Het bericht dat de SSH& voortaan haar kamers zal verhuren door middel van loting |
|
Frank Futselaar , Sandra Beckerman |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Studentenvakbond Akku woedend over nieuwe lotingsysteem SSH&»?1
Er is zowel met de SSH& als de studentenvakbond Akku contact geweest over deze situatie. Naar ik begrijp wil de SSH& over gaan op een systeem van loting, omdat zij met hun huidige toewijzingsregels zien dat maar een bepaalde groep studenten een kamer bij de SSH& weet te bemachtigen. De SSH& heeft namelijk voorrangsregels voor specifieke groepen, zoals eerstejaars met een lange reistijd. Door een systeem van loting te introduceren willen zij aankomende studenten en studenten die voorheen (lang) op de wachtlijst stonden een grotere kans geven om op kamers te gaan.
Akku op haar beurt geeft aan dat deze beleidsaanpassing ten onrechte niet met hen is besproken. Zij zijn van mening dat maatregelen met majeure gevolgen voor de huisvesting van studenten, zoals deze aanpassing van het toewijzingsbeleid, ten minste in het lokale overleg studentenhuisvesting besproken hadden moeten worden.
In het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting hebben partijen afgesproken dat lokale partijen samen op structurele basis aan tafel zitten om vraag en aanbod in beeld te brengen en te bekijken wat nodig is om – nu en in de toekomst – te voldoen aan de onderling afgestemde behoefte. Het is in eerste instantie aan lokale partijen zelf om het lokale overleg vorm en inhoud te geven, maar ik acht het passend dat partijen open en transparant met elkaar communiceren. Niet alleen over vraag en aanbod, maar ook over belangrijke (beleids)voornemens of op stapel staande acties en met gevoel voor de vertrouwelijkheid van bepaalde zaken.
Bent u van mening dat hier de afspraak uit het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting, te weten dat onderwijsinstellingen, gemeenten, studentenbonden en huisvesters zo vaak als nodig met elkaar overleggen, niet nagekomen wordt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 toegelicht worden de afspraken uit het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting nagekomen. In het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting hebben partijen afgesproken dat lokale partijen samen op structurele basis aan tafel zitten om vraag en aanbod in beeld te brengen en te bekijken wat nodig is om -nu en in de toekomst- te voldoen aan de onderling afgestemde behoefte. In Nijmegen is dit lokaal overleg opgestart: het Breed Overleg Studentenhuisvesting, waar de gemeente, huisvesters, onderwijsinstellingen en verschillende studentenvertegenwoordigers spreken over het in evenwicht brengen van vraag en aanbod van studentenhuisvesting.
Het is aan lokale partijen zelf om dit overleg vorm en inhoud te geven. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, acht ik het wel wenselijk dat partijen in het genoemde lokale overleg niet alleen over vraag en aanbod overleggen, maar ook over belangrijke (beleids-)voornemens of op stapel staande acties en met gevoel voor de vertrouwelijkheid van bepaalde zaken.
Heeft u de conclusies ontvangen van het lokaal overleg over de studentenhuisvesting in Nijmegen? Zo ja, is het voornemen van de SSH& om met loting te gaan werken terug te vinden in de conclusies?
De concept-conclusies van het lokaal overleg heb ik ingezien en daar kan ik niet uit opmaken dat er gesproken is over het voornemen van de SSH& om met loting te gaan werken.
Bent u van mening dat een dergelijke grote beleidswijziging in overleg met studenten moet plaatsvinden? Kunt u dit toelichten?
Op basis van de Wet op het overleg huurder verhuurder is een verhuurder verplicht om de betrokken bewonerscommissie en de betrokken huurdersorganisatie te informeren over wijzigingen in het toewijzings- en verhuurderbeleid. De SSH& heeft over zijn voornemen tot een lotingsysteem overleg gevoerd met hun huurdersorganisatie (de SPH). De SPH heeft ingestemd met het systeem van loting. Verder heeft SSH& dit voornemen gedeeld met de gemeente en ook de onderwijsinstellingen. Zoals eerder aangegeven is het in eerste instantie aan de SSH& zelf om dergelijke beleidswijzigingen ook in het eerder genoemde lokale overleg te bespreken en vind ik dit ook gepast en wenselijk. Inmiddels zijn de SSH& en Akku met elkaar in overleg over de invoering van het systeem van loting en word ik geïnformeerd over de uitkomsten.
Op welke wijze zijn studenten geconsulteerd bij deze beslissing? Bent u van mening dat deze regeling ingetrokken moet worden indien blijkt dat studenten niet betrokken zijn geweest bij deze beslissing?
Zie antwoord vraag 4.
Welke inspanning moeten gemeenten, onderwijsinstellingen en huisvesters leveren om lokale studentenbonden te betrekken bij beleidswijzigingen van huisvesters?
In Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting is afgesproken dat er een lokaal overleg komt waar ook studentenbonden in zijn vertegenwoordigd. Zodoende ga ik er van uit dat, voor zover het nog niet is gebeurd, lokale partijen de betreffende studentenbonden uitnodigen bij dit lokale overleg. Vanuit het Rijk zullen we vinger aan de pols houden. Mochten er signalen komen dat studentenbonden niet betrokken zijn bij het lokale overleg, dan zullen betreffende partijen daar op aangesproken worden.
Vindt u het rechtvaardig dat studenten die korter dan vier jaar ingeschreven staan, hun opgebouwde rechten verliezen en voor niets 30 euro hebben betaald?
De inschrijfkosten van het «oude» systeem waren 20 euro in plaats van de genoemde 30 euro. Het nieuwe systeem is gratis voor woningzoekenden. Juist omdat de SSH& geen garantie kan bieden op een kamer, vindt de SSH& het niet terecht om geld te vragen voor de toegang tot het aanbodsysteem.
Er is door SSH& voorzien in een overgangsregeling. Deze overgangsregeling geldt voor woningzoekenden met een inschrijfduur van vier jaar of langer. Deze groep heeft gedurende 12 maanden toegang tot de loting van zelfstandige woningen. Deze overgangsregeling is besproken met de huurdersvereniging en zij hebben hiermee ingestemd. Daarmee ben ik van mening dat de SSH& er op voorhand voldoende zorg voor heeft gedragen om tot een gedegen overgangsregeling te komen.
Woonruimte voor (economisch) daklozen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Aantal daklozen in Nederland verdubbeld: «Iedereen kan dakloos worden»?1
Ja.
In welke mate ziet u dakloosheid als een woonvraagstuk?
Dakloosheid kenmerkt zich door het ontbreken van huisvesting. De onderliggende redenen dat mensen dakloos worden zijn echter heel divers en de verschillende oorzaken hangen ook vaak met elkaar samen. Bekend is dat dak- en thuislozen heel vaak een eenpersoonshuishouden vormen, vaak man zijn, en in toenemende mate jong zijn en een niet-westerse achtergrond hebben. Ook blijkt dak- en thuisloosheid vaak samen te hangen met de aanwezigheid van GGZ-problematiek. Daarnaast zien we dat mensen dak- of thuisloos blijven door het ontbreken van geschikte huisvesting. Het oplossen van dakloosheid vraagt om een woning of woonplek en in veel gevallen is ook behandeling en/ of begeleiding nodig, bijvoorbeeld bij het op orde brengen van schulden of bij het op zoek gaan naar werk.
Bent u ermee bekend dat het niet meer alleen om daklozen met een complexe zorgvraag gaat, maar ook om economische daklozen (daklozen die geen zorgvraag hebben maar op straat staan met of zonder baan)? Kunt u aangeven om welke verdeling het ongeveer gaat?
Ja, ik ben bekend met het feit dat er ook mensen zijn die vanwege economische redenen dakloos worden. Het CBS2 heeft onderzoek gedaan naar de achtergrondkenmerken van dak- en thuislozen. Uit het CBS- onderzoek blijkt niet dat er de afgelopen jaren een toename is van het aantal dak- en thuislozen die vanuit een relatief goede sociaaleconomische situatie plotseling of binnen een relatief kort tijdsbestek afglijden richting dakloosheid.
Van de mensen die tussen 2010–2017 in de CBS-daklozenregistraties instroomden werkte 7 procent en ontving ruim driekwart een sociale voorziening. Van het totaal aantal in de CBS-daklozenregistraties ingestroomde daklozen was het merendeel vijf jaar voorafgaand aan hun dakloosheid ook niet werkzaam (26% van hen had destijds een baan). Bij 4 procent van de nieuwe daklozen heeft het jaar voorafgaand aan hun dakloosheid een echtscheiding plaatsgevonden. De voorgeschiedenis van dakloze mensen die in 2017 en 2018 in de CBS-daklozenregistraties instroomden kenmerkt zich dus niet meer dan in de jaren daarvoor door life-events als een scherpe inkomensdaling, baanverlies of recente scheidingen.
In welke mate denkt u dat gebrek aan betaalbaarheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid van woonruimte leiden tot toename van het aantal daklozen?
De krapte op de woningmarkt is van invloed op de snelheid waarmee mensen die na bijvoorbeeld een relatiebreuk woonruimte zoeken, er in slagen een volgende woonplek te vinden. Ook geven gemeenten aan dat een tekort aan woonruimte de uitstroom van mensen uit de maatschappelijke opvang ernstig belemmert.
In hoeverre gebrek aan betaalbaarheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid van woonruimte leidt tot een toename van het aantal daklozen is door het CBS niet onderzocht. Zoals reeds aangegeven gaat dak- en thuisloosheid vaak gepaard met diverse met elkaar samenlopende oorzaken.
In welke mate heeft u zicht op de brede groep die problemen heeft met huisvesting? Wat is het risico op dakloosheid voor deze mensen?
Naar schatting van Platform31 is ongeveer tien procent van de Nederlandse bevolking spoedzoeker3. Hoewel een deel van de spoedzoekers voldoende (financiële) mogelijkheden heeft om een voorlopig geschikte oplossing te vinden, geldt voor de meeste spoedzoekers het tegenovergestelde. Zij beschikken niet over voldoende geld, een voldoende groot sociaal netwerk of genoeg inschrijfduur met behulp waarvan op korte termijn een woning kan worden betrokken. De ontwikkelingen op de (huur)woningmarkt (schaarste en een dalende mutatiegraad, huishoudensverdunning) maken het hen niet makkelijker. Het aantal sociale huurwoningen dat met voorrang wordt toegewezen (aan mensen met urgentie of via directe bemiddeling) neemt juist toe, waardoor de kansen voor spoedzoekers die niet in deze categorie vallen kleiner worden4.
Van de woningzoekenden verwacht 30 procent in een onhoudbare situatie terecht te komen, zoals bijvoorbeeld dak- of thuisloosheid, als ze niet binnen drie maanden een woning vindt.5
Met de stimuleringsaanpak Flexwonen zet ik in op de totstandkoming van meer tijdelijke en flexibele woningen op korte termijn voor deze doelgroep. Lokaal verschilt de samenstelling en omvang van de groep spoedzoekers enorm. Als onderdeel van de stimuleringsaanpak Flexwonen organiseert RVO voor het Rijk de regionale versnellingskamers Flexwonen, waarin regio’s op gestructureerde wijze stap voor stap toewerken naar een haalbaar en gedragen flexwonenconcept.
Om meer zicht te krijgen op de regionale opgave om specifiek het aantal dak- en thuislozen terug te dringen heeft het kabinet de centrumgemeenten gevraagd deze in kaart te brengen. Dit is een essentiële tussenstap richting een overkoepelend plan van aanpak van de Staatssecretaris van VWS om dak- en thuisloosheid terug te dringen. Uw Kamer wordt hier – conform motie van de leden Westerveld en Regterschot6 – voor het reces in april over geïnformeerd.
Deelt u de mening dat eenieder recht heeft op huisvesting?
Artikel 22, tweede lid, van de Grondwet bevat het recht op huisvesting. Daarin is bepaald dat de overheid zich dient in te spannen voor de bevordering van voldoende woongelegenheid. Deze inspanningsverplichting ziet niet alleen op het aantal woningen maar ook op het volume, de kwaliteit, de veiligheid en de gezondheid daarvan. In diverse wet- en regelgeving zoals de Woningwet, het Bouwbesluit 2012 en de Huisvestingswet 2014 zijn deze elementen van het recht op huisvesting nader uitgewerkt.
Ziet u dat er voor de groep economisch daklozen specifiek beleid nodig is en dat deze groep, meer nog dan daklozen met ook andere problematiek, primair behoefte heeft aan een woning? Deelt u de mening dat bij de hulp aan deze groep het realiseren van woonruimte dan ook het primaire uitgangspunt behoort te zijn?
Voor (vrijwel) alle dak- en thuislozen geldt dat zij behoefte hebben aan een passende woonplek, met in meer of mindere mate begeleiding. De stimuleringsaanpak Flexwonen richt zicht onder meer op voldoende passende woonplekken voor daklozen die primair behoefte hebben aan een woning. Daarnaast zal ik conform de motie Dik-Faber/Ronnes7 in het overkoepelende plan voor het terugdringen van dak- en thuisloosheid van het kabinet, ingaan op dak- en thuislozen met primair een woonbehoefte.
Kent u de aanbevelingen die de Nationale ombudsman Reinier van Zutphen in maart 2019 deed aan gemeenten, om te voorkomen dat daklozen niet in de Basisregistratie Personen (BRP) staan ingeschreven, dat er goede ondersteuning en begeleiding moet zijn om verder afglijden te voorkomen en dat er passende oplossingen nodig zijn op de woningmarkt? Kunt u hier op reflecteren en aangeven wat ermee gebeurd is?
De aanbevelingen die de Nationale ombudsman aan gemeenten heeft gedaan zijn mij bekend en onderschrijf ik. Het Ministerie van BZK heeft in dit verband begin 2017 en eind 2018, landelijke workshops georganiseerd voor gemeenten om specifiek de aandacht te vestigen op de circulaire BRP en briefadres. In vervolg hierop is een stappenplan ontwikkeld ten behoeve van de uitvoering bij gemeenten, om situaties die maatwerk vragen beter te kunnen beoordelen. Een en ander moet ertoe leiden dat betrokken personen sneller op een briefadres worden ingeschreven. Daarbij moet ook voor gemeenten duidelijk zijn dat zij daklozen niet direct of indirect mogen «doorsturen» naar andere gemeenten, voor een sluitende aanpak is het van belang dat elke gemeente hierin verantwoordelijkheid neemt. De Minister van BZK heeft in het voorjaar van 2019 een brief aan gemeenten gestuurd om aandacht te vragen voor de problematiek en in bijzonder de verplichting om in te schrijven. In deze brief is ook aandacht gevraagd voor de samenwerking tussen burgerzaken en sociaal domein.
Ten aanzien van ondersteuning en begeleiding voor daklozen om verder afglijden te voorkomen en het belang van passende oplossingen op de woningmarkt verwijs ik u graag naar de eerder genoemde brief die de Staatssecretaris van VWS, SZW en ik namens het kabinet op 6 december 2019 aan uw Kamer stuurden met daarin de extra maatregelen die het kabinet op korte termijn neemt om het creëren van extra woonruimten met begeleiding te stimuleren8. De Staatssecretaris van VWS heeft alle centrumgemeenten gevraagd in kaart te brengen wat op regionaal niveau de opgave is. Dit is een tussenstap richting een overkoepelend plan van het kabinet om dak- en thuisloosheid terug te dringen.
Kan het kabinet bij haar acties om dakloosheid terug te dringen ook voor de groep economisch daklozen extra maatregelen treffen zoals door Van Zutphen is aangegeven? Zo ja, hoe wilt u dit vormgeven? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Ja. Voor deze groep heb ik onder meer met de stimuleringsaanpak Flexwonen reeds verschillende maatregelen genomen. In de uitvraag die aan centrumgemeenten is gedaan om tot een overkoepelend plan ten aanzien van het tegengaan van dak- en thuislozen te komen, vraagt het kabinet ook aandacht voor daklozen met primair een huisvestingsvraag. In dat kader bezie ik met gemeenten welke maatregelen wij aanvullend kunnen nemen om dakloosheid wegens een tekort aan huisvesting te voorkomen en om deze mensen van een dak boven hun hoofd te voorzien. In het overkoepelend plan van het kabinet kom ik terug op hoe ik invulling geef aan de motie van de leden Dik-Faber en Ronnes die vraagt om een huisvestingsstrategie juist voor deze groep daklozen.
Wat zijn voor woningcorporaties en marktpartijen momenteel de grootste obstakels om met woonoplossingen te komen voor economisch daklozen? Welke mogelijkheden ziet u om deze obstakels weg te nemen?
De ervaren obstakels van woningcorporaties en marktpartijen zijn divers van aard, en verschillen op lokaal niveau. Om het woningaanbod te vergroten en woningbouw te versnellen heb ik samen met verschillende stakeholders al veel stappen gezet. Denk bijvoorbeeld aan de Nationale Woonagenda, de woondeals, de woningbouwimpuls van € 1 miljard, de Transformatiefaciliteit en de korting op de verhuurderheffing van € 1 miljard. De corporatiesector als geheel blijkt over voldoende leenruimte te beschikken om extra te kunnen investeren, bovenop de ruim € 40 miljard die voor de komende vijf jaar in de boeken staat. Naar aanleiding van de motie Ronnes (TK 35 000 VII, nr. 52) en het Klimaatakkoord wordt in kaart gebracht hoe maatschappelijke opgaven en middelen zich tot elkaar verhouden op de middellange en lange termijn. Bij dit onderzoek zijn onder meer het Rijk, WSW en Aedes direct betrokken. Ik verwacht de uitkomsten voor de zomer naar uw Kamer te sturen. De Crisis- en herstelwet is bovendien aangepast en uitgebreid om procedures van woningbouwplannen de vereenvoudigen en versnellen. Daarnaast kunnen verhuurders per 2 januari 2020 gebruik maken van de vrijstelling in de verhuurderheffing voor de bouw van tijdelijke en flexibele woningen. Hiermee kunnen snel extra woningen worden gerealiseerd voor groepen zoals (economisch) dak- en thuislozen.
In de Kamerbrief over de stimuleringsaanpak Flexwonen9 schets ik welke maatregelen ik met de aanpak tref om factoren die de totstandkoming van flexwoningen belemmeren weg te nemen.
De stikstofproblematiek heeft in verschillende delen van het land een groot effect op de woningbouw. Er zijn al mogelijkheden om een vergunning aan te vragen en daar wordt op verschillende plekken ook gebruik van gemaakt. Het kabinet werkt echter hard aan oplossingen om de vergunningverlening nog verder op gang te helpen.
Wat doet u aan het structurele tekort van woningen? Welke extra acties onderneemt u nu het aantal nieuwbouwvergunningen verder afneemt, onder meer door de stikstofcrisis? Hoe zorgt u er voor dat er in samenwerking met VWS en gemeenten voldoende woonruimte is voor economisch daklozen?
Zie antwoord vraag 10.
Welke mogelijkheden ziet u om als (tijdelijke) noodoplossing voor deze groep een uitzondering op de kostendelersnorm te regelen als onderdeel van genoemde aanpak?
De Staatssecretaris van SZW ziet geen aanleiding om in wet- en regelgeving een categoriale uitzondering te introduceren voor dak- en thuislozen. Als het gaat om de inkomensvoorzieningen op grond van de Participatiewet kunnen gemeenten aan de hand van individuele feiten en omstandigheden beoordelen of het toepassen van individueel maatwerk aan de orde is. Gemeenten kunnen dus geen categoriale uitzonderingen maken, bijvoorbeeld voor de kostendelersnorm, maar zij kunnen wel gebruik maken van de mogelijkheden voor individueel maatwerk die de wet biedt. Om gemeenten daarin te faciliteren, zal het Rijk met VNG en Divosa nagaan op welke manieren gemeenten aan individueel maatwerk een invulling geven opdat gemeenten hun ervaringen met elkaar kunnen delen.
Welke mogelijkheden ziet u om als (tijdelijke) noodoplossing gebouwen van overheden, al dan niet in pilotvorm, samen met corporaties te transformeren tot woonruimte bij leegstand?
Met Skills in de Stad, een initiatief van het Rijkvastgoedbedrijf en de Rijksbouwmeester, waarbij in een aantal pilotgemeenten rijks- of publiek vastgoed wordt ingezet om woonplekken te bieden voor kwetsbare jongeren, zet het kabinet in op het gebruik van Rijksvastgoed voor woonruimte.
Het Ministerie van VWS en het Ministerie van BZK stimuleren samen met gemeenten en betrokken partijen bredere toepassing van goede initiatieven voor wonen met begeleiding, zonder dat hiervoor nieuwbouw gepleegd hoeft te worden. Daarbij wordt ook in kaart gebracht in hoeverre gebouwen van overheden (zowel rijksvastgoed als ander publiek vastgoed) getransformeerd kunnen worden tot woonruimte, conform de motie van Dik-Faber10. Met de vrijstelling in de verhuurderheffing wordt zowel de realisatie van tijdelijke en flexibele woningen gestimuleerd, zowel in nieuwbouw als voor verbouw van bestaand vastgoed met een niet-woonfunctie.
Welke mogelijkheden ziet u om als (tijdelijke) noodoplossing de aangekondigde stimulans van flexwoningen specifiek in te zetten om in huisvesting van deze groep te voorzien?
Flexwonen biedt zeker een oplossing voor mensen die snel huisvesting nodig hebben. Juist omdat ook locaties zonder een woon-bestemming kunnen worden benut, biedt flexwonen een optie om snel extra woonruimte te creëren. Gemeenten kunnen er voor kiezen om de flexwoningen in te zetten voor de huisvesting van zowel (ex) dak- en thuislozen, als voor andere groepen spoedzoekers op de woningmarkt. Het Rijk wijst (centrum)gemeenten actief op de mogelijkheden voor Flexwonen. Om de bouw van flexwoningen verder te stimuleren heeft het Rijk de provincies een financiële bijdrage gegeven, kunnen gemeenten zich aanmelden voor versnellingskamers Flexwonen en staat per 2 januari 2020 een vrijstelling in de verhuurdersheffing voor de bouw van tijdelijke en flexibele woningen open.
Welke (tijdelijke) oplossingen kan de crisis- en herstelwet bieden bij de huisvestingsproblematiek van economisch daklozen?
Via de recent aangepaste Crisis- en herstelwet (Chw) kan voor 15 jaar in plaats van 10 jaar met toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure tijdelijk worden afgeweken van het bestemmingsplan. Daarmee wordt het gemakkelijker de exploitatietermijn van tijdelijke en flexibele woningen rendabel te krijgen. De Chw loopt vooruit op de Omgevingswet. Onder de Omgevingswet kunnen in het omgevingsplan zonder maximale tijdsduur tijdelijke regels voor activiteiten worden gesteld. Daarmee is op termijn ook een structurele oplossing voorzien voor een rendabele exploitatietermijn.
Welke huisvestingsstrategie gaat u samen met woningcorporaties en gemeenten ontwikkelen om te komen tot een structurele aanpak van de huisvestingsproblematiek van economisch daklozen? Worden hierin ook de verschillende verantwoordelijkheden en te treffen maatregelen voor Rijk, gemeenten en woningcorporaties uiteengezet?
In het overkoepelende plan van het kabinet voor het terugdringen van dak- en thuisloosheid zal ik tevens ingaan op mijn aanpak ten aanzien van daklozen die primair een huisvestingsbehoefte hebben, zonder aanvullende problematiek. Er zijn op dit gebied al positieve ontwikkelingen. Zo is Aedes, de koepelorganisatie van de woningcorporaties, voornemens om – in samenwerking met andere partijen als gemeenten – de komende jaren naar verwachting jaarlijks 10.000 flexwoningen te realiseren, waar ook de doelgroep dak- en thuislozen gebruik van kan maken.
Gedupeerde huizenkopers in Brielle |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe kunnen huizenkopers er zeker van zijn dat de afbouwgarantie betrouwbaar is?
Een afbouwgarantie is doorgaans betrouwbaar als de waarborgverzekeraar bevoegd is om als schadeverzekeraar op te treden. Indien een partij het bedrijf van schadeverzekeraar uitoefent, moet daartoe een vergunning worden verkregen van De Nederlandsche Bank (DNB), tenzij er een vrijstelling geldt1 of uitzondering van toepassing is, dan wel een notificatie is gedaan bij DNB als het om een schadeverzekeraar gaat met zetel in een andere lidstaat. Indien de verzekeraar niet bevoegd is het schadeverzekeringsbedrijf uit te oefenen, ontbreken de waarborgen die het prudentieel toezicht kan bieden. Op de website van DNB zijn de schadeverzekeraars die een vergunning hebben gekregen te vinden. Ook zijn daar de besluiten tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie openbaar gemaakt.
De Vereniging Eigen Huis (VEH) heeft DNB gevraagd onderzoek te doen naar de betreffende waarborgverzekeraar, Betaal Garant Nederland. DNB beoordeelt welke opvolging hieraan in het toezicht gegeven kan worden. Indien DNB constateert dat er sprake is van schending van relevante wet- en regelgeving, kan DNB verschillende bestuurlijke sancties opleggen, waaronder een aanwijzing, last onder dwangsom of bestuurlijke boete. Gelet op de geheimhoudingsplicht geeft DNB zolang het onderzoek duurt geen inzicht in mogelijke stappen in specifieke gevallen. Op de website van DNB worden besluiten tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie openbaar gemaakt met inachtneming van de publicatievereisten die zijn opgenomen in de Wet op het financieel toezicht.
Op welke wijze kunnen huizenkopers alsnog hun recht halen indien een onbetrouwbare waarborginstelling weigert de afspraken na te komen? Hoe haalbaar zijn dergelijke procedures en welke kosten zijn daaraan verbonden?
De opdrachtgevers/huizenkopers hebben een aannemingsovereenkomst tot het bouwen van een woning met een aannemer, waarvan een garantie- en waarborgregeling onderdeel uitmaakt. De aannemer heeft ter dekking van deze garantie- en waarborgregeling een verzekering bij een waarborgverzekeraar afgesloten. Een «deugdelijke» garantie- en waarborgregeling biedt de opdrachtgever/huizenkoper in geval van faillissement van de aannemer tijdens de bouw de waarborg dat de woning wordt afgebouwd en in geval van faillissement na de oplevering biedt de regeling de waarborg op herstel van de gebreken.
In het onderhavige geval is de aannemer failliet en blijkt, bij een beroep op de garantie- en waarborgregeling, dat de waarborgverzekeraar niet-gebruikelijke voorwaarden hanteert op grond waarvan hij niet uitkeert. De opdrachtgevers/huizenkopers zullen zich nu op grond van de aanneemovereenkomst tot de curator van de failliete aannemer moeten wenden met hun vordering. Zij hebben een concurrente2 vordering op de boedel van de aannemer samen met alle andere schuldeisers.
In een dergelijke situatie is niet zeker dat alle geclaimde kosten zullen kunnen worden verhaald. Uit de boedel zullen immers eerst de preferente schuldeisers worden betaald en wat overblijft wordt verdeeld onder de vorderingen van de concurrente schuldeisers. Daarnaast kunnen er eventueel door de opdrachtgever/huizenkoper nog kosten worden gemaakt aan juridische bijstand. Voor het inbrengen van een vordering in faillissement is geen verplichte bijstand door een advocaat nodig. Dit kan wel aan de orde zijn als eventueel geprocedeerd zou gaan worden tegen de curator.
Vindt u dat huizenkopers voldoende informatiepositie hebben om in te kunnen schatten of de waarborggarantie betrouwbaar is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Huizenkopers hebben verschillende mogelijkheden om zich over dit onderwerp te laten informeren. Op het internet zijn modelkoop- en aannemingsovereenkomsten en andere informatie met betrekking tot het kopen van nieuwbouwwoningen te vinden. Op de website van de VEH is een (gratis) E-book te downloaden over het kopen van een nieuwbouwwoning.3 Ook kunnen huizenkopers advies inwinnen bij makelaars, notarissen en de VEH. Toch gaat het niet in alle gevallen nog goed. Daarom is van belang dat in de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen, die naar verwachting op 1 januari 2021 in werking treedt, de informatiepositie van opdrachtgever/huizenkoper wordt versterkt.
Met de inwerkingtreding van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen komt er een informatieplicht voor de aannemer om de opdrachtgever/huizenkoper te informeren over of en zo ja, op welke wijze de aannemer door een verzekering dan wel een andere financiële zekerheid de risico’s voor de opdrachtgever heeft afgedekt tegen schade als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen tot het bouwen van een bouwwerk en voor gebreken die na de oplevering van het bouwwerk aan het licht komen. Hiermee is de opdrachtgever/huizenkoper op de hoogte van de wijze waarop hij beschermd is tegen deze risico’s. De informatieplicht in de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen is opgenomen om te voorkomen dat opdrachtgevers, zonder dat zij het zich realiseren, risico’s lopen wanneer zij een verbintenis aangaan met een aannemer die niet werkt onder de voorwaarden van een van de bestaande garantieregelingen.4 De Wkb biedt de opdrachtgever/huizenkoper verschillende mogelijkheden om de aannemer aansprakelijk te stellen als hij zich niet houdt aan zijn waarschuwingsplicht.5
Wat zijn de redenen geweest om nationale garantiefondsen te organiseren en verplicht te stellen voor reisorganisaties? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de informatie- en onderhandelingspositie van de consument, en de grote persoonlijke gevolgen van een faillissement?
De Nederlandse garantiefondsen voor reisorganisaties zijn privaatrechtelijke organisaties. Er is geen sprake van nationale garantiefondsen. De ANVR (Algemene Nederlandse Vereniging van Reisondernemingen) heeft in 1971 een garantiefonds opgericht. De ANVR behartigt belangen van reisorganisatoren en reisbureaus. Voor de consument betekent een geboekte reis met ANVR-garantie zekerheid over de kwaliteit van de reisbegeleiding, een nette afhandeling van klachten en dat je je geld terugkrijgt als de reisorganisatie failliet gaat. In 1983 is de SGR (Stichting Garantiefonds Reisgelden opgericht), waarin ook niet-leden van de ANVR deelnemen. SGR keert vooruitbetaalde reisgelden aan reizigers uit als de reisorganisatie in financiële problemen komt en draagt zorg dat een terugreis niet in gevaar komt als de reiziger al op zijn bestemming is. Daarnaast is in 2012 GGTO (Garantiefonds voor Gespecialiseerde Touroperators) opgericht. GGTO biedt reizigers de garantie dat zij hun betaalde reisgelden terugontvangen, en eventueel hun terugreis vergoed krijgen, als de betrokken touroperator bij GGTO is aangesloten en in financieel onvermogen zou geraken.
Ook zijn er sinds 1992 wettelijke bepalingen in het Burgerlijk Wetboek (BW) opgenomen waaraan aanbieders van pakketreizen dienen te voldoen (zie titel 7A van Boek 7 BW, Pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen).6 Zo is aangegeven welke reizen hieronder allemaal vallen en wat dient te zijn geregeld ten aanzien van bescherming bij insolventie (Titel 7A, afdeling 5, Boek 7 BW). De organisator dient de reiziger onder andere informatie te verstrekken over wie bij een pakketreis instaat voor de bescherming bij insolventie. De ACM (Autoriteit Consument en Markt) houdt toezicht op deze branche. Deze toezichthouder kan een bindende gedragslijn tot naleving opleggen, een last onder dwangsom, bestuurlijke boete opleggen en publieke waarschuwingen geven, als niet wordt voldaan aan de wettelijke bepalingen in het BW.7
Bent u bereid in gesprek te treden met de bouwsector om een nationaal bouwgarantiefonds op te richten en aansluiting daarbij verplicht te stellen, nu blijkt dat huizenkopers onvoldoende beschermd zijn zelfs als zij zich ervan verzekeren dat hun aannemer is aangesloten bij een garantiefonds?
Hoewel ik betreur wat er in Brielle allemaal mis is gegaan en ik besef dat de gevolgen voor deze individuele huizenkopers zeer ernstig zijn, acht ik toch het oprichten van een nationaal bouwgarantiefonds met verplichte verzekering niet nodig. Overeenkomstig de reissector hebben private partijen in de bouwsector goede garantie- en waarborgregelingen in de markt gezet en er is een toezichtorgaan, dat toeziet op de verzekeraars van deze garantie- en waarborgregelingen. In het algemeen werkt dit in de bouwsector goed. Daarnaast heeft de huizenkoper een eigen verantwoordelijkheid, van hem mag worden verwacht dat hij informatie inwint of advies vraagt, zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3. Tenslotte wordt de informatiepositie van de opdrachtgever/huizenkoper via de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen versterkt. Helaas komt dit voor de huizenkopers in Brielle te laat.
Extra druk op de woningmarkt door nieuwe vluchtelingenstroom |
|
Emiel van Dijk (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Extra druk op woningmarkt door nieuwe vluchtelingenstroom»?1
Ja.
Bent u het eens met de uitspraak van dhr. Onno Hoes (nieuwe voorzitter van de NVM) dat «we in Nederland te weinig bouwen, laat staan voor alle vluchtelingen die hier straks (in Nederland) hun verdiende plek krijgen»?
Het aanjagen van de woningbouwproductie en het beter benutten van de bestaande voorraad is inderdaad nodig. Daar zetten vele partijen zich volop voor in, waaronder gemeenten en ik zelf.
De doelstelling in de Woonagenda om jaarlijks 75 duizend nieuwe woningen te bouwen is overigens gebaseerd op een woningbehoefteprognose waarin het migratiesaldo is meegenomen.
Bent u van mening dat Nederlanders, die vaak jarenlang op een woning moeten wachten, de enigen zijn die een nieuwe woning verdienen, en niet statushouders die hier niet eens thuis horen?
In Nederland wordt geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit. Iedereen in Nederland wordt in gelijke gevallen gelijk behandeld. Dat uitgangspunt is in onze Grondwet verankerd. De gemeente is verantwoordelijk voor het huisvesten van vergunninghouders conform de halfjaarlijkse taakstelling. Veelal wordt in samenwerking met corporaties gezocht naar een passende woning voor vergunninghouders, waarvan is bepaald dat zij verblijfsrecht in Nederland hebben, en andere doelgroepen. Gemeenten kunnen er echter ook voor kiezen om statushouders op een andere wijze te huisvesten.
Nadat de verplichte urgentiestatus van statushouders per 1 juli 2017 uit de Huisvestingswet is gehaald kunnen gemeenten zelf bepalen welke categorieën woningzoekenden ze als urgentiecategorie in de huisvestingsverordening wensen op te nemen. Deze keuze is daarmee lokaal bepaald. Dat statushouders op dit moment nog steeds door de meeste gemeenten in een urgentieregeling als voorrangscategorie worden beschouwd, is het gevolg van de afwegingen die gemeenten hebben gemaakt gegeven enerzijds de huidige lokale situatie op de woningmarkt en anderzijds de taakstelling die gemeenten hebben om statushouders te huisvesten. Tijdige huisvesting is niet alleen in het belang van statushouders, maar ook in het belang van de Nederlandse samenleving. Dan kunnen zij tenslotte sneller participeren in en bijdragen aan de Nederlandse samenleving. Bovendien zorgt een snelle doorstroom naar huisvesting ervoor dat de maatschappelijke impact en financiële kosten die gepaard gaan met de opvang van asielzoekers beperkt worden gehouden.
Nog belangrijker dan de toewijzing van woningen is de beschikbaarheid van voldoende woningen. Door heel veel partijen wordt daarom hard gewerkt om het aanbod te vergroten. Daarbij is het van belang meer flexibiliteit op de woningmarkt en in de aansluiting tussen de asielopvang te creëren. Het kabinet heeft daarom EUR 3 miljoen beschikbaar gesteld voor een tiental pilots waarbij zal
worden geëxperimenteerd met flexibele opvang- en/of huisvestingsoplossingen. Te denken valt aan het tijdelijk en gemixt huisvesten van verschillende doelgroepen alsook het aanbieden van opvangoplossingen in de buurt van de gemeente van uitplaatsing. De verwachting is dat de eerste pilots in de loop van 2020 starten.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat er geen enkele woning meer aan statushouders wordt weggegeven en dat deze allemaal ten goede komen aan Nederlanders in woningnood? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat Nederlanders niet weer de dupe worden van een nieuwe asielstroom, onder andere doordat woningen worden toegewezen aan statushouders?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet u eraan om Nederland zo onaantrekkelijk mogelijk te maken voor asielzoekers die zich hier willen vestigen?
Het kabinetsstreven is gericht op een menswaardig en effectief migratiebeleid. Dit houdt in dat Nederland bescherming biedt aan vluchtelingen die daar recht op hebben en dat afgewezen asielzoekers Nederland zo snel mogelijk moeten verlaten. Teneinde dit streven te realiseren, kiest het kabinet voor een brede, integrale benadering van het migratievraagstuk. Ik verwijs u hierbij naar de «voortgang integrale migratieagenda» die mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en mij door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 14 oktober 2019 naar de Tweede Kamer is gezonden.
Het bericht ‘Actiegroep Niet Te Koop een sociale huurwoning bezet in Oud-West’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Actiegroep Niet Te Koop bezet sociale huurwoning in Oud-West»?1
Ja.
Klopt het dat het bezetten van een sociale huurwoning een strafbaar feit is ingevolge het Wetboek van Strafrecht?
Kraken is strafbaar op grond van het Wetboek van Strafrecht. Ongeacht het soort vastgoed.
Klopt het dat woningcorporatie Stadgenoot eerder heeft aangekondigd te wachten met het doen van aangifte tegen de krakers van actiegroep Niet Te Koop?
Het gaat om de verkoop van een woning op de begane grond die wordt verkocht om investeringen in nieuwe sociale woningen te betalen. Zoals ook in het bericht staat, zorgt Stadgenoot dat er per saldo in het centrum van Amsterdam sociale woningen bij komen. Een groepje oudere buurtbewoners heeft de woning symbolisch bezet en daarbij aangekondigd dat het een week zou duren. Stadgenoot heeft de bezetters aangehoord en vervolgens wel aangifte gedaan, maar dat traject met twee dagen vertraagd. Op deze manier zouden de bezetters zonder juridische consequenties het pand kunnen verlaten. De bezetters hebben de woning op 22 oktober 2019 verlaten.
Klopt het dat woningcorporatie Stadgenoot inmiddels aangifte gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een woningcorporatie altijd direct aangifte moet doen als er een strafbaar feit tegen hen wordt gepleegd?
Nee ik deel die mening niet. Het is aan de eigenaar (Stadgenoot) om te bepalen wat deze met zijn pand doet. Indien de eigenaar vindt dat de krakers eruit moeten dan is het zaak om een civiele procedure aan te spannen dan wel aangifte te doen. Indien de eigenaar eerst met de krakers in overleg wil omdat er bijvoorbeeld sprake is van een symbolische actie, dan is ook dat diens recht. Ik zie derhalve geen aanleiding om woningcorporaties actief op te roepen direct aangifte te doen als een sociale huurwoning wordt bezet.
Bent u bereid om woningcorporaties op te roepen altijd direct aangifte te doen als een sociale huurwoning wordt bezet? Bent u bereid om in het geval dat een woningcorporatie dit niet doet, de Autoriteit woningcorporaties te vragen die woningcorporatie een aanwijzing te geven om dit wel te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Het versterken van woningen in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag op 1 oktober 2019 over gedupeerden in Loppersum die onzeker zijn of hun huis wel wordt versterkt?1
Ik heb kennisgenomen van de uitzending.
Klopt het dat deze groep mensen wel versterking is beloofd, maar dat die afspraak niet wordt nagekomen?
De situatie uit de uitzending betreft een woning die binnen de batch 1581 een normaal risicoprofiel heeft. Bij de opname van de adressen in batch 1581 is in 2017 nog gebruik gemaakt van de Nederlandse praktijkrichtlijn (NPR) uit 2015. Dit is een oude versie van de richtlijn gebaseerd op het winningsniveau en bijbehorende seismische dreiging van destijds. Na het besluit dat in maart 2018 genomen is om de gaswinning naar nul te brengen, is ervoor gekozen om te werken aan een nieuwe versterkingsaanpak. In deze aanpak, die op basis van het Mijnraadadvies gekozen is, wordt de hoogste prioriteit gegeven aan de versterking van de meest risicovolle woningen. Bewoners die al een versterkingsadvies hadden gekregen, worden uiteraard versterkt conform het versterkingsadvies. Voor de bewoners die nog niet hun versterkingsadviezen hadden ontvangen, is bestuurlijk afgesproken, gezien de nieuwe aanpak, om deze versterkingsadviezen niet alsnog naar de bewoners te sturen.
Vervolgens zijn er met de regio in juni 2019, bestuurlijke afspraken gemaakt over deze batch waarvan de bewoners nog geen versterkingsadvies hadden ontvangen. De afspraak is dat de versterking van huizen uit de batch 1581 met een (licht) verhoogd risicoprofiel (P50 en P90) uitgevoerd zullen worden en dus onderdeel zullen uitmaken van de lokale plannen van aanpak. Voor de huizen met een normaal risicoprofiel uit batch 1581 wordt, conform de bestuurlijke afspraken met de regio, via een steekproef bekeken of er niet een te zwaar versterkingsadvies ligt (oftewel dat de beoordeling met een update van de richtlijn op andere maatregelen uitkomt). Deze steekproef is momenteel in de afrondende fase. Zodra er duidelijkheid is over wat dit voor de daadwerkelijke versterking zal gaan betekenen, zal het kabinet de bewoners en uw Kamer hierover informeren.
De bewoner uit de uitzending heeft het versterkingsadvies, buiten het reguliere proces om, op eigen verzoek ontvangen. Meerdere eigenaren die op eigen verzoek het versterkingsadvies hebben ontvangen zijn geïnformeerd over de status van deze adviezen en het vervolgtraject waarbij is aangegeven dat aan deze versterkingsadviezen geen rechten kunnen worden ontleend. Van een belofte over versterking is daarmee uitdrukkelijk nooit sprake geweest. Dit neemt niet weg dat het voor deze bewoners een vervelende situatie is, waarbij hun huis al geruime tijd geleden geïnspecteerd is, maar zij nog geen duidelijkheid hebben of hun huis versterkt moet worden.
Bent u bereid gemaakte afspraken na te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer komt er eindelijk duidelijkheid voor deze groep mensen? Deelt u de mening dat dit nooit zo lang had mogen voortsloffen?
Zie antwoord vraag 2.
Aangezien sinds het advies van de Mijnraad het Hazard and Risk Assessment (HRA)-model de basis is geworden voor analyses over de veiligheid van gebouwen, wat betekent de destijds gemaakte inschatting van 1.500 gebouwen waarvoor de veiligheidsnorm niet gehaald werd op dit moment nog? Wat is dit aantal nu? Op basis van welke analyses?
Met de afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld beoogt het kabinet de oorzaak van de veiligheidsrisico’s weg te nemen. Dit heeft geen gevolgen voor de versterking: de versterkingsoperatie gaat onverminderd door. Zoals in de brief van 16 oktober jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 695) is aangegeven, volgt uit de meest recente HRA-run (maart 2019) dat het aantal adressen met een verhoogd risico is gedaald tot onder de 1.000. Dit neemt niet weg dat conform bestuurlijke afspraken met de regio en eerdere toezeggingen de totale scope van opname en beoordeling hoger is. De scope van het aantal adressen dat in aanmerking komt voor opname en beoordeling bestaat uit ruim 26.000 adressen. Dit komt ten eerste doordat, conform het advies van de Mijnraad, gewekte verwachtingen en gedane toezeggingen worden nagekomen. Dit is van toepassing op de zogenoemde «batches» die worden uitgevoerd volgens bestaande versterkingsadviezen, ongeacht nieuwe inzichten in de veiligheidssituatie (Kamerstuk 33 529, nr. 502). Ten tweede zijn, in lijn met het Mijnraadadvies, naast de adressen met een verhoogd risico ook adressen met een licht verhoogd risico (P90) opgenomen in de scope. Ten derde blijven in lijn met deze afspraken alle adressen die eerder als (licht) verhoogd risicovol zijn geïdentificeerd onderdeel van de scope, ook als zij dat op basis van recente inzichten niet langer zijn. Ten vierde zijn op verzoek van de gemeenten adressen toegevoegd vanuit het perspectief van een coherente uitvoering in plaats van sec technische veiligheid. Dat gaat bijvoorbeeld om het realiseren van tempo binnen een straat of wijk, om maatschappelijk draagvlak, gebiedsontwikkeling en/of het minimaliseren van overlast.
Als gevolg van de afbouw van de gaswinning en de risicogerichte prioritering van de versterkingsoperatie zal naar verwachting een steeds groter aantal adressen na opname en beoordeling minder of geen versterking nodig blijken te hebben. Daarnaast wordt met het Nationaal Programma Groningen (NPG) geïnvesteerd in toekomstperspectief voor de regio.
Hoe vaak is de oorspronkelijke lijst met onveilige gebouwen aangepast? Op welk moment en op basis van welke argumentatie? Wilt u dit heel precies uiteenzetten?
Bij wet dien ik jaarlijks een vaststellingsbesluit te nemen waarin de hoogte van de gaswinning uit het Groningenveld wordt bepaald. Onderdeel daarvan is het uitvoeren van een Hazard and Risk Assessment. Het SodM ziet toe op dit model. Deze HRA-run vormt ook de basis voor een herprioritering. Bestuurlijk is met de regio, in lijn met het Mijnraadadvies, afgesproken dat het niet mogelijk is om adressen van de lijst voor opnemen en beoordeling af te halen, dit in verband met gewekte verwachtingen naar bewoners toe. Wel kan herprioritering betekenen dat adressen met een hoger risicoprofiel voorrang krijgen.
Hoeveel gebouwen zijn naast het HRA-model vanwege acute onveiligheid, nadere inspecties of anderszins opgenomen in de lijst met onveilige gebouwen (dus zonder dat zij als p50 of p90 woningen zijn aangemerkt)? Kunt u hiervan een overzicht geven? Welk deel van die woningen ligt buiten de eerder toegepaste contouren?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel gebouwen worden op basis van het HRA-model beoordeeld als «laag risico», terwijl in de praktijk sprake blijkt van een onveilig huis? Denkt u dat, daar waar in Woltersum een huis dat in de stutten staat, op de lijst van onveilige panden is gezet ondanks het eerdere oordeel, dit ook was gebeurd als mensen niet mondig genoeg waren geweest?
In de bijlage bij de Kamerbrief Overdracht Groningen EZK-BZK (Kamerstuk 33 529, nr. 695) is het overzicht van aantal huizen met een normaal risicoprofiel opgenomen. De HRA wordt gebruikt om naar beste kunnen een inschatting te geven van de gebouwen, dat vervolgens de prioritering van opname en beoordeling bepaalt. In Woltersum hebben enkele panden de afgelopen periode forse schade opgelopen. De bewoners hebben begrijpelijke zorgen over de snelle achteruitgang van hun huizen. De schade is gemeld bij TCMG. TCMG heeft bij één huis een Acuut Onveilige Situatie (AOS) geconstateerd en met spoed stutten geplaatst. De acuut onveilige situatie is daarmee verholpen. Naar aanleiding van de meldingen over de schade zijn de vier adressen met een verhoogd risico met voorrang door NCG opgenomen. Op dit moment wordt het normbesluit voor deze adressen uitgewerkt.
Hoe staat u in voor de veiligheid van de huizen van iedereen, ook de mensen die een brief kregen dat hun huis is beoordeeld als laag risico door het HRA-model? Het mag toch niet afhankelijk zijn van de mondigheid en assertiviteit van de Groningers of hun huis wordt versterkt en op de lijst komt?
Zoals in brief Overdracht Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 695) aangegeven staat, staat de veiligheid van Groningers bovenaan. In het wetsvoorstel Tijdelijke wet Groningen2 staat centraal dat eigenaren regie krijgen over de versterking van hun woning. De uitvoering wordt lokaal belegd, bij gemeenten en de uitvoeringsorganisatie. Gemeenten worden feitelijk opdrachtgever voor de planning en aansturing van de versterkingsoperatie. De prioritering is daarmee niet afhankelijk van de mondigheid of assertiviteit van de bewoners. Eigenaren van woningen die op basis van het normbesluit ervoor gekozen hebben hun woning te laten versterken, vragen het versterkingsbesluit aan waarin, naast de maatregelen om aan de veiligheidsnorm te voldoen, ook wensen van de bewoner kunnen worden meegenomen, mits het meenemen van deze werkzaamheden niet tot onredelijke vertraging leidt van het laten voldoen aan de veiligheidsnorm en de eigenaar of het college van B&W deze kosten dragen. Daarnaast wordt met dit wetsvoorstel een eenduidig aanspreekpunt voor bewoners gecreëerd: de uitvoeringsorganisatie. Gemeenten stellen programma’s van aanpak op die het centrale plannings- en sturingsinstrument vormen voor de versterkingsopgave binnen de gemeenten. Hiermee is het mogelijk de versterkingsopgave in de lokale situatie in te passen en koppelkansen te benutten. De versterking kan in samenhang worden uitgevoerd met lopende programma’s voor de verbetering van de leefbaarheid, energietransitie en economie in Groningen.
Het op te richten Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG), eerdergenoemd TCV (Kamerstuk 33 529, nr. 609), geeft advies over de te hanteren veiligheidskaders bij de uitvoering van de versterkingsoperatie. De rol en taken van het ACVG zullen worden vastgelegd in een Wijzigingswet op de Tijdelijke wet Groningen. De adviescommissie gaat over de hoofdkaders ten aanzien van veiligheid en de gemeenten kunnen adviseren over de kaders voor de uitvoering.
Deelt u de conclusie dat de inschatting destijds onjuist was en geen enkele verhouding heeft met de huidige praktijk en realiteit?
Zie mijn beantwoording op vraag 2,3 en 4.
Hoeveel acuut onveilige situaties zijn er tot nu toe in totaal geweest? Hoeveel van die situaties zijn opgelost en hoeveel daarvan zijn er versterkt? In hoeveel gevallen was er sprake van sloop/nieuwbouw en hoeveel moeten nog worden opgelost?
Voor een acuut onveilige situatie(AOS-melding) geldt dat indien een bewoner onveiligheid vermoedt, de bewoner dit kan melden en binnen 48 uur wordt bepaald of er daadwerkelijk sprake is van een acuut onveilige situatie. Indien dit het geval is, worden acute veiligheidsmaatregelen genomen, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van stutten.
De actuele stand van zaken van de schadeafhandeling in cijfers en grafieken is te vinden op de website van de TCMG3. Hier staat ook een actuele stand over het aantal AOS-meldingen en in hoeverre deze gegrond zijn.
Het versterken van gebouwen gaat niet over schade. Een gebouw kan weinig of geen schade hebben, maar toch versterkt moeten worden. Het gebruik van het HRA-model staat dan ook los van de aanpak van schrijnende situaties. Met de HRA wordt namelijk bepaald welke gebouwen een groter risico hebben. Op advies van de Mijnraad en SodM wordt de HRA uitsluitend gebruikt voor de prioritering van de opnames in de versterkingsopgave. De NCG verrijkt jaarlijks de uitkomst van het HRA-run (in samenwerking met gemeenten). Daarbij geldt dat de geconstateerde onveiligheid, zoals een Acuut Onveilige Situatie of gestutte panden wordt meegenomen in deze verrijking. Dit wordt vervolgens vastgelegd in de lokale programma’s van aanpak.
Welk deel van de acuut onveilige situaties volgt uit de eerste inschatting op basis van het HRA-model (de 1.500 huizen met het grootste risico) en welke uit meldingen? Wat zegt dit over de (on)betrouwbaarheid van het HRA-model?
Zie antwoord vraag 11.
Is het HRA-model daarmee niet eerder een obstakel dan behulpzaam bij de aanpak van schrijnende situaties die niet door het model worden herkend?
Zie antwoord vraag 11.
De gedwongen verhuizing van bewoners van Vakantiepark Arnhem |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat huurders op Vakantiepark Arnhem hals over kop moeten verhuizen?1
Naar ik begrijp woont een aantal huurders permanent in chalets op Vakantiepark Arnhem, ondanks dat dit in strijd is met het functiegebruik volgens het bestemmingsplan. Volgens het bericht kregen vaste huurders van chalets op Vakantiepark Arnhem van de eigenaar Oostappen Groep drie dagen de tijd om te verhuizen naar andere chalets op het park. Ik ben niet op de hoogte van de privaatrechtelijke afspraken die de verhuurder en huurders van de chalets met elkaar zijn aangegaan. De gemeente Arnhem liet mij weten dat het College een brief aan de eigenaar heeft gestuurd waarin zij de handelwijze van de eigenaar omtrent de verhuizingen op het park afkeurt.
Hoe zijn de woonomstandigheden op Vakantiepark Arnhem voor de permanente bewoners? Op welke manieren wordt door de verhuurder rekening gehouden met kwetsbare groepen zoals ouderen en kinderen of mensen met een ziekte of beperking? Om hoeveel mensen die moeten verhuizen gaat het?
De gemeente Arnhem laat mij desgevraagd weten dat de woonomstandigheden van het vakantiepark voor de permanente bewoners te wensen overlaten. De chalets waar deze mensen in verblijven, zijn niet bedoeld om in te wonen. De voorzieningen op en om het park zijn niet op bewoning ingesteld.
De gemeente geeft aan niet te weten of, en op welke manieren de verhuurder rekening houdt met kwetsbare groepen bewoners. De gemeente is enige tijd geleden gestart met het formuleren van een aanpak op het vakantiepark. Om beter zicht te krijgen op de mensen die op het park verblijven organiseerde de gemeente samen met betrokken partners als de provincie, politie en Belastingdienst in het kader van project Ariadne een gecoördineerde inventarisatie op 29 oktober jl.
De groep mensen die nu naar een ander chalet verhuisde bestaat volgens de gemeente uit ongeveer 25 huishoudens, waarvan sommigen ook kinderen hebben.
Is het juridisch houdbaar om bewoners slechts enkele dagen voordat zij hun verblijfplaats moeten verlaten hierover in te lichten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De overeenkomst tussen verhuurder en huurder wordt beheerst door Boek 7 het Burgerlijk Wetboek. In het algemeen geldt dat huurovereenkomsten voor bepaalde tijd eindigen door het verstrijken van die tijd en dat huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd eindigen door opzegging op termijn van ten minste één maand.
Voor woonruimte gelden de strengere regels van titel 7.4 van het Burgerlijk Wetboek. Of die regels van toepassing zijn op de bewuste overeenkomsten kan niet in zijn algemeenheid beoordeeld worden.
Of in dit geval sprake was van het opzeggen van de huur of dat, al dan niet binnen de termen van de overeenkomst, een andere (vakantie)woning werd aangeboden voor gebruik, kan evenmin in zijn algemeenheid beoordeeld worden.
Of de verhuurder in deze gevallen in strijd met de wet of de overeenkomst heeft gehandeld, kan slechts per geval door de rechter worden beoordeeld.
Krijgen bewoners van Vakantiepark Arnhem die hun verblijfplaats moeten verlaten een opstalvergoeding van de eigenaar van Vakantiepark Arnhem? Zo nee, waarom niet?
De bewoners die moesten verhuizen huurden chalets die in eigendom zijn van de verhuurder, waardoor geen sprake is van opstal. Daaruit volgend krijgen zij ook geen opstalvergoeding.
Heeft de gemeente Arnhem gesprekken gevoerd met de eigenaar van Vakantiepark Arnhem over deze problematiek? Zo ja, wat was de strekking van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Arnhem liet mij weten dat het College een brief aan de eigenaar heeft gestuurd waarin zij de handelwijze van de eigenaar omtrent de verhuizingen op het park afkeurt. Het College verwacht begin volgend jaar een voorstel aan de gemeenteraad voor te kunnen leggen over de toekomst van het park.
Heeft de gemeente Arnhem gebruik gemaakt van de actie-agenda vakantieparken 2018–2020 om een beter beeld te krijgen van de situatie op haar vakantieparken? Is de gemeente in voldoende mate ondersteund door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Kunt u dit toelichten?
De gemeente heeft gebruik gemaakt van het project Ariadne dat door de provincie Gelderland is opgezet en door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ondersteund vanuit de Actie-agenda vakantieparken. Daarbuiten zijn er geen verzoeken van de gemeente of provincie geweest voor aanvullende ondersteuning vanuit het ministerie.
Deelt u de mening dat er geen mensen meer uit een vakantiepark-verblijfplaats mogen worden gezet zonder dat er een betaalbaar alternatief is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwacht dat overheden hun verantwoordelijkheid nemen door bijvoorbeeld bij sluiting van een vakantiepark kwetsbare mensen te ondersteunen bij het vinden van alternatieve (semi-)structurele huisvesting. Ook verwacht ik dat wanneer een gemeente kennis heeft van onwenselijke huisvestingssituaties op een vakantiepark die gemeente daarop acteert. Voor zover ik begreep uit het mediabericht en contacten met de gemeente Arnhem, zijn de betreffende bewoners naar andere chalets op het verhuisd en niet van het park gezet.
Wilt u in samenwerking met de gemeente Arnhem laten onderzoeken of het omvormen van Vakantiepark Arnhem tot een woonwijk draagvlak heeft en haalbaar is? Zo nee, waarom niet?
Vakantiepark Arnhem kan onderdeel worden van de pilots die in de actie-agenda zijn geformuleerd. Daarvoor dient het park – net als de anderen casussen – te voldoen aan de voorwaarden om mee te doen aan de pilot. Eén van die voorwaarden is dat de gemeente, provincie en de parkeigenaar bereid zijn om met een open houding naar de mogelijkheden van een functiewijziging te kijken.
Wat is de hoogte van het bedrag van de huren van de permanente bewoners en waarop zijn deze bedragen gebaseerd? Indien deze verblijfplaatsen onder de sociale woningen zouden vallen, wat zou de maandelijkse huur zijn op basis van het puntensysteem? Hoe verschilt dit met de huidige prijs die deze bewoners moeten betalen?
De bedragen van de huren zijn niet bekend. Voor een prijsbepaling in het puntensysteem is niet voldoende bekend over de chalets. Daarnaast geldt dat deze chalets niet bedoeld zijn voor permanente bewoning. Niet alleen de bestemming staat dit niet toe, maar het is ook niet vastgesteld of deze chalets voldoen aan de eisen van het bouwbesluit voor woningen die geschikt zijn voor permanente bewoning.
Kunt u inzicht verschaffen in de pilots die zijn gestart in samenwerking met 5 gemeenten en vakantieparkondernemers zoals genoemd in de actie-agenda vakantieparken 2018–2020? Wat zijn de tussentijdse resultaten? Wilt u deze naar de Kamer sturen?
De eerste pilots zijn gestart en er worden gesprekken gevoerd tussen gemeenten, provincies en parkeigenaren over de verschillende mogelijkheden. Ik verwacht in het voorjaar meer informatie beschikbaar te kunnen stellen over parken die reeds eerder getransformeerd zijn.
Wat zijn de uitkomsten van het jaarlijks bestuurlijke overleg met de hoofdondertekenaars van de actie-agenda?
Er vindt regelmatig overleg plaats tussen de ondertekenaars van de Actie-agenda. Het Bestuurlijk Overleg zal – in overleg met de ondertekenaars – in het voorjaar 2020 plaatsvinden.
Wilt u alle bovenstaande vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
Het bericht dat een dubieuze afbouwverzekeraar het project in Brielle niet af bouwt |
|
Roald van der Linde (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Dubieuze afbouwverzekeraar bouwt niets af in Brielle: «de aannemer komt uit de hel en de kopers hebben zich misdragen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Deelt u de mening dat een afbouwverzekering de kopers zou moeten beschermen tegen een mogelijk faillissement van de aannemer?
Ik deel uw mening dat indien in een afbouwverzekering is bepaald dat de verzekeraar aan kopers dekking verleent tegen een mogelijk faillissement van de aannemer, de verzekeraar die dekking moet verlenen. De verzekeraar bepaalt de polisvoorwaarden, en daarmee de reikwijdte van de dekking. In dit geval is de aannemer in zee gegaan met een verzekeraar zonder vergunning, die bovendien ongebruikelijke voorwaarden hanteert. Het lijkt er nu op dat deze kopers daardoor nu geen beroep kunnen doen op de verzekering. Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) eerder in een reactie op de vragen van het lid Nijboer2 liet weten, is deze situatie zeer droevig. De betreffende verzekeraar heeft bovendien een directeur die in juli veroordeeld is voor het leiding geven aan een criminele organisatie, die tot oogmerk had het plegen van faillissementsfraude, valsheid in geschrifte en bedrog met de balans en winst- en verliesrekening.
Normaal gesproken draaien huizenkopers niet op voor de kosten van een faillissement van de aannemer indien zij een verzekering hebben gesloten die daartegen dekking biedt. Excessief gedrag onder marktpartijen in de Nederlandse woningmarkt dient te worden bestreden. Dat geldt in nog sterkere mate voor frauduleus gedrag. De Minister voor Milieu en Wonen gaat daarom met de toezichthouder in kaart brengen hoe het risico op dergelijke situaties in de toekomst verder kan beperkt.
Hoe vaak komt het voor dat bij de AFM melding gemaakt wordt van afbouwverzekeringen die mogelijk niet aan de wettelijke eisen voldoen? Hoe vaak wordt als gevolg hiervan opgetreden door de toezichthouder?
Het toezicht op Nederlandse verzekeraars is verdeeld over DNB en de AFM. DNB is verantwoordelijk voor het prudentieel toezicht en is de vergunningverlenende toezichthouder voor verzekeraars. De AFM oefent het gedragstoezicht uit. De beide toezichthouders hebben dus ieder hun eigen toezichtsmandaat en delen waar nodig over en weer informatie bijvoorbeeld naar aanleiding van signalen. De toezichthouders houden risicogestuurd toezicht. Signalen over mogelijke verzekeraars zonder vergunning passen binnen het aandachtsgebied van DNB en signalen over bijvoorbeeld misleidende informatieverstrekking bij de AFM.3 Het aantal signalen met betrekking tot afbouwverzekeringen bij de AFM over de afgelopen jaren is zeer beperkt. Deze hebben niet tot opvolging geleid.
Hoeveel aanbieders van afbouwverzekeringen zijn op de Nederlandse markt actief?
Afbouwverzekeringen worden in de wet- en regelgeving en het register van DNB niet als afzonderlijke verzekeringen onderscheiden. Deze producten kunnen in verschillende (gereguleerde en ongereguleerde) vormen en via verschillende kanalen worden aangeboden: de concrete dekking die de aanbieder aanbiedt is bepalend voor de juridische duiding. Deze producten kunnen een verzekering in de zin van de Wft zijn, en daarmee onder toezicht van DNB en AFM staan. De richtlijn solvabiliteit II bepaalt in beginsel dat een vergunning van een verzekeraar per branche van verzekering wordt verleend. Afhankelijk van de karakteristieken van de verzekering, kan de afbouwverzekering vallen onder de branche «borgtocht». Momenteel zijn er 18 verzekeraars onder toezicht van DNB die deze branche aanbieden, daarvan lijkt volgens DNB één partij zich toe te leggen op producten ter afdekking van risico’s in de bouw.
Op welke momenten moeten aanbieders van afbouwverzekeringen aan de AFM of een andere autoriteit verantwoording afleggen over hun producten?
In het kader van het regulier toezicht moeten aanbieders van (afbouw)verzekeringen op elk moment aan de AFM kunnen verantwoorden dat zij hebben gewaarborgd dat de door hen aangeboden verzekeringen geen afbreuk doen aan de doelstelling van de verzekernemers waarvoor de verzekering bedoeld is en dat productinformatie is afgestemd op die doelgroep. Dit volgt uit artikel 32, tweede lid, van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft.
In hoeverre gelden voor het aanbieden van afbouwverzekeringen specifieke regels?
Ik ben niet bekend met specifieke regels voor afbouwverzekeringen. In algemene zin zijn de Wet op het financieel toezicht (en de daarop gebaseerde regels), de regels van de gedelegeerde verordening solvabiliteit II (EU) 2015/35) en het BW wat betreft verzekeringen en in het bijzonder schadeverzekeringen van toepassing.
De onbereikbaarheid van aangepaste rolstoelwoningen |
|
Jessica van Eijs (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht met betrekking tot de problemen die een patiënt ondervond in de zoektocht naar een aangepaste rolstoelwoning?1
Ja. Uit contact met de betreffende woningcorporatie blijkt dat de patiënt inmiddels een passende woning heeft toegewezen gekregen.
Kunt u aangeven hoe u aankijkt tegen het feit dat patiënten een rolstoelwoning wordt ontzegd vanwege de leeftijd van de patiënt?
Woningcorporaties hebben vaak een gevarieerd scala aan woningen die gelabeld kunnen zijn voor specifieke doelgroepen. Het labelen van woningen kan in geval van een huisvestingsverordening alleen op basis van deze huisvestingsverordening van de gemeente. Indien er geen huisvestingsverordening is kunnen woningcorporaties ook woningen labelen op basis van hun privaatrechtelijke rol als verhuurder. Dit moet gebeuren op basis van objectieve criteria die verband houden met de aard van de woning. Daardoor kunnen bepaalde gelabelde woningen worden toegewezen aan woningzoekenden waarvoor die woning het meest geschikt is. Indien de woning en de voorzieningen die bij de woning worden aangeboden bestemd zijn voor ouderen, kan de woningcorporatie deze woningen voorbehouden voor deze doelgroep en mogen andere doelgroepen voor die specifieke woning geweigerd worden. Zo kan de woningcorporatie ook woningen die geschikt en bestemd zijn voor personen met een bepaalde handicap voorbehouden aan die doelgroep. Het is in dergelijke gevallen voor andere doelgroepen dan meestal niet mogelijk om zich in te schrijven voor de gelabelde woning. Indien noodzakelijk vanuit redelijkheid en billijkheid, staat het de woningcorporatie vrij desgewenst maatwerk toepassen.
Heeft u signalen dat dergelijke afwijzingen vaker plaatsvinden? Zo ja, wat kunt u met de sector doen om afwijzingen op deze grond tegen te gaan?
Er hebben mij niet meer signalen bereikt. Zoals bij vraag 2 vermeld, mag een woningcorporatie op basis van leeftijd woningen toewijzen. Als blijkt dat in meerdere gevallen woningen op een niet wettelijke basis worden afgewezen kan ik dat in een bestuurlijk overleg met Aedes bespreken. Maar zoals gezegd heb ik geen aanwijzing dat dergelijke afwijzingen plaatsvinden.
Kunt u aangeven wat er precies gebeurd is op het gebied van toegankelijkheid van woningen, tussen 30 maart 2007 en 14 juni 2016, de data dat Nederland het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap respectievelijk tekende en ratificeerde?2
In de periode vanaf medio jaren »90 van de vorige eeuw tot 1 juli 2015 was onder andere het Besluit beheer sociale huurwoningen (Bbsh) op de sociale huursector van toepassing. Daarin was sprake van zes prestatie- of verantwoordingsvelden waarover Woningcorporaties in hun jaarstukken transparant moesten aangeven («verantwoorden») wat zij ter zake deden. Wonen met zorg was een van deze verantwoordingsvelden uit het Bbsh. De breedte van het thema «wonen en zorg» of de mate waarin corporaties eraan moesten bijdragen, is niet beschreven.
In het Actieplan Toegankelijkheid voor de bouw heb ik over de verschillende acties rond wonen en zorg vanaf 2007 een terugblik gegeven. Dit rapport heb ik in 2018 aan uw Kamer gezonden.3
Met de brief van 22 juni 2015 is Ouderenhuisvesting en wonen met zorg benoemd tot één van de vier prioritaire thema’s voor corporaties. Zie verder mijn antwoord op vraag 11.
Binnen welke van de vier actielijnen van het Programma VN-verdrag Onbeperkt meedoen! zou de problematiek (zoals deze wordt geschetst in het bericht in de eerste vraag) aangepakt worden?3
Binnen de actielijn Bouwen en Wonen wordt problematiek op dit thema opgepakt.
Wat is uw mening over het feit dat de problemen zoals geschetst in dat bovengenoemde bericht zich voordoen in de gemeente Utrecht, een van de 25 koplopergemeenten van het Programma VN-verdrag Onbeperkt meedoen!? Wat zegt dat u over de ondersteuning die geleverd wordt aan deze koplopergemeenten en over gemeenten die niet onderdeel zijn van dit koplopertraject?
De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft, als bestuurlijk partner van het programma Onbeperkt Meedoen, het project Iedereen doet mee! opgezet. Het project bevat onder meer een basisondersteuningsprogramma – dat als doel heeft om alle gemeenten te ondersteunen bij het opzetten van een lokale inclusie agenda – en een koplopersprogramma. Koplopergemeenten zijn gemeenten die al actief bezig zijn met het implementeren van het VN-Verdrag Handicap. Dat betekent niet per definitie dat zij het op alle terreinen al helemaal goed doen, maar wel dat zij het Verdrag zeer serieus nemen, samenwerken met mensen met een beperking en zich naar eigen inzicht focussen op een of meerdere leefgebieden om de implementatie van het Verdrag steeds beter vorm te geven. Zo worden de gemeenten stap voor stap steeds inclusiever. De VNG ondersteunt de (koploper)gemeenten middels leernetwerken, (regionale) bijeenkomsten en handreikingen en ervaart bij gemeenten veel enthousiasme om de implementatie van het Verdrag serieus op te pakken.
Deelt u de mening dat het feit dat een patiënt al bovenaan een wachtlijst voor een woning staat, in dergelijke gevallen geen reden kan zijn om geen urgentieverklaring af te geven?
Ja, woningzoekenden met een urgentie worden met voorrang gehuisvest boven mensen (op een wachtlijst) zonder urgentie. Het snel huisvesten van mensen in noodsituaties, zoals een patiënt met een ernstige medische indicatie, kan voor een gemeente een reden zijn om een urgentieregeling op te stellen. Indien een gemeente ertoe overgaat om een urgentieregeling in de huisvestingsverordening op te nemen dienen zij daarin categorieën woningzoekenden aan te wijzen die voor urgentie in aanmerking komen, zoals mensen die technisch dakloos zijn (bijvoorbeeld door brand) of mensen met een ernstige medische indicatie.
Welke mogelijkheden bestaan er tot ondersteuning van patiënten die in situaties terechtkomen zoals in het artikel beschreven?
Voor patiënten die met een dergelijke ziekte worden geconfronteerd, verandert er veel op allerlei levensterreinen. Waarschijnlijk hebben zij als eerste te maken met de zorg via de huisarts. Als er verdere ondersteuning nodig is, is de gemeente het eerste aanspreekpunt. De invulling hiervan verschilt per gemeente. In situaties zoals deze bekijkt de gemeente samen met de bewoner wat nodig is en wat mogelijk is aan woningaanpassingen in de huidige woning. Als aanpassing van de woning mogelijk is, dan levert de gemeente dit vanuit de Wmo. Als er meer nodig is dan er mogelijk is in de woning, wordt de bewoner door de gemeente geholpen bij het vinden van een woning die wel geschikt is. Soms kan een woningcorporatie, een marktpartij of een particulier initiatief ook meehelpen bij het zoeken naar een dergelijke woning.
In hoeverre herkent u de in het bericht gestelde signalen dat woningen die te boek staan als rolstoelwoningen dit in de praktijk niet zijn? Wat kunt u met gemeenten en de sector doen om dit tegen te gaan?
Er bestaat geen vastgestelde definitie van een rolstoelwoning, niet in de landelijke wet- en regelgeving, niet in het VN Verdrag handicap en ook niet in het Actieplan Toegankelijkheid Bouw. Gezien de diversiteit van de woonwensen en de soorten woningen heeft een vastgestelde classificatie weinig tot geen meerwaarde. Wel bestaan er in Nederland verschillende classificaties die woningaanbieders kunnen gebruiken. In het algemeen dient een woning die als rolstoeltoegankelijk wordt aangeboden vanzelfsprekend voor de meeste soorten rolstoelen wel toegankelijk te zijn. Er zijn mij hierover niet veel signalen bekend, maar mochten nieuwe signalen hiertoe aanleiding toe geven, dan zal ik dit met gemeenten en de sector bespreken.
In het actieplan toegankelijkheid zijn afspraken gemaakt met partijen over het geleidelijk toegankelijk maken van de gebouwde omgeving. Woningcorporaties zijn hier als partijen die veel te maken hebben met het huisvesten van deze doelgroep een belangrijke speler in. Het Actieplan toegankelijkheid bouw is een doorlopend proces, de acties daaruit worden op dit moment uitgevoerd en waar nodig worden tussendoor nieuwe afspraken gemaakt in het overleg met de betrokken partijen. Op 12 juni 2019 is er in een Kamerbrief aangekondigd naar aanleiding van een tweetal in het kader van het actieplan uitgevoerde onderzoeken voornemens te zijn tot een aanpassing van de bouwregelgeving, deze wijziging zal via de voorhangprocedure aan uw Kamer worden voorgelegd5. Eind dit jaar zal ik u middels een Kamerbrief op de hoogte stellen van de voortgang van de acties uit het actieplan.
Hoe rijmt het feit dat deze rolstoelwoningen niet toegankelijk zijn met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en het Actieplan Toegankelijkheid Bouw?
Zie antwoord vraag 9.
In welke mate hebben gemeenten en het Rijk in woonvisies specifiek beleid omtrent dergelijke woningen vastgelegd?
Het Rijk is niet zelf betrokken bij het opstellen van gemeentelijke woonvisies, maar stimuleert het opstellen van lokaal woonbeleid en het maken van prestatieafspraken met corporaties wel. Ook heeft het Rijk, samen met overkoepelende organisaties van gemeenten, corporaties en huurdersorganisaties, in 2015 prioritaire thema’s benoemd. Wonen met zorg en ouderenhuisvesting was één van de vier indertijd benoemde prioritaire thema’s voor woningcorporaties.6
In 2016 heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoek gedaan naar door gemeenten opgestelde woonvisies uit de periode juli 2014-oktober 2015. Woonbeleid voor ouderen met zorg en beleid voor bijzondere doelgroepen kwamen voor in elke woonvisie van de ongeveer 250 (van de 390) gemeenten die in die periode het woonbeleid opnieuw vast hebben gesteld. Dit onderzoek is aan uw Kamer aangeboden bij de Staat van de Volkshuisvesting 2017.7 Er is geen recenter onderzoek naar woonvisies van gemeenten.
In hoeverre hebben gemeenten en het Rijk inzicht in de vraag naar – en aanbod van dergelijke aangepaste woningen, en de toekomstige ontwikkelingen in vraag en aanbod?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het huisvestingsbeleid en hebben, als bestuurslaag die het dichtst bij de burger staat, inzicht in vraag en aanbod. Door de diversiteit van zowel woningzoekende met een beperking als het woningaanbod is het niet alleen op nationaal, maar ook op lokaal niveau lastig om de vraag en het aanbod in kaart te brengen. Goede samenwerking en informatie-uitwisseling tussen gemeenten, woningcorporaties en zorgaanbieders is vaak nodig om de opgave in kaart te brengen. Hoe de vraag zich zal ontwikkelen is moeilijk vast te stellen. Wel zal vanwege de vergrijzing het aantal ouderen met een beperking waarschijnlijk toenemen. Via de Nationale Woonagenda streeft het Rijk ernaar dat jaarlijks 75.000 nieuwe woningen worden gerealiseerd. Op lokaal niveau zal moeten worden besloten welk soort woningen en voor welke doelgroep er gebouwd zal worden.
Welke inspanningen doet u om woningen die nu gebouwd worden toegankelijk te laten zijn voor personen met een beperking?
Op 18 januari 2018 heb ik u in het kader van de implementatie van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een beperking (hierna het VN Verdrag) het Actieplan Toegankelijkheid voor de bouw toegestuurd8. Het actieplan is met een groot aantal partijen en organisaties opgesteld. Goede toegankelijkheid vraagt immers niet alleen iets van overheden, maar van de gehele ontwikkel- en bouwkolom, van ontwerp tot oplevering van een gebouw, van opdrachtgevers en gebouweigenaren, en ook van de mensen met een beperking zelf en de organisaties die hen vertegenwoordigen. Met dit actieplan is uitvoering gegeven aan de motie Volp waarmee een beweging in gang wordt gezet om tot verbetering te komen van de fysiek-bouwkundige toegankelijkheid van woningen en gebouwen. Op 12 juni 2019 heb ik in een Kamerbrief aangekondigd naar aanleiding van een tweetal in het kader van het actieplan uitgevoerde onderzoeken voornemens te zijn tot een aanpassing van de bouwregelgeving. Eind dit jaar zal ik u middels een Kamerbrief op de hoogte stellen van de voortgang van de acties uit het actieplan.
In hoeverre bestaan er, en maakt de sector reeds gebruik van mogelijkheden om modulaire aanpassingen te maken aan een huis om deze toegankelijk te laten zijn voor personen met een beperking?
Het gebruik van modulaire aanpassingen om een huis toegankelijk te maken wordt niet landelijk bij gehouden. Ik weet dat een aantal leveranciers dergelijke aanpassingen verkoopt, maar heb geen inzicht in de mate waarop gemeenten en de woningbouw- en woningcorporatiesector van dergelijke producten gebruik maakt.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Door de complexiteit van het vraagstuk heeft de beantwoording meer tijd gekost dan was voorzien.
Het bericht dat hypotheekverstrekkers toegang tot studieschuldgegevens bij DUO kunnen vragen |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het voornemen van softwarebedrijf Ockto om de gegevens van studenten over hun studieschuld toegankelijk te maken bij hypotheekverstrekkers, en vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?1
Studenten en oud-studenten moeten bij de aanvraag van een hypotheek aan de hypotheekverstrekker een eventueel aanwezige studieschuld vermelden. Dit is ook in het belang van de (oud-)student omdat er anders sprake kan zijn van overkreditering, waardoor de totale lasten mogelijk te hoog worden. (Oud-)studenten kunnen de benodigde gegevens zelf via DUO opvragen en doorgeven aan de hypotheekverstrekker. Wanneer het voornemen van Ockto werkelijkheid wordt en de hypotheekverstrekker deze optie aanbiedt, is het ook een mogelijkheid voor de (oud-)student om deze gegevens via Ockto bij de hypotheekverstrekker aan te leveren. Een dergelijk initiatief kan leiden tot meer gebruiksgemak. Tegelijkertijd blijft de (oud-)student zelf verantwoordelijk dat de juiste gegevens worden aangeleverd en wordt door DUO niet geborgd dat via Ockto de correcte gegevens worden opgehaald2bij DUO, omdat DUO hier niet bij betrokken is. De (oud-)student moet altijd zelf (vanuit de app van Ockto) inloggen op Mijn DUO en daarmee toestemming geven aan Ockto voor het ophalen van zijn gegevens uit Mijn DUO.
Het kabinet heeft in de beleidsbrief Regie op Gegevens van 11 juli jl. het digitaal kunnen delen van de eigen gegevens (zoals met woningcorporaties, zorgverleners, schuldhulpverleners of kerkinstellingen) aangemerkt als een gewenste ontwikkeling, die het actief wil stimuleren. Niet alle toepassingen voor het delen van gegevens zijn echter even wenselijk en delen van gegevens kent ook risico’s. Het kabinet zal daarom kaders ontwikkelen waar toepassingen voor het delen van gegevens (zoals Ockto) aan moeten voldoen, en zal deze verankeren in de Wet digitale overheid, aanvullend op wat in de AVG al is geregeld. Zo moet voor de burger helder zijn waarvoor zijn gegevens worden gebruikt, mag hij niet onder druk worden gezet om zijn gegevens te verstrekken, en moet duidelijk zijn hoe hij de toestemming voor het delen van zijn gegevens weer kan intrekken.
Hoe strookt het voornemen van softwarebedrijf Ockto om de gegevens van studenten over hun studieschuld toegankelijk te maken bij hypotheekverstrekkers met de motie Van Meenen c.s.?2
De betreffende motie roept de regering op om af te zien van de ontwikkeling van een afzonderlijke schuldverklaring. Dit betrof een digitale, gewaarmerkte verklaring, die mogelijk zou worden gemaakt door de Blauwe Knop-toepassing van DUO, en die studenten op eigen initiatief aan de hypotheekverstrekker zouden kunnen sturen. Naar aanleiding van deze motie zijn de werkzaamheden rondom de Blauwe Knop bij DUO stopgezet.
Ockto is een marktpartij die (oud-)studenten de gelegenheid geeft om gegevens over de studieschuld, waar zij via hun persoonlijke dossier nu reeds digitale inzage in hebben, via de Ockto-app door te geven aan een hypotheekverstrekker. Anders dan bij de Blauwe Knop hebben OCW en DUO hier geen invloed op en is het aan de (oud-)student of hij of zij gebruik wil maken van Ockto.
Hoe gaat u voorkomen dat de gegevens van studenten via een omweg alsnog bij hypotheekverstrekkers terecht komen?
Het is in het belang van zowel de (oud-)student als de hypotheekverstrekker dat gegevens over een studieschuld bekend zijn. Dat is al heel lang zo; kredietverstrekkers moeten hiernaar vragen en de (oud-)student moet de informatie verstrekken en heeft daarmee een eigen verantwoordelijkheid. Of (oud-)studenten daarvoor gebruik willen maken van een bedrijf als Ockto, is een eigen keuze.
In hoeverre kunnen hypotheekadviseurs en banken klanten verplichten inzage te geven in hun studieschuld?
Op grond van de Wet op het financieel toezicht moet een kredietaanbieder informatie inwinnen over de financiële positie van een consument om overkreditering te voorkomen.4 Overige financiële verplichtingen zoals een studieschuld, maar ook een consumptief krediet of partneralimentatie, drukken op het besteedbaar inkomen en verminderen daardoor het maximale hypotheekbedrag. Een consument is verplicht om alle financiële verplichtingen te melden bij het aanvragen van een hypotheek. Als een consument een studieschuld niet meldt, kan het gevolg zijn dat de maandelijkse lasten van de hypotheek te hoog zijn en de consument in financiële problemen komt. Indien een consument een hypotheek heeft afgesloten met Nationale Hypotheek Garantie (NHG), zal een eventuele restschuld niet worden kwijtgescholden als een studieschuld verzwegen is. Het initiatief van Ockto verandert niets aan de rechten en plichten van studenten en kredietverstrekkers, maar heeft alleen invloed in de wijze waarop aan die verplichting kan worden voldaan.
Op basis waarvan kunnen commerciële partijen zoals Ockto gegevens van burgers bij de overheid opvragen?
De burger heeft op basis van de AVG het recht om zijn eigen persoonsgegevens bij de overheid digitaal in te zien. Hij hoeft niet nader te motiveren met welk doel hij de gegevens wil inzien. Hij kan vervolgens zelf besluiten om deze gegevens te delen met derden, zoals Ockto. In de meeste gevallen vindt dat plaats buiten medeweten van de overheid.
Ockto kan dus geen gegevens van burgers bij de overheid opvragen, maar ontvangt deze uitsluitend met toestemming en met tussenkomst van de burger zelf.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat Ockto DUO niet toevoegt als databron? Kunt u dit toelichten?
Nee. Ockto is een private dienstverlener, die diensten biedt aan burgers. Het voornemen om DUO toe te voegen als databron is niet in strijd met de AVG of andere wetgeving. Ik vind het belangrijk dat de (oud)-student zelf regie heeft over zijn of haar gegevens en dat is ook bij het voornemen van Ockto het geval.
Hoe ziet het verdienmodel van Ockto eruit? Wie betaalt er voor de diensten, de hypotheekverstrekker of de woningzoekende?
De hypotheekverstrekker of hypotheekadviseur betaalt Ockto voor het ter beschikking stellen en onderhouden van het technische platform. Voor de burger/consument is het gebruik van Ockto gratis.
Voldoen de huidige werkwijze en het voornemen van Ockto aan de AVG, en waar blijkt dit uit?
Zie de antwoorden op vragen 5 en 6.
Heeft u een overzicht van (commerciële) organisaties die persoonlijke gegevens van burgers bundelen, verzamelen en kunnen inzien? Zo ja, kunt u dat naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen overzicht van (commerciële) organisaties die persoonlijke gegevens van burgers bundelen, verzamelen en kunnen inzien. Dit heeft er onder meer mee te maken dat burgers op basis van de AVG het recht hebben om hun eigen persoonsgegevens bij de overheid digitaal in te zien, en zelf kunnen besluiten om deze digitaal te delen met derden. Zie ook het antwoord op vraag 5 en de beleidsbrief Regie op gegevens die de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 11 juli jl. naar uw Kamer heeft gestuurd.
Kunt u garanderen dat nu en in de toekomst commerciële organisaties geen persoonlijke gegevens van burgers kunnen inzien, zoals studieschulden?
Nee. Het kunnen delen van persoonlijke gegevens met private dienstverleners kan ten goede komen aan het gebruiksgemak voor de burger, waarbij het kabinet oog heeft voor de risico’s, zoals ook in het eerste antwoord aangegeven. Belangrijk hierbij is dat de burger regie heeft en dus zelf toestemming geeft voor het delen van die gegevens.
Agrarische panden |
|
Helma Lodders (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen van de leden Middendorp en Lodders over agrarische panden?1
Ja.
Herkent u de berichtgeving dat de meeste hoeves in eigendom van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) zwaar gedateerd en nodig aan onderhoud toe zijn?2
Ja, zie ook het antwoord op vraag 7.
Op welke manier kunnen pachters van agrarische hoeven klachten, onderhoudsverzoeken en dergelijke doorgeven aan het RVB? Kan dit fysiek en digitaal? Hoeveel klachten zijn er de afgelopen 10 jaar binnengekomen (uitgesplitst per jaar), wat is de aard van de klachten en wat wordt hier vervolgens mee gedaan?
Afhankelijk van hun voorkeur kunnen pachters zowel telefonisch als ook per email bij de storingsdienst van het RVB melding maken van klachten, onderhoudsverzoeken en dergelijke.
Het aantal bij de storingsdienst binnengekomen klachten is:
In 2016: 55
In 2017: 84
In 2018: 83
In 2019: 130 (peildatum: 20 november 2019).
De meldingen van vóór 2016 zijn niet systematisch gearchiveerd.
De meeste klachten en meldingen hebben betrekking op lekkages van vooral daken. Daarnaast is houtrot een veel voorkomend probleem. Er zijn ook problemen met houten elementen van de woningen, zoals dakgoten, kozijnen, ramen en deuren. Naar aanleiding van de gemelde storingen wordt een afweging gemaakt of de klachten spoedeisend zijn. Spoedeisende klachten worden zo snel mogelijk verholpen. In het geval van achterstallig onderhoud wordt het herstel in de planning opgenomen.
Op basis van welke indicatoren wordt de pachtprijs bepaald en welke invloed heeft de staat van een hoeve op de pachtprijs? Deelt u de mening dat de pachtprijs met enige regelmaat, mede afhankelijk van de staat van de hoeve, geactualiseerd moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom gebeurt dit nog niet?
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit stelt het Pachtprijzenbesluit en de Uitvoeringsregeling pacht vast. Het Rijksvastgoedbedrijf voert deze regelgeving uit en berekent de pachtprijs volgens de Uitvoeringsregeling. Hierbij zijn onder andere wooncomfort en de doelmatigheid van de bedrijfsgebouwen belangrijke criteria, waarbij met pachtcontracten van vóór 2007 wordt gewerkt met een veranderpercentage en pachtcontracten na 2017 met een puntenstelsel. De Grondkamer heeft op basis van het Pachtprijzenbesluit als onafhankelijke partij een taak om op verzoek van de pachter of de verpachter de pachtprijs voor een woonobject te toetsen. Mocht een pachter het niet eens zijn met de voorgestelde pachtprijs, kan de pachter de Grondkamer verzoeken om de pachtprijs te herzien. De actualisering van de pachtprijs verloopt volgens deze route.
Zijn in 2018 de inspecties van alle 164 hoeven in beheer van het RVB uitgevoerd? Zo nee, waarom niet en heeft u de pachters tijdig hierover geïnformeerd?
Op dit moment zijn 150 hoeven volledig geïnspecteerd. Acht hoeven dienen nog geïnspecteerd te worden. Bij zes hoeven is (nog) geen toegang tot het erf verkregen. De pachters zijn in 2018 geïnformeerd over de op handen zijnde inspecties.
Kunt u toelichten wat uit de inspecties naar voren kwam en welke kosten geraamd zijn voor het onderhoud van de hoeven?
Uit de inspecties komt naar voren dat bij een groot deel van de hoeven de houten deuren, kozijnen, ramen en goten in slechte staat zijn. Ook is er in de boerderijen die geïnspecteerd zijn asbest verwerkt. Aangezien de inspecties nog afgerond moeten worden, is er nog geen volledige raming voor de kosten voor het onderhoud van de hoeven bekend.
Binnen welke termijn wilt u al het benodigde onderhoud aan de hoeven hebben afgerond?
Spoedeisende werkzaamheden zijn in het verleden met voorrang uitgevoerd en deze werkzaamheden worden voortgezet. In januari 2020 worden de inspecties voltooid en een plan van aanpak afgerond. Op dit moment is voor de pachtboerderijen € 0,5 mln. structureel op de begroting gereserveerd. In 2019 is dit budget eenmalig met € 1,3 mln. verhoogd. Ik zal in het kader van de voorjaarsnota 2020 een interdepartementaal overleg starten om de middelen vrij te maken, die nodig zijn om de onderhoudswerkzaamheden uit te kunnen voeren.
Op welke manier worden de pachters van alle 164 hoeven meegenomen in de inspecties, het benodigde onderhoud (zowel aan de buitenschil als intern) aan de hoeven, het totale kostenplaatje en het tijdspad waarin het onderhoud gaat plaatsvinden?
Naast een brief aan alle pachters over de planning en de uitvoering van de werkzaamheden worden pachters individueel op de hoogte gehouden van de herstelwerkzaamheden aan hun hoeve.
Waarom hanteert het RVB het beleid dat agrarische (bedrijfs-)panden niet verkocht worden?3 Acht u dit wenselijk wanneer blijkt dat het kostenplaatje voor het Rijk enorm oploopt terwijl er pachters zijn die de hoeve graag met eigen geld en naar eigen inzicht zouden willen opknappen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan de Kamer over de Actualisatie van het beleid voor de agrarische gronden van de Staat (Kamerstuk 24.490 nr.4 zette ik uiteen dat de stop op de verkoop van losse cultuurgrond en agrarische erven aan zittende (erf)pachters, zoals in het jaar 2000 ingesteld door het Kabinet Kok II, van kracht blijft.
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen strategische en niet-strategische gronden.
Strategische gronden zijn de gronden waarvoor in het kader van de planologie een andere bestemming is voorzien. Voor de strategische gronden wordt verwacht dat deze binnen 20 jaar mogelijk kunnen worden ingezet tegen een marktconforme grondvergoeding voor de strategische opgaven van het regeerakkoord van dit Kabinet, met als thema’s duurzaamheid, energietransitie, infrastructuur, natuurontwikkeling, de waterrobuuste inrichting van Nederland, wonen en sociaaleconomische vraagstukken in de regio.
Alleen niet-strategische, in (erf)pacht uitgegeven erven die bovendien niet gebruikt kunnen worden als ruilgrond voor het compenseren van agrariërs die elders hun bedrijf hebben moeten beëindigen ten gunste van een publiek doel, kunnen onder voorwaarden verkocht worden aan zittende (erf)pachters
In de praktijk betekent dit dat op dit moment 13 erven verkocht worden. De verkoopprocedures van al deze hoeves zijn opgestart.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De berichten dat studenten op camping neerstrijken |
|
Sandra Beckerman , Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoeveel studenten slapen in tenten op campings, hostels of bungalowparken omdat er onvoldoende betaalbare woningen te vinden is?1 2 3 Bent u bereid om te inventariseren hoeveel studenten op campings, hostels of bungalowparken slapen, om welke campings, hostels of bungalowparken het gaat en hoeveel deze studenten betalen per nacht en eventueel andere voorzieningen? Wat is de ontwikkeling hierin geweest de afgelopen 3 jaar? Wanneer u dit niet wilt onderzoeken, waarom niet?
In het kader van het Landelijke Actieplan Studentenhuisvesting 2018–2021 vindt reeds actieve monitoring plaats van de voortgang in de diverse studentensteden, ook op het gebied van tijdelijke noodvoorzieningen en worden gesignaleerde knelpunten actief opgepakt via het Landelijk Platform Studentenhuisvesting.
Wat betreft uw vragen over aantallen studenten in tijdelijke noodvoorzieningen (campings, hostels en vakantiebungalows) en de kosten voor de student, heb ik bij verschillende gemeenten en onderwijsinstellingen navraag gedaan.
Hieruit blijkt dat de situatie genuanceerder is dan in de genoemde media artikelen wordt gesteld.
Overigens heb ik u eerder via een brief over piekbelasting studentenhuisvesting aangegeven dat ik dergelijke huisvesting als uiterste maatregel zie om studenten tijdelijk van huisvesting te voorzien, om op die manier te voorkomen dat studenten bij aanvang van hun studie geen dak boven hun hoofd hebben. Daarbij zoeken steden creatieve en soms onorthodoxe maatregelen, zolang er redelijk uitzicht is op vervolghuisvesting.
Uit de inventarisatie die ik heb uitgevoerd blijkt dat iedere stad zijn eigen aanpak kiest, passend bij de lokale situatie. Diverse steden, zoals Delft, Nijmegen en Wageningen geven aan geen van genoemde noodvoorzieningen te hebben getroffen. Nijmegen geeft aan dat de in het artikel van De Gelderlander genoemde studenten op campings dit op eigen initiatief hebben geregeld. Ook in Tilburg heeft een studentenvereniging een tijdelijk tentenkamp georganiseerd. Alle studenten die hier gebruik van hebben gemaakt zijn overigens aan een kamer geholpen. In Tilburg zijn daarnaast initiatieven gestart om studenten tijdelijk accommodatie aan te bieden, zoals in een vakantiepark (70 studenten), een hostel (80 studenten) en bij een hospita (30 studenten). Eén van de faculteitsgebouwen is verbouwd en biedt plek aan 89 studenten. De housing office van Tilburg University treedt op als actieve bemiddelaar. Vele studenten hebben alsnog permanent huisvesting gevonden. Met betrekking tot het vakantiepark zijn er afspraken gemaakt om de kosten voor studenten te beperken.
De UvA heeft 380 noodeenheden gefaciliteerd, waarvan 100 woningen op een bungalowpark. De contracten op het bungalowpark lopen tot eind januari 2020. Dit is ook duidelijk richting studenten gecommuniceerd. Voorafgaand aan deze samenwerking tussen de UvA en het bungalowpark zijn gesprekken gevoerd om de prijzen zo laag mogelijk te houden voor studenten.
In Utrecht zijn er 125 tijdelijke bedden voor september geregeld, waarvan er ongeveer 100 benut zijn. Hiervan zijn er 48 plekken bij een bungalowpark gefaciliteerd met de afspraak dat studenten dit tot half oktober kunnen verlengen. Bij de huur op het bungalowpark krijgen studenten een korting vanwege de ongunstige ligging en is er een buspendeldienst opgezet.
Op welke wijze worden deze studenten begeleid in het zoeken naar fatsoenlijke, betaalbare studentenwoningen, zodat zij niet meer op campings of bungalowparken hoeven te bivakkeren?
Goede voorlichting aan aankomend studenten over het tijdig starten met het zoeken naar geschikte huisvesting en hen wijzen op de daarvoor beschikbare kanalen, is van groot belang. Met name voor internationale studenten, daar zij niet kunnen terugvallen op huisvesting bij familie of vrienden. Alle hoger onderwijsinstellingen die internationale studenten ontvangen, moeten op hun website informatie geven over diensten die zij aanbieden op het gebied van huisvestingsmogelijkheden en aanpak van belemmeringen. Dit doen zij veelal in zowel het Nederlands als in het Engels. Verschillende onderwijsinstellingen adviseren internationale studenten, die nog geen kamer hebben gevonden voor aanvang van het studiejaar, niet naar de gemeente af te reizen.
Kunt u, vooruitlopend op de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting die volgende maand verschijnt, cijfers geven per studentenstad over tekorten aan studentenwoningen?
In de brief die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mede namens mij aan u verzond op 24 juni jl., is een overzicht opgenomen van de geconstateerde tekorten in de verschillende studentensteden. Daarbij is tevens een overzicht opgenomen van de ambities op de korte en langere termijn om deze tekorten op te lossen. Met de inmiddels verschenen Landelijke Monitor Studentenhuisvesting zijn nieuwe cijfers per studentenstad beschikbaar. De Monitor is onlangs naar de Tweede Kamer gestuurd4.
Vindt u dat studenten momenteel voldoende beschermd zijn tegen veel te hoge huurprijzen en asociale contracten?
In de afgelopen twee jaar is er een campagne geweest die met name studenten wees op hun rechten ten aanzien van de hoogte van de huurprijs. Deze campagnes («Wegwijs met je huurprijs» voor Nederlandse studenten en «Real about rent» voor de internationale studenten), hebben geleid tot veel extra bezoekers op de website van de Huurcommissie. Daar kunnen huurders hun huurprijs laten checken op basis van de kenmerken van hun kamer, die gelijk staan aan een aantal punten op basis van het woningwaarderingsstelsel.
Ook wij signaleren dat er nog steeds sprake is van excessen op de huurmarkt, zoals bijvoorbeeld achterstallig onderhoud gecombineerd met hoge huren of een verhuurder die huurders intimideert en daarmee de weg naar de Huurcommissie bemoeilijkt. Middels de aanpak «Goed Verhuurderschap» probeert het Ministerie van BZK, samen met vele betrokken partijen, onder meer gemeenten, goed te equiperen om de handhaving op lokaal niveau van dit soort praktijken op orde te krijgen en waar mogelijk te intensiveren. Zo draaien er vijf pilots waarin malafide verhuurderschap wordt onderzocht. De steden Amsterdam (veelplegers), Rotterdam (discriminatie), Den Haag (informatiepositie huurder en verhuurder en rol huurteam), Utrecht (regionale aanpak) en Groningen (lokaal vergunningensysteem voor alle kamerverhuurders) bekijken elk een aspect van analyse of aanpak van de problematiek. Ook onderwijsinstellingen spelen een rol om studenten bijvoorbeeld te verwijzen naar betrouwbare verhuurders en bemiddelaars, zodat malafide verhuurders met juridisch onhoudbare contracten minder voet aan de grond krijgen.
Zijn er afspraken gemaakt tussen instellingen, studentenhuisvesters en eigenaren van campings, hostels of bungalowparken en gemeenten, zodat studenten tegen gereduceerd tarief kunnen overnachten of betalen zij de volle mep? Op welke wijze worden studenten financieel tegemoet gekomen in het geval zij slapen op een camping, hostel of bungalowpark?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat is de maximale huurprijs van een tent, waarin een student bivakkeert op een camping, op basis van het huurpuntensysteem? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Het huurpuntensysteem richt zich alleen op onroerend goed. Tenten zijn geen onroerend goed. Dit maakt dat het niet mogelijk is een maximale huurprijs voor een tent op een camping te bepalen op basis van huurpuntensysteem.
Wat bedoelt u precies met «daarnaast heb ik in mijn brief van afgelopen juni over de voortgang van het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting aangegeven dat ik de komende tijd met partijen in gesprek zal gaan om de hardheid van alle plannen te toetsen.» Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat partijen hun afspraken nakomen? Welke consequenties volgen er als partijen zich niet aan de afspraak houden?5
Meerdere keren per jaar zitten de partijen uit het Landelijk Platform Studentenhuisvesting, bestaande uit de ministeries van BZK en OCW, de (koepels van) studentenhuisvesters, onderwijsinstellingen, gemeenten en studentenorganisaties, om tafel om de voortgang van het Landelijk Actieplan te bespreken. Daarnaast vindt er bilateraal contact plaats met individuele gemeenten om hun ambities en plannen voor aanvullende huisvesting voor studenten te bespreken. Het Ministerie van BZK draagt ook bij aan het verder verfijnen en completeren van de informatie en beschikbare cijfers over het bestaande aanbod aan studentenhuisvesting en daarmee ook, op lokaal niveau, over de benodigde extra aantallen studentenhuisvesting.
We hebben met het Landelijk Actieplan met al deze partijen de afspraak gemaakt dat we ons inzetten om over 9 jaar een evenwicht te bereiken in vraag en aanbod. Ik verwacht van iedere partner daarin de volledige steun en inzet om dit ook te bereiken.
Wilt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
Gedupeerde huizenkopers in Brielle |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Alleen lef kan drama voor huizenkopers in Brielse Van Sleenstraat voorkomen»?1
Ja.
Heeft u contact gezocht met het gemeentebestuur over deze casus? Zo ja, welke maatregelen heeft de gemeente genomen om de gedupeerde huizenkopers te helpen? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Ja, ik heb contact gehad met de gemeente Brielle. De gemeente heeft aan mij gemeld dat zij de volgende maatregelen heeft genomen. Zij heeft de kopers (onverplicht) ondersteund door hen een renteloze lening van € 20.000,- aan te bieden om de eerste kosten op te vangen, waaronder kosten van huisvesting. De gemeente heeft tevens aangegeven samen met de gedupeerden naar een oplossing te willen zoeken. Hiertoe vindt regelmatig overleg met hen plaats. Bij het zoeken naar een oplossing heeft de gemeente benadrukt dat de kopers zich zouden moeten verenigen opdat zij dan als collectief kunnen optreden. De huizen van de gedupeerden zitten namelijk aan elkaar vast, het is één samenhangend bouwblok en er zijn gezamenlijke constructieve gebreken aan de woningen geconstateerd, hetgeen een gezamenlijke oplossing/ aanpak vergt. Ook om een mogelijke oplossing financieel rond te krijgen kan collectief optreden wenselijk zijn, aldus de gemeente. Zoals het college ook in de raadsinformatiebrief van 2 oktober jl. schrijft, is de gemeente bereid waar mogelijk de bewoners te steunen, maar dit laat de eigen verantwoordelijk van kopers voor de oplossing van dit nijpende probleem onverlet.2 De gemeente Brielle heeft aangegeven mij over de ontwikkelingen in deze kwestie op de hoogte te houden.
Wat vindt u ervan dat huizenkopers worden opgezadeld met de kosten en gevolgen van grove bouwtechnische fouten als de bouwer failliet gaat?
Ik vind dit zeer droevig. Normaal gesproken draaien huizenkopers hier niet voorop omdat hiervoor afbouwgaranties (garantie- waarborgregelingen) bestaan. Van de gemeente heb ik begrepen dat de aannemer failliet is gegaan en dat hij in zee is gegaan met een onbetrouwbare waarborginstelling, Betaal Garant Nederland, die niet gebruikelijke voorwaarden hanteert en waarvan de directeur in juli veroordeeld is voor het leiding geven aan een criminele organisatie (zie ook mijn antwoord op vraag 6).
Welke rechten en plichten hebben huizenkopers in dergelijke gevallen volgens de wet? Welke rechten en plichten heeft een gemeente? Welke voorzorgsmaatregelen kan een huizenkoper treffen om deze situatie te voorkomen?
Bij het afsluiten van de koop- aanneemovereenkomst, zoals hier het geval was (koop van de grond en aanneming van het bouwen van de woning), kan de koper die tevens opdrachtgever is, gebruik maken van een bijzonder opschortingsrecht: de zogenoemde 5% regeling zoals die in artikel 7:768 van het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd. De opdrachtgever van het bouwwerk kan op voorhand aangeven, zonder dat hij hoeft aan te tonen dat de aannemer zijn werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd en met behoud van zijn recht op oplevering, dat maximaal 5 procent van de aanneemsom wordt ingehouden op de laatste termijn of laatste termijnen en dat dit bedrag in depot bij een notaris wordt gestort, in plaats van dit aan de aannemer te betalen. De 5% regeling geldt voor alle gebreken die zich voordoen binnen die drie maanden na de oplevering. De notaris betaalt dit bedrag drie maanden na oplevering aan de aannemer tenzij de opdrachtgever heeft aangegeven dat hij van zijn opschortingsrecht gebruik wenst te maken omdat er gebreken zijn.
Bij consumentennieuwbouw wordt in overgrote meerderheid gebruik gemaakt van een standaardmodel koop- aannemingsovereenkomst van Bouwend Nederland, NEPROM (Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen) en NVB (Nederlandse Vereniging van Banken) die blijkens hun algemene voorwaarden een garantie- waarborgregeling hanteren, die kan worden afgesloten bij meerdere organisaties. Op de website van de Vereniging Eigen Huis (VEH) worden Stichting Waarborgfonds Koopwoningen (SWK), Woningborg en BouwGarant genoemd als goede voorbeelden waar een garantie- waarborgregeling kan worden afgesloten. Deze garantie- waarborgregeling biedt een kwaliteitsgarantie van de aannemer aan de opdrachtgever dat de woning en de toegepaste constructie en materialen voldoen aan de gestelde eisen en dat de woning de afgesproken indeling heeft. Deze zes maanden durende garantie na de datum van oplevering is extra bovenop de verplichtingen die de aannemer sowieso heeft op grond van de wet en de aanneemovereenkomst. Daarnaast heeft de opdrachtgever op grond van deze regeling de waarborg dat de woning wordt afgebouwd en gebreken worden hersteld als de aannemer failliet is of niet wil herstellen.
Als de woning gereed is dient de aannemer aan te geven dat de woning kan worden opgeleverd. De opdrachtgever/koper dient de woning vervolgens binnen een redelijke termijn te keuren, hiervoor kan hij zich laten bijstaan door een bouwkundig adviseur. Als er gebreken zijn kan de opdrachtgever de aannemer op grond van de aanneemovereenkomst aanspreken. Als de opdrachtgever niet binnen een redelijke termijn keurt en al dan niet onder voorbehoud aanvaardt dan wel onder aanwijzing van de gebreken weigert, wordt de opdrachtgever geacht het werk stilzwijgend te hebben aanvaard. Na de aanvaarding wordt het werk als opgeleverd beschouwd en is de woning voor risico van de opdrachtgever (artikel 758 van het Burgerlijk Wetboek). De opdrachtgever kan de aannemer dan alleen nog aansprakelijk stellen voor verborgen gebreken (gebreken die niet zichtbaar zijn op het moment van de oplevering).
Met de inwerkingtreding van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen, die naar verwachting op 1 januari 2021 in werking treedt, is de aansprakelijkheid van de aannemer aangescherpt en is hij na de oplevering aansprakelijk voor alle gebreken in het bouwwerk (dus niet alleen de verborgen gebreken), die door hem veroorzaakt zijn, tenzij deze gebreken niet aan hem zijn toe te rekenen. Ook wordt de rechtspositie van alle consumenten van nieuwbouwwoningen verbeterd. Het opschortingsrecht wordt aangescherpt, doordat de aannemer de consument schriftelijk de gelegenheid dient te geven, om aan te geven of hij van zijn opschortingsbevoegdheid gebruik wenst te maken. De aannemer dient hiervan een afschrift aan de notaris te sturen. Hiermee wordt de consument geattendeerd op het aflopen van de opschortingstermijn en betaalt de notaris dit bedrag drie maanden na oplevering niet automatisch aan de aannemer als de consument niet heeft gereageerd. Daarnaast krijgt de aannemer een informatieplicht, zie hiervoor mijn antwoord op vraag 7.
Bij nieuwbouw is een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist. De gemeente heeft de taak de vergunningaanvraag te beoordelen en de vergunning te verlenen als naar haar oordeel uit de aanvraag aannemelijk wordt dat is voldaan aan het Bouwbesluit 2012. Tijdens de bouw houdt zij toezicht op de naleving van het Bouwbesluit 2012 en maakt zij hierbij zo nodig gebruik van haar handhavende bevoegdheden als hieraan niet voldaan wordt: stilleggen van de bouw, het opleggen van een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, zelf tot herstel overgaan indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd, waarbij de kosten daarvan in rekening worden gebracht bij de overtreder, of een dwangsom opleggen. In ernstige gevallen kan de gemeente gelasten dat het bouwwerk wordt gesloopt. Als de woning is opgeleverd mag deze pas in gebruik worden genomen nadat deze gereed is gemeld bij de gemeente. Met de hiervoor al genoemde Wet kwaliteitsborging voor het bouwen wordt nog een extra bescherming ingebouwd. Tijdens het bouwen en bij het gereedkomen van het bouwwerk zal een onafhankelijke kwaliteitsborger controles uitvoeren. Het gebouw mag niet in gebruik worden genomen als er geen verklaring ligt van de kwaliteitsborger dat het gebouw naar zijn oordeel voldoet aan de bouwtechnische voorschriften uit het Bouwbesluit 2012. Ook zal de kwaliteitsborger tijdens de bouw, wanneer hij constateert dat niet conform het Bouwbesluit 2012 wordt gebouwd, dit melden bij de gemeente. Zo nodig kan de gemeente handhavend optreden.
Ten slotte kan een potentiële huizenkoper zich voor het kopen van een woning laten adviseren door organisaties zoals de VEH, waar informatie te vinden is over het kopen van een woning, koop- aannemingsovereenkomsten, waarborginstellingen en de voorwaarden waaraan deze instellingen moeten voldoen.
Hoe vaak komt het voor dat huizenkopers worden opgezadeld met dergelijke kosten?
Precieze aantallen zijn mij niet bekend omdat ik hierbij geen betrokken partij ben.
Hoe kan het dat de huizenkopers geen beroep kunnen doen op een garantiefonds? Is een garantiefonds niet juist bedoeld voor dergelijke situaties?
Een garantie- waarborgregeling is zeker bedoeld voor dergelijke situaties. Zie ook mijn antwoord op vragen 4 en 7.
Nu blijkt dat mensen geen beroep kunnen doen op het garantiefonds, ziet u redenen om te komen met een landelijk keurmerk of zelf een garantiefonds op te zetten?
Over het algemeen werken de garantie- en waarborgregelingen naar behoren en komen gevallen zoals deze weinig voor. Om die reden is er geen aanleiding voor mij om zelf een garantiesysteem op te zetten. Wel zijn in de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen maatregelen genomen om rechtspositie van alle consumenten van nieuwbouwwoningen te verbeteren door de aannemer een informatieplicht op te leggen.3 Daarin is geregeld dat de aannemer de opdrachtgever (dit is b.v. de consument met een koop- aannemingsovereenkomst) dient te informeren of en zo ja, op welk wijze de aannemer door een verzekering dan wel een andere financiële zekerheid de risico’s voor de opdrachtgever heeft afgedekt tegen schade als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen tot het bouwen van het bouwwerk en voor gebreken die na de oplevering van het bouwwerk aan het licht komen. Hiermee is de opdrachtgever op de hoogte van de wijze waarop hij beschermd is tegen deze risico’s. Deze regeling geeft duidelijkheid aan alle opdrachtgevers, die met en zonder waarborggarantie4 een woning kopen. De opdrachtgever kan zich zo beter een oordeel vormen over de wijze waarop hij wordt beschermd tegen risico’s dat het bouwwerk niet wordt afgebouwd of met gebreken wordt opgeleverd.
De beantwoording van het verzoek van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken om een reactie op de twee rondetafelgesprekken over woonfraude |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen over de beantwoording van het verzoek van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken om een reactie op de twee gehouden rondetafelgesprekken over woonfraude?1
Ja, ik ben bekend met de beantwoording die de Minister van BZK heeft gegeven.
Kunt u concreter aangeven wanneer de pilot met de digitale inkomenstoets zal starten? Zo nee, waarom niet?
De pilot is dit najaar gestart. Dit najaar worden door Logius de benodigde aanpassingen aan MijnOverheid voorbereid. Parallel aan deze werkzaamheden zullen de deelnemende woningcorporaties starten met het aanpassen van hun computersystemen. De verwachting is dat begin volgend jaar in de pilotomgeving de digitale inkomenstoetsingen kunnen worden gedaan.
Bent u bekend met het feit dat er bij Logius, de partij die de pilot moet uitvoeren, een stemmingsmechanisme wordt gehanteerd waarmee verschillende overheids-/uitvoeringsorganisaties hun voorkeuren, met een stemgewicht daaraan, mogen uitspreken voor de verschillende overheidsprojecten die op stapel liggen, waarmee prioriteiten worden bepaald?
Ja.
Bent u bereid om namens het kabinet vanwege de urgentie van de (pilot voor de) digitale inkomenstoets de «stemgerechtigde overheidsorganisaties» nog eens op te roepen in de komende stemronde bij Logius in elk geval voldoende capaciteit vrij te maken zodat de pilot voor de digitale inkomenstoets mee kan worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Onlangs is er een nieuwe stemronde geweest. In de voorbereiding hierop is er vanuit het Ministerie van BZK contact geweest met de andere organisaties om het belang van de pilot toe te lichten. Dit heeft geresulteerd in genoeg stemmen om de ontwikkeling van de pilot digitaliseren inkomenstoets woningcorporaties te starten.
Welke mogelijkheden ziet u om te garanderen dat de pilot nu zo spoedig mogelijk van start gaat, ook bij uitblijven van steun van andere stemgerechtigde overheidsorganisaties?
Zie antwoord 2 en 4.
Wanneer verwacht u dat de digitale inkomenstoets landelijk uitgerold kan worden?
In antwoord 2 heb ik geschetst hoe het proces de komende maanden loopt. De pilot zal met een beperkt aantal corporaties worden uitgevoerd. Dit heeft te maken met de beheersbaarheid. Er worden evaluatiecriteria opgesteld waarop de pilot na afloopt beoordeeld kan worden. Daarnaast zal de komende maanden met alle betrokken partijen gesproken worden over de voorwaarden voor landelijke opschaling. De ervaringen die worden opgedaan met de pilot zullen worden meegenomen in de bestuurlijke besluitvorming over het uitrollen van de digitale inkomenstoets.
De stijgende kosten van taxaties |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de ontwerprichtlijnen over «Loan origination and monitoring» van de Europese Bankenautoriteit?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als consumenten op onnodig hoge kosten worden gejaagd bij het waarderen van een woning, zeker nu de woningprijzen al de pan uitrijzen?
Ik vind het belangrijk dat een taxatie kwalitatief goed en betrouwbaar is. Kopers moeten ervan uit kunnen gaan dat ze door een goede taxatie niet meer lenen dan verantwoord is en ze een goede objectieve waardebepaling van de woning hebben gekregen. De sector heeft zich de afgelopen jaren ingezet om de kwaliteit van woningtaxaties te verbeteren. Dit heeft tot extra kwaliteitseisen geleid, waardoor in sommige gevallen de kosten van een taxatie omhoog gegaan is. Ik vind deze inzet op kwaliteitsverbetering belangrijk, mede in het licht van de zorgen over de onafhankelijkheid van taxateurs. Ook kan een fysieke taxateur zijn expertise gebruiken om maatwerk te bieden, bijvoorbeeld wanneer een consument zijn woning wil gaan verduurzamen. Een goede taxatie kost tijd, vergt deskundigheid en voldoende kennis van de lokale markt. Het lijkt niet realistisch om te verwachten dat de kosten van fysieke taxaties over de hele linie kunnen dalen zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit. Tegelijkertijd kan een taxatie wel degelijk een flinke kostenpost zijn voor de koper. Ik heb eerder aangegeven dat een modelmatige waardebepaling een alternatief kan zijn voor de koper, mits hier verantwoord gebruik van wordt gemaakt.2 Een modelmatige waardebepaling is aanzienlijk goedkoper dan een fysieke taxatie.
Welke kosten worden op dit moment (gemiddeld) in rekening gebracht voor een fysieke taxateur en welke voor een modelmatige waardebepaling van een woning?
Taxateurs kunnen zelf hun tarief vaststellen. Daarom heb ik geen volledig overzicht van de kosten van taxaties. Taxateurs vragen voor een fysieke taxatie vaak rond de 400–500 euro3. Een modelmatige waardebepaling kost rond de 30 euro4.
Wat is uw oordeel over het functioneren van modelmatige waardebepalingen van woningen?
Ik heb eerder aan uw Kamer gemeld dat ik modelmatig waarderen bij verantwoord gebruik zie als een goed alternatief voor een fysieke taxatie. Een belangrijk voordeel van een modelmatig bepaalde waarde is, naast de significant lagere kosten en (veel) kortere doorlooptijd, dat deze onafhankelijk wordt bepaald. De uitkomst van een modelmatig bepaalde waarde is niet te beïnvloeden door de betrokken partijen bij de aankoop van het huis. Ik verwacht dat een deel van de woningvoorraad op een verantwoorde manier modelmatig kan worden gewaardeerd. Dit zullen met name recent gebouwde én redelijk uniforme woningen zijn.
Klopt het dat de richtlijn voorschrijft dat voortaan de waarde van woningen slechts bepaald mag worden door middel van een fysieke taxatie? Welke argumenten hanteert de Europese Commissie daarvoor? Wat is uw appreciatie van deze argumenten?
In het consultatiedocument «Draft Guidelines on loan origination and monitoring» wordt door de Europese Bankenautoriteit (EBA) nadere duiding gegeven aan hoe bancaire kredietverstrekkers om moeten gaan met het waarderen van onroerende goederen ten behoeve van het bepalen van het kapitaalbeslag zoals voorgeschreven in de Europese Capital Requirement Regulation(CRR).5 EBA beschrijft in de conceptrichtlijn dat vanuit prudentieel oogpunt het gebruik van alleen een modelmatige waardering op het moment van het verstrekken van een krediet tekortkomingen kan creëren in het risicomanagement, omdat een betrouwbare waardebepaling van het onderpand niet is gegarandeerd. De conceptrichtlijn laat wel ruimte voor het gebruik van modelmatig waarderen bij het herwaarderen en monitoren van onroerende goederen.
De Minister van Financiën en ik hebben gereageerd op de sectie in het consultatiedocument die ingaat op het waarderen van onroerende en roerende goederen. De Minister van Financiën heeft deze reactie reeds met uw Kamer gedeeld.6 In de reactie benoemen wij dat verantwoord gebruik van modelmatig waarderen zou moeten kunnen, mits het risico van een onjuiste waardebepaling wordt gemitigeerd door strikte vereisten. In Nederland wordt hier momenteel invulling aan gegeven door het gebruik van een modelwaarde alleen toe te staan als de maximale hoogte van het hypothecair krediet ten opzichte van de waarde van de woning (loan-to-value) niet meer dan 90 procent bedraagt. Daarnaast moeten aanbieders van modeltaxaties gebruik maken van modelmatige waarderingen die aan betrouwbare normen voldoen. Normen voor de waardebepaling worden als betrouwbaar beschouwd indien deze in overeenstemming zijn met internationaal erkende normen voor waardebepaling. Tenslotte wordt in de reactie aangegeven dat waarderingen met een onvoldoende betrouwbaarheid uitgezonderd dienen te worden.
Welke gevolgen gaat de voorgenomen regelgeving hebben voor de kosten die consumenten moeten betalen als zij hun woning willen waarderen?
Het is nog te vroeg om daarover een uitspraak te doen. Op het moment dat de richtlijn definitief vaststaat is het aan de sector om invulling te geven aan de richtlijn die door EBA is vastgesteld.
Welke positie gaat u in Europees verband innemen in de discussie over deze voorgenomen regelgeving? Deelt u de mening dat de kosten van waardebepalingen niet onnodig hoog moeten zijn: een huis kopen is immers al duur genoeg?
In de beantwoording van vraag 2 heb ik reeds aangegeven dat ik het belangrijk vind dat een taxatie kwalitatief goed en betrouwbaar is. Bij verantwoord gebruik vind ik een modelmatige waardebepaling een goed alternatief voor een fysieke taxatie. In Nederland heeft de markt van modelmatig waarderen zich sterk ontwikkeld; de betrouwbaarheid en accuraatheid van modellen zijn de afgelopen jaren toegenomen. Het zou niet wenselijk zijn als een verdere ontwikkeling tegen gegaan wordt door het beperken van het gebruik van modelwaardes bij hypotheekverstrekking. Voor de positie ten aanzien van de conceptrichtlijn refereer ik graag opnieuw naar onze reactie op het consultatiedocument «Draft Guidelines on loan origination and monitoring» van de Europese Bankenautoriteit (EBA), die op 4 oktober jl. naar uw Kamer is gestuurd.
Het bericht 'Noodkreet bouwers – ‘Ruimte zat in Nederland’' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Noodkreet bouwers – «Ruimte zat in Nederland»»?1
Ja, het artikel «Noodkreet bouwers: woningtekort wordt ramp» is mij bekend.
Kunt u zich herinneren dat u herhaaldelijk hebt beloofd de woningbouw te zullen «versnellen»? Wat komt daar – na bijna twee jaar ministerschap – in de praktijk van terecht, aangezien de nu al achterlopende nieuwbouw op een ramp dreigt uit te lopen?
Vanaf het begin van dit kabinet is prioriteit gegeven aan de woningbouw. Afspraken over woningbouw en stadsontwikkeling zijn een belangrijk onderdeel van Nationale woonagenda, ontwikkellocaties in de ontwerpNOVI en de woondeals die Minister Ollongren heeft gesloten met vijf regio’s waar de bouwopgave het grootst is. Daarnaast heeft Minister Ollongren in het voorjaar de Transformatiefaciliteit gelanceerd, die 38 miljoen euro voorfinanciering biedt voor de ontwikkeling tot woongebied van bedrijventerreinen en kantoorparken die op een aantrekkelijke locatie liggen. Ook heeft Minister Ollongren de Crisis- en herstelwet aangepast en uitgebreid om procedures van woningbouwplannen de vereenvoudigen en versnellen. Verder zet ik het expertteam woningbouw in om gericht projecten te versnellen.
De beoogde woningbouwproductie van 75 duizend woningen per jaar blijkt in 2018 ruim gehaald, met een productie van bijna 80 duizend nieuwe woningen, inclusief transformaties. Ook voor 2019 wordt verwacht dat het doel van 75 duizend toevoegingen, inclusief transformaties, gehaald gaat worden. De Nationale woonagenda en woondeals vormen een stevige basis om verder samen te werken aan de gezamenlijke opgave waar we voor staan. Maar om echt te zorgen dat we sneller meer betaalbare woningen kunnen bouwen is een grote stap vooruit nodig van alle partijen.
Tijdens Prinsjesdag heeft het kabinet een pakket aan maatregelen aangekondigd om de verschillende aspecten van de woningnood aan te pakken. Onderdeel van dat pakket is een woningbouwprogramma van 2 miljard euro, waarmee sneller en meer betaalbare woningen kunnen worden gebouwd in een goede leefomgeving. Dit programma bestaat uit een budgettaire impuls voor de woningbouw van 1 miljard euro, waarmee per 2020 wordt gewerkt aan het inlopen van het woningtekort en het meerjarig hoog houden van de bouwproductie, om te zorgen dat middeninkomens toegang houden tot de woningmarkt. We vragen en stimuleren gemeenten en marktpartijen om maximaal bij te dragen aan dit doel. Daarnaast bevat het programma een impuls van 1 miljard euro via de verhuurderheffing voor de komende tien jaar. Hiermee ontstaat een gerichte stimulans voor woningcorporaties en andere verhuurders die meer betaalbare woningen bouwen. Daarnaast komt er een vrijstelling in de verhuurderheffing voor de bouw van flexwoningen, zodat snel extra woningen worden gerealiseerd waarmee diverse groepen geholpen zijn (bijvoorbeeld studenten, dak- en thuislozen, mensen die er ineens alleen voor komen te staan).
Zie verder het antwoord op vraag 3 bij de Kamervragen over stilgevallen woningbouw.
Deelt u de mening dat uw aanpak van veel praten, overleggen en vergaderen heeft gefaald? Zo nee, hoe vindt u zelf dat het gaat? Hoe gaat u het tekort van een kwart miljoen woningen binnen afzienbare tijd wegwerken?
De afgelopen jaren heeft de gekozen inzet goede resultaten opgeleverd. Voor de komende tijd heb ik zorgen over de omvang van de woningbouwrealisaties. Het hoog houden van de bouwproductie in de komende jaren vergt grote inzet van alle betrokken partijen. Het is hard nodig dat er voldoende nieuwe plannen klaarliggen die tijdelijk haalbaar zijn. In dit kader zijn er eerder met een aantal grote stedelijke regio’s woondeals gesloten waarin er onder andere afspraken zijn gemaakt over de woningbouw. In de woondeals zijn behalve over de woningbouwplannen op korte termijn afspraken gemaakt ook over de plancapaciteit op de middellange- en lange termijn. Middels de woondeals wordt de woningbouwproductie in de vijf stedelijke regio’s de komende jaren versneld. Het woningbouwprogramma van 2 miljard euro dat het kabinet tijdens Prinsjesdag heeft aangekondigd, zal de versnelde realisatie van bouwprojecten, waaronder plannen waar in de woondeals afspraken over zijn gemaakt, versnellen en daarmee ook de vergunningverlening stimuleren.
Bent u ervan op de hoogte dat bouwers schreeuwen om meer bouwlocaties, het liefst in het groen, omdat daar sneller en goedkoper gebouwd kan worden? Gaat u – conform uw eerdere belofte dat «er ook in het groen moet worden gebouwd omdat we het anders niet redden» – hiervoor zorgen?2 Zet u dwarsliggende gemeenten, die te weinig bouwgrond beschikbaar stellen en/of alleen binnenstedelijk willen bouwen, nu eindelijk aan het werk? Zo nee, waarom niet?
Buitenstedelijke locaties zijn inderdaad vaak sneller en goedkoper te realiseren voor bouwbedrijven vanaf het moment waarop zij aan de slag kunnen. Deze locaties vragen vooraf (vaak hoge) publieke investeringen in het gereedmaken van de het gebied voor woningbouw en het borgen van de bereikbaarheid. Daarmee zijn deze ontwikkelingen in hun geheel lang niet altijd goedkoper en sneller dan binnenstedelijke locaties, waar bijvoorbeeld de ontsluiting vaak wel al geregeld is.
Zoals Minister Ollongren eerder heeft aangegeven in de Kamerbrief «Meer prioriteit voor woningbouw»3 en in eerdere beantwoording op uw Kamervragen4 is het nodig dat elke regio zorgt voor voldoende bouwplannen om tijdig te voorzien in de woningbehoefte. Daarbij is het wenselijk dat zij de ruimte binnen bestaand bebouwd gebied optimaal benutten. Wanneer het niet mogelijk is om op termijn de woningbehoefte volledig binnenstedelijk in te vullen, dan is het nodig dat regio’s ook tijdig de mogelijkheden aan de randen van de stad verkennen. Waar ik op toezie en hen zo nodig ook op aanspreek, is dat zij zich inzetten om voldoende locaties beschikbaar te stellen om te voorzien in de woningbehoefte. Daarbij blijft voorop staan dat er, ook in de lokale dynamiek, druk blijft om complexe binnenstedelijke locaties te ontwikkelen, en niet lichtzinnig wordt geschoven naar bouwlocaties buiten de bestaande stad.
Bent u ervan op de hoogte dat het gasloos opleveren van nieuwbouw zo’n € 25.000 per woning kost? Deelt u de conclusie dat uw klimaatbeleid niet alleen onzinnig is, maar ook prijsopdrijvend werkt? Bent u ertoe bereid het vervallen van de gasaansluitplicht terug te draaien, in het belang van de portemonnee en de achterlopende nieuwbouw? Zo nee, waarom niet?
Zoals in eerdere beantwoording op uw Kamervragen5 is aangegeven, ben ik ervan op de hoogte dat het klimaatbeleid, zoals aardgasvrij bouwen, leidt tot hogere investeringskosten aan nieuwbouwwoningen. Uw Kamer heeft per amendement de aansluitplicht voor nieuwbouw in de Gaswet geschrapt. Ik ben niet bereid dit terug te draaien. Ik acht het duurzaamheids- en energiebeleid van dit kabinet verstandig.
Tot slot deel ik uw suggestie dat het terugdraaien van de gasaansluitplicht leidt tot achterlopende nieuwbouwprojecten niet. Het is mij onduidelijk waarom er als gevolg van het klimaatbeleid vertraging zou ontstaan in de nieuwbouw.
Wat gaat u doen aan de stikstofregeltjes, waardoor complete woningbouwprojecten stil zijn komen te liggen, zoals in Den Haag en Eindhoven?3 Deelt u de mening dat uw eigen bouwopgave van 75.000 woningen per jaar hierdoor nooit gehaald zullen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
De regelgeving in Nederland is gebaseerd op de in de EU vastgestelde Vogel- en Habitatrichtlijn. Daarin is elke lidstaat gebonden aan de afspraak om een goede staat van instandhouding te realiseren van de soorten die onder de habitat- en vogelrichtlijn vallen. Landen maken hier eigen regelgeving voor en zijn ervoor verantwoordelijk dat deze regelgeving past bij de specifieke kenmerken van een lidstaat.
Het eerste pakket maatregelen wat het kabinet op 13 november heeft aangekondigd wordt het in de woningbouwsector mogelijk om in 2020 de benodigde 75 duizend woningen te realiseren. Aan de Zuid-Hollandse kust, in het bijzonder de regio Leiden-Den Haag, zullen mogelijkerwijs sneller grenzen bereikt worden, gegeven de grote woningbouwvraag. Daarom moet er kritisch gekeken worden naar hoe deze ruimte zo efficiënt mogelijk benut kan worden. Ook kan het betekenen dat er lokaal aanvullende maatregelen genomen moeten worden. Er kunnen mogelijkheden voor intern salderen worden gezocht, bijvoorbeeld het versneld opruimen van een verouderd bedrijventerrein of een parkeergarage. Hoeveel woningen er precies gebouwd kunnen worden, is afhankelijk van de regionale afspraken die gemaakt worden over de verdeling van de vrijgekomen ruimte. Hierbij is samenwerking tussen gemeenten, provincies en het Rijk cruciaal. Samen met het kabinet en de overige interbestuurlijke partners zetten we ons vol in om ook in de komende jaren 75 duizend woningen te realiseren.
Bent u ervan op de hoogte dat niet alleen de nieuwbouw van koopwoningen, maar ook van sociale huurwoningen terugloopt? Wat gaat u hieraan doen? Deelt u de mening dat het te schandalig voor woorden is dat Nederlanders gemiddeld 9 jaar op de wachtlijst moeten staan, terwijl statushouders nog altijd voorrang krijgen? Zo nee, waarom niet?
De nieuwbouwproductie van corporaties is al sinds 2014 beperkt. In een enquête die begin dit jaar door Aedes onder haar leden is gehouden, komen verschillende oorzaken naar voren. Als belangrijkste redenen worden genoemd de stijgende bouwkosten, locatietekorten, gemeentelijk commitment en de financiële haalbaarheid van projecten. De komende jaren hebben corporaties nog extra middelen om te investeren, bovenop de reeds geplande investeringen in de meerjarenplannen. Met de impuls van € 1 miljard voor nieuwbouw in de verhuurderheffing, zoals aangekondigd op Prinsjesdag, helpt het kabinet bovendien de financiële haalbaarheid van nieuwbouwprojecten verder te vergroten. Zo kunnen corporaties meer gereguleerde woningen bouwen. Het is nu aan corporaties om volop plannen te maken en gebruik te maken van deze regeling. Daarvoor is het ook belangrijk dat gemeenten hun rol oppakken en voldoende locaties beschikbaar stellen. In de woondeals die ik in verschillende gebieden heb gesloten, is dit een belangrijk thema.
Een belangrijke hulpmotor om meer sociale huurwoningen te realiseren zijn de flexibele woningen. Die kunnen bijvoorbeeld ook gerealiseerd worden op locaties die slechts tijdelijk voor wonen bedoeld zijn. Daarom komt er een vrijstelling van de verhuurderheffing voor de bouw van flexwoningen, zodat snel extra woningen worden gerealiseerd waarmee diverse groepen geholpen zijn (bijvoorbeeld studenten, dak- en thuislozen, mensen die er ineens alleen voor komen te staan). Het PBL onderzoekt momenteel hoeveel locaties geschikt zijn voor tijdelijke woningen.
Uw mening ten aanzien van statushouders deel ik niet. Zoals u weet is de automatische urgentiestatus voor statushouders op instigatie van de Tweede Kamer geschrapt uit de Huisvestingswet en is het een afweging op lokaal niveau om te bepalen of er al dan niet bij de toewijzing van woningen voorrang aan statushouders wordt gegeven. Hierover heeft Minister Ollongren u eerder in de beantwoording van uw Kamervragen geïnformeerd. Bovendien is het juist de bedoeling dat statushouders snel uitstromen uit de asielopvang om een snelle(re) start met integratie te bevorderen en kosten te besparen. Nog belangrijker dan de toewijzing van woningen is de beschikbaarheid van voldoende woningen. Door heel veel partijen wordt hard gewerkt om het aanbod te vergroten.
Bent u er nu eindelijk toe bereid om de tijdelijke asielvergunningen van de in Nederland verblijvende statushouders in te trekken en ervoor te zorgen dat de daardoor vrijkomende sociale huurwoningen, evenals alle andere sociale huurwoningen, uitsluitend aan de Nederlanders worden toegewezen? Zo nee, waarom niet?
Zoals Minister Ollongren in eerdere beantwoording op uw Kamervragen7 heeft aangegeven wordt iedereen in Nederland in gelijke gevallen gelijk behandeld. Dat uitgangspunt is in onze Grondwet verankerd. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit.
Zie verder het antwoord op vraag 7.
Gasvrij wonen |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Huiseigenaar huivert voor gasvrij wonen»1 en de studie «Onder de pannen zonder gas» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)?2
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van het SCP dat het draagvlak voor klimaatbeleid en de transitie naar aardgasvrij wonen tamelijk smal is? Wat vindt u ervan dat huishoudens zich eerder druk maken met het gebrek aan parkeerplaatsen of betere speeltuinen dan met het aardgasvrij maken van hun woning? Komen deze berichten u bekend voor of blijft u doof voor wat er werkelijk speelt onder de burgers?
In het Klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt om Nederland door middel van een wijkaanpak van het aardgas af te halen. Elke wijk in Nederland komt tussen nu en 2050 aan de beurt. Dat betekent ook dat de planning en de gekozen oplossing voor elke wijk zal verschillen.
Draagvlak is een belangrijke voorwaarde voor het slagen van deze transitie. Het beeld dat het SCP schets ten aanzien van het draagvlak neem ik daarom zeer serieus. Het SCP laat in dit rapport zien dat veel burgers de transitie naar aardgasvrij wonen als een gegeven beschouwen. Omdat er nog veel onduidelijk is op welke wijze invulling kan worden gegeven aan aardgasvrij wonen, is de actiebereidheid over het algemeen nog niet groot.
Dit rapport bezie ik ook in de context van andere signalen. Uit de recent gepubliceerde cijfers van het Continu Onderzoek Burgerperspectieven (COB) van het SCP (COB, derde kwartaalbericht 2019) blijkt dat Natuur en Milieu het een na belangrijkste agendapunt is dat inwoners aangeven als politieke prioriteit. Het SCP geeft aan dat dit komt door de toenemende aandacht voor klimaatveranderingen en klimaatbeleid. Ook het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (OFL) signaleert iets vergelijkbaars. Uit de meest recente rapportage van het OFL van 25 september 2019 blijkt dat het bewustzijn bij bewoners over de noodzaak van de verduurzaming van hun wijk breed aanwezig is. Welke rol mensen daarbij zien voor de overheid, voor zichzelf en voor maatschappelijke actoren verschilt sterk.
De conclusies van zowel het SCP als het OFL onderstrepen voor mij het belang om burgers duidelijkheid te bieden wat voor hen het handelingsperspectief is met betrekking tot aardgasvrij wonen en deze aanpak goed af te stemmen op de bewoners en de wijk.
Deelt u de conclusie van het SCP dat er onder burgers het gevoel leeft dat aardgasvrij wonen iets is wat zij opgelegd krijgen – wat feitelijk ook het geval is – zonder dat zij daarover iets te zeggen hebben gehad?3
De noodzaak tot het aardgasvrij maken van woningen volgt uit de ambitie om als Nederland onze bijdrage te willen leveren aan het beperken van de opwarming van de aarde en de wens om iedereen die woont en werkt in het aardbevingsgebied in Groningen nieuw perspectief te geven op een veilige leefomgeving. Hiervoor is brede parlementaire steun.
Het is essentieel dat de uitvoering van maatregelen in de gebouwde omgeving plaatsvindt met een goede betrokkenheid van bewoners en eigenaren van gebouwen. Hierbij ga ik niet over één nacht ijs. Het gaat immers over een haalbare en betaalbare aanpak waarin de bewoners en de gebouweigenaren aan de voorkant meebeslissen over de aanpak die gekozen wordt. Met name in de proeftuinen aardgasvrije wijken kunnen nu al ervaringen worden opgedaan om te leren op welke wijze de samenwerking met de bewoners vorm kan worden gegeven en wat ervoor nodig is de wijkgerichte aanpak in te richten en op te schalen.
Gaat er nu een streep door het aardgasvrij maken van de hele woningvoorraad? Zo nee, waarom wilt u uw duurzaamheids- en klimaatwaanzin koste wat het kost bij huishoudens door de strot duwen?
Nee, er gaat geen streep door dit beleid. Haalbaarheid, betaalbaarheid en zorgvuldigheid staan voorop bij de uitvoering van maatregelen ten behoeve van de energietransitie in de gebouwde omgeving.
Hoe reageert u op een van de kritische opmerkingen van deelnemers van de SCP-studie dat de bijdrage van het kleine Nederland niet in verhouding staat? Deelt u de conclusie dat het tegengaan van de Nederlandse CO2-uitstoot – te weten 0,35% van de totale mondiale uitstoot – inderdaad compleet verwaarloosbaar is?
Met de energietransitie in de gebouwde omgeving en de ambities in de andere sectoren wordt een effect van 49% CO2-reductie in 2030 beoogd voor Nederland. Dit is geen verwaarloosbaar klimaateffect. Hiermee wordt een belangrijke stap gezet in de energietransitie die samen met de bijdragen van andere landen de gewenste beperking van de opwarming van de aarde kan realiseren.
Hoe kan het dat u als reden voor het niet-opnemen van kernenergie in de energiemix continu hamert op gebrek aan draagvlak – hoewel kernenergie, zoals u zelf zegt, «de veiligste vorm van energie» is –, terwijl gebrek aan draagvlak bij aardgasvrij wonen voor u blijkbaar geen probleem is?4
Het kabinet sluit kernenergie als onderdeel van de energiemix niet uit. Kernenergie kan een onderdeel zijn van een kosteneffectieve oplossing bij het streven naar CO2-reductie. In het Klimaatakkoord staat dan ook dat het elektriciteitssysteem op een aantal manieren met CO2-vrije regelbare productie kan worden gevoed, waaronder kernenergie. De verschillende technologische oplossingen kennen echter verschillende realisatietermijnen, kosten, maatschappelijk draagvlak en andere karakteristieken waardoor ze in meer of mindere mate realistisch zijn voor de periode tot 2030. Marktpartijen die aan alle randvoorwaarden voldoen, zoals nucleaire veiligheid en voldoende financiële reservering voor ontmanteling en verwerking van radioactief afval, kunnen in aanmerking komen voor een vergunning voor de bouw van een kerncentrale. Van die mogelijkheid is in de afgelopen decennia echter geen gebruik gemaakt. De marktomstandigheden in relatie tot het investeringsklimaat zijn hiervoor de voornaamste reden.
Ik herhaal verder dat ik sterk hecht aan draagvlak voor de uitvoering van de afspraken uit het Klimaatakkoord en dit geldt uiteraard ook voor de afspraken met betrekking tot de gebouwde omgeving.
Het bericht ‘Haarendael restaureren? Technisch kán alles...maar er moet ook geld zijn’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Haarendael restaureren? Technisch kán alles ... maar er moet ook geld zijn»?1
Ja.
Onderkent u de historische waarde van Haarendael, in eerste instantie als seminarie en daarna als gijzelaarskamp?
Haarendael heeft inderdaad bijzondere historische waarde, daarom zijn delen van het complex aangewezen als rijksmonument. De rijksmonumentale gebouwen op het terrein tonen de ontwikkelingsgeschiedenis van het seminarie vanaf 1837 en hebben onder meer monumentale waarde vanwege hun architectuurhistorische kwaliteit en als uitdrukking van de religieuze geschiedenis in Nederland in de 19de en 20ste eeuw.
Daarnaast werd het in de Tweede Wereldoorlog door de Duitse bezetter gebruikt als gijzelaarskamp en huis van bewaring, onder andere voor het interneren van verzetsstrijders en agenten van het Englandspiel, van wie velen uiteindelijk de dood vonden. Sinds 2000 bevindt zich op Haarendael de Gedenkplaats Haaren 1940–1945.
Welke gevolgen heeft de brand voor het handhavingstraject van de gemeente Haaren tegen verwaarlozing van het complex?
Tegen de eigenaar loopt sinds mei 2017 een handhavingstraject in verband met verwaarlozing van het complex. De gemeente Haaren had dit ingesteld met een beroep op de instandhoudingsplicht, zoals opgenomen in de Erfgoedwet. In het kader hiervan was een last onder dwangsom opgelegd. Ik heb van de gemeente Haaren vernomen dat de bestaande opgelegde last onder dwangsom zal moeten worden herzien. Op basis van de uitkomsten van de onderzoeken die momenteel plaatsvinden naar de bouwkundige en constructieve toestand van het pand is de gemeente voornemens de eigenaar te vragen nieuwe maatregelen te treffen.
Welke maatregelen zijn of worden genomen om de bij de brand overgebleven restanten van het gebouw te consolideren tegen weersinvloeden en instortingsgevaar, om te voorkomen dat de gespaarde onderdelen alsnog verloren gaan?
Van de gemeente, het bevoegd gezag in dezen, heb ik vernomen dat er op dit moment onderzocht wordt welke maatregelen mogelijk zijn: een constructeur maakt een bouwkundige opname van het pand, waarna aan de hand van de bevindingen een opruimings-/ demontageplan en stutplan wordt opgesteld. Ook dienen de te behouden muren afgedekt te worden tegen waterschade en vorst. De gemeente en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed hebben hierover intensief contact. Ook kijkt de gemeente naar noodzakelijke veiligheidsmaatregelen. De eigenaar, met wie de gemeente bestuurlijk en ambtelijk overleg heeft, is verantwoordelijk voor de uitvoering hiervan.
Bent u bereid met betrokken partijen in overleg te treden om de mogelijkheden voor de toekomst van dit monumentale complex te verkennen?
Ja. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zal namens mij via de gemeente betrokken zijn bij gesprekken over de toekomst van het complex.
Het bericht ‘Deelautoproject botst op taaie Woningwet’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Deelautoproject botst op taaie Woningwet» (2 september 2019, De Limburger)?
Ja.
Deelt u de mening dat duurzame initiatieven, zoals dit deelautoproject, gestimuleerd moeten worden door de overheid? Zo ja, op welke wijze steunt u dergelijke energieprojecten met veel maatschappelijke voordelen? Zo nee, waarom niet?
Er wordt in Nederland op verscheidene plaatsen geëxperimenteerd met elektrische deelauto’s waarbij de accu’s met behulp van slimme laadinfrastructuur helpen bij het balanceren van het elektriciteitsnetwerk. Het project DeeldeZon is hier een mooi voorbeeld van. Het kabinet juicht dergelijke initiatieven toe omdat ze bijdragen aan het verduurzamen van mobiliteit en de energievoorziening, zoals afgesproken in het klimaatakkoord. Elektrisch autodelen kan een belangrijke versneller zijn voor de introductie van elektrisch autorijden en draagt daarnaast bij aan de verbetering van de luchtkwaliteit en de vermindering van ruimtedruk. Om de opgedane ervaringen bijeen te brengen en te verspreiden heeft het rijk samen met het bedrijfsleven en gemeenten in 2018 de Citydeal Elektrische Deelmobiliteit in stedelijke gebiedsontwikkeling ondertekend. Ook worden belemmeringen uit de praktijk in kaart gebracht waar vervolgens een oplossing voor wordt gezocht om zo projecten zoals DeeldeZon te stimuleren en te faciliteren.
Daarnaast worden innovatieve toepassingen van elektrisch vervoer gecombineerd met een slimme laadinfrastructuur die meerwaarde kan bieden voor het energiesysteem ondersteund via subsidies vanuit de Topsector energie- en de regeling Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatieregeling.
Erkent u dat de huidige regels in de Woningwet de ontwikkeling van dit deelautoproject en samenwerking met woningbouwcorporaties kan belemmeren? Zo ja, waar knellen de regels nu? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit woningcorporaties oordeelt over specifieke casuïstiek maar in algemene zin kan ik stellen dat de Woningwet de mogelijkheid biedt voor woningcorporaties om samen te werken met partijen die dergelijke initiatieven willen aanbieden. Uitgangspunt daarbij is dat een woningcorporatie activiteiten onderneemt op het gebied van de volkshuisvesting. Het is corporaties toegestaan om zonnepanelen op daken van haar gebouwen te plaatsen en de opgewekte stroom aan de bewoners te leveren.
Ook staat de Woningwet corporaties toe om door middel van een recht van opstal daken in gebruik te geven aan derden. Zo kunnen er zonnepanelen op een dak worden gelegd waarvan de stroom wordt gebruikt voor bijvoorbeeld laadpalen van een derde aanbieder. Als de corporatie deelnemer is van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW), dan heeft de corporatie doorgaans vooraf goedkeuring nodig van het WSW voor het geven van een recht van opstal. Dit goedkeuringsvereiste vloeit voort uit privaatrechtelijke afspraken tussen woningcorporaties en het WSW.
Bent u bereid om de regels zo nodig aan te passen zodat woningbouwcorporaties overtollige zonnestroom naar deelauto’s mogen sturen en deelauto’s op hun beurt terug aan de huurwoningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en welke termijn?
In februari heb ik naar aanleiding van de evaluatie van de Woningwet mijn beleidsvoornemens naar de Kamer gestuurd.1 Daarin is aangekondigd dat corporaties dezelfde verduurzamingsmogelijkheden van gebouwen krijgen als andere vastgoedeigenaren, zolang de activiteiten verband houden met de volkshuisvestelijke kerntaken van de corporatie. Activiteiten die primair gericht zijn op het enkel leveren en/of produceren van energie aan derden vallen daar buiten. Er is geen voornemen om het werkdomein van corporaties op te rekken naar het primair leveren energiediensten aan derden. Daarmee zouden woningcorporaties een taak als energieleverancier c.q. -producent krijgen. Daar zijn andere partijen in gespecialiseerd. Deze partijen zijn beter in staat om de risico’s die samenhangen met dergelijke initiatieven in te schatten en te beheersen. Ook zouden corporaties dan met staatssteun (geborgde financiering) die zij ontvangen ten behoeve van volkshuisvestelijke taken als energieproducent in concurrentie treden met reguliere energiepartijen. Wel ben ik bereid om bij de uitwerking van het beleidsvoornemen te bezien hoe de mogelijkheden voor corporaties om met dergelijk initiatieven samen te werken verder kunnen worden vergroot, binnen de grenzen van staatssteun en adequate risicobeheersing voor het maatschappelijk vermogen van corporaties.
Bent u in gesprek met woningbouwcorporaties om dergelijke duurzame innovaties waarmee de energierekening voor sociale huurders omlaag gebracht kan worden, verder te verkennen? Zo nee, waarom niet?
Corporaties spelen een belangrijke rol in de noodzakelijke verduurzaming van de gebouwde omgeving. Door het isoleren van hun woningen en het plaatsen van zonnepanelen krijgen huurders een lagere energierekening en dragen corporaties bij aan zowel de verduurzaming als aan lagere energielasten van de huurder. Met de sector ben ik gesprek om te bezien hoe corporaties hier zo goed mogelijk invulling aan kunnen geven. Uitgangspunt is dat corporaties een bijdrage kunnen leveren aan de verduurzaming vanuit hun volkshuisvestelijke taak. Corporaties kunnen hun gebouwen en daken ook ter beschikking stellen, bijvoorbeeld met een recht van opstal, waarbij de corporatie een vergoeding krijgt van de partij die de energiedienst voor eigen rekening en risico levert. Op deze manier kan de corporatie bijdragen aan het totstandkomen van diensten die buiten het domein van de volkshuisvesting zijn, waarbij de risico’s bij de partij liggen die deze het beste kan dragen.
Op welke wijze ondersteunt u de ontwikkeling van elektrische (deel) auto’s?
Zoals gesteld bij vraag 2, ondersteunt het Rijk het gebruik van elektrische deelauto’s via de Citydeal Elektrische deelmobiliteit in stedelijke gebiedsontwikkeling. Ook via de Greendeal autodelen 2 wordt het gebruik van elektrische deelauto’s gestimuleerd. Vooral voor mensen die zich geen elektrische auto kunnen veroorloven is de elektrische deelauto een uitkomst vanwege de (aanzienlijk) lagere kosten in gebruik in vergelijk met het aanschaffen van een eigen elektrische auto. Het doel van de greendeal autodelen is 100.000 deelauto’s in Nederland en 700.000 deelautogebruikers tegen het eind van 2021.
In het Klimaatakkoord zijn voor de sector mobiliteit een breed pakket aan afspraken opgenomen ter ondersteuning van de transitie naar elektrisch vervoer. Binnen dat pakket zijn met gemeenten, provincies, brancheorganisaties en het bedrijfsleven specifieke maatregelen overeengekomen om elektrische deelauto’s te stimuleren, zoals afspraken over aanduiding, gebruik van bedrijfsauto’s door burgers buiten kantooruren en een campagne.
Bent u verdere initiatieven aan het verkennen dan wel ondersteunen, waarbij accu’s van elektrische auto’s kunnen functioneren als energieopslag? Zo ja, kunt u de ontwikkelingen daarin toelichten? Zo nee, waarom niet?
Naast de genoemde initiatieven in de antwoorden op vraag 2 is besloten om 5 miljoen euro uit de Klimaatenvelop 2019 te besteden aan de realisatie van «slimme laadpleinen» voor elektrische auto’s. Dit jaar starten in diverse gemeenten in Nederland in totaal 45 projecten voor laadpleinen waar slim wordt omgegaan met de beschikbare netcapaciteit en groene stroom en waarbij het terug leveren van stroom aan het elektriciteitsnet mogelijk is (vehicle-to-grid, V2G). De elektrische auto wordt zo benut om nog meer CO2 te besparen en investeringen in netcapaciteit te reduceren.
In deze projecten zullen gemeenten, laadpuntexploitanten, netbeheerders en kenniscentra samenwerken aan de doorontwikkeling van slimme laadconcepten, V2G-technieken en gebruikerstoepassingen. In meerdere projecten wordt de koppeling met deelauto’s en duurzaam opgewekte energie gelegd. De lessen uit de projecten zullen breed worden verspreid ter bevordering van de markt voor slimme laadinfrastructuur.
De hoge prijs die huurders betalen voor de verkoop van sociale huurhuizen aan beleggers |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat huurders een hoge prijs betalen voor de verkoop van sociale huurhuizen aan beleggers?1
Voor huurders van beleggers of particuliere verhuurders in het gereguleerde huursegment geldt dezelfde huurprijsbescherming voor hun woning als voor huurders in het gereguleerde segment bij woningcorporaties. De maximale jaarlijkse huurverhoging is voor alle verhuurders in het gereguleerde segment dezelfde: inflatie + 2,5 procentpunt (2019: 4,1%).
Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Bent u nog steeds van mening dat een huurder er eigenlijk niets van merkt wanneer zijn/haar huurhuis wordt verkocht aan een belegger, ondanks de beschreven nadelen in het artikel?2
In het artikel wordt gesteld dat woningcorporaties een huurverhoging van maximaal inflatie + 1 procentpunt mogen vragen. Daarmee wordt gedoeld op de maximale huursomstijging per woningcorporatie van inflatie + 1 procentpunt (2019: 2,6%). Maar dat is de maximale gemiddelde huurverhoging over het gehele woningbezit van een woningcorporatie.
Woningcorporaties mogen voor een deel van hun woningen de maximale huurverhoging per woning van inflatie + 2,5 procentpunt vragen. Dit betekent wel dat zij binnen de maximale gemiddelde huurverhoging per woningcorporatie van inflatie + 1 procentpunt compenseren met lagere huurverhogingen voor andere woningen binnen hun bezit. Daarnaast kunnen zowel woningcorporaties als andere verhuurders bij huurwoningen in het gereguleerde segment inkomensafhankelijke hogere huurverhoging voorstellen indien het inkomen van de huurder dit toelaat. Voor woningcorporaties geldt dat deze inkomensafhankelijke hogere huurverhoging niet meetelt bij de maximale gemiddelde huursomstijging indien zij in hun prestatieafspraken hebben opgenomen dat de hiermee gepaard gaande extra huurinkomsten worden ingezet voor investeringen.
Dat betekent dat ook als de in het artikel bedoelde huurders nog steeds van een woningcorporatie zouden huren, deze huurders voor hun woning een huurverhoging van inflatie + 2,5 procentpunt (2019: 4,1%) of een inkomensafhankelijke hogere huurverhoging (inflatie + 4 procentpunt (2019: 5,6%)) hadden kunnen en mogen krijgen.
Wat vindt u van het idee om de huurmatiging, die is afgesproken in het Sociaal Huurakkoord en door u «bindend» is verklaard, ook van toepassing te laten zijn op particuliere verhuurders?
Het Sociaal Huurakkoord is een afspraak tussen de Woonbond en Aedes, de vereniging van woningcorporaties. De koepels van beleggers (IVBN) en particuliere verhuurders (Vastgoed Belang) hebben zich niet bij dat Sociaal Huurakkoord aangesloten en zijn daardoor niet aan deze afspraken gebonden.
Ook de beperking van de gemiddelde huurverhoging tot inflatie + 1 procent geldt alleen voor woningcorporaties. Woningcorporaties hebben de taak om mensen die niet zelf in hun huisvesting kunnen voorzien te huisvesten. Daarom mag van hen een meer gematigde huurverhoging over hun woningbezit worden gevraagd. De Woonbond en Aedes hebben afgesproken om de gemiddelde huurverhoging te beperken tot inflatieniveau, waarbij lokaal in de prestatieafspraken met gemeente en huurdersorganisatie een hogere huursomstijging (gemiddelde huurverhoging) kan worden afgesproken, tot maximaal inflatie + 1 procentpunt. Het wetsvoorstel dat dit mogelijk maakt is op 11 juli 2019 bij uw Kamer ingediend (Kamerstuk 35 254).
Beleggers en particuliere verhuurders hebben niet de taak om mensen die niet zelf in hun huisvesting kunnen voorzien te huisvesten; daarom geldt de wettelijke beperking van de gemiddelde huurverhoging niet voor hen. Maar als zij in het gereguleerde segment verhuren zijn zij wel gebonden aan de maximaal toegestane huurverhoging per woning.
Waarom blijft u de verkoop van sociale huurwoningen aan beleggers stimuleren, nu u zelf toegeeft dat «koopstarters worden verdrongen», «beleggers torenhoge huren vragen of zich niks aantrekken van de rechten van huurders»?3
De verkoop van sociale huurwoningen wordt niet gestimuleerd. Het is aan lokale partijen om te bepalen hoeveel sociale huurwoningen nodig zijn. Aangezien lokale woningmarkten onderling verschillen, kan ook de behoefte aan sociale huurwoningen verschillen. Gemeente, huurdersorganisatie en woningcorporatie kunnen prestatieafspraken maken over de gewenste omvang van de sociale huurwoningvoorraad, de gewenste samenstelling daarvan en de spreiding over buurten en wijken. In de prestatieafspraken kunnen ook afspraken worden gemaakt over de verkoop van sociale huurwoningen. Het zijn dus de lokale partijen die, rekening houdend met de lokale situatie, bepalen hoeveel woningen er verkocht worden.
Wat is de stand van zaken van de door u aangekondigde onderzoeken naar de rol van beleggers bij onze volkshuisvesting? Kunt u per onderzoek tussenresultaten presenteren en aangeven wanneer de onderzoeken naar de Tweede Kamer worden gestuurd?
In juli jl. heeft het CBS hun, in opdracht van mij, uitgevoerde onderzoek naar de eigendomsmutaties tussen koopwoningen en overige huurwoningen4 gepubliceerd.5 Uit het onderzoek blijkt dat de stroom «van koopwoning naar overige huurwoning» in 2016 bijna 78 duizend woningen betrof. Hierbij geldt dat het merendeel van de overige huurwoningen particuliere huurwoningen zijn. Deze particuliere verhuurders hebben veelal één particuliere huurwoning in hun portefeuille. De stroom «van koopwoning naar overige huurwoning» is groter dan de stroom «van overige huurwoning naar koopwoning»: deze bestond in 2016 uit 62 duizend woningen.
Tegelijkertijd heeft het Kadaster, op mijn verzoek, onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van de particuliere verhuurmarkt en de relatie met de aan- en verkopen van eigenaar-bewoners en koopstarters.6 Het Kadaster beschrijft dat de particuliere verhuurmarkt vooral vanaf 2013 groeit. Dat was het jaar dat de economie weer aantrok na de economische crisis. Particuliere verhuurders kopen en verkopen vooral van eigenaar-bewoners. Tot en met 2012 verkochten particuliere verhuurders meer dan dat zij kochten. Vanaf 2015 nam het saldo flink toe. Men kocht meer dan men verkocht. Koopstarters kopen deels dezelfde woningen als particuliere verhuurders, maar de overlap van de markten is niet overal even groot. Nationaal zijn er beperkte overlappen zichtbaar wat betreft koopprijs, woningtype en oppervlakte.
Daarnaast hebben het Kadaster en de Universiteit van Amsterdam onderzoek gedaan naar het prijseffect op woningen in stedelijke gebieden door investeringen van beleggers. Dit onderzoek is onlangs gepubliceerd en naar uw Kamer gestuurd. In mijn brief «Onderzoek prijseffect op woningen door aankopen door particuliere beleggers» van 10 oktober 2019 ga ik uitgebreid in op de resultaten van het onderzoek en het verdere programma waar ik aan werk.
Ook zal ik in de staat van de Woningmarkt ingaan op de cijfers die er bekend zijn over de private verhuurmarkt. De Staat van de Woningmarkt wordt dit najaar gepubliceerd.
Betrekt u bij uw onderzoeken ook het fenomeen dat particuliere verhuurders minder schappelijk zouden zijn met het verlagen van de huurprijs of matigen van de huurverhoging als er sprake is van een inkomensdaling bij de huurder? Zo nee, bent u bereid uit te zoeken in hoeverre dit bij particuliere verhuurders vaker voorkomt dan bij woningcorporaties?
De regelgeving biedt zowel woningcorporaties als andere verhuurders de mogelijkheid om huren te bevriezen of (permanent) te verlagen indien zij dat voor bepaalde huishoudens wenselijk vinden. In de brief Maatregelen huurmarkt en evaluatie herziene Woningwet7 van 22 februari 2019 heb ik aangekondigd dat ik zal bezien of ik daarnaast een regeling voor tijdelijke huurkorting wil invoeren. In mijn brief Maatregelen woningmarkt8 van 17 september 2019 staat aangekondigd dat ik dit mogelijk wil maken. Zowel woningcorporaties als andere verhuurders kunnen die tijdelijke huurkorting toepassen. De maatregel is onderdeel van het wetsvoorstel Huur en inkomensgrenzen, waarvan het streven is dat het voor het einde van dit jaar bij uw Kamer wordt ingediend.
Kunt u aangeven in welke wijken 20% of meer van de woningtransacties naar particuliere verhuurders is gegaan, en welke gemeenten dat betrof?
Ik heb geen overzicht van alle wijken en gemeenten waarin 20% of meer van de woningtransacties naar particuliere verhuurders is gegaan. Wel hebben het Kadaster en de Amsterdam Business School Finance Group in hun onderzoek naar het prijseffect door particuliere beleggers voor de onderzochte metropoolregio’s het gemiddeld aandeel woningtransacties door particuliere investeerders per buurt opgenomen voor de tijdsperiode 2009 t/m 2013 en 2014 t/m 2017. Middels hittekaarten laten zij het aandeel transacties door particuliere beleggers per buurt zien. Op de hittekaarten valt te zien het aandeel transacties door particuliere beleggers per buurt erg verschilt en over het algemeen door de tijd heen is toegenomen.
Bent u inmiddels bereid om de Engelstalige website, die buitenlandse beleggers naar Nederland moet trekken om volkshuisvesting op te kopen, uit de lucht te halen waar al meermaals om is verzocht?4 5
In delen van het land is er sprake van een tekort aan betaalbare woningen in zowel het koop- als huursegment. Daarom moeten er de komende jaren extra woningen bijkomen, met name voor starters en in het middenhuursegment. De investeringen van marktpartijen kunnen een bijdrage leveren aan het realiseren van deze extra woningen. Het is daarom belangrijk dat er voldoende financiering beschikbaar is en blijft voor de woningmarkt: daar kunnen zowel binnen- als buitenlandse marktpartijen voor zorgen.
Een website vind ik een goed instrument om feitelijke informatie over de werking van en de mogelijkheden op de Nederlandse woningmarkt te delen. De website «www.woningmarktbeleid.nl» bevat achtergrondinformatie voor iedereen die zich bezighoudt met wonen: woningcorporaties, gemeenten, provincies, makelaars, investeerders en andere betrokkenen. Ik vind het belangrijk dat dit soort informatie meertalig beschikbaar is. De website «www.investingindutchhousing.nl» gaat onderdeel uitmaken van de website «www.woningmarktbeleid.nl». Relevante en feitelijke informatie zal dan te vinden zijn via «www.dutchhousingpolicy.nl». Deze overgang brengt efficiency voordelen met zich mee en sluit het aan bij het rijksbrede websitebeleid. Naar verwachting zal de overgang nog dit jaar plaatsvinden.
Waar blijven de resultaten, die al in maart werden aangekondigd, van de gesprekken met gemeenten over een zelfbewoningsplicht en van de verkenning samen met de Staatssecretaris van Financiën naar het verhogen van de overdrachtsbelasting om zo het opkopen van huurhuizen door beleggers te ontmoedigen?6 Kunt u nog vóór Prinsjesdag aangeven of u deze twee maatregelen gaat nemen?
Ook werk ik, mede naar aanleiding van de motie Dik-Faber, samen met de gemeenten Utrecht, Rotterdam, Maastricht, Den Haag en Amsterdam uit in hoeverre een zelfbewoningsplicht voor bestaande koopwoningen een passende maatregel is om de bestaande koopvoorraad te beschermen met het oog op het eigendomsrecht, het recht op vrijheid van vestiging en vrij verkeer van kapitaal. In nauwe samenwerking met gemeenten bekijk ik praktijkcasussen en zal ik uw Kamer eind dit jaar informeren over een uitwerking.
Daarnaast is in het kader van de motie van de leden Dik-Faber en Ronnes12 toegezegd te bezien in hoeverre een differentiatie van de overdrachtsbelasting voor starters en beleggers uitvoerbaar, effectief en proportioneel is.
Dit onderzoek is inmiddels gestart. In het onderzoek wordt gekeken naar een gedifferentieerde overdrachtsbelasting, waarbij starters een vrijstelling krijgen en beleggers vanaf de derde woning te maken krijgen met een hoger tarief. Eind dit jaar verwacht ik de resultaten van dit onderzoek, waarna een kabinetsreactie volgt.
Waarom duurt het zo lang voordat u andere, concrete maatregelen neemt om de verkoop van sociale huurhuizen aan banden te leggen en huurders beter te beschermen tegen enorme huurverhogingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan lokale partijen, te weten gemeente, huurdersorganisatie en woningcorporatie, om te bepalen hoe groot de sociale huurwoningvoorraad moet zijn, welke samenstelling deze moet hebben en welke woningen eventueel verkocht kunnen worden. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 4. Daarnaast worden op grond van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting voorwaarden gesteld aan de verkoop van corporatiewoningen. Het aan banden leggen van de verkoop van sociale huurwoningen door rijksregelgeving is ongewenst, omdat daarmee de lokale afweging wordt doorkruist. Bovendien kunnen de opbrengsten van de verkoop worden gebruikt voor de opgaven waar de corporatie voor staat, zoals de nieuwbouw van sociale huurwoningen of duurzaamheidsmaatregelen.
Voor wat betreft de huurbescherming: bij een verkoop behouden de zittende huurders met een gereguleerd huurcontract de bescherming van de huurprijsregelgeving.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en niet clusteren?
Ja, zie de antwoorden op vragen 1 tot en met 10.