Het bericht ‘Vewin: drinkwater voor 900.000 nieuwe woningen niet zeker’ |
|
Peter de Groot (VVD), Fahid Minhas (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vewin: drinkwater voor 900.000 nieuwe woningen niet zeker»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat het vinden en benutten van nieuwe drinkwaterbronnen steeds moeizamer gaat en er daarom onzekerheid heerst of drinkwaterbedrijven straks drinkwater kunnen leveren voor alle nieuwe woningen tot 2030?
Het beschermen van bestaande drinkwaterbronnen en waar nodig het vinden en beschermen van nieuwe drinkwaterbronnen is een belangrijke opgave, die terecht de aandacht vraagt en ook heeft.
Drinkwaterbedrijven hebben op grond van de Drinkwaterwet de plicht aan huishoudens drinkwater te leveren. De drinkwaterbedrijven stellen leveringsplannen op waarin vraag en aanbod per bedrijf is uitgewerkt. De ILT houdt hier toezicht op. Dit is wettelijk geregeld en daarmee is de levering voor ten minste de komende 10 jaar geborgd.
Provincies en drinkwaterbedrijven hebben samen onderzoek gedaan naar de (toenemende) drinkwatervraag en het beschikbare aanbod van bronnen. Provincies wijzen Aanvullende Strategische Voorraden (ASV’s) aan zodat er tot 2040 voldoende grondwater beschikbaar is voor het bereiden van drinkwater. Het Rijk wijst daarnaast Nationale Grondwaterreserves (NGR’s) aan. Daarmee stuurt het Rijk via bodem en water in de ruimtelijke inrichting. Via actielijn 2 van het Programma Woningbouw is er aandacht voor het wegnemen van knelpunten voor de woningbouw (zoals problemen met de levering van drinkwater) en het versnellen van de procedures.
Ook wordt er gekeken naar mogelijkheden voor waterbesparing en welke andere bronnen in de toekomst benut kunnen worden voor de bereiding van drinkwater, zoals het ontzilten van brak water en het uitbreiden van oppervlaktewater-winningen.
Het RIVM heeft onderzocht wat de huidige staat is van de drinkwaterbronnen. Uw Kamer heeft hierover in mei 2021 een rapport ontvangen2. Dit onderzoek gaat vooral in op de kwaliteit van de drinkwaterbronnen. RIVM werkt aan een aanvullend rapport over de beschikbaarheid van bronnen, dat medio 2022 zal worden afgerond. Ik zal uw Kamer hierover informeren in aanloop van het WGO Water. Het beeld uit de onderzoeken is dat klimaatverandering en sociaaleconomische ontwikkelingen de beleidsopgave voor de waterkwaliteit (zowel oppervlaktewater als grondwater) en waterbeschikbaarheid vergroten.
De opgave om voor de ontwikkeling van de bevolking tot 2040 en de daaraan verbonden extra woningen drinkwater te leveren is aanzienlijk en vergt van alle betrokken partijen inzet. Met de genoemde acties van drinkwaterbedrijven, provincies en Rijk wordt hier hard aan gewerkt en met de betrokken overheden volgen we de voortgang via de Stuurgroep Water.
Kunt u toelichten wat de huidige staat is van de drinkwaterbronnen in Nederland en waarom het vinden en benutten van deze bronnen zo veel moeilijker is geworden en steeds moeilijker wordt?
Zie het antwoord op vraag 2.
In hoeverre worden drinkwaterbedrijven op dit moment betrokken bij de plannen van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening voor de bouw van 900.000 woningen tot 2030? Hoe gaat u een goede samenwerking tussen de (drink)watersector en de bouwsector waarborgen?
Drinkwaterbedrijven worden ook vanwege de bescherming van drinkwaterbronnen in het algemeen betrokken bij de ruimtelijke planvorming. En ze hebben via de Drinkwaterwet ook zelf de verantwoordelijkheid om te investeren in de levering van voldoende en veilig drinkwater. De ILT houdt hier toezicht op. Over de investeringsplannen en eventuele knelpunten daarbij vindt afstemming plaats met de drinkwatersector. Hier is tevens aandacht voor in het Programma Woningbouw3 van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Het mitigeren van knelpunten voor de woningbouw is onderdeel van actielijn 2 van het Programma.
Hoe gaat u voorkomen dat het watersysteem nog verder onder druk komt te staan bij een nog altijd groeiende economie en bevolking?
De grenzen van het watersysteem zijn op diverse locaties inderdaad bereikt of worden al overschreden. Met een meer verplichtende invulling van de watertoets, het uitwerken van water en bodem als basis voor ruimtelijke inrichting, het zuiniger omgaan met water, het stimuleren van hergebruik én het waterkwaliteitsbeleid wil de rijksoverheid ervoor zorgen dat er een duurzaam evenwicht komt tussen vraag en aanbod van zoet water. Daarnaast komen via de Studiegroep Grondwater de opgaven voor grondwaterkwaliteit en -kwantiteit in beeld en welke (extra) inzet op die opgaven nodig is.
Wat bedragen de concrete plannen om droogte, verzilting en een toenemende watervraag op te vangen?
Het Deltaprogramma Zoetwater heeft als overkoepelend doel om Nederland weerbaar te maken tegen watertekorten. Voor de tweede fase van het Deltaprogramma Zoetwater hebben Rijk en regio het Deltaplan Zoetwater 2022–2027 opgesteld4. Het Deltaplan 2022–2027 omvat meer dan 150 maatregelen die zijn uitgewerkt in de zoetwaterregio's en voor het hoofdwatersysteem, passend bij de nationale en regionale opgaven. Het gaat om een maatregelenpakket van circa € 800 mln, waarvan € 250 mln vanuit het Deltafonds en € 550 mln vanuit de zoetwaterregio’s. De maatregelen geven invulling aan de voorkeursvolgorde voor waterbeheer, zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en het Nationaal Waterprogramma 2022–2027. Uitgangspunt is dat bij de ruimtelijke inrichting en landgebruik meer rekening moet worden gehouden met waterbeschikbaarheid. Daarnaast zullen alle watergebruikers, waaronder landbouw, natuur, industrie en consumenten, zuiniger moeten omgaan met water. De waterbeheerders zullen water beter vasthouden en slimmer verdelen. Bij een fenomeen als klimaatverandering is nooit alle schade te voorkomen. Een bepaalde mate van droogteschade zal geaccepteerd moeten worden.
Heeft u in beeld in hoeverre de drinkwaterbedrijven op dit moment in de drinkwaterbehoefte voor de bouw van nieuwe woningen tot 2030 kunnen voorzien? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit de bouwplannen tot 2030 niet verstoord?
Aan de drinkwaterbedrijven is gevraagd de knelpunten die zij zien in kaart te brengen, zodat er gericht naar oplossingen kan worden gezocht. Vitens heeft een noodkreet richting de Provincie Overijssel geuit dat er al op korte termijn leveringsproblemen ontstaan, onder andere door het niet tijdig beschikbaar komen van vergunningen voor uitbreiding van winningen. De Provincie Overijssel en Vitens zullen de knelpunten op korte termijn verder bespreken.
Het is het van belang om in contact te blijven met de drinkwaterbedrijven om in de gaten te houden waar mogelijk knelpunten gaan ontstaan. Dit contact is nodig op Rijksniveau, maar ook op regionaal en lokaal niveau. In het programma Woningbouw geeft de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in actielijn 2 aan dat het voorkomen van knelpunten en het versnellen van procedures prioriteit heeft. Samen met de drinkwaterbedrijven zal naar oplossingen worden gezocht voor de knelpunten. Zie ook de beantwoording van vraag 2.
Via de voortgangsrapportage van de Beleidsnota Drinkwater 2021–2026 houd ik zicht op de beschikbaarheid van voldoende en veilige drinkwaterbronnen.
Bent u het eens dat het waarborgen van een goede drinkwaterkwaliteit in Nederland een hoge prioriteit heeft en het als gevolg hiervan een volwaardige plaats verdient in de nadere uitwerking van de Nationale Woon- en Bouwagenda en het programma Woningbouw?
Het is van groot belang dat er voldoende drinkwater is en dat dit van een goede kwaliteit is. Via actielijn 2 van het Programma Woningbouw is er aandacht voor het wegnemen van knelpunten voor de woningbouw (zoals problemen met de levering van drinkwater) en het versnellen van de procedures. Er wordt op dit moment via de bestaande kanalen aan gewerkt om ervoor te zorgen dat de levering van kwalitatief goed drinkwater gegarandeerd blijft voor zowel de nabije als de verre toekomst. Samen met mijn collega van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening overleg ik hierover met de drinkwaterbedrijven.
Bent u ook van mening dat er dringend nieuwe bronnen voor drinkwater moeten worden aangewezen en beschermd en drinkwaterbedrijven meer ruimte (snellere vergunningverlening en meer financieringsruimte om te investeren in nieuwe productie-, zuiverings- en distributiecapaciteit) moet worden geboden om deze bronnen ook daadwerkelijk te benutten? Hoe verhoudt zich dit tot de aangekondigde watertoets?
Ik onderschrijf de urgentie om te zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende bronnen voor de bereiding van drinkwater. De provincies werken samen met de drinkwaterbedrijven aan een robuuste drinkwatervoorziening. Het proces om strategische voorraden aan te wijzen loopt en is in een aantal provincies afgerond. In de overige provincies gebeurt dit medio 2022. Het betreft een actie die is afgesproken in het kader van de structuurvisie ondergrond (STRONG). De vergunningverlening voor deze grondwateronttrekkingen is een verantwoordelijkheid van de provincies. Vanwege de invloed die een drinkwaterwinning kan hebben op zijn omgeving vergt het realiseren van nieuwe winningen een zorgvuldig gebiedsproces. Het is aan de provincies, drinkwaterbedrijven, waterschappen en omgevingspartners om keuzes te maken over de ruimtelijke inrichting. Er wordt in dit proces ook gekeken naar alternatieve bronnen voor de bereiding van drinkwater, zoals het ontzilten van brak water en het uitbreiden van oppervlaktewaterwinningen en naar de mogelijkheden voor waterbesparing.
De financieringsruimte om te investeren in nieuwe productie-, zuiverings- en distributiecapaciteit is voor de komende jaren voldoende. Met de verhoging van de WACC (Weighted Average Cost of Capital) van 2,75% naar 2,95% is dit eind vorig jaar geregeld. Er is onderzoek gestart naar toekomstbestendige financierbaarheid van investeringen door de drinkwatersector. Daarbij zijn de drinkwaterbedrijven betrokken.
De watertoets verplicht een initiatiefnemer de waterbeheerder vroegtijdig te betrekken. Het is een wettelijk verplicht instrument dat ervoor zorgt dat het belang van water en klimaatadaptatie wordt meegewogen in de relevante besluiten over het fysieke domein. Onder de Omgevingswet wordt de watertoets versterkt, doordat deze is opgenomen in instructieregels in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Gemotiveerd moet worden waarom het advies van een waterbeheerder eventueel niet wordt gevolgd. Het advies vanuit de waterbeheerder wordt daarmee minder vrijblijvend dan het huidige watertoetsadvies.
Bent u het eens dat – gezien het tien tot vijftien jaar duurt voordat het water van de nieuwe drinkwaterbronnen uit de kraan loopt – er door de rijksoverheid dringend ondersteuning moet komen om samen met provincies aanvullende strategische voorraden aan te wijzen, deze te verankeren en een beschermde status te geven?
Dit proces loopt in het kader van de structuurvisie ondergrond (STRONG). Zie ook het antwoord op vragen 2, 7 en 9.
Heeft u in beeld welke duurzame waterbesparende technieken en innovaties – gericht op het verlagen van het gemiddelde- en piekgebruik en het beter vasthouden en (her)gebruiken van (regen)water – de beschikbaarheid en kwaliteit van drinkwater kunnen verbeteren?
Zoals aangekondigd in de Beleidsnota Drinkwater 2021–2026 wordt gewerkt aan een verkenning naar drinkwaterbesparing waarin naar alle mogelijke maatregelen wordt gekeken om het gemiddeld- en piekgebruik van drinkwater te verlagen. Waterbesparing is een belangrijk instrument om vraag en aanbod beter in balans te krijgen. Deze verkenning wordt samen met betrokken partijen uitgevoerd, zoals de waterbedrijven, provincies, gemeenten en bedrijfsleven.
Het bericht ‘Change= verlengt contract lastige huurders niet’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat verhuurder Change= het huurcontract van zogenaamde lastige huurders niet verlengt vanwege hun bezwaar tegen de servicekosten?1
Ja. In het licht van de gestelde vragen heb ik gesproken met Change= en stichting Woon!.
Wat vindt u ervan dat een verhuurder huurcontracten niet verlengt als huurders bezwaar maken tegen de hoogte van de servicekosten?
De verhuurder moet over elk kalenderjaar een afrekening van de servicekosten verstrekken, vóór 1 juli. In het geval van een geschil hierover moet het iedereen vrij staan om dit zonder belemmeringen of weerstand aan de Huurcommissie voor te leggen. Daarom kunnen huurder en verhuurder tot twee jaar na de genoemde datum van 1 juli om een uitspraak van de Huurcommissie vragen. Voorts kan een huurder met een tijdelijk huurcontract van twee jaar of korter ook nog tot zes maanden na afloop of verlenging van dat tijdelijke huurcontract een toets van de aanvangshuurprijs vragen. Echter, het is aan de verhuurder of een tijdelijke huurovereenkomst wordt verlengd. Het is niet relevant of een verhuurder de tijdelijke huurovereenkomst eindigt (niet verlengt) vanwege bovengenoemde reden of dat de verhuurder om een andere reden weer beschikking wil hebben over de woning.
Klopt het dat een deel van de borg van huurders onterecht door Change= ingehouden wordt? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Borg kan in beginsel (deels) ingehouden worden als sprake is van een huurachterstand of als de huurder de woning niet volgens afspraak heeft achtergelaten en de verhuurder herstelwerkzaamheden moet verrichten voor de nieuwe verhuur. Om deze specifieke vraag te kunnen beantwoorden heb ik contact gehad met Change=. Volgens hen wordt er slechts in die gevallen waarin er sprake is van niet verholpen gebreken in de woning of bij huurachterstand borg ingehouden.
Klopt het dat huurders die vertrekken bij Change= geen positieve verhuurverklaring gekregen hebben? Zo ja, wat vindt u hiervan en deelt u de mening dat Change= dit zo snel mogelijk moet herstellen, inclusief een excuusbrief? Zo ja, bent u bereid om Change= hierop aan te spreken?
Het is wettelijk toegestaan om met een verhuurdersverklaring te werken. Een huurder kan door de potentiele verhuurder om een verhuurdersverklaring worden gevraagd op het moment dat hij of zij een nieuwe woning zoekt. De huurder moet deze verklaring bij de huidige of voormalige verhuurder opvragen. Indien de huurovereenkomst is beëindigd op basis van overlast, betalingsachterstanden of het verrichten van criminele activiteiten, is de kans groot dat de verhuurder geen positieve verklaring zal geven. Change= heeft aangegeven dat er in beginsel altijd een positieve verhuurdersverklaring wordt afgegeven. Slechts in uitzonderlijke situaties, zoals bijvoorbeeld bij (grote) huurachterstanden, wordt deze niet afgegeven.
Klopt het dat deurwaarders ingezet werden om het verhoogde voorschot aan servicekosten te innen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De artikelen 7:260 en 7:261 BW bevatten wettelijke regels voor de verhuurder die het voorschot voor de servicekosten wil verhogen en over de geschilregeling. Samengevat is een verhoging slechts mogelijk bij een overeengekomen wijziging van de bijkomende diensten of leveringen waarvoor de servicekosten zijn verschuldigd (indien die wijziging gaat om service of dienstverlening die alleen aan een aantal huurders gezamenlijk geleverd kunnen worden, is de huurder gebonden aan die wijziging indien ten minste 70% van de huurders daarmee heeft ingestemd). Het voorschot mag ook worden verhoogd als uit het wettelijk jaarlijks te verstrekken kostenoverzicht blijkt dat de betaalde voorschotbedragen de daadwerkelijke kosten niet dekken. Change= heeft aangegeven dat zij deurwaarders inzet indien er sprake is van achterstanden op de huurrekening, inclusief de niet betaalde verhoogde voorschotten voor de servicekosten. Het is aan de verhuurder wanneer zij overgaat tot het inschakelen van een deurwaarder.
Klopt het dat huurders door medewerkers van Change= geïntimideerd worden? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik ben tegen elke vorm van intimidatie. Change= heeft aangegeven dat zij een zaak heeft aangespannen bij de rechtbank van de gemeente Amsterdam tegen de aantijgingen over vermeende intimidatie. Het is uiteindelijk aan de rechtbank om te bepalen of er sprake is van intimidatie. Zie voor het overige het antwoord op vraag 9 en 10.
Welke maatregelen kunt u en gaat u nemen om te voorkomen dat verhuurders het huurcontract niet verlengen omdat huurders klachten uiten of bezwaren indienen?
In het BW zijn de mogelijkheden van beëindiging en verlenging van de verschillende soorten huurovereenkomsten geregeld. Zo is een verhuurder gerechtigd een tijdelijke huurovereenkomst (zijnde een huurovereenkomst met een maximale duur van twee jaar voor zelfstandige woningen) om hem moverende redenen niet te verlengen. Omdat het risico dat een huurder geen toets van de aanvangshuurprijs durft aan te vragen te beperken, kan de huurder nog tot zes maanden na het einde van het tijdelijk huurcontract van maximaal twee jaar zo’n toets van de aanvangshuurprijs bij de Huurcommissie vragen. En ook over de servicekosten kan de huurder nog na het einde van het tijdelijk huurcontract een uitspraak van de Huurcommissie vragen, door de tweejaartermijn na de afrekentermijn van de verhuurder (1 juli na het kalenderjaar).
Acht u het waarschijnlijk dat er meer verhuurders zijn die op dezelfde manier opereren als Change=? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Zo ja, kunt u onderzoeken hoe vaak dit soort praktijken voorkomen en wie zich hieraan schuldig maken?
Er zijn reeds diverse onderzoeken gedaan naar onaanvaardbaar gedrag van verhuurders bij het aanbieden en verhuren van woon- of verblijfsruimte.2 De diverse onderzoeksresultaten hebben erin geresulteerd dat mijn ambtsvoorganger in mei 2018 is gestart met de aanpak ter bevordering van goed verhuurderschap.3 De resultaten uit de aanpak goed verhuurderschap4 hebben geleid tot het wetsvoorstel goed verhuurderschap dat ik op korte termijn naar uw Kamer stuur. Daarnaast blijkt uit de evaluatie van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 dat huurders met een tijdelijk huurcontract het lastig vinden om een geschil voor te leggen aan de Huurcommissie. Ik weeg dit mee met de herziening van de tijdelijke huurcontracten. Zie verder het antwoord op vraag 19 en 20.
Wat kunnen gemeenten doen om foute verhuurders als Change= te weren?
In zijn algemeenheid ben ik voornemens om gemeenten met het wetsvoorstel goed verhuurderschap de bevoegdheid te geven om handhavend op te treden indien verhuurders, verhuurbemiddelaars of beheerders zich niet houden aan de algemene beginselen van goed verhuurderschap. Daarnaast creëert het wetsvoorstel de bevoegdheid voor gemeenten om via een gebiedsgerichte verhuurvergunning strengere eisen te stellen aan verhuurders in gebieden waar de leefbaarheid onder druk staat en om, waar nodig, malafide verhuurders te weren die hun gedrag willens en wetens niet aan de norm voor goed verhuurderschap wensen aan te passen.
Vindt u dat de gemeenten extra alert moeten zijn op verhuurders zoals Change=, zeker nu Change= aangegeven heeft uitbreidingsplannen te hebben? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In zijn algemeenheid vind ik dat gemeenten alert moeten zijn op alle vormen van ongewenst verhuurgedrag. Daarom creëer ik via wetsvoorstel goed verhuurderschap aanvullende mogelijkheden voor gemeenten om, op eigen initiatief of naar aanleiding van een melding, te kunnen handhaven bij ongewenste verhuurpraktijken.
Bent u bereid om Change= aan te schrijven en niet alleen om uw ongenoegen kenbaar te maken maar hen daadwerkelijk te sommeren hun beleid aan te passen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Naar aanleiding van deze Kamervragen heb ik contact gehad met Change= om de voorliggende Kamervragen en de vigerende wet- en regelgeving te bespreken. Op basis hiervan zie ik voor nu geen aanleiding om hierover verder met Change= in gesprek te gaan. Wel heb ik Change= verzocht om transparant te communiceren naar de huurders en hen aan te geven waar zij terecht kunnen als zij het niet eens zijn met de door hen genomen besluiten.
Klopt het dat Change= meerdere keren in de fout is gegaan en nog steeds community kosten in rekening brengt bij het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst, terwijl zij hierover door de kantonrechter in het ongelijk gesteld is? Zo ja, kunnen we hieruit concluderen dat er meer en/of betere wettelijk maatregelen moeten komen om huurders beter te beschermen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De rechtbank heeft volgens Change= gesteld dat een deel van de community kosten vallen onder bewonersbegeleiding en daarmee onder de taken van de huismeester. Deze kosten mogen derhalve onder de servicekosten doorberekend worden. Het is uiteindelijk aan de Huurcommissie en/of de rechtbank om een uitspraak te doen over de rechtsgeldigheid van (het voorschot van) de servicekosten.
Zou u in het licht van het wetsvoorstel «goed verhuurderschap» Change= een slechte verhuurder noemen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 9.
Welk advies voor vervolgstappen kunt u de gedupeerden meegeven als Change= blijft volharden in illegale praktijken terwijl zij daarvoor door de rechter veroordeeld is, maar waarbij huurders nog steeds klem zitten en zich geïntimideerd voelen waardoor ze niet genegen zijn om naar de rechter te stappen?
In aanvulling op mijn antwoord op vraag 12 kunnen huurders gratis advies inwinnen bij het Juridisch Loket indien er twijfels zijn over bijvoorbeeld de rechtmatigheid van een huur- of dienstenovereenkomst. Voorts kan een geschil over de servicekosten en/of over de huurverhoging worden voorgelegd aan de Huurcommissie. Ik moedig iedereen aan, indien van toepassing, hiervan gebruik te maken. Ook na afloop van het tijdelijk huurcontract is dit mogelijk (zie antwoord op vraag5.
Wat vindt u ervan als Stichting!Woon in dit bericht schrijft «wetgever zet kwetsbare huurder in de kou»?
Zie het antwoord op vraag 7. In zijn algemeenheid mag ongewenst verhuurgedrag niet worden getolereerd. Daarom werk ik momenteel aan het wetsvoorstel goed verhuurderschap om ongewenste verhuurpraktijken tegen te gaan en kwetsbare huurders extra te beschermen.
Kunt u antwoord geven op de in dit bericht gestelde vraag voor huurders met een tijdelijk contract; «Maak vooral maar geen gebruik van je rechten, want dat gaat je in de problemen brengen, lijkt de strekking. Is dat wat de wetgever jongeren aan boodschap wil meegeven»?
Ik moedig iedereen aan gebruik te maken van de rechten die er zijn. Jong en oud. Huurders met een vast of tijdelijk huurcontract. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven ben ik van mening dat het iedereen vrij moet staan om zonder belemmeringen of weerstand van de verhuurder een geschil aan de Huurcommissie voor te leggen.
Is dit bericht een pijnlijk voorbeeld van de kwetsbare positie van jongeren als het om wonen gaat? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 16.
Deelt u de mening dat we naar een verbetering van de wet- en regelgeving omtrent servicekosten moeten gaan nu uit dit artikel blijkt dat honderden huurders zich alleen al bij Stichting!Woon gemeld hebben, die de afrekening van de servicekosten elk jaar ter discussie moeten stellen, hetgeen kan leiden tot een groot aantal procedures bij de Huurcommissie? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het is voor zowel huurders als verhuurders van belang dat wet- en regelgeving op dit thema duidelijk is en dat men zich ook aan deze regelgeving houdt. De verhuurder moet over elk kalenderjaar een afrekening servicekosten verstrekken, vóór 1 juli. Zowel huurder als verhuurder kunnen vervolgens tot twee jaar na die 1 juli om een uitspraak van de Huurcommissie vragen. Het doet daarbij niet ter zake of het een tijdelijke of vaste huurovereenkomst betreft. In beginsel vind ik het logisch dat huurders als eerste aan zet zijn om actie te ondernemen als zij menen dat er een probleem bestaat omtrent servicekosten. Zij kennen immers zelf hun eigen situatie en kunnen daardoor het best inschatten of de servicekosten in verhouding staan tot de geleverde diensten. Tegelijkertijd snap ik dat het voor huurders een probleem kan opleveren als de verhuurder structureel de fout ingaat bij het afrekenen van servicekosten. Daarom is in de wet geregeld dat de Huurcommissie hogere leges kan opleggen bij verhuurders die vaker in het ongelijk worden gesteld.
Kunnen we concluderen dat tijdelijke huurcontracten niet in het belang van huurders zijn, omdat hen dakloosheid boven het hoofd hangt waardoor veel van deze huurders geen klachten durven te uiten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Vorig jaar heeft mijn ambtsvoorganger de evaluatie van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 (hierna: de evaluatie) naar uw Kamer gezonden. In deze evaluatie hebben een aantal geïnterviewde stakeholders/personen aangegeven dat er sprake is van onzekerheid over verlenging van de tijdelijke huurovereenkomst dan wel over vervolghuisvesting. De evaluatie gaat niet in op het aantal huurders dat dakloos is geworden na het niet verlengen van een tijdelijk huurcontract. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een verhuurder het huurcontract niet verlengt. Geen van die redenen mogen wat mij betreft de gang naar de Huurcommissie of de rechtbank verhinderen. De evaluatie laat ook tekortkomingen zien. Op dit moment vindt er op basis van de evaluatie en de gesprekken die ik met de sector heb gevoerd een weging plaats waarbij wordt gekeken naar een betere balans tussen de belangen van huurders en verhuurders en waarbij huurcontracten voor onbepaalde tijd de norm blijft.
Laat dit voorbeeld en de vele andere voorbeelden de tekortkomingen van de Wet doorstroming huurmarkt zien? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 19.
Staat met de kennis van nu de Wet doorstroming huurmarkt niet op gespannen voet met artikel 22 lid 2 van de Grondwet waar u zelf terecht vaak naar verwijst en met het recht op huisvesting zoals deze is beschreven in internationale en Europese verdragen? Kunt u in uw antwoord specifiek aandacht besteden aan betaalbaarheid, woonzekerheid, rechtsbescherming van huurders?
Recht op huisvesting is een essentieel onderdeel van iemands leven. Ik zet me dan ook in om hierin te voorzien. Het uitgangspunt van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 was om te zorgen voor meer beschikbaarheid. Hoewel in de evaluatie een toename is te zien van het aanbod is dit volgens de evaluatie niet direct toe te schrijven aan de wet. Echter, het sluit dit ook niet uit. Dit geldt eveneens voor het effect van tijdelijke huurcontracten op de huurprijsstijgingen. Ik ken de signalen over woononzekerheid en wat dit in mentale zin met huurders kan doen. Ik zal dit dan ook betrekken bij bovengenoemde weging.
Hebt u zicht op wat er met huurders gebeurt wanneer een tijdelijk huurcontract niet wordt verlengd? Hoeveel, schat u in, bevinden zich in een situatie van dakloosheid of precair wonen?
Uit de evaluatie blijkt dat verhuurders hoewel dit geen verplichting is verschillende methoden gebruiken om vervolghuisvesting te vinden maar dat dit ook vaak niet het geval is. Behoud van wachttijd, bemiddeling en begeleiding worden met name genoemd. Cijfers over hoeveel mensen dakloos zijn geworden als direct gevolg van het beëindigen van het tijdelijk huurcontract zijn niet bekend.
Indien de wet leidt tot dakloosheid of een verhoogd risico daarop, hoe ziet u de verhouding tot mensenrechtelijke verplichtingen om dakloosheid te voorkomen en uit te bannen?
Of iemand dakloos is geworden als direct gevolg van het beëindigen van een tijdelijk huurcontract is lastig te bepalen. Er kunnen meerdere factoren spelen waarom iemand dakloos is geworden, zoals ook geconstateerd is door de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving.6 Dat kan bijvoorbeeld financiële bestaansonzekerheid zijn, maar ook het tekort aan betaalbare woningen. Zoals ik in de beantwoording van vraag 19 en 20 aangeef, kan ook niet uit de evaluatie Wet Doorstroming Huurmarkten worden geconcludeerd of huurders dakloos zijn geworden door het niet verlengen van een tijdelijk huurcontract. Omdat de evaluatie wel degelijk tekortkomingen laat zien, vindt er op dit moment op basis van de evaluatie en de gesprekken die ik met de sector heb gevoerd een weging plaats waarbij wordt gekeken naar een betere balans tussen de belangen van huurders en verhuurders en waarbij reguliere huurcontracten de norm blijft. Ik vind het belangrijk om de strijd tegen dakloosheid te voeren. Daarom werk ik samen met de Staatssecretaris van Jeugd en Preventie aan een aanpak hiervan, als vervolg op de Brede Aanpak Dak- en Thuisloosheid. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd door mij en de Staatssecretaris van Jeugd en Preventie. Daarnaast zal binnenkort het programma huisvesting aandachtsgroepen naar uw Kamer worden gestuurd, waarin ik een aanpak deel voor het zorgen voor meer betaalbare woningen voor aandachtsgroepen. Ook zet ik mij in voor een groter aanbod van betaalbare woningen (bijvoorbeeld via het programma Woningbouw) en kom ik met voorstellen om ook de betaalbaarheid voor zittende huurders te verbeteren (bijvoorbeeld via het programma betaalbaar wonen, waarover ik uw Kamer op korte termijn informeer).
Kan dakloosheid als gevolg van het niet verlengen van het tijdelijk huurcontract gezien worden als het niet nakomen van de zorgplicht van het Rijk die voortvloeit uit artikel 22 lid 2 van de Grondwet, omdat de Wet doorstroming huurmarkt dit mogelijk maakt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De verplichting om te zorgen voor voldoende woongelegenheid is een inspanningsverplichting voor de overheid. Dit staat zowel in artikel 22, tweede lid, van de Grondwet als in meerdere verdragen (o.a. artikel 11, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten). De zorgplicht betreft zowel het aantal woningen, alsook de kwaliteit, veiligheid, gezondheid, betaalbaarheid, toegankelijkheid en passendheid. Dit recht gaat niet zover dat ieder individu op basis hiervan recht heeft op een woning.
Daarnaast komt een huurder met een tijdelijk huurcontract niet van de een op de andere dag op straat te staan. Ook de beëindiging van tijdelijke huurcontracten is van verschillende waarborgen voorzien. Zo moet de verhuurder de huurder schriftelijk informeren over de dag waarop de huur verstrijkt. Dit mag hij niet eerder doen dan drie maanden maar uiterlijk een maand voordat de bepaalde tijd van het contract is verstreken. Indien de verhuurder deze verplichting niet nakomt, wordt de huurovereenkomst na het verstrijken van de bepaalde tijd voor onbepaalde tijd verlengd.
Kan dakloosheid als gevolg van het niet verlengen van het tijdelijk huurcontract gezien worden als een schending van het internationale recht op behoorlijke huisvesting, omdat de Wet doorstroming huurmarkt dit mogelijk maakt? Kunt u uw nader toelichten?
Zie antwoord vraag 24.
Kunt u aangeven in welke mate de verplichting, die de Nederlandse staat heeft om het recht op behoorlijke huisvesting «progressief te realiseren», een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming en monitoring van de Wet doorstroming huurmarkt 2015?
Het recht op huisvesting is zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 24 en 25 verankerd in de Grondwet. Het doel van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 was om ervoor te zorgen dat met de introductie van tijdelijke huurovereenkomsten meer aanbod van woningen gerealiseerd zou worden en daarmee beter invulling gegeven kan worden aan dat recht op huisvesting. Het doel van de wet zou er dus aan moeten bijdragen dat door meer aanbod meer beschikbaarheid voor woningzoekende zou ontstaan en daarmee ook de doorstroming zou bevorderen. Hoewel de evaluatie een stijging van het aanbod laat zien is dit volgens de evaluatie niet direct te herleiden naar de Wet doorstroming huurmarkt 2015 maar het sluit dit ook niet uit.
Kunt u aangeven in welke mate u acht dat de Wet doorstroming huurmarkt bijdraagt aan het progressief realiseren van het recht op behoorlijke huisvesting?
Zie antwoord vraag 26.
Kunnen we met de kennis van nu concluderen dat de Wet doorstroming huurmarkt op gespannen voet staat met het internationale recht op behoorlijke huisvesting, dat Nederland verplicht om dat recht «progressief te realiseren»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 26.
Kunt u aangeven of bepaalde groepen op basis van hun leeftijd, inkomen, beperking of etnische achtergrond harder worden getroffen door de negatieve effecten van de Wet doorstroming huurmarkt?
In de evaluatie is niet onderzocht of bepaalde groepen harder worden getroffen. Echter staat het buiten kijf dat discriminatie op welke grond dan ook verboden is en niet kan worden getolereerd.
Is het belangrijk om de positie van de huurder met een tijdelijk huurcontract te beschermen ten opzichte van de verhuurder? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Huurders worden reeds op diverse manieren beschermd. Zo heeft een huurder met een generiek tijdelijk huurcontract in het gereguleerde segment huurprijsbescherming. Huurders met een tijdelijk huurcontract van 2 jaar of korter kunnen nog tot zes maanden na afloop van dat tijdelijke huurcontract een toets van de aanvangshuurprijs vragen. Daarnaast is het de verhuurder niet toegestaan een minimumduur in de overeenkomst op te nemen. Indien dit wel gebeurt staat het de huurder vrij hierover advies in te winnen bij het Juridisch Loket of de zaak voor te leggen bij de rechtbank. De verhuurder mag gedurende de looptijd van de tijdelijke huurovereenkomst de huur niet opzeggen. Tussen drie maanden en een maand voor het einde van de looptijd van de tijdelijke huurovereenkomst moet de verhuurder de huurder schriftelijk informeren dat de huur op de afgesproken einddatum eindigt. Doet een verhuurder dat niet dan ontstaat er van rechtswege een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Zoals eerder aangegeven in onder andere het antwoord op vraag 23, zie ik dat het van belang is opnieuw te wegen hoe de positie van de huurder beter in balans kan worden gebracht met die van de verhuurder.
Welke zorgplicht(en) heeft een verhuurder als deze het tijdelijk huurcontract niet wil verlengen?
De verhuurder heeft geen wettelijke zorgplicht voor het vinden van vervolghuisvesting. De huurder weet bij het aangaan van een tijdelijke huurovereenkomst wanneer deze afloopt. Gedurende die tijd kan de huurder zoeken naar passende vervolghuisvesting. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 22 zijn er verhuurders die desondanks verschillende instrumenten inzetten om passende vervolghuisvesting te realiseren. Hierbij valt te denken aan begeleiding, bemiddeling en behoud van wachttijd.
Zou het in kaart brengen van de gevolgen van een beëindiging van een tijdelijk huurcontract onderdeel van de zorgplicht van een verhuurder moeten zijn als deze het tijdelijk huurcontract niet wil verlengen, aangezien het niet verlengen kan zorgen dat iemand dakloos raakt? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Indien dit niet tot de zorgplicht van de verhuurder hoort, van wie dan wel?
Zie antwoord vraag 31.
Deelt u de mening dat een verhuurder gemotiveerd moet aangeven waarom een huurcontract niet verlengd wordt, aangezien aan het niet verlengen van het huurcontract vergaande consequenties verbonden kunnen zijn, zoals dakloosheid?
Nee, die mening deel ik niet. Een tijdelijk huurcontract wordt afgesloten voor een bepaalde periode waarna de verhuurder weer beschikking kan krijgen over de woning. Het doet daarbij niet ter zake wat de reden daarvan is. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, merk ik hierbij wel op dat de verhuurder geen belemmeringen mag opwerpen voor de huurder om een geschil aan de Huurcommissie voor te leggen.
Deelt u de mening dat een verhuurder veel eerder moet aangeven als deze het tijdelijk contract niet wil verlengen, aangezien wij nu in de grootste wooncrisis sinds de Tweede Wereldoorlog leven en het dus (bijna) onmogelijk is om op korte termijn een nieuwe woning te vinden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, die mening deel ik niet. De wet bepaalt dat de verhuurder de huurder niet eerder dan drie maanden en niet later dan een maand voor de afgesproken einddatum schriftelijk informeert dat de huur op de afgesproken einddatum eindigt. Laat de verhuurder dat na, dan loopt het huurcontract van rechtswege voor onbepaalde tijd door. Ik begrijp dat het lastig is om in een krappe woningmarkt vervolghuisvesting te vinden, maar de huurder weet bij het aangaan van een tijdelijke huurovereenkomst wanneer deze afloopt. Gedurende die tijd kan de huurder zoeken naar passende vervolghuisvesting of de tijdelijke huurovereenkomst niet aangaan.
Deelt u de mening van de Woonbond als deze het volgende schrijft: «De tijdelijke contracten verslechteren de positie van huurders. Ze zijn minder snel geneigd om hun recht te halen bij te hoge huurprijzen of achterstallig onderhoud»?2 Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Bij die invoering van de tijdelijke huurcontracten van maximaal 2 jaar voor zelfstandige huurwoningen in 2016 was er het besef dat tijdelijke huurders mogelijk geen toets van de aanvangshuurprijs durven aan te vragen, uit vrees geen huurverlenging naar een huurcontract voor onbepaalde tijd te krijgen. Daarom is toen in de wet opgenomen dat huurders met een tijdelijk huurcontract van 2 jaar of korter ook nog tot zes maanden na afloop van dat tijdelijke huurcontract of na verlenging tot een huurcontract voor onbepaalde tijd nog een toets van de aanvangshuurprijs mag vragen. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Hoe zorgt u ervoor dat huurders met een tijdelijk contract wel hun recht durven te halen en achterstallig onderhoud durven te melden of te hoge servicekosten durven aan te kaarten?
Zie antwoord vraag 35.
Kan het zo zijn dat mensen als gevolg van het niet ontvangen van een positieve verhuurverklaring geen woning meer kunnen vinden en daardoor dakloos raken? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Zo ja, welke maatregelen neemt u of gaat u nemen om dit tegen te gaan?
Het is onwenselijk dat mensen dakloos worden. Om huurders zoveel mogelijk te beschermen is het recht ook zo ingericht dat de huur door verhuurders heel lastig kan worden beëindigd (huurbescherming). Dit recht is echter niet oneindig. Daar staan de belangen van de andere huurders en het recht van de verhuurder om in onhoudbare situaties de huur toch te beëindigen tegenover. Uiteraard dient zo’n afweging niet lichtvaardig en met nauwkeurige afweging te worden genomen. Juist om die reden zijn hiervoor wettelijke kaders. De wet bepaalt welke opzeggingsgronden verhuurders mogen gebruiken bij huuropzegging. Daarnaast kan de verhuurder bijvoorbeeld de rechter vragen de huurovereenkomst te ontbinden wanneer de huurder het huurcontract niet nakomt. Het is verder niet wettelijk verboden om bij woningtoewijzing met een verhuurdersverklaring te werken. Indien de huurovereenkomst is beëindigd op basis van overlast, betalingsachterstanden of het verrichten van criminele activiteiten, is de kans groot dat de verhuurder zo′n verklaring niet zal geven. De verhuurder heeft hier in die gevallen ook reden toe gehad. Ik vind echter dat verhuurders ook de ruimte moeten geven aan kandidaat-huurders zonder verhuurdersverklaring om aan te tonen dat zij wel een goede huurder zijn. Zo kan ik mij voorstellen dat iemand die zijn woning vanwege langdurige betaalachterstanden heeft moeten verlaten inmiddels een schuldhulpverleningstraject is ingegaan met de gemeente en daardoor grip heeft op zijn of haar financiën. Hij of zij moet dit ook kunnen laten zien en een nieuwe start kunnen maken. Ik zou verhuurders dan ook adviseren om verder te kijken dan enkel zo′n verklaring.
Deelt u de mening dat het niet afgeven van een positieve verhuurverklaring, zeker in het licht bezien van eerder door mij gestelde vragen over de familie Hendriks in relatie tot woningcorporatie Trudo, vergaande negatieve gevolgen kan hebben zoals dakloosheid? Zo ja, wilt u onderzoeken of er niet een ander systeem mogelijk is zonder vergaande negatieve consequenties zoals dakloosheid, temeer als deze het gevolg zijn van een onterechte aanmerking? Kunt u uw antwoord nader toelichten?3
Zie antwoord vraag 37.
Wilt u het subjectief gebruik van de verhuurverklaring, waardoor huurders klem gezet kunnen worden met als gevolg dat mensen dakloos kunnen raken, aan banden leggen? Zo ja, wanneer kunt u een voorstel hieromtrent naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Er is voor verhuurders geen wettelijke verplichting een verhuurverklaring af te geven. Het is aan de verhuurder om te beoordelen of er sprake is van positief of negatief huurdersgedrag en of zij een verhuurderverklaring wil afgeven. Het is vervolgens aan de volgende verhuurder om te bezien of een negatieve verhuurdersverklaring van invloed is op eventuele verhuur. Ik zie vooralsnog geen reden om dit systeem aan banden te leggen. Zie ook het antwoord op de vragen 37 en 38.
Hoe draagt u er zorg voor dat het recht op huisvesting gewaarborgd blijft bij een negatieve verhuurverklaring, aangezien deze negatieve verhuurverklaring als een zwarte lijst fungeert waardoor huurders geen huis meer kunnen vinden?
Zie antwoord vraag 39.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel mensen bezwaar aangetekend hebben tegen een niet afgegeven positieve verhuurverklaring?
Er worden geen gegevens bijgehouden over hoeveel mensen bezwaar maken tegen het niet afgeven van een verhuurdersverklaring door verhuurders.
Is het mogelijk om een zwarte lijst op te stellen van foute verhuurders, zodat huurders deze lijst kunnen raadplegen alvorens zij bij een verhuurder een woning huren? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Op grond van het wetsvoorstel goed verhuurderschap maak ik het mogelijk voor het college van burgermeester en wethouders om te besluiten tot het openbaar maken van de namen van verhuurders (of de natuurlijke persoon achter een verhuurbedrijf) die ondanks eventuele bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen hun gedrag niet wensen aan te passen naar de norm voor goed verhuurderschap en aan wie als gevolg daarvan een bestuurlijke boete of een beheerovername is opgelegd. Dit heeft enerzijds een afschrikwekkende werking. Anderzijds is het ook bedoeld om woningzoekenden en huurders te informeren en te ondersteunen. Door deze informatie kunnen huurders en verhuurbemiddelaars zich er immers van vergewissen of ze met een bepaalde verhuurder een overeenkomst willen aangaan.
In hoeverre gaat het wetsvoorstel «goed verhuurderschap» in op overtredingen als deze? Indien niet, kunt u dit soort overtredingen meenemen in de nieuwe wet «goed verhuurderschap»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op de vragen 6, 7 en 9.
Wat is de rol van de Autoriteit woningcorporaties in deze kwestie en hoe kan zij hiertegen optreden?
Omdat Change= geen woningcorporatie is valt zij niet onder het toezicht van de Autoriteit woningcorporaties. De Autoriteit woningcorporaties heeft hier daarom geen rol.
Heeft de Autoriteit woningcorporaties voldoende mogelijkheden om hiertegen op te treden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 44.
Wat kost een gemiddelde sociale huurwoning per vierkante meter bij een woningcorporatie en wat kost een gemiddelde sociale huurwoning bij Change= per vierkante meter (exclusief servicekosten)?
De maximale huurprijs van een sociale huurwoning in Nederland wordt vastgesteld aan de hand van het woningwaarderingsstelsel (WWS), ook wel bekend als het puntensysteem9 en niet op basis van een vierkante meterprijs. Corporaties vragen vaak minder huur dan maximaal toegestaan is volgens het woningwaarderingsstelsel, omdat zij de wettelijke taak hebben te verhuren aan mensen met een laag inkomen. Woningen worden aan mensen met een lager inkomen passend toegewezen met een lagere huurprijs. Change= heeft
aangegeven dat het de huurprijs op basis van en conform het WWS vaststelt.
Indien een woning per vierkante meter bij Change= en andere commerciële verhuurders veel meer per vierkante meter kost dan bij een toegelaten instelling of een wooncoöperatie, is ingrijpen dan gerechtvaardigd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 46.
Vindt u het rechtvaardig dat een woonruimte van 28 vierkante meter 655 euro per maand mag kosten exclusief servicekosten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Enkel op basis van het aangehaalde nieuwsbericht kan ik niet bepalen wat de maximale huurprijs van de woningen van Change= moet zijn. Dat hangt namelijk ook af van factoren die alleen te meten zijn in de woning (zoals de keuken- en badkamervoorzieningen). Hier kan ik dus geen uitspraken over doen. Wel heeft Change= aangegeven dat het de huurprijs op basis van en conform het WWS vaststelt. Indien de huurder op basis van het WWS vermoedt dat hij te veel huur betaalt voor zijn woning, kan hij in gesprek met de verhuurder om de huurprijs naar beneden bij te stellen. Wanneer verhuurder en huurder hier geen overeenstemming over weten te bereiken, staat een gang naar de Huurcommissie open.
Hoe komt het dat commerciële verhuurders dit soort zogenaamde «sociale» huurwoningen kunnen bouwen?
Zie het antwoord op vraag 54.
Deelt u de mening dat we jongeren/jongvolwassenen aan commerciële verhuurders overgeleverd hebben en zij nu een veel een groter deel van hun inkomen kwijt zijn aan woonlasten, met als gevolg dat ze niet alleen woononzekerheid ervaren maar ook financiële stress? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Corporaties hebben doelstellingen op het gebied van betaalbaarheid, nieuwbouw en verduurzaming. Zij kunnen niet iedereen in Nederland huisvesten. Daar is ook de private sector voor nodig. In veel gevallen gaat dat goed, maar we zien ook steeds vaker dat er oneerlijke praktijken ontstaan. In een krappere markt is er een grotere afhankelijkheidsrelatie tussen huurder en verhuurder en daarmee ook een groter risico op misbruik waardoor kwetsbare mensen onder druk komen te staan. Dit kabinet neemt verschillende maatregelen om dit te voorkomen. Dit betreft onder meer het wetsvoorstel goed verhuurderschap waar ik eerder in deze beantwoording al een toelichting op heb gegeven. Ook is in het coalitieakkoord afgesproken dat middenhuurwoningen een vorm van huurprijsbescherming krijgen om onder meer jongeren/jongvolwassenen die in dat segment een woning huren of wensen te huren, beter te beschermen. In het programma betaalbaar wonen, dat ik op korte termijn aan uw Kamer zal doen toekomen, ga ik nader in op deze en andere maatregelen die ik in dat kader neem.
Kunnen we op basis van eerdergenoemde cijfers vaststellen dat marktwerking in de sociale huursector geen goed idee is, aangezien de markt (in casu Change=) zoveel mogelijk winst probeert te maken tegen een zo laag mogelijke kosten (in casu geen/weinig onderhoud)?
Zie antwoord vraag 50.
Kunt u zich voorstellen dat huurders met een tijdelijk contract geen klachten durven te uiten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunnen we vaststellen dat de Wet doorstroming huurmarkt niet functioneert aangezien de woningmarkt vastzit? Zo ja, kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben het met u eens dat het woningaanbod samenhangt met mogelijke doorstroming. Doorstroming op de woningmarkt was een van de doelstellingen van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 waarbij het uitgangspunt was dat tijdelijke huurcontracten voor meer aanbod zou zorgen. Uit de genoemde evaluatie is weliswaar een toename van het aanbod te zien sinds de invoering van de wet maar deze is volgens de evaluatie niet eenduidig toe te schrijven aan de wet. Aangezien de evaluatie het ook niet uitsluit deel ik uw mening niet dat de wet in zijn geheel niet functioneert. Zoals reeds aangegeven weeg ik het geheel aan tijdelijke huurcontracten waarbij het uitgangspunt is dat huurcontracten voor onbepaalde tijd de norm blijft.
Wilt u in overweging nemen dat sociale huurwoningen alleen maar door woningcorporaties en/of woningbouwverenigingen en/of door wooncoöperaties en/of door de (lokale) overheid gebouwd kunnen worden om, zoals Aedes dat omschrijft, nep sociale huur te voorkomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Er is een zeer groot tekort aan (huur)woningen in Nederland. Om dat op te lossen hebben we alle middelen en inzet nodig die we kunnen krijgen. Van belang daarbij is een heldere definitie van wat we onder «sociale huur» rekenen, en dat er voldoende mogelijkheden zijn voor gemeenten om daarop te kunnen sturen. Op die manier wil ik borgen dat sociale huurwoningen ook langjarig beschikbaar zijn voor de juiste doelgroep. Op dit moment ben ik met verschillende partners – waaronder Aedes – in overleg om een betere definitie te formuleren. Ook ben ik in kaart aan het brengen welke mogelijkheden gemeenten hebben om voorwaarden te stellen, en of er nog instrumenten ontbreken. Ik zal uw Kamer hier voor de zomer over informeren.
Hoeveel signalen heeft u ontvangen dat de Wet doorstroming niet functioneert?
Ik heb zowel uit de evaluatie als tijdens gesprekken met de sector signalen ontvangen over de negatieve effecten van de Wet doorstroming huurmarkt 2015. Deze signalen zien vooral op de woononzekerheid die huurders ervaren, dat verhuurders een onwettelijke minimumtermijn opnemen en dat tijdelijke contracten de norm aan het worden zijn. Ik neem deze signalen mee bij de genoemde weging van het geheel van tijdelijke huurcontracten. Ik heb de genoemde signalen niet gekwantificeerd.
Hoe wordt momenteel de positie van de huurder met een tijdelijk huurcontract ten opzichte van de verhuurder beschermd?
Zie het antwoord op vraag 30.
Is het, gelet op alle eerdergenoemde vragen, nodig om zwaardere sancties om op te nemen in de nieuwe wet «goed verhuurderschap»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het wetsvoorstel goed verhuurderschap voorziet in een bestuursrechtelijke escalatieladder. Indien de algemene beginselen van goed verhuurderschap, dan wel de vergunningsvoorwaarden worden overtreden (of zonder (een vereiste) vergunning een woon- of verblijfsruimte wordt verhuurd), zijn gemeenten op grond van het wetsvoorstel bevoegd te handhaven via het klassieke bestuursrechtelijke instrumentarium van waarschuwing, last onder bestuursdwang, bestuurlijke boete, intrekking vergunning (indien reeds een vergunning is verleend) en als ultimum remedium de beheerovername. Mijn inzet is erop gericht de wet goed verhuurderschap zo spoedig als mogelijk in werking te kunnen laten treden zodat gemeenten gebruik kunnen gaan maken van het instrumentarium om malafide verhuurders aan te pakken.
Kunt u de vragen alstublieft ieder afzonderlijk en niet geclusterd beantwoorden?
Ik heb de vragen zo veel als mogelijk afzonderlijk beantwoord.
De uitvoering van de subsidieregeling ter verduurzaming en verbetering Groningen. |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Klopt het dat er opnieuw problemen zijn ontstaan met de tienduizend-euro-regeling waarvoor tienduizenden gedupeerden op 10 januari 2022 urenlang in de rij hebben gestaan?
Deze problemen zijn mij niet bekend.
Klopt het dat gedupeerden het bericht hebben gekregen dat ze het geld niet zullen krijgen als ze niet voor 29 maart 2022 extra informatie aanleveren?
SNN stuurt een brief aan aanvragers wanneer de aanvraag incompleet is omdat een deel van de benodigde informatie ontbreekt. In plaats van zo’n aanvraag af te wijzen, geeft SNN aanvragers dan de mogelijkheid om de informatie voor hun aanvraag binnen twee weken alsnog aan te vullen. De termijn van twee weken is gekozen omdat dit in de praktijk een redelijke termijn is gebleken. Wanneer een aanvrager meer dan twee weken de tijd nodig heeft om de aanvullende informatie te sturen, kan de aanvrager hiervoor contact opnemen met het SNN. Deze handelwijze is overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht, die het bestuursorgaan de mogelijkheid biedt een burger behulpzaam te zijn om die gegevens te verstrekken die voor het nemen van een beslissing nodig zijn (art 4:37).
Klopt het dat dit haaks staat op de voorwaarden van de regeling waarin wordt aangegeven dat een «globale prijsopgave» voldoende is om de subsidie uitgekeerd te krijgen?1
SNN vraagt aanvullende informatie op zodat zij de aanvraag kunnen beoordelen. SNN wijst aanvragers niet af omdat zij een globale prijsopgave hebben ingediend. Wel kan het bijvoorbeeld zo zijn dat aanvragers in de globale prijsopgave niet hebben omschreven welke maatregelen voor verduurzaming of verbetering zij willen uitvoeren. Ook komt het voor dat de door een aanvrager omschreven maatregel al eerder vanuit een andere subsidie gefinancierd blijkt. SNN vraagt dan aanvullende informatie op.
Klopt het dat het voor velen onmogelijk zal zijn binnen twee weken een complete offerte te krijgen?
Een complete offerte van een aannemer kan inderdaad meer tijd vragen dan twee weken. Zo’n offerte is echter niet vereist voor de aanvraag: aanvragers mogen ook zelf een globale prijsopgave maken waarin zijn omschrijven welke maatregelen zij willen uitvoeren en wat daarvoor de verwachte kosten zijn.
Klopt het dat daardoor mensen buiten hun schuld geld mislopen?
Door de mogelijkheid te bieden voor aanvragers om hun aanvraag te verduidelijken, wordt juist voorkomen dat SNN aanvragen moet afwijzen en aanvragers geld mis lopen. Zoals aangeven in het antwoord op vraag 2 is de termijn van twee weken in de praktijk een redelijke termijn gebleken om de aanvraag aan te vullen. Wanneer een aanvrager meer dan twee weken de tijd nodig, kan de aanvrager hiervoor contact opnemen met het SNN.
Waarom zijn deze extra eisen toegevoegd?
SNN beoordeelt de aanvragen op basis van de criteria die staan beschreven in de regeling, zoals gepubliceerd in de Staatscourant. De aanvullende gegevens die SNN opvraagt zijn nodig om te voldoen aan de criteria van de subsidie.
Is er nog niet voldoende ellende ontstaan met deze regeling?
Ik betreur de gang van zaken rondom de openstelling in januari van dit jaar. Bij de volgende openstelling worden de ervaringen van de eerdere rondes van de subsidieregeling betrokken. De termijn waarop aanvragers de aanvullende informatie voor hun aanvraag moeten indienen, wordt hierbij ook betrokken.
Hoeveel mensen hebben het bericht gekregen dat hun aanvraag een specifiekere onderbouwing nodig heeft?
Er zijn circa 990 aanvragers aan wie SNN een aanvullende onderbouwing heeft gevraagd.
Hoeveel mensen gaan er potentieel buiten de boot vallen?
De 990 aanvragers hebben de mogelijkheid om hun aanvraag te verduidelijken. De ervaring van SNN is dat de aanvrager de aanvullende informatie redelijk eenvoudig kan aanleveren en daarmee de aanvraag goed kan worden afgerond.
Bent u bereid direct in te grijpen en deze extra eis laten vallen? Zo nee, wilt u dan extra tijd toestaan om deze extra gegevens in te sturen?
Er is geen sprake van een extra eis (zie het antwoord op vraag 6). Wanneer de aanvrager meer tijd nodig heeft, kan de aanvrager hiervoor contact opnemen met het SNN. SNN heeft aangegeven coulant om te zullen gaan met dergelijke verzoeken.
Herkent u dat mensen, die dit bericht hebben gekregen en contact hebben gezocht, niet verder zijn geholpen?
SNN laat weten dit beeld niet te herkennen. Aanvragers kunnen telefonisch contact met het SNN opnemen als zij vragen hebben bij het aanvraagproces. SNN geeft aan dat gemiddeld 90% van de telefoontjes wordt opgenomen en door de telefonische dienst van SNN wordt afgehandeld. Komt de telefonische dienst er niet uit dan wordt doorverbonden naar de behandelaren van SNN.
Herkent u dat er niet is meegedacht om tot een oplossing te komen, maar dat strikt wordt vastgehouden aan nieuwe regels?
Nee, dit herken ik niet. SNN biedt aanvragers de mogelijkheid om hun aanvraag aanvullend te onderbouwen om aan de bestaande voorwaarden te voldoen. Het aanvraagproces is zo gemakkelijk mogelijk gemaakt waarbij minimale eisen zijn gesteld. Zo hoeven aanvragers alleen een globale prijsopgave te doen voor wat zij met de subsidie voornemens zijn te doen. Daarnaast is de doelbesteding van de subsidie ook zo breed mogelijk opgesteld.
Deelt u de mening dat de menselijke maat voorop moet staan en dat aanvragers worden vertrouwd?
Ja, ik deel deze mening.
Deelt u de mening dat het slecht is voor het vertrouwen in de regeling na de «verschrikkelijke maandag van de beëdiging en de rijen», zoals u het noemde?
Ik vind het uitlegbaar om in geval van onduidelijkheden bij een aanvraag hier aanvullende informatie over in te winnen zodat een beslissing op de aanvraag kan worden genomen.
Kunt u in een overzicht weergeven hoeveel mensen een aanvraag hebben ingediend, hoeveel aanvragen al zijn gehonoreerd en hoeveel er is uitbetaald?
Er zijn 25.283 aanvragen ingediend. Daarvan zijn tot 20 maart jl. 13.684 aanvragen gehonoreerd en er is inmiddels voor € 102 mln. uitbetaald door het SNN.
Wanneer wordt de rest van de aanvragen uitbetaald?
Alle aanvragers ontvangen uiterlijk half april het besluit op hun aanvraag. Dit is binnen de wettelijke termijn van 13 weken. Na een positief besluit zal SNN het bedrag binnen 15 werkdagen uitbetalen.
Klopt het dat van de 250 miljoen euro die u eerder hebt toegezegd voor mensen die tevergeefs in de rij stonden, omdat er te weinig geld was vrijgemaakt voor de regeling, nog niets is uitgekeerd?
Het klopt dat er 250 mln. euro beschikbaar is gesteld voor een volgende aanvraagronde. Hiervan is nog niets uitgekeerd omdat deze ronde nog niet is opengesteld. Wel heb ik alvast 25 mln. euro van deze 250 mln. beschikbaar gesteld vooruitlopend op het openstellen van de nieuwe aanvraagronde. Hiermee kan SNN de aanvragen die op 10 januari 2022 ná het bereiken van het subsidieplafond zijn ingediend, in behandeling nemen. De betreffende aanvragers hoeven daardoor hun aanvraag niet opnieuw in te dienen. U bent hierover geïnformeerd op 1 april 2022 (kenmerk 2022-0000157022). Dat betekent dat er dan nog € 225 mln. beschikbaar is voor de volgende ronde.
Is er al een plan voor het uitkeren de 250 miljoen euro subsidie? Zo nee, welke stappen zijn er gezet?
Conform Motie Beckerman (Kamerstuk 33 529, nr. 978) informeer ik uw Kamer voor 1 mei over de invulling en vormgeving van de volgende ronde van het aanvraagproces van de subsidieregeling. Daarin wordt ook de datum van openstelling van de volgende ronde benoemd. De openingsdatum en wijze van aanvragen worden tevens aan bewoners gecommuniceerd via onder meer de website van SNN en social media-berichten.
Wanneer gaat dat geld uitgekeerd worden?
Zie mijn beantwoording van vraag 18.
Welke eisen gelden er dan voor het aanvragen van de subsidies?
Ik ben niet voornemens de inhoudelijke indieningsvereisten bij de aanvraag te wijzigen. Wel wordt op basis van de geleerde lessen uit de eerdere rondes de aanvraagprocedure anders vormgeven. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheid om de bestedingstermijn te verlengen naar vier jaar, zoals ik, op verzoek van het lid Van Wijngaarden (VVD), aan uw Kamer heb toegezegd (Kamerstuk 48-5-1).
Hoe en wanneer gaat u gedupeerden, die recht hebben op de subsidie maar deze nog niet hebben, informeren over de voortgang?
Zie mijn beantwoording van vraag 18.
Bent u, vanwege de korte termijn die inwoners hebben gekregen, bereid de vragen per ommegaande te beantwoorden?
De beantwoording van de Kamervraag zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Maatwerkafspraken voor woningbouw |
|
Raoul Boucke (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herinnert u zich de uitspraak van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in haar brief van 5 juli 2019 dat in overleg met betrokken partijen wordt gekeken of er vooruitlopend daarop (aanpassing van het luchthavenindelingsbesluit, LIB) in specifieke gevallen mogelijkheden zijn om te komen tot maatwerkafspraken voor beperkte ontwikkeling waar dit nu niet is toegestaan en afspraken voor locaties waar dit nu wel is toegestaan, maar dat het bij wijziging van de contouren later mogelijk niet meer gewenst is?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeveel situaties sprake is geweest van maatwerkafspraken om woningbouw mogelijk te maken? Om hoeveel woningen gaat dat?
Het LIB kent 5 beperkingengebieden: LIB 1 tot en met 5. LIB 1 ligt het dichtst bij de luchthaven en LIB 5 het verst van de luchthaven af. Hoe dichter bij de luchthaven, hoe meer beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen er gelden. In LIB 1 tot en met 3 zijn de bouwmogelijkheden niet of zeer beperkt. In het LIB 4 gebied heeft de gemeente een eigen afwegingsruimte, die beperkt is tot 25 woningen per bouwplan, binnen bestaand stedelijk gebied. Als het om meer woningen gaat, dan kan ik in bijzondere omstandigheden desgevraagd besluiten om een verklaring van geen bezwaar (vvgb) af te geven. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) beoordeelt deze aanvragen in mandaat namens mij. Uit de toelichting op het LIB blijkt dat de beoordeling van een vvgb aanvraag integraal is, waarbij de hinder en het risico afgewogen worden tegen leefbaarheid, maatschappelijk belang of zwaarwegend individueel belang. In LIB 5 is de afweging tussen woningbouw en geluidhinder volledig aan het lokale bestuur, mits het gaat om bouwplannen binnen het bestaand stedelijk gebied. In 2019 tot en met 2021 zijn door de decentrale overheden in de regio in totaal zes aanvragen gedaan voor een vvgb, waarvan er vier zijn toegekend. Het gaat om de bouw van een bedrijfswoning (LIB 3), de verplaatsing van een woning (LIB 4), de bouw van 60 flexwoningen (LIB 4) en de bouw van 77 woningen buiten bestaand stedelijk gebied (LIB 5).
Buiten de lokale afwegingsruimte en de vvgb’s van de ILT kan vanuit het LIB geen maatwerk worden toegepast. Op dit moment ben ik samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) bezig met het vernieuwen van het ruimtelijk beleid rond Schiphol en binnen dat kader wil ik kijken of er meer ruimte geboden kan worden voor maatwerk, zoals aangekondigd in de Luchtvaartnota 2020–20502. Dit speelt binnen de context van het dilemma tussen de woningbouwopgave waar de regio voor staat en het belang van de bescherming van de gezondheid van omwonenden van de luchthaven.
Bent u van mening dat de bouw van studentenwoningen in Kronenburg in aanmerking komt voor dergelijke maatwerkafspraken?
Kronenburg ligt direct onder de aanvliegroute van de Buitenveldertbaan, in LIB 4 gebied. Het LIB legt beperkingen op aan het toevoegen van woningen in de nabijheid van Schiphol om te voorkomen dat gezondheids- en veiligheidsrisico’s toenemen. Het toevoegen van grote aantallen woningen op deze locatie botst hiermee. Op dit moment loopt de beroepsprocedure tegen het in strijd met het huidige LIB vastgestelde bestemmingsplan.
Hoe weegt u het feit dat op dit moment duizenden studenten onder een aanvliegroute wonen en geen geluidsoverlast ervaren, maar dat dit als bezwaar wordt opgevoerd tegen het aanvullend bouwen van 2.500 studentenwoningen meters verder?
In het LIB is vastgelegd dat in het LIB 4 gebied, waar Kronenburg in ligt, een zeer zorgvuldige afweging moet worden gemaakt tussen het toevoegen van nieuwe woningen en de gevolgen voor de gezondheid in termen van geluidbelasting. Daarnaast is in het LIB vastgelegd dat woningen die voor de inwerkingtreding van het LIB in 2003 reeds in het LIB 4 gebied aanwezig waren, zoals het studentencomplex Uilenstede, hun woonfunctie mogen behouden. Op basis van gezondheidsonderzoek3 is vastgesteld bij welke geluidbelasting er bij een aanzienlijk deel van de bewoners ernstige hinder en slaapverstoring optreedt. In het LIB 4 gebied is de geluidbelasting dusdanig dat er terughoudend moet worden omgegaan met het toevoegen van woningen. Bovendien worden ook relevante veiligheidsaspecten meegewogen in de integrale toetsing bij vvgb-aanvragen.
Is de huidige vliegoperatie (conform het vigerend luchthavenverkeerbesluit (LVB)), 500.000 vliegtuigbewegingen, Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel en huidige vlootmix) en daaruit volgende geluidbelasting in overeenstemming met de zonering die volgt uit het Luchthavenindelingsbesluit (LIB)?
In het systeem van de Wet luchtvaart worden in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) de grenswaarden en regels vastgelegd omtrent het luchthavenverkeer voor zover die regels noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid, de geluidbelasting, de lokale luchtverontreiniging en de geurbelasting. Het betreft de ruimte voor en de wijze van het gebruik van de luchthaven. Het LIB bevat het beperkingengebied en de voor het beperkingengebied geldende regels, waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bestemming en het gebruik van de grond voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting (gezondheid) in verband met de nabijheid van de luchthaven. De inhoud van het LIB volgt hetgeen is vastgelegd in het LVB. Nadat het LVB in verband met het nieuwe normen- en handhavingsstelsel voor Schiphol is aangepast, zullen ook de beperkingengebieden in het LIB worden herzien.
Hoeveel woningbouw wordt eventueel mogelijk bij het in overeenstemming brengen van het LIB met het LVB of anderszins een actualisatie van het LIB?
Een aanpassing van het LIB op basis van een aangepast LVB kan lokaal als effect hebben dat er in sommige gebieden meer woningbouw en andere ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden. De contouren in het concept-LVB4 beslaan een kleiner gebied dan de huidige beperkingengebieden die in het LIB zijn vastgelegd. Een actualisatie van de LIB-beperkingengebieden op basis van het concept-LVB zou op een beperkt aantal plekken leiden tot een afname van de beperkingen voor woningbouw. Het is moeilijk in te schatten om hoeveel woningen dit gaat, omdat het afhankelijk is van de locatie in welke dichtheden er gebouwd kan worden. Bovendien is bij het opstellen van de plancapaciteit voor de Metropoolregio Amsterdam (MRA) uitgegaan van de beperkingengebieden die zijn vastgelegd in het huidige LIB en zijn de gebieden waar de mogelijkheden voor woningbouw mogelijk toenemen niet meegenomen in de huidige afweging over waar te bouwen. Grofweg kan gedacht worden aan enkele duizenden woningen. Lang niet alle plekken waar de contour verschuift, zijn geschikt voor woningbouw, omdat het bijvoorbeeld natuurgebieden betreft, er een snelweg ligt of het gebied al een recreatieve functie heeft. Bovendien betekenen krimpende contouren niet dat hinder volledig verdwijnt. Het vraagt om een zorgvuldige afweging of vrijgekomen ruimte moet worden benut voor woningbouw. Immers, per saldo zal daarmee het aantal gehinderden toe kunnen nemen ondanks een lagere geluidbelasting. Het is binnen de regels van het LIB een lokale bestuurlijke afweging of de gebieden geschikt zijn voor woningbouw.
Bent u van mening dat, gezien de aanzienlijke vertraging die verwacht wordt met betrekking tot het vastleggen van het luchthavenverkeersbesluit, er stappen moeten worden gezet in het actualiseren van het LIB?
Omdat de omvang van het beperkingengebied in het LIB wordt vastgesteld op basis van het toegestane gebruik van de luchthaven in het LVB, is het niet mogelijk het beperkingengebied aan te passen als de inhoud van de LVB-wijziging voor het nieuwe normen- en handhavingsstelsel nog niet vaststaat.
Hoe weegt u de uitspraak van de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS) (zienswijze actualisatie LIB naar aanleiding van de taxibaan «Quebec») dat blijkt uit het Milieueffectrapport van het LVB «dat er tal van locaties zijn waar de begrenzing van de beperkingengebieden niet op de goede plek liggen»? Om hoeveel woningen gaat het daarbij?
De BRS doelt hier op het feit dat de beperkingengebieden in het LIB niet volledig overeenkomen met de contouren die berekend zijn in het kader van het eerdergenoemde concept-LVB in verband met het nieuwe normen- en handhavingsstelsel voor Schiphol. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, volgt de inhoud van het LIB hetgeen is vastgelegd in het LVB. Als gevolg van de voorgenomen wijziging van het LVB zal ook het LIB worden herzien.
Bent u bereid de in deze zienswijze genoemde quick wins in samenwerking met de BRS voortvarend op te pakken om zo woningbouw mogelijk te maken?
IenW en BZK zijn samen met de BRS in overleg over aanpassingen in het LIB. In dit overleg worden ook de genoemde quick wins meegenomen.
Het bericht ‘Toezichthouder heeft dubbel gevoel bij reclames WOZ-aanslag’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Toezichthouder heeft dubbel gevoel bij reclames WOZ-aanslag»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat er laagdrempelige rechtsbescherming is tegen de vaststelling van de WOZ-waarde?
Ja, het is belangrijk dat de rechtsbescherming van de burger tegen de vaststelling van de WOZ-waarde laagdrempelig is.
Klopt het dat het aantal bezwaren bij woningen in de periode 2015–2019 landelijk is toegenomen van 160.000 tot 204.000?
Ja.
Klopt het dat het aandeel no cure no pay-bedrijven in dezelfde periode is gestegen van 17% naar 43%?
Ja.
Hoeveel gemeenschapsgeld ontvangen no cure no pay-bedrijven jaarlijks van gemeenten in procedures tegen WOZ-beschikkingen?
Allereerst is het van belang te melden dat de burger de persoon is die recht heeft op een proceskostenvergoeding indien een beroepsmatige rechtsbijstandverlener of deskundige wordt ingeschakeld. Bij het inschakelen van een no cure no pay-bedrijf wordt in veel gevallen door de burger opdracht gegeven aan de gemeente om de te ontvangen vergoeding rechtstreeks aan het no cure no pay-bedrijf over te maken.
In 2019 bedroegen de ingeschatte vergoedingen aan no cure no pay-bedrijven 12 miljoen euro; voor 2020 is de ingeschatte vergoeding 17 miljoen euro. De cijfers zijn afkomstig van de inventarisatie van de Waarderingskamer en het betreft vergoedingen waarvan de gemeente vermoedt dat er is gewerkt op basis van no cure no pay. De gemeente kan echter niet altijd beoordelen welke afspraken er zijn gemaakt tussen een bedrijf (gemachtigde) en een burger (belanghebbende).
Klopt het dat het slagingspercentage bij professionele bezwaarmakers nauwelijks hoger is dan wanneer bewoners zelf bij hun gemeente aankloppen: 52% om 49%?
Ja. Waarbij de kanttekening wordt geplaatst dat het slagingspercentage bij professionele bezwaarmakers 49% bedroeg tegenover 52% van de door burgers zelf ingediende bezwaren. (WODC rapport, samenvatting III)
Onderschrijft u het advies van de Waarderingskamer, dat huiseigenaren er in veel gevallen beter aan doen hun gemeente te bellen als er mogelijk een foute taxatie is gedaan?
Ja. In contact treden met de gemeente is in het algemeen een eenvoudige, laagdrempelige en volledig kosteloze handeling. Ik realiseer me echter terdege, dat er daarnaast mensen zijn die een drempel ervaren om zich tot de overheid te richten. Ook voor hen is het van belang dat er een laagdrempelige rechtsbescherming is. Het is daarom van belang dat de burger een gemachtigde, waaronder een no cure no pay-bedrijf, kan inschakelen.
Deelt u de verwachting van de Waarderingskamer dat door een verbetering van de taxatieverslagen de behoefte tot procederen bij een deel van de huiseigenaren zal verminderen?
Ik ben er een groot voorstander van dat de burger eenvoudig kan zien waarop de WOZ-waarde gebaseerd is. Of de verbetering van het taxatieverslag ook tot minder procederen leidt, durf ik niet op voorhand te zeggen. Er zijn immers meerdere redenen waarom burgers procederen tegen een WOZ-waardebeschikking.
Wanneer kan de Kamer een inhoudelijke reactie tegemoetzien op het rapport «Van beroep in bezwaar; Werkwijze en verdienmodel «no cure no pay»-bedrijven WOZ en BPM», met name op het deel van het rapport dat ziet op de werkwijze en het verdienmodel van no cure no pay-bedrijven bij procedures tegen WOZ-beschikkingen, zoals aangekondigd in de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 12 februari 2021?2
Het streven is om de kabinetsreactie op het rapport «Van beroep in bezwaar; Werkwijze en verdienmodel «no cure no pay»-bedrijven WOZ en BPM» voor de zomer naar uw Kamer te sturen.
De schades aan huizen na werkzaamheden aan het kanaal Almelo-De Haandrik |
|
Henk Nijboer (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de ellende die de werkzaamheden aan het kanaal Almelo-De Haandrik hebben veroorzaakt?
Ja. Het kanaal Almelo-De Haandrik is echter een provinciale vaarweg. Het beheer daarvan is in handen van de provincie Overijssel.
Bent u ermee bekend dat er ruim 400 huizen schade hebben ondervonden?
De provincie Overijssel meldt dat er 404 schademeldingen zijn.
Wat vindt u ervan dat mensen soms gedwongen moeten verhuizen omdat hun huizen niet meer veilig zijn?
Ik kan mij de zorgen en problemen van bewoners van de beschadigde huizen aan het kanaal Almelo-De Haandrik goed voorstellen. Schade aan woonhuizen is altijd ongewenst en ik begrijp dat de bewoners het proces een zware mentale belasting vinden en dit zo snel mogelijk achter de rug willen hebben. Helaas kost het proces van behandeling van de schademeldingen door de provincie en het adequaat herstellen van de getroffen woningen veel tijd. Dit komt ook door de aard van de problematiek en het grote aantal beschadigde woningen.
Wat vindt u ervan dat mensen in compleet kapotte woningen zitten, die lekkages vertonen, waar vloeren helemaal scheef lopen, die gestut zijn en geen enkele kwaliteit van leven meer bieden?
Zie antwoord 3.
Wat vindt u van de gemaakte fouten bij de werkzaamheden aan het kanaal? Wie is daarvoor verantwoordelijk?
Zie antwoord 3.
Vindt u het acceptabel dat mensen helemaal vast komen te zitten in de procedures en hier mentaal aan onder doorgaan?
Zie antwoord 3.
Hoelang vindt u het acceptabel dat mensen kunnen wachten, zonder perspectief te hebben dat het «goed komt» met hun woning? Bent u het ermee eens dat de drie tot vier jaar die het nu al duurt in ieder geval veel en veel te lang is?
Het kanaal Almelo-De Haandrik is een provinciale vaarweg. Het beheer daarvan is in handen van de provincie Overijssel. Mijn ministerie heeft hierin geen rol, maar houdt wel contact met de provincie. Daaruit blijkt dat door het aantal beschadigde woningen, de aard van de problematiek en de ontwikkelingen in de markt het de provincie helaas tijd kost om alle schademeldingen te behandelen en de getroffen woningen adequaat te laten herstellen. Inmiddels is er aan 288 meldingen schadevergoeding of subsidie toegekend die het mogelijk maakt schade te herstellen.
Hoeveel experts zijn er nodig om tot het inzicht te komen dat ook funderingen hersteld moeten worden? Wat vindt u van de mededeling van gedupeerden dat zij meer vreemden (deskundigen, experts, et cetera) op bezoek krijgen de laatste maanden dan familie en vrienden? Snijdt u dat niet ook door de ziel?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid persoonlijk actie te ondernemen, zodat deze mensen uit de ellende worden geholpen en voorkomen wordt dat zij definitief door de hoeven zakken? Zo ja, op welke wijze wilt u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De voorbereidingen voor de opvang van Oekraïners die hun land moeten ontvluchten vanwege de Russische invasie |
|
Kati Piri (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zelfs Polen en Griekenland heten Oekraïense vluchtelingen welkom»?1
Ja.
Kunt u een inschatting geven van het aantal vluchtelingen dat reeds naar lidstaten van de Europese Unie is gevlucht? Wat zijn de scenario’s waarmee rekening wordt gehouden qua aantal te verwachten Oekraïners die hun land ontvluchten?
De VN-vluchtelingenorganisatie, UNHCR, noemt de huidige crisis de snelst verlopende vluchtelingencrisis in Europa sinds de Tweede Wereldoorlog. Volgens de laatste informatie die op moment van schrijven beschikbaar was, zijn volgens de UNHCR in de eerste fase van het conflict meer dan 3,4 mln. Oekraïners, het land ontvlucht. UNHCR houdt er rekening mee dat dit aantal op kan lopen tot meer dan 5 miljoen vluchtelingen. De Europese lidstaten en andere landen in de buurt van Oekraïne bereiden zich voor op een hoge instroom.
Zoals vermeld in de Kamerbrief van 3 maart jl. verwacht het kabinet dat de komende weken en maanden meer vluchtelingen naar Nederland zullen komen. De mate waarin deze tweede fase zich aandient is onvoorspelbaar. Dit hangt in grote mate af van de duur en intensiteit van de oorlog. Desalniettemin is het zaak dat Nederland en andere EU Lidstaten zich opmaken voor grootschalige opvang van vluchtelingen uit Oekraïne. Het kabinet bereidt zich daar op voor in samenspraak met de gemeenten en veiligheidsregio’s die samen met (lokale) partners en vrijwilligers in actie zijn om opvanglocaties te realiseren. Over de aanpak opvang vluchtelingen uit Oekraïne is uw Kamer op 17 maart jl. per brief geïnformeerd.
Daarnaast heeft Nederland, zoals vermeld in de brief die uw Kamer op 28 februari jl. inmiddels een besluit- en vertrekmoratorium ingesteld voor een half jaar. Ook is de aanwijzing van Oekraïne als veilig land van herkomst opgeschort voor in ieder geval dezelfde periode, totdat een nieuwe herbeoordeling zal hebben plaatsgevonden zoals vermeld in de Kamerbrief van 8 maart jl.
Kunt u een overzicht geven van de voorbereidingen die er door de Europese Commissie en EU-lidstaten die grenzen aan Oekraïne zijn getroffen om vluchtelingen op te vangen? Hoe draagt Nederland bij aan deze voorbereidingen?
In de EU is zeer eensgezind gereageerd om de getroffen Oekraïners een veilige haven te bieden. Ondersteuning en bescherming van mensen die het conflict ontvluchten is prioriteit.
Al voorafgaand aan de Russische inval hebben lidstaten aan de grenzen, en de Commissie en haar agentschappen noodplannen voorbereid. De EU heeft een aantal instrumenten tot haar beschikking dat snel ingezet kan worden voor o.a. het delen van informatie, het coördineren van noodhulp en het coördineren van steunverzoeken aan EU Civil Protection Mechanism (UCPM), het EU Asielagentschap (EUAA) en Frontex. Deze mechanismes zijn momenteel actief en werken naar behoren. Frontex en het EUAA geven aan klaar te staan om lidstaten te ondersteunen die dat nodig achten.
Hoe worden vluchtelingen op dit moment in de EU opgevangen? Is er voldoende capaciteit voor het verstrekken van directe hulp, zoals onderdak, voedsel, schoon drinkwater en medicijnen? Zo nee, bent u bereid hier zo snel mogelijk een (financiële) bijdrage aan te leveren?
Op moment van schrijven ziet het kabinet dat de situatie aan de grenzen tussen Europese Lidstaten en Oekraïne momenteel onder controle is. De wachttijden aan de grenzen lijken af te nemen. Daarentegen ontvang het kabinet wel de eerste berichten dat omringende landen aan de grenzen van de opvangcapaciteit zitten. Daar wordt in Brusselse gremia over gesproken, o.a. in het solidariteitsplatform gecoördineerd door de Commissie.
Voor een overzicht van de ondersteuning vanuit Nederland en de Europese Commissie en haar agentschappen verwijst het kabinet uw Kamer naar de brief die op 17 maart jl. uitging over de aanpak opvang vluchtelingen uit Oekraïne.
Wat is de reden voor het feit dat er in de conclusies van de Europese Raad van 24 februari jl. niet wordt ingegaan op het lot van vluchtelingen? Waarom heeft u zich niet nadrukkelijker ingezet voor Europees beleid als het aankomt op de opvang van Oekraïense vluchtelingen in Europa?
De Europese Raad heeft zich uitgesproken over haar solidariteit met Oekraïne en het steunen van de bevolking met internationale partners, onder meer met aanvullende politieke, financiële, humanitaire en logistieke steun en via een internationale donorconferentie.
Deze solidariteit, zeker ook ten aanzien van het lot van vluchtelingen, is bevestigd tijdens de ingelaste JBZ-Raad van 27 februari j.l. en nogmaals bij de JBZ-raad van 3 maart waar politieke overeenstemming is bereikt over het activeren van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De Raad is zeer eensgezind over de noodzaak van het bieden van een veilige haven aan hen die het conflict ontvluchten, ook Nederland benadrukt dat met klem. De Raad spant zich daar ook voor in, samen met de Europese Commissie en haar Agentschappen. Voor een terugkoppeling van deze bespreking verwijs ik u naar het verslag van de Raad van 3 en 4 maart.
Is het bij u bekend welke landen buiten Portugal, Duitsland, Ierland en Finland hebben toegezegd vluchtelingen te zullen opvangen? Zo ja, kunt u dit delen met de specifieke nationale toezeggingen?
De Europese lidstaten zijn eensgezind in hun bereidheid om uit Oekraïne vluchtende mensen op te vangen. Het kabinet heeft veel waardering voor de manier waarop in buurlanden Oekraïners momenteel worden opgevangen. Ook Nederland wil voorzien in een veilig en ruimhartig tijdelijk verblijf. Alle lidstaten bereiden zich net als Nederland voor op de opvang van grote aantallen vluchtelingen.
Waarom wilt u louter de komst van vluchtelingen «monitoren» en heeft u zich nog niet geschaard bij deze landen? Bent u bereid dit alsnog te doen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in de Kamerbrief2 van 3 maart jl verwacht het kabinet dat de komende weken en maanden veel meer vluchtelingen naar Nederland zullen komen. Het is zaak dat Nederland zich opmaakt voor grootschalige opvang van vluchtelingen uit Oekraïne.
Bent u bereid Oekraïne niet langer als veilig land van herkomst te beschouwen? En dit ook toe te passen op lopende asielprocedures? Zo ja, op welke termijn?
Per brief van 28 februari jl.3 is uw Kamer geïnformeerd dat ten aanzien van Oekraïne een besluit- en vertrekmoratorium is ingesteld voor de duur van een half jaar. Dit betekent dat de beslistermijn in lopende asielaanvragen, en van asielaanvragen die tijdens het moratorium worden ontvangen, wordt verlengd met een periode van een jaar, waarbij een maximum geldt van een beslistermijn van 21 maanden. Ook is de aanwijzing van Oekraïne als veilig land van herkomst opgeschort tot de volgende herbeoordeling, in ieder geval voor een half jaar. Uitgeprocedeerde Oekraïense asielzoekers die onder het moratorium vallen worden niet verplicht terug te keren naar Oekraïne.
Wordt er nagedacht over een versnelde procedure voor het verstrekken van een tijdelijke verblijfsvergunning voor Oekraïners die zich in Nederland melden, zodat zij niet de reguliere asielprocedure hoeven te doorlopen? En zo ja, hoe kan de limiet van maximaal 90 dagen legaal verblijf dan worden omzeild?
Oekraïners kunnen op grond van een visum, of visumvrij wanneer zij in bezit zijn van een biometrisch paspoort, maximaal 90 dagen in het Schengengebied verblijven. Deze termijn kan met nog eens 90 dagen worden verlengd tot een totaal van 180 dagen. Eveneens is op de JBZ-raad van 3 maart jl. een politiek akkoord bereikt over het activeren van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Voor een terugkoppeling van deze bespreking verwijs ik u naar het verslag van de Raad van 3 en 4 maart.
Is er al gestart, in overleg met gemeenten, met het treffen van voorbereidingen om deze mensen fatsoenlijk op te kunnen vangen? Zo nee, wanneer wilt u hiermee beginnen?
Zoals vermeld in de Kamerbrief van 3 maart j.l. verwacht het kabinet dat de komende weken en maanden veel meer vluchtelingen naar Nederland zullen komen. Het is zaak dat Nederland zich opmaakt voor grootschalige opvang van vluchtelingen uit Oekraïne. Het kabinet bereid zich daar op voor in samenspraak met de Veiligheidsregio’s, gemeenten en maatschappelijke partners. Voor een laatste stand van zaken verwijs ik uw Kamer naar de brief van 17 maart jl. t.a.v. de aanpak opvang vluchtelingen uit Oekraïne.
Hoe gaat u concreet deze gemeenten ondersteunen met het treffen van deze voorbereidingen?
Zie antwoord vraag 10.
De kamerverhuurvrijstelling |
|
Romke de Jong (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel in het Financieel Dagblad «onderverhuur en samenwonen kunnen woningtekort voor «flink deel» oplossen»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de optie om de huidige woningvoorraad beter te benutten via het verhuren van een deel van het huis en hoe kunnen we dit verder stimuleren?
In zijn algemeenheid geldt dat het beter benutten van de woningvoorraad – bijvoorbeeld via het verhuren van een deel van een eigen woning – een bijdrage kan leveren aan het verkleinen van het woningtekort. De mogelijkheden om de bestaande voorraad in de komende jaren zo goed mogelijk te benutten betrek ik bij de Nationale Woon- en Bouwagenda (NWBA), waarover ik uw Kamer onlangs heb geïnformeerd.
Kunt u toelichten hoe de kamerverhuurvrijstelling in de inkomstenbelasting werkt?
De kamerverhuurvrijstelling is geregeld in artikel 3.114 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De vrijstelling regelt dat inkomsten uit de verhuur van woonruimte in de eigen woning tot een bepaald bedrag zijn vrijgesteld voor de inkomstenbelasting. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden van de kamerverhuurvrijstelling blijft de verhuurde woonruimte deel uitmaken van de eigen woning, hetgeen betekent dat het voordeel wordt vastgesteld aan de hand van het eigenwoningforfait en de financieringskosten aftrekbaar blijven. Om de kamerverhuurvrijstelling te kunnen toepassen dient voldaan te zijn aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
Op basis van artikel 3.97 Wet inkomstenbelasting 2001 kan de kamerverhuurvrijstelling, naar keuze van de belastingplichtige, ook worden toegepast bij het houden van kostgangers op het deel van de opbrengsten dat betrekking heeft op het ter beschikking stellen van de woonruimte.
Wat is de ratio achter de vrijstelling en wat is de ratio achter de gekozen hoogte van de vrijstelling?
De kamerverhuurvrijstelling die in 1993 in de wet is opgenomen heeft vergroting van het kameraanbod door eigenwoningbezitters ten doel. De vrijstelling is er met name op gericht op het stimuleren van het aanbod van studentenkamers door hospita’s. De kamerverhuurvrijstelling is weliswaar vormgegeven als een algemene vrijstelling en niet gekoppeld aan een bepaalde groep huurders, maar in de memorie van toelichting en verdere parlementaire behandeling is de vrijstelling steeds in verband gebracht met vraagstukken rondom studentenhuisvesting2.
Bij de invoering van de kamerverhuurvrijstelling gold een vrijstelling indien de huuropbrengsten niet meer bedroegen dan 5.000 gulden per jaar (ongeacht het aantal verhuurde kamers). De grens van 5.000 gulden is gebaseerd op een advies van de Raad voor de Volkshuisvesting (Ravo). De Ravo komt op dit bedrag van 5.000 gulden op grond van de redenering dat een fiscale vrijstelling van zodanige omvang moet zijn dat daarvan voldoende prikkel uitgaat om tot verhuur van ten minste één kamer over te gaan. De Ravo heeft vastgesteld dat in schaarstegebieden de netto kamerhuurprijzen van hospitakamers (volgens het puntensysteem van de Huurprijzenwet woonruimte) in de regel het bedrag van 5.000 gulden per jaar niet te boven gaan3.
Het grensbedrag van de kamerverhuurvrijstelling wordt jaarlijks geïndexeerd door het te vermenigvuldigen met de verhouding van de indexcijfers van de woninghuren over juli van het voorafgaande jaar tot dat indexcijfer over juli van het tweede voorafgaande kalenderjaar.
Is de gekozen hoogte nog steeds verdedigbaar met oog op de huidige hoogte van de gemiddelde huurprijs voor een kamer?
De hoogte van de kamerverhuurvrijstelling is in 2022 € 5.711 aan totale huuropbrengsten, hetgeen per maand neerkomt op een bedrag van afgerond € 475. Uit de landelijke monitor studentenhuisvesting van 20214 blijkt dat de gemiddelde kostprijs voor een kamer met gedeelde voorzieningen € 420 is. Omdat het vrijgestelde bedrag per maand reeds hoger is dan de gemiddelde kostprijs voor een kamer met gedeelde voorzieningen vind ik de gekozen hoogte van de kamerverhuurvrijstelling verdedigbaar en verwacht ik dat de effecten van het verhogen van de kamerverhuurvrijstelling op het verkleinen van het woningtekort vrijwel nihil zullen zijn. Bovendien zou een verhoging van de vrijstelling kunnen leiden tot prijsopdrijvende effecten, omdat hiermee de vrijstelling ook van toepassing is op een hogere (vrijgestelde) huurprijs.
Wat zijn de effecten op de woningmarkt wanneer de kamerverhuurvrijstelling zou worden verhoogd? Zou dit kunnen leiden tot meer samenwoonvormen? Met welke andere effecten zou rekening moeten worden gehouden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de budgettaire gevolgen als de kamerverhuurvrijstelling zou worden verhoogd naar 10.000 euro per jaar?
Zoals in het antwoord op de vragen 5 en 6 is beschreven verwacht ik dat de effecten van het verhogen van de kamerverhuurvrijstelling op het verkleinen van het woningtekort vrijwel nihil zullen zijn. Om deze reden verwacht ik dan ook geen grote budgettaire gevolgen indien de kamerverhuurvrijstelling verhoogd zou worden tot € 10.000.
Wat zijn de fiscale gevolgen voor een belastingplichtige wanneer de kamerverhuurvrijstelling wordt overschreden?
Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan, komt het verhuurde deel van de woning in box 3 terecht. De waarde van het verhuurde gedeelte en een even groot deel van de eigenwoningschuld valt dan in box 3 en niet meer in box 1. De rente over het verhuurde deel mag dan niet worden afgetrokken.
Wat is de belastingdruk voor een belastingplichtige die alleen een AOW ontvangt als alleenstaande waarbij de huurinkomsten 7.500 euro in een jaar zijn en deze belastingplichtige verder geen inkomen of kosten heeft in box 1? En hoe is die belastingdruk voor andere type belastingplichtigen met een groter inkomen?
Zonder nadere gegevens is de belastingdruk voor een belastingplichtige die niet voor de kamerverhuurvrijstelling in aanmerking komt niet te bepalen. Stel dat de woning voor 15% wordt verhuurd. Dan wordt in box 1 85% van het eigenwoningforfait en 85% van de aftrekbare hypotheekrente in aanmerking genomen. In box 3 wordt 15% van de woningwaarde belast en wordt de hypotheekschuld voor 15% meegenomen. Of dit leidt tot (extra) heffing in box 3 is afhankelijk van of het totale box 3-vermogen van de belastingplichtige boven het heffingsvrij vermogen uitkomt.
Stormschade aan en onderhoudsinventarisatie van kerkgebouwen |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichten omtrent stormschade aan kerkgebouwen na de reeks stormen die Nederland de afgelopen dagen teisterde?
Ja.
Kunt u aangeven wat de meest actuele onderhoudsstaat van kerkgebouwen in Nederland is?
De onderhoudsstaat van monumentale kerken in Nederland is over het algemeen goed tot redelijk, zo blijkt uit recente monitoring door de provincies en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
Bent u bekend met de zorgen bij kerkbesturen/kerken over hun voortbestaan, mede vanwege de stijgende kosten van onderhoud, de stijging van de gasprijs en niet toereikende subsidiëring middels status van kerkgebouwen als monument?
Ja, ik ben bekend met deze zorgen. Mede vanwege deze zorgen is onder mijn voorganger het programma Toekomst Religieus Erfgoedgestart. Het programma wordt uitgevoerd door de RCE in samenwerking met verschillende partners, waaronder vertegenwoordigers van de kerken. Het samenwerkingsverband ondersteunt kerken en gemeenten om gezamenlijk strategische toekomstplannen voor alle kerkgebouwen in een gemeente te ontwikkelen: de zogenaamde kerkenvisies. Momenteel beraden de partners van het programma Toekomst Religieus Erfgoed zich op het vervolg van het programma, waaronder ook het vervolg op de kerkenvisies.
Kerkeigenaren kunnen daarnaast een beroep doen op de Subsidieregeling instandhouding monumenten (SIM). Over de afgelopen drie jaar is op basis van deze regeling gemiddeld jaarlijks zo’n € 22,3 miljoen subsidie aan kerken verstrekt. Wel is het zo dat er sprake is van een toenemende druk op de bestaande subsidiemiddelen. In juli vorig jaar en tijdens het schriftelijk overleg Monumentenzorg in oktober jl., heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd over de stappen die zijn ondernomen om de druk op het bestaande budget te verlichten.1 Tegelijkertijd heeft mijn voorganger een bedrag van € 4 miljoen structureel aan de SIM toegevoegd. In lijn hiermee zal ik de komende tijd bezien conform de Kamerbrief van 6 juli 2021 hoe we met de problematiek rondom de SIM omgaan – ook in relatie tot de woonhuisregeling.
Deelt u de mening dat, om het vertrouwde stads- of dorpsgezicht te beschermen (dat mede gekenmerkt wordt door kerktorens), het van belang is om zo spoedig mogelijk in samenwerking met kerken en gemeenten een aanpak te formuleren?
Ik deel uw mening dat beschermde stads-en dorpsgezichten van belang zijn en dat kerkgebouwen en kerktorens hierin een belangrijke rol spelen. Om ons religieuze erfgoed toekomstbestendig te maken, is samenwerking tussen alle betrokken partijen essentieel. Juist daarom heeft mijn voorganger fors geïnvesteerd in de samenwerking met kerken, overheden, erfgoed- en burgerorganisaties middels het subsidiëren van kerkenvisies. Inmiddels werken 240 gemeenten, dus bijna 70% van alle gemeenten in Nederland, in samenwerking met kerkelijke gemeenschappen en burgers aan een kerkenvisie of hebben zij deze inmiddels afgerond. Per saldo betekent dit dat over de toekomst van 75% van de kerkgebouwen in Nederland strategisch wordt nagedacht of al is nagedacht. De kerkenvisies vervullen dus de rol van een gezamenlijk plan van aanpak.
Deelt u de mening dat, om achterstallig onderhoud in te halen, stormschade te repareren er een plan moet worden opgesteld, zodat niet alleen de vertrouwde dorps- en stadsgezichten behouden kunnen worden, maar ook dat omwonenden geen gevaar lopen door instortende kerktorens?
Kerkeigenaren zijn in de regel consciëntieuze eigenaren die hun verantwoordelijkheid ten aanzien van hun gebouwen zeer serieus nemen. De meeste kerkgebouwen worden regelmatig technisch geïnspecteerd en zijn goed verzekerd. Ook stormschade is goed te verzekeren. Deze verantwoordelijkheid ligt ook primair bij de eigenaren. Bij de reeks stormen waarmee Nederland recent te kampen heeft gehad, is de schade aan kerktorens en -gebouwen ondanks de hevigheid van die stormen beperkt gebleven. Bij het incidententeam van de RCE, een team dat in actie komt bij schade aan rijksmonumenten, zijn slechts twee schademeldingen aan monumentale kerkgebouwen binnengekomen, waaronder een van de Elandkerk in Den Haag. Ik zie op dit moment dan ook geen aanleiding om in aanvulling op de reeds bestaande samenwerking (zie ook antwoord op vraag 3 en 4) hiervoor een specifiek plan op te stellen. Uiteraard kan het incidententeam van de RCE in voorkomende gevallen in contact treden met eigenaren en gemeenten om te bezien hoe vervolgschade voorkomen kan worden of over hoe schade het best kan worden hersteld.
Aanhoudende briefjes van beleggers voor het opkopen van woningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de briefjes die mensen door de deur krijgen met de vraag of een belegger de woning kan kopen? Zo ja, wat vindt u van deze praktijk?
Ja, daar ben ik mee bekend. In de huidige krappe markt worden niet alleen mensen op die op zoek zijn naar een koopwoning steeds creatiever, maar doen ook beleggers en makelaars steeds harder hun best in hun zoektocht naar geschikte woningen voor hun klanten.
Heeft u kennis genomen van het bericht dat een vastgoedpartij zich voordoet als een koppel?1 Wat vindt u van deze manier om woningen op te kopen?
Ja, daar heb ik kennis van genomen. Uit het artikel wordt mij niet duidelijk of «de belegger» woningen daadwerkelijk aankoopt voor een koppel of zelf de woning aankoopt. Indien de woning wordt aangekocht door het koppel, staat het betreffende koppel het vrij om woningeigenaren op deze manier te benaderen. Indien de namen echter enkel gebruikt worden om de sympathie van de verkoper te wekken, en de woning niet daadwerkelijk door hen wordt aangekocht, kan dat misleidend zijn. Misleidende handelspraktijken zijn bij wet verboden.
Deelt u de mening dat het opkopen van woningen in Enschede, Zwolle en de rest van Nederland ongewenst is? Zo nee, waarom niet?
Ik zoek naar een nieuwe balans tussen het vergroten van het woningaanbod en de betaalbaarheid daarvan voor starters en mensen met een middeninkomen. Beleggers die enkel woningen opkopen om te profiteren van prijsstijgingen dragen niet bij aan het vinden van deze nieuwe balans.
In het bericht wordt aangegeven dat dit gedrag niet past binnen de gedragsregels van NVM-makelaars. Vindt u dat de gedragsregels nu voldoende worden gehandhaafd? Kan het tuchtrecht volgens u hier een beter instrument zijn?
Uit het artikel wordt mij niet duidelijk of «de belegger» daadwerkelijk handelt uit naam van een stel dat de woning wil aankopen of dat de partij zelf de woning aankoopt. In het eerste geval betreft dit een dienst vergelijkbaar met de dienst die een makelaar aanbiedt en wordt het belang van een derde partij (Galvano en Kimberly) gediend. In het tweede geval betreft dit een investering door de partij zelf en wordt enkel het belang van deze partij zelf gediend.
Het dienen van een belang van derden komt met extra verantwoordelijkheid. Binnen de makelaardij zijn er daarom, zoals aangegeven in het artikel, gedragscodes opgesteld om belangenverstrengeling tussen de makelaar en de koper of verkoper zo veel mogelijk te voorkomen. Bij aankoop door een beleggers zelf is er geen belangenverstrengeling mogelijk omdat deze vanuit eigen belang handelt. Regels binnen de makelaardij zijn daarom niet één op één toepasbaar op aankopen door beleggers.
Binnen de makelaardij moeten echter zeker nog stappen gezet worden om bestaande gedragscodes beter te handhaven. Uit signalen die ik onder andere ontving van het meldpunt van Vereniging Eigen Huis leid ik daarnaast af dat ook binnen de bestaande gedragscodes nog veel ruimte is voor interpretatie. Daarom heb ik op 16 februari samen met makelaarsorganisaties VBO, Vastgoedpro en NVM en Vereniging Eigen Huis het verbeterplan «vertrouwen in het koopproces»2 ondertekend. Hierin geven de makelaarsorganisaties onder andere aan dat zij hun gedragscodes op bepaalde punten aanscherpen en dat zij samen aan de slag gaan om onafhankelijk en vereniging overstijgend tuchtrecht in te voeren.
Welke rol speelt volgens u de afschaffing van makelaar als beschermde titel bij dit soort gedrag? Is het naar uw mening waardevol om te onderzoeken of een beschermde titel in deze tijd toch van meerwaarde kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven vraagt misleidende benadering door beleggers om een andere aanpak dan ongewenst gedrag bij makelaars. De afschaffing van de beschermde titel van makelaar speelt vooral een rol in het gedrag van makelaars. Net als mijn voorganger zie ik het beschermen van de beroepsgroep makelaars niet als oplossing voor de wanpraktijken in de makelaardij3. Alleen transparantie kan wanpraktijken bij makelaars voorkomen en helpen bij het aanpakken van bestaande wanpraktijken.
Daarom wil ik ook dat dat makelaars gaan werken met een automatisch gegenereerd biedlogboek. Indien nodig zal ik het werken met een gecertificeerd biedlogboek wettelijk verplichten. In dat geval kunnen makelaars die geen eerlijk, gecertificeerd biedproces doorlopen ook niet langer een biedproces begeleiden.
Ik heb verkend of publiekrechtelijk tuchtrecht, ofwel bescherming van het makelaarsberoep, zou kunnen werken. Daarin zie ik het risico dat publiekrechtelijk tuchtrecht kan worden gebruikt om enkel de belangen van de beroepsgroep zelf te dienen. De makelaardij is daarin wezenlijk anders dan bestaande gereguleerde beroepen zoals de accountancy of het notarisambt. Dit zijn namelijk controlerende beroepen. Makelen is in essentie het bij elkaar brengen van vraag en aanbod. Nieuwe partijen laten zien dat deze dienst ook zonder tussenkomst van een makelaar op een eerlijke en transparantie manier vormgegeven kan worden.
Bent u bereid om nadere afspraken te maken met de makelaarsverenigingen om dit soort benaderingen een halt toe te roepen? Kunt u dit meenemen bij de verdere gesprekken die worden gevoerd in het kader van het verbeteren van het koopproces?
In het verbeterplan «vertrouwen in het koopproces» is opgenomen dat de betrokken partijen in april 2022 weer bij elkaar komen om voortgang op het verbeterplan te bespreken, te evalueren en waar nodig het plan verder aan te scherpen. Daarbij zal ik ook bij de makelaarsorganisaties toetsen of zij signalen ontvangen over misleidende benadering door makelaars. Waar nodig zal ik aansturen op aanscherping van het verbeterplan op dit punt.
Bent u bereid beleggers zwaarder te belasten om te voorkomen dat zij hele wijken in steden opkopen en zij het daarmee voor starters onmogelijk maken om een betaalbare woning te vinden?
Het kabinet heeft reeds maatregelen aangekondigd om beleggers te belasten, zodat starters meer kansen hebben op de woningmarkt. Na de differentiatie van de overdrachtsbelasting die in 2021 is ingegaan, waarbij starters eenmalig vrijgesteld worden van overdrachtsbelasting en beleggers 8 procent gaan betalen, wordt dit tarief voor beleggers in 2023 verder verhoogd naar 9 procent. Het verhuren van vastgoed in box 3 wordt zwaarder belast door het afschaffen van de leegwaarderatio in 2023 en de hervorming van box 3 richting werkelijk rendement in 2025. Tevens geldt per 1 januari 2022 de opkoopbescherming. Het doel van de opkoopbescherming is om ervoor te zorgen dat goedkope en middeldure koopwoningen na verkoop beschikbaar blijven als koopwoningen in buurten waarin er schaarste is aan deze woningen of wanneer de leefbaarheid in de betreffende buurt wordt aangetast door de opkoop van deze woningen voor de verhuur. Hiermee hebben starters een grotere kans op het kunnen kopen van een woning.
Gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u in uw eerste weken voorbeelden tegengekomen van mensen in soortgelijke situaties die ongelijk behandeld worden? Zou u daar een beeld van kunnen schetsen?
Als Staatssecretaris Mijnbouw heb ik inmiddels Groningen meerdere keren bezocht en met Groningers gesproken over hun situatie. Tijdens deze werkbezoeken heb ik ervaren dat er door de jaren heen verschillen tussen bewoners zijn ontstaan. Deze verschillen zijn soms niet verklaarbaar. Een voorbeeld waarbij Groningers in een soortgelijke situatie verkeren, maar niet allemaal hetzelfde behandeld worden, kwam ik tegen op de eerste dag van mijn aantreden als Staatssecretaris. Dit was namelijk bij de woningverbeteringssubsidie aan de orde. Het is niet meer dan terecht dat er nu voldoende budget beschikbaar is, zodat iedereen die hiervoor in aanmerking komt deze subsidie alsnog kan aanvragen. De komende periode werk ik tenminste twee dagen per maand in Groningen. Daarbij krijg ik meer zicht op de verschillen die er zijn ontstaan. Deze ervaringen neem ik mee in het traject dat ik in mijn beleidsbrief Groningen (Kamerstuk 33 529, Nr. 948) heb toegezegd om uw Kamer voor de zomer te berichten welke mogelijkheden het kabinet ziet om deze onuitlegbare verschillen zoveel mogelijk te beperken.
Bent u bekend met de vier huizenblokken aan de Ommelanderstraat in Ten Boer die exact hetzelfde zijn gebouwd als de blokken aan de overzijde van de weg maar totaal anders worden behandeld?
Ja, daarmee ben ik bekend.
Bent u ermee bekend dat voor dezelfde huizenblokken (zelfde bouwjaar, zelfde bouwer, zelfde ontwerp) is besloten deze te slopen en een duurzame nieuwbouwwoning terug te plaatsen en dat dit voor de vier blokken aan de overzijde van de weg niet geldt?
Ja, de vergelijking waarop wordt gedoeld betreft een type woning dat ook aan de naastgelegen Blinkerdlaan in Ten Boer is gebouwd. De woningen aan de Blinkerdlaan vallen binnen de batch 1588 en de vier bedoelde huizenblokken aan de Ommelanderstraat niet. De woningen aan de naastgelegen Blinkerdlaan komen op basis van eerder uitgevoerde beoordelingen met de NPR9998 uit 2015 in aanmerking voor sloop/nieuwbouw. De bedoelde vier huizenblokken aan de Ommelanderstraat vielen aanvankelijk buiten de scope van het lokaal plan van aanpak van de gemeente Groningen, omdat deze conform HRA-analyses niet zijn beoordeeld met een verhoogd of licht verhoogd risicoprofiel. De gemeente Groningen heeft deze huizenblokken op 2 juli 2020 toegevoegd aan het lokale plan van aanpak. Opname van de woningen aan de Ommelanderstraat heeft plaatsgevonden in 2021. Volgens de planning van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) worden de versterkingsadviezen opgeleverd in het eerste kwartaal van 2022, en in het tweede kwartaal van 2022 besproken met de woningeigenaren. Of deze woningen in aanmerking komen voor sloop/nieuwbouw is nu dan ook nog niet bekend.
Met de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 als uitgangspunt, acht ik het, samen met de gemeente Groningen, uitlegbaar dat in de betreffende woningen in Ommelanderstraat met de nieuwste inzichten wordt gewerkt. Daarbij hebben de gemeenten de mogelijkheid gekregen om maatwerk aan te bieden om mogelijke verschillen tussen buren te overbruggen of een tegemoetkoming toe te kennen. De gemeenten Groningen is van oordeel dat hier een tegemoetkoming van € 13.000 vrij te besteden en € 17.000 woningverbeteringssubsidie passend is. Deze regelingen kunnen de bewoners dan ook aanvragen. Zoals benoemd, kijk ik integraal naar de verschillen die door de jaren heen zijn ontstaan en zal ik de Kamer berichten welke mogelijkheden het kabinet ziet om de onuitlegbare verschillen zoveel mogelijk te beperken. Hier wordt de situatie in Ten Boer uiteraard bij betrokken.
Vindt u dit uit te leggen? Zo ja dan bieden we u hiertoe graag de gelegenheid, zo nee, wat wilt u hieraan doen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bekend met de wijk Tuikwerd in Delfzijl?
Ja, hiermee ben ik bekend. Zie ook mijn antwoorden op Kamervragen van het lid Beckerman over deze wijk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1676).
Weet u dat daar veel zorg en onduidelijkheid speelt over de herbeoordelingen en mogelijke (vergoedings)regelingen?
Ja, hiervan ben ik op de hoogte. Verschillende bewoners hebben de keuze gekregen om een herbeoordeling aan te vragen. De NCG begeleidt en informeert de bewoners in dit proces. Zie ook mijn antwoorden op de Kamervragen van het lid Beckerman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1676).
Bent u ermee bekend dat de ene kant van de straat van Ganzenerf de subsidie voor verduurzaming en verbetering van de woning reeds kreeg, terwijl de andere kant in onduidelijkheid verkeert over de vraag of en wanneer zij hier aanspraak op maken? Wat vindt u daarvan?
Ja, hiermee ben ik bekend. Deze situatie is ontstaan doordat een aantal eigenaren wel, en een aantal eigenaren niet een herbeoordeling kunnen aanvragen. Wanneer eigenaren voor een herbeoordeling kiezen, komen zij in aanmerking voor een tegemoetkoming voor de herbeoordeling en een aanvullende subsidie voor verduurzaming en woningverbetering. Deze kunnen zij echter pas aanvragen op het moment dat zij een herbeoordelingsbesluit van de NCG hebben ontvangen. Voor de keuze tot een herbeoordeling geldt een bedenktermijn van maximaal 6 maanden. Zodra die verstreken is, of zo veel eerder als dat met tot een eenduidige keuze is gekomen, heeft de NCG nog maximaal 8 weken nodig om tot een besluit te komen. De NCG heeft betreffende bewoners hierover geïnformeerd.
Wat vindt u ervan dat huiseigenaren worden gedwongen het eens te worden met de buren over het aanvragen van een herbeoordeling? Is dat gewenst?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op de Kamervragen van het lid Beckerman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1676) is het in de meeste gevallen onvermijdelijk dat eigenaren van constructief verbonden panden, zoals bijvoorbeeld rijtjeswoningen, eenzelfde keuze moeten maken over de versterking. De versterking van zulke woningen kan doorgaans enkel met een gezamenlijke versterking in de hele constructie worden gerealiseerd. Mede omwille van de veiligheid dient een constructief verbonden bouwwerk daarom als geheel te worden versterkt.
Eigenaren van gebouwen die constructief verbonden zijn, zullen met de buren tot een gemeenschappelijke keuze moeten komen tot het laten uitvoeren van het liggende versterkingsadvies of een herbeoordeling van de constructief verbonden panden. De NCG ondersteunt de eigenaren hierbij en zet een zorgvuldig proces op waarbij eigenaren onderling overeenstemming kunnen bereiken over de te maken keuze. Ook kunnen deze eigenaren advies inwinnen bij een onafhankelijke adviseur/mediator. In die gevallen dat de eigenaren verschillende belangen hebben en er mogelijk niet samen uitkomen, spant de NCG zich in om via overleg en bemiddeling met de eigenaren tot een gezamenlijke beslissing te komen. Daarbij zal ook worden gekeken of maatwerk mogelijk is of dat de constructief verbonden gebouwen los van elkaar versterkt kunnen worden, zonder dat dit leidt tot vertraging van de versterkingsoperatie. Bij een zeer beperkt aantal van deze adressen kan de versterking van het ene deel van het gebouw namelijk uitgevoerd worden zonder dat dit invloed heeft op het ander deel van hetzelfde gebouw.
Hoe lang duren de processen voordat er duidelijkheid is over een herbeoordeling? Klopt het dat dit zes maanden duurt en er ook nog eens een beroep wordt gedaan op de bedenktijd die de Kamer zou hebben gevraagd?
Eigenaren die in aanmerking komen voor een herbeoordeling hebben zes maanden de tijd om deze keuze te maken of zij dit willen. Deze periode is voor alle eigenaren gelijk. Voor deze termijn is onder andere gekozen omdat het bij gebouwen die constructief met elkaar verbonden zijn, belangrijk is om een einddatum te hebben voor het indienen van een verzoek tot herbeoordeling. Voor de voortgang is het van belang dat dit proces niet te lang duurt, echter moet deze termijn ook lang genoeg om eigenaren voldoende tijd te bieden om een afgewogen keuze te kunnen maken. Wanneer een eigenaar niet constructief verbonden is met andere panden, hoeft de termijn van zes maanden niet verder afgewacht worden. De NCG neemt na het maken van de keuze door de eigenaar, indien van toepassing, een besluit tot uitvoering van de herbeoordeling.
Wat gebeurt er als bijvoorbeeld een belegger die een huis in een rij bezit nergens aan meewerkt? Duurt dan de onduidelijkheid voor de anderen langer? Vindt u dat gerechtvaardigd?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 18 van de Kamervragen van lid Beckerman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1676), hebben eigenaren zes maanden de tijd om deze keuze te maken. Deze periode is voor alle eigenaren – dus ook beleggers – gelijk. Doorverkoop van een woning heeft geen effect op deze termijn.
Klopt het dat het zes maanden extra duurt als een huis in de tussentijd wordt verkocht?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe zijn de «blokken» die het eens moeten worden tot stand gekomen? Is daar een logische bouwkundige aanleiding voor of zijn deze op procedurele gronden tot stand gekomen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat niet het onderdeel uitmaken van een badge, categorie, fase of wat ook leidend moet zijn maar de feitelijke situatie van mensen en hun woningen en dat die gelijke behandeling verdienen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1.
Op welke wijze gaat u de motie-Nijboer c.s. met als dictum «verzoekt de regering van mensen uit te gaan en zich ervoor in te spannen dat mensen die in soortgelijke situaties zitten, aanspraak kunnen maken op dezelfde regelingen» uitvoeren?1
De uitvoering van deze motie zal worden betrokken in het benoemde traject voortkomend uit de beleidsbrief rondom onuitlegbare verschillen.
Het Strategisch Vastgoedplan. |
|
Alexander Hammelburg (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Kunt u uiteenzetten hoeveel van de 9.974 gebouwen van Defensie in urbane gebieden liggen en welke in rurale gebieden?1
De objecten van Defensie liggen verspreid over heel Nederland. Defensie hanteert geen definitie over welk vastgoed in ruraal of urbaan gebied ligt. Het merendeel van de kazernes ligt aan de rand van een stad (bijvoorbeeld in Den Helder, Amersfoort of Leeuwarden) of in een landelijke omgeving (bijvoorbeeld Volkel of Havelte). Oefenterreinen en de bijbehorende gebouwen liggen nagenoeg altijd in het landelijk gebied. Enkele kazernes bevinden zich in verstedelijkt gebied, bijvoorbeeld in het hart van een stad of omringd door woonwijken. Het betreft hier vooral kantorenlocaties zoals de Kromhoutkazerne in Utrecht en het Plein-Kalvermarktcomplex in Den Haag, maar soms ook operationele eenheden en opleidingen zoals op de Engelbrecht van Nassaukazerne in Roosendaal en de Johan Willem Frisokazerne in Assen.
Kunt u daarbij aangeven of en welke gebouwen of terreinen daarvan geschikt zijn voor woningbouw of vergroening van steden?
Momenteel wordt verkend hoe Defensie haar vastgoed kan concentreren, verduurzamen en vernieuwen. Locaties die hierdoor vrij zouden komen, komen vaak in aanmerking voor een andere bestemming. Er zijn veel verschillende factoren die bepalen of een gebied geschikt is voor woningbouw of vergroening van steden. Medeoverheden in de regio hebben hier het beste zicht op. Het verkennen van kansen op dit vlak is onderdeel van de verkenning.
Welke van deze gebouwen of terreinen liggen in grotere steden zoals Amsterdam en Breda, of andere steden in de Randstad, Noord-Brabant of Gelderland?
De objecten van Defensie liggen verspreid over heel Nederland. Zoals ook aangegeven bij mijn antwoord op vraag 1 ligt een deel van de locaties in diverse steden binnen en buiten de Randstad (zoals de Kromhoutkazerne in Utrecht en de Engelbrecht van Nassaukazerne in Roosendaal). Er is nog geen besluit genomen over welke gebouwen of terreinen Defensie wil verlaten.
Kunt u aangeven welke gebouwen vallen onder de 35 tot 40% van het vastgoedportefeuille dat moet worden afgestoten?
Zoals ik in mijn begeleidende brief aangeef zal ik in april uw Kamer meenemen in de contouren van de interne verkenning.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor aanvang van het commissiedebat Hoofdlijnen Defensie beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Warmtepomp of zonnepanelen verplicht bij grote verbouwing door nieuwe EU-regels’ van 10 februari jl. |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Warmtepomp of zonnepanelen verplicht bij grote verbouwing door nieuwe EU-regels» van 10 februari jl.?1
Ja.
Waarom zijn nieuwe regels uit de Europese Unie verplicht om door te voeren, terwijl het hier gaat over regels die bepalend zijn in het eigen woningbezit?
Nederland is als lidstaat van de Europese Unie verplicht de nakoming van het Europees recht te verzekeren. Dat betekent onder meer dat zij gehouden is Europese richtlijnen tijdig en volledig om te zetten in nationaal recht, dus ook de richtlijn hernieuwbare energie (REDII)2. De Unie heeft op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de bevoegdheid op verschillende gebieden wetgeving te maken, zo ook ter verwezenlijking van de doelstelling om het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen te bevorderen. Ik verwijs in dit verband ook graag naar het recente coalitieakkoord, waar is benadrukt dat het kabinet Europese richtlijnen uitvoert.
Klopt het dat België deze regeling niet overneemt?
België heeft de betreffende eis per gewest op een andere wijze geïmplementeerd. Ik zal de situatie in het Vlaamse gewest en het Brussels Hoofdstedelijk gewest nader toelichten. In het Vlaamse gewest is het begrip ingrijpende renovatie, zoals gedefinieerd in de richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBDIII), niet eenduidig omgezet. Het valt deels onder nieuwbouw, deels onder ingrijpende energetische renovatie en deels onder gewone renovatie. Voor nieuwbouw geldt dezelfde eis als voor ingrijpende energetische renovatie, namelijk een minimumwaarde van 15 kWh/m2 van hernieuwbare energie voor woningen en 20 kWh/m2 voor utiliteitsgebouwen. Deze eis wordt in 2023 verder aangescherpt.3 Voor de gewone renovatie geldt geen eis voor hernieuwbare energie.
Het Brussels Hoofdstedelijk gewest beschouwt de bestaande energieprestatie-eisen voor gebouwen als voldoende om indirect een minimumwaarde van hernieuwbare energie in gebouwen te realiseren.4 Ze geeft aan dat eerdere studies hebben aangetoond dat het realiseren van een minimumwaarde van hernieuwbare energie (na ingrijpende renovatie van) in gebouwen economisch en functioneel moeilijk haalbaar is in de stadsregio Brussel, ook gelet op de hoge dichtheid van de gebouwenvoorraad. Daarom is ervoor gekozen om geen aparte eis voor hernieuwbare energie te stellen bij ingrijpende renovaties van gebouwen, naast de reeds bestaande energieprestatie-eisen voor gebouwen in Brussel.
In dit verband is het relevant om te noemen dat de Europese Commissie in juli 2021 een formele inbreukprocedure is gestart tegen België wegens te late nationale implementatie. Dat betekent de Commissie van mening is dat België niet heeft laten weten hoe het de bepalingen van de REDII volledig en correct heeft omgezet. Er heeft dus nog geen inhoudelijke toetsing door de Commissie van de wijze van implementatie van België kunnen plaatsvinden. Een formele inbreukprocedure is een eerste stap richting een mogelijke boete.
Kunt u in het aan de Kamer toegezegde overzicht, over de vraag hoe andere lidstaten met deze EU-regels omgaan, ook inhoudelijke verschillen van implementatie weergeven?
Op 11 februari jongstleden is er een uitvraag gedaan richting andere lidstaten betreffende de nationale implementatie van dit betreffende onderdeel van de REDII, met het verzoek voor 1 april te reageren. Helaas heb ik de reacties nog niet binnen. Ik zal de lidstaten rappelleren en uw Kamer voor de zomer informeren over de resultaten van deze uitvraag.
Verwarmings- of koelingsinstallaties, zoals warmtepompen, worden uitgesloten in de regeling. Hoe en wanneer gaat dat gebeuren?
De eis voor een minimumwaarde hernieuwbare energie is op dit moment van toepassing wanneer er sprake is van een ingrijpende renovatie (waarbij minimaal 25% van de gebouwschil verandert) en de verwarmings- of koelingsinstallatie onderdeel uitmaakt van deze renovatie. In mijn brief van 17 december 20215 heb ik toegelicht, dat ik – om uitvoering te geven aan het advies van de Raad van State – bezie hoe en wanneer ik die tweede voorwaarde voor toepasselijkheid ga laten vervallen. Dat zou betekenen dat de eis om hernieuwbare energie te realiseren van toepassing wordt bij elke ingrijpende renovatie, los van het feit of de technische installatie onderdeel uitmaakt van deze renovatie. De verwarmings- of koelinstallatie wordt dus niet uitgesloten van de regeling, maar de reikwijdte van de eis verandert dan wel. Dit betekent ook dat dan het aantal gebouwen dat jaarlijks aan de eisen zal moeten voldoen, zal toenemen.
In de regeling die 1 februari jl. is ingegaan en omschrijft wat onderdeel uitmaakt van de verduurzaming, zijn verwarmings- en koelingsinstallaties opgenomen. Hoe wordt daar in de praktijk mee omgegaan? Krijgen eigenaren de mogelijkheid om deze installaties niet verplicht mee te nemen?
De (nieuwe) verwarmings- of koelinstallatie in het gebouw dat ingrijpend gerenoveerd is, hoeft niet persé bij te dragen aan een minimumwaarde hernieuwbare energie. Een gebouweigenaar kan namelijk ook via andere technieken voldoen aan de verplichting, bijvoorbeeld via het installeren van PV-panelen op het dak.
Vrijstelling voor verduurzaming bij grootschalige renovatie, door de economische haalbaarheid te toetsen, maakt onderdeel uit van de regeling. Is daarbij expliciet opgenomen dat dit niet voor hogere kosten en daarmee een aanslag op betaalbaarheid mag leiden?
De eis geldt niet voor zover de maatregelen die genomen moeten worden om aan de eis te kunnen voldoen niet binnen tien jaar kunnen worden terugverdiend. In dat geval moeten er maatregelen worden genomen met een terugverdientijd van ten hoogste tien jaar. De berekeningsmethode van de terugverdientermijn is uitgewerkt in de leidraad en houdt rekening met relevante factoren, zoals de investeringskosten, beschikbare subsidies, en de energieprijs.6 Op deze wijze is uitvoering gegeven aan de economische haalbaarheid van de verplichting en past daarmee binnen de kaders die de REDII richtlijn lidstaten geeft.
Ik ben van mening dat de eis haalbaar en uitvoerbaar is, ook voor woningeigenaren. Bovendien is het aantal ingrijpende renovaties bij de huidige definitie in het Bouwbesluit zeer gering. De inschatting is dat het gaat om 50 tot 250 gebouwen per jaar voor alle gebouwtypen, waaronder woningen.7 Ook blijkt uit onderzoek dat minimaal 45% van de benodigde investeringen in hernieuwbare energie ook zou worden gedaan als de regelgeving niet wordt gewijzigd.8 De reikwijdte en de effecten van deze verplichting zijn daarmee mijns inziens zeer beperkt.
Hoe kijkt u aan tegen het idee om meer in te zetten op het ondersteunen van woningeigenaren in het verduurzamen van hun bezit met als uitgangspunten redelijke terugverdientermijnen, betaalbaarheid en zo nodig financiële ondersteuning, in plaats van juist het opleggen van verplichtingen?
Ontzorging en financiële ondersteuning van woningeigenaren zijn ook in mijn ogen zeer belangrijke en kernelementen in mijn aanpak voor de verduurzaming van woningen, zeker in deze vroege fase van de energietransitie. Ik werk deze elementen nader uit in het programma verduurzaming gebouwde omgeving dat ik naar verwachting in mei zal kunnen presenteren. Daarbij zet ik in op een versnelling. Dat is in mijn ogen noodzakelijk vanwege de geopolitieke ontwikkelingen, de betaalbaarheid van energie en het klimaatvraagstuk. Normering om de slechtst presterende woningen uit te faseren is op termijn onvermijdelijk om de energietransitie in de gebouwde omgeving te laten slagen. Alle gebouwen dienen immers klimaatneutraal te zijn in 2050.
De Europese Commissie is bevoegd om normering te introduceren ten aanzien van de energieprestatie van gebouwen in de lidstaten. Het voornaamste instrument van de Commissie hiervoor is de richtlijn energieprestatie voor gebouwen (EPBD). Deze richtlijn wordt op dit moment herzien. In het voorstel van de EPBD introduceert de Commissie minimum energieprestatie-eisen, met name voor de slechtst presterende gebouwen. Voor woningen voorziet men een verplichting van minimaal energielabel F in 2030 en minimaal label E in 2033. In deze fase zal het kabinet pleiten voor voldoende flexibiliteit voor lidstaten om zelf te kunnen bepalen of en wanneer, bijvoorbeeld op transactiemomenten, normering gerechtvaardigd is voor woningeigenaren gelet op het maatschappelijk belang. Het kabinet zal dit aan de orde stellen bij de Commissie.9 Het definitieve voorstel van de EPBD is afhankelijk van de uitkomsten van de onderhandelingen met andere lidstaten en de Europese Commissie die nu zijn gestart. Na afronding van de onderhandelingen duurt het nog enkele jaren voordat de nieuwe regels worden geïmplementeerd in de nationale regelgeving.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Hallo, wij hebben 125 mille studieschuld, hoeveel hypotheek krijgen we?' |
|
Jaco Geurts (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van bovenstaand bericht?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Ziet u ook het probleem dat studenten door het leenstelsel een zodanig hoge studieschuld hebben opgebouwd, zo’n 15.000 euro meer dan medestudenten onder het oude stelsel, dat dit grote invloed heeft op het bedrag dat zij aan hypotheek kunnen krijgen voor een eerste woning?
Ik vind het belangrijk dat kredietverlening verantwoord plaatsvindt en consumenten niet in de problemen komen door een te hoge hypotheek. Het is daarom van belang dat de maandelijkse lasten van een consument, waaronder eventuele studieschulden, goed in beeld zijn als zijn of haar maximale leenruimte wordt bepaald. Studieschulden worden daarbij minder zwaar meegenomen dan andere schulden. Dit komt door de sociale terugbetaalvoorwaarden van een studieschuld. Daarnaast geldt voor studieschulden onder het leenstelstel dat deze, door de langere terugbetaaltermijn (aflosfase van 35 jaar), minder zwaar meewegen bij het berekenen van de maximale hypotheek dan studieschulden onder het oude stelsel (aflosfase van 15 jaar). De wegingsfactoren zijn recent (1 januari 2021) verlaagd als gevolg van de lage rente: de wegingsfactor voor studieschulden onder het leenstelsel is thans 0,35 procent en de wegingsfactor voor studieschulden onder het oude stelsel is 0,65 procent. Dit heeft tot gevolg dat de invloed van het leenstelsel op de maximale hypotheek relatief beperkt is. Om een beeld te geven: uit de monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs 2020–20212 blijkt dat het gemiddelde verschil in leenbedrag tussen de laatste groep studenten onder het oude stelsel (startjaar 2014–2015) en de eerste groep studenten onder het leenstelsel (startjaar 2015–2016) op peildatum 30 september 2020 gemiddeld tussen de € 5.000,– en € 6.000,– bedraagt. Uiteraard is dit gemiddelde niet voor iedereen representatief: wie een hogere schuld heeft, zal minder kunnen lenen.
Is het u bekend dat studenten bij aangaan van de schuld in de veronderstelling waren dat het bedrag niet zou meetellen bij het aangaan van een hypotheek of daarvan niet op de hoogte waren?
Bij de invoering van het leenstelsel is in de Kamer uitvoerig gesproken over de weging van studieschulden bij hypotheekaanvragen.3, 4, 5 Er is toen ook gesproken over het feit dat studieschulden worden meegewogen bij een hypotheekaanvraag. Ook is door het kabinet de afgelopen jaren verschillende malen gemeld dat studieschulden meetellen6, 7. Het is dan ook vervelend als een oud-student er niet van op de hoogte was dat een studieschuld meeweegt bij een hypotheek.
Vindt u het terecht dat dit bedrag aan studieschuld (volledig) wordt meegenomen bij het verstrekken van een hypotheek?
Zoals hierboven beschreven wordt de studieschuld minder zwaar meegewogen bij het bepalen van de maximale hypotheek dan andere schulden. Ik vind het belangrijk dat de studieschuld wel wordt meegenomen. Voorafgaand aan het verstrekken van een hypothecair krediet moet een kredietverstrekker zich er op grond van de Wet op het financieel toezicht en de Richtlijn hypothecair krediet van vergewissen dat het krediet verantwoord is. En dat de consument de uit de kredietovereenkomst voortvloeiende verplichtingen kan nakomen. Belangrijke factoren die daar invloed op hebben, zijn de hoogte van het inkomen en welke andere financiële verplichtingen de consument heeft. Dit geldt ook voor studieschulden, omdat zij effect hebben op het maandelijks besteedbare inkomen. Hoewel ik begrijp dat dit door consumenten als beperkend wordt ervaren, vind ik het van belang dat consumenten adequaat beschermd worden wanneer zij een hypothecaire lening afsluiten.
Vindt u het terecht dat jongeren met zo’n enorme last hun toekomst in moeten gaan die direct gevolgen heeft voor hun kansen als starters op de woningmarkt?
De zoektocht van starters naar een betaalbare koopwoning is in de afgelopen jaren steeds ingewikkelder geworden, met name door het tekort aan beschikbare woningen en de sterk gestegen huizenprijzen. Een (hoge) studieschuld helpt daarbij niet, omdat de maximaal verantwoorde hypotheek hierdoor lager wordt. Het kabinet ziet de ernst in van de problemen waar de huidige generatie jongeren tegenaan loopt en heeft verschillende maatregelen aangekondigd om de positie van jongeren te verbeteren. Zo voeren we de basisbeurs in voor alle studenten. Verder zet het kabinet zich op verschillende manieren in om starters aan een betaalbare woning te helpen en is in het coalitieakkoord opgenomen dat voor koopstarters bij het aanvragen van een hypotheek de actuele stand van de studieschuld bepalend wordt. Het kabinet hecht er verder waarde aan om met jongeren in gesprek te gaan over hun zorgen en de mogelijke oplossingen.
Ontvangt u ook signalen van wethouders dat zij deze doelgroep graag willen helpen met toegang tot een hypotheek door als gemeente garant te staan voor studieschulden? (zie bijvoorbeeld het verkiezingsprogramma van het CDA in Den Haag: CDA Den Haag presenteert verkiezingsprogramma «Thuis in Den Haag»)
Van veel gemeenten hoor ik dat zij graag starters willen helpen op de woningmarkt en hiervoor zoeken naar mogelijkheden. De groep starters waar zij zich op willen richten is meestal breder dan oud-studenten met een studieschuld. In het verkiezingsprogramma van het CDA in Den Haag wordt gesproken over een garantstelling door de gemeente voor wat betreft studieschulden bij DUO bij de koop van nieuwbouwwoning. Ik heb nog niet van wethouders gehoord dat zij concrete plannen hebben voor een dergelijke garantstelling voor studieschulden.
Is het u bekend dat banken garantstellingen vaak (nog) niet accepteren bij het verstrekken van een hypotheek?
Ik heb begrepen dat banken weinig werken met dergelijke garantstellingen. De berekening van de maximale hypotheek wordt gebaseerd op de daadwerkelijke financiële ruimte van huishoudens om de woonlasten te dragen. Een garantstelling van welke partij dan ook, ouders of gemeente, zorgt niet voor lagere woonlasten en heeft daarom geen effect op het maximaal te lenen bedrag. Ook heeft de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) mij laten weten dat het op gemeentelijk niveau inrichten van garantstellingen vanwege de te verwachten diversiteit in voorwaarden, veel complexiteit voor kredietverstrekkers met zich mee zou brengen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor gemeenten deze garantstellingen te bieden?
Veel gemeenten willen starters, waaronder oud-studenten met een studieschuld, graag helpen op de woningmarkt. Hiervoor hebben zij verschillende instrumenten. Zo kunnen gemeenten ervoor kiezen om de starterslening aan te bieden. Gemeenten kunnen op lokaal niveau voorwaarden verbinden aan deze starterslening en het product daarmee afstemmen op de lokale wensen en behoeften. Deze lening zorgt ervoor dat starters onder gunstige voorwaarden een aanvulling kunnen krijgen op hun reguliere hypotheek. Gemeenten kunnen lage inkomens ook helpen door middel van sociale koopwoningen. Gemeenten dienen daartoe de bestemmingscategorie «sociale koop» op te nemen in het bestemmingsplan. Hiermee kunnen gemeenten sturen op het toevoegen van meer betaalbare woningen aan de nieuwbouwvoorraad. Daarnaast geeft de Huisvestingswet gemeenten handvatten om huurwoningen toe te wijzen aan (bijvoorbeeld) starters. Momenteel is er een wijziging van de Huisvestingswet 2014 in voorbereiding, waardoor gemeenten straks ook de mogelijkheid krijgen om (onder meer) starters en middeninkomens – al dan niet met maatschappelijke, economische of lokale binding aan een gemeente – voorrang te geven op koopwoningen met prijs tot NHG-kostengrens (355.000 euro). Een garantstelling op studieleningen door gemeenten voegt weinig aan het huidige instrumentarium van gemeenten om starters te helpen.
Is het volgens u ook voorstelbaar dat de staat gemeenten helpt bij de garantstellingen door bijvoorbeeld te bemiddelen met de BNG om samen met gemeenten garant te staan?
Zoals in antwoord 7 en 8 weergegeven, draagt een dergelijke garantstelling weinig bij aan de kansen voor starters op de woningmarkt. Een rol voor de staat bij een dergelijke garantstelling ligt mijns inziens dan ook niet voor de hand.
Bent u bereid met De Nederlandsche Bank in gesprek te gaan over de mogelijkheden?
Zie antwoord vraag 9.
Het interventieteam in Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Klopt het dat er 50 miljoen euro is gereserveerd voor het interventieteam uit het bestuursakkoord in Groningen, dat ingeschakeld kan worden wanneer mensen erg zijn vastgelopen in de schadeafhandeling en/of versterking van hun huis, ook wel schrijnende situaties genoemd?1 Zo ja, waar is dat bedrag op gebaseerd? Van hoeveel «schrijnende situaties» is er uitgegaan? Van welk gemiddeld bedrag per persoon met een vastgelopen dossier is uitgegaan?
Ja, dat klopt. Op het moment van vaststellen van de hoogte van het bedrag was nog niet in beeld om hoeveel situaties het exact zou gaan en welke bedragen hierbij zouden komen kijken. Er is daarom gekozen om een ruim budget op te nemen voor vastgelopen situaties.
Is 50 miljoen euro voldoende voor alle «schrijnende situaties»? Geldt hier ook: wie het eerst komt, het eerst maalt? Wat gaat u doen voor de «schrijnende situaties» die er nog zijn als het geld op is?
Het bedrag is op het moment van beantwoording van deze vragen toereikend. Op dit moment is 1,2 miljoen euro van beschikbaar gestelde bedrag van 50 miljoen euro aangewend om vastgelopen dossiers op te lossen. Dit komt onder meer omdat het interventieteam samen met het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) en de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) ook oplossingen vindt in de reguliere processen van schadeafhandeling en versterking. In deze gevallen wordt het budget van 50 miljoen euro niet aangesproken, omdat de oplossingen betaald worden uit de reguliere middelen voor schade of versterken. Ik blijf de uitputting van de middelen volgen.
In hoeverre worden gedupeerden betrokken bij het «maatwerk»? Hoeveel rekening wordt er gehouden met de wensen van de bewoners? Herkent u bijvoorbeeld het beeld dat mensen in een schrijnende situatie gedwongen worden akkoord te gaan met een voorstel van het interventieteam, omdat er letterlijk gezegd wordt: «Mocht u niet kunnen instemmen met de inhoud van de vaststellingsovereenkomst zoals die nu voorligt, dan ziet het interventieteam zich genoodzaakt haar bemiddeling te staken»?
Het interventieteam is erop gericht om in vastgelopen situaties een passende maatwerkoplossing te zoeken samen met de bewoners. Er wordt getracht zoveel mogelijk aan te sluiten bij de wensen van de bewoners. Het doel van het interventieteam is om bewoners in vastgelopen situaties perspectief te bieden, opdat zij verder kunnen met hun leven. Het interventieteam heeft hiertoe een ruim mandaat. Het interventieteam zoekt wanneer nodig naar oplossingen buiten de bestaande kaders. Er worden scenario’s bedacht en besproken met de bewoners en uiteindelijk worden één of meerdere oplossingen aangeboden. Wat nodig en passend is, verschilt per casus en wordt ook per casus beoordeeld. Het interventieteam legt altijd één of meerdere oplossingsrichtingen en aanbiedingen voor, waarmee – naar het oordeel van het interventieteam – de vastgelopen situatie weer vlot getrokken kan worden. Het is vervolgens aan de bewoners zelf om wel of niet, en zo ja op welk voorstel, in te gaan. Er zijn helaas situaties waar intensieve bemiddeling niet leidt tot een oplossing. Als het ondanks de inspanningen van het interventieteam en de bewoner niet lukt om tot een oplossing te komen, komt er een finaal aanbod van het interventieteam. Het is dan aan de bewoner om te besluiten of hij of zij wel of niet van het aanbod gebruik wil maken. In enkele situaties heeft dit ertoe geleid dat de bemiddeling is gestopt. Op individuele situaties kan ik helaas niet ingaan.
Wat gaat u doen voor mensen die onder dwang een vaststellingovereenkomst hebben getekend, maar waarbij later blijkt dat zij benadeeld zijn door het interventieteam?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 is het interventieteam erop gericht om in vastgelopen situaties een passende maatwerkoplossing te vinden samen met de bewoners. Het interventieteam doet dit vanuit een onafhankelijke positie. Het kan gebeuren dat ondanks de inspanningen van het interventieteam toch niet tot een oplossing gekomen kan worden die ook door de bewoners gedragen wordt. Ik ga ervan uit dat het interventieteam in dergelijke gevallen er alles aan gedaan heeft om, binnen het brede mandaat, tot een gedragen oplossing te komen. Het signaal dat bewoners onder dwang een overeenkomst hebben getekend, herkent het interventieteam niet.
Wat wordt precies bedoeld met «op te lossen»? Is het doel om gedupeerden in een schrijnende situatie schadeloos te stellen, zodat deze mensen verder kunnen met hun leven? Zo nee, wilt u uw antwoord toelichten? Vindt u bijvoorbeeld het advies: «U kunt zich beter failliet laten verklaren» een oplossing voor een «schrijnende situatie»? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 heeft het interventieteam de opdracht om bewoners in vastgelopen situaties perspectief te bieden, opdat zij verder kunnen met hun leven. Het interventieteam zoekt daarbij wanneer nodig naar oplossingen buiten de reguliere kaders. Het schadeloosstellen is de taak van het Instituut Mijnbouwschade Groningen dat de schade afhandelt. Ik kan niet ingaan op specifieke casuïstiek.
Hoe tijdelijk is deze regeling? Wanneer verwacht u dat deze eindigt? Denkt u dat alle «schrijnende situaties» dan opgelost zijn?
Zolang het nodig is, zal er een grondslag zijn om vastgelopen situaties in Groningen op te lossen. Het huidige mandaat van het interventieteam loopt tot de inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot Wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen (hierna: wetsvoorstel), waarmee de versterking wettelijk geregeld wordt (Kamerstuk I, 35 603, nr. A). Na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel kan de taak die nu is gemandateerd per ministeriële regeling aan het IMG opgedragen worden. Een grondslag hiervoor is in dit wetsvoorstel opgenomen.
Waaruit bestaat de bijdrage, naast de financiële bijdrage, die Rijk en Regio willen leveren aan schrijnende situaties?
Het interventieteam is opgericht om onafhankelijk te kijken naar wat nodig is in vastgelopen situaties. De geboden hulp en ondersteuning kan bijvoorbeeld zijn het aanbieden van bouwbegeleiding, het opkopen van een woning, zodat tijdelijke huisvesting gewaarborgd is totdat er een andere duurzame oplossing is gevonden, het overnemen van de hypotheekschuld of bijvoorbeeld het plaatsen van tijdelijke woonunits. Waar het interventieteam dat wenst zullen het Rijk en de Regio het interventieteam daarbij ondersteunen.
Wat is het verschil tussen de Commissie Bijzondere Situaties en het Interventieteam?
De Commissie Bijzondere Situaties (CBS) ondersteunt bewoners waar meervoudige problematiek speelt; naast erkende aardbevingsschade of versterking kunnen er ook problemen spelen op medisch, psychisch, financieel of sociaal vlak. Het interventieteam springt in wanneer bewoners vastlopen in de reguliere processen, bijvoorbeeld door samenloop van schade en versterking. Hierbij kunnen ook andere problemen een rol spelen, maar anders dan bij de CBS is dat geen criterium om in aanmerking te komen.
Komt het interventieteam bij mensen thuis of moeten bewoners naar het interventieteam toe? Waar moeten bewoners zich dan melden?
Bewoners kunnen zich bij gemeenten melden voor het inschakelen van het interventieteam. Als bij de behandeling van een casus een huisbezoek bijdraagt aan het beter inzicht krijgen in de specifieke situatie, dan komt het interventieteam bij bewoners op bezoek. Daarnaast vinden gesprekken plaats op het kantoor van de NCG, het IMG of op een van de gemeentehuizen in de regio. De NCG, het IMG en gemeentes kunnen situaties voordragen aan het interventieteam. Bewoners kunnen zich bij gemeenten melden; de desbetreffende gemeente beoordeelt of een situatie in aanmerking komt voor het interventieteam.
Wanneer hebben gemeenten met maatschappelijke organisaties de inventarisatie gemaakt van de bestaande problematiek? Hoeveel «schrijnende situaties» uit de inventarisatie zijn inmiddels aangemeld bij het interventieteam? Door wie zijn ze aangemeld? Door wie kunnen ze aangemeld worden? Hoeveel «schrijnende situaties» uit de inventarisatie zijn nog niet aangemeld bij het interventieteam? Waarom zijn zij nog niet aangemeld?
Na de bestuurlijke afspraken versterking Groningen (6 november 2020) is begonnen met het inventariseren van de problematiek. In opdracht van de regio is er een inventarisatie gedaan van de problematiek bij gemeenten, het IMG en de NCG. Vastgelopen situaties kunnen door de gemeenten, via hun burgemeester, doorlopend aangemeld worden bij het interventieteam. Daarnaast kunnen het IMG en de NCG ook vastgelopen situaties aanmelden bij het interventieteam. Momenteel zijn er 22 vastgelopen situaties aangemeld bij het interventieteam. Hiervan zijn er twintig aangemeld door gemeenten, één door het IMG en één door de NCG. Daarnaast is er structureel overleg met vertegenwoordigers van de aardbevingsgemeenten over dossiers die dreigen vast te lopen. Dit betreft een lijst van ongeveer tachtig adressen. Op adresniveau wordt bekeken welke acties nodig zijn om te voorkomen dat de situatie vastloopt of hoe deze weer vlot getrokken kan worden.
Binnen welke kaders opereren de leden van het interventieteam? Waar zijn die te vinden? Worden gedupeerden hier van tevoren van op de hoogte gebracht?
Het interventieteam heeft een ruim mandaat gekregen. U kunt dit besluit vinden op de website van de overheid.2 Aan de hand van dit mandaat heeft het interventieteam de mogelijkheid om maatwerk oplossingen te bieden in vastgelopen situaties. Daarnaast doet het interventieteam een beroep op bestaande regelingen bij de NCG en het IMG. Het interventieteam kan ook een beroep doen op andere regelingen, zoals gemeentelijke regelingen. In overleg met bewoners, melden gemeenten bewoners aan bij het interventieteam.
Kunt u de Kamer een overzicht sturen waarin staat opgenomen welke taken en verantwoordelijkheden leden van het interventieteam hebben? Wie zitten er in het interventieteam? Zijn dit mensen die zich fulltime inzetten voor «schrijnende situaties»? Wat is de doorlooptijd voor het oplossen van een «schrijnende situatie»? Zijn daar eisen aan gesteld? Zo ja, welke? Zijn de leden van het interventieteam onafhankelijk en zetten zij de belangen van gedupeerden op de eerste plek? Waar blijkt dat uit?
De taken en verantwoordelijkheden zijn vastgelegd in het mandaatbesluit. Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 11. Het interventieteam bestaat uit een onafhankelijke voorzitter, een vertegenwoordiger van het IMG en een vertegenwoordiger van de NCG. De leden zijn niet fulltime beschikbaar en worden in hun taken ondersteund door een groep medewerkers van de NCG en het IMG. Per individuele situatie verschilt wat nodig is om tot een oplossing te komen. De inzet is om de situatie op te lossen, zodat een bewoner weer verder kan met zijn of haar leven. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. De doorlooptijd verschilt vanwege de individuele aanpak per vastgelopen situatie; hier zijn geen eisen aan gesteld.
Worden er verslagen van gesprekken gemaakt, waar gedupeerden mee instemmen, zodat afspraken van beide kanten duidelijk zijn?
Voordat het interventieteam bewoners een oplossingsrichting biedt, wordt deze besproken met bewoners. Afspraken die het interventieteam met bewoners maakt, worden altijd vastgelegd. Dit gebeurt op verschillende manieren: in de vorm van een gespreksverslag of in de vorm van een brief aan de bewoners. Als in een brief de afspraken en oplossingsrichtingen verwoord worden, wordt de bewoners vervolgens gevraagd om op de brief te reageren of voor akkoord te ondertekenen.
Wat wordt precies bedoeld met de zin uit het bestuursakkoord: «Funderingsproblematiek zonder relatie met schade en versterking valt buiten de scope van deze tijdelijke regeling»? Wordt de funderingsproblematiek buiten deze regeling gehouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als het gaat om de problematiek van de gebouwen in technische zin, behandelt het interventieteam alleen problematiek die te relateren is aan schade en versterking. Funderingsproblematiek die hieraan gerelateerd is, kan derhalve behandeld worden.
Klopt het dat het interventieteam hypotheken verstrekt namens De Staat der Nederlanden, als onderdeel van een «oplossing»? Zo ja, wat zijn dan de condities? Verschillen de voorwaarden van deze hyptheken van de voorwaarden van hypotheken verstrekt door banken? Waarom wordt gekozen voor een hypotheek en niet voor een andere vorm van geldverstrekking?
Een mogelijke oplossing kan zijn dat de Staat der Nederlanden een hypotheek verstrekt of overneemt van een bank. Dit is echter geen gebruikelijke oplossing. In één situatie heeft het interventieteam aan het IMG en de NCG geadviseerd om namens de Staat een lening (met recht van hypotheek) te verstrekken aan bewoners, omdat de bank de overeenkomst van geldlening had opgezegd en dreigde de woning van de bewoners executoriaal te verkopen. Over de specifieke voorwaarden kan ik geen mededelingen doen.
Kan het interventieteam ook gebruikmaken van versterkingskosten van de Nationaal Coördinator Groningen of wordt alles betaald uit de pot van 50 miljoen euro?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Hoe staat het met het monitoren van deze regeling? Klopt het dat er eind 2021 een evaluatie plaats zou vinden? Zo ja, kunt u die de Kamer doen toekomen?
Het interventieteam heeft een tussentijdse rapportage opgesteld. Deze is recent per Kamerbrief met de Kamer gedeeld.3 Voor het zomerreces wordt een nieuwe rapportage opgesteld. Zoals toegezegd in de eerder genoemde Kamerbrief wordt ook deze rapportage met uw Kamer gedeeld.
Gaat dit monitoren slechts over de causaliteit tussen verergering van schade, het veiligheidsniveau van de woning en het ontstaan van nieuwe schade of wordt er ook gemonitord hoe het met de bewoners van de woning gaat, of ze hun leven weer op kunnen pakken en of ze schadeloos zijn gesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rapportage gaat in op de voortgang van de afhandeling van vastgelopen situaties.
Kan in een overzicht worden weergegeven hoeveel geld er na een half jaar is gebruikt van de 50 miljoen euro? Welk deel is daarvan terecht gekomen bij gedupeerden? Welk deel dekt de proceskosten?
In de recente rapportage van december 2021 is geen financieel overzicht opgenomen. In de volgende rapportage zal dit wel het geval zijn. Het budget van 50 miljoen euro wordt niet gebruikt om proceskosten te dekken. De onafhankelijke voorzitter is onbezoldigd. In het antwoord op vraag 2 is aangegeven dat het interventieteam tot nu toe 1,2 miljoen euro besteed heeft.
Kan er ook geld van het «knelpuntenbudget» ingezet worden voor het oplossen van knelpunten in «schrijnende situaties»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij vastgelopen situaties zal waar mogelijk gezocht worden naar een oplossing binnen bestaande reguliere kaders. Dit betekent dat ook de knelpuntenpot ingezet kan worden bij het realiseren van een oplossing: de knelpuntenpot is onderdeel van het budget dat de NCG binnen de reguliere werkwijze heeft om knelpunten op te lossen. Wanneer een vastgelopen situatie niet op een reguliere manier opgelost kan worden, kan er een beroep gedaan worden op het budget voor vastgelopen situaties.
Servicekosten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u aangeven welke regels er gelden rondom het in rekening brengen van servicekosten bovenop de kale huur? Kunt u daarbij ingaan op hoe vrij verhuurders zijn om kosten onder het mom van servicekosten in rekening te brengen bij huurders?
Verhuurders hebben in het algemeen de vrijheid om bij de woning een keuze te maken voor de met de woning aan te bieden leveringen en diensten. Dit is anders in het geval van woningcorporaties. Daarvoor gelden wettelijke eisen aan de taken die zij op zich mogen nemen. Zo geldt bij woningcorporaties dat zij bij de levering van diensten aan de eigen bewoners niet in oneigenlijke concurrentie treden met andere maatschappelijke organisaties of marktpartijen die deze diensten aanbieden.
Voor hetgeen kan worden aangeduid als servicekosten gelden wettelijke regels. Het gaat daarbij met name om de artikelen 7: 233 en 237 BW. Deze bepalingen komen erop neer, dat er geen servicekosten in rekening worden gebracht voor onroerende onderdelen van de woning. Een verhuurder kan dus bijvoorbeeld geen servicekosten vragen voor een verhuurd vertrek van de woning; hij kan dat vertrek wel in rekening brengen via de huurprijs.
Inzake de hoogte van de servicekosten is met name 7: 259 BW van belang. Deze bepaling geeft aan, dat het bedrag voor de servicekosten een redelijke vergoeding moet betreffen, en dat de verhuurder elk jaar een overzicht van de kosten verstrekt.
In het gereguleerd huursegment kan de huurder zich tot de huurcommissie wenden indien hij het niet eens is met de in rekening gebrachte servicekosten. Het beleid van de huurcommissie houdt in, dat in dat geval de kosten worden opgevraagd bij de verhuurder. Uitgangspunt is dus, dat de huurcommissie uitgaat van de reëel gemaakte kosten.
Hoe kijkt u aan tegen verhuurders die adverteren met de kale huurprijs terwijl door servicekosten en andere bijkomende kosten de werkelijke huur veel hoger ligt dan geadverteerd?
Ik vind het onwenselijk als huurders verrast worden doordat zij moeten vaststellen dat zijn in werkelijkheid totaal veel meer voor een huurwoning moeten betalen dan in eerste instantie is aangegeven. Met het wetsvoorstel Goed verhuurderschap streef ik ondermeer naar een helder en transparant selectieproces, het schriftelijk vastleggen van de afspraken in de huurovereenkomst, conform wettelijke vereisten en het verstrekken van duidelijke en begrijpelijke informatie aan de huurder over diens rechten en plichten.
Bent u op de hoogte van gevallen waarbij projecten zijn gestart die een lage (kale) huurprijs beloven en door hoge servicekosten toch veel te duur zijn voor starters of studenten?
Nee. Ik ben niet op de hoogte van gevallen zoals aangegeven in de vraag. Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 2 vind ik dergelijke gevallen echter onwenselijk. Ik verwacht dan ook dat het wetsvoorstel Goed verhuurderschap leidt tot de nodige mogelijkheden om hiertegen op te treden.
Waarom heeft het kabinet het voornemen om de bij de hoogte van de huurtoeslag de servicekosten niet meer mee te nemen? Waarom bezuinigt u via deze weg op huurders?
De huurprijs die wordt gebruikt voor de berekening van het huurtoeslagbedrag is de zogenaamde rekenhuur. Deze bestaat uit de kale huur en vier specifieke servicekostposten: 1) kosten voor schoonmaak van gemeenschappelijke ruimten, 2) kosten energie voor gemeenschappelijke ruimten (niet de eigen woning), 3) kosten voor de huismeester en 4) kosten voor dienst- en recreatieruimten. Voor elk van deze vier kostenposten kan maximaal € 12,– per maand bij de subsidiabele huurprijs worden opgeteld, dus in totaal maximaal € 48,– per maand.
Het niet meer meenemen van de servicekosten in de huurtoeslagberekening is op een aantal punten een vereenvoudiging. Zo moet de burger deze kostenposten apart opgeven bij de aanvraag, waarbij de burger soms eerst moet uitzoeken welk deel van hun servicekosten ze mogen opgeven, en jaarlijks aanpassen als deze bij een huurverhoging wijzigen. Dit is een extra belasting voor de burger en vergroot de kans op fouten bij het invullen van de huurtoeslagaanvraag. Daarnaast is het niet meer meenemen van servicekosten een vereenvoudiging voor Belastingdienst Toeslagen, omdat zij niet meer hoeven te controleren op de hoogte en aanwezigheid van de servicekosten. Dit is dan ook geen reden meer voor een mogelijke terugvordering. Tot slot is er een verschil bij het systeem van passend toewijzen door corporaties en de toekenning van huurtoeslag.
Het passend toewijzen gaat uit van de kale huur (exclusief servicekosten), terwijl de huurtoeslagberekening dus uitgaat van de rekenhuur zijnde kale huur met bepaalde subsidiabele servicekosten. Dit kan ertoe leiden dat de woning wel wordt toegewezen, maar dat de rekenhuur te hoog is om in aanmerking te komen voor huurtoeslag. Dit levert verwarring en ongewenste grensgevallen op. Met het weghalen van de servicekosten uit de huurtoeslag is de rekenhuur voortaan gelijk aan de kale huur en verdwijnen de onduidelijkheid en de grensgevallen.
Het niet meer subsidiëren van de servicekosten is onderdeel van een breder pakket van vereenvoudigingen in de huurtoeslag en de maatregel om het wettelijk minimumloon te verhogen. Er wordt nog gekeken naar de precieze uitwerking van de maatregelen en daar worden natuurlijk de gevolgen voor de huurders in meegenomen.
Deelt u de mening dat services die nu onder servicekosten vallen bij bepaalde verhuurders, bijvoorbeeld atelierskosten, geen noodzakelijke kosten zijn en dat een huurder het recht moet hebben om geen gebruik te maken van deze services? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat een verhuurder er voor kan kiezen om een woning te verhuren in combinatie met een atelier. Hij kan vervolgens via de servicekosten leveringen en diensten in rekening brengen die zijn verbonden aan dat atelier. Een verhuurder mag dan alleen servicekosten in rekening brengen die een redelijke vergoeding betreffen van de gemaakte kosten. Een huurder kan bezwaar maken tegen de servicekosten bij de verhuurder.
Wat is uw oordeel over een bij vragensteller bekend voorbeeld van een atelierwoning, waarmee werd geadverteerd voor € 633,25, maar er onverwacht hoge servicekosten bijkwamen van € 326,50? Wat is hierover uw oordeel? Is er een maximum aan door te berekenen servicekosten?
Zie mijn antwoord op vraag 2: ik vind het ongewenst dat verhuurders zodanig adverteren dat dit tot verrassingen leidt op het moment dat de huurovereenkomst wordt afgesloten.
Inzake het maximum van de servicekosten verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om een minder ruime definitie van servicekosten vast te stellen zodat alleen zaken die een verhuurder noodzakelijkerwijs moet doorberekenen aan een huurder hierin passen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet bereid om een minder ruime definitie van servicekosten vast te stellen. De maatregelen die zich richten op de hoogte van de servicekosten vind ik voldoende om de belangen van een huurder te borgen. Wel wil ik de positie van de huurder verbeteren om een goed inzicht te krijgen in het hetgeen de huurovereenkomst met zich meebrengt. Hierop richt ik mij met het wetsvoorstel Goed verhuurderschap.
Het bericht ‘Aanpak woningnood op drijfzand: planning 1,2 miljoen huizen is wensdenken’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Aanpak woningnood op drijfzand: planning 1,2 miljoen huizen is wensdenken»?1
Ja, daar ben ik bekend mee
Kunt u, onder verwijzing naar het artikel waaruit blijkt dat er veel haken en ogen zitten aan de opgegeven plancapaciteit, ingaan op de genoemde onzekerheden, zoals dat elke provincie de plannen anders optelt, perioden waarin wordt geteld niet overeenkomen of dat sloopplannen niet van het totaal aantal plannen wordt afgetrokken?
Sinds begin 2021 zijn we samen met de provincies en de gemeenten gestart met de monitoring van de voortgang op de plancapaciteit en de realisatie van de woningbouw. Doel daarvan is volledige en actuele gegevens te hebben rondom plancapaciteit, transformatielocaties, onttrekkingen/ sloop en gerealiseerde woningbouw zodat we goed zicht hebben op de voortgang.
Het artikel van Cobouw laat zien dat we bij de uitvoering van de monitoring tegen praktische knelpunten aanlopen. Zo klopt het inderdaad dat niet altijd dezelfde definitie voor «harde» en «zachte» plannen worden gebruikt en dat niet altijd van dezelfde periode wordt uitgegaan.
Om de relatie tussen de woningbouwplannen en de woningbouwopgave in beeld te krijgen is het uiteraard belangrijk dat we ook goed zicht hebben op het aantal te slopen woningen. Deze aantallen vragen we ook uit, maar niet alle sloopplannen zijn (vroegtijdig) bij gemeenten in beeld. Daarom gaan we ook deels uit van ramingen.
Bent u bereid om zelf beter inzichtelijk te krijgen hoeveel concrete bouwplannen er daadwerkelijk zijn door middel van data en duidelijke criteria en daarbij voortvarend aan de slag te gaan om de plancapaciteit betrouwbaar in beeld te krijgen?
Dat ben ik zeker. Met de medeoverheden werk ik verder aan uitbouw van de monitoring. Daarbij bespreken we ook het gewenste schaalniveau van de informatie en welke informatie openbaar zou moeten zijn. De eerstvolgende uitvraag dit jaar voor de monitoring gaat uit van eenduidige definities over o.a. harde en zachte plancapaciteit en plantype en een uniforme meetperiode.
Ook bespreek ik hoe ik de sloopcijfers nauwkeuriger in kaart kan brengen. De eerstvolgende rapportage in juni is dus gebaseerd op deze verbeterde informatie.
Acht u het wenselijk dat provincies standaard 30% extra nieuwe woningen plannen om uitval op te vangen en het overschot aan plannen op papier te halen?
Ik heb met de provincies afgesproken om 30% extra plancapaciteit te realiseren in die gebieden met de grootste opgave (overprogrammering). Met meer dan 100% plancapaciteit kan vertraging van plannen en planuitval opgevangen worden. 130% is daarbij niet een doel op zich, maar een middel om een grotere zekerheid te krijgen dat de benodigde woningbouwproductie gehaald kan worden. Gelet op de recent gerealiseerde verhoging van de plancapaciteit, is nu niet zozeer het verder ophogen van de plancapaciteit van, maar de realisatie van voldoende woningbouwplannen en de woningbouw te versnellen. In mijn woningbouwprogramma zet ik uiteen langs welke lijnen ik de realisatie van deze woningbouwplannen wil realiseren. Hierover informeer ik uw Kamer binnenkort.
Zijn er manieren om die uitval tegen te gaan en de eventuele 30% in te zetten voor flexibele aanpassingen?
Overprogrammering is geen doel op zich maar is nodig om flexibel te zijn en waar nodig te kunnen opschalen en afschalen, bijvoorbeeld vanwege veranderde omstandigheden, bijvoorbeeld een hogere woningbehoefteprognoses of een economische crisis. Mijn doel is om 900.000 woningen te realiseren en om te versnellen naar 100.000 woningen. Daar zijn mijn inspanningen op gericht.
Hoe kijkt u aan tegen het aanstellen van Kwartiermakers (of iets soortgelijks) om bouwlocaties vlot te trekken en gemeenten te helpen met expertise?
Ik juich alle initiatieven toe die leiden tot het oplossen van knelpunten bij de totstandkoming van woningen om versnellen van de realisaties mogelijk te maken en ik ondersteun gemeenten ook daarbij. In mijn woningbouwprogramma zet ik uiteen hoe ik sneller van plan naar realisatie wil komen. Hierover informeer ik uw Kamer binnenkort.
Hoe kijkt u aan tegen het inzetten van een team van verschillende disciplines bij deze Kwartiermakers die gemeenten gaat ondersteunen om de businesscase van het ontwikkelen van woningen rond te maken? Denk u hierbij ook aan experts op het gebied van grondexploitaties, vergunningverlening, bouwen en bouwconcessie-onderhandelingen?
Ik deel uw standpunt dat het belangrijk is om gemeenten te ondersteunen met een team van verschillende disciplines. Daarom ondersteun ik gemeenten o.a. door inzet van het Expertgroep Woningbouw vanuit RVO. Dit team biedt expertise aan gemeenten om de woningbouw te kunnen versnellen en ondersteunt gemeenten bij het oplossen van belemmeringen tijdens het realiseren van woningbouw. Hierbij worden gemeenten ondersteunt in een breed pakket aan expertise op het gebied van de WBI, gebiedsontwikkeling, woningbouw en stikstof, flexwonen, vastgoedtransformatie, zelfbouw, transformatie vakantieparken, klimaatadaptatie. Hierbij wordt door het expertteam ook geëxperimenteerd met verschillende innovaties zoals Vergunning in 1 dag. Door industrialisatie versnelt het bouwproces. In een pilot onderzoeken wij bij gemeenten de mogelijkheden om tegelijkertijd de snelheid en voorspelbaarheid van ontwikkel- en vergunningsprocessen te vergroten.
Gezien de opgave die er ligt om op te schalen naar 100.000 woningen, hoeveel kwartiermakers en teams zijn er nodig om de helpende hand te bieden aan voldoende gemeenten?
In mijn woningbouwprogramma dat ik binnenkort naar uw Kamer zal sturen zal ik nader ingaan op de ondersteuning die ik bied om gemeenten te ondersteunen bij hun opgave.
Welke instrumenten zijn er nog meer nodig om op een snelle manier scherp inzicht te krijgen in het aantal woningen dat gebouwd zou kunnen worden, omdat het op korte termijn nodig is om voor Nederland voldoende betaalbare woningen te hebben?
Kwalitatief goede, volledige en actuele data rondom plancapaciteit is van groot belang om zicht te krijgen op het aantal geplande betaalbare woningen. Om scherper zicht te krijgen op het aantal plannen dat op korte termijn gerealiseerd kan worden wil ik dat een groter deel van de plancapaciteit bestaat uit «harde plannen». Dat zijn plannen die juridisch zeker zijn, wat een belangrijke stap is om tot snelle realisatie te komen. Hier wil ik dus ook afspraken over maken met de medeoverheden en hen daarbij ondersteunen.
Onder verwijzing naar het artikel waarin is te lezen dat gemeentelijke beleidsmedewerkers stoeien met de definitiekwestie van harde en zachte plannen, wat kunt u doen om deze wisselwerking te verbeteren en om te voorkomen dat belangrijke details over de haalbaarheid van plannen verdwijnen?
Ik heb inmiddels met de medeoverheden afspraken gemaakt over het gebruik van eenduidige definities voor o.a. harde en zachte plancapaciteit en plantype (zie ook beantwoording vraag 2). Hierover is een brief aan provincies en gemeenten gestuurd om hen hierover te informeren vooruitlopend op de eerstvolgende uitvraag plancapaciteit. Ik werk met hen nu verder aan uitbouw van de monitoring.
Kunt u reflecteren op de uitspraak «De ruimtelijke ordening van Nederland vergt een verdere horizon dan vasthouden aan het magische jaartal 2030»?
Ik onderschrijf dat ik ook verder moet kijken dan tot 2030, zowel als het gaat om de woningbouw als om de brede ruimtelijke opgaves. Dat doen we ook via de verstedelijkingsstrategieën die een horizon hebben tot 2040 ook voor wat betreft de woningbouwopgave en de NOVI die een langetermijnvisie hanteert voor de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Ik richt mij dus op de opgave tot en met 2030 maar kijk ook vooruit na deze periode.
Gelet op het in het artikel gestelde dat tot en met 2035 51% van de plancapaciteit uit eengezinswoningen bestaat, terwijl van de huidige woningvoorraad 64% een eengezinswoning is, hoe gaat u de juiste keuzes maken over wat we gaan bouwen en waar, om te voorkomen dat we de komende jaren een woningtekort voor bepaalde doelgroepen creëren zoals starters, jongeren en ouderen?
Om een goed beeld te krijgen van aan welke woningen er behoefte is, voer ik eens in de drie jaar een grootschalig Woningbehoefte onderzoek uit, WoON2 waarvan ik de resultaten later dit jaar aan uw Kamer zal sturen.
Daarnaast is de vraag welke woningen er precies gebouwd gaan worden een lokale aangelegenheid, waarbij gemeenten samen met projectontwikkelaars en bouwers een inschatting maken van de lokale woningbehoefte. Hierbij maakt men ook gebruik van eigen prognoses en lokale woningbehoefteonderzoeken.
Uitgangspunt bij de afspraken die ik van plan ben te gaan maken met de provincies is dat 2/3 deel van de 900.000 woningen tot en met 2030 betaalbaar gerealiseerd gaat worden op de juiste plek. Hierbij komt uitvoerig aandacht voor de diverse doelgroepen op de woningmarkt opdat nationaal en provinciaal de juiste keuzes worden gemaakt wat we voor wie waar gaan bouwen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja
Het artikel ‘Student zoekt studentenwoning, internationale investeerders net zo goed’ van 25 januari jl |
|
Hatte van der Woude (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Student zoekt studentenwoning, internationale investeerders net zo goed»?1
Ja.
Is er sprake van een verband tussen het tekort aan woningen en de toename van internationale studenten, daar in het artikel staat dat er een toenemende vraag is naar studentenwoningen en dat de internationale studentenpopulatie tussen 2017 en 2021 met meer dan 110.000 studenten is toegenomen?
Er zijn momenteel grote uitdagingen op de woningmarkt in Nederland, studentenhuisvesting vormt daarop geen uitzondering. Hoewel er sprake is van een verband tussen het tekort aan studentenwoningen en de toename van internationale studenten, kent het tekort aan studentenhuisvesting meerdere oorzaken. Niet alleen is het aantal internationale studenten gegroeid, ook is er een toename van de instroom van het aantal Nederlandse studenten in het Nederlandse hoger onderwijs. Zo is er bijvoorbeeld al enige tijd sprake van een hogere doorstroom naar hogere onderwijssoorten: van mbo naar hbo, bachelor naar master. Daarnaast kunnen tekorten in andere segmenten van de woningmarkt de doorstroming van afgestudeerden belemmeren. Zo is het mogelijk dat een student wenst te vertrekken na afronding van zijn studie, maar geen nieuwe woonruimte kan vinden. Hierdoor blijft de gediplomeerde student zitten in een woonruimte die anders over zou gaan naar een student.
Is bij u bekend welke studenten moeite hebben om aan een woning te komen? Zijn er bepaalde eisen die deze studenten hebben waar het woningaanbod voor studenten niet aan voldoet?
In de landelijke monitor studentenhuisvesting die ik samen met Kences jaarlijks laat uitvoeren wordt gekeken naar verhuisgeneigdheid en woonwensen van studenten.3 Dit geeft een beeld van de eisen en wensen die studenten hebben voor hun huisvesting.
In het onderzoek is gekeken in hoeverre het studenten lukt om te verhuizen. Van de studenten die in 2020 een uitwonende verhuiswens binnen een jaar hadden, is 60 procent een jaar later verhuisd, 40 procent is niet verhuisd. Van de studenten die niet zijn verhuisd geeft 37 procent de coronapandemie als reden, bij 32 procent was dat het ontbreken van (geschikte) woonruimte en voor 23 procent geldt dat zij geen actie hebben ondernomen om te verhuizen of om verschillende redenen niet meer op zoek zijn naar een woonruimte. In het onderzoek is niet uitgesplitst om welke studenten dit gaat.
In het onderzoek is ook gekeken naar woonwensen en daarmee ook d eeisen die studenten hebben voor een woning. Daar blijkt dat woonlasten het zwaarst weegt bij het kiezen van een woonruimte. Na woonlasten spelen type woonruimte en woonoppervlakte de belangrijkste rol bij het maken van de keuze. Hoe jonger de student, hoe meer waarde wordt gehecht aan lage woonlasten. Het type woonruimte is bij de jonge studenten juist minder belangrijk dan bij oudere studenten. Ook hebben de onderzoekers de woonsituatie vergeleken met de woonwensen. Op nationaal niveau is er een potentieel surplus van circa 37.700 kamers met gedeelde voorzieningen en een aanvullende wens van meer één- en meerkamerwoningen van respectievelijk 27.700 en 10.000. Tussen de verschillende steden is er grote variatie in hoeverre het aanbod aansluit op de woonwensen.
Zijn er richtlijnen voor het bouwen van studentenwoningen? Wie bouwen deze woningen? Welke keuzes worden daarbij gemaakt?
Het zijn ontwikkelaars of corporaties die bouwen voor studenten. Deze partijen maken daarin keuzes over het type woningen dat wordt gebouwd in samenspraak met de gemeente en andere betrokken partijen. De bouw van studentenhuisvesting moet voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Daarbij gelden de eisen voor een woonfunctie, en soms gelden er daarbinnen specifieke eisen voor een woonfunctie voor studenten (studio of woongebouw) of bijvoorbeeld een woonfunctie voor kamergewijze verhuur (meer dan 4 kamers).
Bent u bekend met het hoge percentage eenzame studenten, ook pre-corona, en het feit dat dit vaak wordt verergerd doordat studenten steeds vaker alleen in een zelfstandige woning wonen?
Ik ben hiermee bekend. Ik vind het belangrijk om dit vanuit studentenhuisvesting beter in beeld te krijgen. Daarom wordt dit jaar een extra module aan de landelijke monitor studentenhuisvesting toegevoegd die kijkt naar de invloed van studentenhuisvesting op het welzijn van studenten.
Is er (recent) onderzocht aan wat voor type woningen studenten behoefte hebben, denk hierbij aan studio’s waar men alleen woont versus een kamer in een groter huis met gedeelde woon- en sanitaire faciliteiten?
Dit is onderzocht in de landelijke monitor studentenhuisvesting, zie het figuur hieronder. Woonlasten blijken de belangrijkste factor te zijn bij het kiezen van woonruimte. Als woonlasten niet worden meegenomen verschuift de voorkeur van kamers met gedeelde voorzieningen en studio’s naar meerkamerwoningen. Jonge studenten4 zijn als aparte groep weergegeven omdat hun woonwensen afwijken. Zij zijn vaker op zoek naar een kamer met gedeelde voorzieningen. Vanuit studentenwelzijn bekeken kunnen onzelfstandige woningen een positieve effect hebben, doordat er meer sociaal contact is.5 Als gekeken wordt vanuit het aanbod dan is het echter aantrekkelijker om zelfstandige woningen te bouwen dan onzelfstandige woningen. Dit licht ik verder toe in het volgende antwoord.
Figuur 1. Huidig en gewenst type woonruimte.
Kunt u daarbij inzichtelijk maken welke (ongewenste) financiële prikkels ervoor zorgen dat er steeds meer zelfstandige studentenwoningen worden gebouwd en studenten hier steeds vaker voor kiezen?
In het landelijk actieplan studentenhuisvesting 2018–2021 is het belang van voldoende aanbod van onzelfstandige woonruimte opgenomen. In het onderzoek van Rigo «Onzelfstandige kamerverhuur» is gekeken welke factoren van invloed hierop zijn. Het is aantrekkelijker voor investeerders, ontwikkelaars om zelfstandige woningen te bouwen dan onzelfstandige woningen. Uit het rapport blijkt dat hierbij met name de huurprijsregulering via het woningwaarderingsstelsel (WWS) een rol speelt en gedeeltelijk de huurtoeslagsystematiek. Daarnaast wordt gewezen op de rol van gemeenten die via regelgeving rond de bescherming van de voorraad en daarnaast via gronduitgifte, grondprijzen en ruimtelijke ordening de aantrekkelijkheid van het realiseren van onzelfstandige eenheden beïnvloeden.
De betrokken partijen hebben vanuit het landelijk actieplan studentenhuisvesting6 afgesproken om gezamenlijk te kijken naar het WWS voor onzelfstandige woonruimte.
Voldoende woonruimte met gedeelde voorzieningen is ook in het belang van andere doelgroepen, zoals mensen die uit de maatschappelijke opvang stromen. Dit wordt ook benadrukt in het advies «Een thuis voor iedereen» over de huisvesting van aandachtsgroepen in den brede. Het rapport met een voorstel voor een nieuw woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woonruimte en de effecten op maximale huurprijzen is bijna afgerond. Zodra het volledig is, stuur ik het toe aan de Kamer. Als vervolg hierop onderzoek ik ook de financiële gevolgen van het nieuwe stelsel voor investeerders: in hoeverre aanpassing van het woningwaarderingsstelsel zal leiden tot een grotere investeringsbereidheid en de bouw van meer kamers. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik voor de zomer van 2022. Op basis daarvan kan ik een brede afweging maken die recht doet aan het belang van beschikbaarheid en betaalbaarheid van onzelfstandige woningen en een voorstel doen.
Hoe kijkt u aan tegen de ontwikkeling dat veel gemeenten verkamering, oftewel het opdelen van een woning in kleinere kamers om deze vervolgens aan meerdere woningzoekenden aan te bieden, tegen willen gaan?
Ik vind voldoende huisvesting voor studenten van groot belang. De gemeente zelf moet de verschillende belangen in het fysieke domein en op de woningmarkt kunnen afwegen, maar wat mij betreft gaat dat niet ten koste van woonruimte voor de student. Studenten hebben behoefte aan voldoende woningen, maar ook aan veilig, plezierig en betaalbaar wonen. Daarom heb ik met de betrokken partijen het landelijk actieplan studentenhuisvesting ondertekend, waarmee we ons ten doel stellen om vraag en aanbod lokaal in evenwicht te brengen. Dat gaat om nieuwbouw, maar ook om de bestaande woningvoorraad zo goed mogelijk te benutten. Verkamering is daar onderdeel van. Momenteel ben ik met de betrokken partijen aan de slag om het actieplan te vernieuwen.
Deelt u de mening dat de coronatijd heeft laten zien dat studenten vereenzamen zodra de contactmomenten teruglopen en dat we bij het huisvesten van studenten in een kamer in een groter huis oog moeten hebben voor gemeenschappelijke faciliteiten die sociale contacten bevorderen?
Uit de Monitor Mentale Gezondheid en Middelengebruik studenten in het hoger onderwijs7 blijkt dat studenten erg eenzaam waren ten tijden van de meting (tijdens een lockdown periode begin 2021). Eenzaamheid heeft een negatieve invloed op de mentale gezondheid van studenten. Ook laat de monitor zien dat sociale binding, zoals contact met leeftijdsgenoten en met de onderwijsinstelling, een positieve invloed heeft op het mentaal welbevinden. We moeten daarom zeker oog hebben voor gemeenschappelijke faciliteiten bij het huisvesten van studenten.
Is het mogelijk om bij het huisvesten van studenten rekening te houden met faciliteiten die ten goede komen aan de mentale gezondheid van studenten?
Ik zal dat bekijken naar aanleiding van de resultaten de eerder beschreven module in de landelijke monitor studentenhuisvesting (zie het antwoord op vraag 5).
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De berichten ‘Ik ben ziek geworden van mijn huis’ en ‘Trees woonde 1,5 jaar in hotel vanwege huurhuis vol schimmel, nu moet ze 11.000 euro betalen’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht in het AD «Legionellabesmetting werd Patricia (50) bijna fataal: «Ik ben ziek geworden van mijn huis»» d.d. 24 januari jongstleden?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht in het AD «Trees woonde 1,5 jaar in hotel vanwege huurhuis vol schimmel, nu moet ze 11.000 euro betalen» d.d. 3 januari jongstleden?2
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat ik hier een zeer lange lijst met krantenberichten kan benoemen van huurders uit het hele land die enorm veel last van vocht en schimmel hebben?
Ja.
Wat vindt u ervan dat huurders van woningcorporatie Woonbron in de wooncomplexen Oostblok, Waterblok en Stille Putten te Delft in de afgelopen tien jaar steeds vaker in de winter zonder verwarming zitten?
Voorop staat dat een verhuurder, dus ook een woningcorporatie, zich als goed verhuurder dient te gedragen en dat een huurder recht heeft op een technisch goede en veilige woning. Op verzoek van uw Kamer heb ik u geïnformeerd over zorgen die er bestaan over de onderhoudsstaat van complexen van woningcorporatie Woonbron heb ik op 28 februari jl. (uw kenmerk: file:///O:/Downloads/kamerbrief-reactie-op-brief-over-toestanden-bij-woningcorporatie-woonbron.pdf).
Wat vindt u ervan dat huurders van woningcorporatie Woonbron in de wooncomplexen Oostblok, Waterblok en Stille Putten te Delft al jaren enorm veel last van vocht- schimmel hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat bewoners van eerdergenoemde wooncomplexen ernstig ziek worden van hun eigen woning?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat huurders van Vestia in Den Haag en andere steden ook soortgelijke problemen hebben waarbij zij jaren op herstel moeten wachten terwijl de gezondheid aangetast wordt?
Zoals hiervoor al aangegeven staat voorop dat een verhuurder, dus ook een woningcorporatie, zich als goed verhuurder dient te gedragen en dat een huurder recht heeft op een technisch goede en veilige woning.
Wat vindt u ervan dat huurders niet durven terug te keren naar hun eigen woning?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u zich voorstellen dat vele huurders niet gehoord worden die niet de media weten te vinden of minder assertief zijn waarbij zij dus al jaren in een vocht- en schimmelwoning wonen omdat de problemen niet verholpen worden?
Vocht- en schimmel hoort niet in een huis. Ik ben het volstrekt eens met de noodzaak om vocht en schimmel aan te pakken. Zoals aangegeven in de beantwoording op schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 611) vraagt het wegnemen en voorkomen van vocht en schimmel om een brede aanpak die zich zowel richt op huiseigenaren en verhuurders, als op bewoners zelf. De aanpak is laagdrempelig, mede in het belang van mogelijk minder assertieve huurders. De brede aanpak bestaat uit de volgende onderdelen:
Het aanpakken van vocht- en schimmel vraagt blijvend om aandacht. In het WoON2021 zijn uitgebreide vragen opgenomen over vocht- en schimmel in woningen. Uit de antwoorden kunnen wellicht nieuwe inzichten volgen die helpen bij de succesvolle aanpak.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze en vele andere tienduizenden huurders in een gezonde en veilige woning kunnen wonen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat vocht en schimmel in een woning de gezondheid van huurders ernstig kan aantasten?
Ja, dat is in individuele gevallen mogelijk, afhankelijk van de specifieke omstandigheden.
Bent u ook van mening dat het uitermate schrijnend is dat ook vele kinderen en baby’s door de aanwezigheid van vocht en schimmel in een woning getroffen worden?
Ook voor kinderen en baby’s is het van belang dat ze wonen in een huis zonder vocht en schimmel. In hoeverre de aanwezigheid van schimmel en vocht in een woning gevaarlijk is voor de gezondheid van een kind of een baby, zodanig dat sprake zou zijn van een gevaarlijke woonomgeving is niet in algemene zin aan te geven.
Deelt u de mening dat kinderen en baby’s die in een vocht- of schimmelwoning opgroeien blootgesteld worden aan een gevaarlijke woonomgeving?
Zie antwoord vraag 12.
Is de blootstelling van kinderen en baby’s aan vocht en/of schimmel in een woning een schending van het Kinderrechtenverdrag? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Artikel 24 van het Kinderrechtenverdrag bevestigt het recht van het kind op het genot van de grootst mogelijke mate van gezondheid. Het VN-Kinderrechtcomité, dat toezicht houdt op de naleving van het Kinderrechtenverdrag, geeft in haar commentaar bij dit artikel (General comment No. 15) aan dat onder andere de afwezigheid van schimmel in de woning een vereiste is voor een gezonde opvoeding en ontwikkeling. Staten die partij zijn bij het Kinderrechtenverdrag dienen alle passende wettelijke, bestuurlijke en andere maatregelen te nemen om het recht op gezondheid voor kinderen te verwezenlijken, in de ruimste mate waarin de hun ter beschikking staande middelen dit toelaten. In de context van de onderhavige vraag voldoet Nederland aan deze verplichting, doordat wij regelgeving hebben die verhuurders verplicht tot het verhelpen van vocht en schimmel, en we mogelijkheden bieden aan huurders om juridische stappen te ondernemen als de verhuurder in gebreke blijft.
Is de kwaliteit van een woning onderdeel van het internationale recht op en van een nationale zorgplicht van het Rijk voor behoorlijke huisvesting?
Ja.
Deelt u de mening dat vocht- en schimmelwoningen een schending zijn van het recht op behoorlijke huisvesting? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het recht op huisvesting zoals dat is neergelegd in artikel 22, tweede lid, van de Grondwet, behelst met name een opdracht aan de overheid om te zorgen voor voldoende huisvesting die ook van voldoende kwaliteit is. Ook in het internationale recht is het recht op behoorlijke huisvesting in de eerste plaats een opdracht aan de overheid. Er kan in beginsel geen individueel recht aan worden ontleend jegens de overheid op een kwalitatief goede of gezonde woning. De overheid moet zorgen voor regelgeving die verhuurders verplicht tot het verhelpen van vocht en schimmel en voor mogelijkheden voor huurders om juridische stappen te ondernemen als de verhuurder in gebreke blijft. Deze regelgeving is er.
Deelt u de mening dat de ondermaatse kwaliteit van vele woningen een (belangrijk) onderdeel is van de huidige wooncrisis? Zo ja, welke crisismaatregelen hebt u tot dusver genomen? Zo nee, waarom niet?
Het overgrote deel van de (sociale) woningen in Nederland is van goede kwaliteit. Bij een deel van de woningvoorraad is renovatie en verbetering nodig. Dit is de verantwoordelijkheid van verhuurders. Gemeenten zien toe op de kwaliteit van woningen. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb toegelicht voer ik een brede aanpak voor het oplossen van vocht- en schimmelproblematiek.
Bent u ook van mening dat de aanpak vocht- en schimmelwoningen tot topprioriteit benoemd moet worden gezien de (enorme) gezondheidsschade die het kan toebrengen?
Zoals uit mijn eerdere antwoorden blijkt worden er verschillende inspanningen verricht in het kader van de aanpak van vocht en schimmel, waarbij sprake is van een brede aanpak.
Kan de aanwezigheid van vocht en/of schimmel in een woning van invloed zijn op de levensverwachting van mensen?
Of en in hoeverre schimmel de levensverwachting van een persoon beïnvloed is niet in algemeenheid aan te geven. Ook kan niet in zijn algemeenheid gesteld worden dat in geval van gezondheidsschade een recht zou bestaan op compensatie voor huurders. Mocht in een specifiek geval een huurder bij de verhuurder verzoeken om compensatie voor opgelopen gezondheidsschade, dan zullen daarvoor alle omstandigheden van het geval moeten worden beoordeeld.
Moeten huurders ook gecompenseerd worden voor de gezondheidsschade die zij oplopen als gevolg van vocht en/of schimmel in de woning? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 19.
Deelt u de mening dat woningcorporaties een ultimatum moeten krijgen wanneer zij de vocht- en schimmelproblematiek opgelost dienen te hebben, aangezien de volksgezondheid in het geding is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het stellen van een ultimatum aan woningcorporaties vind ik geen verstandige route. De aanpak van vocht- en schimmelproblematiek is complex en vraagt om een brede waaier aan maatregelen. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb toegelicht voer ik actief beleid om verhuurder en gemeenten te stimuleren om maatregelen te nemen om vocht- en schimmelproblematiek aan te pakken. Ook bestaan er mogelijkheden voor huurders om onderhoudsproblemen aan de orde te stellen.
Bent u bekend met het cijfer dat bijna één op de vijf huishoudens last heeft van vocht of schimmel en dat wij dus praten over ruim 1,5 miljoen huishoudens?3
Ja.
Heeft u een zorgplicht voor de honderdduizenden huurders die in meer of mindere mate last van vocht en/of schimmel hebben? Zo ja, welke maatregelen hebt u reeds genomen om dit te voorkomen en op te lossen en wat gaat u verder ondernemen om deze problemen te voorkomen en op te lossen en wanneer?
Verhuurders zijn primair verantwoordelijk voor de staat en het onderhoud van hun woningen. Laat het onderhoud van woningen (zeer) te wensen over, dan hebben gemeenten de bevoegdheid om hierop te handhaven. Als Minister heb ik een stelselverantwoordelijkheid voor de corporatiesector. Mijn brede aanpak om vocht- en schimmelproblemen aan te pakken heb ik in mijn eerdere antwoorden toegelicht.
Begrijpt u de omvang en importantie van het vocht- en schimmelprobleem? Kunt u dit nader toelichten?
Ja, ik begrijp de omvang en de urgentie van deze problematiek en voer daarom een brede aanpak om dit op te lossen.
Ervaart u urgentie bij dit belangrijke en zeer omvangrijke probleem? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Zie antwoord vraag 24.
Deelt u de mening dat een landelijk meldpunt voor vocht en schimmel ervoor kan zorgen dat de problematiek beter in kaart gebracht kan worden en ervoor kan zorgen dat er meer expertise in huis is om huurders verder te begeleiden? Zo ja, wanneer kunnen wij een voorstel voor een dergelijk landelijk meldpunt verwachten? Zo nee, waarom niet?
Verhuurders zijn primair verantwoordelijk voor de staat en het onderhoud van hun woningen. Laat het onderhoud van woningen (zeer) te wensen over, dan hebben gemeenten de bevoegdheid om hierop te handhaven. Ook hebben huurders de mogelijkheid via de Huurcommissie of desnoods de rechter een slechte onderhoudssituatie te laten oplossen. Ik voer met alle betrokken partijen een brede aanpak om vocht- en schimmelproblemen op te lossen. Tegen deze achtergrond zie ik geen toegevoegde waarde in een landelijk meldpunt.
Waarom hebben huurders veel meer last van vocht en schimmel dan eigenaar-bewoners en zou dit verschil mogen bestaan?4
Zie antwoord vraag 26.
Wat vindt u ervan dat verhuurders soms jarenlang niets aan de aanpak van vocht- en schimmelwoningen doen?
Zie antwoord vraag 26.
Deelt u de mening dat in een tijd van een enorme toename van longklachten als gevolg van astma de aanwezigheid van vocht en/of schimmel in een woning de leefsituatie nog gevaarlijker maakt?
Vanuit gezondheidsoogpunt is de aanwezigheid van vocht en schimmel in een woning niet bevorderlijk.
Bent u het ermee eens dat er een versnelde procedure moet komen om huurders in staat te stellen de vocht- en schimmelproblematiek te verhelpen, aangezien hun gezondheid in het geding is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Huurders hebben al verschillende manieren om een oplossing af te dwingen voor deze problematiek. Zo kunnen zij naar de Huurcommissie, de rechter of de gemeente te stappen. Een nieuwe, versnelde procedure is in dit geval niet de oplossing, maar het is wel van groot belang dat de bestaande procedures goed werken. Daarom draag ik er zorg voor dat de Huurcommissie deze huurders snel kan helpen door snel uitspraak te doen. Zoals ik uw Kamer eerder heb laten weten, werkt de Huurcommissie aan het terugdringen van haar achterstanden, zodat partijen snel geholpen worden.5 Ik zal uw Kamer binnenkort informeren over de resultaten van het actieplan over 2021 en de stand van zaken van de Huurcommissie.
Kan het zo zijn dat een (tijdelijke) huurverlaging, nadat de verhuurder daartoe door de Huurcommissie gedwongen wordt, voor de verhuurder goedkoper is om deze situatie aan te houden dan daadwerkelijk de gebreken te verhelpen? Zo ja, wat gaat u doen om deze situaties te voorkomen?
Als de Huurcommissie in haar uitspraak de huur verlaagt, dan blijft deze verlaging gelden totdat het gebrek wordt verholpen. Het is daarom in het belang van verhuurder om het gebrek zo snel mogelijk op te lossen, omdat de gederfde huuropbrengsten blijven stijgen. Alleen bij een contract dat zeer snel zal aflopen kan het – afhankelijk van de huurprijs en de kosten van het verhelpen van het gebrek – in theorie mogelijk zijn dat de verhuurder goedkoper uit is door de gebreken niet te verhelpen. Mij zijn geen signalen bekend dat dit in de praktijk voorkomt. Ook in dat geval heeft de huurder alsnog de mogelijkheid om via de kantonrechter of de gemeente onderhoud af te dwingen.
Waarom geeft u steevast het antwoord dat een gang naar de Huurcommissie de oplossing voor huurders is die last van vocht en schimmel hebben?
De Huurcommissie is niet de enige oplossing voor huurders die met deze problematiek kampen, maar vormt wel een laagdrempelige en efficiënte manier om een oplossing af te dwingen. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb toegelicht voer ik een brede aanpak die ook verhuurders aanspreekt op hun verantwoordelijkheden.
Deelt u de mening dat een gang naar de Huurcommissie een vorm van symptoombestrijding is?
Zie antwoord vraag 32.
Wat kunt u via wet- en regelgeving, bijvoorbeeld via het Bouwbesluit, doen om het probleem zoveel mogelijk te voorkomen?
Alle gebouweigenaren dienen aan de geldende bouwvoorschriften te voldoen. In artikel 204, tweede lid artikel en 206 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is daarnaast geregeld dat de huurder recht heeft op huurgenot en dat de verhuurder op een verzoek van de huurder gebreken dient te verhelpen, tenzij dit redelijkerwijs niet van de verhuurder kan worden verwacht. Daarmee is gewaarborgd dat huurders recht hebben op een woning van goede kwaliteit.
Stelt u nog steeds voor dat honderdduizenden door vocht en schimmel getroffen huurders een gang naar de Huurcommissie moeten maken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb toegelicht voer ik voor het oplossen van vocht- en schimmelproblemen een brede aanpak die ook verhuurders aanspreekt op hun verantwoordelijkheden. De Huurcommissie is niet de enige oplossing voor deze problematiek, maar vormt wel een laagdrempelige en efficiënte manier voor een individuele huurder om een oplossing af te dwingen. Het klopt dat niet iedereen de gang naar de Huurcommissie weet te vinden. In sommige gevallen geldt bijvoorbeeld dat sprake is van een gebrek aan kennis over de mogelijkheden of dat een taalbarrière een rol speelt. Om alle huurders te kunnen bereiken, is het belangrijk dat de Huurcommissie de toegankelijkheid van haar informatiebronnen, zoals de website en het telefonisch contact, vergroot. Zo zijn eerder al de website van de Huurcommissie herschreven in taalniveau B1 en ook toegankelijk gemaakt voor Engelssprekenden. In 2022 werkt de Huurcommissie verder aan het ontsluiten van haar informatie. Over deze maatregelen zal ik uw Kamer binnenkort nader informeren.
Deelt u de mening dat niet iedereen de gang naar de Huurcommissie weet te vinden?
Zie antwoord vraag 35.
Bent u het ermee eens dat een gang naar de Huurcommissie geen oplossing is voor dit structurele en zeer omvangrijke probleem? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 35.
Deelt u de mening dat de Huurcommissie de verhuurder moet kunnen opleggen dat het gebrek of de gebreken binnen een afzienbare tijd opgelost moeten zijn, aangezien de gezondheid van huurders in het geding is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De Huurcommissie is een onafhankelijke geschillenbeslechter. Indien sprake is van een gebrek, kan zij per uitspraak de huur verlagen tot het gebrek is verholpen. De Huurcommissie is echter geen handhavende partij en ziet niet toe op naleving van de uitspraak. Hiervoor kan de huurder naar de kantonrechter of gemeente stappen.
Deelt u de mening dat huurders de mogelijkheid moeten krijgen om tijdelijk elders te wonen op kosten van de verhuurder als deze niet op tijd het gebrek of de gebreken oplost? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Als een huurder wordt geconfronteerd met (zeer) ernstige gebreken in of aan de woning, dan kan de huurder de verhuurder civielrechtelijk aansprakelijk stellen als die de gebreken niet verhelpt en schadevergoeding vorderen, omdat de gehuurde woonruimte niet voldoet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs mogen worden gesteld. Met de schadevergoeding kan de huurder zo nodig vervangend verblijf bekostigen.
Welke aanpassingen in wet- en regelgeving kunt u maken om de verhuurder te dwingen om het gebrek of de gebreken te verhelpen zodat huurders (weer snel) in een gezonde en veilige woning kunnen wonen zonder o.a. vocht en schimmel?
Ik zie op dit moment geen aanknopingspunten om wet- en regelgeving aan te passen om verhuurders te dwingen problemen met vocht en schimmel sneller aan te pakken.
Ziet u nu het belang in voor een APK voor woningen gezien het enorme aantal van ruim 1,5 miljoen huishoudens en de mogelijke grote gezondheidsschade voor volwassenen, kinderen en baby’s? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben geen voorstander van een verplichte algemene periodieke keuring voor huurwoningen. Dit zou een enorme operatie zijn en het zou ook leiden tot een groot aantal keuringen van woningen waar helemaal geen problemen zijn. Ik zet daarom in op maatwerk, zoals toegelicht in mijn eerdere antwoorden.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid van een gang naar de Huurcommissie het aantal vocht- en schimmelwoningen niet omlaag gebracht heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De Huurcommissie helpt huurders om hun recht te halen in het geval van een vocht- of schimmelwoning. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb aangegeven is een brede aanpak nodig voor het oplossen van deze complexe problematiek.
Wat is de status van de motie leden Beckerman en Koerhuis5 die uitspreekt om de vocht- en schimmelwoningproblematiek standaard onderdeel van de prestatieafspraken tussen gemeente, corporaties en huurdersorganisaties te laten worden?
De motie Beckerman en Koerhuis is uitgevoerd door middel van het opnemen van de aanpak van vocht- en schimmelproblemen in de volkshuisvestelijke prioriteiten. Op grond van de Woningwet moet een corporatie de volkshuisvestelijke prioriteiten betrekken bij het bod aan de gemeente en huurdersorganisatie(s) om te komen tot prestatieafspraken. Daarnaast is zoals gezegd met Aedes afgesproken dat corporaties de komende vijf jaar 100 mln. extra investeren in onderhoud en verbetering met specifieke focus op schimmelproblematiek als gevolg van gebrekkige kwaliteit van de woning, brandveiligheid en loden leidingen. Ook deze afspraak zal worden opgenomen in de volkshuisvestelijke prioriteiten en zijn beslag krijgen in de lokale prestatieafspraken.
Mag ervan worden uitgegaan dat de in de vorige vraag genoemde motie vanaf 2023 standaard een onderdeel van de prestatieafspraken wordt?
Zie antwoord vraag 43.
Hoe is de motie van de leden Beckerman en Koerhuis6, die verzoekt om de aanpak van vocht- en schimmelproblematiek in het helde land te laten gelden, uitgevoerd?
Deze motie heb ik uitgevoerd door middel van de brede aanpak die ik voer.
Hoeveel woningen zijn er sinds de in de vorige vraag genoemde motie d.d. 15 januari 2020 in het kader van de vocht- en schimmelproblematiek aangepakt?
Deze aantallen worden niet specifiek bijgehouden. Wel zal in het onderzoek «Woon2021» beter inzicht worden gegeven in deze problematiek.
Hoeveel woningen dienen er nog in het kader van de vocht- en schimmelproblematiek aangepakt te worden?
Zie antwoord vraag 46.
Hoe is motie van het lid Beckerman c.s.7, die uitspreekt om in het kader van de volksgezondheid een integrale, landelijke aanpak te bewerkstelligen om schimmel- en vochtproblematiek te voorkomen en te verhelpen, uitgevoerd?
Deze motie heb ik uitgevoerd door middel van de brede aanpak die ik voer.
Kunt u deze vragen alstublieft ieder afzonderlijk behandelen en niet clusteren?
Dat heb ik zoveel mogelijk gedaan. Daar waar het voor de helderheid van de beantwoording van de gestelde vragen dienstig is, heb ik vragen samengenomen in de beantwoording.
Het artikel 'Opinie: ‘Straks is er voor iedereen een huis in Amsterdam, maar geen sportveld meer te bekennen'' |
|
Peter de Groot (VVD), Rudmer Heerema (VVD), Fahid Minhas (VVD) |
|
Kuipers , Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het artikel « Opinie: «Straks is er voor iedereen een huis in Amsterdam, maar geen sportveld meer te bekennen»»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit artikel in het Parool van 26 januari 2022.
Is er een correlatie tussen de afstand tot de sportvoorziening en de bereidheid om te sporten?
Ja, afhankelijk van de eigen motivatie om te sporten kan de afstand tot en variëteit aan sportaccommodaties een rol spelen om tot sportdeelname te komen. Hoe sterker de motivatie om te sporten, hoe groter de afstand waartoe men bereid is deze te overbruggen om te gaan sporten. Dit wordt gevisualiseerd middels een afstandsvervalcurve voor sportaccommodaties (zie Sportaccommodaties in beeld (2013) – Hoekman et al., 2013).2
Het Mulier Instituut heeft onderzoek gedaan naar de bereidheid om te sporten. Daarvoor spelen sociale omgevingsfactoren een grotere rol dan de aanwezigheid van sportvoorzieningen.3 Algemeen genomen kan gesteld worden dat de afstand tot een sportvoorziening in de huidige situatie voor weinig mensen in Nederland een belemmering zal zijn om aan sport deel te nemen. Het Jaarrapport duurzame sportinfrastructuur 2020 – Mulier Instituut (Hoekman et al. 2020) laat zien dat negen op de tien Nederlanders binnen een straal van 3 kilometer kunnen voetballen, tennissen, fitnessen en/of een zaalsport beoefenen. Twee derde van de Nederlanders kan binnen diezelfde straal een overdekt zwembad vinden. De volwassen bevolking is dan ook grotendeels van mening dat er voldoende sportaccommodaties in de buurt aanwezig zijn (85%) en dat er voldoende keuze uit verschillende sporten is in de buurt (82%). Om deze cijfers te behouden is een voortzetting van gepaste aandacht voor sportaccommodaties ook de komende jaren van belang.
Is u bekend hoeveel sportieve (openbare) ruimten in de verstedelijkingsgemeenten onder druk staan omdat deze gemeenten de wens hebben om woningbouw of andere functies te realiseren op de betreffende plekken?
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar. In algemene zin geldt wel dat er een grote druk op de ruimte is met name in sterk verstedelijkte gebieden. Een deel van de ruimte voor sport en bewegen kan worden gevonden in multifunctioneel ruimtegebruik, zoals sportvoorzieningen in de groenstructuur of bovenop daken van gebouwen. Ook zijn er kansen om sportaccommodaties breder en beter te benutten bijv. door multisportaccommodaties, het combineren met kinderopvang of de inzet voor de duurzame energievoorziening (bijvoorbeeld door velden te gebruiken voor het opvangen van zonne-energie en/of warmteopslag).
Welk ruimtelijk beleid hanteren gemeenten in algemene zin om te bepalen of en hoeveel sportieve ruimte per inwoner noodzakelijk is en op welke afstand deze aanwezig dient te zijn voor hun inwoners?
Van enkele gemeenten, zoals Amsterdam, is mij bekend dat zij werken aan of met een eigen sportnorm. Er zijn geen gestandaardiseerde normen voor sport, bijvoorbeeld op basis van het aantal beschikbare vierkante meter per inwoner of de afstand tot sportaccommodaties.
Kunt u verklaren waarom sportvoorzieningen onderaan de prioriteitenlijst staan bij veel gemeenten wanneer er planologische keuzes moeten worden gemaakt? Hoe verhoudt zich dit onder andere tot de wettelijke verankering van tenminste twee uur bewegingsonderwijs vanaf 2023 waarbij juist méér fysieke ruimte voor sport en beweging nodig is?
Ik heb geen aanwijzingen dat sport bij gemeenten onderaan de prioriteitenlijst staat. Het ter beschikking stellen van ruimte voor sport is één van de verschillende aspecten waar gemeenten naar kijken. De ruimtedruk is groot in het stedelijk gebied, zeker in dicht bebouwde gebieden zoals de binnensteden. Slimme oplossingen en multifunctioneel ruimtegebruik zijn nodig, maar ook daarmee zal niet altijd aan alle belangen en wensen tegemoet kunnen worden gekomen en zullen er keuzes moeten worden gemaakt. Die keuzes kunnen alle belangen raken, ook die van sport en bewegen.
Deelt u de mening dat er volwaardige steden gebouwd moeten worden, waarbij er naast huizen ook ruimte dient te zijn voor sport en recreatie, groen en bedrijvigheid?
Ja, het kabinet zet in op een duurzame ontwikkeling van steden met een gezonde, groene leefomgeving waarin ook ruimte is voor bewegen, sport en recreatie.
Deelt u de mening dat voldoende sportvoorzieningen in de wijk van belang zijn voor het stimuleren van bewegen, de sociale cohesie, de motorische ontwikkeling van kinderen en het terugdringen van overgewicht?
Het is inderdaad belangrijk dat er in wijken voldoende voorzieningen zijn om de genoemde doelen te bereiken. Daarbij zijn niet alleen sportvoorzieningen belangrijk, maar ook beweegvoorzieningen zoals speelplekken en in zijn algemeenheid een beweegvriendelijke inrichting van de openbare ruimte die gezond beweeggedrag stimuleert en faciliteert.
Bent u ook van mening dat provincies, naast dat zij sturen op ruimte voor wonen en bedrijvigheid, ook moeten sturen op ruimte voor sport en recreatie in een gemeente? Welke rol ziet u voor uzelf als Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening om deze ambitie te realiseren? Bent u bereid om een sportparagraaf verplicht te stellen bij het maken van ruimtelijke ordeningsplannen in stedelijke gebieden?
Een gezond en vitaal leven is van groot belang en ook de inrichting en de kwaliteit van de fysieke leefomgeving kan daar aan bijdragen. Zoals aangegeven in de NOVI streven we naar een duurzame inrichting die de kwaliteit van leven vergroot voor alle inwoners. Met een gezonde beweegvriendelijke omgeving waar niet alleen op sport wordt ingezet, maar ook op het stimuleren en faciliteren van bewegen in het algemeen, als onderdeel van de bredere gezondheidsbevordering. Een specifieke verplichting m.b.t. het opnemen van een sportparagraaf lijkt niet wenselijk gezien de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenten in deze, en is m.i. ook niet nodig. Gezondheid is opgenomen als doel in de Omgevingswet en toekomstige plannen onder deze wet zullen daarmee aandacht moeten besteden aan de gezondheidsaspecten van de ruimtelijke voornemens. Vanuit VWS worden gemeenten met het Preventieakkoord en Sportakkoord gestimuleerd om in te zetten op een beweegvriendelijke omgeving. Het voornemen is om onder de vlag van het Preventieakkoord een beweegtafel in te richten waarbij het stimuleren van een beweegvriendelijke omgeving een van de onderdelen is. De Minister voor Langdurige zorg en Sport en ik zullen een overzicht opstellen van goede voorbeelden van multifunctionele sportvoorzieningen die andere gemeenten kunnen inspireren bij het inpassen van sportvoorzieningen in gebieden met een grote ruimtedruk.