Het bericht dat de waanzin op de woningmarkt overslaat op de huursector |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de berichten «Eenmaal, andermaal: verhuurd aan de hoogste bieder?»1 en «Waanzin woningmarkt slaat over op huursector»2?
Ja.
Onderschrijft u de constatering van de Woonbond dat onderhands bieden op huurwoningen steeds vaker voorkomt? Zo ja, beschikt u over cijfers om dit te onderbouwen? Zo nee, bent u bereid een methode te ontwikkelen om dit inzichtelijk te maken?
Er zijn bij mij geen cijfers bekend over het onderhands bieden op huurwoningen. Het is bovendien lastig om dit inzichtelijk te maken, omdat verhuurders en huurders zelf een huurprijs overeenkomen waarbij de overheid geen rol heeft. Derhalve zie ik geen reden een methode te ontwikkelen om dit inzichtelijk te maken.
Wat vindt u ervan dat potentiele huurders van vrijesectorwoningen in toenemende mate geconfronteerd worden met het opbieden bij huurwoningen? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke ontwikkeling is?
Kortheidshalve verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en 5 van het lid Nijboer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 598).
Wat vindt u ervan dat er online platforms opkomen die het opbieden bij huurwoningen faciliteren?
Zie antwoord vraag 3.
In welke mate leidt het biedingsmechanisme in de huurmarkt tot hogere huurprijzen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de zorg dat, door de woningkrapte en de terugkeer van expats naar Nederland, de normalisatie van het bieden op huurwoningen een prijsopdrijvend effect gaat hebben op de huurprijzen?
Ik deel deze zorg. Echter is het voor zover mij bekend niet het geval dat bieden op huurwoningen genormaliseerd is. IVBN en Vastgoed Belang geven ook aan dit fenomeen niet wenselijk te vinden.
Bestaat er regelgeving omtrent het verhuren per opbod?
Zie het antwoord op vraag 2 van het lid Nijboer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 598).
Welke maatregelen zijn uws inziens noodzakelijk om het bieden op huurwoningen tegen te gaan?
Ik zet al langer in op het versterken van de uitgangspositie van huurders op de woningmarkt, bijvoorbeeld door hen te informeren over hun rechten of door prijsregulerende maatregelen te nemen (zoals het maximeren van de jaarlijkse huurstijging in de vrije sector). Bovendien heb ik in antwoord op vraag 7 van het lid Nijboer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 598) aangegeven dat ik met partijen nu «botsproeven» ga doen om te zien hoe verdere prijsregulerende maatregel in de vrije sector de praktijk zouden uitwerken, waarbij ook wordt gekeken of prijsregulering (of flankerend beleid) kan helpen bij het tegengaan van bieden op huurwoningen. Een mogelijk verbod op verhuren per opbod valt buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel goed verhuurderschap.
Voorts ben ik van mening dat de huidige schaarste aan (betaalbare) huurwoningen waarschijnlijk de belangrijkste drijfveer is voor woningzoekenden om te bieden op een huurwoning. Ik zet mij er echter al langer voor in deze schaarste tegen te gaan, bijvoorbeeld door de bouw van meer woningen te stimuleren. Het tegengaan van schaarste biedt woningzoekenden meer keuzevrijheid, waarmee het bieden op huurwoningen naar verwachting voor veel woningzoekenden geen noodzakelijke optie meer is.
Wat vindt u van het voorstel van de Woonbond dat in de Wet Goed Verhuurderschap een bepaling wordt opgenomen die gemeenten de mogelijkheid biedt om het verhuren per opbod te verbieden?
Zie antwoord vraag 8.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om het bieden bij huurwoningen tegen te gaan?
Wilt u de antwoorden op deze vragen aan de Kamer doen toekomen voor het Wetgevingsoverleg inzake het begrotingsonderdeel wonen en ruimte van 15 november 2021?
Ja.
Het artikel 'Wij geven passende zorg zonder dat de gemeente iets hoeft te doen' |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Wij geven passende zorg zonder dat de gemeente iets hoeft te doen?»1
Ja.
Wat vindt u van de wettelijke mogelijkheid om iemand vergunningsvrij een huis te laten bouwen op het terrein van zijn of haar mantelzorger, om zo het verlenen van mantelzorg te vergemakkelijken zoals in het geval van de in het artikel genoemde zoon en zijn moeder?
Ik vind dat een goede mogelijkheid. Mantelzorgvoorzieningen bij woningen zorgen ervoor dat mensen langer thuis kunnen blijven wonen als zij dit willen. Dat is een van de doelstellingen van dit (demissionair) kabinet. Mijn ambtsvoorganger heeft deze bouw- en gebruiksmogelijkheden voor huisvesting in verband met mantelzorg in 2014 in het Besluit omgevingsrecht opgenomen. Hiermee is destijds uitvoering gegeven aan de motie Pieper c.s. (Kamerstukken II 2009/10, 32 123 XI, nr. 34), die opriep de mogelijkheden voor de plaatsing van mantelzorgwoningen te vereenvoudigen.
Deelt u ook de zorg dat met de komst van de nieuwe Omgevingswet en daarmee het verdwijnen van landelijke wetgeving op dit punt, dit soort woonzorgarrangementen mogelijk zullen verdwijnen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Met de Omgevingswet krijgen gemeenten meer mogelijkheden om maatwerk te leveren. Die mogelijkheid ontstaat ook bij bouwmogelijkheden voor uit- en aanbouwen en bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken), die gemeenten straks in het omgevingsplan reguleren. De mogelijkheden voor huisvesting in verband met mantelzorg zijn in deze regeling verweven. Het is niet uit te sluiten dat gemeenten bij bepaalde woningen beperkingen zullen opleggen voor bouwmogelijkheden, waaronder mantelzorgvoorzieningen, vanwege bijvoorbeeld afstandsnormen voor geluid, geur en trilling nabij bedrijfsmatige activiteiten. De huidige bouw- en gebruiksmogelijkheden uit het Besluit omgevingsrecht worden als onderdeel van de zogenoemde bruidsschat ongewijzigd overgeheveld naar het gemeentelijke omgevingsplan. Als de Omgevingswet in werking treedt kunnen gemeenten de op deze manier uit het huidig recht overgehevelde bouw- en gebruiksmogelijkheden weliswaar veranderen, maar dat kan alleen bij een wijziging van het omgevingsplan. Dat is een besluit waarbij voorzien moet zijn in participatiemogelijkheden en waartegen beroep kan worden ingesteld. De Omgevingswet kan hiermee leiden tot aan de ene kant een inperking voor de bouw van mantelzorgvoorzieningen, maar aan de andere kant biedt het gemeenten ook ruimte voor versoepelingen. Een voorbeeld hiervan is de bouw van bijvoorbeeld premantelzorgwoningen. In toenemende mate zijn er gemeenten die deze mogelijkheid (willen) bieden, ook als er nog geen duidelijke zorgindicatie is.
Het is dus niet precies duidelijk hoe de gemeenten zullen omgaan met de komst van de nieuwe Omgevingswet en de impact hiervan op woonzorgarrangementen. Mijn verwachting is echter niet dat veel gemeenten de mogelijkheden gaan inperken. In bestuurlijk overleg met de koepels is de intentie afgesproken dat er een lastenluwe uitvoering wordt gegeven aan de nieuwe beleidsruimte. Verwacht mag dus worden dat er niet op grote schaal belemmerende regels en vergunningplichten worden geherintroduceerd. Gemeenten hebben er ook belang bij om geen onnodige regels op te stellen voor huisvesting in verband met mantelzorg. Mantelzorgers nemen zorg uit handen waar gemeenten verantwoordelijk voor zijn vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). Mede gelet op die verantwoordelijkheid deel ik niet de zorg dat gemeenten bouw- en gebruiksmogelijkheden voor mantelzorg lichtvaardig zullen inperken.
Zijn er nu al gemeenten bekend die ertoe hebben besloten of die overwegen het vergunningsvrij bouwen van mantelzorgwoningen stop te zetten of in te perken?
Nee, die zijn mij niet bekend.
Staat deze ontwikkeling als gevolg van de nieuwe Omgevingswet niet op gespannen voet met het streven van het kabinet om ouderen zo lang mogelijk thuis te laten wonen en daartoe het verlenen van mantelzorg te stimuleren en te ondersteunen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben deze mening niet toegedaan. Zoals ik onder 3 aangeef verwacht ik niet dat gemeenten extra regels zullen gaan stellen. De mogelijkheid om bouw- en gebruiksregels beter op een concrete locatie af te stemmen, staat op zichzelf niet op gespannen voet met het streven ouderen zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Zoals bij het antwoord op vraag 3 al aangegeven hebben gemeenten in het kader van de Wmo 2015 immers ook een verantwoordelijkheid op dat punt.
Bent u het ermee eens dat inperking van de mogelijkheid tot vergunningsvrije bouw van mantelzorgwoningen tevens haaks staat op de gedachte achter de nieuwe Omgevingswet, namelijk minder regels en meer vrijheid en verantwoordelijkheid geven aan initiatiefnemers voor het maken van ruimtelijke plannen?
Ik ben het hier niet mee eens. Zie mijn antwoord bij vraag 3.
Zou de suggestie van KBO-PCOB, MantelzorgNl en de Patiëntenfederatie om een instructieregel type 3 toe te voegen aan de Omgevingswet waarmee gemeenten worden verplicht om voldoende mogelijkheden tot vergunningsvrije mantelzorgwoningen toe te staan, een oplossing zijn?
Ik sta op zichzelf niet afwijzend tegen een instructieregel op dit punt maar de vraag is of op voorhand al een instructieregel moet worden gesteld. Het heeft mijn voorkeur de ontwikkelingen in de gemeentelijke praktijk af te wachten en later te bezien of er op dit punt van rijkswege sturing nodig is. Bedacht moet worden dat bij het opstellen van een instructieregel de nodige vragen zullen spelen. Een instructieregel waarbij louter wordt opgedragen om te voorzien in «voldoende» mogelijkheden voor vergunningvrije mantelzorgwoningen, roept direct de vraag op wat voldoende is. Verder brengt het (her)introduceren van een vergunningplicht nog niet direct met zich dat bouwmogelijkheden voor mantelzorgvoorzieningen worden ingeperkt.
Indien u dit niet wenselijk acht, welke (andere) oplossingen ziet u – zeker in het licht van de huidige wooncrisis en het tekort aan ouderenwoningen – om mantelzorgers op dit punt beter te ondersteunen? Hoe gaat u gemeenten ertoe bewegen vergunningsvrije mantelzorgwoningbouw te stimuleren?
Voor het stimuleren van vergunningsvrije mantelzorgvoorzieningen zie ik nu geen aanleiding. Wel zie ik mogelijkheden om mantelzorgers beter te ondersteunen in het organiseren van de toegang tot regelingen en voorzieningen die voor hen beschikbaar zijn. Veel mantelzorgers lopen tegen drempels bij het realiseren van een mantelzorgwoning. Één van deze drempels betreft het verstrekken van een «bewijs tot mantelzorger zijn», een mantelzorgverklaring. Op 2 december jl. is tijdens de begrotingsbehandeling het amendement (35 570 XVI, nr. 69) van de leden van Otterloo en Sazias aangenomen, waarin verzocht wordt te komen tot een gedragen mantelzorgverklaring (mantelzorgpaspoort). Hier is 4 miljoen euro voor vrijgemaakt. Uit een uitgevoerde verkenning2 met stakeholders zoals de VNG, Aedes en gemeenten blijkt dat er nog vervolgonderzoek moet worden uitgevoerd om te komen tot een meer uniforme verklaring en dat er met name lokaal moet worden geëxperimenteerd om te onderzoeken hoe de toegang tot (mantelzorg)regelingen, zoals een vergunningvrije mantelzorgvoorziening, kan worden verbeterd. Het Ministerie van VWS stelt hiertoe ruim 80 gemeenten in staat door middel van de organisatie van lokale pilots. Uitkomsten en opbrengsten van deze pilots zullen breed worden verspreid.
Hoewel kort dag, lukt het om deze vragen te beantwoorden voor het notaoverleg over de initiatiefnota van de leden Ellemeet en Smeulders over een «Eigen thuis, voor nu en morgen; wonen en ouderenzorg, de impasse voorbij» dat gepland staat op 25 oktober 2021?
Hoewel ik heb getracht de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden is dat niet gelukt vóór het genoemde notaoverleg.
Het bieden op huurwoningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u verhuursites (zoals Rebid) waar potentiële huurders moeten bieden op de huurprijs om een woning te krijgen?1
Ja ik ben bekend met Rebid.
Wat vindt u van deze praktijk waarbij huurders tegen elkaar uitgespeeld worden in deze wooncrisis?
In antwoord op eerdere vragen van u en het lid Smeulders2 over het per opbod verhuren van woningen heb ik aangegeven dat in de vrije huursector contractvrijheid geldt, wat betekent dat het de verhuurder en huurder vrijstaat om zelf een huurprijs overeen te komen. Hierbij heb ik tevens aangegeven dat het tegen elkaar op laten bieden van huurders niet verboden is, maar niet past in goed verhuurderschap. Ik ben nog steeds van mening dat dit fenomeen onwenselijk is, doordat huurders wellicht onverantwoorde risico’s nemen bij het bepalen van hun huur. Ook IVBN en Vastgoed Belang hebben naar aanleiding van de recente berichtgeving aangegeven het bieden op vrije sector huurwoningen als een ongewenste ontwikkeling te zien, mede doordat dit gezien de huidige schaarse op de huurmarkt tot hogere huren leidt waardoor de bereikbaarheid voor woningzoekenden verder afneemt.
Is het toegestaan om door middel van betaalde credits mensen toegang te geven tot het bekijken van en het bieden op te huren woningen? Valt dit niet onder bemiddelingskosten die niet meer zijn toegestaan?
Als op het platform Rebid sprake is van dubbele bemiddelingskosten is dit wettelijk niet toegestaan3. Woningzoekenden kunnen in dergelijke gevallen een (anonieme) melding doen bij het platform ACM ConsuWijzer. Op de website van ConsuWijzer worden woningzoekenden bovendien voorgelicht over bemiddelingskosten, waarbij ook een voorbeeldbrief te vinden is voor het terugvragen van onterechte bemiddelingskosten. De ACM heeft overigens eerder aangekondigd dat bedrijven die nog steeds verboden bemiddelingskosten rekenen een boete kunnen verwachten. Dat heeft dit voorjaar geleid tot het beboeten van drie huurbemiddelaars die onterechte bemiddelingskosten hebben gerekend aan consumenten4.
Bent u bereid de ACM te attenderen op deze praktijken en te vragen op te treden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat dit soort biedingssystemen een opwaarts effect zullen hebben op de huurprijzen? Zo nee, waarom niet?
Op 1 juli j.l. heeft er een rondetafelgesprek plaatsgevonden over transparantie bij bieden. Ten behoeve hiervan zijn een aantal position papers opgesteld5. In het paper van prof. Francke van de UvA is aangegeven dat uit onderzoek blijkt dat in krappe woningmarkten een «bieden-vanaf-prijsstrategie» tot een snellere verkoop van een woning en een hogere verkoopprijs leidt. Ik kan mij voorstellen dat een dergelijke conclusie ook toepasbaar is op de huurwoningmarkt.
Vindt u ook dat dit soort platforms huurders tegen elkaar opzet door ze te laten bieden voor een huurprijs? Is dit in het belang van huurders?
In antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat ik bieden op huurwoningen onwenselijk vind. Wel is het zo dat het hoogste bod geen garantie is om ook daadwerkelijk huurder te worden, omdat een verhuurder zelf mag bepalen aan wie hij zijn woning verhuurt (mits hij niet discrimineert). Ik hoor in ieder geval regelmatig terug dat de verhuurder hierbij ook kijkt naar het inkomen van de huurder, waardoor betalingsrisico’s zo veel mogelijk worden vermeden.
Bent u bereid over te gaan tot regulering van de vrije huursector om dit soort praktijken tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Op Prinsjesdag heb ik in de brief «Uitkomsten onderzoeken naar huurprijsregulering»6 aangegeven te gaan testen hoe de uitvoering van een regulerende maatregel in de vrije huursector eruit kan komen te zien. Tevens heb ik in deze brief aangegeven te onderzoeken welk flankerend beleid kan of moet worden vormgegeven. De reeds gedane onderzoeken laten zien dat er een complexe afruil plaatsvindt tussen betaalbaarheid en beschikbaarheid bij regulering. Daarom ga ik met partijen nu «botsproeven» doen om te zien hoe een regulerende maatregel in de praktijk zou uitwerken en wat daar verder voor nodig zou zijn. Of prijsregulering (of flankerend beleid) kan helpen bij het tegengaan van bieden op huurwoningen is een van de aspecten die in de botsproeven wordt meegenomen.
Het bericht dat woningverhuurders met een miljardenclaim dreigen richting de staat. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «Woningverhuurders dreigen met miljardenclaim tegen staat»?1
Ja.
Bent u bereid om voor de voorgenomen invoering om het aantal WOZ-punten in het woningwaarderingsstelsel te maximeren op 33% per ommegaande de interne adviezen over het eigendomsrecht naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op voornoemd artikel, de eerdere aankondiging dat een gerechtelijke procedure wordt gestart als de maatregel ongewijzigd in werking treedt en het feit dat het Ministerie van BZK een concept-dagvaarding heeft ontvangen, ligt het in de rede dat ten aanzien van deze maatregel mogelijk een gerechtelijke procedure wordt gestart. In het licht van die mogelijke procedure ben ik niet bereid om de interne adviezen met betrekking tot het eigendomsrecht openbaar te maken.
Bent u bereid om voor de voorgenomen invoering om het aantal WOZ-punten in het woningwaarderingsstelsel te maximeren op 33% per ommegaande de formele en informele adviezen van de Landsadvocaat over het eigendomsrecht naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Mijn verantwoordelijkheid als Minister brengt mee dat ik telkens een eigen afweging maak voor welke gevallen ik de Landsadvocaat inschakel. Voor de bovengenoemde maatregel heb ik, gelet op de aankondiging dat een gerechtelijke procedure wordt gestart als de maatregel ongewijzigd in werking treedt en de binnengekomen concept-dagvaarding, aanleiding gezien om in overleg te treden met de Landsadvocaat. Voor adviezen van de Landsadvocaat die zijn opgesteld na 1 juli 2021 geldt dat deze in beginsel openbaar gemaakt kunnen worden, als het gaat om adviezen over beleid en het procesbelang van de Staat zich niet verzet tegen openbaarmaking. Ook dit is overeenkomstig de eerdergenoemde kabinetsreactie.2 De hier bedoelde advisering van de Landsadvocaat dateert echter van april 2021, dus van voor de datum waarop de nieuwe beleidslijn van kracht is geworden. De Landsadvocaat hoefde destijds nog geen rekening te houden met mogelijke openbaarmaking van de adviezen. Daarom wil ik deze adviezen niet verstrekken aan de Kamer. Ook indien de adviezen van na 1 juli 2021 zouden dateren, zouden deze op dit moment in de tijd niet worden verstrekt gelet op de aangekondigde gerechtelijke procedure.
Bent u bereid voor de voorgenomen invoering om het aantal WOZ-punten in het woningwaarderingsstelsel te maximeren op 33% te zijner tijd het advies van de Raad van State over het eigendomsrecht naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Adviezen van de Raad van State over algemene maatregelen van bestuur worden altijd openbaar gemaakt gelijktijdig met de bekendmaking van de algemene maatregel van bestuur. Ik kan de toezegging doen de Tweede Kamer erop te wijzen als het advies gepubliceerd is.
Het toegezegde plan tegen de wooncrisis, dat nog steeds niet aan de Kamer gestuurd is |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich dit onderdeel van het debat tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen op 23 september jl.: «De heer Omtzigt (Lid Omtzigt): De premier zegt dat er huizen gebouwd moet worden maar op dit moment worden de huizen van de woningbouwcorporaties met blokken tegelijk verkocht aan beleggers, terwijl er wachtlijsten van tien jaar zijn. Ik vraag mij af hoe de jongeren die naar dat woningprotest gegaan zijn, naar dit debat kijken. Deze woningcrisis is al twee jaar bezig. We nemen elk jaar hier bij de Algemene Politieke Beschouwingen een ad-hocmaatregel. De ene keer gaat de overdrachtsbelasting naar 2%, de andere keer is er 100 miljoen extra voor verduurzaming, maar er ligt van het kabinet geen plan klaar om stapsgewijs deze wooncrisis op te lossen. Dat heeft wat met de huurmarkt te maken en met de koopmarkt. Is het kabinet bereid om voor de Algemene Financiële Beschouwingen – dan kunnen we kijken naar de financiële implicaties en kunnen we dat behandelen bij de begroting van de Minister van BZK – met een wat alomvattender plan te komen waarin de huurtoeslag zit en waarin, waarvoor mevrouw Simons terecht aandacht vroeg, ook de voordeurdeling zit? Wat betreft dat laatste: zelfs de VNG vraagt ernaar en de meest rechtse burgemeester zegt zelfs: een kind van 21 moet zijn bijstandsouder verlaten want anders verliest de bijstandsmoeder voor die andere kinderen de bijstand en kan ze niet rondkomen. Ik bedoel: het is vrij heftig wat daar gebeurt. Dan heb je een huis minder nodig. Dat is heel fijn. In dat plan zou wat mij betreft ook moeten zitten dat er gebouwd wordt en dat er ook gekeken wordt naar de binnenstedelijke ladder van verduurzaming, in de zin dat je niet altijd hoeft aan te tonen dat het binnenstedelijk kan, want soms zal er ergens een veldje bebouwd moeten worden. Er zal ook een beetje infrastructuur aangelegd moeten worden, want als je een woonwijk bouwt moet er een station zijn en niet pas tien jaar later. Is zo'n visie beschikbaar vanuit het kabinet of wordt dat bij de Kamer neergelegd? Als die er niet is, dan laten we het komend jaar een verloren jaar zijn om een stap te zetten om de wooncrisis op te lossen. Minister Rutte: Dit kabinet is natuurlijk al een aantal jaren bezig, Kajsa Ollongren, het hele kabinet, om in samenhang met de ruimtelijke-ordeningsvraagstukken de problemen op de woningmarkt successievelijk aan te pakken. Ik kan toezeggen dat we een en ander voor de AFB nog eens even op een rijtje zetten, ook bijvoorbeeld de samenhang met vraagstukken rondom de infrastructuur, het onderliggend wegennet, de aansluiting op het hoofdwegennet bij nieuwbouwlocaties maar ook waar het gaat om wat het bijvoorbeeld binnenstedelijk betekent, van fietspaden tot en met ov-verbindingen. Als we de gesprekken hebben met de grote steden gaat het ook alleen maar daarover. Die zeggen: wat doen jullie nou vanuit het Rijk om ervoor te zorgen dat juist ook dat soort vraagstukken worden opgelost want dan kunnen wij bouwen? Daar kunnen we echt nog wel een aantal noties van op een rijtje zetten. Ik wil toezeggen dat we dat doen voor de AFB. De heer Omtzigt (Lid Omtzigt): Dat is inderdaad een eerste stap, maar belangrijker is dat de regering zichzelf een doel stelt: hoeveel huizen hebben we nodig en hoeveel slagen we er in te bouwen? Meerdere partijen hebben gezegd: we moeten er een miljoen bouwen in tien jaar. Ik snap dat je niet het eerste jaar een stap maakt van 70.000 naar 100.000, want dat lukt niet binnen een jaar, maar schets dat pad, maak het afrekenbaar en maak daarna het beleid erbij en stuur zo'n brief voor de AFB. Dat zal dan over huur en koop moeten gaan. Minister Rutte: Doen we. De heer Omtzigt (Lid Omtzigt): Dank u wel.»?
Ja. Op 5 oktober 2021 heeft u de toegezegde brief voorafgaande aan de Algemene Financiële Beschouwingen ontvangen1.
Deelt u de mening dat de problemen in de volkshuisvesting enorm zijn met grote dakloosheid, een prijsexplosie die woningen onbereikbaar maakt voor starters en lange wachtlijsten voor betaalbare sociale huurwoningen?
Het kabinet deelt uw mening. Deze problemen zijn geadresseerd in de brief van 5 oktober.
Snapt u dat het een belangrijke toezegging van u was om eindelijk eens een concreet plan te komen om de problemen in de volkshuisvesting stap voor stap op te lossen?
In de brief van 5 oktober is, zoals toegezegd, een aantal noties van het kabinetsbeleid op het terrein van wonen en woningbouw toegelicht. Tijdens de eerste termijn van de behandeling van het Belastingplan 2022 hebt u herhaald om het plan voor het bouwen te ontvangen. In mijn brief van 5 oktober jl. is het ingeslagen pad beschreven om de woningbouwproductie te verhogen en zo tot 2030 900.000 woningen te kunnen bouwen. Daarnaast wordt ingegaan op de bouwstenen om de betaalbaarheid en toegankelijkheid te verbeteren, alsmede de kwaliteit van de bestaande voorraad.
Vast staat dat er gebouwd moet worden. Zodat mensen kunnen samenwonen, eindelijk op zichzelf kunnen wonen, het leven weer kunnen oppakken. In mijn brief van 5 oktober jl. heb ik u geïnformeerd over wat het Kabinet tot nu toe heeft gedaan om de woningbouw aan te wakkeren. En ook bouwstenen aangereikt voor een volgend Kabinet. Er moeten 900.000 woningen bijgebouwd worden tot 2030.
De afgelopen kabinetsperiode hebben we gemiddeld 75.000 woningen per jaar gebouwd, de grootste aantallen in jaren. En broodnodig. De woondeals, de financiële bijdrage met de woningbouwimpuls en de ondersteuning voor de gemeentelijke capaciteit met de flexpools waren daarvoor onmisbaar.
Uit prognoses van Abf blijkt dat de komende jaren 100.000 woningen per jaar gebouwd kunnen worden. Op korte termijn kunnen we de bouwproductie opkrikken naar ongeveer 80.000 woningen, en daarna een volgende slag maken naar 90.000 woningen. Mede dankzij innovatieve bouwmogelijkheden en fabrieksmatige bouw van woningen.
Om deze prognoses ook realiteit te laten worden is een actieve rol van het Rijk nodig. Deze heb ik in bouwstenen in kaart gebracht in mijn brief van 5 oktober. Ik ga hier nog eens op in.
Allereerst regie. Ik ben begonnen met het verhogen van de plancapaciteit. Medeoverheden voorzien nu in de nodige 130% plancapaciteit, waarvan 35 a 40% buitenstedelijk. Daarmee zouden in principe ruim 900.000 woningen gebouwd kunnen worden. Deze plannen moeten nu omgezet worden naar woningen. Voor een deel van de plannen geldt dat inzet van het Rijk nodig is om daadwerkelijk over te gaan tot bouwen. Regie omvat ook het oplossen van knelpunten waardoor vertraging in de woningbouw kan worden voorkomen. Zoals het versnellen van procedures, het versterken van de capaciteit bij gemeenten, het vergroten van de bouwcapaciteit en de inzet van actief grondbeleid.
De tweede bouwsteen voor de woningbouw is het nemen van gebiedsspecifieke maatregelen. Dat zou kunnen met de 14 grootschalige woningbouwgebieden. De locaties in deze gebieden dragen bij aan 210.000 woningen tot 2030, in de gebieden waar het woningtekort het meest knelt. De realisatie vraagt om forse investeringen, ook van de overheid. Om te borgen dat de OV een schaalsprong maakt, de woningen voor het overgrote deel betaalbaar zijn en met aandacht voor klimaat.
Een derde bouwsteen is het nemen van generieke maatregelen. Want ook buiten de 14 gebieden moet gebouwd worden om het woningtekort duurzaam op te lossen. Het overgrote deel van deze locaties zijn ingewikkeld en niet zomaar te bebouwen. En wel essentieel om nog eens 410.000 woningen te kunnen bouwen de komende jaren. Voor de zogenaamde publieke onrendabele top die daar speelt moet een oplossing komen om over te kunnen gaan tot bouwen, ook van de overheid.
Iedereen in Nederland moet goed en betaalbaar kunnen wonen. De afgelopen jaren heeft het kabinet belangrijke stappen gezet en is de basis ontwikkeld voor de programmatische aanpak van het woningtekort. Dit kabinet heeft veel geïnvesteerd in de woningbouw. Met wetten, akkoorden en middelen.
Dit jaar is er besloten om nog eens 100 miljoen per jaar voor additionele woningbouw de komende 10 jaar te bestemmen. De Kamer heeft een motie aangenomen om de verhuurderheffing met 500 miljoen extra te verlagen.
Desalniettemin zijn de ontwikkelingen voor de volkshuisvesting nog steeds zorgelijk. Dit kabinet heeft de woningbouw losgetrokken en het beleid is gekanteld naar concrete investeringen in meer betaalbare woningen voor lage en middeninkomens. Met de bouwstenen voor woningbouw kan het ingeslagen pad worden voortgezet. Het is aan een nieuw kabinet op welke manier invulling wordt gegeven aan de bouwstenen.
Kunt u dit plan nu binnen twee weken – voor het eind van het herfstreces – aan de Kamer doen toekomen?
Inmiddels heeft u de brief over de noties over het woonbeleid ontvangen zoals toegezegd tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen. Het Kabinet heeft op Prinsjesdag een aanvullende inzet voor de woningbouw aangekondigd. Voor het Wetgevingsoverleg van 15 november 2021 stuur ik een voorstel over de inzet van deze middelen naar uw Kamer.
Wilt u ervoor zorgen dat alle hierboven opgenomen punten in het plan worden meegenomen: de huurtoeslag, de kostendelersnorm die mensen erg hard prikkelt om een eigen huishouden te beginnen, het stoppen van de verkoop van corporatiewoningen, de ladder voor duurzame verstedelijking en de doelen voor woningbouw per jaar in de komende jaren, uitgesplitst naar huur en koop indien mogelijk?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, heeft u inmiddels de brief over de noties over het woonbeleid ontvangen, zoals toegezegd tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen. Binnenkort wordt u verder geïnformeerd over de inzet van de extra middelen voor woningbouw, zoals aangekondigd bij de Miljoenennota.
De kosten van het aardgasvrij maken van woningen. |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de brief die de gemeente Hengelo namens 19 gemeenten (Brunssum, Den Haag, Eemsdelta, Eindhoven, Groningen, Hengelo, Middelburg, Nijmegen, Noordoostpolder, Oldambt, Pekela, Purmerend, Rotterdam, Sittard-Geleen, Sliedrecht, Tilburg, Tytsjerksteradiel, Vlieland en Zoetermeer) op 13 juli jongstleden aan mij heeft verzonden naar aanleiding van mijn brief aan alle 27 gemeenten, die deel hebben genomen aan de eerste proeftuinronde, om een overzicht toe te sturen van de door hen gemaakte kosten in het kader van het Programma Aardgasvrije Wijken?
Ja, ik heb deze ter kennisneming op 10 juli ontvangen via de gemeente Hengelo.
Is er contact geweest tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en één of meer van de gemeenten die ondertekend hebben in het kader van mijn verzoek?
Ja, enkele gemeenten hebben melding gemaakt van dit verzoek. Verder heb ik begrepen dat een aantal gemeenten met elkaar contact heeft gezocht. Ik ben hierbij niet betrokken geweest en heb niet geadviseerd over de inhoud van de brief omdat dit de verantwoordelijkheid is van de individuele gemeenten. Het Rijk heeft hierbij geen rol.
Kunt u alle communicatie tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en die gemeente(n) hieromtrent aan de Kamer toezenden?
Zie het antwoord op vraag 2. Het Ministerie van BZK is wel op de hoogte gesteld van de brief maar heeft geen bemoeienis gehad met de beantwoording van de vragen door de gemeenten.
De stijgende energierekening |
|
Tom van der Lee (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Opnieuw sterke stijging gasprijs, nu al acht keer zo hoog als een jaar geleden»?1
Ja.
Hoeveel hoger zal de gemiddelde jaarlijkse energierekening uitvallen ten opzichte van eerdere schattingen van 500 tot 600 euro?
Op dit moment is er sprake van een sterke stijging van de wereldwijde energieprijzen door onder andere een aantrekkende wereldeconomie en uitgelopen onderhoudswerkzaamheden. De exacte invloed die hogere gas- en elektriciteitsprijzen hebben op de energierekening van een huishouden hangt af van het type contract met de energieleverancier. Om tegemoet te komen voor de stijgende energierekening op de korte termijn doet het kabinet incidenteel en alleen voor 2022 een tweetal aanpassingen in de energiebelastingen. Op deze manier is het mogelijk om op korte termijn een lastenverlichting te realiseren. De stijgende gasprijs verhoogt de energierekening, daarom verhoogt het kabinet ten eerste in 2022 incidenteel de belastingvermindering met 230 euro (inclusief btw). De belastingvermindering is een vaste korting op het belastingdeel van de energierekening en geldt voor iedereen. De stijgende gasprijs vertaalt zich eveneens in een stijgende elektriciteitsprijs.
Daarom wordt ten tweede in de energiebelasting in 2022 incidenteel het tarief op de eerste schijf elektriciteit verlaagd. Dit staat voor een huishouden met een gemiddeld verbruik ongeveer gelijk aan een verlaging van 200 euro (inclusief btw). Een huishouden met een gemiddeld verbruik ontvangt dus in totaal een tegemoetkoming van 430 euro (inclusief btw) ten opzichte van waarvan is uitgegaan bij het Belastingplan.
Aanvullend stelt het kabinet 150 miljoen euro extra beschikbaar om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en een slecht geïsoleerde woning via de gemeenten te helpen met de verduurzaming van hun (huur)woning. Voor verdere toelichting verwijs ik naar brief die ik uw Kamer heb gestuurd op vrijdag 15 oktober jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 272). De middelen voor isolatie komen bovenop de door het kabinet bij de Miljoenennota beschikbaar gestelde middelen van cumulatief 514 miljoen euro voor de start van een Nationaal Isolatieprogramma voor huur- en koopwoningen.
De ontwikkeling van de prijzen is onzeker en het kabinet monitort de energierekening nauwgezet. Het CBS en het PBL komen in het voorjaar van 2022 met een nieuw actueel beeld van de ontwikkeling van de hele energierekening op basis van de prijzen in januari 2022.
Kunt u een indicatie geven van de stijging van de energierekening voor een slecht geïsoleerd huis zonder zonnepanelen?
Het CBS publiceert samen met het PBL jaarlijks een actueel beeld van de energierekening. Het CBS brengt daarbij ook de spreiding in kaart door middel van een tiental huishoudprofielen met elk een bijbehorend gas- en elektriciteitsverbruik. Deze huishoudprofielen houden rekening met verschillende typen woningen, zowel oud als nieuw, en gezinsgroottes. Daarbij is geen specifiek verbruik van een goed geïsoleerd huis met zonnepanelen en een slecht geïsoleerd huis zonder zonnepanelen beschikbaar.
In onderstaande tabel is de energierekening op jaarbasis voor de verschillende profielen geschetst op basis van de prijzen van CBS cijfers voor januari 2020, januari 2021 en september 2021 en het gemiddelde jaarlijkse energieverbruik per profiel. Hier wordt uitgegaan van het gemiddelde variabele leveringstarief dat de consument per eenheid betaalt voor de levering van gas en elektriciteit. Energiecontracten worden per type geaggregeerd tot een gemiddelde prijs en gewogen op basis van het aantal aansluitingen aan het begin van het jaar. Bij een huishouden met gemiddeld energieverbruik in 2022 leidt de stijging in de leveringstarieven van januari tot september van dit jaar al tot een stijging van de energierekening van circa 250 euro op jaarbasis. Het is de verwachting dat dit bedrag de komende maanden verder op zal lopen omdat steeds meer huishoudens te maken krijgen met hogere tarieven. De tabel maakt onder andere inzichtelijk dat er een significant verschil is in de energierekening van oude woningen ten opzichte van nieuwere woningen.
Prijzen jan ’20
Prijzen jan ’21
Prijzen sep ’21
Gemiddeld verbruik
1.573
1.513
1.774
Een bewoner in nieuw, klein appartement
855
820
969
Een bewoner in oud, klein appartement
990
950
1.124
Een bewoner in oude, kleine rijwoning
1.220
1.170
1.396
Een bewoner in oude, middelgrote rijwoning
1.440
1.385
1.599
Twee of meer bewoners in oud, klein appartement
1.285
1.235
1.488
Twee of meer bewoners in oude, kleine rijwoning
1.575
1.515
1.792
Twee of meer bewoners in nieuwe, middelgrote rijwoning
1.555
1.495
1.769
Twee of meer bewoners in oude, middelgrote rijwoning
1.790
1.720
2.035
Twee of meer bewoners in oude, grote rijwoning
2.360
2.270
2.686
Twee of meer bewoners in oude, grote vrijstaande woning
2.835
2.730
3.232
* Bij de prijzen van januari 2020 en januari 2021 is de PBL raming voor het gemiddelde energieverbruik in 2021 gehanteerd, bij de september 2021 prijzen de PBL raming voor het gemiddelde energieverbruik in 2022.
** Voor de huishoudprofielen is de meest recente CBS raming voor het gemiddelde verbruik gebaseerd op 2019.
Kunt u een indicatie geven van de stijging van de energierekening voor een goed geïsoleerd huis met zonnepanelen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook onacceptabel dat de 550.000 huishoudens die in energie-armoede leven zo’n enorm extra bedrag moeten betalen voor energie? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
TNO heeft recent in samenwerking met het CBS een onderzoeksrapport uitgebracht waarin energiearmoede in Nederland in kaart is gebracht. Hierin wordt niet alleen naar de betaalbaarheid van de energierekening gekeken maar ook naar de kwaliteit van de woningen en in welke mate bewoners (financieel) in staat zijn deze te verduurzamen. Het onderzoek van TNO bevestigt het beeld dat het verduurzamen van woningen zowel kan leiden tot een lagere energierekening, meer comfort en minder gezondheidsklachten voor huishoudens als dat het resulteert in klimaatwinst. Het kabinet vindt het daarom van belang hier stappen in te blijven zetten.
Om op de korte termijn tegemoet te komen voor de stijgende energierekening als gevolg van de hoge gasprijzen heeft het kabinet besloten tot incidentele aanpassingen in de energiebelasting voor 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 272). Op deze manier is het mogelijk om op korte termijn een lastenverlichting te realiseren. De stijgende gasprijs verhoogt de energierekening, daarom verhoogt het kabinet ten eerste in 2022 incidenteel de belastingvermindering met 230 euro (inclusief btw). De belastingvermindering is een vaste korting op het belastingdeel van de energierekening en geldt voor iedereen. De stijgende gasprijs vertaalt zich eveneens in een stijgende elektriciteitsprijs.
Daarom wordt ten tweede in de energiebelasting in 2022 incidenteel het tarief op de eerste schijf elektriciteit met 8,389 cent (inclusief btw) verlaagd. Dit staat voor een huishouden met een gemiddeld verbruik ongeveer gelijk aan een verlaging van 200 euro (inclusief btw). Een huishouden met een gemiddeld verbruik ontvangt dus in totaal een tegemoetkoming van ongeveer 430 euro (inclusief btw) ten opzichte van waarvan is uitgegaan bij het Belastingplan 2022. Voor verdere toelichting verwijs ik naar brief die ik uw Kamer heb gestuurd op vrijdag 15 oktober jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 272).
Om huishoudens te helpen bij het verduurzamen van hun woning heeft het kabinet bijvoorbeeld het Nationaal Warmtefonds opgericht en worden subsidies voor eigenaar-bewoners (ISDE) en VvE’s (SEEH) beschikbaar gesteld waarmee huishoudens ondersteund worden bij het isoleren van hun woning. Ook heeft het kabinet bij de Miljoenennota cumulatief 514 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de start van een Nationaal Isolatieprogramma voor huur- en koopwoningen. Daarnaast stelt het kabinet 150 miljoen euro beschikbaar om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slecht geïsoleerde woning te ondersteunen met isolatiemaatregelen via hun gemeente. Dat kan bijvoorbeeld met het aanbieden van energiebesparende maatregelen of een uitgebreid energiebespaaradvies. De maatregelen verzachten de gevolgen van de stijgende energieprijzen met extra aandacht voor huishoudens met een laag inkomen en uitkering.
Het kabinet deelt de zorgen rondom de hogere energieprijzen en blijft de ontwikkelingen rond de energieprijzen en de gevolgen voor de energierekening nauwlettend in de gaten houden. Het CBS en het PBL publiceren vanaf 2020 jaarlijks een update van de energierekening van huishoudens. Daarnaast komt PBL eind oktober bij de publicatie van de Klimaat- en Energieverkenning met een raming van de ontwikkeling van de energierekening op de lange termijn.
Bent u het ermee eens dat de tientjes korting op de energierekening naar aanleiding van de motie Hermans veel te weinig zijn om serieus tegemoet te komen in de extra honderden euro’s op de energierekening?
Zoals ik hierboven al aangeef heeft het kabinet besloten om een tweetal aanpassingen in de energiebelasting voor 2022 door te voeren (Kamerstuk 29 023, nr. 272). Deze aanpassingen zorgen voor dat een tegemoetkoming van in totaal ongeveer 430 euro (inclusief btw) huishouden met een gemiddeld verbruik ten opzichte van waarvan is uitgegaan bij het Belastingplan 2022.
Hoeveel extra huishoudens zullen er naar uw verwachting in energie-armoede moeten leven bij de huidige energieprijzen?
Er bestaat geen eenduidige definitie van energiearmoede en daarom geen eenduidig antwoord op deze vraag. Het aantal huishoudens in energiearmoede hangt af van de definitie die gehanteerd wordt. Het PBL heeft in het rapport «Meten met Twee Maten» de kosten van de energierekening voor huishoudens in verschillende inkomensgroepen in kaart gebracht. Dit doet het PBL op basis van betaalrisico en een hoge energiequote, het aandeel van het besteedbaar inkomen dat uitgegeven wordt aan energie. Het onderzoek geeft aan dat Nederland ongeveer 528.000 huishoudens met een betaalrisico telde in 2014–2015. Ongeveer de helft van deze huishoudens (269.000) heeft ook een hoge energiequote.
TNO stelt in het recente rapport «de feiten over energiearmoede in Nederland» voor een breed begrip van energiearmoede te hanteren, waarin niet alleen naar de betaalbaarheid van de energierekening wordt gekeken maar ook de kwaliteit van de woningen en in welke mate bewoners (financieel) in staat zijn deze te verduurzamen. TNO benoemt een getal van ongeveer 550.000 huishoudens, zo’n zeven procent van het totaal, dat volgens hen in energiearmoede leeft.2
Daarnaast is de impact van de huidige energieprijzen per huishouden afhankelijk van onder andere het type contract met de energieleverancier en het specifieke verbruik van een huishouden.
Welke maatregelen kunnen er genomen worden om de mensen te helpen die financieel het meest in het nauw komen? Hoe kijkt u aan tegen maatregelen in onder andere Frankrijk en België om energiecheques te verstrekken aan de allerlaagste inkomens?
Zoals ook in de Kamerbrief (Kamerstuk 29 023, nr. 272) aangegeven heeft het kabinet heeft ervoor gekozen om op korte termijn compensatie te bieden. De aanpassingen in de energiebelastingen zijn maatregelen die direct aangrijpen op de hoogte van de energierekening van huishoudens en mkb.
In aanvulling op de aanpassingen in de energiebelasting, en meer vergelijkbaar met de bovengenoemde vouchers, heeft het kabinet 150 miljoen euro beschikbaar gesteld om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slecht geïsoleerde woning te ondersteunen met isolatiemaatregelen via hun gemeente. Dat kan bijvoorbeeld met het aanbieden van energiebesparende maatregelen of een uitgebreid energiebespaaradvies. Deze exacte invulling van deze maatregel wordt de komende tijd verder uitgewerkt. De maatregelen verzachten de gevolgen van de stijgende energieprijzen met extra aandacht voor huishoudens met een laag inkomen en uitkering.
Welke rol ziet u voor isolatie van woningen in het verkleinen van de effecten van fluctuerende gasprijzen en het tegengaan van energie-armoede?
Een belangrijk element in de energietransitie in de gebouwde omgeving is het isoleren van woningen en gebouwen. De huidige situatie met de hoge energieprijzen toont het belang van het besparen op het gebruik van energie. Energiebesparende maatregelen zoals isolatie van woningen kunnen hieraan bijdragen. Dit stimuleert het kabinet door onder andere het Nationaal Isolatieprogramma voor huur- en koopwoningen, waarvoor het kabinet bij de Miljoenennota cumulatief 514 miljoen euro beschikbaar gesteld. Ook heeft het kabinet 150 miljoen euro beschikbaar gesteld om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slecht geïsoleerde woning te ondersteunen met isolatiemaatregelen via hun gemeente.
Waarom bevat de subsidieregeling Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) de voorwaarde om minimaal twee energiebesparende maatregelen te nemen? Deelt u de zorg dat huishoudens met een laag inkomen hierdoor minder in staat zijn om te isoleren?
De 2-maatregelen eis voor isolatiemaatregelen in de ISDE is overgenomen uit de vroegere SEEH-regeling van BZK. Met een brief van 15 oktober 2021 heeft mijn collega van BZK u geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluatie van de SEEH. Eén van de in deze evaluatie opgenomen aanbevelingen betrof de aanbeveling om de 2-maatregelen eis te handhaven teneinde het aantal free-riders te beperken en het additionele effect van de subsidie zo groot mogelijk te maken. Zoals ook aangegeven in de reactie van mijn collega op deze aanbeveling zorgt de 2-maatregelen eis er voor dat de regeling een groter stimulerend effect heeft.
Ieder jaar nemen veel mensen, ook zonder subsidie, al één maatregel. Bijvoorbeeld om te besparen op de energierekening, bij regulier onderhoud (nieuwe kozijnen met dubbel glas) of voor het milieu. De ISDE is erop gericht om woningeigenaren te stimuleren een stap extra te zetten en twee of meer maatregelen tegelijk te nemen. Daarbij zorgt de 2-maatregelen eis ook voor een focus op woningen met een slechter energielabel, omdat in dergelijke woningen meer maatregelen genomen kunnen worden.
Ik teken hierbij aan dat het in de ISDE ook mogelijk is om een isolatiemaatregel te combineren met een investering in een warmtepomp, zonneboiler of warmtenetaansluiting als tweede maatregel. Deze maatregelen dragen ook bij aan de verduurzaming van de gebouwde omgeving.
Voor wat betreft beleid specifiek gericht op lage inkomens merk ik allereerst dat veel huishoudens met een laag inkomen niet in een koopwoning wonen. De ISDE richt zich op eigenaar-bewoners van koopwoningen. Daarnaast geldt dat het in een generieke subsidieregeling als de ISDE niet goed mogelijk is om onderscheid te maken tussen lage en hogere inkomens. Mijn collega van BZK zal u binnenkort informeren over de invulling van een nationaal isolatie programma en de aandacht daarin voor lagere inkomens.
Welke maatregelen gaat u nemen om prijsstijgingen van gas in de toekomst te beperken?
De gasmarkt is een wereldmarkt en gasprijzen komen tot stand door mondiale ontwikkelingen in vraag en aanbod. Het kabinet heeft dan ook geen invloed op die prijsontwikkelingen. Het kabinetsbeleid voor leveringszekerheid is onder meer gericht op diversificatie van bronnen en routes. Daarmee neemt de kwetsbaarheid van de economie en de huishoudens voor de ontwikkelingen op de gasmarkt af. Het intensiveren van het klimaatbeleid met nadruk op groei hernieuwbare bronnen en energie-efficiëntie is ook onderdeel van dit beleid.
Waarom heeft u er niet voor gekozen om langetermijncontracten voor gasimport af te sluiten, ondanks adviezen van GasUnie hierover en ondanks dat een deel van de Kamer hier in 2018 al op aandrong?
De Europese gasmarkt is een open markt, waar private bedrijven gas inkopen en verkopen. Overheden sluiten geen gascontracten met andere overheden. In (Noordwest-)Europa zijn bedrijven actief die in meerdere landen gas leveren. In steeds mindere mate zijn er specifiek Nederlandse en op Nederland gerichte importeurs actief.
Verder geldt dat langetermijncontracten geen garantie bieden voor lage of stabiele prijzen. Dit omdat prijzen die moeten worden betaald onder langetermijncontracten veelal zijn gekoppeld aan de vigerende prijzen die op handelsplaatsen, met name de TTF, tot stand komen.
In algemene zin hebben bedrijven naast spotinkopen (inkopen tegen de dag-, dag vooruit- en maand vooruitprijs) en kortlopende contracten, ook langetermijncontracten. Dit voor hun gehele portfolio, waar ook hun Nederlandse activiteiten onder vallen. Dergelijke bedrijven verplichten langetermijncontracten voor alleen Nederland te sluiten kan als gevolg hebben dat zij hun Nederlandse activiteiten afbouwen. Daarnaast staat dit op gespannen voet met EU-regelgeving voor de interne markt voor gas.
Wat is de actuele stand van zaken rondom het afschakelplan gas die in 2018 per motie is afgedwongen?2 Hoe staat het specifiek met het regelen van de juiste juridisch afgedekte mandaten om gericht in te grijpen op het niveau van individuele gebruikers, bedrijven en/of sectoren?
Hoewel er bij grootschalige gastekorten die leiden tot een gascrisis voor het uitvoeren van het bescherm en herstelplan gas een beroep kan worden gedaan op noodwetten, zoals bijvoorbeeld de Distributiewet, is voor een deel van de daarin genoemde maatregelen een wijziging van regelgeving vereist, oa ten behoeve van de juiste mandaten. Ik bereid daarom een wijziging van de Gaswet voor om hierin te voorzien en verwacht dit voorstel volgend jaar aan de kamer te kunnen aanbieden.
Deelt u de analyse van de Europese Commissie en het Internationaal Energieagentschap dat de verhoogde gasprijzen geen gevolg zijn van de verduurzaming van het energiesysteem?
De huidige hoge gasprijzen zijn een gevolg van een aanbodkrapte op een mondiale markt. Deze krapte kent een aantal verschillende oorzaken, zoals de snelle economische herstel na de eerdere lockdownfase waarin veel economieën ten tijde van de Coronapandemie zich bevonden. Veel grondstofmarkten zijn daardoor nog niet in balans met hogere prijzen als gevolg. In de begeleidende Kamerbrief ga ik nader in op een aantal factoren die de hoge prijzen verklaren.
Kunt u deze vragen, gezien de urgentie, voor de begrotingsbehandeling van Economische Zaken en Klimaat beantwoorden?
Ik deel de urgentie en heb gestreefd naar zo spoedig mogelijke beantwoording van de vragen.
De asielinstroom en de uitspraken van staatssecretaris Broekers-Knol |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «COA slaat alarm: asielzoekerscentra zitten vol, we zitten tegen de crisisnoodopvang aan»1?
Ja.
Erkent u dat het feit dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) zich voor het eerst sinds 2015 genoodzaakt ziet het crisisdraaiboek uit de kast te halen en een instroom van bijna 6.000 asielzoekers in september aantonen dat we ons in een asielcrisis bevinden? Zo nee, waarom niet?
Ik wil niet spreken van een asielcrisis, wel is er om verschillende redenen sprake van een tekort aan opvangplekken.
Anders dan in 2015, wordt het COA momenteel geconfronteerd met meerdere omstandigheden die maken dat de reguliere opvangcapaciteit onvoldoende toereikend is. De reisrestricties rondom het voorkomen van de verspreiding van COVID-19 zijn deels verlicht. Dit heeft als resultaat dat niet alleen de asielinstroom wederom opgestart is, dan wel toeneemt, maar ook dat familieleden van vergunninghouders die in het kader van nareis naar Nederland zouden komen nu kunnen inreizen. Ook hebben de evacuaties uit Afghanistan en daarop volgende asielaanvragen, veelal ingediend in september, eraan bijgedragen dat 2.000 opvangplekken moesten worden georganiseerd in een kort tijdsbestek. Verder verblijven ruim 11.000 vergunninghouders in de opvang, waarvan meer dan de helft langer dan de afgesproken veertien weken na vergunningverlening, vanwege achterblijvende uitstroom naar de gemeente. Ten slotte is (gedwongen) vertrek door geldende COVID-maatregelen in derde landen nu ook lastiger te realiseren. Er is nu dus niet alleen sprake van een verhoogde asielinstroom maar ook van een beperkte uitstroom uit de COA-opvang.
De inzet van gemeenten, provincies en Rijk op het uitbreiden van de opvangcapaciteit en het huisvesten van vergunninghouders heeft voor de korte termijn op dit moment voldoende tijdelijk inzetbare plekken opgeleverd om iedereen die daar recht op heeft een opvangplek te bieden. Om iedereen daarin te kunnen blijven voorzien wordt de zoektocht naar extra opvangplekken richting het einde van het jaar voortgezet. Daarnaast worden gemeenten ondersteund om vergunninghouders sneller in de gemeente te kunnen huisvesten.
Ziet u in dat het voortzetten van de huidige asielinstroom de situatie iedere dag onbeheersbaarder maakt? Zo nee, hoe kunt u dat ontkennen gelet op het bovenstaande?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is concreet het verschil tussen een noodsituatie, waarover u spreekt in het Algemeen Dagblad van 2 oktober, en een crisissituatie?
In het Algemeen Dagblad van 2 oktober jl. heb ik aangegeven dat we ons momenteel in een noodsituatie bevinden, nu het COA is overgegaan tot het organiseren van zogeheten noodopvang omdat de reguliere opvangcapaciteit onvoldoende toereikend is. Het gaat daarbij om opvang in bijvoorbeeld evenementenhallen, zoals nu op verschillende locaties in Nederland is georganiseerd. In hetzelfde artikel heb ik eveneens aangegeven dat mijn schrikbeeld het in moeten zetten van crisisnoodopvang betreft. Crisisnoodopvang moet worden ingezet nadat ook het organiseren van noodopvanglocaties niet langer toereikend is om diegene met het recht daarop een opvangplek aan te kunnen bieden. Het gaat dan, zoals in 2015 en 2016, om het organiseren van kortstondige opvang (van 72 uur) in bijvoorbeeld lokale sporthallen onder coördinatie van de Veiligheidsregio’s. Zoals in mijn antwoord op vragen 2 en 3 beschreven, zetten alle overheden zich momenteel in om de crisisnoodopvang te voorkomen.
Wat is uw inschatting van de totale instroom die Nederland in 2021 te verwerken zal krijgen?
Op basis van gemaakte prognoses is de verwachting dat de totale asielinstroom2 in Nederland voor het jaar 2021 tussen de 29.350 en 37.350 ligt. Hierbij is een brede bandbreedte gehanteerd, passend bij de hoge mate van onzekerheid rondom de ontwikkelingen rondom o.a. de COVID-19 pandemie en de situatie in Afghanistan.
Deelt u de mening dat nieuwe Asielzoekerscentra (AZC’s) en noodopvanglocaties symptoombestrijding zijn, aangezien niet het beschikbare aantal bedden, maar het absorptievermogen van de Nederlandse samenleving de kern van dit vraagstuk is? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op de vragen 2 en 3 heb ik de redenen genoemd die ten grondslag liggen aan het huidig tekort aan opvangplekken.
Door middel van een integrale benadering van het migratievraagstuk streeft het kabinet na dat migratiebewegingen aansluiten op de draagkracht en behoefte van de Nederlandse samenleving. Ik acht het van belang om nader te onderzoeken hoe, indachtig dit streven, het migratiebeleid kan worden vormgegeven. Uitgangspunt van het Nederlandse migratiebeleid is en blijft dat Nederland veiligheid en bescherming biedt aan mensen die vluchten voor oorlog, vervolging en geweld.
Ik heb de ACVZ gevraagd om breed in kaart te brengen welke mogelijkheden bestaan voor het gebruik van beleidsmatige richtgetallen bij sturing van verschillende vormen van migratie, die zowel aan efficiëntie als draagvlak kunnen bijdragen. Hierbij zal ik in het bijzonder aandacht vragen voor het incorporatievermogen van de samenleving. Ik verwijs naar de brief «Adviesvraag ACVZ beleidsmatige richtgetallen» aan uw Kamer van 8 november jl.3
Deelt u de mening dat de grens van wat Nederland qua asiel aankan bereikt is? Zo nee, waar ligt voor u concreet de grens?
Het kabinet respecteert de internationale verdragen en afspraken waaraan Nederland zich heeft verbonden. Mensen die vluchten voor oorlog, vervolging en geweld hebben recht op bescherming. Dat betekent dat personen die in Nederland om asielbescherming verzoeken in dat licht worden opgevangen en de asielaanvragen in behandeling worden genomen. Een absolute bovengrens op het aantal asielzoekers dat in Nederland kan worden opgevangen past niet bij dit uitgangspunt. Het zou op meerdere vlakken indruisen tegen internationale en Europese wet- en regelgeving. Daarnaast stuit een dergelijke bovengrens op grote praktische bezwaren.
Hoe staat het in dat kader met de voortgang van de aangenomen motie-Stoffer/Eerdmans (Kamerstuk 32 824, nr. 330) over een onderzoek naar het instellen van een migratiequotum met asiel als prioriteit?
De mogelijkheid, de verschillende varianten en voor- en nadelen van een migratiequotum heb ik betrokken in mijn verzoek aan de ACVZ. Ik verwijs naar vorengenoemde brief van 8 november jl. aan uw Kamer.
Op welke termijn kunnen aanvullende maatregelen worden verwacht om de druk op te voeren op tegenwerkende veilige herkomstlanden, waaronder Marokko, naar aanleiding van de aangenomen motie-Eerdmans (Kamerstuk 35 925, nr. 44)?
Bij brief van 16 november jl. is uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van motie Eerdmans.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met uw opmerking in het AD van 2 oktober jl. dat u gemeenten gaat verplichten asielzoekers op te nemen «wanneer er morgen ineens 10.000 mensen de grens overkomen»? Betekent dit dat het kabinet zelfs zal doorgaan met het toelaten van asielzoekers wanneer de instroom nog veel grotere proporties aanneemt?
Met deze opmerking in het AD van 2 oktober jl. wilde ik uitleggen dat in de situatie waarin zich plotseling in één keer 10.000 mensen met een recht op opvang melden bij het COA, er onvoldoende opvangcapaciteit bestaat om die opvang te bieden. In dat geval zal ik binnen de bestaande structuren een acute oproep doen aan gemeenten om die capaciteit te leveren. Overigens hebben de inspanningen van de achterliggende weken laten zien dat veel gemeenten in zo’n situatie veelal bereid zijn opvangplekken te realiseren. Voor het tweede gedeelte van de vraag verwijs ik naar het vorengenoemde antwoord op de vragen 7 en 18.
Klopt het dat het aantal van 100.000 Afghaanse asielzoekers en nareizigers als gevolg van de 23.000 mails met betrekking tot de motie-Belhaj (Kamerstuk 27 925, nr. 788) een hypothetisch aantal is, zoals u aangaf in de schriftelijke verklaring in reactie op de ophef over het interview in het Algemeen Dagblad?
In zowel het commissiedebat van 6 oktober jl. in het kader de JBZ-raad als tijdens het commissiedebat van 13 oktober jl. over Afghanistan heb ik uitgebreid stilgestaan bij mijn uitspraken in het Algemeen Dagblad van 2 oktober jl. Ik betreur het dat ik mij op een vraag van de journalist heb laten verleiden tot het geven van een alsdan-antwoord. Ik heb aangegeven dat ik dat niet had moeten doen, evenmin had ik de term braindrain in deze context moeten gebruiken.
Indien het totale aantal hypothetisch is, houdt dat in dat u uitsluit dat het aantal Afghaanse asielzoekers en nareizigers rond de 100.000 gaat uitkomen en dat de vervijfvoudiging,waar u naar eigen zeggen altijd van uitgaat bij dergelijke inschattingen, compleet uit de lucht gegrepen is?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe is het in dat geval mogelijk dat u nog altijd geen idee heeft van de werkelijke omvang van het aantal Afghanen dat zich naar aanleiding van de motie-Belhaj bij uw ministerie gemeld heeft?
In de brief van het kabinet van 11 oktober jl. is aangegeven dat ongeveer 35.000 e-mails op kabul@minbuza.nl zijn ontvangen die na eerste lezing betrekking bleken te hebben op de motie-Belhaj c.s. Teruggebracht naar unieke e-mailadressen gaat het om circa 20.000 adressen. Veel e-mails hebben betrekking op meerdere personen, vaak gaat het om gezinnen. De informatie in de e-mails is in veel gevallen dermate onvolledig dat het onmogelijk is het hulpverzoek op zijn merites te beoordelen of zelfs maar de identiteit van de afzender vast te stellen.
Voor de afwikkeling van de motie-Belhaj cs. verwijs ik u kortheidshalve verder naar de genoemde brief van 11 oktober jl. en de brief inzake Afghanistan die ik uw Kamer op 16 november jl. heb verstuurd.
Hoeveel gezinsleden liet de gemiddelde Afghaanse asielzoeker de afgelopen tien jaar overkomen?
De vraag ziet op het aantal gezinsleden dat per Afghaanse of Syrische ingewilligde asielzoeker is overgekomen. Dat kan betekenen in het kader van zowel nareis als in de reguliere procedure voor gezinshereniging en gezinsvorming. Voor een nareisaanvraag geldt dat deze door de vreemdeling moet worden ingediend binnen drie maanden na verlening van diens verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daarna komt het recht op nareis te vervallen. Wel kan de asielstatushouder later nog een reguliere procedure voor gezinshereniging of gezinsvorming starten. Dit kan ook na enige jaren nog plaatsvinden nadat een vreemdeling een status voor (on)bepaalde tijd heeft gekregen of de Nederlandse nationaliteit. Vanwege de complexiteit kunnen hierover geen betrouwbare cijfers worden geleverd.
Wel kan een jaargemiddelde geleverd worden voor het aantal ingediende nareisaanvragen per asielstatushouder met de Afghaanse nationaliteit.4 5
0,7
1,0
1,1
1,3
0,8
0,7
0,6
2,3
1,9
0,7
0,1
Gemiddeld aantal ingediende nareisaanvragen per asielstatushouder met de Syrische nationaliteit.
1,5
0,3
0,8
1,0
1,4
1,4
1,1
1,6
1,6
1,4
2,3
Hoeveel gezinsleden liet de gemiddelde Syrische asielzoeker de afgelopen tien jaar overkomen?
Zie antwoord vraag 14.
Indien het aantal van 100.000 niet volledig hypothetisch is, erkent u daarmee dan dat het aantal Afghaanse asielzoekers en nareizigers rond de 100.000 kan uitkomen?
Zie antwoord vraag 11.
Waarom vindt u dat u het hypothetische aantal van 100.000 niet had moeten noemen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u voornemens om, ongeacht het aantal, alle Afghaanse asielzoekers die asiel aanvragen in Nederland daadwerkelijk in Nederland op te vangen?
Zie antwoord vraag 7.
Betreurt u uw uitspraken over het aantal van 100.000 Afghaanse asielzoekers en de «braindrain» uitsluitend vanwege de context waarbinnen deze gedaan zijn? Of meende u de uitspraken ook inhoudelijk niet?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid per direct, in navolging van onder andere de Oostenrijkse bondskanselier Kurz, af te kondigen dat Nederland vanaf nu geen Afghaanse asielzoekers meer opvangt en dat opvang in de regio dient plaats te vinden?
Het heeft de voorkeur van het kabinet om vluchtelingen bescherming te bieden in de regio van het thuis dat men noodgedwongen moet ontvluchten. Tegelijk respecteert het kabinet de internationale verdragen en afspraken waaraan Nederland zich heeft verbonden. Personen die in Nederland een asielvergunning aanvragen worden in Nederland opgevangen in afwachting van een beslissing op de asielaanvraag.
In de brieven van 11 oktober jl. en 16 november jl. inzake Afghanistan is uitgebreid ingegaan op de verdere uitvoering van de motie Belhaj c.s. Kortheidshalve verwijs ik u voor verdere informatie hiernaar.
Zo nee, waarom blijft u vasthouden aan een koers die, gelet op de ruim 23.000 mails met asielverzoeken die betrekking hebben op de motie-Belhaj, onvermijdelijk gaat leiden tot een ongecontroleerde stroom van Afghaanse asielzoekers naar Nederland waarvoor u nota bene zelf waarschuwde?
Zie antwoord vraag 20.
Vindt u de motie-Belhaj uitvoerbaar? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 20.
Bent u, gelet op het onhoudbare karakter van de instroomcijfers voor de Nederlandse samenleving, bereid gebruik te maken van de mogelijkheden die onder andere de artikelen 25 t/m 35 van het Schengenverdrag u bieden om de grens te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Zoals u bekend is, vindt het kabinet dat het categorisch sluiten van de
Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke
oplossing is voor het complexe migratievraagstuk. Het vrije verkeer van personen is een groot goed in Europa en de inzet is dat te behouden. Het kabinet is voorstander van een versterkt Schengen. De Nederlandse inzet is gericht op de versterking van de buitengrenzen en een effectiever Europees asiel en migratie managementsysteem en de screening- en grensprocedure. Het kabinet kiest ervoor met een groot pakket aan realistische maatregelen, risico’s zo veel mogelijk te beperken en de veiligheid te bevorderen, waarbij tevens bescherming wordt geboden aan die asielzoekers die bescherming behoeven.
Gaat u verder maatregelen treffen de asielstroom naar Nederland in te dammen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Alhoewel ik de term indammen in dit kader niet passend vind, kan ik wel aangeven dat het beheersen van de migratiestromen een belangrijk onderdeel is van de migratieagenda van dit kabinet. Deze kan uw Kamer terugvinden in de integrale migratieagenda (en de verschillende voortgangsrapportages daarbij) waarin de beleidsvoornemens op migratieterrein aan elkaar verbonden zijn in een agenda met zes pijlers. Die pijlers zijn onder meer het voorkomen van irreguliere migratie, versterking van opvang in de regio, het tegengaan van illegaliteit en meer terugkeer. Tegelijkertijd kunnen vreemdelingen die naar Nederland vluchten voor oorlog, vervolging en geweld en hier een aanvraag indienen in aanmerking komen voor bescherming in Nederland. Daarbij is het goed te benoemen dat de nationale asielprocedure zo is ingericht dat kansarme asielaanvragen versneld worden behandeld en de betreffende personen in sobere opvang verblijven gedurende hun procedure.
Wilt u iedere vraag afzonderlijk beantwoorden?
Daar is zoveel mogelijk rekening mee gehouden. Vanwege de leesbaarheid en gelet op de samenhang is er voor gekozen de beantwoording op meerdere vragen samen te pakken.
De warmtesystemen in de gebouwde omgeving. |
|
Jaco Geurts (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het dat voor de berekening van het energielabel van woningen een forfaitaire waarde voor de duurzaamheid van een warmtenet gebruikt, waarmee de aanname wordt gemaakt dat 90 procent fossiele energie wordt gebruikt voor de warmtelevering, ook als het gebruikte warmtenet veel duurzamer is? Bent u bekend met het grote verschil dat deze methode oplevert tussen het huidige energielabel en de werkelijkheid, name bij bestaande bouw?
Het klopt dat in het label voor woningen een forfaitaire waarde voor het rendement van het warmtenet wordt gehanteerd. Het energielabel geeft inzicht in de energetische staat van de woning, waarbij verbetermogelijkheden voor de woningeigenaar worden beschreven om de woning te verduurzamen. Het rendement van het warmtenet betreft niet de energetische staat van de woning zelf en ten aanzien van de verduurzaming en verbetering van het warmtenet heeft een woningeigenaar weinig tot geen invloed. Deze werkwijze is gebruikelijk ook voor het gas- en elektriciteitsnet wordt een forfaitaire waarde voor het rendement gehanteerd.
Welke mogelijkheden ziet u om te komen tot een meer zuivere reflectie van de duurzaamheid van woningen in het energielabel, bijvoorbeeld door het woningwaardestelsel te koppelen aan de energievraag van een woning? Welke voor- en nadelen kleven aan een dergelijke aanpak? Wat is uw visie op deze koppeling?
In het woningwaarderingsstelsel worden reeds punten toebedeeld op basis van het energielabel. Daarmee is de energievraag van een woning gekoppeld aan het woningwaarderingsstelsel. Op het energielabel staat het primaire fossiele energiegebruik in kWh/m2 per jaar berekend volgens de nieuwe bepalingsmethode, de NTA 8800. Dit heeft betrekking op alle gebouwgebonden energie die de woning gebruikt, naast zelf opgewekte duurzame energie.
Het energielabel geeft zodoende inzicht in de energetische staat van een woning, denk aan gebouwgebonden installaties en isolatie. Het label gaat uit van een gemiddeld gebruiksprofiel per woning en is daarmee onafhankelijk van het werkelijk gebruiksprofiel en de energierekening van bewoners, dat wordt beïnvloed door individueel stookgedrag of het gebruik van huishoudelijke apparaten. Het label geeft toekomstige huurders en kopers daarmee een beeld van de energieprestatie van de woning dat ook vergeleken kan worden met labels van andere woningen.
Overigens wordt de NTA 8800 blijvend verbeterd en worden inzichten in werkelijk gebruik benut, opdat het energielabel zo goed mogelijk het gebouwgebonden werkelijk energiegebruik benaderd, onafhankelijk van het gebruiksprofiel van bewoners.
Klopt het dat bij stadsverwarming de aanvoertemperatuur minimaal 65 à 70 °C moet zijn? Is het tevens juist dat de verhouding tussen het jaarlijkse energieverbruik van ruimteverwarming en warmtapwater ongeveer 75/25 procent is, waardoor voor 25 procent van het jaarlijkse energieverbruik het hele jaar een hogere temperatuur van het stadsverwarmingswater nodig is? In hoeverre is het vasthouden aan deze eis wat u betreft efficiënt te noemen qua energieverbruik? Welke mogelijkheden zijn er om de eisen voor warmtapwatertemperaturen (tijdelijk) te verlagen? Wat zijn daarvan de voor- en nadelen?
De aanvoertemperatuur van een stadsverwarmingsnet mag ook lager zijn. Maar dan zal er in de woning een voorziening aanwezig moeten zijn om de temperatuur van het tapwater te verhogen naar 65 graden in verband met de bestrijding van de legionellabacterie. In de praktijk worden dergelijke systemen ook al toegepast (warmtepompboosters). Vanuit energetisch oogpunt kan het verstandig zijn om een stadsverwarmingssysteem op een lage(re) temperatuur te exploiteren, en dan in de woning voor het tapwater de temperatuur te verhogen met een booster.
Klopt het dat het voorstel voor de nieuwe wet collectieve warmtesystemen het risico in zich draagt dat bij het bepalen van de warmtekavels door lokale overheden er gekozen wordt voor kleinere kavels waardoor het lastiger wordt om te optimaliseren in en tussen warmtesystemen en ook innovatie wellicht achterwege blijft?
Gemeenten hebben bij uitstek kennis van de specifieke kenmerken van de lokale situatie. In het ontwerp van de Wet collectieve warmtevoorziening (Wcw) is daarom de bevoegdheid voorzien voor gemeenten om een warmtekavel vast te stellen. Dit betreft een gebied waar in een later stadium een warmtebedrijf voor wordt aangewezen dat verantwoordelijk is voor de aanleg en exploitatie van het collectieve warmtesysteem in zijn kavel, indien de gemeente in een omgevingsplan heeft besloten dat een bepaald deel van dit warmtekavel overgaat op collectieve warmte.
In de concept wet zijn voorschriften opgenomen opdat de gemeente de omvang van een kavel zodanig vaststelt dat
Ook is bepaald dat een gemeente bij de vaststelling van een warmtekavel indien relevant rekening moet houden met de voornemens en (potentieel) beschikbare warmtebronnen in een andere gemeente. Deze criteria dragen er aan bij dat bij de vaststelling van een warmtekavel rekening gehouden wordt met onder meer het belang van optimalisatie en innovatie. Daarbij merk ik op dat er vanuit mag worden gegaan dat gemeenten bij het invullen van hun bevoegdheden de belangen van inwoners een belangrijke rol zullen laten spelen. Aangezien optimalisatie en innovatie in de meeste gevallen in het belang van haar inwoners zijn, zullen gemeenten die aspecten naar verwachting ook zeker meenemen.
Ten slotte merk ik op dat het niet zo is dat kleine collectieve warmtesystemen per definitie ongunstig zijn in het kader van optimalisatie en innovatie.
Deelt u de constatering dat het (onbedoelde) effect daarvan een hogere rekening voor de eindafnemer zal zijn dan haalbaar zou zijn bij een inzet op grotere warmtesystemen?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is er voldoende kennis aanwezig bij lokale overheden om warmtekavels vast te stellen, zodanig dat de markt hier serieus op zal reageren?
Allereerst wordt verwacht dat gemeenten al beschikken over relevante kennis voor het vaststellen van warmtekavels, bijvoorbeeld de kennis die zij hebben opgedaan bij het opstellen van de Transitievisie Warmte (TVW). Ten behoeve van het opstellen van de TVW dienen gemeenten immers verschillende onderzoeken uit te voeren, zoals het maken van een startanalyse. Gemeenten verkrijgen hierdoor een eerste beeld over het alternatief voor aardgas in hun wijken, wat de mogelijke warmtebronnen zijn en wat gelet daarop een logische omvang van een warmtekavel is. Daarnaast verkrijgen gemeenten via de in het antwoord op vraag 4 en 5 genoemde criteria een kader waaraan zij moeten toetsen bij het vaststellen van een warmtekavel. Ook deze criteria bieden steun, aangezien gemeenten zo weten wat relevante aspecten zijn om te betrekken bij het vaststellen van een warmtekavel.
Ik ben me er echter van bewust dat ondanks het voorgaande niet alle gemeenten op dit moment evenveel kennis zullen hebben van collectieve warmte en het besluitvormingsproces daarbij. Om lokale overheden te ondersteunen tijdens het proces van het vaststellen van een warmtekavel kan het Expertise Centrum Warmte (ECW) worden ingeschakeld om ondersteuning te bieden aan de lokale overheden. Tevens merk ik op dat er op dit moment met VNG en IPO gesprekken lopen over de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel.
Ook wordt er aan de sectortafel gebouwde omgeving van het Klimaatakkoord nagedacht over welke aanvullende ondersteuning gemeenten nodig hebben voor de uitvoering van de transitievisies warmte.
Welke mogelijkheden ziet u om beter te sturen op verschillende belangen (zoals korte termijn doelen bij de gemeente versus langjarige exploitatie die leidt tot voordelen voor de eindafnemer) tijdens de concurrerende aanbiedingen op warmtekavels?
Zoals uit de voorgaande antwoorden blijkt, herken ik mij niet in de belangentegenstelling die in deze vraag wordt gesuggereerd.
Het loten door SNN voor het verlenen van subsidie. |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u er van op de hoogte dat Samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN) via een loting de volgorde gaat bepalen voor het verlenen van de subsidie voor verbetering/verduurzaming van woningen in het aardbevingsgebied? Wat is daarop uw reactie?
Ja, hier ben ik van op de hoogte. In mijn brief van 27 september jl. over deze subsidieregeling (kenmerk 2021-0000493418) heb ik aangegeven dat bij het vormgeven van de subsidie ervoor gekozen is om de subsidie op volgorde van binnenkomst van de aanvragen te verdelen. De regeling is gebaseerd op het Kaderbesluit BZK-subsidies waarin gesteld is dat loting de wijze is waarop de onderlinge rangschikking van aanvragen wordt vastgesteld, mocht het subsidieplafond op de laatste dag worden overschreden. Het is een gebruikelijke methode voor subsidies dat onder de aanvragers die op de laatste dag een aanvraag hebben gedaan, wordt geloot om de volgorde van binnenkomst vast te stellen. Het moment van overschrijden van het subsidieplafond is van tevoren niet exact vast te stellen. In geval van overschrijding, wordt de regeling pas aan het eind van de dag gesloten. Tot dat moment kunnen aanvragers in het online portaal een aanvraag indienen en komen aanvragen per post binnen. Een loting onder deze aanvragers is een manier om aanvragers die geen computer hebben en per post een aanvraag hebben gedaan een eerlijke kans te geven.
Desondanks begrijp ik goed dat een mogelijke loting voor aanvragers tot onzekerheid leidt. Hoewel dit een gebruikelijke systematiek is, vraagt de situatie in Groningen extra aandacht en maatwerk. Bewoners hebben veelal met bureaucratie en lange periode van onzekerheid te maken gekregen.
Daarom zal ik ervoor zorgdragen dat er voor degenen die een volledige aanvraag hebben gedaan op de dag van overschrijding van het subsidieplafond dit jaar al voldoende budget beschikbaar komt (het totale subsidieplafond voor de regeling is en blijft € 300 mln.). Hierdoor hoeft er geen loting plaats te vinden en zullen de aanvragers van dit jaar, als zij aan de voorwaarden voldoen, het subsidiebedrag kunnen ontvangen. De aanvragers zullen uiterlijk 18 november 2021 een besluit op hun aanvraag krijgen.
Deelt u de mening dat dit volstrekt onacceptabel is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe staat dit in verhouding tot het doel van deze subsidie, namelijk: «Sommige Groningers wachten al lang op uitsluitsel. Met dit pakket komen we hen tegemoet, geven we ze echte keuzes en de mogelijkheid om hun huis duurzamer te maken. Tegelijkertijd investeren we in de toekomst van het gebied.»1
Deze uitspraak van de Minister van EZK is opgenomen in een nieuwsbericht over de presentatie van de bestuurlijke afspraken die door Rijk en Regio zijn gemaakt op 6 november 2020. Daarvan is de subsidieregeling onderdeel, maar geeft daarmee niet het doel van deze subsidie aan. Zoals ook in dit nieuwsbericht toegelicht is het totaal uitgetrokken bedrag van ruim 1,5 miljard euro bedoeld om huiseigenaren te compenseren, om mensen keuzes te geven en om ongewenste verschillen in straten en wijken te beëindigen, alsmede een algemene subsidie voor woningverbetering.
Zoals ik in de beantwoording van eerdere vragen over deze subsidieregeling (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3960) aan uw Kamer heb laten weten, is afgesproken dat het Rijk € 300 mln. beschikbaar stelt voor particuliere eigenaren wiens gebouw niet in het versterkingsprogramma is opgenomen maar die wel in het aardbevingsgebied wonen. Dit met als doel om een kwaliteitsimpuls te geven aan de woningvoorraad in het aardbevingsgebied en hiermee impuls te geven aan het toekomstperspectief van inwoners, sectoren en de algehele economische structuur van de Regio.
Hoe staat dit in verhouding tot de uitspraak: «Met dit pakket aan maatregelen geven we bewoners meer regie en kunnen we ongewenste verschillen oplossen, zoals eerder al afgesproken voor Opwierde in de gemeente Appingedam en de Zandplatenbuurt Zuid in Delfzijl.»?
Deze uitspraak heeft geen verband met de algemene subsidie voor verduurzaming en woningverbetering. De uitspraak heeft betrekking op de maatwerkafspraken die gemaakt zijn voor de eigenaren in Blok B.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat iedereen die de subsidie heeft aangevraagd, deze gewoon zal ontvangen? Op welke termijn gaat dit gebeuren?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 2 zal ik er voor zorgen dat voor degenen die een volledige aanvraag hebben gedaan op de dag van overschrijding van het subsidieplafond dit jaar hun aanvraag in behandeling wordt genomen.
Deelt u de mening dat iedereen die er recht op heeft, deze subsidie moet kunnen krijgen?
Zoals opgenomen is in eerdergenoemde correspondentie met uw Kamer is de subsidieregeling niet iets waar alle eigenaren «recht op hebben» zoals bij het vergoeden van schade door waardedaling of fysieke schade het geval is. De subsidie heeft als doel om een kwaliteitsimpuls te geven aan de woningvoorraad in het aardbevingsgebied en hiermee impuls te geven aan het toekomstperspectief van inwoners, sectoren en de algehele economische structuur van de Regio. De subsidie stimuleert eigenaren om verbeteringen aan hun gebouw te plegen om het wooncomfort te verhogen. De subsidie is dan ook niet vrijblijvend, de eigenaar moet een prijsopgave indienen bij de aanvraag en vervolgens deze investeringen plegen.
Aangezien alleen een eerste ronde met € 75 mln. heeft plaatsgevonden, kan er nog geen inschatting gemaakt worden over de uitputting van het totale budget van € 300 mln. Gegeven het grote aantal aanvragen bij de eerste tranche, heb ik uw Kamer in mijn brief van 27 september jl. (kenmerk 2021-0000493418) laten weten dat in het belang om aan bewoners snel duidelijkheid te bieden, het budget van de tranches 2022 en 2023 zal worden samengevoegd. Conform de aangenomen motie van de Leden Nijboer en De Vries zal ik in 2022 tijdig de benutting van het budget in kaart brengen.
De beantwoording op de schriftelijke vragen over het bericht dat het metropakket MRA een serieuze optie is voor financiering uit Nationaal Groeifonds |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen over het bericht dat het metropakket MRA een serieuze optie is voor financiering uit Nationaal Groeifonds?1
Ja.
Klopt het dat de te ontwikkelen woningbouw in Haven-Stad lijkt op de ontwikkelde woningbouw op Zeeburg en IJburg?
Nee, dat klopt niet. In het algemeen zijn projecten niet volledig vergelijkbaar. De beoogde woningbouw in Haven-Stad is stedelijker dan woningbouw op Zeeburg en IJburg en meer gemengd met bedrijvigheid. Het plan voor Haven-Stad vergt andere oplossingen op het gebied van onder meer gebruik van openbare ruimte en van mobiliteit. Tot slot, wellicht ten overvloede: Haven-Stad betreft een bestaand bedrijventerrein dat wordt gewijzigd naar woningbouw en gemengd gebied. Zeeburg en IJburg zijn gebieden waar nog geen bebouwing aanwezig was (uitleggebieden). Daardoor is de ontwikkeling van Haven-Stad en Zeeburg en IJburg heel verschillend.
Kunt u het gemiddelde verschil in grondopbrengt geven binnen het Amsterdamse woonbeleid tussen een sociale huurwoning en een koopwoning van eenzelfde gemiddelde oppervlakte van de verschillende grote woningbouwprojecten op Zeeburg en IJburg?
Voor sociale huurwoningen die worden gerealiseerd door een Toegelaten Instelling geldt een minimale vaste grondprijs, dus onafhankelijk van de woninggrootte, de locatie of het woningtype. Afhankelijk van de doelgroep is dit een prijs per m2 of een vaste prijs per woning. Voor particuliere sociale huur en voor vrije sector koopwoningen is de grondprijs wel afhankelijk van de locatie, de woninggrootte en het type woning. De marktwaarde en stichtingskosten worden jaarlijks opnieuw bepaald en zijn dus afhankelijk van de marktontwikkelingen. Dit maakt het bepalen van een gemiddeld verschil ondoenlijk. De grondprijsbepaling voor respectievelijk nieuwe uitgiftes en bestaande erfpachtrechten is vastgelegd in beleid.2, 3
Uitgaande van de grondopbrengt op Zeeburg en IJburg, hoeveel meer grondopbrengsten zouden er zijn voor het Amsterdamse deel van de 73.000 geplande te realiseren woningen in Haven-Stad als het percentage sociale woningbouw 10% lager zou zijn, en het percentage koop 10% hoger zou zijn?
Om de reden die in het antwoord op vraag 3 werd gegeven, is deze berekening niet te maken. Wel mag worden aangenomen dat een groter aandeel koop tot significant hogere opbrengsten leidt.
De genoemde locaties maken onderdeel van uit de veertien grootschalige woningbouwgebieden zoals die benoemd zijn in de NOVI. Op het moment wordt een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd om te bezien wat minder betaalbare woningen en sobere infrastructuurvarianten betekenen voor de benodigde middelen en het te realiseren aantal woningen in de veertien gebieden. De opties 20% minder betaalbare woningen en 20% minder sociale huur worden onderzocht. Zodra dit onderzoek gereed is, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Klopt het dat de uit te graven havenbekken in de Houtrakpolder lijkt op de uitgegraven havenbekken voor de Afrikahaven, Zanzibarhaven en Mauritshaven?
Voor het havenbekken in de Houtrakpolder bestaan nog geen uitgewerkte plannen.
In de NOVI-gebiedsaanpak Noordzeekanaalgebied wordt met de regionale stakeholders onderzocht in hoeverre de ruimtelijke claims die uitgaan van o.a. de energietransitie, waterberging en het verbeteren van de leefomgeving in het gebied geaccommodeerd kunnen worden. Uit die analyse moet blijken of de strategische reservering Houtrakpolder moet worden ingezet. Uw vraag kan daarom nog niet beantwoord worden.
Hoeveel heeft het uitgraven van de extra havenbekken en de bijbehorende infrastructuur en voorzieningen voor de Afrikahaven, Zanzibarhaven en Mauritshaven gekost?
Het Havenbedrijf Amsterdam N.V. is een bedrijf. Daarom is informatie over de kosten van individuele werken niet openbaar en kan het gevraagde bedrag niet worden verstrekt.
Verzakte huizen aan het Stieltjeskanaal |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht over mensen in kapotte huizen langs het Stieltjeskanaal, die niet weten waar ze terecht kunnen met hun schade?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik heb het artikel gelezen. Deze mensen bevinden zich in een vervelende situatie, waarbij het belangrijk is dat helder is wat hun handelingsperspectief is.
Waar kunnen gedupeerden als de mensen uit het bericht naar toe, als de Nederlandse Aardolie Maatschappij en de gemeente ze niet helpen?
Om te bepalen wie aansprakelijk is voor funderingsschade is het noodzakelijk de oorzaak van de ontstane schade te kennen. De eigenaar-bewoner is verantwoordelijk voor het onderhoud aan zijn woning en daarmee ook de fundering. De eigenaar-bewoner staat zelf aan de lat als het bijvoorbeeld veroudering of slechte aanleg van de fundering betreft. Is de schade veroorzaakt door ingrijpen van anderen, bijvoorbeeld door mijnbouw, aanleg van infrastructuur in de omgeving of anderszins dan moeten mensen met schade zich wenden tot degene die de schade heeft veroorzaakt en hiervoor aansprakelijk kan worden gehouden. Indien men verwacht dat deze schade het gevolg is van mijnbouw (zoutwinning of de olie- of gaswinning uit de kleine velden) dan kan men zich melden bij de Commissie Mijnbouwschade2. De Commissie zal deze schade onderzoeken en eventueel een schadebedrag toekennen. Is de aanleg van infrastructuur de oorzaak, dan kunnen mensen zich wenden tot het betreffende overheidsorgaan dat verantwoordelijk is voor de aanleg.
Over funderingsproblematiek als gevolg van bodemdaling in veenweidegebieden heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties u eerder geïnformeerd3. De gemeente of de provincie kan een adviserende en ook ondersteunende rol spelen. Een voorbeeld hiervan is het loket dat momenteel door de gemeente Emmen wordt ingericht. Het loket registreert meldingen van inwoners met schade door bodemdaling, adviseert en is bezig om verder te onderzoeken wat er vanuit de gemeente kan worden gedaan.
Voor eigenaar-bewoners die zelf verantwoordelijk zijn voor het funderingsherstel maar onvoldoende financiële middelen hebben is het Fonds Duurzaam Funderingsherstel4 ingericht door het Rijk. Dit fonds biedt een vangnet voor mensen die om uiteenlopende redenen geen lening voor funderingsherstel kunnen krijgen bij een bank. Eigenaren kunnen tot op heden gebruik maken van deze faciliteit als hun gemeente een samenwerkingsovereenkomst heeft afgesloten met het fonds.
Het door het Kenniscentrum Aanpak Funderingsproblematiek (KCAF)5 ingestelde landelijke funderingsloket biedt ook ondersteuning en advies voor woningeigenaren die te maken krijgen met funderingsproblematiek en de aanpak daarvan.
Hoeveel mensen uit dit gebied hebben schade gemeld bij het Instituut Mijnbouwschade? Hoe zijn deze meldingen afgehandeld?
Ik heb dit nagevraagd bij het IMG. Het IMG heeft uit dit gebied in totaal tien meldingen ontvangen (status 4 november 2021). Acht meldingen zijn afgewezen omdat het geen mijnbouwschade betrof. Twee schademeldingen zijn nog in behandeling.
Hoe kunnen omwonenden van deze olie- en gaswinningslocaties bewijzen dat de schade door mijnbouwactiviteiten komt? Hoe kunnen ze bewijzen dat de schade ergens anders door komt?
Bewoners in buurtschap Stieltjeskanaal die vermoeden dat de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van de gas- of oliewinning uit een klein veld kunnen dit melden bij de Commissie Mijnbouwschade6. De commissie zal de schademelding onderzoeken en adviseren of de schade veroorzaakt is door bodembeweging als gevolg van olie-en gaswinning en de gedupeerde bewoner recht heeft op een vergoeding voor die schade. Indien het mijnbouwschade betreft dan stelt de commissie in dat advies ook het schadebedrag en een vergoeding vast. Het mijnbouwbedrijf betaalt deze vergoeding vervolgens aan de bewoner.
Om te bewijzen dat de schade ergens anders door komt is onderzoek nodig. Hierbij kunnen betrokken overheden mogelijk helpen, zoals in de buurgemeente Emmen het geval is.
Wat weet u van de buurgemeente Emmen die met getroffen inwoners en organisaties op zoek ging naar de oorzaak van bodemdaling? Is daar iets uit gekomen? Zo ja, wat?
In de naburige gemeente Emmen bevinden zich ook schademeldingen. De gemeente Emmen, de provincie Drenthe en het Waterschap Vechtstromen hebben een opdracht gegeven aan Fugro om een onderzoek7 te doen naar een selectie van deze schademeldingen. Uit het onderzoek is gebleken dat de schade aan de onderzochte woningen wordt veroorzaakt door bodemdaling en of verbouwingen en of bouwkundige gebreken.
De bodemdaling wordt op haar beurt veroorzaakt door een combinatie van veenoxidatie en zetting (samendrukken) van diepere lagen in de bodem. Daarbij spelen druk op de bodem (bijvoorbeeld door gewicht van bouwwerken), lage grondwaterstanden en langdurige droogte door klimaatverandering een belangrijke rol. De olie- of gaswinning aldaar heeft enkele millimeters bodemdaling veroorzaakt, maar dit kan volgens de onderzoekers niet geleid hebben tot schade.
De onderzoekers gaven ook aan, dat er bij woningen met bestaande spanning in de constructie, mede schade kan ontstaan of verergeren door trillingen als gevolg van het langsrijdende verkeer.
Krijgen de inwoners van Emmen, Zandpol, Erica en Nieuw-Amsterdam hun schade vergoed? Zo ja, op welke wijze en wie compenseert de schade?
Zoals aangegeven in antwoord 2 is een eventuele schadevergoeding per casus afhankelijk van de precieze oorzaak van de schade en of daarvoor een partij kan worden aangesproken. Mensen die het niet eens zijn met de conclusie van de aangesproken partij kunnen zich wenden tot de rechter.
Kunt u zich voorstellen dat, wanneer je huis in de stutten staat en je nergens terecht kunt, dit de gezondheid van mensen aantast?
Ja, dit is een onwenselijke situatie. Ik kan mij goed voorstellen dat dit in sommige gevallen een flink effect kan hebben.
De verantwoordelijkheid voor de aanpak van funderingsherstel ligt in beginsel bij de eigenaar van de woning of het gebouw. Gezien de problematiek is het in eerste instantie aan de lokale en regionale bestuurders om een oplossing te vinden. Mijn ministerie heeft contact gezocht met de betrokken partijen. De gemeente Emmen heeft goede stappen gezet met het organiseren van onderzoek en het inrichten van het loket. Ik heb begrepen dat de Provincie Drenthe, waterschap Vechtstromen en het waterschap Hunze en Aa’s ook zijn aangehaakt. Ik juich het initiatief van deze partijen om huiseigenaren te helpen bij het zoeken naar oplossingen voor de problematiek toe.
De betrokken ministeries zien ook dat deze problemen op meerdere plekken in het land voorkomen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een Rijksprogramma aanpak funderingsproblematiek uitgevoerd door de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO). Dit programma zet in op kennisontwikkeling en -deling en biedt ondersteuning aan gemeenten om te komen tot een lokale aanpak. Daarnaast is er het Kennis Centrum Aanpak Funderingsproblematiek, dat een funderingsloket heeft en voorlichting geeft aan eigenaar-bewoners. Ook is er het eerdergenoemde Fonds Duurzaam Funderingsherstel ingericht voor eigenaren die financieel niet in staat zijn tot herstel. Het fonds is toegankelijk voor inwoners van de bij dat fonds aangesloten gemeenten.
Wat gaat u doen om gedupeerden te helpen?
Zie antwoord vraag 7.
Het Rebel rapport inzake de business case van 14 grootschalige woningbouwgebieden. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport van Rebel inzake de business case van 14 grootschalige woningbouwgebieden?1
Ja.
Klopt het dat het rapport veronderstelt dat circa € 20 miljard aan investeringen in publieke maatregelen vooralsnog ongedekt is?
In het rapport is op basis van gebiedsspecifieke uitwerkingen en informatie een consolidatie gemaakt van de naar verwachting benodigde publieke investeringen in de veertien grootschalige woningbouwgebieden. De € 20 miljard betreft de gehele periode van ontwikkeling van deze gebieden, namelijk 2020–2040.
Klopt het dat het rapport veronderstelt dat 26% sociale huur wordt gevraagd voor de circa 436.000 geplande te realiseren woningen?
Het in het rapport opgenomen woningbouwprogramma betreft een optelling van de woningbouwprogramma’s in de afzonderlijke gebieden, zoals gemeenten die nu in de planontwikkeling hebben opgenomen. Het aantal sociale huurwoningen is dus niet als aanname gehanteerd, maar is de uitkomst van de feitelijk op dit moment voorgenomen woningbouwprogrammering in deze gebieden. Voor de veertien grootschalige woningbouwgebieden is 26% van het voorgenomen woningbouwprogramma sociale huur.
Wat zijn de gevraagde grondprijzen die het rapport veronderstelt voor een sociale huurwoning en een koopwoning per betreffende gemeente?
De gehanteerde grondprijzen voor sociale huurwoningen liggen gemiddeld over alle veertien grootschalige woningbouwgebieden rond € 14.750 (appartement) respectievelijk € 19.000 per woning (grondgebonden). Er is sprake van grote bandbreedtes tussen de veertien grootschalige woningbouwgebieden vanwege de diversiteit in regionale marktsituaties en prijsniveaus door het land heen.
Wat zijn de grondopbrengsten die het rapport veronderstelt voor een sociale huurwoning en een koopwoning en wat is het verschil hiertussen?
Het verschil in de gemiddelde grondprijs per woningsegment over alle veertien grootschalige woningbouwgebieden is beschikbaar. Onderstaande tabel geeft een beeld van de gemiddelde grondprijs per type en soort woning.
Appartement
Eengezinswoning
Sociale huur
€ 14.750
€ 19.000
Middeldure huur
€ 37.000
€ 50.000
Goedkope koop
€ 36.000
€ 56.500
Dure koop/dure huur
€ 70.000
€ 97.500
Hoeveel meer grondopbrengsten zouden er zijn voor de 436.000 geplande te realiseren woningen als het percentage sociale huur 10% lager zou zijn, en het percentage koop 10% hoger?
Op het moment wordt een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd om te bezien wat minder betaalbare woningen en sobere infrastructuurvarianten betekenen voor de benodigde middelen en het te realiseren aantal woningen. De opties 20% minder betaalbare woningen en 20% minder sociale huur worden onderzocht. Zodra dit onderzoek gereed is, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Hoeveel minder ongedekte investeringen in publieke maatregelen zouden er zijn voor de 436.000 geplande te realiseren woningen als het percentage sociale huur 10% lager zou zijn, en het percentage koop 10% hoger?
Zie antwoord vraag 6.
Welke percentages voor de circa 436.000 geplande te realiseren woningen veronderstelt het rapport dat wordt aangesloten op een gasnet (met het zich op groengas en/of waterstof), op een warmtenet en een warmtepomp?
In het rapport zijn warmtenetten bij het onderdeel duurzaamheid meegenomen. In de gebieden waar de maatregelen bekend waren zijn de kosten meegenomen. Voor andere gebieden is er een inschatting gemaakt. Woninggebonden maatregelen, zoals aansluitkosten en een warmtepomp, zijn niet meegenomen.
Wat zijn de bouwkosten dat het rapport veronderstelt tussen een aansluiting op een gasnet (met het zich op groengas en/ of waterstof), op een warmtenet en een warmtepomp en wat is het verschil hiertussen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel minder bouwkosten zouden er zijn voor de 436.000 geplande te realiseren woningen als alle woningen op een gasnet (met het zicht op groengas en/ of waterstof) of een warmtenet zouden worden aangesloten?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel minder ongedekte investeringen in publieke maatregelen zouden er zijn voor de 436.000 geplande te realiseren woningen als alle woningen op een gasnet (met het zicht op groengas en/ of waterstof) of een warmtenet zouden worden aangesloten?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat het grootschalig woningbouwgebied «Oude Lijn Zuidelijke Randstad» die in het rapport van Rebel is opgenomen 10 spoorzones betreft?
Het woningbouwgebied Oude Lijn, zoals opgenomen in het rapport van Rebel omvat de volgende 10 projectgebieden:
Dit gebieden aangegeven met een * zijn spoorzones.
Klopt het dat de andere 13 grootschalige woningbouwgebieden die in het rapport zijn opgenomen 8 spoorzones betreft?
Van de andere dertien grootschalige woningbouwgebieden zijn er vijf (deels) spoorzone gebieden:
Op basis waarvan heeft u die betreffende 18 spoorzones wel opgenomen in het rapport en andere spoorzones niet zoals bijvoorbeeld Alkmaar, Almelo, Amersfoort, Apeldoorn, Arnhem, Assen, Deventer, Heerenveen, Hengelo/Enschede, Gouda, Leeuwarden, Lelystad, Woerden?
Uitgangspunt voor de selectie van de veertien grootschalige woningbouwgebieden is geweest dat het gebieden moeten zijn die een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de woningbouwopgave in regio’s met grote druk op de woningmarkt, daarbij wel een zodanige complexe gebiedsontwikkeling kennen dat een actieve rol van het Rijk nodig is en die ook passen in de met de NOVI ingezette ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland.
Hoeveel woningen zouden er eventueel in die andere spoorzones kunnen worden gerealiseerd?
Ik heb geen gegevens over hoeveel woningen in deze andere spoorzones kunnen worden gebouwd. De keuze om woningen in spoorzones te bouwen is aan de desbetreffende gemeenten. Voor de spoorzones, die liggen in de gebieden waar verstedelijkingsstrategieën worden of zijn opgesteld, is dit onderdeel van de gezamenlijke analyse.
Hoe zouden de betreffende gemeenten van die andere spoorzones eventueel een aanvraag kunnen doen om te worden opgenomen als een «grootschalig woningbouwgebied»?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 14 heb toegelicht is de selectie van de veertien grootschalige woningbouwgebieden niet gebaseerd op het feit of het gebied al dan niet een spoorzone betreft.
Dit laat onverlet dat ik het benutten van spoorzonegebieden voor woningbouw een goede ontwikkeling vind. Dit doe ik vanuit het argument dat dit veelal een (ruimtelijk) efficiënte aanpak is, namelijk het zoveel mogelijk benutten van de bestaande infrastructuur en voorzieningen. Afhankelijk van de keuzes die het nieuwe kabinet maakt, kan bij eventuele voortzetting van de WBI, dit instrument ingezet worden voor de ontwikkeling van dergelijke spoorzones. In de afgelopen tranches van de WBI is dit al gebeurd.
Deelt u de mening dat we voor heel Nederland moeten bouwen en ook de business case van andere spoorzones in kaart moeten brengen?
Ja, ik deel de mening dat er in Nederland een grote bouwopgave is. Spoorzones bieden kansen voor onder meer woningbouw, zowel binnen de veertien als daarbuiten. Zie ook vraag 16.
Het bericht dat de derde ronde Woningbouwimpuls opent in september 2021. |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Derde ronde Woningbouwimpuls opent in september 2021»?1
Ja.
Is het waar dat kleine gemeenten die een eerste aanvraag doen alsnog oplopen tegen de hoge minimale projectgrootte van 200 woningen die moeten worden gebouwd om aanspraak te kunnen maken op de Woningbouwimpuls?
Voorafgaand aan de derde tranche van de Woningbouwimpuls hebben mij geen signalen bereikt dat kleine gemeenten alsnog aanlopen tegen de minimale projectgrootte van 200 woningen. Wel is er vanuit de regio noord- en midden Limburg een signaal gekomen dat grote en middelgrote gemeente moeite hebben om een aanvraag in te dienen met een minimale projectgrootte van 500 woningen. De gemeenten uit deze regio kwamen niet in aanmerking voor de lagere 200 grens omdat zij niet aan de regiotoets voldeed.
Bent u bereid om toe te staan dat kleine gemeenten in een regio hun krachten moeten kunnen bundelen om gezamenlijk een aanvraag te doen en de minimale projectgrootte van 200 woningen te halen? Zo nee, waarom niet?
Het is reeds mogelijk om gemeente-overschrijdend een aanvraag voor de Woningbouwimpuls in te dienen, mits wordt voldaan aan de criteria rondom afbakening van het projectgebied en als de aanvraag wordt ingediend door één gemeente.
Tot op welke hoogte denkt u dat de Woningbouwimpuls «overvraagd» zal worden door een groter aantal aanvragen als kleine gemeenten in een regio hun krachten mogen bundelen?
In de derde tranche van de Woningbouwimpuls is er 250 mln. excl. btw beschikbaar en is er door 65 projecten 358 mln. excl. btw aangevraagd. De uitkomst wordt eind dit jaar bekend gemaakt. Dan is er ook meer zicht op mogelijke overvraging van het budget in de derde tranche.
Is het waar dat middelgrote gemeenten die een tweede aanvraag doen oplopen tegen de hoge minimale projectgrootte van 500 woningen?
Deze signalen hebben mij tot op heden niet bereikt.
Bent u bereid om toe te staan dat middelgrote gemeenten voor een tweede aanvraag gebruik mogen maken van de lagere minimale projectgrootte van 200 woningen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat we voor heel Nederland moeten bouwen en ook klein- en middelgrote gemeenten toegang moeten geven tot de Woningbouwimpuls?
In grote delen van Nederland is sprake van een tekort aan (betaalbare woningen). Deze tekorten spelen niet alleen in grootstedelijke gebieden, maar ook in andere delen van het land. In veel van deze gebieden hebben woningbouwprojecten te maken met publieke kosten die de opbrengsten overtreffen. Na de derde tranche zijn de financiële middelen voor de Woningbouwimpuls uitgeput, waardoor gemeenten niet alsnog een aanvraag voor de woningbouwimpuls kunnen indienen.
Het artikel dat de Twentse corporatie Domijn met een truc de verhuurdersheffing omzeilt |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «Twentse corporatie Domijn omzeilt met truc de verhuurdersheffing»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat corporatie Domijn een fiscale truc uitvoert om belasting te ontwijken?
De aanpak van belastingontwijking in internationaal verband is een speerpunt van het Kabinet. Dat betekent echter niet dat belastingontwijking nationaal niet aangepakt wordt. Voor individuele belastingplichtigen en hun belastingzaken geldt echter de geheimhoudingsplicht2 en kan ik geen uitspraak doen. In zijn algemeenheid geldt voor de verhuurderheffing het volgende.
Een verhuurder die in aanmerking wil komen voor de Regeling vermindering verhuurderheffing kan een Voorlopige investeringsverklaring (VIV) aanvragen, mits de aanvrager verhuurderheffingsplichtig is. Hierbij is van belang dat de VIV wordt afgegeven voor een woning resp. locatie, en niet voor een aanvrager. De reden hiervoor is dat het vaak voorkomt dat de bouw wordt gerealiseerd door een ontwikkelaar in opdracht van een verhuurder, die het project na afronding overdraagt aan die verhuurder. De verhuurder kan na oplevering de Definitieve investeringsverklaring (DIV) aanvragen, en deze in aftrek brengen in zijn aangifte verhuurderheffing. Dit kan echter nooit tot een teruggave leiden. Indien de heffingsverminderingen de verschuldigde verhuurderheffing overtreffen, kan het surplus van heffingsverminderingen in één van de volgende drie jaren in aftrek gebracht worden. Hiermee wordt voorkomen dat verhuurders die veel nieuwbouwprojecten uitvoeren en een relatief kleine woningvoorraad hebben hun DIV niet in mindering kunnen brengen op de verhuurderheffing. Gelet op voorstaande redenen is het niet mogelijk om te registreren voor welke objecten de heffingsvermindering verzilverd is.
De Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) voert de Regeling vermindering verhuurderheffing uit. RVO beoordeelt of aanvragen voor een voorlopige en definitieve investeringsverklaring voldoen aan de regelgeving. Daarbij heeft RVO zonodig overleg met de Belastingdienst, die de heffingvermindering toekent. Elke casus wordt hierbij individueel beoordeeld.
Hoeveel corporaties hebben de betreffende fiscale truc uitgevoerd en voor hoeveel geld?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de heffingskorting voor nieuwbouw van sociale huurwoningen? Hoeveel corporaties hebben zich ingeschreven en voor hoeveel geld?
Voor de jongste regeling, RVV Nieuwbouw 2020 is voor ruim 2,6 mld aan voorlopige investeringsverklaringen afgegeven voor ruim 111 duizend woningen. Het aantal aanvragers is 267, waaronder 245 woningcorporaties. De woningcorporaties hebben 2,5 mld aan voorlopige investeringsverklaringen ontvangen, en overige verhuurders 100 mln.
Deelt u de mening dat we geen fiscale truc horen te verwachten van een corporatie, een maatschappelijke instelling?
Vanzelfsprekend ga ik ervanuit dat woningcorporaties zich houden aan wet- en regelgeving. De Regeling vermindering verhuurderheffing biedt voldoende waarborgen voor een zorgvuldige toekenning van heffingsverminderingen. Overdracht van Definitieve investeringsverklaringen kan lonend zijn in de uitzonderlijke gevallen waarbij een verhuurder niet zelf in de gelegenheid is om zijn heffingskorting te verzilveren binnen de wettelijke termijn. De overnemende rechtspersoon maakt hierbij gebruik van de groepsaangifte.
Overigens is de Regeling vermindering verhuurderheffing voor nieuwbouw op 1 juli 2020 gesloten voor nieuwe aanvragen. Aanpassing van de wet- en regelgeving kan niet met terugwerkende kracht.
Is het waar dat, zoals in het artikel is gesteld, gemeenten Losser, Haaksbergen, Enschede en de Autoriteit Woningcorporaties de goedkeuring van de fiscale truc hebben gegeven aan corporatie Domijn?
De Autoriteit woningcorporaties (AW) en gemeenten waarbinnen de corporatie actief is moeten goedkeuring verlenen aan danwel een zienswijze geven op de overname van een juridische entiteit door een woningcorporatie. Deze goedkeuring en zienswijze staan volledig los van de toekenning van investeringsverklaringen dan wel heffingsverminderingen.
In mijn antwoord op de tweede en derde vraag heb ik aangegeven hoe de wettelijke regeling werkt, dat RVO de verzoeken om een investeringsverklaring (VIV en DIV) behandelt en de DIV als heffingsvermindering in aftrek gebracht kan worden in de aangifte verhuurderheffing in het onderhavige jaar of één van de drie volgende jaren.
Klopt het dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) gaat over de toekenning van de heffingskorting? Zo ja, hoe kan het dan dat gemeenten Losser, Haaksbergen, Enschede en de Autoriteit Woningcorporaties de goedkeuring van de fiscale truc hebben gegeven aan corporatie Domijn?
Zie antwoord vraag 6.
Verwacht u dat de RVO de heffingskorting gaat toekennen en de fiscale truc gaat goedkeuren aan corporatie Domijn?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de heffingskorting is bedoeld voor nieuwe nieuwbouwplannen en niet voor nieuwbouwplannen die al worden uitgevoerd?
De intentie van de Regeling vermindering verhuurderheffing is investeringen in de sociale woningvoorraad te stimuleren.
Kunnen corporaties de betreffende fiscale truc uitvoeren volgens de regels van de heffingskorting?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de regels van de heffingskorting tegen het licht te houden en aan te passen om te voorkomen dat corporaties een fiscale truc uitvoeren om belasting te ontwijken?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om een afspraak te maken met corporaties om geen fiscale truc uit te voeren tot de regels van de heffingskorting zijn aangepast?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat we horen te verwachten dat een corporatie, een maatschappelijk instelling, zich aan de regels houdt en niet de randen van de regels opzoekt?
Zie antwoord vraag 5.
De vuurtoren 'Lange Jaap' in Den Helder die dreigt in te storten. |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vuurtoren «Lange Jaap» in Den Helder dreigt in te storten, omgeving afgesloten»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het kan dat de hoogste vuurtoren van Nederland op instorten staat en wat de oorzaak is dat in de wanden van de vuurtoren van Den Helder grote scheuren zijn ontstaan?
De vuurtoren Lange Jaap dateert uit 1877 en is gemaakt van gietijzer. Op sommige plekken tussen de gietijzeren wanddelen zijn door roestvorming de voegen gaan zwellen. Dit zwellen wordt gezien als de belangrijkste oorzaak voor het ontstaan en snel groeien van de wandscheuren. Voor nadere toelichting verwijs ik u naar het onderzoek van het ingenieursbureau Rotterdam dat aan uw Kamer is toegestuurd.
Kunt u aangeven hoe de scheuren zullen worden verholpen en hoe dit opgepakt zal worden?
Inmiddels is het externe onderzoek door het ingenieursbureau Rotterdam, TNO en PT Structural afgerond. Uit het onderzoeksrapport worden de meeste scenario’s voor het herstel van de toren als technisch onhaalbaar of praktisch niet toepasbaar aangemerkt. De conclusie uit het rapport van ingenieursbureau Rotterdam zal voor velen hard aankomen.
Op dit moment heeft het mijn hoogste prioriteit om samen met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en de gemeente Den Helder te bezien of er geen mogelijkheden zijn om de vuurtoren op korte termijn veilig te stutten, zodat daarna kan worden bezien of op de lange termijn niet toch nog mogelijkheden zijn om de vuurtoren te behouden en te herstellen.
Voor de uitkomsten van het externe onderzoek en de vervolgaanpak verwijs ik naar de bijgevoegde Kamerbrief van 9 december 2021 en de meegezonden onderzoek van het ingenieursbureau Rotterdam.
Kunt u aangeven in hoeverre er de afgelopen 25 jaar onderhoud is gepleegd aan de vuurtoren en hoeveel inspecties er in de afgelopen 25 jaar zijn geweest? Kunt u hierbij expliciet aangeven welk onderhoud is gepleegd en wat er precies uit deze inspecties naar voren kwam?
Zoals aangegeven in Kamerbrief van 9 december heeft RWS op hoofdlijnen een overzicht gemaakt van welke onderzoeken en onderhoudsmaatregelen er zijn uitgevoerd sinds 1988, voor zover dat te herleiden was. Het overzicht van alle onderzoeken en acties die Rijkswaterstaat heeft kunnen vinden treft u als bijlage bij de Kamerbrief. De stukken waar in de tijdlijn naar verwezen wordt, zijn terug te vinden op de website van de Rijkswaterstaat2. De tijdlijn bevat een aantal hiaten, zoals waarom er aan de bevindingen van enkele onderzoeken geen vervolg is gegeven. Om deze hiaten op te helderen, mogelijke externe signalen te achterhalen en om lessen te trekken uit de gang van zaken, heb ik de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gevraagd om een extern onderzoek uit te laten voeren om het doorlopen proces van de afgelopen jaren te evalueren. Vanwege de mogelijke externe signalen wil ik ook de relevante omgevingspartijen zoals Huisduiner Belang betrekken. De voorbereidingen daarvoor zijn inmiddels getroffen, zodat er op zeer korte termijn gestart kan worden. Uw Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek.
Kunt u aangeven wat het effect op de mate van onderhoud is geweest sinds de vuurtoren sinds 1988 een rijksmonument is geworden?
De monumentale status betekent dat bij werkzaamheden voor de instandhouding rekening gehouden moet worden met de monumentale waarden. De status van rijksmonument heeft als effect dat het complex is om onderhoud uit te voeren aan de Lange Jaap, omdat niet alle materialen en oplossingen zijn toegestaan door de eisen die horen bij de monumentale status. Over de werkzaamheden voert Rijkswaterstaat overleg met de gemeente en met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Pas nadat de gemeente daarvoor vergunning heeft verleend kunnen werkzaamheden worden uitgevoerd. Ook ben ik met de RCE in gesprek over een gezamenlijke visie op de toekomst van monumentale vuurtorens in Nederland.
Kunt u aangeven wie de afgelopen decennia verantwoordelijk is voor het onderhoud van de vuurtoren en hoe uitvoering is gegeven aan deze verantwoordelijkheid?
Het beheer van de vuurtoren valt onder Rijkswaterstaat, nu en zo ook de afgelopen decennia. Zie antwoord op vraag 4, Rijkswaterstaat voert inspecties en onderhoud aan de vuurtoren uit.
Kunt u aangeven wat er met de uitkomsten van het onderzoek van TNO in 1998 is gedaan over de inspectie van de vloeren van de vuurtoren de Lange Jaap om te bepalen door welke belasting de toen al enkele jaren optredende scheurvorming werd veroorzaakt?
Naar aanleiding van de situatie in 1998 is er een voorstel gedaan door Rijkswaterstaat voor het versterken van de vloeren. Dit voorstel is uiteindelijk afgewezen in overleg met Monumentenzorg gemeente Den Helder en Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, omdat dit teveel het monumentale karakter aan zou tasten. Wel zijn er toen verstevigingen onder de vloeren aangebracht en zijn beperkende maatregelen genomen. Binnenin de toren zijn in verschillende fasen beperkingen aan te toegang ingesteld, van geen publiek tot een gewichtsbeperking. Dit vanwege de veiligheid van personeel wat onderhoudswerkzaamheden of inspecties uitvoert.
Kunt u aangeven wat met de uitkomsten is gedaan van het onderzoek dat in 2010 door de «International Engineering Consultant for Restoration Technology B.V.» is uitgevoerd en die de Lange Jaap opnieuw aan een onderzoek heeft onderworpen?
De uitkomsten van dit onderzoek zijn gedeeld met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE). De gegeven adviezen in dit onderzoek zijn niet opgevolgd door Rijkswaterstaat, zoals ook te zien is in de tijdlijn die is bijgevoegd bij de Kamerbrief van 9 december. De constructieve veiligheid was toen nog niet in het geding. Zoals genoemd zijn er enkele hiaten in de tijdlijn, bijvoorbeeld is nog niet teruggevonden waarom de gegeven adviezen niet zijn opgevolgd. Mede daarom laat ik een extern onderzoek uitvoeren om dit te verduidelijken en om lessen te trekken uit de gang van zaken.
Kunt u aangeven of de adviezen van de firma IECRT zijn opgevolgd om alle gebroken vloerdelen te vervangen door nieuwe elementen met exact dezelfde afmetingen en deze ook weer in dezelfde scheefstand te monteren, de ramen te vervangen door ramen uit een stuk, de beschadigde naden uit te zagen, een nieuwe moderne kit aan te brengen en een nieuwe coating aan de binnen- en buitenkant van de vuurtoren aan te brengen? Zo ja, hoe zijn die opgevolgd? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8.
Het artikel ‘Scheuren in wanden vuurtoren Lange Jaap. Groot gebied rondom toren afgesloten, ook de doorgaande weg.’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Scheuren in wanden vuurtoren Lange Jaap. Groot gebied rondom toren afgesloten, ook de doorgaande weg»?1
Ja.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de scheuren in de wanden van de vuurtoren? Bent u op de hoogte dat de vuurtoren Lange Jaap nu dreigt in te storten? Zo ja, welke acties heeft u reeds ondernomen om dit te voorkomen?
Op 20 september ben ik hierover door Rijkswaterstaat geïnformeerd. Op 21 september heb ik u hierover op de hoogte gebracht (briefkenmerk: 35 925 XII, nr. 5). Om inzicht te krijgen in hoe dit zo ver heeft kunnen komen, is de afgelopen weken onderzocht hoe Rijkswaterstaat het beheer en onderhoud van de vuurtoren de afgelopen jaren heeft ingevuld. Tot mijn spijt moet worden geconcludeerd dat Rijkswaterstaat weliswaar reguliere inspecties en verdiepende onderzoeken heeft uitgevoerd en enkele herstelmaatregelen heeft gedaan, maar geen structurele maatregelen heeft getroffen om de opgetreden degradatie van de constructie tegen te gaan of te beperken.
Uit een nieuwe inspectie in september bleek echter dat er lange scheuren zijn ontstaan in de wanden. De ondernomen actie is dat Rijkswaterstaat de gemeente Den Helder heeft geadviseerd om de omgeving in een straal van 70 meter af te sluiten, dit is op 21 september gedaan door de gemeente. Extern onderzoek door het ingenieursbureau Rotterdam, TNO en PT Structural bevestigt dat de actuele situatie als potentieel onveilig moet worden aangemerkt. De huidige afzetting, waardoor de weg en weilanden in een straal van 70 meter afgesloten zijn, moet daarom gehandhaafd blijven. De vervolgaanpak kunt u teruglezen in de Kamerbrief van 9 december 2021.
Kunt u uitleggen wat de aanleiding is van de scheuren in de wanden van de vuurtoren?
De vuurtoren Lange Jaap dateert uit 1877 en is gemaakt van gietijzer, een bros materiaal. Op sommige plekken tussen de wandpanelen zijn door roestvorming de voegen gaan zwellen. Dit zwellen wordt gezien als de belangrijkste oorzaak voor het ontstaan en snel groeien van de wandscheuren. Voor een nadere uitleg over de aanleiding verwijs ik u naar het onderzoek van het ingenieursbureau Rotterdam die aan uw Kamer is toegestuurd.
Is inmiddels bekend hoe de scheuren in de vuurtoren hersteld kunnen worden?
Inmiddels is het externe onderzoek door het ingenieursbureau Rotterdam, TNO en PT Structural afgerond. Uit het onderzoeksrapport worden de meeste scenario’s voor het herstel van de toren als technisch onhaalbaar of praktisch niet toepasbaar aangemerkt. De conclusie uit het rapport van ingenieursbureau Rotterdam zal voor velen hard aankomen.
Op dit moment heeft het mijn hoogste prioriteit om samen met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en de gemeente Den Helder te bezien of er geen mogelijkheden zijn om de vuurtoren op korte termijn veilig te stutten, zodat daarna kan worden bezien of op de lange termijn niet toch nog mogelijkheden zijn om de vuurtoren te behouden en te herstellen.
Voor de uitkomsten van het externe onderzoek en de vervolgaanpak verwijs ik naar de bijgevoegde Kamerbrief van 9 december en het meegezonden onderzoek van het ingenieursbureau Rotterdam.
Wat voor acties worden op korte termijn ondernomen om te voorkomen dat de Lange Jaap, een icoon voor de inwoners van Den Helder en de hoogste nog werkende vuurtoren van Nederland, omvalt?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 9 december heeft het mijn hoogste prioriteit om samen met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en de gemeente Den Helder te bezien of er echt geen mogelijkheden zijn om de vuurtoren op korte termijn veilig te stutten, zodat daarna kan worden bezien of op de lange termijn niet toch nog mogelijkheden zijn om de vuurtoren te behouden en te herstellen. Hiervoor heb ik de RCE, hoogleraar Maljaars en technisch uitvoeringsdeskundige Spelt gevraagd om een aanvullend onderzoek uit te voeren of de vuurtoren op de korte termijn gestut en voor de lange termijn behouden kan worden. Zij zijn inmiddels gestart. Ook de conclusies uit het onderzoeksrapport worden door hen getoetst om er zeker van te zijn dat er geen mogelijke oplossingen over het hoofd zijn gezien. De verwachting is dat het onderzoek van de hoogleraar en de technisch uitvoeringsdeskundige naar mogelijk behoud van de toren op korte termijn door middel van stutten en herstel voor de toekomst medio januari 2022 voldoende zijn uitgewerkt om eind januari een besluit te nemen over toekomst van vuurtoren Lange Jaap.
In hoeverre ervaren de omwonenden van de Lange Jaap hinder van het ontruimen van het gebied rond de vuurtoren?
Binnen de straal van 70 meter bevinden zich een weg en een aantal weilanden. Door de afgesloten weg moeten bewoners van Huisduinen gebruik maken van één van de andere toegangswegen. De eigenaren van de weilanden zijn tijdig geïnformeerd om eventuele dieren elders onder te kunnen brengen. Op 27 september heeft Rijkswaterstaat in de raadsvergadering van gemeente Den Helder een toelichting gegeven. Hier waren ook enkele bewoners bij uitgenodigd. Rijkswaterstaat onderhoudt het contact met de direct betrokken partijen.
Hoe konden de scheuren in de Lange Jaap onopgemerkt blijven bij Rijkswaterstaat ondanks de alarmerende signalen van omwonenden? Waarom is er niet eerder ingegrepen?
Zoals aangegeven in Kamerbrief van 9 december blijkt dat er onvoldoende aandacht is gegeven aan het onderhouden en renoveren van de vuurtoren Lange Jaap. Deze situatie had niet zo ver mogen komen. RWS heeft een zorgplicht voor monumenten en deze is onvoldoende ingevuld. Voor zover RWS heeft kunnen herleiden, is er in hoofdlijnen een overzicht gemaakt van welke onderzoeken en onderhoudsmaatregelen er zijn uitgevoerd sinds 1988. Het overzicht van alle onderzoeken en acties die Rijkswaterstaat heeft kunnen vinden treft u als bijlage bij de Kamerbrief. De stukken waar in de tijdlijn naar verwezen wordt, zijn terug te vinden op de website van de Rijkswaterstaat2. De tijdlijn bevat een aantal hiaten, zoals waarom er aan de bevindingen van enkele onderzoeken geen vervolg is gegeven. Om deze hiaten op te helderen, mogelijke externe signalen te achterhalen en om lessen te trekken uit de gang van zaken, heb ik de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gevraagd om een extern onderzoek uit te laten voeren om het doorlopen proces van de afgelopen jaren te evalueren. Vanwege de mogelijke externe signalen wil ik ook de relevante omgevingspartijen zoals Huisduiner Belang betrekken. De voorbereidingen daarvoor zijn inmiddels getroffen, zodat er op zeer korte termijn gestart kan worden. Uw Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek.
Vanaf maart 2020 wordt het Huisduiner Belang door Rijkwaterstaat op de hoogte gehouden zodra er ontwikkelingen zijn, zoals over uit te voeren werkzaamheden. Naar aanleiding van verschillende technische onderzoeken (zie ook tijdlijn bij de Kamerbrief) zijn er ook gesprekken geweest met betrokkenen uit de omgeving. Zo is er onder andere op 3 maart 2020 en op 15 september 2021 een ontmoeting geweest tussen Rijkswaterstaat en vertegenwoordigers van bewonersvereniging Huisduiner Belang over geplande werkzaamheden aan de toren.
Wat wordt er gedaan om te voorkomen dat andere vuurtorens een soortgelijk lot wacht? Op welke basis wordt geïnspecteerd/onderhoud gepleegd en behoeft deze werkwijze van Rijkswaterstaat aanpassing naar aanleiding van dit voorval?
Zoals aangegeven in Kamerbrief van 9 december worden inspecties uitgevoerd om te kijken of dit probleem bij meerdere vuurtorens speelt. Daarnaast laat ik een extern onderzoek uitvoeren om lessen te trekken uit de gang van zaken, zodat eventueel verbeteringen kunnen worden doorgevoerd in de werkwijze van Rijkswaterstaat omtrent monumentale vuurtorens. Ook ben ik met de RCE in gesprek over een gezamenlijke visie op de toekomst van monumentale vuurtorens in Nederland.
Kunt u garanderen dat met fall-back-opties die worden uitgewerkt volledig kan worden voorkomen dat scheepvaart gehinderd wordt?
Er zijn fall-back-opties uitgewerkt voor het geval de functionaliteiten in de vuurtoren uitvallen en omdat de toren zelf langer ontoegankelijk blijft. Dit is in samenspraak met de betrokken partijen zoals de Kustwacht gedaan. Tot deze opties behoren ook noodmaatregelen zodat de scheepvaart zo min mogelijk gehinderd zal worden.
Bent u het eens dat dit soort gevaarlijke situaties in de toekomst niet meer mogen voorkomen? Wat wordt gedaan om ervoor te zorgen dat signalen over soortgelijke beschadigingen, aan zowel de Lange Jaap als andere vuurtorens, in de toekomst zo snel mogelijk opgepakt worden?
Ik ben het met u eens dat gevaarlijke situaties voorkomen moeten worden waar mogelijk. Rijkswaterstaat pakt mogelijke onveilige situaties direct op, dit blijkt ook uit de afsluiting rondom de vuurtoren toen bleek dat er niet ingestaan kon worden voor de constructieve veiligheid van de toren. Zoals aangegeven in Kamerbrief van 9 december laat ik een extern onderzoek uitvoeren naar het proces, zodat eventuele verbeteringen kunnen worden doorgevoerd in de werkwijze.
Het bericht dat een asielgezin uit het AZC Heerlen mag worden gezet voor het weigeren van een te kleine sociale huurwoning |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Asielgezin weigert te kleine sociale huurwoning met vier slaapkamers, mag uit AZC Heerlen worden gezet»?1
Ja, dat bericht is mij bekend. Ik heb hier tevens een andere set Kamervragen van de leden Kops, Markuszower en Wilders (PVV) over beantwoord (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 494).
Wat is uw reactie op dit bericht?
Uit cijfers van het COA blijkt dat in veruit de meeste gevallen waarin een statushouder(sgezin) een woning in eerste instantie weigert, zij deze alsnog accepteert wanneer de gevolgen van de weigering duidelijk worden. Ook in dit specifieke geval lijkt de weigering op een misverstand te berusten, zo blijkt uit het krantenartikel waar u zelf in vraag 8 naar verwijst.
Welk signaal vindt u dat dit statushoudersgezin geeft aan al die Nederlandse gezinnen die ook graag voorrang hadden gekregen voor een grote sociale huurwoning?
Wat mij betreft gaat het er om hoe door het COA en gemeenten met deze situaties wordt omgegaan. Gemeenten en het COA zijn zich bewust van de grote schaarste aan (sociale) huurwoningen in Nederland; mede daardoor hebben statushouders slechts zeer beperkt de mogelijkheid om een toegewezen woning te mogen afslaan om te wachten op een nieuw aanbod. Een onterechte weigering kan leiden tot ontzegging van de opvang bij het COA en uiteindelijk tot ontruiming. Een uitgebreidere toelichting op de woningweigeringprocedure van het COA vindt u terug in mijn antwoorden op de vragen van de leden Kops, Markuszower en Wilders.
Hoe vaak komt het voor dat statushouders een sociale huurwoning weigeren? Wilt u een overzicht per regio per jaar en per gezinssamenstelling geven?
Vanaf juli 2013 (start clientèle systeem bij COA) zijn 1.696 woningweigeringsprocedures gestart bij het COA. Dat zijn er gemiddeld 200 per jaar. Tussen 2016 en 2020 zijn gemiddeld ca. 23.000 vergunninghouders per jaar gehuisvest. Van het totale aantal woningweigeringen zijn er 98 terecht en 1.598 onterecht bevonden. Van de onterecht bevonden woningweigeringen heeft ruim 90% de woning alsnog geaccepteerd, dan wel zijn de statushouders zelf vertrokken, of stonden de statushouders administratief ingeschreven, waardoor geen ontruimingsprocedure gestart hoefde worden. Voor 137 onterechte woningweigeringen is een ontruimingsprocedure opgestart (zie antwoord 6 voor de woningweigeringsprocedure). De kleine groep terecht bevonden woningweigeraars is begeleid naar een nieuwe woning.
De reden van de weigering wordt niet geregistreerd. Het gaat doorgaans om:
Het is niet mogelijk om bovenstaande cijfers op te splitsen naar gezinssamenstelling en regio, dit wordt niet bijgehouden.
Wat zijn de redenen dat statushouders een sociale huurwoning weigeren? Wilt u een overzicht per regio en per gezinssamenstelling geven?
Zie antwoord vraag 4.
Welke rol speelt Vluchtelingenwerk in het begeleiden van statushouders naar woningen en in het geval dat statushouders een sociale huurwoning weigeren?
VluchtelingenWerk kan op verzoek van een gemeente een rol spelen in de begeleiding van statushouders naar een (sociale) huurwoning. Op locaties van het COA kan VluchtelingenWerk een vergunninghouder begeleiden naar huisvesting in een gemeente. De rol van VluchtelingenWerk verschilt per gemeente. Een aantal gemeenten maakt gebruik van VluchtelingenWerk bij huisvesting en inburgering van vergunninghouders in de gemeente door mee te gaan naar de woning en te helpen bij invullen van de benodigde formulieren. Er zijn ook gemeenten die daar geen gebruik van maken. Vanuit de rijksoverheid wordt VluchtelingenWerk hier niet voor ingezet.
Welke overheidssubsidies ontvangt Vluchtelingenwerk voor het begeleiden van statushouders naar woningen?
VluchtelingenWerk Nederland heeft een structurele subsidierelatie met de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Jaarlijks wordt op aanvraag van VluchtelingenWerk een subsidiebeschikking afgegeven op basis van het werkplan en de begroting. Met de Raad voor Rechtsbijstand wordt eveneens een structurele subsidierelatie onderhouden.
Om de activiteiten van VluchtelingenWerk in de centrale opvanglocaties, gericht op voorlichting en begeleiding gedurende de asielprocedure, te kunnen financieren kent het Ministerie van J&V meerdere subsidies toe:
De subsidie van het Ministerie van SZW is gericht op het opleiden, trainen en verstrekken van advies aan vrijwilligers en betaalde medewerkers, die toegelaten vluchtelingen begeleiden bij hun integratie in de Nederlandse samenleving. Voor de Steunfunctie is in 2020 een subsidie toegekend van € 1.070.000.
Met de Raad voor Rechtsbijstand is een overeenkomst gesloten voor het verlenen van rechtsbijstand aan vluchtelingen in de eerste fase van de asielprocedure. De bijdrage van de Raad is in 2020 € 1.068.000 geweest.
Bent u bekend met het bericht «Statushouders die huis weigerden: «Snap dat ik een grote fout heb gemaakt, we hadden blij moeten zijn»»?2
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik ben niet in de positie om een oordeel te vellen over persoonlijke gevallen. Als deze twee statushoudersgezinnen door een misverstand en problemen met de vertaling van Nederlandstalige brieven in deze situatie terecht zijn gekomen dan betreur ik dat.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak van de rechter voor dit statushoudersgezin?
In principe mag een statushouder na het weigeren van een woning en verkrijgen titel uit een AZC gezet worden. Gezien het feit dat de weigering op een misverstand blijkt te berusten verblijft het gezin, op verzoek van de gemeente, nog steeds in de opvang. Het is aan de betreffende gemeente en het COA om dit statushoudersgezin uiteindelijk opnieuw aan een woning te koppelen. De gemeente is op zoek naar een woning.
Deelt u de mening dat dit statushoudersgezin niet beloond moet worden voor het weigeren van een sociale huurwoning en alsnog een grotere sociale huurwoning krijgt?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat appartementencomplexen elektrische auto’s weigeren in hun garages uit vrees voor brand |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Appartementencomplexen weigeren elektrische auto’s in garage uit vrees voor brand»?1
Ja.
Wat is uw reactie inzake de brandveiligheid van het plaatsen van laadpalen in garages van VvE’s (Vereniging van Eigenaars)?
De brandveiligheid van parkeergarages in relatie tot oplaadpunten en elektrische auto’s heeft mijn aandacht. Volgens onderzoeksbureau CE Delft zijn elektrische auto’s niet brandgevaarlijker dan brandstofauto’s. Wel moet er bij calamiteiten bij elektrische auto’s anders gehandeld worden dan bij conventionele auto’s. Daarom kan het nodig zijn om bij de installatie van oplaadpunten een aantal extra maatregelen te nemen2.
Ik streef ernaar om eind van dit jaar een wijziging van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (hierna: Bbl) voor te leggen aan de Tweede Kamer met daarin onder andere nieuwe eisen voor het installeren van oplaadpunten in parkeergarages. Verder werk ik (samen met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister voor Rechtsbescherming) aan het wetsvoorstel Notificatieregeling oplaadpunten verenigingen van eigenaars. Dit wetsvoorstel heeft als doel belemmeringen weg te nemen bij de plaatsing van oplaadpunten voor elektrische voertuigen op parkeervoorzieningen die in beheer zijn van Verenigingen van Eigenaars (hierna: VvE). Bij dit voorstel is er aandacht voor brandveiligheid. Ik verwacht deze wetswijziging medio 2022 aan de Tweede Kamer voor te leggen.
Tevens komt met ingang van 1 januari 2022 (met terugwerkende kracht naar 6 oktober 2021) een nieuwe subsidie beschikbaar voor Verenigingen van Eigenaren (VvE’s).3 Hiermee kunnen VvE’s met een eigen parkeergelegenheid subsidie aanvragen voor een advies voor het aanleggen van oplaadpunten. Het kabinet wil het appartementseigenaars makkelijker maken om elektrisch te rijden. Daarom kunnen VvE’s met subsidie advies krijgen van een adviseur. Een advies kan helpen om tot een afgewogen besluit binnen een VvE te komen. Als de brandveiligheidsadviezen worden opgevolgd, zie ik geen redenen om elektrische auto’s te weigeren in garages van VvE’s.
Wat vindt u van de reactie van VvE’s om elektrische auto’s te weigeren in hun garages uit vrees voor brand?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel parkeerplaatsen zijn er van VvE’s? Hoeveel van deze parkeerplaatsen zijn inpandig?
In het kader van het wetsvoorstel Notificatieregeling oplaadpunten verenigingen van eigenaars wordt ingeschat dat er 403.200 parkeerplaatsen zijn bij VvE’s. Hierin wordt geen onderscheid gemaakt tussen inpandige parkeerplaatsen en parkeerplaatsen op een (open) gemeenschappelijke parkeergelegenheid.
Hoeveel VvE’s hebben al aangegeven om elektrische auto’s te weigeren in hun garages uit vrees voor brand?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik navraag gedaan bij Stichting VvE Belang, Vereniging Eigen Huis en Vastgoedmanagement Nederland. Deze organisaties geven aan dat het inderdaad voor komt dat VvE’s elektrische auto’s in de gemeenschappelijke parkeergarage weigeren, maar dat hier geen exacte cijfers over beschikbaar zijn.
Hoe vaak is er per jaar een autobrand in garages van VvE’s? Hoeveel van deze autobranden zijn van elektrische auto’s?
Het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) en Brandweer Nederland beschikken niet over cijfers van autobranden in parkeergarages, ook niet indien deze bij een VvE behoren.
Wel zijn IFV en Brandweer Nederland in 2021 een database begonnen voor alternatief aangedreven voertuigen (AAV).4 Uit deze database blijkt dat in de periode 1 januari – 20 oktober 2021 geen brandincidenten zijn geweest met elektrische voertuigen in parkeergarages. In de database worden alle incidenten met AAV’s geregistreerd waar de brandweer nodig was, waaronder ook branden met elektrische voertuigen in parkeergarages. Hierbij wordt niet afzonderlijk bijgehouden of het parkeergarages bij VvE’s betreft. Doel van deze database is te leren hoeveel incidenten er zijn, hoe ernstig ze zijn, hoe ze kunnen gebeuren en wat de brandweerinzet was.
Wat is de reactie van de Brandweer en Stichting VvE Belang inzake de brandveiligheid van het plaatsen van laadpalen in garages van VvE’s?
Brandweer Nederland heeft al langer aandacht voor de brandveiligheid van parkeergarages, waaronder ook het plaatsen van oplaadpunten in parkeergarages. Hier heeft Brandweer Nederland al eerder over bericht op de eigen website, die is voorzien van de nodige achtergrondinformatie.5 Door Brandweer Nederland is samen met IFV informatie6 opgesteld ten behoeve van onder andere VvE’s. Hierin wordt aangegeven wat een VvE in elke fase van de plaatsing van laadinfrastructuur volgens de brandweer kan doen om veilig parkeren en laden mogelijk te maken.
Stichting VvE Belang is betrokken bij de website https://vveladen.nl en op deze website kunnen VvE’s de brochure «Laadoplossingen voor elektrische auto’s binnen de VvE» vinden met hierin een stappenplan voor het veilig en toekomstbestendig aanbrengen van laadinfrastructuur. Een deel van de achterban van VvE Belang is bezorgd over brandveiligheid en zeker over de kosten voor het brandveilig maken van de parkeergarage.
Ik ga er vanuit dat de initiatieven die genoemd zijn in het antwoord op vraag 2 en 3 de zorgen die bij een deel van de achterban van Stichting VvE Belang leven, zullen kunnen wegnemen.
Wat is de stand van zaken van de aangenomen motie Koerhuis inzake het versterken van de positie van VvE’s?2
Zoals in het commissiedebat Leefbaarheid en Veiligheid van 7 oktober jl. aangegeven heb ik de Werkgroep Modernisering Appartementsrecht Nederland gevraagd een advies over de versterking van de positie van de VvE uit te brengen. Het advies wordt voor het einde van het jaar verwacht.
Hoeveel VvE’s zijn er? Hoeveel VvE’s zijn er actief?
Van de 143835 VvE’s hebben 125000 VvE’s ten minste één adres met een woonfunctie8. In totaal maken 1173 890 woningen onderdeel uit van een VvE. Uit onderzoek van Companen in 20219 is gebleken dat 97% van de VvE’s groter dan 8 appartementsrechten actief is door bijvoorbeeld te vergaderen en te sparen voor groot onderhoud. Over kleinere VvE’s zijn geen cijfers beschikbaar op basis waarvan algemene uitspraken kunnen worden gedaan.
Hoeveel VvE’s staan er ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK)?
Volgens de meest recente cijfers uit 2016 staan er 100.620 VvE’s bij de KvK ingeschreven.10
Hoeveel VvE’s hebben ondertussen het minimale bedrag van 0,5% van hun herbouwwaarde in hun reservefonds gehaald inzake de Wet verbetering functioneren Vereniging van Eigenaars?
Uit onderzoek van Companen in 2021 is gebleken dat 84% van de VvE’s groter dan 8 appartementsrechten spaart voor groot onderhoud op basis van een meerjarenonderhoudsplan en 13% spaart op basis van 0,5% van de herbouwwaarde. In totaal heeft 97% van de VvE’s groter dan 8 appartementsrechten een reservefonds voor groot onderhoud. Over kleinere VvE’s zijn geen cijfers beschikbaar op basis waarvan algemene uitspraken kunnen worden gedaan.
Klopt het dat VvE’s kunnen worden verplicht tot het plaatsen van laadpalen in uw voorgenomen wetsvoorstel notificatieregeling oplaadpunten VvE's?3
Nee, dit klopt niet. In het wetsvoorstel Notificatieregeling oplaadpunten voor verenigingen van eigenaars wordt de benodigde toestemming van de vergadering van eigenaars voor het plaatsen van een oplaadpunt vervangen door een kennisgeving aan de gezamenlijke appartementseigenaars dan wel het VvE-bestuur. De kennisgeving (notificatie) alleen is echter niet voldoende. Het oplaadpunt dient tevens conform de nog nader te bepalen voorwaarden door de appartementseigenaar te worden geplaatst. De appartementseigenaar dient een werkplan aan het bestuur te overleggen, waaruit blijkt dat hij voldoet aan deze voorwaarden. Het VvE-bestuur beoordeelt of dit werkplan overeenstemt met de voorwaarden van de notificatieregeling en de eventuele aanvullende voorwaarden van de VvE. De beoordeling door het VvE-bestuur of is voldaan aan de voorwaarden van de notificatieregeling of de eventuele aanvullende voorwaarden, maakt daarmee deel uit van het proces van notificatie. Een appartementseigenaar kan niet eerder tot plaatsing van het oplaadpunt overgaan tot dit proces van notificatie is doorlopen.
Overigens bestaat nu al de mogelijkheid voor een VvE om zelf basislaadinfrastructuur en/of oplaadpunten voor de gehele VvE aan te leggen. Hierin komt door de notificatieregeling geen verandering.
Is het waar dat wie laadpalen in een garage plaatst, ook brandleidingen, sprinklers en hittesensoren moet aanbrengen? Wie moet deze kosten gaan betalen in uw voorgenomen wetsvoorstel?
Nee, dit is niet juist. In het wetsvoorstel is als voorwaarde voor de notificatie opgenomen dat de plaatsing van het oplaadpunt uitsluitend voor eigen rekening en risico van de notificerende individuele appartementseigenaar of groep appartementseigenaars plaatsvindt. Bij het plaatsen van een oplaadpunt dient wel onderscheid te worden gemaakt tussen eventuele kosten als gevolg van het plaatsen van het oplaadpunt (verantwoordelijkheid laadpunteigenaar) en eventuele kosten die voortkomen uit het niet op orde zijn van de algemene brandveiligheidssituatie (verantwoordelijkheid VvE). De nadere voorwaarden die gaan gelden in de notificatieregeling oplaadpunten verenigingen van eigenaars worden nog wettelijk vastgelegd.
Waarom regelt u het plaatsen van laadpalen in garages van VvE‘s niet in het modelreglement voor splitsingsaktes van VvE’s in plaats van in een wetsvoorstel?
In artikel 28.3 van Modelreglement 2017 is reeds een notificatieregeling voor de plaatsing van oplaadpunten op privéparkeervakken opgenomen. VvE’s kunnen het eigen splitsingsreglement reeds aanpassen en zodoende de bestaande notificatieplicht- en regeling uit het Modelreglement 2017 opnemen in het splitsingsreglement. Dit is niet eenvoudig. Voor een aanpassing van de akte van splitsing is een minimale meerderheid van 4/5 van het aantal stemmen nodig indien het VvE-bestuur meewerkt. Wanneer het VvE-bestuur niet meewerkt is unanimiteit vereist. Omdat de helft van het totale aantal VvE’s uit minder dan 5 appartementsrechten bestaat12, wordt hier de facto met unanimiteit beslist. Bovendien is de instemming van 100% van de beperkt gerechtigden bij een wijziging van de splitsingsakte noodzakelijk. De wijziging van de splitsingsakte vereist een notariële akte, wat kosten met zich brengt. Daarom is de invoering van een notificatieplicht- en regeling in een wettelijke regeling gewenst, zodat iedere appartementseigenaar ongeacht het van toepassing zijnde splitsingsreglement, onder voorwaarden een oplaadpunt kan plaatsen.
Deelt u mening dat VvE’s niet moeten worden verplicht tot het plaatsen van laadpalen?
VvE’s worden niet verplicht tot het plaatsen van oplaadpunten. Ik verwijs in dit verband graag naar het antwoord op vraag 12.
Slecht onderhouden huurwoningen |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Tienduizenden sociale huurwoningen in slechte staat en soms rijp voor de sloop»?1
Ja.
Bent u geschrokken van het feit dat zeker 80.000 sociale huurwoningen in Nederland flinke gebreken vertonen? Welke stappen gaat u zetten om dit aan te pakken?
Iedere huurder van een (sociale) huurwoning verdient een woning zonder gebreken, zodat het er prettig wonen is.
Op grond van de Woningwet kunnen gemeente, woningcorporatie(s) en huurdersorganisatie(s) prestatieafspraken maken over investeringen van een woningcorporatie in onderhoud en verduurzaming van hun woningvoorraad. Tevens heb ik voor de periode 2021–2025 volkshuisvestelijke prioriteiten vastgesteld. Eén daarvan betreft het investeren in een duurzame sociale woningvoorraad door aandacht voor kwaliteitsaspecten en inzet op isolatie en de energietransitie. Daarbij herken ik dat er verschillen zijn in de mate van onderhoud tussen woningcorporaties.
De Autoriteit woningcorporaties (Aw) heeft een indirecte rol ten aanzien van het toezicht op de kwaliteit van woningen. De Aw houdt risicogericht toezicht op het beleid en beheer van woningcorporaties en kan een woningcorporatie aanspreken als zij geen goed onderbouwd beleid heeft gericht op onderhoud en verbetering, of als zij dit beleid onvoldoende weet te realiseren. De conditiescores die ook in het genoemde artikel naar voren komen kunnen hierbij behulpzaam zijn. Door gebruik te maken van conditiescores kunnen woningcorporaties (en de Aw) de staat van hun woningen met elkaar vergelijken. Ook vormt de conditiemeting input voor het opstellen van de meerjarenonderhoudsplanning. Dit helpt zodoende om werkzaamheden te prioriteren.
Wanneer een individuele huurder klachten heeft over zijn of haar woning, kan de huurder hiervoor naar de Huurcommissie stappen. Tevens hebben gemeenten de taak om te handhaven op de kwaliteit van woningen als dat nodig is.
Herkent u het beeld dat er grote verschillen zitten tussen corporaties? Wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om te zorgen dat corporaties met matige en slechte woningen die woningen aanpakken?
Zie antwoord vraag 2.
Was u ervan op de hoogte dat bijna de helft (49 procent) van alle woningen van corporatie Woonstad Rotterdam in categorie matig tot zeer slecht vallen? Was u ervan op de hoogte dat 44% van de woningen van Woningbedrijf Velsen en ProWonen matig tot zeer slecht is? Zo ja, wat heeft u gedaan?
Woonstad Rotterdam2 en ProWonen3 hebben inmiddels beide een bericht gepubliceerd waarin zij uiteenzetten dat de kwaliteit van hun bezit beter is dan blijkt uit de conditiescores die ze hebben aangeleverd.
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de aangenomen kamermoties Beckerman en Koerhuis over een aanpak voor schimmel- en vochtproblemen2 en over de aanpak van schimmel- en vochtproblematiek laten gelden in het hele land3? Deelt u de mening dat de uitvoering van deze moties nog onvoldoende is?
In mijn reactie op de aangenomen moties, Kamervragen en in debatten met uw Kamer heb ik aangegeven dat ik het volstrekt eens ben met de noodzaak om vocht- en schimmelproblemen aan te pakken. Het wegnemen en voorkomen hiervan vraagt om een brede aanpak die zich zowel richt op huiseigenaren en verhuurders, als op bewoners zelf. Die aanpak bestaat uit de volgende onderdelen:
Het aanpakken van vocht- en schimmelproblemen vraagt blijvend aandacht. In het WoON2021 zijn uitgebreide vragen opgenomen over vocht- en schimmel in woningen. De resultaten hiervan worden voor de zomer van 2022 gepubliceerd. Op basis hiervan kunnen wellicht nieuwe inzichten volgen die helpen bij de aanpak.
Bent u bereidt met een aanpak te komen om te zorgen dat alle huurders recht hebben op een huis van goede kwaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Alle gebouweigenaren dienen aan de geldende bouwvoorschriften te voldoen. In artikel 204, tweede lid artikel en 206 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is daarnaast geregeld dat de huurder recht heeft op huurgenot en dat de verhuurder op een verzoek van de huurder gebreken dient te verhelpen, tenzij dit redelijkerwijs niet van de verhuurder kan worden verwacht. Daarmee is gewaarborgd dat huurders recht hebben op een woning van goede kwaliteit.
Als een huurder van mening is dat een woning gebreken vertoont kan hij/zij zich tot de rechter of Huurcommissie richten. De Huurcommissie kan gelet op de aard van de gebreken tot de conclusie komen dat de huurder recht heeft op een verlaging van de huur tot het gebrek is verholpen. Vaak verhelpt de verhuurder het gebrek door deze financiële prikkel. Indien dit niet gebeurt, kan de huurder herstel vorderen bij de rechter of onder voorwaarden de gebreken zelf verhelpen en de kosten hiervan op de verhuurder verhalen.
Ook vanuit de gemeente wordt ingezet om de onderhoudssituatie van woningen te verbeteren. Zo kan de gemeente door middel van handhaving de verhuurder dwingen de onderhoudssituatie van huurwoningen te verbeteren. Middels het wetsvoorstel Goed verhuurderschap dat in voorbereiding is wil ik gemeenten meer mogelijkheden geven om op misstanden op de huurmarkt te handhaven. Daarmee krijgen gemeenten bijvoorbeeld meer grip op slechte onderhoudssituaties bij particuliere huurwoningen. Huurders hebben dus verschillende mogelijkheden om goed onderhoud af te dwingen.
Deelt u de mening dat huurders (te) weinig mogelijkheden hebben om achterstallig onderhoud van hun woning af te dwingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe lang zijn momenteel de wachttijden voor de huurcommissie?
De gemiddelde wachttijden bij de Huurcommissie verschillen per soort geschil en wanneer deze zijn ingediend. Geschillen over achterstallig onderhoud vallen onder de zogeheten gebrekengeschillen. Voor de behandeling van deze soort geschillen gold over 2020 een gemiddelde wachttijd van circa 200 dagen. Voor gebrekengeschillen die in 2020 met een voorzitters- of commissieuitspraak zijn afgedaan gold een gemiddelde wachttijd van circa 239 dagen. Het is de verwachting dat deze wachttijden over 2021 lager zullen uitvallen. De definitieve wachttijden over dit jaar worden met het jaarverslag van de Huurcommissie gepubliceerd.
De Huurcommissie werkt er hard aan om de wachttijden voor alle zaaksoorten te verkorten, zodat huurders en verhuurders eerder duidelijkheid krijgen over hun geschil. Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd,9 is het de verwachting dat de achterstanden van de Huurcommissie in 2021 kunnen worden teruggedrongen naar een reguliere werkvoorraad. Ik zal uw Kamer in het voorjaar van 2022 informeren over de resultaten van het actieplan «Aanpak achterstanden» in 2021.
Deelt u de mening dat het ondoenlijk is als al deze huurders met een matige of slechte woning zelf naar de huurcommissie moeten?
Een huurder en verhuurder die samen een contract aangaan, hebben wederzijdse rechten en plichten, onder andere met betrekking tot een goede onderhoudssituatie. Ik vind het logisch dat een huurder die last ondervindt van een slechte onderhoudssituatie hierover in eerste instantie in gesprek gaat met de verhuurder. Zo kunnen beide partijen de problemen onderling oplossen. Lukt het onderling oplossen van de problematiek niet, dan kan alsnog een onafhankelijke partij in het proces worden betrokken, zoals de Huurcommissie. Indien het probleem niet door de Huurcommissie kan worden opgelost, staat de weg naar de rechter open of kan de gemeente handhaven op de onderhoudssituatie.
Het is evenwel logisch dat het niet enkel aan individuele huurders kan worden gelaten om onderhoudsproblematiek aan de kaak te stellen. Daarom voer ik beleid om verhuurders te stimuleren voldoende aandacht te besteden aan goed onderhoud van hun woningen, zoals in mijn antwoorden op vragen 2, 3 en 5 heb toegelicht.
Ziet u mogelijkheden om de huur van mensen met een woning van matige of slechte kwaliteit automatisch te verlagen tot het moment dat de woning van voldoende kwaliteit is? Zo ja, op welke termijn kunt u dit doorvoeren? Zo nee, waarom niet?
De Huurcommissie kan per uitspraak de huur van woningen waar sprake is van een gebrek tijdelijk verlagen, tot de situatie is verholpen. Voor een dergelijke uitspraak moet de Huurcommissie per individuele zaak bekijken wat de relevante omstandigheden zijn. Een geautomatiseerde huurverlaging is op basis van het huidige wettelijke stelsel niet mogelijk.
Hoe staat u tegenover het voorstel om een «APK» (periodieke kwaliteitskeuring) voor huurwoningen in te voeren?
Ik ben geen voorstander van een verplichte algemene periodieke keuring voor huurwoningen. Dit zou een enorme operatie zijn en het zou ook leiden tot een heleboel keuringen van woningen waar helemaal geen problemen zijn. Ik zet daarom in op maatwerk. Voor heel specifieke veiligheidsrisico’s kan ik wel een gerichte onderzoeksplicht instellen, wat eerder gebeurd is voor bijvoorbeeld de constructieve veiligheid van galerijvloeren van oude galerijflats.
Voor corporaties is onderhoud de basis van hun activiteiten. Er wordt geïnvesteerd in regulier onderhoud, bij mutatie en bij reparatiewerkzaamheden. Evenals het renoveren en vernieuwen van verouderde sociale huurwoningen. De instandhoudingskosten, dat is de optelsom van de kosten voor onderhoud en investeringen in woningverbetering samen, zijn over de afgelopen vijf jaar gestegen. Uit de Aedes benchmark blijkt in de laatste vijf jaar sprake te zijn van een stijging van de instandhoudingskosten. Het gaat om een stijging van 4,8 miljard euro in 2015 naar 7,2 miljard euro in 2019. Medio november zullen de cijfers uit de Aedes benchmark over 2020 worden gepubliceerd.