldende verdeelsleutel voor het in rekening brengen van de energiekosten. De contracthouder kan er dus niet voor kiezen de gehele tegemoetkoming in één keer pas in juni 2024 te verrekenen. Dat is in strijd met de verplichtingen voor het verrekenen van de tegemoetkoming.
Door aan te sluiten op deze bestaande systematiek is de regeling beter uitvoerbaar – met een snellere verrekening van de tegemoetkoming tot gevolg – en kunnen huurders via bestaande rechtswegen een verlaging van hun servicekosten afdwingen. Dit geldt voor zowel situaties waarin de tegemoetkoming niet juist wordt verrekend, als situaties waarin de verhuurder de tegemoetkoming niet heeft aangevraagd. Bij het antwoord op vraag 7 ga ik hier nader op in.
Na uitbetaling zal de Belastingdienst steekproefsgewijs controles uitvoeren om te controleren of de tegemoetkoming juist is verrekend.
Deelt u de mening dat het terecht is dat huishoudens zich nu zorgen maken over de afrekening van vorig jaar en dat zij dus nu juist baat hebben bij de financiële compensatie?
Ik begrijp dat huishoudens zich zorgen maken over de hoogte van de energiekosten en zo snel mogelijk wat willen merken van de lastenverlichting.
Welke stappen kan de huurder nemen als de verhuurder nog geen aanvraag heeft ingediend?
Als de verhuurder nog geen subsidieaanvraag heeft ingediend, kan de huurder de verhuurder daarop aanspreken. Het is belangrijk dat verhuurders en huurders met elkaar in gesprek blijven over zowel de aanvraag als de wijze van verrekening. Als de verhuurder aangeeft geen aanvraag in te willen dienen of de tegemoetkoming niet correct verdeelt, is het afhankelijk van de situatie welke opties huurders hebben voor geschilbeslechting:
Huurders kunnen ongeacht de sector terecht bij het Juridisch Loket voor advies.
Wat zijn de gevolgen als de verhuurder niet op tijd de aanvraag indient? Kan de huurder met terugwerkende kracht alsnog aanspraak maken op de subsidieregeling?
Het gevolg is dat de verhuurder geen subsidie meer kan aanvragen en de huurders in principe geen tegemoetkoming kunnen krijgen. Huurders in de sociale huursector kunnen echter naar de Huurcommissie stappen voor een bindend oordeel over de redelijkheid van de energiekosten die door de verhuurder in rekening worden gebracht. Daarbij kan de Huurcommissie de tegemoetkoming meewegen in het geval deze niet is aangevraagd. De Huurcommissie zou kunnen oordelen dat de verhuurder alsnog lagere kosten in rekening moet brengen, omdat hij de subsidie aan had kunnen vragen en de huurder daarmee tegemoet had kunnen komen in de hoogte van de energiekosten. Via deze route kunnen huurders indirect alsnog tegemoetkoming ontvangen. Huurders in de vrije sector kunnen naar de (kanton)rechter voor een bindend oordeel of naar de Huurcommissie voor advies.
Kunt u toelichten hoe de informatievoorziening van het Kadaster in de praktijk werkt, met betrekking tot het maken van een kaart waarop bewoners kunnen zien of er zich in een gebouw een aansluiting bevindt waarvoor een subsidieaanvraag is gedaan en of deze is toe- of afgewezen?
Via een digitale applicatie van het Kadaster worden bewoners binnenkort in staat gesteld om eenvoudig te controleren of er voor hun blokaansluiting een subsidieaanvraag is gedaan en zo ja, of deze is goedgekeurd. Deze informatie wordt per blokaansluiting weergegeven op een kaart. Zoeken gebeurt aan de hand van gegevens over de locatie van de woning, zoals de postcode en het huisnummer.
De applicatie versterkt de informatiepositie van bewoners. Met deze gegevens kunnen ze de contracthouder aansporen om alsnog een subsidieaanvraag te doen wanneer dit nog niet is gebeurd of om de uitgekeerde subsidie juist te verrekenen. De ontwikkeling van de applicatie bevindt zich momenteel in de eindfase en de verwachting is dat deze spoedig live zal gaan.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Huurders die via de intermediaire verhuur niet in aanmerking komen voor de huurverlaging op basis van de Wet eenmalige huurverlaging 2023 |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat huurders die een corporatiewoning via een zorginstelling huren (de zogenaamde intermediaire verhuur), niet in aanmerking komen voor huurverlaging op basis van de Wet eenmalige huurverlaging 2023?
Ja.
Zo ja, waarom is dit het geval?
Woningcorporaties hebben in geval van intermediaire verhuur een contract met zorgorganisaties waarin de huurprijs en het aantal eenheden is vastgelegd. De zorgorganisatie verhuurt de woningen door aan de zorgcliënten. Huurders huren hun woning dan ook niet van een woningcorporatie maar van de zorgorganisatie.
Er zijn diverse manieren waarop woningen door de woningcorporatie aan de zorgorganisatie wordt verhuurd (bulkcontract, per woning), dit hangt ook mede af van de specifieke situatie en het type zorg dat aangeboden wordt. Ook de financiële afspraken verschillen per woningcorporatie en/of zorgorganisatie.
De huurverlaging is afgesproken in de Nationale Prestatieafspraken, die gemaakt zijn met woningcorporaties. De wet heeft geregeld dat woningcorporaties verplicht zijn inkomensgegevens van hun huurder op te vragen en indien de huurder een laag inkomen heeft, de huur te verlagen. Deze wettelijke verplichting geldt daarmee niet voor zorgorganisaties. Woningcorporaties hebben een wettelijke taak mensen met een laag inkomen te huisvesten. Zorgorganisaties hebben die taak niet. Naast dat deze zorgorganisaties buiten de reikwijdte van de wettelijke huurverlaging vallen en geen partij waren bij de Nationale Prestatieafspraken, is het ook voor de Belastingdienst technisch niet mogelijk inkomensgegevens met zorgorganisaties uit te wisselen en is bij woningcorporaties niet bekend wie de bewoners zijn.
Bent u het eens dat deze doelgroep evengoed aanspraak zou moeten kunnen maken op de eenmalige huurverlaging?
Het betreft hier een uiteenlopende groep en situaties, waarover ik niet in zijn algemeenheid een uitspraak wil doen. Woningcorporaties en zorgorganisaties hebben in beschreven situaties een gezamenlijke verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de huren betaalbaar zijn voor de bewoners. Ik deel het vertrekpunt dat een huurverlaging voor deze groep past in de geest van de Nationale Prestatieafspraken. Woningcorporaties en zorgorganisaties kunnen afspraken maken zodat de huurverlaging (op aanvraag van de huurder) ook mogelijk is voor huurders van zorgorganisaties. Waar dat gebeurt juich ik dat toe, in de voortgangsgesprekken over Nationale Prestatieafspraken zal ik hier aandacht voor vragen.
Bent u ervan op de hoogte dat de helft van de Amsterdamse woningcorporaties uit eigen beweging al een huurverlaging voor deze groep huurders heeft aangeboden?
Ik heb op dit moment geen inzicht in de mate waarin woningcorporaties en zorginstellingen dergelijke afspraken maken.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat corporaties de eenmalige huurverlaging ook toepassen op de huur van woningen die via intermediaire verhuur door zorginstellingen aan cliënten uit opvang, beschermd wonen en ggz worden verhuurd?
Tijdens het commissiedebat van 23 mei heb ik uw Kamer aangegeven dat ik geen wettelijke mogelijkheden zie om deze huurverlaging af te dwingen voor huurders van zorgorganisaties die huren van een woningcorporatie. De situaties die het betreft lopen sterk uiteen en hangt mede af van het type zorg dat aangeboden wordt en ook de financiële afspraken verschillen per woningcorporatie en/of zorgorganisatie. De huurverlaging is een onderdeel van de Nationale prestatieafspraken en wordt conform de afspraken uitgevoerd. In de Nationale prestatieafspraken zijn ook afspraken gemaakt over de bijdrage die woningcorporaties leveren aan het vergroten van het aanbod van zorgwoningen. Woningcorporaties en zorgorganisaties kunnen afspraken maken zodat de zorgorganisaties de huurverlaging voor hun huurders met een laag inkomen toepassen. Waar dat gebeurt juich ik dat toe, in de voortgangsgesprekken over Nationale Prestatieafspraken zal ik hier aandacht voor vragen.
Bent u bereid zich hard te maken om deze groep huurders in heel Nederland ook een huurverlaging toe te doen komen?
Zie antwoord vraag 5.
Het Nationaal Fonds Betaalbare Koopwoningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat u het initiële voorstel van stichting OpMaat, om het Nationaal Fonds Betaalbare Koopwoningen (NFBK) beschikbaar te stellen voor koopstarters met een laag-middeninkomen tussen de 40.000 en 65.000 euro, in uw uitwerking van het Amendement 36 200-VII-52 naast u heeft neergelegd? Zoals te lezen is in uw brief van 7 februari jl.1
Nee, het op te richten Nationaal Fonds Betaalbare Koopwoningen is voor een heel belangrijk deel, zoals het verzoek van de Kamer, geïnspireerd op het idee van de stichting OpMaat. Zoals ik heb toegezegd wordt de stichting ook betrokken bij de uitwerking. Om dit budget zo doelmatig en effectief mogelijk in te zetten heb ik enkele uitgangspunten geformuleerd in mijn brief van 7 februari jl. Deze wijken soms af van de opzet van OpMaat. Zoals bijvoorbeeld bij het hanteren van de betaalbaarheidsgrens van € 355.000 en de gemaximeerde korting van € 50.000. Het initiële voorstel van OpMaat en het toekomstige fonds hebben dezelfde doelstelling: Nieuwbouwkoopwoningen bereikbaar en betaalbaar maken voor starters en middeninkomens.
Waarom kiest u ervoor om in plaats daarvan starters uit een andere inkomensgroep (1.5 tot 2 maal modaal) wél aanspraak te laten maken op de regeling?
In mijn brief van 7 februari jl. heb ik als startpunt voor het proces om te komen tot het koopstartfonds een aantal uitgangspunten geformuleerd. Ik heb daarin opgenomen dat ik inzet op starters met een huishoudinkomen van 1,5 tot 2 keer modaal. Het is geen voorwaarde dat toekomstige kopers minimaal 1,5 modaal als huishoudinkomen moeten hebben. Het is geen ondergrens. 2 keer modaal is wel een bovengrens. Gezien de huidige nieuwbouwprijzen, de gemaximeerde korting van € 50.000 en de huidige leennormen is 1,5 tot 2 keer modaal wel de doelgroep die in de praktijk het meest gebruik van dit fonds zal maken. Starters die een huishoudinkomen hebben tussen de 1 en 1,5 modaal mogen ook gebruik maken van het fonds, maar de kans dat er nieuwbouwkoopwoningen met een korting van € 50.000 euro financieel bereikbaar worden voor hen door dit fonds acht ik momenteel kleiner dan huishoudens met een inkomen van 1,5 tot 2 keer modaal. Dat komt vooral door de maximering van korting, dat als doel heeft om in aantallen meer startende huishoudens te helpen. Met een maximale korting van € 50.000 op een nieuwbouwwoning van maximaal € 355.000 (betaalbaarheidsgrens), blijft er bij de duurste variant woning voor de starter een te financieren som van € 305.000 over. Als de koper dit volledig hypothecair moet financieren dan is momenteel een inkomen van ongeveer € 67.000 vereist (1,68 x modaal). Bij goedkopere woningen blijft er logischer wijs een kleiner te financieren bedrag over na korting.
Wat is het effect van deze keuze op de kansen op een betaalbare koopwoning voor alleenstaande starters die tussen een modaal en 1.5 modaal inkomen verdienen en geen recht hebben op een sociale huurwoning?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u er niet voor gekozen om de groep 1 tot 2 maal modaal aan te houden voor deze regeling?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunt u betekenen voor de (groeiende) groep alleenstaande starters die te veel verdient voor een sociale huurwoning, maar te weinig verdient om aanspraak te maken op het NFBK, om toch een betaalbare woning te vinden?
Ik heb verschillende maatregelen genomen om de betaalbaarheid van wonen voor middeninkomens te verbeteren. Ik heb veel afspraken gemaakt met als doel om tweederde van de nieuwbouwopgave betaalbaar te bouwen. Van de 900.000 toe te voegen woningen, vallen er 600.000 in het betaalbare segment. 350.000 daarvan zijn middenhuur- of betaalbare koopwoningen, gezien de grote behoefte aan woningen voor o.a. starters en mensen met een middeninkomen.
Daarnaast zal de huurprijsregulering in het middensegment starters op de woningmarkt ook helpen aan betaalbare huisvesting. De regulering wordt ingevoerd door het woningwaarderingsstelsel (WWS) van toepassing te laten zijn voor woningen tot en met 186 punten. 186 punten komt per 1 juli 2023 overeen met iets meer dan € 1.100. Een groot deel van de woningen die nu in de vrije huursector valt komt daardoor straks onder de gereguleerde middenhuur te vallen.
Op dit moment ligt een wijziging van de Huisvestingswet 2014 ter behandeling voor in Uw Kamer. Dit voorstel regelt dat gemeenten een huisvestingsvergunning verplicht kunnen stellen voor bewoning van betaalbare koopwoningen tot € 355.000. Daardoor kunnen gemeenten erop sturen dat deze koopwoningen ook daadwerkelijk alleen bewoond mogen worden door iemand die een huisvestingsvergunning heeft. Aan die vergunning kan de gemeente eisen stellen zoals inkomen. Deze wet geeft de mogelijkheid aan gemeenten om bij schaarste te sturen op wie waar mag komen te wonen, zodat de schaarste op een eerlijke wijze verdeeld
Het bericht ‘Iedere wijk een straatje erbij’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat uit onderzoek blijkt dat een overgrote meerderheid van de Nederlanders wil dat hun gemeente het mogelijk maakt om bij ieder wijk en bij ieder dorp een straatje met betaalbare woningen bij te bouwen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering uit het onderzoek dat ruim driekwart van de Nederlanders (op basis van een onderzoek onder bijna 1.600 Nederlanders) wil dat hun gemeente het mogelijk maakt om bij iedere wijk en bij ieder dorp een straatje bij te bouwen?
Om de woningbouwopgave te realiseren moeten we bouwen op alle kansrijke locaties, ook kleinschalige locaties aan de randen van steden en dorpen. 2 Dat de overgrote meerderheid in het onderzoek aangeeft dit te ondersteunen en het belangrijk vindt dat het daarbij om betaalbare woningbouw zou moeten gaan zie ik daarbij als een steun voor mijn inzet inclusief de inzet op tweederde betaalbaarheid.
Deelt u de mening dat het gemeenten makkelijk moet worden gemaakt om een straatje bij te bouwen?
Ja, die mening deel ik. Het EIB heeft vorig jaar onderzoek gedaan naar de potentie van «een straatje erbij» in de provincie Noord Holland. Ik wil meer inzicht in de vraag welke belemmeringen zich in de praktijk voordoen bij het realiseren van deze «straatjes erbij». Dan kan ook bekeken worden of en zo ja hoe deze belemmeringen aangepakt kunnen worden. Ik heb het EIB daarom gevraagd dit in kaart te brengen. Het EIB verwacht dit onderzoek in augustus gereed te hebben.
In het kader van de woondeals zal ik na de zomer en het sluiten van de provinciale coalitieakkoorden met de provincies in gesprek gaan over de voortgang van de woningbouw, zowel over grote locaties als ook de kleine zoals bedoeld door het EIB. De gesprekken zijn er op gericht alle kansrijke locaties te benutten.
Deelt u de mening dat deze «straatje erbij» optie niet alleen een bijdrage kan leveren aan het oplossen van de wooncrisis, maar ook significant kan bijdragen aan de leefbaarheid van met name kleine kernen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze mening. Vooral in kleine kernen met weinig mogelijkheden om in het bestaand bebouwd gebied te bouwen kan een straatje erbij uit het oogpunt van leefbaarheid van belang zijn. Bijvoorbeeld omdat starters dan de mogelijkheid hebben in hun thuisgemeente te kunnen blijven wonen of dat er door extra woningen sprake blijft van voldoende draagkracht voor collectieve voorzieningen.
Hoe gaat u het de komende tijd voor gemeenten makkelijker maken om een straatje bij te bouwen?
Het is mijn inzet de woningbouw te versnellen. Het bouwen van woningen op locaties die snel te realiseren zijn is daarmee essentieel. Dit kan gaan om grote projecten maar ook om kleine projecten aan de rand van steden of dorpen. In de gesprekken over de woningbouwprojecten in de woondeals zal aan de versnellingstafels de voortgang hiervan besproken worden. Wanneer van concrete knelpunten sprake blijkt te zijn zal naar oplossingen daarvoor gezocht worden. Dit kunnen uiteraard ook knelpunten zijn bij «straatjes erbij projecten». Daarnaast onderzoek ik ook of een aanpassing van de Ladder voor Duurzame verstedelijking nodig is om belemmeringen weg te nemen om te kunnen bouwen aan de randen van steden en dorpen. Ik streef er naar om dit onderzoek voor de zomer naar uw Kamer te sturen.
In hoeverre is de factor «bouwen in het groen» op dit moment een sta-in-de-weg voor het bouwen buiten de bebouwde kom? En op welke wijze kan deze barrière worden ondervangen, bijvoorbeeld door compensatie van groen op andere plekken?
In het antwoord op vraag 3 heb ik reeds aangegeven dat ik het EIB heb gevraagd vervolg onderzoek te doen naar hun eerdere studie «Kleine groene woonlocaties. Het belang van kleinschalige woningbouwlocaties in het groen voor het woningbouwbeleid». Uit dit vervolg onderzoek zal blijken in hoeverre er in de praktijk sprake is van belemmeringen voor locaties zoals deze en kan overwogen worden hoe daar mee omgegaan kan worden.
Op welke wijze kunnen «straatje erbij» projecten versneld worden uitgerold dan wel op ondersteuning rekenen, zeker gezien de grote interesse van gemeenten voor dergelijke projecten?
Zie voor deze vraag het antwoord op vraag 5.
Het bericht ‘Eigen Huis: subsidieaanvraag voor groen huis rompslomp’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Eigen Huis: subsidieaanvraag voor groen huis rompslomp»1 en zou u op de verschillende bevindingen in dit bericht willen reflecteren en reageren?
Ja.
Herkent u het signaal dat veel huiseigenaren worstelen met het aanvragen van subsidieaanvragen voor het verduurzamen van hun woning?
Ik herken dat sommige huiseigenaren de aanvraagprocedure nog te ingewikkeld vinden. Tegelijk is de ISDE een zeer populaire subsidie met 80.000 toegekende subsidies in 2022 aan huiseigenaren en in 2023 in de eerste vijf maanden al 107.000 nieuwe aanvragen van huiseigenaren. Het rapportcijfer dat gebruikers van de ISDE geven in het periodieke klanttevredenheidsonderzoek is een 7,5. Daarnaast geeft een aantal van hen aan dat de aanvraagprocedure ingewikkeld is. Kortom: heel veel huiseigenaren gebruiken de regeling met succes, maar de aanvraagprocedure kan zeker eenvoudiger.
Indien u dit signaal herkent, hoelang komen dergelijke signalen al bij u binnen en wat is er tot nu toe mee gedaan?
De Rijkdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), de uitvoerder van de ISDE, doet periodiek en op verschillende manieren onderzoek (zoals een klanttevredenheidsonderzoek en een expert review) om het aanvraagproces te verbeteren. Naar aanleiding daarvan is onlangs bijvoorbeeld de website maar ook het aanvraagformulier aangepast. Ook wordt bijna iedere twee weken de website verbeterd n.a.v. klantcontacten. Daarnaast worden er webinars voor vertegenwoordigers van bouw- en installatiebedrijven georganiseerd, waardoor zij consumenten beter kunnen informeren.
Indien u dit signaal niet herkent, wat gaat u met de signalen zoals verwoord in het nieuwsartikel doen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe wordt er getoetst op praktische vindbaarheid, gebruiksgemak en duidelijkheid, voordat een dergelijke subsidieaanvraag wordt opengesteld? Heeft er bij deze openstelling ook een dergelijke toetsing plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
De RVO doet periodiek onderzoek onder gebruikers om het aanvraagproces te verbeteren. Hierbij hoort onderzoek naar de communicatiekanalen, zoals de website. Op dit moment wordt jaarlijks, voor de openstelling, extra aandacht besteed aan de wijzigingen.
Welke initiatieven worden er binnen uw ministerie ontplooid om de regelmatige signalen over complexe subsidieaanvragen integraal te bespreken, met oog op het grote belang van het centraal stellen van de burger en het doel te komen tot een standaard of norm van praktische vindbaarheid, gebruiksgemak en duidelijkheid?
Het tempo van verduurzaming moet verder omhoog om de doelen van het kabinet te halen en het is belangrijk om iedereen in de koopsector te bereiken. Een extra inzet voor het eenvoudiger maken van de aanvraagprocedure en meer ontzorging vanuit deskundige partijen hoort daarbij.
Samen met de RVO en andere ministeries wordt gedurende het gehele jaar gewerkt aan het verbeteren van de subsidieregelingen. Met regelmaat wordt met stakeholders die met de regeling te maken hebben, zoals de Verenging Eigen Huis en brancheorganisaties, gesproken over de ISDE. Daarnaast ontvangen wij ook input via burgerbrieven, isolatiebedrijven en gemeenten.
Naar aanleiding van de uitkomsten van het meldpunt van de Vereniging Eigen Huis wil ik met gebruikmaking van gedragsinzichten nog beter onderzoeken hoe het aanvraagproces verder vereenvoudigd kan worden. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten informeren. Daarnaast wil ik organisaties stimuleren die woningeigenaren praktisch helpen bij de aanvraag of zelfs namens hen de aanvraag verrichten. Denk aan energieloketten en isolatiebedrijven die de hele aanvraag voor isolatiesubsidie voor de huiseigenaar regelen en aan gemeenten die huiseigenaren met een laag inkomen ontzorgen in het kader van het Nationaal Isolatieprogramma.
Een vast onderdeel van iedere wijzigingsprocedure is het berekenen van de impact op de administratieve lasten, dat wordt ook voor de ISDE gedaan. Bovendien wordt in de communicatiecampagne «Zet ook de knop om» verwezen naar de ISDE. Dit vergroot de bekendheid van de ISDE.
Indien deze initiatieven er niet zijn, waarom ontbreken deze en welke acties gaat u ondernemen om deze initiatieven zo snel mogelijk op te starten?
Zie antwoord 6.
Het mogelijk verbod op onderkeldering in Amsterdam |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het mogelijk verbod op onderkeldering in Amsterdam?1
Ja, ik ben op de hoogte van het artikel waar u naar verwijst.
Hoe beoordeelt u de situatie in Amsterdam-Zuid waar onderkeldering op grote schaal schade toebrengt aan Amsterdamse panden?
In het artikel waar u naar verwijst, geven bewoners aan dat onderkeldering al jaren voor verzakking zorgt. De informatie die ik van de gemeente Amsterdam heb ontvangen bevestigt dit beeld van de bewoners niet. De gemeente geeft wel aan dat er de afgelopen jaren redelijk veel sprake is geweest van wateroverlast in kelders en dergelijke. In de raadsinformatiebrief van 5 juni 2023 geeft Amsterdam aan dat er diverse oorzaken hiervoor zijn aan te wijzen. Geen van die oorzaken heeft betrekking op verbouwingen, zoals bij de verzakking Van Eeghenstraat wel het geval was. Ik constateer dat de gemeente ter voorkoming van verdere schade al verschillende acties in gang heeft gezet. Voor meer informatie verwijs ik u naar de Raadsinformatiebrief van de gemeente Amsterdam en de beantwoording van schriftelijke vragen van de Amsterdamse gemeenteraad.
Bent u op de hoogte van het interview met de Nationale ombudsman in het tv-programma Buitenhof van 28 mei jl.?2
Ja.
Deelt u de mening van de Ombudsman dat de burger in bezwaarschriftprocedures zijn recht niet kan halen ondanks schade aan zijn/haar panden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In het interview in Buitenhof geeft de Nationale ombudsman aan vraagtekens te zetten bij de werkwijze in onder meer het aardbevingsgebied, waarbij burgers die schade hebben geleden geld krijgen van de overheid om hun recht te halen jegens de overheid. Hij vertaalt deze manier van rechtsbescherming als «hier heeft u geld en ik zie u bij de rechter». Het gaat daarbij om situaties waarbij sprake is van schuld of mogelijke aansprakelijkheid van de overheid.
Bij de verzakking in de Van Eeghenstraat is sprake van schade als gevolg van verbouwactiviteiten. Er is dus geen sprake van schade als gevolg van het handelen van de gemeente. Los van de schuldvraag staat gesubsidieerde rechtsbijstand open voor eenieder die binnen de daartoe gestelde voorwaarden valt. Tevens biedt het Juridisch Loket (gratis) advies. De getroffen bewoners van Amsterdam-Zuid zouden hier aanspraak op kunnen maken.
Vindt u dat de gemeente haar positie als vergunningverlener misbruikt door te roepen «see you in court»?
Voor zover ik heb kunnen nagaan is er in deze casus geen sprake van misbruik door de gemeente Amsterdam van haar positie als vergunninghouder. Met de gemeente Amsterdam kan ik de uitspraak «see you in court» hier dan ook niet plaatsen.
Wat vindt u van de rol van de firma Blackstone die op grote schaal onderkelderingen in gang zet om meters te maken om rendement te verhogen? Hoe beoordeelt u de schade die deze werkzaamheden aanbrengen aan Amsterdamse panden?
Uit navraag bij de gemeente Amsterdam blijkt Blackstone geen betrokkenheid te hebben bij de schade die bij het pand aan de Van Eeghenstraat 94–98 of in de directe omgeving aanwezig is. Er zijn bij de gemeente Amsterdam ook geen gevallen bekend waar dit wel zo is.
Wat zijn de gevolgen voor bewoners wanneer zij in Amsterdam te maken krijgen met onderkelderingen en hun huis verzakt?
De gemeente Amsterdam heeft beleidsregels over onderzoek en handhaving op funderingen. In deze beleidsregels zijn criteria opgenomen om te bepalen wanneer er besloten wordt om een funderingsonderzoek te gaan uitvoeren, hoe zo’n onderzoek plaatsvindt en welke criteria gelden om te bepalen of een eigenaar maatregelen moet treffen. Door verzakking van een woning wordt de stabiliteit en draagkracht van deze woning aangetast. Als de gemeente ernstige gebreken als verzakking constateert, probeert de gemeente deze gebreken altijd in overleg met de eigenaren van het pand te laten oplossen. Als het niet lukt om de fundering in overleg met de gemeente te laten oplossen, kan de gemeente op basis van de Woningwet in het uiterste geval een «aanschrijvingsprocedure» opstarten, waardoor de eigenaar gedwongen wordt om de gebreken aan zijn pand binnen een redelijke termijn te verhelpen. Als er sprake is van acuut gevaar kan de gemeente maatregelen laten treffen, zoals het onderstutten van het pand of het staken van het gebruik. Eventuele schade kan mogelijk via het privaatrechtelijk spoor worden verhaald op de aannemer en/ of adviseurs, zoals architecten en of constructeurs.
Krijgen getroffen burgers van de lokale overheid een compensatie voor geleden schade?
Tenzij eventuele schade aantoonbaar aan de overheid te wijten is, is er geen sprake van aansprakelijkheid of een plicht tot compensatie door de overheid. De gemeente Amsterdam heeft geen compensatieregeling. De veroorzaker van de schade, bij een verbouwing de aannemer en/of adviseurs kunnen aansprakelijk worden gesteld voor de ontstane schade.
Wist u dat het effect van deze onderkelderingen op het milieu en met name de overlast verder reikt dan de naburige panden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Om overlast en schade te voorkomen hanteert Amsterdam een strikt beleid waarbij een initiatiefnemer moet aantonen dat de bouwplannen geen gevolgen hebben voor de grondwaterstand en de grondwaterstroming. Dit maakt onderdeel uit van de vergunningverlening. De vergunning wordt daarbij geweigerd indien de bouwactiviteit negatieve gevolgen heeft voor de grondwaterstand. Zie ook mijn antwoord bij vraag 7.
Het artikel 'Lenen voor zonnepanelen levert vaak gratis geld op: 'Jammer dat mensen dit niet weten'' |
|
Raoul Boucke (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat huizenbezitters onvoldoende zicht hebben op subsidies en leningen om hun woningen te verduurzamen?1
Het artikel beschrijft dat zonnepanelen geld opleveren, zelfs als woningeigenaren geen spaargeld hebben en lenen bij het Warmtefonds. Woningeigenaren kunnen bij het Warmtefonds verantwoord lenen tegen aantrekkelijke voorwaarden. Daarnaast beschrijft het artikel drie punten die ook mijn aandacht hebben: niet alle woningeigenaren weten van het bestaan van de aantrekkelijke subsidies en leningen, sommige mensen vinden de aanvraag ingewikkeld en sommige mensen willen niet lenen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Welke stappen gaat het kabinet zetten om duidelijkheid over alle regelingen en maatregelen beter te laten landen bij huizenbezitters?
De overheid stimuleert woningeigenaren op verschillende manieren om hun huis te verduurzamen: het geven van informatie, ontzorging, financiële prikkels en in sommige gevallen normering. Om meer duidelijkheid te geven, zorgen we dat woningeigenaren steeds meer kunnen regelen vanuit de website Verbeterjehuis.nl. De website heeft een verbetercheck waarop mensen eenvoudig zien wat verduurzaming kost, wat het oplevert en hoeveel subsidie ze kunnen krijgen. Praktisch gaat dat als volgt. Mensen klikken aan wat voor huis ze hebben, bijvoorbeeld een rijtjeshuis van 90 vierkante meter uit de jaren zeventig met oud dubbel glas. Daarna klikken mensen aan wat voor energiebesparende maatregelen ze willen. Bij iedere stap is extra uitleg beschikbaar. De website maakt vervolgens een voorbeeldberekening met de kosten van de maatregelen en de jaarlijkse besparing op gas, stroom en CO2. De website laat ook zien hoeveel subsidie je kunt ontvangen. Daarnaast hebben veel gemeenten ook subsidie beschikbaar, soms voor bepaalde wijken. Verbeterjehuis.nl noemt de subsidies die je gemeente aanbiedt. Veel organisaties, zoals energieloketten, helpen woningeigenaren door de subsidie voor hen aan te vragen. We integreren al deze onderdelen steeds meer op deze website. Daarnaast zullen gemeenten ook in het kader van de lokale isolatieaanpak en wijkuitvoeringsplannen bewoners informeren over de verschillende mogelijkheden voor financiering en subsidie.
In de Kamerbrief over voorjaarsbesluitvorming Klimaat staat dat de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de informatievoorziening voor financieringsopties voor verduurzaming zal verbeteren en dat dit een verplicht onderdeel van een hypotheekgesprek wordt. Welke stappen gaat u hiervoor nemen en wanneer zal de maatregel in werking treden?
Informatie over financiering voor verduurzaming staat op Verbeterjehuis.nl. Zie ook het antwoord op vraag 2. Het voornemen is om bij de leennormen voor de hypotheek vanaf 1 januari 2024 rekening te houden met het energielabel van de woning, waardoor de hypotheekadviseur in het adviesgesprek met de koper vanzelfsprekend aandacht zal besteden aan verduurzaming. Bij de leennormen voor 2024 zal de energiezuinigheid van de woning worden ingeschat aan de hand van het energielabel van de woning. Een energie-onzuinige woning wordt als uitgangspunt genomen voor het bepalen van de leenruimte. Als iemand een woning koopt met een lager energieverbruik of energiebesparende maatregelen neemt, kan dan een hoger hypotheekbedrag worden verkregen, omdat er lagere energielasten zijn. Verder zijn de financieringsopties voor verduurzaming onderdeel van de examenstof voor «adviseur consumptief krediet» en «adviseur hypothecair krediet». De adviseurs krijgen verduurzaming dus mee in hun opleiding en via bijscholing.
Binnenkort wordt de inkomensgrens voor een renteloze lening via het warmtefonds verhoogd naar €60.000. Hoe gaat u zorgen dat huizenbezitters die hier aanspraak op kunnen maken hiervan op de hoogte worden gebracht?
Het Warmtefonds heeft het 0% rentetarief snel ingevoerd en dat helpt bij de bekendheid, want mensen kunnen meteen aan de slag. Hieraan is breed aandacht gegeven in de landelijke media.
Informatie over de renteloze lening is verder eenvoudig vindbaar op de website van het Warmtefonds en op Verbeterjehuis.nl. Ook is deze informatie bij de lokale en regionale energieloketten beschikbaar. Daarnaast zullen gemeenten in het kader van de lokale isolatieaanpak en wijkuitvoeringsplannen bewoners informeren over de verschillende mogelijkheden voor financiering en subsidie.
Ook de energiecoaches zullen in toenemende mate in staat zijn om hierbij steun en advies te geven.
Wat vindt u van het idee van het Nibud om een tool te ontwikkelen die huizenbezitters inzicht biedt in wat ze kwijt zijn voor het aanschaffen van zonnepanelen en wat ze kwijt zijn na het aanschaffen van zonnepanelen. Welke kansen en uitdagingen ziet u bij een dergelijk tool?
De website Verberterjehuis.nl van Milieu Centraal biedt deze mogelijkheid met de «Verbetercheck»2. Mensen kunnen met een paar kliks de belangrijkste kenmerken van hun huis invoeren en aangeven welke energiebesparende maatregelen ze nemen, zoals isolatie, ventilatie en HR-glas. Het is ook mogelijk om het gewenste aantal zonnepanelen mee te nemen. De Verbetercheck maakt dan een voorbeeldberekening met de kosten per maatregel en de jaarlijkse besparing. Vervolgens heeft Milieu Centraal een tool waarbij stapsgewijs in meer detail advies wordt gegeven over bijvoorbeeld de opstelling van de zonnepanelen.3
Veel huizenbezitters zijn behoedzaam bij het aangaan van een lening voor het verduurzamen van hun huis. Hoe kunnen door middel van goede financiële voorlichting de zorgen bij huizenbezitters weggenomen worden?
Bij vraag 2 en 3 is beschreven hoe op Verbeterjehuis.nl en in het hypotheekgesprek betere informatie wordt gegeven over lenen voor het verduurzamen van het huis. Ik zie in de praktijk al een duidelijk ontwikkeling. In 2022 hebben 4 van de 10 zittende woningeigenaren de eigen woning verduurzaamd, blijkt uit consumentenonderzoek van de AFM.4 87% betaalde dit uit spaargeld, 10% via de hypotheek en 3% via een consumptief krediet (zoals het Warmtefonds). 34% van de eigenaren die de woning nog niet heeft verduurzaamd wil dit wel op korte termijn doen. Bij nieuwe hypotheekaanvragen zien we al enkele jaren een stijging van het aandeel hypotheken met financiering voor energiebesparende maatregelen. In 2021 was dit 8%, in 2022 11,2% en in Q1 2023 al 14,9%. De NHG ziet zelfs bij 21% van de aankoophypotheken voor een woning het meefinancieren van duurzame maatregelen.5
Ook uit onderzoek van het Warmtefonds bleek eerder dat huizenbezitters behoedzaam waren bij het aangaan van een lening. De onlangs ingevoerde renteloze lening voor woningeigenaren met een verzamelinkomen tot zestigduizend euro, is een belangrijke manier om de drempel om te verduurzamen te verlagen. Verder wordt onderzocht hoe een verkort advies voor een hypotheek op een voor de klant verantwoorde en betaalbare manier kan worden gegeven. Uitkomsten van dit onderzoek verwacht ik in de zomer van 2023.
Verder is belangrijk dat het verhaal van deze aantrekkelijke energiebespaarleningen zich verder verspreid via financieel adviseurs en installateurs door de kracht van de boodschap. Gemiddeld lenen mensen 14.000 euro. Met een rente van vier procent is de maandelijkse aflossing 142 euro als men kiest voor een looptijd van tien jaar. Met de mogelijkheid te kiezen voor 0% rente en een looptijd van twintig jaar is de maandelijkse aflossing slechts 58 euro. In veel gevallen zal de energiebesparing dan zo gunstig uitvallen, dat de eigenaar daarmee in feite de aflossing van de lening betaalt. Naast de lening kan de eigenaar voor isolatiemaatregelen of een warmtepomp in veel gevallen ook subsidie aanvragen, ongeacht het inkomen. Hiermee kan een deel van de lening (vroegtijdig) worden afgelost of kan het te lenen bedrag worden beperkt.
Hoe gaat u financiële ontzorgingsconcepten breed inzetten om de verduurzaming van huizen in de toekomst te helpen versnellen?
De overheid stimuleert verduurzaming met een mix van instrumenten: niet alleen met financiële prikkels, maar ook door mensen te ontzorgen zoals in de lokale isolatieaanpak en door te normeren. Deze instrumenten zetten we in samenhang in. Op de website Verbeterjehuis.nl, waar woningeigenaren steeds meer kunnen regelen, integreren we het aanbod van het Warmtefonds en de subsidies. Daarnaast zullen gemeenten in het kader van de lokale isolatieaanpak en wijkuitvoeringsplannen bewoners informeren over de verschillende mogelijkheden voor financiering en subsidie. Ook de energiecoaches zullen in toenemende mate in staat zijn om hierbij steun en advies te geven.
Het bericht ‘Rijk kan kant-en-klare flexwoningen niet kwijt’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met bovengenoemd bericht? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Ik erken dat de praktijk weerbarstiger is gebleken dan gehoopt. Hoewel flexwoningen sneller te realiseren zijn dan reguliere bouw, zijn niet alle hobbels die zich bij alle bouw voordoen eenvoudiger te nemen. Onder andere onderzoeken, aansluiten op infrastructuur en omwonenden die bezwaar maken, zorgen ervoor dat tientallen gemeenten interesse hebben maar niet overgaan tot aanschaf. In totaal zijn er 42 percelen (1 perceel is 48 woningen) besteld. De huidige stand van zaken is dat er 2 percelen geplaatst zijn. Voor 14 percelen lopen er vergaande (contract)besprekingen met gemeenten en of corporaties. Daarnaast is met het COA afgesproken dat zij 10 percelen afnemen om bij AZC’s te plaatsen. Voor nog eens 10 percelen lopen gesprekken in het kader van de pilot waar de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie uw Kamer al eerder over informeerde.2 Ik verwacht voor het overige deel dit jaar ook contracten af te sluiten.
Hoeveel flexwoningen zijn er nu in het totaal opgeslagen (indien mogelijk bij bouwers en door het Rijksvastgoedbedrijf)? Kunt u dat per type specificeren?
17 van de 42 bestelde percelen (1 perceel is 48 woningen) staan momenteel opgeslagen, waarvan het merendeel bij de bouwers zelf en twee percelen op een rijkslocatie. 23 percelen zijn nog in productie en moeten dus nog worden gebouwd. De verwachte oplevering van deze percelen is uiterlijk eind augustus 2023. Twee percelen zijn op de bestemming geplaatst.
Waarom zijn deze flexwoningen niet populair, terwijl telkens aangegeven wordt dat de kwaliteit van deze woningen vergelijkbaar zou zijn met die van permanente nieuwbouw?
De interesse van gemeenten en corporaties voor flexwoningen is groot. Ik ken veel positieve verhalen vanuit zowel gemeentes als van de bewoners van flexwoningen. Zo was er bij de nieuwe woonwijk «de Winkelsteeg» in Nijmegen grote belangstelling. Op het eerste blok van 65 huizen kwamen maar liefst 3.200 inschrijvingen. Daarnaast spreek ik zelf ook regelmatig met bewoners van flexwoningen en zij zijn voornamelijk enthousiast over hun woning.3
Specifiek ten aanzien van de door het RVB bestelde woningen passen deze niet altijd goed bij de beschikbare locaties. Ten behoeve van de snelheid zijn vooraf al keuzes gemaakt voor de woningen in de ontwerpen, waaronder de configuratiemogelijkheden en het feit dat het gaat om gestapelde appartementen in plaats van grondgebonden woningen. Hierbij is gekozen voor kwalitatief hoogwaardige modulaire woningen op basis van bouwbesluit tijdelijke bouw, die wel voldoen aan BENG en een lagere MPG-eis hebben dan verplicht. Dit biedt de beste mogelijkheden om woningen te verplaatsen als deze op een bepaalde plek niet meer nodig zijn. Afnemers kunnen rekenen op snelle levering, maar dat vraagt wel dat ze ruimte zoeken in hun lokale wensen en mogelijkheden.
Mede doordat het langer dan verwacht duurt voor gemeenten om deze ruimte te zoeken is er een tijdsverschil ontstaan tussen het opleveren van de woningen uit de fabriek en het kunnen plaatsen van de woningen op de locatie.
Worden er nog steeds containerwoningen geplaatst? Zo ja, hoeveel per type flexwoningen zijn er het afgelopen jaar geplaatst?
Dat inzicht heb ik niet. Overigens is er ook geen definitie van «containerwoningen».
Bent u bereid om de Kamer eind dit jaar en eind volgend jaar te informeren over hoeveel flexwoningen opgeslagen zijn?
Ja. Ik kan dit alleen doen over de flexwoningen die door het Rijksvastgoedbedrijf zijn besteld. Ik heb geen informatie over andere flexwoningen die in de opslag staan van particuliere bouwbedrijven.
Bent u bekend met het bericht «Tomeloos trekken aan tijdelijke bouw: Goes wordt rustplaats voor thuisloze flexwoningen» in Stadszaken d.d. 3 mei 2023? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?2
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Ik ben verheugd dat ik met de gemeente Goes een intentieverklaring heb ondertekend omtrent de fysieke herplaatsingsgarantie. Dit is een van de vele ondersteunende instrumenten om flexwoningen mogelijk te maken. Daarnaast bied ik nog een financiële herplaatsingsgarantie aan. Kern van de garantie is het vergroten van de kans op vervolglocaties na de eerste exploitatie op de tijdelijke locatie en – in het geval dat dat niet lukt – een mogelijke financiële uitkering indien de woning verkocht moet worden. Verder kunnen gemeenten ook een beroep doen op de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen of na de zomer op de eerste tranche van de nieuwe stimuleringsregeling flexwoningen en transformaties. Gemeenten en corporaties die geholpen willen worden bij het onderzoeken van de mogelijkheden en financiering voor flexwoningen kunnen zich melden bij Uitvoeringsorganisatie Versnelling Tijdelijke Huisvesting (UVTH).5 De rol van het Rijk is om actieve ondersteuning te blijven bieden aan projecten. Ik reken erop dat medeoverheden en corporaties de verantwoordelijkheid zullen blijven nemen voor de versnelde realisatie van flexwoningen.
Erkent u dat gemeenten worstelen met nijpende capaciteitsproblemen? Zo nee, waarom niet? Spelen deze capaciteitsproblemen ook bij woningcorporaties?
Ja, ook al zijn er lokaal wel verschillen. Bij sommige gemeenten speelt dit minder een rol dan bij andere gemeenten. Dit geldt ook voor woningcorporaties.
Herkent u dat gemeenten (en eventueel woningcorporaties) aangeven dat zij liever hun nijpende capaciteitsproblemen inzetten voor structurele oplossingen zoals normale woningbouw in plaats van tijdelijke oplossingen zoals flexwoningen?
Ik herken dit beeld ten dele. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) schrijft in haar rapport van 12 juli 2022 hierover.6 Juist om gemeenten en woningcorporaties hierbij te helpen bieden we vanuit het Rijk sindsdien meer ondersteuning. Zo is de UVTH opgericht om onder andere gemeenten en corporaties actief te ondersteunen bij de realisatie van flexwoningen. De geboden ondersteuning is afhankelijk van de behoefte van de desbetreffende partijen. Dat kan zijn het geven van juridisch of financieel advies, het helpen bij het wegwerken van hobbels in projecten of het najagen van afspraken. Maar ook heel actieve projectondersteuning.7 Ook wordt extra ondersteuning geboden door het beschikbaar stellen van kennis en expertise op het gebied van flexpools. Met de inzet van zogenoemde flexpools kunnen onder andere gemeenten (tijdelijk) extra steun krijgen voor de voorfase van woningbouw. Hiermee kunnen zij knelpunten rondom planvorming, bestemmingsplannen en vergunningverlening oplossen.8
Herkent u dat omwonenden liever geen flexwoningen in hun buurt hebben? Zo ja, waarom is dat volgens u?
Ik herken dat omwonenden in het algemeen regelmatig problemen hebben met bouwprojecten in de buurt. Dit geldt voor zowel permanente woningbouw als flexwoningbouw, maar ook voor ruimtelijke ontwikkelingen in het algemeen. Het recht van woningzoekenden delft nog te vaak het onderspit tegenover degenen die al een woning hebben. In tijden van een woningbouwopgave en de schaarse ruimte die we in Nederland hebben, is dit niet houdbaar.
Erkent u dat flexwoningen bijdragen aan de stigmatisering van sociale huurders? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, flexwoningen zijn kwalitatief goede woningen die altijd voldoen aan het bouwbesluit. Steeds meer wordt gekozen om te voldoen aan het bouwbesluit voor permanente woningbouw. Flexwoningen dragen het snelst bij aan oplossingen voor de woningnood. Hiermee helpen we mensen sneller.
Herkent u dat niet alleen verschillende partijen zoals gemeenten en woningcorporaties aangeven dat ze niet staan te springen, maar dat ook huurders, die op zoek zijn naar een vast huurcontract en die graag willen wonen in een prettige buurt waar ze wel welkom geheten worden door omwonenden zonder daarbij gestigmatiseerd te worden, niet staan te springen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, dit herken ik grotendeels niet. Zie ook vraag 3. Ik ken veel positieve verhalen vanuit zowel gemeentes als van de bewoners van flexwoningen.
Deelt u de mening dat we beter ten halve moeten keren, dan ten hele moeten dwalen en moeten afzien van het stimuleren van de bouw van flexwoningen, aangezien corporaties, gemeenten, huurders en omwonenden allemaal niet staan te springen, en het vinden van (vervolg)locaties erg moeilijk is c.q. blijft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Er is een groot woningtekort in Nederland. Daarom moeten we alle kansen benutten om snel goede woningen bij te bouwen. Het bouwen en plaatsen van flexwoningen is een manier om snel woningen aan met name de sociale voorraad toe te voegen. Door hierbij locaties te gebruiken die anders niet of pas veel later gebruikt zouden worden helpen we veel mensen uit hun woningnood. En tegelijkertijd bouwen we ook zo hard mogelijk door aan reguliere woningbouw. Daar heb ik ook duidelijke afspraken over gemaakt in de woondeals.
Erkent u dat huurders op zoek zijn naar woonzekerheid en flexwoningen daarom geen oplossing zijn omdat flexwoningen altijd gepaard gaan met tijdelijke huurcontracten?
Flexwoningen kunnen op korte termijn voor verlichting zorgen in de sociale woningvoorraad voor een gemeente. Voor alle doelgroepen is deze verlichting hard nodig. Gemiddeld wonen Nederlanders korter in een woning dan dat de flexwoningen op één locatie kunnen blijven staan.
Bent u het eens met de uitspraak «De procedures om flexwoningen zijn in theorie relatief kort omdat er bijvoorbeeld geen definitief bestemmingsplan nodig is. In het echt loopt het anders: de tijdelijke huizen vergen dezelfde ambtelijke inzet als permanente woningen, bleek uit onderzoek door Aedes.»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Uiteraard vragen flexwoningen, net als permanente woningbouw, ook ambtelijke capaciteit. Om gemeenten hierbij te helpen bieden we vanuit het Rijk ondersteuning. Zo is de UVTH opgericht om onder andere gemeenten actief te ondersteunen bij de realisatie van flexwoningen. De geboden ondersteuning is afhankelijk van de behoefte van de desbetreffende partij. Dat kan zijn het geven van juridisch of financieel advies, het helpen bij het wegwerken van hobbels in projecten of het najagen van afspraken. Maar ook heel actieve projectondersteuning.9 Ook wordt extra ondersteuning geboden door het beschikbaar stellen van kennis en expertise op het gebied van flexpools. Met de inzet van zogenoemde flexpools kunnen onder andere gemeenten (tijdelijk) extra steun krijgen voor de voorfase van woningbouw. Hiermee kunnen zij knelpunten rondom planvorming, bestemmingsplannen en vergunningverlening oplossen.10 Flexwoningprojecten lenen zich er bij uitstek voor om veel van de maatregelen uit het actieplan «versnellen processen en procedures woningbouw» toe te passen.11 Ook daar helpt de UVTH gemeenten en corporaties bij.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel harde en zachte plannen er de komende jaren voor bouwlocaties, inclusief vervolglocaties, voor het plaatsen van flexwoningen zijn?
Dat kan ik gedeeltelijk, omdat een structurele en corresponderende monitoring niet op alle elementen in het realisatieproces beschikbaar is. In mijn brief van 2 mei jl. heb ik aangegeven dat de cijfers van het Expertisecentrum Flexwonen en de UVTH laten zien dat er in 2023 een verwachte realisatie is van 12.000 modulaire/verplaatsbare woningen en tijdelijke transformatiewoningen. Risico hierbij is dat bij nodige projecten oplevering in het laatste kwartaal van 2023 staat gepland, waardoor bij een vertraging de oplevering doorschuift naar 2024.12
Op basis van de getekende woondeals is de verwachting dat t/m 2024 20.824 flexwoningen worden opgeleverd, en van 2025–2030 aanvullend 24.510 flexwoningen. In een aantal woondeals is nog geen concreet getal genoemd, dus zullen de daadwerkelijke verwachte aantallen hoger liggen. De regio’s werken hard aan het nader concretiseren van deze voornemens.
Wat maakt het vinden van geschikte (vervolg)locaties zo moeilijk?
Het vinden van locaties voor woningbouw is sowieso niet eenvoudig gegeven alle ruimteclaims en dat geldt ook voor flexwoningen. Net als bij reguliere bouw spelen zaken als eigenaarschap van de grond, specifieke eigenschappen van de locatie (bijvoorbeeld geluidshinder, beschikbaarheid van voorzieningen etc.), en de plannen met de grond op lange termijn een belangrijke rol bij de afweging voor locaties. Niet alle locaties lenen zich overigens voor tijdelijke ontwikkelingen, terwijl andere locaties slechts tijdelijk beschikbaar zijn voor woningbouw, bijvoorbeeld omdat er op termijn een andere functie wordt gepland (bijv. windmolens, natuur of economie) en juist omwille van de verplaatsbaarheid van flexwoningen kunnen worden benut. Vervolglocaties zijn eveneens uitdagend, omdat ze verder in de tijd liggen waardoor daar vaak niet nu al zekerheid over kan worden gegeven. Het grote verschil met reguliere bouw op de «ouderwetse wijze» is dat op een projectlooptijd van 10 jaar een half jaar vertraging op locatie niveau niet opvalt. Bij flexwoningen valt dat juist erg op omdat een half jaar extra zo maar 50% aan de totale doorlooptijd toevoegt. Dit is overigens goed omdat het helpt na te denken over hoe we de gehele woningbouw kunnen versnellen.
Worden flexwoningen altijd in de nabijheid van vitale voorzieningen en bronnen van levensonderhoud, zoals werkgelegenheid en gezondheidszorg, geplaatst?
Doorgaans wel, maar het is aan gemeentes om hier een afweging in te maken. In zijn algemeenheid geldt dat hier rekening mee wordt gehouden, maar in het kader van snelle plaatsing en placemaking het kan voorkomen dat er eerder woningen dan voldoende voorzieningen zijn. Zoals dat vaker bij nieuwbouwgebieden het geval kan zijn.
Deelt u de mening dat tijdelijke woningen geen oplossing zijn voor een structureel probleem, aangezien het tekort enorm groot is en een tekort altijd zal blijven?
Tijdelijke woningen zijn een gedeelte van de oplossing van het probleem. Met tijdelijke woningen maken we het mogelijk om (tijdelijk) beschikbare locaties te benutten waar permanente woningbouw (vooralsnog) niet mogelijk of wenselijk is. Hierdoor dragen we bij aan het verkleinen van de woningbouwopgave en ontstaat er door de inzet van deze woningen als het ware een flexibele schil. Deze schil zorgt ervoor dat we beter kunnen inspelen op schommelingen in vraag en aanbod. Hoe groot een flexibele schil in totaal moet zijn, wordt nu onderzocht.13
Deelt u de mening dat flexwoningen gezien de beperktere levensduur en gezien het feit dat het vinden van (vervolg)locaties moeilijk is/wordt, minder duurzaam zijn dan echte woningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. De wijze waarop flexwoningen, of anders gezegd modulaire woningen die gemakkelijk aanpasbaar, verplaatsbaar of demontabel zijn, worden gebouwd maakt onderdeel uit van een veel grotere innovatie of ontwikkeling die gaande is in de bouwsector. Namelijk het steeds meer fabrieksmatig/industrieel en conceptueel realiseren van woningen. Met het oog op arbeidsmarktkrapte, de betaalbaarheid, het streven naar een circulaire economie en het behalen van de klimaatdoelstellingen een ontwikkeling die ik van harte toejuich en graag help verder te brengen (zie ook actielijn 2 van het programma Woningbouw14 en programmalijn 5 van het programma Versnellen verduurzaming gebouwde omgeving15). Daarbij worden flexwoningen ook steeds meer met biobased materialen gebouwd en maakt juist de verplaatsbaarheid en demontabiliteit hergebruik van de woning of van de materialen beter mogelijk.
Deelt u de mening dat flexwoningen op gespannen voet staan met het coalitieakkoord waarin is vastgesteld dat vaste huurcontracten de norm blijven, maar door de bouw van flexwoningen de tijdelijke huurcontracten enorm in aantal zullen stijgen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Voor flexwoningen die op een tijdelijke locatie worden geplaatst, is een aparte opzeggingsgrond gecreëerd waardoor met contracten voor onbepaalde tijd kan worden gewerkt. Dat maakt dat bewoners net zo lang in de woning kunnen wonen als de woning een omgevingsvergunning heeft. Overigens wordt gemiddeld in Nederland om de 7 jaar van huis gewisseld.
Deelt u de mening dat flexwoningen op gespannen voet staan met het recht op behoorlijke huisvesting waarbij woonzekerheid een belangrijk onderdeel is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik in antwoord op uw eerdere vragen heb toegelicht, zijn flexwoningen normale woningen. Alleen zijn het woningen die ook verplaatst kunnen worden en daardoor ook op tijdelijk beschikbare locaties worden gebruikt in de strijd tegen de woningtekorten. Daarnaast is het bevorderen van voldoende woongelegenheid een grondwettelijke kerntaak van de overheid. Bij het tegengaan van het woningtekort zijn flexwoningen – ofwel modulaire woningen die geplaatst kunnen worden op locaties die tijdelijk beschikbaar zijn en daarna op een andere locatie een dak boven het hoofd kunnen bieden – van belang om snel woonruimte toe te kunnen voegen en in te kunnen spelen op schommelingen in vraag en aanbod. Woonzekerheid is een belangrijk element en het plaatsen van flexwoningen doet daar mijns inziens geen afbreuk aan. Gemiddeld wordt in Nederland om de 7 jaar van huis gewisseld.16
Gaan de tijd, middelen en energie die u in flexwoningen stopt niet in de weg staan van een duurzame oplossing gericht op het realiseren van het recht op huisvesting voor iedereen?
Zoals ik in antwoord op uw eerdere vragen heb toegelicht, heeft de woningmarkt meer ruimte nodig om lokale of nationale schommelingen in vraag en aanbod op te kunnen vangen. Daar spelen flexwoningen, juist vanwege hun verplaatsbaarheid en aanpasbaarheid, een belangrijke rol bij. Ik zou dan ook toe willen werken naar een flexibele schil van voldoende omvang die voor verschillende doeleinden ingezet kan worden, als aanvulling op en niet in de plaats van het reguliere woningaanbod.17 Met andere woorden, flexwoningen zijn juist belangrijk voor een duurzame oplossing en het recht op huisvesting.
Zijn flexwoningen toegankelijk voor mensen met een fysieke of verstandelijke beperking?
Zoals ik in antwoord op uw eerdere vragen heb toegelicht, zijn voldoende passende zorg- en begeleiding randvoorwaarden voor adequate huisvesting. Voor gemeenten geldt straks de verplichting om lokaal en in regionaal verband een woonzorgvisie op te stellen en die te laten aansluiten bij de regionale woningbouwprogrammering. Hier vallen flexwoningen ook onder.18 Flexwoningen kunnen zo gebouwd worden dat ze toegankelijk zijn voor mensen met een fysieke of verstandelijke beperking.
Wat is uw ambitie voor het aantal flexwoningen in 2030?
De opgave tot en met 2024 is de realisatie van 37.500 flexwoningen. Door de inzet van flexwoningen ontstaat als het ware een flexibele schil om schommelingen in vraag en aanbod op de woningmarkt beter op te kunnen vangen. Hoe groot een flexibele schil in totaal moet zijn, wordt nu onderzocht.19
Hoe gaat u er straks voor zorgen dat er voldoende locaties zijn voor een permanente schil van bovengenoemd aantal flexwoningen in 2030, terwijl het vinden van voldoende (vervolg)locaties nu al erg moeilijk is?
We zullen veel meer dan nu rekening moeten houden met het kunnen opvangen van plotselinge schommelingen in vraag en aanbod en dus anticiperend daarop ook bij gebiedsontwikkelingen ruimte moeten laten voor flexwoningen. Ik verwacht dat dat ook steeds meer gebruikelijk zal worden, omdat we met gemeenten en corporaties een herplaatsingsladder zijn overeengekomen. Hierin is opgenomen dat we via het Wetsvoorstel Regie zullen vragen om in woonvisies ook herplaatsingslocaties voor flexwoningen op te nemen.
Acht u het mogelijk dat we in Nederland straks een «kerkhof» aan flexwoningen hebben die nergens geplaatst kunnen worden?
Nee. Door de inzet van flexwoningen ontstaat als het ware een flexibele schil om schommelingen in vraag en aanbod op de woningmarkt beter op te kunnen vangen.20
Hoe komt het dat u flexwoningen besteld heeft die niet aan de eisen van de gemeenten en corporaties voldoen?
Ten behoeve van de snelheid zijn, overigens na goede afstemming met corporaties en bouwers, vooraf bepaalde keuzes gemaakt in het ontwerp van de woningen, waaronder de configuratiemogelijkheden en het feit dat het gaat om drielaags gestapelde appartementen in plaats van grondgebonden woningen. De gemaakte keuzes passen echter niet altijd volledig bij de lokale wensen en mogelijkheden van een beschikbare locatie. Grootste voordeel is dat afnemers kunnen rekenen op snelle levering, zodat ze dit jaar nog woningen kunnen realiseren.
Wat heeft u in 2022 gemiddeld per flexwoning (per perceel of per andere eenheid) betaald? Kunt u daarbij aangeven per type flexwoning (bijvoorbeeld grondgebondenwoning en gestapelde flexwoningen) wat de gemiddelde kostprijs is geweest?
Voor de door de RVB bestelde woningen wordt een plafondprijs bij de aanbesteding aangehouden per perceel van 48 flexwoningen en deze bedraagt € 5.098.848 exclusief btw.21 In de aanbesteding is onder deze plafondprijs gebleven. De definitieve kosten hangen af van het door de afnemer gewenste maatwerk en eventuele indexatie. Het RVB krijgt de middelen ook weer terug van de afnemer.
Hoeveel flexwoningen bent u voornemens in 2023 en komende jaren nog te bestellen? Kunt u dat per jaar en per type inzichtelijk maken?
Ik ben op dit moment niet voornemens om als Rijk nog meer flexwoningen te bestellen. De door het RVB aanbestede woningen waren echt bedoeld om de maximale bouwcapaciteit in 2022 te benutten en de aanbesteding heeft als opmaat gediend voor het collectieve inkooptraject van Aedes.
Indien u voornemens bent om nog meer flexwoningen te bestellen, wat gaat u naar schatting in 2023 en de komende jaren gemiddeld per flexwoning (of per perceel of per andere eenheid) betalen? Kunt u dat per type flexwoning inzichtelijk maken?
Zie mijn antwoord op vraag 29. Ik ben niet voornemens nog meer flexwoningen te bestellen.
Kunt u inzichtelijk maken wat (naar verwachting) de stichtingskosten per (type) flexwoning (of per perceel of per andere eenheid) zijn? Indien u op dit moment (nog) niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid deze inzichten op de kortst mogelijke termijn met de Kamer te delen?
Voor de door de RVB aanbestede woningen ligt het plafondbedrag voor 48 woningen op de € 5.098.848 exclusief btw.22 Van de totale stichtingskosten kan ik geen inschatting maken, omdat daar ook andere kosten onder vallen die locatiespecifiek zijn en van investeerder tot investeerder verschillen.
Worden er flexwoningen gebouwd in het middenhuursegment? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Ja, er zijn steeds meer aanbieders van flexwoningen in het middenhuursegment, zoals Rabo Smartbuilds.23 Ook ontwikkelaar AM en ABN Amro hebben onlangs de intentie uitgesproken meer middenhuur flexwoningen te willen inzetten bij gebiedsontwikkelingen.24 Deze initiatieven juich ik van harte toe.
Houdt u ook rekening met een scenario waarin flexwoningen geen succes zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, met de huidige krapte op de woningmarkt ben ik overtuigd van het succes van flexwoningen. Het is de snelste manier voor toevoegingen aan de (sociale) woningvoorraad, waar veel behoefte aan is.
In welk scenario bent u bereid te stoppen met het stimuleren van de bouw van flexwoningen?
Als het woningtekort een acceptabel percentage bereikt heeft en het stelsel voor ondersteuning van de realisatie van flexwoningen voldoende effectief blijkt te zijn.
Deelt u de mening dat dat indien de herplaatsingsgarantie volledig aangesproken wordt, geconcludeerd mag worden dat flexwoningen geen succes zijn? Zo nee, waarom niet en wanneer zou u wel concluderen dat flexwoningen geen succes zijn?
De financiële herplaatsingsgarantie is geen maat voor succes; het is een instrument om te komen tot de realisatie van flexwoningen, die zorgen voor versnelde toevoeging aan de sociale woningvoorraad en het ontstaan van een volwassen flexibele schil. Het is de bedoeling dat gemeenten en investeerders zo snel mogelijk woningen realiseren en de garantie helpt investeerders bij het durven nemen van het investeringsrisico van flexwoningen. Het bestaan van een dergelijk instrument kan al leiden tot investeringsbeslissingen die anders niet waren genomen.
Waarom neemt de overheid (landelijk en gemeente) bij de herplaatsingsgarantie de meeste risico’s voor haar rekening (in totaal 85%) ten opzichte van 15% voor de verhuurder, terwijl een deel van de totale stichtingskosten (zoals kosten bouwrijp maken) ook voor rekening van de overheid komt?
Het is niet de bedoeling dat de overheid alle risico’s en stichtingskosten rondom woningbouw overneemt van gemeenten en investeerders. Op een tijdelijke locatie zal over het algemeen al sprake zijn van stichtingskosten die niet samenhangen met de opstallen (flexwoningen). Deze locatie gebonden kosten blijven zoals in woningbouw gebruikelijk voor rekening van gemeenten, investeerders en projectontwikkelaars, en verschillen bovendien altijd per locatie. De vormgeving van de garantie sluit aan op deze specifieke aan investeringen in flexwoningen gebonden kosten. De garantie is daarmee een instrument dat helpt om de investering in flexwoningen ten opzichte van reguliere woningbouw te vergemakkelijken. Het verkleint de hogere risico’s en kosten bij investeringen in flexwoningen als gevolg van de tijdelijkheid van locaties en de verplaatsingskosten. Kern van de garantie is het vergroten van de kans op herplaatsing van flexwoningen door met gemeenten en investeerders afspraken te maken over het vinden van een volgende exploitatielocatie (de gezamenlijke herplaatsingsladder), en hierbij ondersteuning aan te bieden. Daarnaast is sprake van een financiële uitkering aan de investeerder, indien de flexwoning na de eerste exploitatieperiode tegen een relatief lage waarde moet worden verkocht, omdat er geen nieuwe locatie voorhanden blijkt en doorexploitatie niet kan.
Waarom komt u wel met een herplaatsingsgarantie voor investeerders, maar niet met een garantie voor huurders (bijvoorbeeld voor vervolghuisvesting of voor verhuis- en inrichtingskosten etc.)?
De garantie is een instrument dat helpt om de investering in flexwoningen ten opzichte van reguliere woningbouw te vergemakkelijken. Het is vanuit de Huisvestingswet bezien aan de gemeenten en niet aan het kabinet om huurders eventuele garanties voor vervolghuisvesting aan te bieden. Daarnaast zal het per gemeente en regio verschillen welke mogelijkheden er zijn voor andere woningen of welke regelingen aangeboden worden voor eventuele verhuizing.
Klopt het dat u gezien uw uitlating in dit artikel in het Financieel Dagblad nu een stuk minder positief bent over de plaatsing van flexwoningen dan in uw brief aan de Kamer van 6 december 2022?3
Nee, ik ben nog steeds positief over de plaatsing van flexwoningen. Het is de snelste manier om het aantal woningen te vergroten. En dit is belangrijk voor iedereen die met spoed een woning nodig heeft en voor mensen die al te lang wachten op een huis. Ook het grote aantal ontheemden en vergunninghouders maakt de bouw van flexwoningen nodig.26
Hoeveel geld gaat u in totaal (dus inclusief 2022) uittrekken voor flexwoningen, ervan uitgaande dat volledig gebruik wordt gemaakt van de herplaatsingsgarantie? Kunt u dat bedrag per regeling specificeren (voorfinanciering, herplaatsingsgarantie en dergelijke)
Daarnaast worden ook flexwoningen gestimuleerd uit de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen en de Woningbouwimpuls.
Bent u het eens met architect Harvey Otten die stelt dat de gelden voor flexwoningen een cadeautje zijn voor de bouwsector? Kunt u uw antwoord nader toelichten?4
Nee, de bouwsector krijgt niets cadeau. We stimuleren als Rijk wel bij het realiseren van flexwoningen, omdat er nog veel onzekerheden in businesscases voor flexwoningen zitten. Op deze manier leveren we als Rijk een bijdrage om flexwoningen toch versneld mogelijk te maken.
Wat vindt u van de uitspraak van deze architect «Het is te stupide voor woorden. Dit plannetje is het Rijk aangesmeerd door de bouwindustrie. Die lopen de politiek hier al jaren voor plat. Ze hebben veel vreemd vermogen geïnvesteerd in hun woningfabrieken en zien nu een kans om dat geld snel terug te verdienen. Dat lijkt ze te lukken, en wij worden met slechte woningen opgescheept.»?
Deze uitspraak is een particuliere mening waar ik me niet in herken. De woningnood is hoog en flexwoningen zijn de snelste manier om woningen toe te voegen. Bovendien jaagt het de innovatie aan van steeds meer circulair, biobased en industrieel bouwen. Daarom stimuleert het Rijk de totstandkoming en de verdere ontwikkeling ervan. En dat doen we niet alleen, zo heeft Aedes vorig jaar28 laten weten grootschalig in te willen zetten op flexwoningen en dit voornemen geconcretiseerd in een collectief inkooptraject.
De kwaliteit van de flexwoningen is net als bij reguliere woningen geborgd via de eisen uit het Bouwbesluit (zowel nieuwbouwkwaliteit als tijdelijke kwaliteit) maar ook via het Programma van Eisen dat is geformuleerd voor de RVB aanbestede woningen en het inkooptraject van Aedes.
Bent u het met deze architect eens als hij zegt «Het gaat niet om wijken bouwen waar mensen fijn wonen en een buurtgevoel ontwikkelen. Je bouwt met deze aanpak armzalige containers op een slechte locatie. Ik word daar heel treurig van. Iedere flexwoning is en blijft verliesgevend. De maatschappij krijgt straks de rekening omdat de industrie woningen wil pompen.»? Zo nee, waarom niet en kunt u dan ook ingaan op hoe u met de bouw van flexwoningen die ergens tijdelijk staan gaat bouwen aan een prettig buurtgevoel?
De uitstraling van flexwoningen heeft zich in korte tijd enorm positief ontwikkeld en flexwoningen hebben tegenwoordig de uitstraling van permanente woningbouw. Gemeentes en corporaties doen enorm hun best om een prettig buurtgevoel te creëren. Een goed voorbeeld hiervan is Buurtschap te Veld in Eindhoven en STEK in Den Bosch. Meer goede voorbeelden zijn te vinden in het realisatieboek flexwoningen.29 Daarnaast wil ik ook de snelle bouw van meer kwalitatief goede woningen op korte termijn én blijvende ruimtelijke kwaliteit met elkaar verenigen. Daarom heb ik het College van Rijksadviseurs en de Federatie Ruimtelijke Kwaliteit gevraagd om de nu nog vaak gescheiden werelden van welstand en industriële bouw bijeen te brengen en samen te werken aan het borgen van ook de ruimtelijke kwaliteit. Dit traject moet leiden tot concrete en uitvoerbare handvatten, waaronder de publicatie Ruimtelijk kwaliteit voor fabrieksmatige woningbouw, waar veel partijen inmiddels mee aan het werk zijn.30
Vindt u nog steeds dat u een aanvaardbaar risico heeft genomen met de voorfinanciering van 2000 flexwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja, het grootschalig bestellen van flexwoningen voordat er definitieve bouwlocaties in beeld zijn, is een unieke stap geweest. De eerste woningen zijn in mei geplaatst in Delft. De aankoop heeft tot beweging en versnelling geleid. Maar de praktijk blijkt ook weerbarstiger dan gehoopt. Ik heb er echter vertrouwen in dat we een juiste bestemming voor alle woningen zullen vinden en dat de contractering daarvoor dit jaar plaatsvindt.
Vindt u dat woningcorporaties prudent met maatschappelijk bestemd vermogen omgaan op het moment dat er geen vervolglocaties bekend zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u in uw antwoord ingaan op de eventuele rol bij en visie van de Autoriteit Woningcorporaties op de aanschaf van flexwoningen?
Er zijn op dit moment een grote hoeveelheid aan zaken die de aandacht vragen van woningcorporaties, zoals betaalbaarheid, verduurzaming, nieuwbouw, en dergelijke. Het is niet zo dat als er voor een specifiek project geen vervolglocaties bekend zijn, woningcorporaties hun maatschappelijk bestemd vermogen vervolgens nergens voor inzetten. De Autoriteit Woningcorporaties heeft geen rol bij en visie op de aanschaf van flexwoningen. De wijze waarop in de woningbehoefte wordt voorzien is aan de lokale driehoek van corporatie, gemeente en huurders.
Vindt u nog steeds dat flexwoningen geschikt zijn voor dakloze mensen en mensen uit bepaalde zorginstellingen die juist enorm veel baat hebben bij woonzekerheid?
Het is aan gemeentes, woningcorporaties en andere sociale partners om te bepalen welke doelgroepen geschikt zijn om in een flexwoning te wonen.
Kunnen huurders van een flexwoning te allen tijde ook naar de Huurcommissie stappen?
Huurders van flexwoningen kunnen onder dezelfde voorwaarden naar de Huurcommissie als huurders van andere woonruimten. Ook hierbij geldt dat als het gaat om zelfstandige (flex)woningen, er onderscheid is tussen enerzijds huurcontracten met een gereguleerde huurprijs, waarbij de huurder voor alle huurprijsgeschillen bij de Huurcommissie terecht kan; en anderzijds huurcontracten met een geliberaliseerde huurprijs, waarvoor huurders voor geschillen over de huurverhoging voor een uitspraak bij de Huurcommissie terecht kunnen.
Vallen huurders van een flexwoning te allen tijde ook onder de Wet goed verhuurderschap?
De Wet goed verhuurderschap ziet op alle verhuurders en verhuurbemiddelaars van woon- of verblijfsruimte. Huurders van een flexwoning vallen zodoende ook onder de bescherming van deze wet.
Staat u nog steeds achter uw antwoorden op onze Kamervragen over flexwoningen?5
Ja.
Komen de flexwoningen nu wel of niet allemaal in het sociale segment? Indien gedeeltelijk, hoeveel ongeveer wel en hoeveel ongeveer niet?
Ik heb geen inzicht in de exacte verhouding waarin flexwoningen in het sociale segment of middenhuur worden verhuurd. De meeste flexwoningen worden momenteel voor sociale huur gebouwd. Maar ook voor opvang en voor middenhuur zijn er projecten. Ik juich overigens toe dat er ook in het middenhuur segment belangstelling is om meer flexwoningen te realiseren.
Als u stelt dat flexwoningen geen oplossingen zijn voor de enorm lange wachtlijsten voor een sociale huurwoning, waarom telt u flexwoningen (deels) wel mee in het sociale segment?
Flexwoningen zijn de snelste manier om bij te dragen aan het vergroten van de (sociale) woningvoorraad. In veel gevallen tellen ze ook mee in het sociale segment, dat is ook een voorwaarde in bijvoorbeeld de stimuleringsregeling flex- en transformatiewoning of de financiële herplaatsingsgarantie.
Als flexwoningen gelijkwaardig zijn aan normale woningen, waarom laat u deze flexwoningen dan niet voldoen aan het Bouwbesluit nieuwbouw?
We zien in de praktijk de beweging dat flexwoningen die aan de nieuwbouweisen voldoen, steeds meer worden uitgevraagd. Tegelijkertijd is er ook een noodzaak aan bouwwerken met tijdelijke kwaliteit. De consequenties van een dergelijke keuze moeten dus goed in kaart worden gebracht en worden afgewogen. Zo snel als mogelijk zal ik mijn overwegingen en voorstellen op dit punt aan uw Kamer doen toekomen.
Deelt u de mening dat huurders met een tijdelijk contract die woonachtig zijn in een flexwoning straks zelfs moeilijker een echte sociale huurwoning kunnen vinden waardoor zij van flexwoning naar flexwoning gaan, omdat de vraag naar echte sociale huurwoningen zal toenemen vanwege de bevolkingsgroei en omdat er tijd, middelen en capaciteit ingezet wordt op meer flexwoningen, terwijl echte sociale huurwoningen worden verkocht, gesloopt en geliberaliseerd, waardoor dit aandeel zal dalen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, in uw vraag zit een aanname die ik niet deel. Flexwoningen zijn gewone (sociale) woningen. Er zijn geen woningen die meer of minder «echte sociale huurwoningen» zijn. De uitdaging is om binnen de opgave van 900.000 nieuw te bouwen woningen, 250.000 sociale woningen te bouwen. Dat kan door nieuwbouw permanent, dat kan door nieuwbouw flexwoningen, dat kan door transformaties of optoppen etc. Het gaat er om alle geschikte locaties op de meest korte termijn te benutten zodat we de sociale voorraad zo spoedig mogelijk vergroten.
Krijgen c.q. hebben flexwoningen in het kader van de huurtoeslag de status van onroerend goed, omdat flexwoningen in beginsel verplaatsbaar zijn?
Er bestaat recht op huurtoeslag als er sprake is van een woning. In de Wet op de huurtoeslag wordt een woning omschreven als een onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden.
Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een onroerende zaak en dus van een woning in de zin van de Wet op huurtoeslag zijn een aantal criteria van belang. Uit de rechtspraak (HR 31 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2478 (Portcabin) volgt dat er sprake is van een onroerende zaak als het gebouw, volgens de naar buiten toe (voor een willekeurige derde) kenbare bedoeling van de bouwer of opdrachtgever, «naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven». Dit kan bijvoorbeeld blijken uit de wijze waarop het omliggende perceel is vormgegeven, de aansluiting van het gebouw op nutsvoorzieningen, de afwerking, de bouwwijze en de verankering in de grond en bestemming die op het perceel rust.
In het Burgerlijk Wetboek is de intentie van de bouwer wel van belang en moet deze intentie ook naar buiten toe kenbaar zijn gemaakt.32 Bij de beoordeling is de duur van een eventuele demontage minder van belang. Ook eenvoudig verplaatsbare constructies kunnen als onroerend worden aangemerkt.
Welke maatregelen gaat u nemen naar aanleiding van de brand van flexwoningen aan de Riekerhaven nu gebleken is dat de brandweer deze containerwoningen heeft opgeschaald van brandonveilig naar brandgevaarlijk?6
Uiteraard vind ik dat dit soort branden in de toekomst zoveel als mogelijk moeten worden voorkomen. Daarom heb ik recent overleg gehad met de Veiligheidsregio Amsterdam Amstelland en de relevante landelijke organisaties (Brandweer Nederland, Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland, VNG) en het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid.
Het probleem bij de flexwoningen aan de Riekerhaven zat vooral in het schilddak dat boven de bovenste units zat. Hieronder kon de brand zich snel uitbreiden. De constructie onder het schilddak voldeed ook niet volledig te voldoen aan de bouwregelgeving. Brandweer NL en de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht gaan hun achterban landelijk informeren over de brandrisico’s van deze dakconstructies.
Verder is afgesproken dat een verduidelijking van brandveiligheidseisen wenselijk is. Ik ga daartoe de Wegwijzer Unitbouw uit 2007 (publicatie voormalige VROM-Inspectie) actualiseren in samenspraak met de betreffende organisaties.
Daarnaast vind ik het van belang dat de geldende brandveiligheidseisen voor tijdelijke bouw en het verplaatsen goed worden nageleefd. Het is aan de gemeente om hierop toezicht te houden en de gemeente kan hierbij de brandweer betrekken.
Bent u het met Diederik Hommes, voorzitter van de raad van commissarissen (RvC) van Zayaz, eens als hij het zegt «Als de huurders willen, kunnen ze wel met de woning mee verhuizen naar een andere locatie.»? Zo ja, wordt dit de nieuwe manier van bouwen aan een gemeenschap? Zo nee, waarom niet?7
Het is aan woningcorporaties om huurders mee te laten verhuizen als een woning verhuisd, maar ik vind dit een goede ontwikkeling.
Kunt u duidelijk maken voor wie flexwoningen bestemd zijn (welke doel- bevolkingsgroepen)?8
Het aanbod aan flexwoningen is divers, van kleinere studio’s tot appartementen van tenminste 60m2 tot grondgebonden woningen in de middenhuur. Het is in de sociale huur aan gemeentes en corporaties om te bepalen welke doelgroepen bestemd zijn om flexwoningen te bewonen. Dit is dus echt maatwerk en kan per gemeente en zelfs binnen een gemeente verschillen. Vaak gaat het om starters, jongeren, studenten en spoedzoekers zoals statushouders en ontheemden, maar de manier waarop de woningen worden gebouwd (modulair, industrieel) is ook geschikt voor andere doelgroepen en reguliere woningbouw.
Bent u het eens met de stelling «Bij flexwoningen denken mensen al snel aan spoedzoekers, statushouders of huurders die zorg nodig hebben. Die groepen roepen eerder weerstand op, dat is de praktijk.»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik herken het beeld dat mensen bij flexwoningen snel aan spoedzoekers, statushouders of huurders die zorg nodig hebben denken. Dat deze groepen eerder weerstand oproepen weet ik niet. Wat ik wel weet, is dat woningbouw in het algemeen weerstand kan oproepen bij omwonenden. Maar dit geldt voor meer ruimtelijke ontwikkelingen.
Kunt u de vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
Het bericht ‘Nieuwbouwprojecten geschrapt, bedrijven zoeken manieren om door te bouwen’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwbouwprojecten geschrapt, bedrijven zoeken manieren om door te bouwen» van 29 april jl.?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u een inschatting geven hoeveel woningen er dit jaar gaan worden gebouwd, mede gelet op het feit dat dit niet het enige en eerste bericht van marktpartijen is dat dit jaar de bouw verder inzakt?
De omstandigheden voor de woningbouw zijn het afgelopen jaar sterk veranderd. De gestegen bouwkosten en met name de gestegen rente spelen hierin een grote rol. De situatie hierbij is onzeker, bijvoorbeeld als het gaat over de ontwikkeling van de rente. Wel is het duidelijk dat de verwachting is dat er vooral in 2024 een forse dip in de realisatie van woningen zal zijn. In de bijlage van mijn brief van 22 mei jl. aan de Tweede Kamer heb ik een nadere analyse gegeven over de veranderende omstandigheden voor de woningbouw.2
Deelt u de mening dat de markt huizen bouwt en dat die markt juist meer ruimte geboden moet worden om door te kunnen bouwen, terwijl de omstandigheden uitdagender zijn? Waarom wel, waarom niet?
Ik deel de mening dat woningen worden gebouwd door marktpartijen en door corporaties. In mijn bovengenoemde brief «Doorbouwen in veranderende omstandigheden» heb ik uiteengezet hoe ik wil zorgen dat deze partijen door kunnen bouwen en hoe we een dip in de woningbouw kunnen beperken. Met de regionale woondeals hebben we het fundament vastgelegd van de regie op de volkshuisvesting door afspraken over waar, voor wie en hoeveel er wordt gebouwd. Het vraagt nu maximale inzet van alle partijen om de gemaakte afspraken uit de regionale woondeals ook echt te gaan realiseren. Locaties die inmiddels vergund zijn moeten zo snel mogelijk starten met de bouw en de locaties die snel kunnen starten met de bouw moeten zo snel mogelijk vergund worden. Samen met de medeoverheden, marktpartijen en corporaties zet ik in op het creëren van doorbraken op bestaande locaties en op alternatieve locaties als bestaande locaties vertraging oplopen. Dit doen we via het aanpakken van knelpunten in de landelijke en regionale versnellingstafels. Marktpartijen en corporaties spelen daarbij een essentiële rol. Samen met gemeenten moeten zij kijken naar alle facetten van een project om het toch op een zo kort mogelijke termijn door te laten gaan. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de verdeling van de financiële pijn, een andere programmering, of door te faseren. Vanuit het Rijk draag ik hieraan bij via de Startbouwimpuls. Daarnaast moeten met name locaties die snel kunnen starten met de bouw zo snel mogelijk vergund worden. Ik roep marktpartijen daarbij op om naast de bestaande locaties ook zoveel mogelijk alternatieve locaties in beeld te brengen omdat bestaande locaties zeker in de huidige omstandigheden vertraging kunnen oplopen.
Deelt u de mening dat een praktijkgerichte aanpak ten aanzien van het beschikbaar krijgen van bouwlocaties buiten de stad noodzakelijk is? Waarom wel, waarom niet?
Om voldoende locaties beschikbaar te krijgen voor de woningbouwopgave is allereerst regie nodig om te zorgen voor voldoende locaties waar snel gebouwd kan worden binnen én buiten de stad. In de woondeals heb ik daarover afspraken gemaakt. Ik deel de mening dat bij de uitvoering van deze afspraken de praktijk daarbij ook onmisbaar is. Deze praktijkkennis is onder meer aanwezig bij marktpartijen en woningcorporaties. Daarom is ook onderdeel van de afspraken in de woondeals dat zij deelnemen aan alle versnellingstafels en daarbij hun kennis inbrengen. Dat gaat om kennis over de voortgang, over mogelijkheden om te kunnen doorbouwen, maar ook over alternatieve kansrijke locaties voor het geval dat er locaties vertragen of afvallen. Dat kunnen zeker ook buitenstedelijke locaties zijn.
Hoe kunt u, vooruitlopend op de wet regie volkshuisvesting, nu al goedkopere locaties aan de rand en buiten de stad sneller gaan aanwijzen en toevoegen om te kunnen gaan bouwen?
Vooruitlopende op de wet Versterking regie volkshuisvesting heb ik al veel mogelijkheden om locaties toe te voegen, ook aan de randen en buiten de stad. Dat kan via bestuurlijke afspraken zoals in de woondeals en via de versnellingstafels (zie vraag 4), maar ook via de inzet van wettelijke bevoegdheden. Met het vervolgonderzoek van EBI over «een straatje erbij» bekijk ik de mogelijkheden voor extra bouwlocaties aan de randen van steden en dorpen. Ik zie in de recente provinciale coalitieakkoorden dat provincies graag ruimte willen bieden aan woningbouw aan de randen van steden of dorpen. Bijvoorbeeld in de provincies Limburg en Zuid-Holland. Waar er sprake is van een bestuurlijke impasse over een locatie, heb ik nu al de bevoegdheid om zo nodig deze impasse te doorbreken door een locatie aan te wijzen voor woningbouw. Deze bevoegdheid heb ik op grond van de Wet op de ruimtelijke ordening en – vanaf januari a.s. – op grond van de Omgevingswet. Het gaat dan om een opdracht (instructie) aan de gemeente om het omgevingsplan aan te passen zodat woningen gebouwd mogen worden op een locatie. Het wetsvoorstel Versterking regie Volkshuisvesting continueert deze bevoegdheid en maakt daarnaast helder dat deze opdracht ook kan gaan over concrete aantallen woningen in een bepaalde prijssegmentering op een locatie (sociale huur, middenhuur en betaalbare koop). Ook de provincie heeft deze bevoegdheid. Een dergelijke aanwijzing kost echter de nodige tijd. Om die reden heeft het altijd de voorkeur om eerst via bestuurlijk overleg tot een oplossing te komen.
Waarom staat u het toe dat, bijvoorbeeld in Zwolle, een grote bouwlocatie buiten de stad (Vechtpoort) door het nieuwe college in Zwolle wordt geschrapt wordt, terwijl het woningtekort in die regio ook groot is?
De gemeente Zwolle is bezig met een actualisering van de omgevingsvisie. Daarin worden keuzes gemaakt over woningbouw na 2030. De locatie Vechtpoort is daarbij in beeld als één van de mogelijke uitbreidingslocaties in de nieuwe omgevingsvisie van Zwolle. Er is dus geen expliciet raadsbesluit genomen over het schrappen van deze locatie als mogelijke ontwikkellocatie. In de woondeal West Overijssel wordt er door de gemeente Zwolle volop ingezet op zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties.
Deelt u de mening dat een start-bouw-subsidie mogelijk de bouw van onrendabele projecten ondersteunt, terwijl de oplossing ligt om de businesscase voor bouwprojecten te verbeteren? Waarom wel, waarom niet?
Ik deel de mening dat het altijd belangrijk is dat marktpartijen, woningcorporaties en overheden samen kijken naar mogelijkheden om de businesscase rond te krijgen en waar nodig te verbeteren. De Startbouwimpuls komt in beeld als ondanks de inspanningen om de businesscase rond te krijgen, dat niet lukt vanwege de effecten van economische tegenwind op de business case. De regeling is niet bedoeld voor het bekostigen van onrendabele toppen.
Is het beschikbare budget van de start-bouw-subsidie niet veel meer waard als deze wordt ingezet voor de lopende projecten die gestopt dreigen te worden?
Ik wil juist voorkomen dat partijen gaan wachten met doorbouwen omdat er voor lopende projecten een subsidie wordt gegeven. Daarnaast is de noodzaak voor een rijksbijdrage lastig te onderbouwen bij lopende projecten die al zijn gestart. Met de Startbouwimpuls wil ik juist stimuleren dat projecten die planologisch ver genoeg zijn toch het laatste zetje krijgen om te beginnen met bouwen. Binnen grote gebiedsontwikkelingen daag ik gemeenten en marktpartijen juist uit om deelprojecten naar voren te halen met een betaalbaar programma, zodat we de verwachte bouwdip de komende jaren zo kort mogelijk houden.
Deelt u de mening dat voor de korte termijn dit ervoor zorgt dat deze woningen wel gebouwd worden en daarmee juist de grootste maatschappelijke opbrengst wordt gegenereerd met deze Rijksmiddelen? Waarom wel, waarom niet?
Als projecten nog niet gestart zijn kan beter worden onderbouwd op welke wijze er al alles aan is gedaan om zowel publiek als privaat de pijn te verdelen. Als projecten al gestart zijn dan is het lastig om de noodzaak van een rijksbijdrage te onderbouwen. Ik deel de mening dus niet dat de grootste opbrengst wordt gehonoreerd door deze in te zetten voor al lopende projecten.
Hoe gaat u de bezwaren voor het beschikbaar krijgen van locaties, naast de vele inzet die al wordt gepleegd op het terrein van het bouwen van flexwoningen, oplossen? Hoe gaat u de aantallen gebouwde flexwoningen opkrikken naar 15.000 stuks per jaar?
Er zijn diverse maatregelen om meer locaties beschikbaar te krijgen en het aantal gebouwde flexwoningen verder te verhogen naar 15.000 per jaar:
Een overzicht van deze en andere maatregelen is benoemd in de Kamerbrief over de voortgang programma Versnelling Tijdelijke Huisvesting.3 Flexwoningen zijn voor veel partijen nog steeds (relatief) nieuw. De genomen maatregelen zullen voor een versnelling zorgen en naar verwachting een vliegwiel effect hebben waardoor het tempo van ontwikkeling en realisatie zal stijgen.
Wanneer gaat u het land in en aangeven waar de flexwoningen moeten komen, in plaats van het te vragen en nee als antwoord te krijgen?
Ik ga al het land in om samen met de regio’s te kijken waar de flexwoningen moeten komen. Ik heb daarnaast recent met alle gemeenten en provincies in regionaal verband woondeals gesloten, waarin concrete afspraken worden gemaakt over de woningbouwopgave. Tegelijkertijd maak ik op sommige plekken ook separate afspraken over flexwoningen, zoals bijvoorbeeld in de regio Utrecht4 en de Metropool Regio Amsterdam. Via de Taskforce en Uitvoeringsorganisatie Versnelling Tijdelijke Huisvesting worden gemeentes actief ondersteund bij het vlot trekken van flexwonen projecten. Momenteel worden meer dan 120 locaties ondersteund.5
Bent u bereid om gemeenten desnoods te overrulen om tijdelijke locaties beschikbaar te krijgen?
De verantwoordelijkheid om te zorgen voor voldoende bouwlocaties, dus ook voor flexwoningen, ligt primair bij gemeenten en provincies. Ik heb met gemeenten en provincies in de woondeals afspraken gemaakt om te zorgen voor voldoende locaties voor woningbouw, ook als het gaat om locaties voor flexwoningen. Gemeenten moeten daarbij zorgen voor voldoende locaties voor woningbouw en flexwoningen in hun ruimtelijke plannen.
Met het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting zullen het Rijk, de provincies en gemeenten beter in staat zijn, in gezamenlijkheid en met regionale afstemming, regie te voeren op de realisatie van het aantal woningen dat landelijk nodig is en de beschikbaarheid van voldoende locaties voor die woningen. In het wetsvoorstel worden gemeenten, provincies en het Rijk verplicht een volkshuisvestingsprogramma vast te stellen. Daarmee worden landelijke doelen via provinciale uitwerking in regionaal verband vertaald naar concrete lokale opgaven per gemeente, waaronder het aantal te bouwen woningen en voldoende locaties voor deze woningen. Voldoende locaties en herplaatsingslocaties voor flexwoningen is onderdeel daarvan.
Soms is het nodig om een knoop door te hakken, bijvoorbeeld als er na bestuurlijk overleg een impasse blijft over een locatie. In dat geval bevat de Wet op de ruimtelijke ordening en – vanaf januari a.s. – de Omgevingswet de bevoegdheid voor het Rijk en provincies om een locatie aan te wijzen voor woningbouw. Die bevoegdheid wordt gecontinueerd in het wetsvoorstel Versterking regie Volkshuisvesting. Waar nodig ben ik bereid om die bevoegdheid ook in te zetten. Een aanwijzing zal overigens een langdurig juridisch proces met zich meebrengen en daardoor dus niet direct sneller zijn dan samen naar een oplossing zoeken. Dus ook voor de versnelling is het dus beter dat partijen er lokaal met elkaar uitkomen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja. Ik heb de vragen afzonderlijk beantwoord.
Het vervolg van de financiële impuls huisvesting grote gezinnen |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Welke resultaten zijn er van de eerdere financiële impuls: hoeveel gezinnen zijn er gehuisvest en hoeveel gemeenten hebben gebruik kunnen maken van deze gelden? Was er sprake van een goede verdeling van de gelden over het land? Zo nee, hoe komt dit?
De pilot-regeling «Financiële impuls huisvesting grote gezinnen vergunninghouders» stond open van 15 juli 2021 tot en met 31 december 2021. Het doel van deze regeling was het stimuleren van de (versnelde) huisvesting van grote gezinnen vergunninghouders (met ten minste 8 gezinsleden) via een specifieke uitkering. Onderzoeksbureau Significant heeft in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) de resultaten van de pilot in het eerste half jaar van 2022 geëvalueerd (zie bijlage). Vanwege de beschikbare middelen (ruim 1 miljoen euro) heeft een aanmeld- en selectieproces plaatsgevonden in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Uit de 30 geïnteresseerde gemeenten zijn 24 gemeenten met samen 31 grote gezinnen geselecteerd voor deelname. Hierbij is rekening gehouden met de geografische locatie van geïnteresseerde gemeenten, de grootte van de gemeenten en de voorgestelde besteding van de specifieke uitkering.1 Geconcludeerd is dat de regeling gemeenten helpt bij het huisvestingsproces van grote gezinnen vergunninghouders. Een versnellend effect op de huisvesting kon niet worden vastgesteld. Op 1 januari 2022, na het eindigen van de pilotperiode, waren 17 grote gezinnen gehuisvest. Inmiddels zijn alle betrokken gezinnen gehuisvest.
Wanneer wordt de nieuwe financiële impuls voor gemeenten opengesteld?
De nieuwe regeling wordt is op 8 juni 2023 gepubliceerd (Stcrt. 2023, 15 875). De regeling wordt op 3 juli 2023 om 12:00 uur voor gemeenten opengesteld.
Klopt het dat de nieuwe financiële impuls wordt uitgevoerd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland? Is de RVO hiertoe voldoende uitgerust? Waarom is niet gekozen voor een Specifieke Uitkering (SpUk) vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan gemeenten zoals de laatste keer?
Ja. Na de pilot onder het Ministerie van Justitie en Veiligheid, komt er nu een regeling vanuit de beleidsverantwoordelijkheid van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Daarbij is specifiek voor RVO gekozen vanwege de brede ervaring die al is opgedaan op het woondomein, waaronder diverse financiële regelingen en verschillende ondersteuningsvormen voor gemeenten. Belangrijk voordeel is dat de bij RVO beschikbare infrastructuur het beter mogelijk maakt om de regeling continue open te zetten tot het maximale budget per jaar is bereikt, in plaats van de korte termijn van twee weken.
Hoe wordt gezorgd dat het beschikbare budget goed wordt verdeeld over de gemeenten die worstelen met de opvang van grote gezinnen? Kunt u zich voorstellen dat een «first come first served»-regeling niet helpt bij een goede verdeling?
Op dit moment heeft vrijwel elke gemeente te maken met één of meer grote gezinnen waarvoor moeilijk een passende woning te vinden is. Ik vind het belangrijk om gemeenten zo snel mogelijk te ondersteunen bij het geschikt maken van woningen voor grote gezinnen vergunninghouders, omdat deze gezinnen dan een betere start kunnen maken met hun integratie- en participatieproces. Het is daarom onwenselijk om de regeling eerst voor een bepaalde tijd open te stellen en daarna alle verschillende aanvragen te beoordelen met een bepaalde regionale spreiding in het achterhoofd. Dat heeft namelijk tot gevolg dat gemeenten die een aanvraag hebben ingediend lang in afwachting zijn of hun aanvraag is toegekend, terwijl het juist belangrijk is dat gemeenten zo spoedig mogelijk aan de slag gaan. Ook is de vraag of vastgoedeigenaren zo lang willen en kunnen wachten. Andere gemeenten vissen juist achter het net, doordat zij in de aanvraagperiode geen geschikt pand hebben om te verbouwen.
Om ervoor te zorgen dat gemeenten in alle delen van het land voldoende op de hoogte zijn, zet ik in op communicatie en monitoring. Na publicatie van de regeling zijn berichten verschenen op www.volkshuisvestingnederland.nl2 en de social mediakanalen van Volkshuisvesting Nederland. Daarnaast kan iedereen die meer wil weten over de regeling zich aanmelden voor de webinar op 13 juni.3 Ook is gebruik gemaakt van de netwerken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Het Interprovinciaal Overleg en het COA. Op deze manier hoop ik gemeenten door heel het land te wijzen op de mogelijkheden van de regeling. Gedurende de openstelling van de regeling wordt ook gemonitord op geografische spreiding. Als blijkt dat in een bepaalde provincie of regio het aantal aanvragen achter blijft, zal extra communicatie worden ingezet op dit gebied.
Zou het niet logischer en meer effectief zijn de SpUk aan provincies toe te kennen, gezien de rol die zij vervullen in toezicht en ondersteuning ten aanzien van huisvesting van statushouders?
Provincies hebben een belangrijke rol als toezichthouder op de taakstelling huisvesting vergunninghouders, rol, maar op grond van artikel 28 in de Huisvestingswet 2014 dragen gemeenten zorg voor de (voorziening in de) huisvesting van vergunninghouders. Het COA koppelt huishoudens aan een gemeente. Een gemeente heeft zicht op de verschillende aan hen gekoppelde huishoudens, de huishoudgrootte, de lokale (sociale) woningvoorraad en onderhoudt de relatie met corporaties. Daarom ligt het voor de hand dat gemeenten de aanvraag indienen.
Hoe ziet u de toekomst van deze regeling als onderdeel van de totale huisvestingsopgave van statushouders? Hoe kunnen we van losse (zeer nodige!) regelingen naar een meer structurele ondersteuning van gemeenten daar waar het nodig is?
Door een aanhoudende hoge asielstroom en de huidige situatie op de woningmarkt, blijft het voor gemeenten een grote uitdaging om de aan hen gekoppelde vergunninghouders tijdig te huisvesten. Het is daarom cruciaal dat de sociale woningvoorraad wordt vergroot en beter wordt benut. Het kabinet ondersteunt gemeenten op allerlei manieren bij deze opgaven. De regeling voor het geschikt maken van woningen voor de huisvesting van grote gezinnen vergunninghouders is hier een voorbeeld van; in de Voorjaarsnota 2023 is voor 2024 tot en met 2026 elk jaar € 4 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Daarnaast helpt de bredere inzet op het vergroten van de woningvoorraad ook bij de mogelijkheden om aan de huisvestingsopgave voor statushouders te voldoen. In de Voorjaarsnota 2023 is opnieuw budget vrijgemaakt (€ 300 miljoen) voor een meerjarige regeling voor de realisatie van flexwoningen en de transformatie van vastgoed. Ook is een financiële herplaatsingsgarantie ontworpen die investeerders meer zekerheid biedt bij het bouwen van flexwoningen. Daarnaast wordt ook gewerkt aan een fysieke herplaatsgarantie die eenzelfde doel dient.
Het bericht ‘Almere krijgt laatste kans om zelf woningen aan te wijzen voor statushouders’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Almere krijgt laatste kans om zelf woningen aan te wijzen voor statushouders»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Weet u wat de redenen zijn dat de gemeente Almere de eerder opgelegde deadlines niet heeft gehaald? Zo ja, in hoeverre heeft dit met een tekort aan woningen binnen de gemeente te maken?
Ik heb de gemeente Almere gevraagd om redenen voor het niet realiseren van de taakstellingen van de afgelopen jaren. Almere heeft aangegeven dat vanaf 2021 door een samenloop van omstandigheden de druk op de sociale woningvoorraad is toegenomen. Deze samenloop van omstandigheden houden onder meer in dat het college besloot om Almeerse ouders die gedupeerd zijn in de kinderopvangtoeslag met voorrang te huisvesten, een toename in het aantal dak- en thuislozen door de coronapandemie, en een toegenomen druk op tijdelijke woonvoorzieningen voor Oekraïense ontheemden. Dit alles heeft een hoge druk op de sociale woningvoorraad gelegd.
Hoeveel sociale huurwoningen zijn er het afgelopen jaar beschikbaar gekomen in Almere en hoeveel komen er dit jaar en volgend jaar beschikbaar in Almere?
De gemeente Almere geeft aan dat in 2022 ca. 1.100 sociale huurwoningen via mutaties beschikbaar zijn gekomen. Het is niet mogelijk om te voorspellen hoeveel woningen in 2023 en verder zullen vrijkomen.
Hoeveel loopt de gemeente Almere achter op de taakstelling? In hoeverre zorgen de aantallen vrijgekomen (en nog vrij te komen woningen) ervoor dat het toewijzingspercentage extreem hoog zou moeten zijn in Almere?
Volgens gegevens van het COA sloot de gemeente Almere de taakstellingsperiode van de tweede helft van 2022 af met een achterstand van 32 vergunninghouders. De taakstelling van Almere voor de eerste helft van 2023 is 261. Dat betekent dat Almere in de eerste helft van 2023 op basis van hun wettelijke taak 293 vergunninghouders dient te huisvesten. Gegevens van het COA geven aan dat op peildatum 12 juni 115 vergunninghouders zijn gehuisvest.
Onder de aanname dat in 2023 evenals vorig jaar ongeveer 1.100 woningen vrijkomen, is een schatting te maken van het toewijzingspercentage dat nodig is indien gekozen wordt om alle vergunninghouders in vrijkomende corporatiewoningen te huisvesten. In de tweede helft van 2023 dient Almere 336 vergunninghouders te huisvesten. Dat brengt het totaal in 2023 op 629 vergunninghouders. De gemiddelde huishoudensgrootte van vergunninghouders bij COA is op dit moment 1,7. Dit houdt in dat, als Almere aan de wettelijke taak voldoet, 370 woningen aan vergunninghouders worden toegewezen in 2023. Gerekend met het aantal mutaties betekent dit dat het toewijzingspercentage op 33% zou liggen als de gemeente álle vergunninghouders in vrijkomende corporatiewoningen wil huisvesten.
Met de stijgende taakstelling, ontstaan in steeds meer gemeenten dilemma’s over de toewijzingen. Daarom ondersteunt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gemeenten al geruime tijd om de sociale woningvoorraad op korte termijn uit te breiden en beter te benutten. Gemeenten hebben daarmee concrete mogelijkheden om de taakstelling te halen én de druk op de bestaande sociale woningvoorraad te verlichten voor alle woningzoekenden. Op welke manier dit ondersteund wordt, licht ik nader toe in het antwoord op vraag 6.
Wordt er door het Rijk onderzocht waarom een gemeente de taakstelling niet voldoende weet te behalen en wordt er door het Rijk ook gekeken naar de inspanningen die een gemeente al levert?
De provincie houdt toezicht op de realisatie van taakstelling van gemeenten. De provincie maakt gebruik van een interventieladder die zes treden kent, van signaleren tot indeplaatsstelling. Gedurende dit toezichtstraject heeft de provincie gesprekken met de gemeente over de redenen van het niet behalen van de taakstelling. Soms kan er sprake zijn van een verschoonbare reden. De provincie probeert met de gemeente gezamenlijk te bezien hoe alsnog de taakstelling gerealiseerd kan worden, ook door bijvoorbeeld maatregelen die de gemeente al neemt te intensiveren of breder in te zetten.
Het Rijk heeft in principe geen rol in individuele gesprekken met gemeenten. Wel hebben medewerkers van mijn departement en ikzelf direct contact met provincies en gemeenten om knelpunten voor de huisvesting van vergunninghouders weg te nemen en ondersteuningsmogelijkheden niet onbenut te laten. Daarbij wijs ik gemeenten ook op de ondersteuningsmaatregelen die het Rijk aanbiedt.
Bent u het eens met de stelling dat het voor sommige gemeenten lastig is om de taakstelling te halen gezien het aantal vrijkomende sociale huurwoningen, waardoor het toewijzingspercentage van statushouders buitenproportioneel hoog zou moeten worden? Waarom bent u het hier wel of waarom bent u het hier niet mee eens? Hoe kunt u dit voorkomen en zorgdragen dat lokale woningzoekenden nog kans blijven maken op een sociale huurwoning?
De vooruitzichten zijn dat de taakstelling huisvesting vergunninghouders de komende periode hoog zal blijven. Dat zet extra druk op de sociale woningvoorraad en verschillende voorzieningen en zorgt in alle overheidslagen voor dilemma’s. Vergunninghouders niet huisvesten betekent echter dat er méér (crisis)noodopvang nodig is en dat vergunninghouders op grote achterstand worden gezet bij hun integratie en participatie in onze samenleving. Dat levert structureel hogere maatschappelijke kosten op en heeft het risico op grotere negatieve leefbaarheidseffecten in wijken. Huisvesting is dus het beste scenario voor álle betrokkenen.
Het is evident dat huisvesting in de vrijkomende corporatievoorraad steeds lastiger wordt. Daarbij speelt een rol dat een betere balans nodig is in de samenstelling van de woningvoorraad van veel gemeenten; tweederde van de gemeenten heeft een sociale woningvoorraad die onder het landelijk gemiddelde ligt. In de recent gesloten woondeals zijn, naast afspraken over tweederde betaalbaar bouwen, afspraken gemaakt over het toewerken naar 30 procent sociale huur in de woningvoorraad. In het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting is opgenomen dat er meer regie komt op de bouw van voldoende betaalbare woningen. Om te zorgen voor een meer evenwichtige verdeling van de sociale huurvoorraad wordt in het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL) opgenomen dat gemeenten in het volkshuisvestingsprogramma maatregelen moeten treffen gericht op nieuwbouw van ten minste 30 procent sociale huurwoningen. Dit geldt voor gemeenten waar het aandeel sociale huurwoningen in de woningvoorraad lager is dan het landelijke gemiddelde. Hiermee moet worden bereikt dat gemeenten die de afgelopen jaren beperkt sociale huurwoningen hebben toegevoegd aan hun voorraad op dit vlak een been bijtrekken. Zo maken alle woningzoekenden meer kans op een sociale huurwoning.
Gemeenten worden op allerlei manieren ondersteund om de sociale woningvoorraad uit te breiden. Flexwoningen zijn de snelste manier om dat te bereiken. Ik zet stevig in op de versnelling van de tijdelijke huisvesting en heb de ambitie om 37.500 flexwoningen te plaatsen van 2022 tot en met 2024. Ik werk samen met gemeenten, provincies, corporaties en andere marktpartijen om deze doelstelling waar te maken. Nadat het kabinet 2022 € 100 miljoen vrijmaakte om gemeenten te ondersteunen bij de realisatie van flexwonen, is in 2023 nog eens € 300 miljoen vrijgemaakt om het bijbouwen van flexwoningen te stimuleren. Ook is een financiële herplaatsingsgarantie ontwikkeld die investeerders meer zekerheid biedt bij het bouwen van flexwoningen. Daarnaast wordt ook gewerkt aan een fysieke herplaatsgarantie die eenzelfde doel dient. Ik heb uw Kamer 2 mei jl. geïnformeerd over de voortgang van het programma Versnelling Tijdelijke huisvesting.2
Omdat ook het snel realiseren van woningen tijd kost, zijn er diverse manieren voor gemeenten om die tijd te overbruggen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft bijvoorbeeld de hotel- en accommodatieregeling en de in de Kamerbrief van 24 mei3 aangekondigde doorstroomlocaties om de tussenliggende periode te overbruggen. Daarnaast is het beter benutten van de bestaande woningvoorraad essentieel. Ik heb uw Kamer reeds geïnformeerd over de verschillende mogelijkheden die ik zie voor het beter benutten van de bestaande woningvoorraad en welke mogelijkheden er zijn om hierop te versnellen.4 Ik zet in op de volgende drie oplossingen: meer woningen op de kavel, meer mensen in één woning en betere doorstroming. Ook heb ik op 9 juni de regeling huisvesting grote gezinnen vergunninghouders gepubliceerd (Stcrt. 2023, 15875). Hiermee ondersteun ik gemeenten bij het aanpassen van woningen of het transformeren van gebouwen om ze geschikt te maken voor bewoning door huishoudens van zeven of meer vergunninghouders.
Wat gaat het Rijk doen om de gemeente Almere te helpen? Bent u al in gesprek met de gemeente Almere of de provincie Flevoland over deze specifieke casus?
In het antwoord op vraag 6 heb ik aangegeven welke ondersteuning beschikbaar is voor gemeenten, waaronder voor Almere. De gemeente Almere of de provincie Flevoland heeft nog geen contact opgenomen naar aanleiding van deze specifieke casus, maar met beide heb ik eerder gesproken over het plaatsen van flexwoningen.
Bent u bereid om met de gemeente Almere en provincie Flevoland in gesprek te gaan voor het sneller plaatsen van flexwoningen om statushouders en andere spoedzoekers, zoals starters en studenten, te huisvesten? Waarom bent u het hier wel of waarom bent u het hier niet mee eens, gelet op de afspraak uit dat coalitieakkoord dat het Rijk gemeenten gaat helpen met flexwoningen om problemen rondom de taakstelling weg te nemen?
Ik ben reeds in gesprek met de gemeente Almere en de provincie Flevoland over de realisatie van flexwoningen. Zo is met de Metropoolregio Amsterdam, waar Almere deel van uitmaakt, en betrokken provincies zoals Flevoland, een realisatieovereenkomst gesloten voor de bouw van 5.000 flexwoningen.5 Almere geeft zelf in hun Plan van Aanpak6 dat zij op verzoek van de provincie Flevoland hebben gemaakt aan dat het college en de raad al hebben besloten tot de bouw van 400 flexwoningen. Een ander voorstel tot de bouw van 600 flexwoningen ligt nu voor aan de gemeenteraad. In de gesprekken die de medewerkers van mijn departement en ikzelf met de gemeente Almere hebben, worden de ondersteuningsmogelijkheden die het Rijk biedt onder de aandacht gebracht.
Kunt u in algemene zin toelichten hoe deze problematiek is besproken bij het tot stand komen van de woondeals? Wordt het plaatsen van flexwoningen onderdeel van de versnellingstafels?
In het kader van de Woondeals zijn overeenkomstig met het programma «Een thuis voor iedereen», afspraken gemaakt over de huisvesting van vergunninghouders en andere aandachtsgroepen. De partijen uit de woondealregio’s gaan de komende periode de woonbehoefte van de verschillende aandachtsgroepen in kaart brengen om te komen tot een fair-share verdeling voor het huisvesten van de aandachtsgroepen onder de gemeenten. Specifiek voor vergunninghouders zijn die aantallen bekend via de taakstelling en de daarvoor bestaande verdeelsleutel in de Huisvestingswet 2014. Flexwoningen kunnen, naast reguliere woningen, worden ingezet voor het huisvesten van aandachtsgroepen.
De regionale versnellingstafels worden benut om de voortgang van de woningbouw te bespreken. Flexwonen kan onderdeel vormen van de versnellingstafel indien er bestuurlijke afspraken zijn gemaakt tussen Rijk, gemeenten en provincie (Woondeal of Realisatieovereenkomst). In dit geval kan de voortgang van de realisatie op de versnellingstafel besproken worden. Daarnaast kan flexwonen aan bod komen indien een (nieuwe) locatie in beeld komt waar op korte termijn de woningbouw versneld kan worden middels het realiseren van flexwoningen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Een toekomstige huisvestingslocatie voor arbeidsmigranten in Andel |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de vergeven omgevingsvergunning in de gemeente Altena om 276 arbeidsmigranten te huisvesten bij het dorp Andel waar ongeveer 2.600 mensen wonen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik ben ermee bekend dat er een omgevingsvergunning is afgegeven voor de huisvesting van 274 arbeidsmigranten. Zoals ik in de beantwoording over de plannen voor het huisvesten van arbeidsmigranten bij het dorp Riel (d.d. 31 maart jl.) reeds heb aangegeven, ben ik van mening dat dit een afweging is die de desbetreffende gemeente moet maken.
Wat vindt u ervan dat er meer dan 900 zienswijzen zijn ingediend maar het plan alsnog doorgaat?
Wij hebben gesproken met de gemeente Altena, waar Andel onder valt. Dit is een langlopend dossier waarbij de conclusie is dat er onvoldoende juridische grond is voor afwijzing van de vergunning. De gemeente komt daarnaast tegemoet aan de zienswijzen die zijn ingediend. Zo mag de huisvesting pas in gebruik worden genomen zodra de ondernemer deze ook daadwerkelijk nodig heeft voor de uitbreiding van zijn bedrijf. Ook heeft de gemeente Altena toegezegd een maatschappelijke impactanalyse uit te voeren om tegemoet te komen aan de zorgen die er zijn rondom de druk op voorzieningen en overlast. Deze impactanalyse zal ook een vergelijking maken met andere locaties waar een soortgelijke problematiek speelde en met een aantal aanbevelingen komen.
Ik heb begrip voor de zorgen die buurtbewoners hebben. Het is noodzakelijk een goede balans te vinden tussen enerzijds het zorgen voor goede huisvesting voor de arbeidsmigranten die zo belangrijk zijn voor onze economie en anderzijds de druk die dit legt op kleinere dorpen als Andel. De huisvestingsopgave is geen eenvoudige opgave er kunnen tegengestelde belangen zijn. Het is dan ook aan de gemeente om hier, liefst in samenspraak met buurtbewoners, een knoop over door te hakken.
Eén van de adviezen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten is, om bij de besluitvorming over nieuwe bedrijvigheid of uitbreiding van bestaande bedrijvigheid, de huisvestingsvraag als gevolg van de inzet van arbeidsmigranten onderdeel te maken van het vestigingsbeleid. Zo kunnen mogelijke knelpunten met betrekking tot huisvesting van arbeidsmigranten eerder worden gesignaleerd.
Momenteel werkt de VNG samen met het Rijk, gemeenten en provincies aan de verdere ontwikkeling van deze bedrijfseffectrapportage. Met dit instrument kan inzichtelijk worden gemaakt wat bij de vestiging van nieuwe grote bedrijven of uitbreiding van bestaande bedrijven de gevolgen zijn voor de vraag naar huisvesting voor arbeidsmigranten. Gemeenten kunnen zo een weloverwogen besluit nemen of nieuwe bedrijvigheid past in de lokale context en afspraken maken over de benodigde (nieuwe) huisvesting van arbeidsmigranten.
Daarnaast is het van belang dat bij het bieden van goede huisvesting óók wordt nagedacht over de noodzakelijke voorzieningen voor de bewoners. De druk die op een lokale gemeenschap kan ontstaan, kan door het bieden van voldoende en kwalitatieve voorzieningen worden verdeeld of verlicht.
Bent u het ermee eens dat huisvesting van arbeidsmigranten alleen kleinschalig en met steun van de omgeving gerealiseerd mag worden? Zo ja, hoe kan het dan gebeuren dat deze huisvesting toch wordt doorgedrukt?
Ik ben van mening dat dit afhankelijk is van de lokale context en dat deze afweging het beste op lokaal niveau gemaakt kan worden. Ik vind het belangrijk dat buurtbewoners en lokale overheden in een vroeg stadium het gesprek met elkaar aan gaan.
Dat neemt niet weg dat ik het van belang vind dat gemeenten zich inspannen om extra huisvesting te realiseren voor arbeidsmigranten. We hebben naar schatting 156.000 extra kamers nodig voor de huisvesting van arbeidsmigranten (Bron: Expertisecentrum Flexwonen, jan. 2023). Mede door dit gebrek aan huisvesting komen arbeidsmigranten in onwenselijke situaties terecht. Naast het realiseren van meer huisvesting zijn wij daarom bezig met de uitwerking van de maatregelen genoemd in het advies Roemer om misstanden bij onder andere de huisvesting van arbeidsmigranten tegen te gaan. Wij zijn daarbij mede afhankelijk van de inzet van gemeenten.
Om de gevolgen voor de vraag naar huisvesting van arbeidsmigranten helder te krijgen bij nieuwe bedrijvigheid of de uitbreiding van bestaande bedrijvigheid, wordt momenteel een bedrijfseffectrapportage ontwikkeld.
Wat gaat u betekenen voor de 900 mensen die een zienswijze hebben ingediend maar over wiens rug dit plan toch wordt doorgedrukt?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2 en 3. Het draagvlak in een regio voor huisvesting voor arbeidsmigranten is een onderwerp dat mijn aandacht heeft. Ik ondersteun gemeenten met dergelijke vraagstukken met het ondersteuningsprogramma vanuit de VNG. Dit kan zijn op het gebied van draagvlak, de mogelijk op te stellen bedrijfseffectrapportage, et cetera.
Bent u het ermee eens dat de lokale democratie tekort schiet als zoveel mensen bezwaar maken tegen een plan, maar dit alsnog door gaat? Zo nee, waarom niet?
Nee. De gemeente heeft oog voor de bezwaren en komt tegemoet aan de zorgen van bewoners, voor meer details hierover verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Bent u het ermee eens dat dit heel schadelijk is voor het vertrouwen in de politiek?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. De gemeente Altena geeft aan dat er geen juridische grond is voor afwijzing. De vergunning wordt verleend volgens de regels en er wordt tegemoet gekomen aan de zorgen van bewoners.
Bent u het ermee eens dat er beleid moet komen waardoor plannen die een gemeenschappen onder druk zetten, zoals de komst van honderden arbeidsmigranten, door de gemeenschap tegen kunnen worden gehouden? Zo ja, welk beleid heeft u in gedachte? Zo nee, waarom vindt u dat er om bewoners heen bestuurd zou moeten worden?
Zoals gezegd vind ik het belangrijk dat buurtbewoners en lokale overheden met elkaar in gesprek blijven. Als Rijk zijn wij daarnaast met gemeenten in gesprek over het huisvesten van arbeidsmigranten. Zo ook over het creëren van draagvlak voor de realisatie van huisvesting. het wonen waar de bedrijvigheid plaatsvindt en de bedrijfseffectrapportage. Wij staan gemeenten bij met een ondersteuningsprogramma vanuit de VNG.
Kunt u deze vragen één voor één en voor het commissiedebat arbeidsmigratie, gepland op 24 mei 2023, beantwoorden?
Ja.
De Kaderrichtlijn Water en het rapport ‘Een KRW-risicoanalyse voor de vergunningverlening voor de bouw- en infrasector’ |
|
Lisa van Ginneken (D66), Tjeerd de Groot (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u garanderen dat de KRW-doelen worden gehaald?1
Voorop staat dat het van groot belang is dat de KRW-doelen bereikt worden. Een goede waterkwaliteit en voldoende grondwater zijn noodzakelijke randvoorwaarden voor onder andere de natuur, onze drinkwatervoorziening en onze brede welvaart. Bovendien geldt dat waar deze doelen niet gehaald worden en evenmin een geldig beroep op de uitzonderingsgronden van de KRW gedaan kan worden, Nederland niet aan haar Europese verplichtingen voor de KRW voldoet. Daarom doen Rijk en regio’s er alles aan om in 2027 aan de KRW te kunnen voldoen, onder meer via het KRW-impulsprogramma dat is aangekondigd in de brief2 van 11 april 2023. Garanties dat alle KRW-doelen gehaald worden kunnen echter niet gegeven worden.
Zoals aangegeven in de brief van 11 april 2023 in reactie op de motie van het lid Minhas c.s., is het geven van een gedetailleerd beeld van het totale KRW-doelbereik complex, gezien het grote aantal doelen en waterlichamen: het gaat om 745 oppervlaktewaterlichamen met per waterlichaam ca. 140 doelen voor o.a. stoffen, biologie en nutriënten, en 23 grondwaterlichamen met per waterlichaam ca. 12 doelen. Dit komt erop neer dat er in Nederland op grond van de KRW in totaal meer dan 100.000 doelen zijn waarop we kunnen worden afgerekend.
Met de uitvoering van de Stroomgebiedbeheerplannen 2022–20273 en het in de brief van 11 april 2023 genoemde KRW-impulsprogramma, waarover u in aanloop naar het Commissiedebat Water van 7 juni nader geïnformeerd zult worden, doen Rijk en regio’s er alles aan om alle doelen in alle waterlichamen te bereiken. Tegelijk zijn er stevige hobbels die nog genomen moeten worden. Zo is doelbereik mede afhankelijk van een succesvolle transitie in het landelijk gebied en in de landbouw, kampen waterbeheerders met de opkomst van invasieve soorten, en is er sprake van historische belasting met persistente chemische stoffen en verontreiniging in beken en rivieren die vanuit bovenstroomse landen afkomstig is. Het is dan ook de verwachting dat ook in 2027 in een aantal gevallen de doelen nog niet behaald zullen zijn. Dit is in lijn met de verwachting van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur, die in zijn advies van 11 mei4 concludeert dat met het huidige beleid de doelen nog buiten bereik zijn en die adviseert om aanvullende maatregelen te nemen. Binnenkort ontvangt u de kabinetsreactie op dit advies.
Waar de doelen niet bereikt worden, zal een beroep gedaan moeten worden op de uitzonderingsmogelijkheden die de KRW biedt om aan de richtlijn te kunnen voldoen. De KRW stelt hieraan de nodige randvoorwaarden, waaraan ook zal moeten worden voldaan.
Zoals toegelicht in de Kamerbrief voor het Wetgevingsoverleg Water van 21 november 2022, bereidt Nederland zich voor op de verantwoording die wordt opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen in 20275.
Wat is uw reactie op de onderzoeksconclusie dat de bouwsector jaarlijks €17,5 miljard schade zal ondervinden als de vergunningverlening wordt beperkt door het niet halen van de KRW-doelen?
De zorg die schuilgaat achter het rapport, namelijk dat er wederom projecten risico’s lopen door een ontoereikende milieutoestand, wordt gedeeld. Projecten kunnen namelijk in beginsel inderdaad geen doorgang vinden als ze in strijd komen met de KRW-doelstellingen (zoals de Kamer ook is gemeld in de brief van 16 november 20216). Dit betekent dat bij projecten met een (te grote) negatieve impact op de waterkwaliteit of grondwaterkwantiteit maatregelen moeten worden genomen, of dat die projecten niet in de voorgenomen vorm kunnen plaatsvinden. De conclusie uit het rapport over de omvang van dit probleem wordt echter niet gedeeld.
Uit de KRW volgt dat projecten er niet toe mogen leiden dat de toestand van een waterlichaam achteruitgaat, of dat het tijdig bereiken van een goede toestand in gevaar kan komen. Anders dan het rapport stelt, introduceert de Omgevingswet op dit punt geen strenger toetsingskader. Ook onder de Waterwet vindt al een directe toets plaats aan de doelen van de KRW7. Dit is ook verplicht op grond van de KRW zelf8.
Deze verplichte toets bij projecten is nader uitgelegd in enkele arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het achteruitgangsverbod is strenger als de relevante parameters van het waterlichaam waarin het effect optreedt al in een slechte toestand verkeren. Hoe dit precies uitpakt voor een project is sterk afhankelijk van de invloed die een project heeft op het waterlichaam: welke parameter wordt door het project geraakt, in welke mate, en in welke toestand verkeert die parameter in het desbetreffende waterlichaam?
De conclusie van het genoemde rapport is gebaseerd op een analyse van drie verschillende activiteiten die in de bouwsector plaatsvinden, de mogelijke risico’s die die activiteiten lopen om in strijd te komen met de KRW-doelstellingen en de potentieel daarmee gepaard gaande financiële gevolgen. Het rapport gaat in op de volgende activiteiten: gebruik van waterstaatswerken, grondwateronttrekkingen en lozingen van saneringswater.
Wat betreft het gebruikmaken van waterstaatswerken stelt het rapport dat 86% van de waterbouwprojecten een risico loopt, enkel omdat aangenomen wordt dat in 86% van de waterlichamen de biologische doelen niet bereikt zullen zijn. Een dergelijk evenredig verband bestaat echter niet. Zo volgt niet uit het rapport dat alle waterbouwprojecten ook in die 86% van de waterlichamen plaatsvinden, en bovendien staat dat ook niet gelijk aan het risico dat die projecten lopen. Een project kan ook risico lopen in een waterlichaam waar de doelen wel gehaald worden; ook daar mag immers geen achteruitgang plaatsvinden.
Andersom geldt dat een project in een waterlichaam waar de doelen niet gehaald worden, op zichzelf nog niet dat doelbereik verder in gevaar hoeft te brengen; dat ligt er volledig aan of het project überhaupt invloed heeft op de betreffende kwaliteitselementen die niet in een goede toestand verkeren en hoe groot die invloed dan is. Dergelijke conclusies kunnen op dit moment dan ook niet getrokken worden.
Daarnaast is van belang dat waterbouwprojecten op grond van de geldende wet- en regelgeving al jarenlang worden getoetst aan de KRW-doelen. Er zijn thans geen voorbeelden bekend van projecten die om deze reden geen doorgang konden vinden. Het ligt dan ook niet in de lijn der verwachting dat het aantal projecten dat wel een risico loopt, veel groter zou worden na 2027.
Het rapport concludeert daarnaast dat 10% van de woningbouwprojecten bij het onttrekken van grondwater een risico loopt om niet vergund te worden. Waar het gaat om permanente onttrekkingen (onttrekkingen tijdens de gebruiksfase van woonwijken en met nieuwe woningen samenhangende aanvullende drinkwaterwinningen) kan het inderdaad zo zijn dat dit in bepaalde gevallen leidt tot een overexploitatie van een grondwaterlichaam, of tot een toename van reeds bestaande grondwatertekorten. Dit is een gevolg van het feit dat er geen oneindige grondwatervoorraad bestaat. Of het inderdaad om 10% van de woningbouwopgave gaat is echter niet uit het rapport af te leiden.9 Ook hier geldt dat de daadwerkelijke risico’s zeer casus-specifiek zullen zijn. Via de wettelijk verplichte watertoets adviseren waterbeheerders al jarenlang op de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Dergelijk hoge cijfers zijn tot nu toe niet gebleken. Zoals is aangegeven in de brief van 25 november 202210 over water en bodem als sturend principe in de ruimtelijke ordening, wordt in het kader van het Nationaal Programma Landelijk Gebied met alle betrokkenen gewerkt aan een robuust grondwatersysteem waarbinnen zoveel mogelijk functies gefaciliteerd worden. De beschikbare grondwatervoorraad zal dan ook een van de sturende elementen zijn binnen de ruimtelijke inrichting om zo te zorgen dat de benodigde grondwateronttrekkingen plaatsvinden op plaatsen waar dat verantwoord is.
Waar het rapport verwijst naar het in oppervlaktewaterlichamen lozen van water afkomstig van bodemsaneringen, die bijvoorbeeld regelmatig voorkomen bij woningbouwprojecten, zullen zich inderdaad risico’s kunnen voordoen. Ook hier geldt echter dat het antwoord op de vraag of deze lozingen in strijd komen met de KRW-doelstellingen zeer casus-specifiek zal zijn. Zie bijvoorbeeld de recente uitspraak11 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat in dat concrete geval geen probleem bestond voor de lozing van saneringswater met daarin KRW-relevante stoffen. Ook wanneer in het ontvangende oppervlaktewater de geldende KRW-norm reeds wordt overschreden, betekent dat nog niet dat geen enkele lozing van die stof meer mogelijk is. Zie bijvoorbeeld de uitspraak12 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de lozing van PFOS. De generieke conclusie van het rapport dat in dergelijke gevallen 100% risico bestaat op het niet kunnen doorgaan van dergelijke lozingen, wordt op basis van de huidige jurisprudentie dan ook niet gedeeld.
Ten slotte is het niet zo dat het rapport stelt dat de bouwsector jaarlijks € 17,5 miljard schade zal ondervinden. Het rapport stelt dat het gaat om een potentieel gemiste omzet van € 12,8 miljard voor woningbouw en € 4,8 miljard voor infrastructuur. Deze bedragen zijn gebaseerd op de hierboven genoemde risico-inschatting voor vergunningverlening. Los van het feit dat die risico-inschatting niet gedeeld wordt (zie hierboven), is het niet zo dat die risico’s zich ook zeker zullen voordoen en de genoemde omzet dus inderdaad wordt misgelopen. In gevallen waarin deze risico’s zich inderdaad voordoen, kunnen die mogelijk nog gemitigeerd worden door andere locatiekeuzes. Waar ook dat niet lukt biedt de KRW – onder randvoorwaarden – nog een uitzonderingsmogelijkheid voor projecten van hoger openbaar belang.
In hoeverre denkt u de woningbouwambities waar te kunnen maken als de KRW-doelen niet worden gehaald?
Hoewel er geen garanties zijn hoe een rechter na 2027 precies projecten zal toetsen aan de KRW-doelstellingen, is er op basis van de huidige jurisprudentie geen aanleiding om te veronderstellen dat het al dan niet doorgang kunnen vinden van projecten samenhangt met het wel of niet halen van de KRW-doelen in 2027. Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 2, mogen projecten ook op dit moment al geen achteruitgang van de toestand veroorzaken of in de weg staan aan het bereiken van de KRW-doelen. Ook het wel voldoen aan de KRW-doelen in 2027 maakt niet dat projecten dan achteruitgang van de toestand mogen bewerkstelligen.
Zoals toegelicht bij de beantwoording van vraag 2, is er op dit moment geen reden om aan te nemen dat er een generiek probleem zal ontstaan voor het doorgang kunnen vinden van projecten (zoals voor woningbouw of infrastructuur voor energie, mobiliteit en waterveiligheid). Dit is namelijk sterk afhankelijk van onder andere het type project, de mate waarin – en welke – parameters voor de waterkwaliteit hierdoor beïnvloed worden, en de toestand van deze parameters in het waterlichaam dat door het project wordt beïnvloed.
In de Woondeals hebben de gemeenten aangegeven welke locaties zij geschikt achten voor woningbouw en in welke hoeveelheden. Hierbij is door de gemeenten al gekeken naar de randvoorwaarden voor woningbouw. Mochten er projecten zijn waar het voldoen aan de KRW-doelen op gespannen voet staat met de woningbouwopgave, dan kan er aan de versnellingstafels worden gezocht naar een oplossing.
Waar alsnog problemen zouden optreden bij individuele (maatschappelijk essentiële) projecten, kan worden bezien of gebruik kan worden gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheid die de KRW biedt voor projecten van hoger openbaar belang die in strijd komen met de ecologische doelen voor oppervlaktewater en de goede kwantitatieve toestand voor grondwaterlichamen. Het KRW-impulsprogramma zal hier ook aandacht aan besteden. Projecten in het kader van bijvoorbeeld de waterveiligheid, waarnaar het rapport verwijst, zouden mogelijk onder deze uitzonderingsmogelijkheid geschaard kunnen worden en daarmee doorgang kunnen vinden, mochten ze al in strijd komen met de KRW-doelstellingen. Doorgang van dergelijke projecten is nodig om ervoor te zorgen dat in 2050 alle primaire keringen voldoen aan de norm, zoals vastgelegd in de Waterwet.
Tevens is het relevant te melden dat het Nederlandse waterbeheer te maken heeft met andere (Europese) verplichtingen en vereisten. Zo heeft Nederland bijvoorbeeld ook de vereisten ten aanzien van de vaarwegen die zijn opgenomen in de Verordening inzake het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T) na te leven, evenals de afspraken die zijn gemaakt in de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. Indien het gelijktijdig naleven van de verschillende verplichtingen en vereisten niet zonder meer mogelijk is en de uitzonderingsgrond geen soelaas biedt, zal hierover het gesprek worden gevoerd met de Europese Commissie.
In het rapport waarnaar de vraag verwijst, wordt erop gewezen dat bij lozingen van saneringswater vaak KRW-relevante stoffen vrijkomen waarvoor de normen in het ontvangende oppervlaktewater al overschreden worden. In dat geval is een dergelijke lozing nog maar zeer beperkt mogelijk. Het KRW-impulsprogramma, waarbij alles op alles wordt gezet om te kunnen voldoen aan de KRW in 2027, zal hier naar verwachting maar beperkt soelaas kunnen bieden. Zelfs het bereiken van een goede toestand, wat zeer lastig zal zijn voor de persistente, alomtegenwoordige stoffen waarop ook in het rapport wordt gewezen, maakt nog niet dat dergelijke lozingen vervolgens weer een achteruitgang van de toestand mogen bewerkstelligen. Het gaat hier veeleer om een ander probleem, namelijk dat dergelijke projecten – waarbij slechts sprake is van het verplaatsen van reeds bestaande verontreiniging – in de systematiek van de KRW ook op de KRW-doelen worden afgerekend, net zo streng als dat gebeurt bij nieuwe verontreinigingsbronnen voor het watersysteem. De vraag is of een dergelijk strenge systematiek terecht is voor dit type activiteiten. Hierover wordt het gesprek gevoerd met de Europese Commissie en andere lidstaten.
In hoeverre denkt u de infrastructuurambities waar te kunnen maken als de KRW-doelen niet worden gehaald?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat de infrastructuur die essentieel is voor de hoogwaterveiligheid van Nederland (keringen, dijken, dammen) kan worden blijven gebouwd en onderhouden, ook als de KRW-doelen niet worden gehaald?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat de infrastructuur die essentieel is voor de verduurzaming van de mobiliteit (OV- en spoorverbindingen en binnenvaartroutes) kan worden blijven gebouwd en onderhouden, ook als de KRW-doelen niet worden gehaald?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat het niet halen van de KRW-doelen grote gevolgen zal hebben, waaronder financiële schade in de bouwsector, maar ook het verlies van banen en maatschappelijke onrust bij een aanhoudend woningtekort en het niet verder kunnen verduurzamen van de mobiliteit?
Zie het antwoord op vraag 2 t/m 6. Daarin is onder meer aangegeven dat op basis van de huidige jurisprudentie de gevolgen voor individuele projecten niet direct samenhangen met het in 2027 in elk waterlichaam in Nederland behalen van de goede toestand. Ook op dit moment mogen alleen projecten doorgang vinden die niet leiden tot achteruitgang van de toestand van een waterlichaam en die het bereiken van een goede toestand niet in gevaar brengen. Bovendien is in dat antwoord aangegeven waarom de geschetste omvang van de problematiek niet gedeeld wordt. Voor de volledigheid, dit laat onverlet dat we alles op alles moeten zetten om aan de KRW te voldoen en nadelige maatschappelijke gevolgen te voorkomen. Zie ook het antwoord op vraag 8 en 9.
In hoeverre acht u deze gevolgen zwaarwegender dan de inspanningen die moeten worden verricht om de KRW-doelen te halen?
De geschetste gevolgen worden niet volledig gedeeld, zie het antwoord op de voorgaande vragen. Daarin is toegelicht dat er mogelijk gevolgen kunnen zijn voor de doorgang van individuele projecten, maar dat dit op basis van de huidige jurisprudentie niet direct samenhangt met het behalen van de doelen. Desalniettemin moeten we alles op alles zetten om deze doelen wel te behalen. Hieraan werken we onder meer met de uitvoering van de Stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 en de verdere uitwerking van het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Ook het KRW-impulsprogramma dat Rijk en regio gezamenlijk starten richt zich op het leveren van de maximale inzet om te kunnen voldoen aan de KRW in 2027.13Dit is zowel nodig vanuit het belang van een goede waterkwaliteit in Nederland (het beschikken over schoon en gezond water voor mens en natuur), als het voorkomen van een ingebrekestelling vanuit Europa vanwege het niet voldoen aan de KRW.
Kunt u toezeggen om, in het belang van onze natuur en onze drinkwatervoorziening, de KRW-doelen nooit of te nimmer af te zwakken en alles op alles te zetten om deze doelen te halen?
Nederland heeft zich gecommitteerd aan de KRW-doelen en de inzet van het kabinet is om deze te halen. Een goede waterkwaliteit en voldoende grondwater zijn noodzakelijke randvoorwaarden voor onder andere de natuur, onze drinkwatervoorziening en onze brede welvaart. Met het KRW-impulsprogramma wordt, samen met de waterpartners, alles op alles gezet om aan die doelen te voldoen. Waar deze doelen echter onevenredig zouden doorwerken naar activiteiten in de leefomgeving die geen daadwerkelijke belasting introduceren, of indien de naleving van andere verplichtingen in het geding dreigt te komen, wordt gesproken met de Europese Commissie om hiervoor een oplossing te vinden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Water op 7 juni 2023?
Ja.
Het wegnemen van obstakels om recreatiewoningen te bestemmen voor permanente bewoning |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat wanneer een gemeente het permanent bewonen van recreatiewoningen wil toestaan, deze bestaande woningen vanwege de nieuwe bestemming als nieuwe woningen worden aangemerkt?1
In de brief die aan de gestelde vragen ten grondslag ligt geven gedeputeerde staten (GS) van de provincie Zuid-Holland aan dat de gemeente Nieuwkoop de recreatiebestemming van een aantal vakantieparken niet mag wijzigen naar een woonbestemming. Volgens GS zou deze bestemmingswijziging in strijd zijn met het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB), omdat uit artikel 2.2.1d van het LIB volgt dat in het betreffende gebied geen nieuwe woningbouwlocaties zijn toegestaan. GS geven daarbij aan dat de transformatie van recreatiewoningen naar woningen wordt gezien als een nieuwe woningbouwlocatie in de zin van het LIB.
Bij de beantwoording van vraag 5 wordt nader ingegaan op de vraag of sprake is van een nieuwe woningbouwlocatie in de zin van het LIB, wanneer recreatiewoningen worden getransformeerd naar woningen.
Tellen recreatiewoningen die geschikt worden geacht voor permanente bewoning mee in de aantallen nieuw te bouwen woningen in uw woningbouwplannen? Zo ja, hoeveel woningen verwacht u toe te voegen aan de woningbouwplannen met permanent bewoonbare recreatiewoningen?
Wanneer recreatiewoningen worden getransformeerd tot reguliere woning, en deze voorheen nog niet permanent werden bewoond, moeten deze worden meegeteld in de nieuwbouwcijfers. In mijn Kamerbrief over de vervolgaanpak vakantieparken, deel ik een inventarisatie van provincies van het aantal parken dat geschikt zou zijn voor transformatie naar wonen. Op veel van deze parken wordt grotendeels al permanent gewoond. Het is nog niet duidelijk hoeveel woonéénheden de facto kunnen worden toegevoegd op deze parken.
Bent u het ermee eens dat recreatiewoningen die na een zorgvuldige afweging geschikt worden geacht voor permanente bewoningen niet als nieuwbouw horen te worden aangemerkt?
Wanneer recreatiewoningen worden getransformeerd tot reguliere woning, en deze voorheen nog niet permanent werden bewoond, moeten deze worden meegeteld in de nieuwbouwcijfers.
Of recreatiewoningen, die zijn getransformeerd naar woningen, in de zin van het LIB worden aangemerkt als nieuwe woningen, is echter primair aan de Minister van I&W. In de beantwoording van vraag 5 wordt hierop nader ingegaan.
Bent u bekend met artikel 2.2.1.d van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol, waarmee bij woningen aangemerkt als «nieuwbouw» deze woningen als minder wenselijk worden vastgesteld met het oog op geluid en groepsrisico?
In het beperkingengebied 5 van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol zijn buiten bestaand stedelijk gebied geen nieuwe woningbouwlocaties toegestaan uit het oogpunt van het beperken van geluid- en groepsrisico. Tevens wordt hiermee woningbouw vermeden op plaatsen waar dat ook omwille van het gebruik van Schiphol niet wenselijk is. Dit sluit aan bij het gehanteerde principe om zo min mogelijk over dichtbebouwd stedelijk gebied te vliegen. Daarom dient het buitengebied gevrijwaard te blijven van nieuwe woningbouwlocaties. «Buitengebied» betreft het gebied buiten het bestaand stedelijk gebied (BSG).
Bent u bereid om voor bestaande recreatiewoningen die na besluitvorming hierover door de gemeenteraad de status permanent bewoonbare woning krijgen een regeling te treffen die het mogelijk maakt om af te wijken van het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol? Zo nee, waarom niet?
Een recreatiewoning wordt in het LIB als woning beschouwd, ongeacht of deze permanent wordt bewoond of niet. Gelet hierop vallen bestaande recreatiewoningen die worden getransformeerd naar woningen niet onder het begrip nieuwe woningbouwlocatie en dus evenmin onder het verbod van artikel 2.2.1d, eerste lid, van het LIB. Een nieuw vakantiepark met recreatiewoningen (of een vakantiepark dat in strijd met het LIB is gerealiseerd) zou wel onder het verbod van nieuwe woningbouwlocaties in het buitengebied vallen. Voor de casus in de gemeente Nieuwkoop geldt dat als de recreatiewoningen al waren gerealiseerd voor de inwerkingtreding van het LIB, het LIB in beginsel geen belemmering vormt om de recreatiebestemming te wijzigen in een woonbestemming.
Wilt u de wettelijke obstakels inventariseren in verband met het omvormen van recreatiewoningen naar woningen waarin permanent mag worden gewoond, de Kamer hierover te informeren en met maatregelen te komen om deze obstakels uit de weg te ruimen?
Er vindt structureel gesprek plaats in het kader van de aanpak vakantieparken met provincies, gemeenten en Vitale Vakantieparksamenwerkingen (VVP Veluwe, VVP Overijssel, VVP Drenthe) om obstakels te signaleren en te adresseren.
De VVP Veluwe noemt bijvoorbeeld het toepassen van verevening, en uitponden als knelpunten.2 In de vervolgaanpak ga ik samen met partijen verder aan de slag met het wegnemen van knelpunten.
Bent u bereid om met de provincies in overleg te gaan om ook de Omgevingsverordeningen aan te passen om procedurele drempels voor het omvormen van recreatiewoningen naar permanente woningen weg te nemen?
Ja, ik zie hier een verband met mijn brief over vakantieparken. In het kader van deze brief ga ik ook in gesprek met provincies over het transformeren van vakantieparken naar wonen. Daarnaast spreek ik provincies in brede zin over de woningbouwprogrammering aan de woondealtafel. In beide gesprekken kunnen ook eventuele procedurele drempels om in omgevingsverordeningen de transformatie van vakantieparken mogelijk te maken worden besproken.
Wilt u met de gemeente Nieuwkoop en met Provincie Zuid-Holland in gesprek gaan over een casus die op bovenstaande feiten berust?2
Zeker, ik heb inmiddels de gemeente Nieuwkoop en de provincie Zuid-Holland geïnformeerd over de beantwoording van deze vragen. Als bij de provincie of gemeente daaraan behoefte bestaat ben ik uiteraard bereid tot een nader gesprek.