De berichtgeving dat de ICCO jarenlang asielzoekers heeft meegenomen naar Nederland |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat medewerkers van de interkerkelijke organisatie voor ontwikkelingssamenwerking (ICCO) jarenlang «gasten» hebben meegenomen naar Nederland en hier asiel hebben laten aanvragen?1
Ja.
Is het waar dat het hier gaat om een periode van tien jaar? Om hoeveel gevallen gaat het in totaal? Hoe heeft dit zo lang kunnen voortduren? Was de Nederlandse regering hiervan op de hoogte? Hoeveel van de op deze wijze binnengekomen «asielzoekers» is een asielstatus verleend?
ICCO heeft aangegeven niet bekend te zijn met praktijken zoals die worden genoemd in de door u aangehaalde artikelen. ICCO heeft inmiddels rectificatie geëist van De Telegraaf en van Elsevier.
Hoeveel bedraagt de subsidie aan de ICCO? Kunt u aangeven hoeveel geld door ICCO is uitgegeven aan de reizen naar Nederland? Kunt u aangeven of subsidiegeld door ICCO is aangewend om deze reizen te bekostigen?
De subsidie die ICCO vanaf 2011 lastens het medefinancieringsstelsel MFS II ontvangt bedraagt ongeveer Eur 75 mln. op jaarbasis. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling is dat een hulporganisatie, met expertise noch een taakstelling ten aanzien van asielaanvragen, asielzoekers in het land van herkomst selecteert, hun reis naar Nederland verzorgt en aldus valse verwachtingen schept? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik.
Deelt u de mening dat indien ICCO subsidiegeld heeft aangewend om bovengenoemde reizen te betalen, ICCO in ieder geval verplicht moet worden om de kosten voor deze reizen terug te betalen aan de staat, aangezien het hier gaat voor het voor verkeerde doeleinden gebruiken van subsidiegelden? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Incest binnen migrantengemeenschappen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het boek «Een meisje voor dag en nacht», waarin een meisje vertelt over haar incestervaring?1
Ja.
Bent u bekend met dit verschijnsel en de impact die het heeft op de slachtoffers? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er die specifiek gericht zijn op de hulpverlening aan incestslachtoffers?
Ja, ik ben hiermee bekend. Ik besef dat incestervaringen een grote impact op de slachtoffers hebben. Er zijn diverse mogelijkheden voor hulpverlening bij diverse instanties, zoals het Bureau Slachtofferhulp, de Fiom (bij zwangerschap ten gevolge van incest) en de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ). Er zijn verschillende methodes voor de verwerking van traumatische situaties zoals incest. Voorbeelden hiervan zijn EMDR, CLAS en traumacursussen. Kinderen die te maken hebben gehad met seksueel misbruik kunnen terecht bij een medisch kinderdagverblijf.
Deelt u de mening dat er binnen de migrantengemeenschappen, zoals Marokkaanse, Turkse en andere allochtone groepen, een groot taboe heerst in het bespreekbaar maken van incest en dat slachtoffers hierdoor vaak jarenlang met een geheim blijven lopen? Wat is volgens u aan beleidsmaatregelen mogelijk en nodig om dit stilzwijgen te doorbreken?
Seksueel misbruik is een fenomeen waarop een groot taboe rust binnen (onder andere) migrantengemeenschappen, met alle schadelijke gevolgen voor de slachtoffers van dien. Het is daarom een positieve ontwikkeling dat migrantenorganisaties hun verantwoordelijkheid nemen om de bewustwording van praktijken van seksueel misbruik bij hun achterban te versterken en het thema bespreekbaar te maken. Een goed voorbeeld hiervan is het recentelijk door het Samenwerkingsverband Marokkaanse Nederlanders georganiseerde symposium «Aanpak seksueel misbruik» en het voornemen om een plan van aanpak te ontwikkelen voor het bestrijden en tegengaan van seksueel misbruik onder Marokkaanse Nederlanders.
Om het stilzwijgen over seksueel geweld meer in het algemeen te doorbreken, financier ik het partnership seksueel geweld. Dit partnership is er onder meer op gericht om de problematiek van seksueel geweld bij alle relevante partijen onder de aandacht te brengen. Hierin werkt een groot netwerk van partijen samen, namelijk GGZ Nederland, GGD Nederland, MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening, Federatie Opvang, VSK, MEE Nederland, Pharos, Politie/justitie, Korrelatie, CASA Nederland, CCV, Slachtofferhulp Nederland, Nederlands Jeugdinstituut, Trimbos-instituut, Rutgers WPF en MOVISIE. VGN is geen officiële partner, maar werkt wel samen met het partnership.
Bent u ervan op de hoogte dat slachtoffers van incest uit allochtone groepen vaak niet adequaat worden geholpen, omdat de hulpverlening weinig kennis en deskundigheid in huis heeft over de specifieke situatie waarin deze slachtoffers verkeren? Zo ja, wat moet er volgens u gebeuren om de hulpverlening door o.a. GGZ-instellingen toegankelijk te maken en ervoor te zorgen dat zij de juiste kennis en deskundigheid hebben, zodat zij de juiste hulp kunnen bieden?
Mij is niet bekend of slachtoffers van incest uit allochtone groepen vaak niet adequaat worden geholpen.
Ik zet in op verbetering van de deskundigheid over seksueel geweld in alle sectoren waar men seksueel geweld tegenkomt via het eerder genoemde partnership seksueel geweld, waarbij ook GGZ Nederland is aangesloten. Ik zal bij het partnership erop aandringen dat incest bij allochtone groepen en de specifieke achtergronden en omstandigheden gericht aandacht krijgen.
Daarnaast wil ik maatregelen nemen om misbruik van afhankelijkheidsrelaties krachtig tegen te gaan. In mijn brief «Vertrouwen in de zorg» van eind januari 2011 (kenmerk MEVA/AEB-3048722) heb ik u gemeld dat ik uiterlijk in april 2011 met nadere plannen kom om de bescherming en ondersteuning van slachtoffers van misbruik van afhankelijkheidsrelaties te verbeteren.
Klopt het dat de opvang specifiek gericht op slachtoffers van seksueel geweld of eergerelateerd geweld, namelijk Zahir en Eva, nog steeds geen toezegging hebben over hun toekomstige financiering?
Er is duidelijkheid over de financiering. De motie Berndsen/Van Nieuwenhuizen (30 388, nr. 43) over de opvang van slachtoffers van eergerelateerd geweld is onlangs aangenomen. Rond de zomer ontvangt u een brief over mijn brede visie op opvang van specifieke groepen, waarin ik ook de opvang van slachtoffers van eergerelateerd geweld meeneem.
Deelt u de mening dat kennis en deskundigheid cruciaal zijn om slachtoffers van seksueel misbruik, zoals deze incestslachtoffers, goede hulp te kunnen bieden? Klopt het dat het laatste onderzoek dat gedaan is naar incestervaringen in Nederland uit 1985 stamt?
Uiteraard zijn kennis en deskundigheid noodzakelijk voor goede hulpverlening. Ik bevorder deskundigheid bij professionals over seksueel geweld via het partnership seksueel geweld. Zoals gezegd bij het antwoord op vraag 4 zal ik er bij het partnership op aandringen om incest bij migrantengroepen specifieke aandacht te geven.
Er zijn sinds 1985 nog verscheidene landelijke representatieve kwantitatieve onderzoeken gedaan waarin incest is meegenomen. Die recentere onderzoeken gaan over kindermishandeling, waaronder seksuele kindermishandeling, of huiselijk geweld, waaronder seksuele kindermishandeling. Het gaat om:
Deze onderzoeken benadrukken de ernst en omvang van de problematiek.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar seksueel geweld binnen migrantengezinnen naar het voorbeeld van het eerdere onderzoek van Nel Draijer, zodat inzicht bestaat in de omvang en aard van dit soort geweld en op basis hiervan beleidsmaatregelen kunnen worden genomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer?
Nee. Dat seksueel geweld een aanzienlijk en zeer ernstig probleem is, is mij bekend. Het partnership seksueel geweld zet naast agendasetting in op onder meer deskundigheidsbevordering van de sectoren waar men slachtoffers van seksueel geweld kan tegenkomen.
De Tsjechische homotest |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ophef over omstreden «homotest» Tsjechië»?1
Ik ben, met het EU-agentschap, van mening dat dergelijke testen niet verenigbaar zijn met bestaande Europese en internationale verdragen en een aantasting zijn van het recht op privacy.
Deelt u de mening van het Europees Agentschap van de Grondrechten dat het gebruik van deze «homotest», waarbij homoseksuele asielzoekers worden gecontroleerd op hun geaardheid door hen heteroporno te tonen terwijl de bloedtoevoer naar de penis wordt gemeten, een forse aantasting is van het recht op privacy?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat toepassing van de test is gestaakt? Zo nee, bent u bereid bij de Tsjechische regering uw afkeuring over het gebruik van deze test kenbaar te maken?
Ja, de test wordt niet langer toegepast.
Bent u bereid zich in EU-verband sterk te maken voor concrete maatregelen die ervoor zorgen dat dergelijke testen in de gehele Europese Unie niet zullen worden gebruikt? Zo ja, op welke manier? Welke maatregelen stelt u voor?
In het rapport van het EU grondrechtenagentschap worden verschillende argumenten opgesomd waarom een dergelijke test moeilijk verenigbaar zou zijn met bestaande Europese en internationale verdragen. Daarnaast heeft het Comité van Ministers van de Raad van Europa op 31 maart 2010 46 aanbevelingen gedaan over maatregelen om discriminatie op grond van seksuele geaardheid of «gender» identiteit. Hierbij waren ook aanbevelingen ten aanzien van asielzoekers. Alle lidstaten van de Raad van Europa hebben deze aanbevelingen onderschreven. Ik zie daarom geen noodzaak tot aanvullende maatregelen.
Een zaak waarin een tot het christendom bekeerde familie geen asiel wordt verleend |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Kent u de verblijfsprocedure van de familie A.?1
Ja.
Waarom is aan deze familie geen asiel toegekend, ondanks de bekering tot het christendom en het daarbij bestaande risico op vervolging in het land van herkomst Iran?
Betrokkenen hebben in totaal twee asielaanvragen ingediend, te weten op
20 oktober 2001 en op 13 januari 2009. De eerste asielaanvragen zijn afgewezen vanwege het afleggen van ongeloofwaardige verklaringen. Deze afwijzingen zijn in rechte komen vast te staan.
Bij Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV 2007/15) van 13 juli 2007 inzake het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Iran, zijn Iraanse vreemdelingen die in Nederland tot het christendom zijn bekeerd, aangewezen als groep die bijzondere aandacht vergt. Dit betekent dat zij op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 in aanmerking kunnen komen voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wanneer zij aannemelijk maken dat zij bekeerd zijn én dat zij daarnaast al problemen hebben ondervonden om andere redenen dan de nieuwe geloofsovertuiging, die op zichzelf onvoldoende redenen vormen om een verblijfsvergunning asiel te verlenen.
Ter onderbouwing van de tweede asielaanvraag heeft de vader van het gezin aangevoerd dat hij zich in 2007 in Nederland heeft bekeerd tot het christendom en om die reden gevaar loopt bij terugkeer naar Iran. Er wordt niet getwijfeld aan de bekering van de vader van het gezin. Echter, deze bekering, noch een christelijke geloofsovertuiging is voldoende grond voor toelating. Er moet conform het desbetreffende beleid ook nog worden gekeken naar het individuele asielrelaas. Ten aanzien van de betrokken familie geldt echter dat van problemen, die niet met hun bekering verband houden, niet is gebleken, althans dat dergelijke problemen niet aannemelijk zijn geworden. Het asielrelaas, voor zover het niet ziet op de bekering, is immers ongeloofwaardig bevonden. Hieruit volgt dat het gezin op grond van het in WBV 2007/15 neergelegde beleid geen aanspraak kan maken op verlening van een verblijfsvergunning asiel. Dit oordeel is bevestigd door de rechtbank die het beroep van betrokkenen ongegrond heeft verklaard.
Hoe verhoudt zich deze beslissing tot het algemene beleid inzake in Nederland tot het christendom bekeerde Iraanse asielzoekers?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze beslissing zich tot de aangenomen motie Voordewind c.s. (Kamerstuk 32 500 VI, nr. 58)?
Ten aanzien van de aangenomen motie Voordewind c.s. verwijs ik naar mijn brief van hedenaan de Tweede Kamer, waarin ik het beleid ten aanzien van Iraanse christenen toelicht. Zoals ik in deze brief vermeld, zie ik het verzoek om in Nederland tot het christendom bekeerde Iraanse moslims onder dezelfde voorwaarden toe te laten als Iraanse christenasielzoekers, als ondersteuning van het vigerende beleid. Ik zie dan ook geen aanleiding om deze zaak in heroverweging te nemen.
Bent u, gezien deze aangenomen motie, bereid in overweging te nemen dit gezin een verblijfsvergunning toe te kennen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Een tussenoplossing voor stageproblemen voor illegale leerlingen |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van VaraOmbudsman waaruit blijkt dat illegale leerlingen nog altijd problemen kunnen ondervinden bij het vinden van een stageplaats en daardoor worden belemmerd bij de voltooiing van hun opleiding?1
Ja, deze uitzending is bekend.
Bent u voornemens de toezegging van uw ambtsvoorganger uit te voeren dat geregeld zal worden dat niet langer een tewerkstellingsvergunning vereist is voor het volgen van een stage gedurende regulier vervolgonderwijs? Zo ja, wanneer gaat die wetswijziging van kracht? Zo nee, waarom niet?
Illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen mogen niet op de Nederlandse arbeidsmarkt werkzaam zijn. Daarom acht het kabinet het niet noodzakelijk dat deze vreemdelingen stage lopen en de opleiding afronden met een diploma dat kwalificeert voor de Nederlandse arbeidsmarkt. Het recht op het volgen van theoretisch onderwijs blijft onverkort bestaan.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat tot de tijd dat dit wettelijk geregeld is illegale leerlingen geen stage kunnen lopen omdat zij geen tewerkstellingsvergunning kunnen krijgen?
Voor het antwoord op de vragen 3 en 4 verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Staat u positief tegenover een tussentijdse oplossing die ervoor zorgt dat bedrijven geen boetes krijgen als ze illegale leerlingen aannemen om stage te lopen als onderdeel van de opleiding en daarnaast leerlingen een onderwijsvergunning kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat deze tussentijdse oplossing van kracht en hoe gaat u scholen en bedrijven daarover actief informeren?
Zie antwoord vraag 3.
De uitspraken van de minister voor Immigratie en Asiel dat de Grieken zelf hun asielprobleem moeten oplossen |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Klopt het bericht «Grieken moeten zelf asielproblemen oplossen»?1
Ja, de inhoud komt overeen met hetgeen ik na de JBZ-Raad tegen de media heb gezegd.
Staat uw opstelling waarin elke EU-lidstaat verantwoordelijk is voor het eigen asielbeleid niet haaks op de realitieit van vandaag de dag en de wens tot één gezamenlijk Europees asiebeleid te komen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Beknopt gezegd, behelst een gemeenschappelijk Europees asielsysteem (GEAS) de situatie waarin asielaanvragen in de hele EU op gelijke wijze worden beoordeeld. Dit laat onverlet dat iedere lidstaat primair zelf verantwoordelijk is voor een juiste implementatie van dit geharmoniseerde EU-asielacquis. Zonder afbreuk te doen aan deze verantwoordelijkheid, kunnen de lidstaten uiteraard wel praktisch samenwerken om elkanders asielproces en de uitvoering ervan te verbeteren.
Heeft Nederland niet ontzettend veel te winnen bij een gezamenlijk Eruopees asiebeleid, waarbij EU-lidstaten solidair samenwerken om de asielinstroom eerlijk te verdelen en asielzoekers humaan op te vangen? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht sterk aan de totstandkoming van het GEAS waarin de secundaire migratiestromen afnemen. Deze ontwikkeling moet tot stand worden gebracht door middel van harmonisatie van wet- en regelgeving én praktische samenwerking. Voor deze samenwerking is de recente oprichting van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken van groot belang. Dit nieuwe agentschap heeft onder andere als opdracht de praktische samenwerking tussen de lidstaten op asielgebied te faciliteren, te coördineren en te versterken, en operationele steun te verlenen aan lidstaten waarvan de asielstelsels en opvangvoorzieningen onder bijzondere druk staan. Het verdelen van de asielinstroom maakt van het streven naar het GEAS geen onderdeel uit.
Op welke wijze is Nederland bereid Griekenland op de korte termijn te helpen bij de asielproblemen?
Zoals ook aangegeven in mijn beantwoording van vragen van het lid Spekman (PvdA) van 11 november jl. (Aanhangsel 427), heeft de Griekse regering op 15 september van dit jaar een nationaal actieplan gepresenteerd («Greek Action Plan on Migration Management and Asylum Reform»). Dit actieplan voorziet onder meer in een herstructurering en verbetering van de Griekse asielprocedure en het opzetten van een nieuwe asieldienst die de asielaanvragen zal gaan behandelen. Onderdeel van het plan vormen ook het opzetten van screening centra, het verbeteren van en realiseren van (nieuwe) opvangplaatsen en detentiecentra. In reactie op een verzoek van de Europese Commissie heeft Nederland laten weten graag een bijdrage te leveren aan de implementatie van dit plan. Dit door middel van de inzet van menskracht en expertise.
Als iedere lidstaat zelf verantwoordelijk is voor het afhandelen van een asielvraag, hoe verklaart u de meer dan 2000 asielzoekers die eigenlijk naar Griekenland teruggestuurd zouden moeten worden, maar in Nederland in afwachting zijn van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)?
Graag verwijs ik u naar de brief die de toenmalige Minister van Justitie op 13 oktober jl. aan uw Kamer heeft toegezonden (Kamerstukken II, 2010/11, 19 637, nr. 1363). In die brief wordt ingegaan op de ontwikkelingen die zich voordoen bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, het Hof van Justitie van de Europese Unie en de nationale rechtscolleges. Toegelicht wordt dat gezien die ontwikkelingen naar in nagenoeg alle zaken waarin een asielzoeker ageert tegen zijn overdracht aan Griekenland door de rechter wordt bepaald dat de overdracht tijdelijk wordt opgeschort.
Bent u bereid, in het geval het EHRM een uitspraak doet waarin het de uitzetting van «Dublin-claimanten» naar Griekenland verbiedt, op basis van de «soevereiniteitsclausule» in de Dublinverordening de asielaanvragen van de aanwezige Griekse «Dublin claimanten» in behandeling te nemen?
Een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens over de aanvaardbaarheid van een overdracht aan Griekenland in het kader van artikel 3 EVRM wordt eind 2010/begin 2011 verwacht (zaak M.S.S. vs België en Griekenland). Deze uitspraak, die naar verwachting een leading judgment geeft, wacht ik met bijzondere belangstelling af. De overwegingen die het Hof aan zijn beslissing ten grondslag zal leggen, zal ik uiteraard betrekken bij de afweging of een wijziging van mijn beleid voor Dublin-Griekenlandzaken in de rede ligt. Ik acht het niet zorgvuldig daar thans op vooruit te lopen.
Waarop baseert u zich dat Eurocommissaris Cecilia Malmström het met u eens is dat het asielprobleem een probleem is van Griekenland en geen Europees probleem?
In het door u in vraag 1 gememoreerde mediabericht staat dat eurocommissaris Malmström alleen in noodgevallen uitzonderingen wil maken op de Dublin-verordening. Ik neem aan dat uw vraag op deze passage ziet, en wil hierover het volgende nader toelichten. Eind 2008 heeft de Commissie haar voorstel voor een aangepaste Dublin-verordening gepresenteerd. Eén van de voorgestelde wijzigingen betreft het opnemen van een zogeheten «opschortingsmechanisme». Dit behelst, kort gezegd, dat de Commissie kan besluiten dat de lidstaten de Dublin-verordening ten aanzien van een bepaalde lidstaat tijdelijk niet mogen toepassen. Zoals aangegeven in het BNC-fiche dat op 4 februari 2009 aan uw Kamer is toegezonden ziet Nederland bezwaren bij dat mechanisme. De Nederlandse bezwaren worden gedeeld door het overgrote deel van de andere lidstaten. Zoals ook toegelicht aan uw Kamer in het AO JBZ-Raad van 1 december jl. beraadt de Commissie zich nu over een voorstel om tegemoet te komen aan de bezwaren van de lidstaten. In de Raad heeft Commissaris Malmström aangegeven te denken aan een compromis waarbij het uitgangspunt is dat het mechanisme slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden kan worden toegepast en dat de Raad deze beslissing kan nemen. Daarbij zal het mechanisme slechts voor een beperkte periode van maximaal zes maanden van kracht zijn en enkel toegepast worden ten aanzien van lidstaten die het EU-asielacquis toepassen.
Wat waren de precieze bewoordingen van Eurocommissaris Malmström toen zij aangaf het met u eens te zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Als de Eurocommissaris van mening is dat het probleem in Griekenland een Europees probleem is, welke conclusie trekt u dan voor de Nederlandse inzet op de korte en lange termijn?
De Europese Commissie is nauw betrokken bij de totstandkoming van het genoemde Griekse actieplan en de implementatie ervan. De Commissie heeft dit plan aangegrepen om de lidstaten te vragen in hoeverre zij bereid zijn om Griekenland bij de implementatie van dit actieplan te helpen. Inmiddels hebben al zo’n vijftien lidstaten, waaronder dus ook Nederland, hun steun toegezegd. Ook de UNHCR is betrokken bij de implementatie. De actieve bijdrage van Nederland aan dit plan is mede ingegeven door de gedachte dat een goede implementatie van dit plan kan leiden tot structurele verbeteringen in de Griekse asiel- en migratiesituatie. Inmiddels heeft de Commissie laten weten dat zij een bedrag van circa 9.5 miljoen euro onder emergency measures heeft gereserveerd voor de korte termijn hulp aan Griekenland. Dit ziet onder meer op het creëren van nieuwe en verbeteren van reeds bestaande opvangvoorzieningen. Voor de langere termijn zijn vier terreinen geïdentificeerd (backlog management, training, registration & screening, quality management) waarvoor lidstaten die steun aanboden in december 2010 en januari 2011 op missie naar Griekenland gaan.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Vreemdelingen- en asielbeleid van 8 december aanstaande? Zo nee, waarom niet?
Hierbij voldoe ik aan uw verzoek.
Het individueel beoordelen door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens bij uitzettingen naar Irak |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Deelt u de mening dat iedere asielzoeker die dreigt door u te worden teruggestuurd naar Irak de kans moet krijgen zijn zaak aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens voor te leggen voor individuele toetsing? Zo niet, waarom niet?1
Nederland is partij bij het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) en heeft daarmee het individueel klachtrecht en de rechtsmacht van het EHRM erkend. Een ieder, dus ook een uitgeprocedeerde Irakese asielzoeker, die meent dat hij het slachtoffer is van een schending van het EVRM, kan zijn klacht dan ook ter beoordeling voorleggen aan het EHRM. Om uitzetting hangende de behandeling van zijn klacht te voorkomen, kan de Irakese vreemdeling het EHRM voorts verzoeken een interim measure te treffen.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat iedere Irakese asielzoeker voorafgaand aan een voorgenomen uitzetting tijdig wordt geïnformeerd over deze nieuwe zienswijze van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de mogelijkheid van een individuele toetsing van het Hof?
Op 24 november jl. heb ik uw Kamer bericht over de brief van het EHRM, gedateerd op 23 november 2010 en die de regering op 24 november 2010 heeft ontvangen. Door de toezending aan uw Kamer is deze brief openbaar gemaakt, waardoor deze ook ter beschikking is gekomen van de rechtspraktijk. Zoals ik aan uw Kamer heb toegelicht, blijkt uit deze brief dat het EHRM klachten en verzoeken tot het treffen van een interim measure van Iraakse asielzoekers in het vervolg weer – conform zijn vaste praktijk – op hun individuele merites zal beoordelen. Dit houdt in dat verzoeken van Iraakse vreemdelingen tot het treffen van een interim measure niet langer zonder meer zullen worden ingewilligd, maar enkel wanneer daar in het individuele geval aanleiding toe bestaat. In zoverre is dan ook geen sprake van een «nieuwe zienswijze» van het EHRM, maar veeleer van het hervatten van de staande praktijk. Op basis van de informatie in de brief van 23 november jl. heb ik voorts ook geconcludeerd dat er geen aanwijzingen bestaan dat het EHRM van oordeel zou zijn dat gedwongen terugkeer naar Irak in verband met de veiligheidssituatie aldaar in het algemeen niet verantwoord zou zijn in het licht van artikel 3 van het EVRM en dat er thans in zijn algemeenheid geen juridische belemmeringen meer bestaan tegen gedwongen terugkeer naar Irak.
Ik wil voorts benadrukken dat het recht van een vreemdeling in vreemdelingenbewaring die met uitzetting wordt bedreigd, om contact op te nemen met zijn advocaat en het recht van een advocaat om deze cliënt te bezoeken, belangrijke waarborgen zijn in onze rechtstaat. Elke vreemdeling die in vreemdelingenbewaring wordt gesteld met het oog op uitzetting wordt dan ook bijgestaan door een advocaat. Dit kan zijn eigen advocaat zijn of een piketadvocaat.
Kunt u de garantie geven dat er geen Irakese asielzoeker zal worden uitgezet zonder gewezen te zijn op de zienswijze van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, en desgewenst toegang te hebben gehad tot een advocaat of vertegenwoordiger van Vluchtelingenwerk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting Immigratie en Asiel?
Hierbij voldoe ik aan uw verzoek.
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over de ondersteuning en begeleiding van een minderjarig kind zonder verblijfsvergunning ten behoeve van het kunnen volgen van speciaal onderwijs?1
Ja.
Kunnen minderjarige kinderen zonder verblijfsvergunning als gevolg van deze uitspraak nu eerder in aanmerking komen voor financiële ondersteuning als zij voor het kunnen volgen van speciaal onderwijs ondersteuning en begeleiding nodig hebben? Kunt u dit toelichten?
De uitspraak van de CRvB betreft een besluit van zorgverzekeraar Agis inzake de weigering om de gevraagde zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) te verlenen aan een minderjarige vreemdeling zonder verblijfsvergunning die vanwege een autistische stoornis en een verstandelijke beperking extra ondersteuning nodig heeft om zijn lessen binnen het speciaal onderwijs te kunnen volgen. Het kind is niet AWBZ-verzekerd. De CRvB stelt dat artikel 5, tweede lid, van de AWBZ (het niet AWBZ-verzekerd zijn van bepaalde vreemdelingen zonder verblijfsvergunning; ook wel het koppelingsbeginsel genoemd) wegens strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in dit specifieke geval buiten toepassing moet worden gelaten, omdat er in casu geen sprake is van een «fair balance» tussen de publieke belangen die betrokken zijn bij de weigering van die zorg en het particuliere belang van dit kind om de gevraagde AWBZ-zorg te ontvangen. Niet alle minderjarige kinderen zonder verblijfsvergunning verkeren in dezelfde situatie als het kind waar de CRvB deze uitspraak over heeft gedaan. De uitspraak betekent niet dat alle minderjarige vreemdelingen zonder verblijfsvergunning AWBZ-verzekerd zijn.
Heeft deze uitspraak, gelet op de sterke juridische waarde die de CRvB hecht aan het Kinderrechtenverdrag en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), andere gevolgen voor uw beleid ten aanzien van de bescherming en de rechten van minderjarige kinderen zonder verblijfsvergunning? Kunt u dit toelichten?
Nee, het koppelingsbeginsel sluit van rechtswege illegaal verblijvende vreemdelingen uit van voorzieningen, vergunningen en uitkeringen. Een uitzondering hierop geldt voor onderwijs voor leerplichtige kinderen, voor rechtsbijstand en voor medisch noodzakelijke zorg. Het koppelingsbeginsel is neergelegd in de Koppelingswet2, waarbij ieder vakdepartement in zijn eigen regelgeving heeft neergelegd hoe zij dit koppelingsbeginsel hanteert. Wanneer het gaat om toegang tot onderwijs c.q. toegang tot medische zorg, is dit een verantwoordelijkheid voor de desbetreffende Minister van OCW respectievelijk VWS.
Wat betreft onderwijs blijft van kracht wat voormalig minister Rouvoet van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierover in zijn brief3 aan Defence for Children heeft aangegeven, namelijk: «Voor toelating tot het speciaal onderwijs geldt voor alle leerlingen, dus ook de «illegale» leerlingen, dat zij van een commissie voor de indicatiestelling een indicatie voor het speciaal onderwijs moeten hebben. Een school voor speciaal onderwijs mag een leerling met een indicatie voor dat schooltype niet weigeren. Ook mag de toelating niet afhankelijk gesteld worden van het al dan niet beschikbaar zijn van zorg en is de toelating evenmin afhankelijk van de vraag of de vreemdeling een zorgverzekering heeft. Dat betekent dat een illegale vreemdeling wanneer hij een indicatie heeft van de eerder bedoelde commissie, toegelaten zou moeten worden en evenals andere kinderen in Nederland onderwijs krijgt dat bij hem past.»
Wat betreft medisch noodzakelijke zorg geldt in Nederland het algemeen erkende principe dat zorgaanbieders in voorkomend geval medisch noodzakelijke zorg verlenen, ongeacht de vraag of en hoe de kosten van die zorgverlening zullen worden vergoed. Dit geldt voor iedereen, dus ook voor alle minderjarige vreemdelingen zonder verblijfsvergunning. Uitgangspunt is dat de patiënt in eerste instantie zelf of zijn wettelijke vertegenwoordiger voor hem aansprakelijk is voor de kosten van aan hem verleende zorg. In het algemeen zal een ziektekostenverzekering de kosten van de patiënt overnemen. Vreemdelingen zonder verblijfsvergunning zijn uitgesloten van toegang tot de sociale zorgverzekeringen. In veel gevallen zal moeten worden geconstateerd dat deze personen zelf over onvoldoende financiële middelen beschikken om de kosten van verleende zorg te voldoen. Het gevolg daarvan is dat een zorgaanbieder een financieel risico loopt dat de kosten van de door hem aan voormelde vreemdelingen verleende zorg niet aan hem worden vergoed. Om de toegankelijkheid van medisch noodzakelijke zorg voor vreemdelingen zonder verblijfsvergunning te waarborgen is in een wet geregeld dat zorgaanbieders een bijdrage kunnen vragen als zij inkomsten derven ten gevolge van het verlenen van medisch noodzakelijke zorg aan illegalen en andere onverzekerbare vreemdelingen die de kosten van de verleende zorg niet zelf kunnen betalen4. Deze wettelijke bijdrageregeling is op 1 januari 2009 in werking getreden.
Wanneer het gaat om het vreemdelingenbeleid heeft deze uitspraak geen gevolgen voor mijn beleid ten aanzien van de bescherming en de rechten van minderjarige kinderen zonder verblijfsvergunning. Ik erken dat kinderen een kwetsbare groep zijn. Mede daarom is in het vreemdelingenbeleid (bijvoorbeeld in het specifieke beleid voor AMV’s) rekening gehouden met de belangen en rechten van kinderen. In de uitvoering van het vreemdelingenbeleid is sprake van individuele beslissingen. De belangen van het kind worden in deze individuele beslissing meegewogen. Dit komt onder andere tot uitdrukking in de belangenafweging die in het kader van artikel 8 van het EVRM wordt gemaakt. In geval het bijvoorbeeld gaat om gezinshereniging van kinderen met hun ouders wordt in de belangenafweging in ieder geval de duur van het legale verblijf van de ouder(s) in Nederland betrokken, evenals de bijzondere situatie van het gezin in Nederland (zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van een gehandicapt kind), de banden die de in Nederland wonende kinderen met het land van herkomst hebben en de nationaliteit en leeftijd van het kind.
In deze onderhavige individuele zaak heeft het feit dat het hier om een kind gaat, en kinderen een kwetsbare categorie zijn en als zodanig volgens het Kinderrechtenverdrag bijzondere bescherming genieten, naast diverse andere factoren, bij de Centrale Raad van Beroep zwaar gewogen.
Deelt u de mening van Defence for Children2 dat het gevolg van de uitspraak mede is dat het Kinderrechtenverdrag vanaf nu door de rechter steeds als uitgangspunt moet worden genomen bij alle toetsen over het recht op privé- en familieleven die betrekking hebben op kinderen? Kunt u dit toelichten?
Nee, deze mening deel ik niet. Ook vóór deze uitspraak was het al zo dat de rechter, wanneer daar een beroep op werd gedaan, het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (Kinderrechtenverdrag) bij de beoordeling betrok. Het Verdrag, en dan met name artikel 3, waarin is bepaald dat het belang van het kind een eerste overweging dient te zijn bij beslissingen die rondom kinderen worden genomen, heeft echter geen rechtstreekse werking zoals artikel 8 EVRM. Zoals in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot goedkeuring van voornoemd Verdrag is aangegeven, strekken de bepalingen van het Kinderrechtenverdrag – voor zover deze al direct toepasbare normen inhouden – niet tot meer dan dat bij alle maatregelen die kinderen betreffen, de belangen van die kinderen worden betrokken. Dit is in jurisprudentie bevestigd6. Zoals ik ook heb aangegeven in antwoord op vraag 3 is bij de beoordeling van het recht op privé- en familieleven het uitgangspunt dat een belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM plaatsvindt. Met de bepalingen van het Kinderrechtenverdrag is niet beoogd een uitbreiding te geven aan de verplichtingen die uit artikel 8 EVRM voortvloeien.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de CRvB recht doet aan de brief van voormalig minister Rouvoet van Jeugd en Gezin van 13 april jl.3, waarin hij onder meer schrijft dat de toelating van «illegale» leerlingen tot het speciaal onderwijs niet afhankelijk gesteld mag worden van het al dan niet beschikbaar zijn van zorg, en van de vraag of de vreemdeling een zorgverzekering heeft? Bent u bereid deze brief ook tot uitgangspunt van uw beleid ten aanzien van deze groep minderjarige kinderen te maken? Kunt u beide antwoorden toelichten?
De uitspraak van de CRvB in deze zaak betreft een besluit van zorgverzekeraar Agis inzake de weigering om de gevraagde zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) te verlenen aan een minderjarige vreemdeling zonder verblijfsvergunning die vanwege een autistische stoornis en een verstandelijke beperking extra ondersteuning nodig heeft om zijn lessen binnen het speciaal onderwijs te kunnen volgen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is gemeld, stelt de CRvB in de uitspraak dat in dit specifieke geval artikel 5, tweede lid, van de AWBZ wegens strijd met artikel 8 van het EVRM buiten toepassing moet worden gelaten.
De brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), de heer Rouvoet, van 13 april 2010, beperkt zich tot de toelating van illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen tot het speciaal onderwijs. De minister van VWS is van mening dat deze uitspraak van de CRvB in dit specifieke geval niet is af te zetten tegen de in de brief van de minister van OCW genoemde illegaal verblijvende leerlingen met een indicatie voor het speciaal onderwijs. Dat is ook niet nodig. Zoals in het antwoord op vraag 3 betreffende medisch noodzakelijke zorg is aangegeven geldt in Nederland het algemeen erkende principe dat zorgaanbieders in voorkomend geval medisch noodzakelijke zorg moeten verlenen, ongeacht de vraag of en hoe de kosten van die zorgverlening zullen worden vergoed. Dit geldt dus ook voor minderjarige kinderen zonder verblijfsvergunning. Zoals in het antwoord op vraag 3 betreffende medisch noodzakelijke zorg is aangegeven is er om de toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg voor deze vreemdelingen daadwerkelijk te waarborgen voor zorgaanbieders de wettelijke bijdrageregeling. Deze wettelijke bijdrageregeling is op 1 januari 2009 in werking getreden. De rechtzaak heeft een begin vóór de datum van inwerkingtreding van deze wettelijke regeling.
Deelt u de mening dat Nederland moet staan voor de mensenrechten en Europese verdragen, en in het bijzonder voor de rechten van minderjarige kinderen, ook als zij geen verblijfsvergunning hebben? Deelt u tevens de mening dat minderjarige kinderen, ook zij die geen verblijfsvergunning hebben, in Nederland te allen tijde recht hebben op medische zorg, onderwijs en onderdak? Kunt u beide antwoorden toelichten?
Wat betreft medische zorg verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 3 en 5 betreffende het verlenen van en de toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg. De minister van VWS is van mening dat de mensenrechtenverdragen de Nederlandse overheid nopen tot het aanbieden van een zo goed mogelijke gezondheidszorg, alsmede van voorzieningen ter financiering daarvan, voor zover betrokkenen die zorg niet zelf kunnen betalen. Dit geldt ook voor minderjarige kinderen zonder verblijfsvergunning. De minister van VWS is van mening dat Nederland op het punt van aanbod van gezondheidszorg voldoet aan de in de mensenrechtenverdragen neergelegde inspanningsverplichtingen.
Voor wat betreft het vraagstuk inzake onderdak voor niet-rechtmatig in Nederland verblijvende (gezinnen met) kinderen, verwijs ik u naar mijn brief d.d. 18 januari 2011 (TK 2010–2011, 29 344, nr. 79). In deze brief geef ik aan dat als gevolg van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag d.d. 11 januari 2011, de Nederlandse overheid geen onderdak kan beëindigen van gezinnen met minderjarige kinderen, zolang hun vertrek uit Nederland nog niet heeft plaatsgevonden. Er blijft een vorm van onderdak voor deze gezinnen beschikbaar zolang zij in Nederland verblijven, maar het geboden onderdak zal volledig ten dienste staan van het voorbereiden en uiteindelijk het bewerkstelligen van het vertrek.
De situatie van asielzoekers in griekenland |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Herinnert u zich mijn eerdere vragen over de situatie van asielzoekers in Griekenland?1
Ja.
Naar aanleiding van uw antwoorden op die vragen: wat zijn de verwachte inwilligingscijfers in 2010 en in 2011? Hoe reëel is het dat Griekenland binnen drie jaar een inwilligingspercentage heeft dat aansluit bij het Europese gemiddelde? Kunt u dit toelichten?
Deze vraag kan ik niet concreet beantwoorden. In mijn beantwoording van uw eerdere vragen van 22 oktober jl., heb ik meegedeeld dat de Griekse Minister van Burgerbescherming heeft aangegeven dat hij ernaar streeft om het inwilligingspercentage van asielverzoeken aan te laten sluiten bij het Europese gemiddelde. Vanzelfsprekend is het niet aan mij, maar aan de Griekse regering om aan dit streven invulling te geven. De Griekse regering werkt momenteel een nieuwe asielprocedure uit. In die procedure zal niet langer de politie verantwoordelijk zijn voor het nemen van asielbeslissingen maar een «independent Asylum Agency» bemand door reguliere ambtenaren. De ambitie is dat deze asieldienst in het najaar van 2011 operationeel is. Voor de overgangsperiode is op 22 november jl. een Presidentieel Decreet in werking getreden dat regelt dat, in afwachting van de nieuwe asieldienst, asielaanvragen door 13 regionale politiedirecties worden behandeld. De politiebeambten die tijdens deze overgangsperiode zijn belast met het afnemen van interviews en het nemen van asielbeslissingen, worden opgeleid door onder andere de UNHCR. Hiertoe worden seminars georganiseerd. Het Decreet geeft voorts de asielzoeker het recht om tegen een afwijzing van zijn asielaanvraag bezwaar aan te tekenen. Het bezwaar wordt behandeld door een Comité waarin onder andere een vertegenwoordiger van de UNHCR zitting heeft. Deze ontwikkelingen kunnen mogelijk een effect hebben op het inwilligingspercentage.
Waarom gaat u in het antwoord op vraag 3 van mijn eerdere vragen geheel voorbij aan het zorgelijke gegeven dat een Europese rechter heeft geoordeeld dat de Griekse detentieomstandigheden in strijd zijn met mensenrechten en het gegeven dat Nederland nog steeds vreemdelingen terugstuurt naar Griekenland, van wie de kans bestaat dat een deel van hen direct in dat soort omstandigheden belandt?
Zonder voorbij te willen gaan aan de zorgen over de, in onder andere CPT-rapporten, beschreven toestand in de Griekse penitentiaire inrichtingen, wil ik nogmaals het uitgangspunt benadrukken dat problemen zoveel mogelijk binnen de Griekse rechtsorde moeten worden aangekaart en opgelost. Dit betekent dat indien een Griekse burger of een asielzoeker klachten heeft over bijvoorbeeld het regime tijdens detentie, hij die klachten eerst bij de Griekse autoriteiten moet indienen en daarna zonodig vanuit Griekenland bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM, Straatsburg). Daarnaast acht ik het van belang dat de Griekse regering, in zijn op 15 september jl. gepresenteerde «National Action Plan on the Reform of the Asylum System and on Migration» de ambitie heeft neergelegd dat elk dententiecentrum voldoet aan de richtlijnen van het European Committee for the Prevention of Torture (CPT). Om bij te dragen aan het verwezenlijken van dit streven heeft Nederland, via de Europese Commissie, Griekenland zijn expertise aangeboden.
Zoals bekend wordt op dit moment, onder de huidige omstandigheden waarin deze verbeteringen nog aan het begin van uitvoering staan, de aanvaardbaarheid van een overdracht aan Griekenland in het kader van artikel 3 EVRM beoordeeld door het EHRM. De uitspraak, die naar verwachting een leading judgment geeft, wordt eind 2010/begin 2011 verwacht (zaak M.S.S. vs België en Griekenland). Ten slotte verwijs ik u nog naar de brief die de toenmalige Minister van Justitie op 13 oktober jl. aan uw Kamer heeft toegestuurd (Kamerstuk 19 637, nr. 1363). In die brief wordt toegelicht dat de komende tijd vanuit Nederland overdrachten aan Griekenland naar verwachting niet kunnen worden geëffectueerd, tenzij de individuele asielzoeker daar zelf in berust.
Deelt u de mening dat het nationaal actieplan van Griekenland met betrekking tot migratiemanagement een eerste aanzet is, maar dat, gezien de omvang, breedte en historie van het probleem dat Griekenland heeft met de asielinstroom, dat actieplan voor de korte termijn onvoldoende is om te garanderen dat asielzoekers in Griekenland een menselijke behandeling, fatsoenlijke opvang en een behoorlijke procedure krijgen? Kunt u dit toelichten? Deelt u tevens de mening dat het enkel uitbreiden van het aantal grenswachters van Frontex aan de kust van Griekenland de kwaliteit van de asielprocedure en de opvang niet verbetert?
Uw menig deel ik niet zonder meer. Het lijkt mij aangewezen dat wij als lidstaten van de Europese Unie in onze samenwerking met Griekenland ons concentreren op de implementatie van dit plan, omdat een goede implementatie zal leiden tot structurele verbeteringen. Griekenland wordt als land aan de buitengrens van de Europese Unie (EU) geconfronteerd met grootschalige illegale immigratie van buiten de EU en lijkt door de jaren heen moeilijk in staat adequaat op dit probleem te reageren. Het is daarom van het grootste belang dat Griekenland zélf, geholpen en gestimuleerd door de EU, maatregelen neemt om de situatie structureel te verbeteren. In dit licht zie ik de introductie van het Griekse actieplan, waarvan de Griekse autoriteiten het «ownership» hebben, als een zeer positieve ontwikkeling. Het plan getuigt van de bereidheid van de Griekse regering om het asiel- en migratiesysteem te hervormen. Vanzelfsprekend ligt de verantwoordelijkheid voor de verbeteringen primair bij Griekenland zelf. De eerste concrete verbeteringen worden zichtbaar, waarbij ik verwijs naar het al genoemde Presidentieel Decreet van 22 november jl. Naast de genoemde procedurele verbeteringen, ziet dit Decreet ook op het instellen van speciale comités die de achterstanden in het behandelen van asielaanvragen gaan oppakken. Tevens regelt het Decreet het recht op juridische bijstand en voorziet het in de voogdij van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Daarnaast heeft de Commissie imiddels laten weten dat zij een bedrag van circa 9.5 miljoen euro onder emergency measures heeft gereserveerd voor de korte termijn hulp aan Griekenland. Dit ziet onder meer op het creëren van nieuwe, en verbeteren van reeds bestaande, opvangvoorzieningen. Voor de langere termijn zijn vier terreinen geïdentificeerd (backlog management, training, registration & screening, quality management) waarvoor lidstaten die hun steun hebben aangeboden in december 2010 en januari 2011 op missie naar Griekenland gaan.
Realiseert u zich dat Nederland (net als andere lidstaten) in strijd met mensenrechten handelt als ons land asielzoekers de komende jaren terugstuurt naar een land (Griekenland) waar de omstandigheden en procedures voor asielzoekers beneden een acceptabel peil zijn?
In lijn met de opvattingen van het vorige kabinet, ben ik van mening dat de tekortkomingen in het Griekse asielsysteem nog niet betekenen dat Griekenland, ten aanzien van personen die onder de Dublin-verordening het land inreizen, zijn EVRM verplichtingen niet kan nakomen. Daarnaast wijs ik op de in antwoord op vraag 3 genoemde aanstaande uitspraak van het EHRM, die ik met belangstelling afwacht, en de brief van 13 oktober jl. van de toenmalige minister, waarin is uiteengezet dat en waarom de komende tijd nagenoeg geen overdrachten aan Griekenland zullen plaatsvinden.
Deelt u de mening – en hier is al meerdere malen door de Kamer op aangedrongen – dat het, ter aanvulling op het Griekse actieplan, voor de korte termijn noodzakelijk is dat er acute, praktische steun komt vanuit de Europese lidstaten voor Griekenland, gericht op het zo snel mogelijk verbeteren van de fundamenten van de asielprocedure, opvang en detentieomstandigheden aldaar? Bent u bereid daar in de Europese Unie (EU) een initiatief toe te nemen? Kunt u beide antwoorden toelichten?
Zoals aangegeven levert Nederland een substantiële bijdrage aan het Griekse actieplan, omdat dit bij een goede implementatie de asiel- en migratiesituatie in Griekenland structureel kan verbeteren. Het lijkt mij aangewezen dat wij ons richten op dit plan, ook omdat dit plan brede Europese en UNHCR ondersteuning heeft. Vanzelfsprekend zal Nederland binnen de diverse gremia van de Europese Unie het belang van een goede implementatie van het plan en praktische samenwerking met Griekenland blijven benadrukken.
Bent u op de hoogte van de opmerking van de Nederlandse rechter van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), dat het terugsturen van minderjarigen, moeders met kinderen of zwangere vrouwen naar de zuidelijke landen (dus ook Griekenland) te gevaarlijk is?2 Hoe kwalificeert u deze opmerking?
Ja, ik heb kennis genomen van deze in de media opgetekende uitspraken. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 heeft het EHRM nog geen uitspraak gedaan over de aanvaardbaarheid van een overdracht aan Griekenland in het kader van het EVRM. Die uitspraak wordt eind dit jaar/begin 2011 verwacht.
Is Nederland gehouden grote groepen Griekse asielzoekers die nu niet kunnen worden uitgezet, zelf in procedure te nemen? Hoe denkt het EHRM over de noodzaak voor onder andere Nederland om een groot aantal «Griekse zaken» zelf in procedure te nemen?
De Dublin-verordening bepaalt termijnen die tijdens de verschillende fasen van de asielprocedure dienen te worden gerespecteerd. Wanneer een lidstaat de termijnen niet naleeft, wordt hij geacht de verantwoordelijkheid voor de betrokken persoon (alsnog) te hebben aanvaard. In de Dublin-verordening is neergelegd dat de rechter de termijn kan stuiten, en wel bij voorlopige voorziening. Eind 2010 en najaar 2011 worden de uitspraken verwacht van respectievelijk het EHRM en het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU, Luxemburg).
Het antwoord op uw tweede vraag kan ik uiteraard niet geven, omdat dit aan het EHRM zelf is. Mogelijk zal de binnenkort te verwachten uitspraak van het EHRM daarover meer duidelijkheid bieden.
Nu u hebt uiteengezet dat overdrachten aan Griekenland niet kunnen worden geëffectueerd, betekent dit dat de grensdetentie van personen die (eventueel) overgedragen zouden worden aan Griekenland ook wordt opgeheven? Hoe wordt de groep van ruim 2 100 vreemdelingen die nu niet kunnen worden uitgezet, opgevangen?
Nu zowel Griekenland als Nederland onderdeel uitmaken van het Schengengebied zal in het algemeen van toegangsweigering en grensdetentie geen sprake zijn bij personen voor wie een Dublinclaim op Griekenland aan de orde is.
Op 1 november 2010 bedroeg het aantal geregistreerde Griekenland-procedures circa 1920 zaken. Deze personen verblijven in de centrale opvang.
Dient u op dit moment nieuwe verzoeken tot overname of terugname in bij Griekenland? Kunt u tevens toelichten hoe lang een asielzoeker op basis van de geldende termijnen maximaal in Nederland kan verblijven zonder dat zijn of haar asielverzoek in behandeling wordt genomen?
Ja, indien in een individuele zaak wordt vastgesteld dat op basis van de Dublin-criteria Griekenland verantwoordelijk is voor het behandelen van de aanvraag, wordt door de IND aan Griekenland verzocht de asielzoeker over te nemen. De situatie in Nederland is nu dat de rechters in veel Dublin-Griekenland zaken voorlopige voorzieningen treffen, omdat er geen uitspraak wordt gedaan op nationaal niveau voordat het Hof van Justitie van de EU arrest heeft gewezen. De overdracht van de asielzoeker aan Griekenland wordt daarmee, zoals volgt uit de beantwoording van vraag 8, opgeschort.
De positie van homoseksuele asielzoekers in de asielopvang in Nederland en in het Nederlandse asielbeleid |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Hel in nieuwe HOMO»?1
Ja.
Wordt in de Nederlandse opvang voor asielzoekers rekening gehouden met de kwetsbare positie van homoseksuelen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bij de inrichting van de opvang is er speciale aandacht voor de kwetsbare positie van diverse groepen, onder wie homoseksuelen.
Het beleid om de veiligheid en leefbaarheid te borgen is uitgewerkt in onder meer huisregels, bezoekersregels, een Reglement onthouding verstrekkingen, en een gedragscode. Daarnaast zijn diverse processen ingericht om klachten en meldingen adequaat af te handelen. Het (aanzetten tot) discrimineren, intimideren en uitoefenen van geweld tegen medebewoners, personeel en omwonenden van de opvanglocatie, dan wel tegen ieder ander, is niet toelaatbaar. Uitingen van discriminatie, intimidatie en geweld zullen veelal leiden tot een maatregel (sanctie) op basis van het Reglement onthouding verstrekkingen. Het bestaande beleid dat ertoe dient de veiligheid en leefbaarheid van alle asielzoekers te borgen is toereikend om ook groepsspecifieke problematiek aan te pakken.
Is er speciaal beleid ten aanzien van de bescherming van homoseksuele asielzoekers in de asielopvang, dat betrekking heeft op bijvoorbeeld veiligheid, voorlichting en bestrijding van discriminatie? Zo ja, welk beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is, samengevat, het Nederlandse beschermingsbeleid voor homoseksuele asielzoekers uit «homo-onvriendelijke»2 landen? Kunt u daarvan per land en/of per categorie landen een overzicht geven?
Allereerst wordt opgemerkt dat homoseksuelen die, ongeacht het land van herkomst, aannemelijk hebben gemaakt op grond van hun geaardheid eengegronde vrees te hebben voor vervolging, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het Vluchtelingenverdrag.
Verder geldt ten aanzien van homoseksuelen uit een aantal landen specifiek beleid. Homoseksuelen uit Afghanistan en Irak worden aangemerkt als risicogroep als bedoeld in de Vreemdelingencirculaire (Vc C14/4.5). Dit betekent dat zij reeds in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van het Vluchtelingenverdrag indien zij met geringe indicaties aannemelijk hebben gemaakt dat zij vanwege hun geaardheid een gegronde vrees voor vervolging hebben. Hierbij wordt niet verlangd dat zij zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming.
Ten aanzien van homoseksuelen uit Iran geldt dat zij zijn aangewezen als specifieke groep die behoudens contra-indicaties, op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.
In het landgebonden beleid inzake verschillende landen in met name Afrika en Azië wordt expliciet verhoogde aandacht gevraagd voor de positie van homoseksuelen en wordt van hen niet verlangd dat ze zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming.
Wat moeten homoseksuele asielzoekers volgens het huidige beleid precies doen om te bewijzen dat zij homoseksueel zijn? Deelt u de mening dat, wanneer dit in een individuele casus moeilijk te bewijzen valt, zij het voordeel van de twijfel moeten krijgen? In hoeverre gebeurt dit in de huidige praktijk van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Ingevolge artikel 31 van de Vw2000 is het in beginsel voldoende dat de vreemdeling zijn verklaringen aannemelijk maakt. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen gaat het meestal niet om de vraag, of en in hoeverre de verklaringen die de vreemdeling aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd kunnen worden bewezen. Als de vreemdeling niet in staat is en ook van hem redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat hij zijn verklaringen met bewijsmateriaal ondersteunt, kunnen onder omstandigheden de verklaringen toch geloofwaardig worden geacht en kan derhalve het voordeel van de twijfel worden gegeven (zie ook Vreemdelingencirculaire C14/3.3).
Ik hecht veel waarde aan het onderkennen van gendergerelateerde aspecten, waaronder homoseksualiteit in asielzaken. Bij de IND is hier dan ook extra aandacht voor. De IND hoor- en beslismedewerkers worden op verschillende aspecten die van belang zijn bij het horen en interpreteren van verklaringen getraind door interne en externe experts op dit gebied. In standaard opleidingsmodules wordt veel aandacht besteed aan zaken als het interpreteren van informatie en omgaan met emoties, het adequaat benaderen van asielzoekers van verschillende culturele achtergronden en duiding van verbale en non-verbale signalen in relatie tot de eigen dagelijkse werkpraktijk. Gelet op het belang dat ook de IND hecht aan dit onderwerp worden naast de leermodules tevens speciale bijeenkomsten door de IND georganiseerd. Zo staat er voor 2011 een Masterclass Interviewtechnieken betreffende ethische aspecten bij het doorvragen o.a. met betrekking tot homoseksualiteit gepland.
Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat homoseksuele asielzoekers zoals de betreffende jongen in het artikel in De Telegraaf, na geweld en vervolging in eigen land, in Nederland belanden in een omgeving van agressiviteit, wantrouwen en discriminatie in bijvoorbeeld asielzoekerscentra? Bent u bereid uw beleid daarop aan te passen en maatregelen te treffen? Zo ja, welke en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Voor alle asielzoekers die in de opvang verblijven geldt dat voorkomen moet worden dat zij in een omgeving van agressiviteit, wantrouwen en discriminatie terechtkomen. Hier is het beleid van het COA dan ook op gericht. Ik verwijs hier terzake agressiviteit en discriminatie in asielzoekerscentra graag naar mijn antwoorden op vragen van het lid Voordewind e.a.3 over bedreigingen van ex-moslims in asielzoekerscentra.
Deelt u de mening dat er op de asielzoekerscentra een vertrouwenspersoon moet komen, wiens rol toegesneden is op de problematiek van homoseksuele asielzoekers? Kunt u dit toelichten?
Op de asielzoekerscentra worden asielzoekers met specifieke ondersteuningsbehoeften doorverwezen en in contact gebracht met specialistische organisaties. Het is derhalve niet nodig om voor elke groep een eigen vertrouwenspersoon aan te stellen.
Binnen het COA is veel aandacht voor het signaleren van sociale misstanden zoals huiselijk geweld en discriminatie en geweld. De medewerkers worden getraind in het signaleren en boven tafel krijgen van deze misstanden. Hierbij is er een nauwe samenwerking met diverse lokale en regionale hulpverleningsinstanties.
Tijdens het debat over de begroting heb ik u toegezegd dat ik bereid ben met belangenorganisaties te overleggen om na te gaan of zij in dit verband suggesties hebben waarmee het COA aan de slag kan. Dit overleg vond plaats op 31 januari jl. Ik heb afgesproken dat het COA samen met vertegenwoordigers van het COC en Secret Garden evenals met de christelijke Stichting Gave gezamenlijk gaan onderzoeken hoe de meldingsbereidheid kan worden verhoogd van asielzoekers die wegens hun geaardheid of levensovertuiging in de asielopvang te maken hebben met agressie of discriminatie.
De eisen van inburgering in het buitenland voor de gezinshereniging van immigranten |
|
Hans Spekman (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Klacht over gezinshereniging»1 en van de uitzending van De Ombudsman2 over de onmogelijke gezinshereniging in twee individuele zaken?
Ja.
Is het waar dat in de betreffende twee uitzonderlijke, schrijnende zaken, waarbij een tot Nederlander genaturaliseerde vluchteling al jaren gescheiden leeft van zijn vrouw en kinderen en een ander gezin met kinderen dat gescheiden leeft van de moeder, de Nederlandse eisen voor inburgering in het buitenland verhinderen dat deze families bij elkaar kunnen leven? Kunt u dit toelichten?
Van belang voor het antwoord op deze vraag, is dat er geen vrijstelling wordt verleend van het inburgeringsvereiste in het buitenland aan de gezinsleden van (voormalige) asielzoekers aan wie een verblijfvergunning regulier is verleend, bijvoorbeeld op grond van het voormalige driejarenbeleid, de eenmalige regeling (Stcrt. 2003, 191) of de Regeling Afwikkeling Nalatenschap oude Vreemdelingenwet (Stcrt. 2007, 111). In deze gevallen is niet aangenomen dat er sprake is van een vluchteling en dat diens gezinsleden om die reden op grond van artikel 7, tweede lid, tweede alinea, van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PbEU L 251/12 van 3 oktober 2003) vrijgesteld zouden moeten worden van het basisexamen inburgering in het buitenland. Deze groep valt niet onder hoofdstuk V (gezinshereniging van vluchtelingen) van genoemde richtlijn. Ik zie dan ook geen reden om (voormalige) asielzoekers met een reguliere verblijfsvergunning te behandelen als vluchteling of hun positie op vluchtelingenschap opnieuw te beoordelen.
Aangezien een van de in de vraag genoemde zaken momenteel onder de rechter is, kan ik daarover geen uitspraken doen. Ten aanzien van de andere zaak geldt dat de referent weliswaar een voormalige asielzoeker is, maar hij heeft op grond van het voormalige driejarenbeleid een verblijfsvergunning regulier gekregen. In een dergelijk geval wordt geen vrijstelling verleend van het inburgeringsvereiste in het buitenland aan de gezinsleden van de referent, zoals hiervoor uiteengezet.
Is het waar dat in beide zaken de betreffende families in het buitenland, gezien hun zeer beperkte opleiding en andere praktische problemen verband houdend met hun slechte levensomstandigheden, feitelijk niet in staat moeten worden geacht aan de eisen van inburgering in het buitenland te voldoen? Betekent dit feitelijk dat de gezinnen voor altijd van elkaar gescheiden blijven? Zo ja, vindt u dat verenigbaar met het recht op gezinsleven? Kunt u deze antwoorden toelichten?
In beginsel treed ik niet in de behandeling van individuele zaken.
In zijn algemeenheid geldt dat de inspanning die men zal moeten verrichten om het basisexamen inburgering in het buitenland te behalen kan verschillen naar opleidingsniveau en leefomstandigheden, zoals ook benoemd is in de memorie van toelichting bij de Wet inburgering in het buitenland (hierna: wet) (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 700, nr. 3). Het is inherent aan de wet dat sommige kandidaten meer moeite moeten doen om te slagen voor het examen. Zoals in de genoemde memorie van toelichting is te lezen, behoort de voorbereiding voor het examen (waaronder vergaren van lesmateriaal en de benodigde kennis) primair tot de verantwoordelijkheid van de gezinsmigrant en zijn/haar partner in Nederland. Ook het vinden van oplossingen voor omstandigheden zoals het ontbreken van technische voorzieningen en lange reisafstanden vallen onder deze verantwoordelijkheid.
De wetsevaluatie (Kamerstukken II, 2008–2009, 32 005, nr. 1) laat zien dat het basisexamen inburgering in het buitenland voor alle groepen haalbaar is en niet leidt tot een onaanvaardbaar selectie-effect. De meest recente monitor inburgeringsexamen buitenland van onderzoeksbureau Significant over de eerste helft van 2010 (bijlage bij Kamerstukken II, 2009–2010, 31 143, nr. 85) laat zien dat examenkandidaten uit (voormalige) asiellanden in de overgrote meerderheid van de gevallen in één keer slagen voor het basisexamen inburgering in het buitenland (bijvoorbeeld Irak 78%, Afghanistan 75%, Somalië 83%). Tevens is het basisexamen inburgering in het buitenland momenteel zo vormgegeven dat analfabeten in beginsel ook kunnen slagen. Het is dus niet zo dat gezinsleden permanent gescheiden behoeven te blijven. Bovendien biedt het stelsel van de wet en het beleid in haar huidige vorm de mogelijkheid om van het beleid af te wijken conform artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Toepassing van de Wet inburgering in het buitenland is in beginsel verenigbaar met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Wanneer sprake is van een objectieve belemmering om het familie- of gezinsleven in het herkomstland uit te oefenen, kan in specifieke gevallen worden besloten dat de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) niet wordt afgewezen vanwege het niet behalen van het basisexamen inburgering in het buitenland.
Deelt u de mening dat het onmenselijk is om het deze vluchtelingen, die al menige traumatische ervaring hebben gemaakt, zo moeilijk, zo niet onmogelijk, te maken om met hun gezin bij elkaar te leven, vanwege de voorwaarde dat men in het buitenland een inburgeringsexamen moet halen? Kan in dit soort uitzonderlijke situaties de inburgering niet in Nederland worden gestart? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft het beantwoorden van het eerste deel van de vraag wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen 2 en 3. Voor wat betreft het tweede deel van de vraag is het belangrijk om te vermelden dat de wet er op gericht is dat vreemdelingen vóór hun komst naar Nederland zich verdiepen in de Nederlandse taal, kennis opdoen van de Nederlandse samenleving en slagen voor het basisexamen inburgering in het buitenland. De mogelijkheid bestaat overigens om een visum kort verblijf aan te vragen, voor zover het verblijf althans niet langer zal zijn dan 3 maanden en voldaan is aan de overige toegangsvoorwaarden, ten behoeve van het volgen van lessen in Nederland. Ook in die situatie dient het basisexamen wel in het buitenland te worden afgelegd. De mvv-afgifte vindt vanzelfsprekend ook in het buitenland plaats.
Deelt u de mening dat de Wet inburgering buitenland (WIB) een betere voorbereiding van vreemdelingen op de komst naar Nederland beoogt, maar dat die wet niet bedoeld is voor betreffende situaties, waarbij vreemdelingen niet uit vrije keuze naar Nederland komen (gezinsleden van vluchtelingen) en het niet aan de gezinsleden te wijten is dat zij niet eerder een aanvraag voor gezinshereniging hebben gedaan?
Asielgerechtigden en hun gezinsleden zijn vrijgesteld van de verplichting om het basisexamen in het buitenland af te leggen. Minderjarige kinderen vallen overigens buiten de doelgroep van de wet, omdat zij in Nederland ook niet inburgeringsplichtig, maar leerplichtig of kwalificatieplichtig zijn. Ik deel uw mening wat dit deel van de vraag betreft.
Deelt u de mening dat, om in elk geval de schrijnende gevallen te ondervangen, zoals waarover is bericht door De Ombudsman en deVolkskrant, er in de WIB een hardheidsclausule moet worden opgenomen, zodat in uitzonderlijke situaties een vrijstelling van de eisen van de WIB kan worden gegeven? Kunt u dit antwoord toelichten?
Het besluit van 31 augustus 2010 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de verhoging van de inburgeringseisen in het buitenland (Stb. 2010, 679) bevat een wijziging van artikel 3.71a. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
Op deze wijze wordt een hardheidsclausule aan de Wet inburgering in het buitenland toegevoegd. Op 28 december 2010 is het inwerkingstredingsbesluit gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 844). Hiermee zal de de hardheidsclausule in werking kan treden per 1 april 2011.
Bent u bereid de twee hierboven genoemde individuele zaken nogmaals grondig te beoordelen en te bezien of voor deze situaties gebruik kan worden gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid? Kunt u de Tweede Kamer over de uitkomst daarvan later vertrouwelijk informeren?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is weergegeven bevindt een van de twee genoemde zaken zich momenteel onder de rechter. Voor wat de andere zaak betreft geldt dat deze wordt bekeken naar aanleiding van een ingediend bezwaarschrift. De beslissing op dit bezwaarschrift volgt binnen afzienbare termijn.
Een Turkse rechter die in Nederland asiel heeft aangevraagd |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Herinnert u zich de schriftelijke vragen over de Turkse rechter die in Nederland asiel heeft aangevraagd?1
Ja.
Waarom is in deze zaak nog steeds geen beslissing is genomen, ondanks uw toezegging voortvarend te zullen handelen?
Betrokkene heeft begin 2010 een asielaanvraag ingediend, waarna een eerste en een nader gehoor hebben plaatsgevonden. In deze zaak heeft vervolgens op 1 en 6 juli 2010 een aanvullend gehoor plaatsgevonden. Op 18 augustus 2010 heb ik van de gemachtigde correcties en aanvullingen ontvangen op dit aanvullend gehoor. Op 22 september 2010 heb ik de minister van Buitenlandse Zaken gevraagd onderzoek te verrichten naar het asielrelaas. Door de minister van Buitenlandse Zaken is aangegeven dat dit onderzoek naar verwachting op korte termijn kan worden afgerond. Op dit moment ben ik in afwachting van de onderzoeksresultaten.
Wanneer verwacht u een beslissing in deze zaak te kunnen nemen?
Na ontvangst van het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken zal ik beoordelen of betrokkene in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Over de termijn waarbinnen ik deze beslissing kan nemen, kan ik geen verwachting uitspreken omdat dit mede afhankelijk is van de inhoud van het ambtsbericht en mogelijke andere (nieuwe) informatie in het dossier. Uiteraard zal ik wel mij inspannen om zo snel mogelijk tot een beslissing te komen.
Het bericht dat criminele vreemdelingen met valse paspoorten moeiteloos kunnen onderduiken in Nederlandse asielzoekerscentra |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel van de Telegraaf «Ontvoerders zo asielprocedure in»1 waarin staat dat het eenvoudig is om met valse paspoorten misbruik te maken van de Nederlandse asielprocedure?
Ja.
Bent u bereid het onderzoeksrapport, waaruit dit zou blijken toe te zenden aan de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een onderzoeksrapport. Graag verwijs ik uw Kamer naar de beantwoording van de over dit onderwerp op 15 november 2010 door de heer Fritsma gestelde vragen2, met name naar het antwoord op vragen 2 en 3.
Is het waar dat de valse paspoorten de echtheidscontrole van de Koninklijke Marechaussee (KMar) hebben doorstaan? Zo ja, deelt u de mening dat dit absoluut ontoelaatbaar is en deelt u voorts de mening dat de echtheidscontroles per direct moeten worden verscherpt? Zo nee, waarom niet?
Nee. De valsheid is direct bij inreis door de Koninklijke Marechaussee onderkend.
Zijn er meer gevallen bekend, waarbij de asielprocedure in ons land is misbruikt? Zo ja, om hoeveel gevallen zou dit gaan en is hier vervolgens actie op ondernomen? Zo nee, waarom niet?
In 2009 is in ruim dertig gevallen een verblijfsvergunning asiel, zowel voor bepaalde als onbepaalde tijd, ingetrokken nadat gebleken was dat de desbetreffende vreemdeling onjuiste gegevens had verstrekt. Voor 2010 gaat het tot en met begin december om ruim twintig gevallen. Hierbij merk ik op dat het daarbij ook kan gaan om andere redenen dan het overleggen van een vals paspoort.
Het verstrekken van onjuiste gegevens kan een reden zijn om een asielaanvraag af te wijzen. Binnen het kader van de beoordeling van een asielverzoek is het verstrekken van onjuiste gegevens geen zelfstandige afwijzingsgrond. Wel wordt dit betrokken in de toetsing van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Indien blijkt dat een asielzoeker al eerder onder een andere naam een asielaanvraag heeft ingediend, zich na binnenkomst in Nederland niet onverwijld heeft gemeld, valse of vervalste documenten heeft overlegd, of documenten heeft overgelegd die niet op hem betrekking hebben, zal zijn relaas niet snel geloofwaardig worden bevonden. Indien de asielzoeker desondanks meent dat hij bescherming behoeft, wordt van hem een grotere inspanning verwacht om de noodzaak hiertoe aannemelijk te maken.
Zijn er ook bij de reguliere procedure gevallen bekend van misbruik van valse paspoorten? Zo ja, om hoeveel gevallen zou dit gaan?
In reguliere procedures wordt een aanvraag om een verblijfsvergunning ingediend bij het IND-loket. Bij de indiening van de aanvraag dient tevens een geldig paspoort te worden overlegd. De IND heeft de expertise en de middelen om valse documenten te herkennen. Indien wordt vastgesteld dat sprake is van een vals paspoort, wordt hiervan aangifte gedaan bij de politie. De aanvraag wordt afgewezen met als reden dat geen geldig document voor grensoverschrijding is overgelegd waarmee de identiteit en nationaliteit is vast komen te staan.
Cijfers over het aantal afwijzingen wegens het overleggen van een vals paspoort zijn niet voorhanden. Dit geldt eveneens voor het intrekken van de verblijfsvergunning als sprake is van een vals of vervalst paspoort.
Hebt u de zaak van de kidnappers besproken met uw Amerikaanse ambtgenoot, omdat uit het artikel blijkt dat deze zaak in Amerika tot grote beroering heeft geleid? Zo nee, waarom niet?
Nadat de Amerikaanse autoriteiten in oktober 2010 hadden laten weten dat beide verdachten mogelijk in Nederland verbleven, heeft het openbaar ministerie de verdachten laten opsporen en aanhouden. De Amerikaanse autoriteiten hebben laten weten dat zij tevreden zijn met de Nederlandse medewerking en de snelle aanhouding.
Het uitstel van toetreding van Roemenië en Bulgarije tot het Schengen-verdrag |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel in de EU Observer «France wants to delay Schengen accession for Bulgaria and Romania»?
Ja.
Deelt u de mening dat toetreding van Roemenie en Bulgarije tot het Schengen-verdrag in 2011 te vroeg is, gegeven de geconstateerde tekortkomingen in de reguliere voortgangsrapportages van de Europese Commissie op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken, zoals bestrijding van de georganiseerde misdaad en corruptie, bewaking van de buitengrenzen, etc?
Zoals is verwoord in het regeerakkoord, zet het kabinet erop in dat bij de Schengen-evaluatie van Roemenië en Bulgarije de tweejaarlijkse voortgangsrapportages over corruptie en juridische hervormingen in deze landen worden betrokken. Indien uit deze rapportages blijkt dat zij niet voldoen aan de strikte criteria, geeft Nederland geen steun aan volledige toetreding van Roemenië en Bulgarije tot Schengen en opheffing van de interne grenscontroles in de EU. Bulgarije en Roemenië worden dan – aangezien het besluit moet worden genomen op basis van eenparigheid van stemmen – niet toegelaten tot Schengen.
Is het standpunt dat de toetreding minimaal tot de zomer van 2011 zou moeten worden uitgesteld in afwachting van de tweejaarlijkse rapportage van de Europese Commissie in het kader van het Coöperatie- en verificatiemechanisme met de Franse regering afgestemd?
In de contacten met de EU-partners, waaronder Frankrijk, is gesproken over de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot het Schengen-verdrag en de relatie tot de voortgang van genoemde landen op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken. Dit betekent dat ook Nederland vindt dat minimaal het rapport van de Commissie van de zomer 2011 moet worden afgewacht.
Bent u bereid om met Frankrijk actief steun te vinden bij andere landen om de beslissing over Roemeense en Bulgaarse toetreding tot het Schengen-verdrag uit te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u van plan om binnen de Raad samen met de Franse regering aan te dringen op een structurele link tussen de toetreding tot het Schengen-verdrag en de voortgang en evaluatie van de lidstaten van de Europese Unie, zoals Bulgarije en Roemenië, binnen een Coöperatie- en verificatiemechanisme?
Voor het aanbrengen van een structureel verband tussen de toetreding tot het Schengen-verdrag en het Coöperatie- en verificatiemechanisme is ook de goedkeuring van Bulgarije en Roemenië nodig. Dat lijkt niet haalbaar.
De toetreding van nieuwe lidstaten tot de EU zal alleen plaatsvinden – zoals is opgenomen in het regeerakkoord – wanneer deze landen voldoen aan de strikte criteria daarvoor. Deze criteria omvatten ook Justitie en Binnenlandse Zaken zoals beschreven in de hoofdstukken 23 en 24 van de toetredingsonderhandelingen. Een juridisch verband tussen toetreding tot Schengen en een CVM zal in de toekomst niet nodig zijn. Nederland zal zich ervoor inzetten dat voor nieuwe EU-toetreders niet opnieuw een CVM, zoals dat nu bestaat voor Bulgarije en Roemenië, worden ingesteld aangezien Nederland erop aan zal dringen dat nieuwe landen alleen toetreden wanneer zij daar klaar voor zijn.
De status van terroristen die zich voordoen als vluchteling |
|
Louis Bontes (PVV), André Elissen (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Vluchteling verliest status bij terreurdaden»?1
Ja. Het betreft een bericht over het arrest van 9 november 2010 van het Hof van Justitie van de EU in de zaken B. en D., waarin prejudiciële vragen van het Duitse Bundesverwaltungsgericht worden beantwoord.
Deelt de mening dat het onwenselijk is dat terroristen de vluchtelingenstatus krijgen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het ongehoord is dat personen waarvan blijkt dat deze lid zijn van een terroristische organisatie hun asielstatus behouden?2
Deze vragen hangen met elkaar samen. Wel moet hier een onderscheid worden gemaakt naar:
Ad a)
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) doet onderzoek naar personen of organisaties waarover het ernstige vermoeden bestaat dat deze een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. Op basis van dit onderzoek kan de AIVD ambtsberichten uitbrengen, ook aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). In dergelijke ambtsberichten kan worden geconcludeerd dat de AIVD een persoon een «gevaar voor de nationale veiligheid» acht. Op grond van de Vreemdelingenwet en de Kwalificatierichtlijn vormt dit een grond voor het niet verlenen of intrekken van een asielvergunning. De vreemdeling kan dan ongewenst worden verklaard. Een ongewenste vreemdeling mag Nederland niet inreizen of in Nederland verblijven.
Ad b)
Ook als de vreemdeling niet als gevaar voor de nationale veiligheid wordt gekwalificeerd, maar er wel ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat hij een ernstig niet-politiek misdrijf heeft begaan, wordt een vluchtelingenstatus geweigerd, dan wel ingetrokken. Het Hof van Justitie van de EU heeft geoordeeld dat het enkele lidmaatschap van een organisatie, die wordt vermeld in de bijlage bij het Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931 van de Raad van de Europese Unie3, niet voldoende is om daar vanuit te gaan, gezien het doel van het gemeenschappelijk standpunt, namelijk het bestrijden van de financiering van het terrorisme.
Het Hof van Justitie van de EU overweegt dat een persoon die heeft behoord tot een organisatie die terroristische methoden toepast, slechts van de vluchtelingenstatus kan worden uitgesloten na een individueel onderzoek. Er dienen ernstige redenen te zijn om aan te nemen dat de betrokken individuele vreemdeling, in het kader van zijn activiteiten binnen een dergelijke organisatie, een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan of zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties, tot een dergelijk misdrijf of dergelijke handelingen heeft aangezet of anderszins aan dergelijke misdrijven of daden heeft deelgenomen. Van belang is welke rol hij heeft gespeeld, welke positie hij had binnen de organisatie, welke kennis hij had of had moeten hebben van de activiteiten van de organisatie en of pressie op hem is uitgeoefend, dan wel andere factoren zijn gedrag hebben kunnen beïnvloeden. Het uiteindelijke oordeel in de individuele zaak moet gebaseerd zijn op het persoonlijke en bewuste gedrag van betrokkene.
Dit strookt met de Nederlandse beleidsuitgangspunten. Nederland let – ook vergeleken met andere Europese landen – scherp op aanwijzingen dat een vreemdeling betrokken is geweest bij terrorisme opdat hem in voorkomende gevallen een verblijfsvergunning wordt onthouden.
Is er een apart regime voor asielzoekers die verdacht worden van lidmaatschap van een terroristische organisatie? Zo nee, deelt u de mening dat ter voorkoming van werving en radicalisering zo’n systeem noodzakelijk zou zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wilt u voorkomen dat de rechten van terroristen of leden van terroristische organisaties nog langer gelijkgesteld blijven aan die van andere burgers? Kunt u hierbij concrete acties benoemen?
Deze vraag gaat uit van een onjuiste veronderstelling. Graag verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 3, 4 en 6.
Bent u bereid om asielzoekers en vluchtelingen te laten screenen op lidmaatschap van terroristische organisaties en bent u vervolgens bereid geen asielvergunning te verlenen en geen vluchtelingen-status toe te kennen als blijkt dat zij deel uitmaken van terroristische organisaties of netwerken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om te bevorderen dat de betreffende Europese richtlijn zodanig wordt aangepast dat terroristen of leden van terroristische organisaties niet langer de vluchtelingenstatus kunnen verkrijgen of behouden? Zo nee, waarom niet?
Zoals blijkt uit de beantwoording van de vragen 3, 4 en 6 biedt de huidige tekst van de Kwalificatierichtlijn voldoende mogelijkheden om aan degenen die zich daadwerkelijk (mede-)schuldig hebben gemaakt aan terroristische activiteiten, of die dat nog van plan zijn te doen, verblijf te ontzeggen.
Kinderen die hier illegaal verblijven en geen mbo-stage kunnen lopen |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met het probleem dat kinderen, die hier illegaal verblijven maar conform het Verdrag van de Rechten van het Kind recht hebben op onderwijs, niet of slechts in beperkte mate stages kunnen lopen wanneer zij een middelbare beroepsopleiding (mbo) volgen?
Ja, deze problematiek is bij de betrokken bewindslieden bekend.
Deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is, omdat de opleiding hiermee niet volwaardig kan zijn?
Zoals mijn ambtgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zijn antwoorden op de vragen van het lid Klaver heeft geantwoord is dit kabinet van mening dat het niet noodzakelijk is dat deze vreemdelingen de opleiding afronden met een diploma dat kwalificeert voor de Nederlandse arbeidsmarkt, omdat zij geen toegang hebben tot die arbeidsmarkt. Het recht op het volgen van het theoretische deel van het onderwijs blijft onverkort bestaan. Daar zij zonder stage geen diploma kunnen behalen, zal ik een beroep doen op de mbo-instellingen om een schoolverklaring ten behoeve van de illegaal verblijvende vreemdeling af te geven.
Bent u van mening dat het beschouwen van de stage in het mbo als onderwijs en niet als arbeid een oplossing voor dit probleem zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op de vragen 3 en 4 verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 van mijn ambtgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de vragen van het lid Klaver (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2331).
Wat zouden naar uw mening oplossingen zijn waarbij de studenten echt geholpen zijn, zodat zij een volwaardige mbo-opleiding kunnen volgen en voltooien?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat criminele vreemdelingen met valse paspoorten moeiteloos kunnen onderduiken in Nederlandse asielzoekerscentra |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ontvoerders zo asielprocedure in»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zo gemakkelijk om de tuin is te leiden door dergelijke fraudeurs?
Beide vragen bevatten aannames die ik niet kan onderschrijven. Aan de desbetreffende vreemdelingen is geen verblijfsvergunning verleend.
Bij hun inreis in Nederland op 12 maart 2010 hebben zij zich bediend van valse Bulgaarse paspoorten. Dit is door de Koninklijke Marechaussee direct bij de inreis op de luchthaven Schiphol onderkend. Deze constatering is door betrokkenen niet bestreden. Betrokkenen zijn na binnenkomst derhalve eerst een strafrechtelijk traject ingegaan en werden als gevolg hiervan voor de eerste maal gearresteerd. Vervolgens hebben zij op 17 maart 2010 in het Aanmeldcentrum Schiphol asiel aangevraagd.
Het feit dat een asielzoeker niet beschikt over authentieke en echte identiteitsdocumenten en is ingereisd met valse of vervalste documenten kan, onder meer op grond van het Vluchtelingenverdrag, niet in de weg staan aan het indienen van een asielaanvraag. Immers, juist in de asielprocedure moet worden onderzocht of het gebruik van valse of vervalste documenten verband houdt met de reden van vertrek en de redenen waarom er om internationale bescherming wordt verzocht.
Betrokkenen hebben in de asielprocedure aangegeven de Armeense nationaliteit te bezitten en zij zijn gehoord in de Armeense taal. De asielaanvraag van betrokkenen is afgewezen. Op het moment dat zij voor de eerste maal werden gearresteerd, waren betrokkenen in afwachting van behandeling van het tegen de afwijzende besluiten ingestelde beroep.
Zoals gebruikelijk is voorafgaand aan de asielprocedure een identificatieonderzoek verricht, waarbij de vingerafdrukken van betrokkenen zijn nagetrokken in de nationale en internationale opsporingsregisters. Omdat de Amerikaanse autoriteiten de betrokken vreemdelingen niet internationaal gesignaleerd hadden, is op dat moment nog niet aan het licht gekomen dat zij werden gezocht door de Amerikaanse autoriteiten. De ware identiteit van betrokkenen kon uiteindelijk als gevolg van een internationaal rechercheonderzoek door de Nederlandse, Amerikaanse en Griekse autoriteiten worden vastgesteld. Naar aanleiding van het verzoek van Amerika werden betrokkenen voor de tweede maal gearresteerd.
Realiseert u zich dat deze praktijk vele andere asielbedriegers zal aantrekken omdat hiermee het signaal wordt afgegeven dat bedrog een probaat middel is om verblijf in Nederland te verkrijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke verbeterstappen bent u voornemens te ondernemen om dergelijke, kennelijk kinderlijk eenvoudige fraudepraktijken bij asielaanvragen in de toekomst te voorkomen?
Naar mijn mening is in deze casus adequaat gereageerd. Dit blijkt uit de beantwoording van de vragen 2 en 3. Om die reden is het inzetten op een verbetertraject niet nodig. Wel blijkt uit deze casus duidelijk het belang van het registeren van op te sporen personen in de opsporingsregisters. Het natrekken van een vreemdeling in de opsporingsregisters kan vanzelfsprekend alleen succesvol zijn, wanneer het land dat een belang heeft bij opsporing van een persoon, deze als zodanig in de opsporingsregisters signaleert.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te voorkomen dat dergelijke frauderende vreemdelingen ooit nog een verblijfsvergunning in Nederland kunnen verkrijgen?
In de Vreemdelingenwet is afdoende geborgd dat verstrekking van onjuiste gegevens leidt tot afwijzing van de asielaanvraag, of, indien inmiddels een verblijfsvergunning is verleend, tot intrekking van de verblijfsvergunning. Ik zie dan ook geen aanleiding tot het nemen van aanvullende maatregelen.
Zoals hiervoor aangegeven zijn betrokkenen niet in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning. Hun asielaanvraag is afgewezen en zij waren op het moment dat zij zijn gearresteerd in afwachting van de behandeling van de tegen de afwijzende beslissingen ingediende beroepschriften.
Zowel bij de asielaanvraag als na hun arrestatie zijn de vingerafdrukken bij betrokkenen afgenomen en geregistreerd. Bij een eventuele volgende asielaanvraag zullen betrokkenen «herkend» worden en is hun voorgeschiedenis direct voorhanden. Door het registratiesysteem Eurodac zal dit ook in andere EU-lidstaten het geval zijn.
Bent u bereid om de volledige kosten die met de asielprocedure en de opvang van deze twee oplichters gepaard zijn gegaan op hen te verhalen? Bent u tevens bereid om van een dergelijke terugvordering vast beleid te maken wanneer wordt vastgesteld dat vreemdelingen op leugenachtige gronden een asielaanvraag hebben ingediend? Zo nee, waarom niet?
Ik acht dat niet goed uitvoerbaar. Ik heb begrip voor de gedachte om vreemdelingen, die als gevolg van misleidend gedrag ten onrechte kosten veroorzaken voor de Nederlandse Staat, die kosten zelf te laten betalen. Echter moet worden aangenomen dat in de regel de kans op verhaal klein is en de hiermee gemoeide kosten hoog zijn. Mijn inzet is er op gericht de aanvraag van vreemdelingen die op oneigenlijke gronden een asielaanvraag indienen zo snel mogelijk af te wijzen en betrokkenen vervolgens op de kortst mogelijke termijn uit te zetten. Ik heb in ieder geval wel de bevoegdheid om de kosten van de terugkeer en de opvang op de vreemdeling te verhalen. Dat gaat echter in veel gevallen niet eenvoudig. Indien de vreemdeling geld of andere goederen van waarde bij zich heeft, kunnen deze uiteraard worden aangewend om de kosten van zijn terugkeer te dekken. In het geval een vreemdeling geen geld of goederen van waarde bezit, is een terugvorderingsactie alleen kansrijk als te achterhalen is dat de vreemdeling eigen vermogen heeft, duidelijk is wie de vreemdeling is en wat zijn woonplaats is. Bovendien kost het ook geld om een dergelijke gerechtelijke procedure uit te voeren. Advocaten en deurwaarders in het buitenland moeten worden ingeschakeld. Dit zijn de belangrijkste redenen waarom een succesvol verhaal van de kosten niet waarschijnlijk is.
Ik vind het belangrijk bij het efficiënt inzetten van handhavinginstrumenten een afweging te maken, waarbij de kans op succes een rol speelt. Om die reden besluit ik voor het moment niet te proberen om de met de asielprocedure en de opvang gemoeide kosten te verhalen. Dat laat onverlet dat ik ten aanzien van de kosten van de terugkeer een bevoegdheid heb om de kosten te verhalen.
De notitie van Amnesty International over vreemdelingenbewaring |
|
Joël Voordewind (CU), Hans Spekman (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het rapport van Amnesty International «Vreemdelingendetentie: in strijd met mensenrechten» van 5 november 2010?
Ja.
Wat is uw reactie op de aanbevelingen die Amnesty International doet in het rapport?
Amnesty International concludeert dat ondanks enkele kleine verbeteringen de Nederlandse praktijk van vreemdelingenbewaring niet wezenlijk is verbeterd sinds haar vorige rapport uit 2008. Ik ben echter van mening dat de afgelopen jaren zowel op het terrein van het beleid inzake vreemdelingenbewaring als de tenuitvoerlegging daarvan, het nodige is veranderd en verbeterd.
In de beleidsbrief over het terugkeerbeleid, die uw Kamer naar verwachting medio 2011 wordt toegezonden, wordt onder andere ingegaan op de motie Gesthuizen cs over het onderzoeken van alternatieven voor bewaring1.
Een uitgebreidere reactie op het rapport van Amnesty International wordt nog aan uw Kamer toegezonden.
Kunt u toelichten waarom u vindt dat het huidige beleid omtrent vreemdelingenbewaring voldoet aan het uitgangspunt «vreemdelingenbewaring als ultimum remedium»? Kunt u uiteenzetten hoe zich dat standpunt verhoudt tot het in de praktijk ontbreken van voldoende, door Amnesty International in het rapport ook genoemde, alternatieven voor vreemdelingenbewaring, zoals bijvoorbeeld een meldplicht, onderbrenging op een betrouwbaar adres of elektronisch toezicht? Kunt u toelichten waarom met minder zware alternatieven niet hetzelfde effect zou kunnen worden bereikt?
Vreemdelingenbewaring dient ter fine van uitzetting. Het Nederlandse beleid gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om Nederland te verlaten wanneer niet (langer) sprake is van rechtmatig verblijf. Gedwongen vertrek – en daarmee vreemdelingenbewaring – komt pas aan de orde als de vreemdeling deze verantwoordelijkheid niet (tijdig) neemt. In dit kader kan vreemdelingenbewaring worden toegepast indien deze maatregel noodzakelijk is om te voorkomen dat de vreemdeling zich aan toezicht onttrekt en een lichter middel niet (langer) aan de orde is. Gelet hierop meen ik dat vreemdelingenbewaring voldoet aan het uitgangspunt dat het als ultimum remedium wordt gebruikt.
Voor wat alternatieven voor vreemdelingenbewaring betreft geldt dat deze wel degelijk bestaan en in voorkomende gevallen ook worden toegepast. Onder het vorige kabinet is een belangrijk alternatief voor bewaring in gebruik genomen, namelijk de vrijheidsbeperkende locatie (VBL). Ik pas de maatregel tot vrijheidsbeperking toe in situaties waarin toezicht gewenst is, maar vreemdelingenbewaring naar mijn mening onwenselijk is. Van de VBL wordt op grond van het huidige beleid vooral gebruikgemaakt voor gezinnen met minderjarige kinderen (zowel ex-asiel als uit de illegaliteit) en bij ex-asielzoekers die een vertrekplicht hebben en die direct vanuit de opvang komen. De locatie waar de maatregel wordt opgelegd is niet beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek, en heeft dan ook niet het karakter van bewaring.
Gronden om de vreemdelingenbewaring niet of niet langer toe te passen zijn aanwezig indien betrouwbaar te achten particulieren of instanties zich schriftelijk garant stellen voor de onderbrenging van de vreemdeling gedurende de tijd dat nog over diens uitzetting moet worden beslist of vertrek nog niet kan worden geëffectueerd. Een andere grond voor het niet of niet langer toepassen van vreemdelingenbewaring is aanwezig indien de vreemdeling aantoonbaar een vaste woon- en verblijfplaats in Nederland heeft. Onder omstandigheden kan worden volstaan met een meldplicht op basis van artikel 54 Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De vreemdeling wordt dan geacht zich te melden met een op de omstandigheden afgestemde frequentie. Dit kan bijvoorbeeld indien de identiteit van de vreemdeling vaststaat en voldoende zekerheid bestaat over de bereidheid van de vreemdeling om Nederland te verlaten. In dat geval wordt op de verblijfplaats van de vreemdeling geen toezicht uitgeoefend, maar wordt de vreemdeling geacht zich regelmatig te melden.
In de beleidsbrief over het terugkeerbeleid, die uw Kamer naar verwachting medio 2011 wordt toegezonden, zal worden ingegaan op de motie Gesthuizen cs over het onderzoeken van alternatieven voor bewaring1.
Onderschrijft u de stelling van Amnesty International in het rapport dat vreemdelingen in Nederland vrijwel standaard in vreemdelingendetentie worden genomen als aan de criteria uit artikel 6 of artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 is voldaan, en dat mogelijke lichtere alternatieven nauwelijks worden toegepast? Kunt u dit toelichten?
Nee, die stelling onderschrijf ik niet.
Lichtere alternatieven, zoals het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in een VBL, worden wel degelijk toegepast.
Ik wil ook nadrukkelijk wijzen op de wettelijke regeling van het derde lid van artikel 59 Vw, waarbij afgezien moet worden van bewaring indien de vreemdeling te kennen geeft te willen terugkeren, en hij hiertoe in de gelegenheid is. Deze bepaling wordt vol door de rechter getoetst2. Ik verwijs hierbij naar de vorengenoemde alternatieven voor bewaring. In sommige gevallen, zoals bijvoorbeeld voor uitgeprocedeerde gezinnen, is de mogelijkheid ingericht van het onderbrengen in de vrijheidsbeperkende locatie. Onderkend moet echter worden dat in de regel plaatsing in een vrijheidsbeperkende locatie geen geschikt instrument is voor personen die in de illegaliteit verblijven, en zich dus al aan het toezicht hebben onttrokken. Het in een vrijheidsbeperkende locatie plaatsen van dergelijke vreemdelingen zal naar verwachting in te veel gevallen leiden tot onttrekking aan het toezicht, om nog te kunnen spreken van een reëel, effectief alternatief voor de maatregel van vreemdelingenbewaring. Dat laat onverlet dat het onderzoeken van alternatieven voor de maatregel van vreemdelingenbewaring een voortdurend punt van aandacht is. Het is overigens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat de afweging om geen lichter middel toe te passen, terughoudend door de rechter moet worden getoetst. Volledigheidshalve vermeld ik dat ik in afwachting ben van een uitspraak van de Afdeling over de vraag hoe die toetsing na inwerkingtreding van de terugkeerrichtlijn dient plaats te vinden.
Deelt u de mening van Amnesty International dat op grond van mogelijkheden die moeten voortvloeien uit de Vreemdelingenwet 2000 de rechter standaard bij de beoordeling of vreemdelingenbewaring in een individueel geval (nog) aangewezen is, moet beoordelen of lichtere alternatieven voor de vreemdelingenbewaring aanwezig zijn? Zo niet, kunt u uiteenzetten waarom niet? Bent u van oordeel dat dit in de huidige praktijk voldoende gebeurt?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel vreemdelingen zijn de afgelopen vijf jaar daadwerkelijk teruggekeerd vanuit vreemdelingenbewaring, nadat die bewaring op dat moment korter dan zes maanden, langer dan zes maanden, langer dan twaalf maanden of langer dan 18 maanden had geduurd?
Over de jaren 2005 en 2006 is de desbetreffende informatie niet beschikbaar. De registratie van deze vertrekcijfers is in het jaar 2007, waarin de Dienst Terugkeer en Vertrek werd opgestart, niet representatief te achten.
Hieronder zijn de gevraagde cijfers weergegeven voor de jaren 2008, 2009 en 2010. Zij betreffen het aantal vreemdelingen dat vanuit vreemdelingenbewaring aantoonbaar uit Nederland is vertrokken.
Bewaringsduur
2008
2009
2010
< 6 mnd
3 800
3 800
4 300
6 mnd –1 jaar
170
180
140
1 jaar –1,5 jaar
10
15
10
> 1,5 jaar
20
5
5
De arrestatie van een journalist |
|
Tofik Dibi (GL), Bruno Braakhuis (GL) |
|
Kent u het bericht over de oorlogsjournalist die op station Brussel Noord is gearresteerd vanwege het fotograferen van een politieactie tegen asielzoekers en illegalen?1
Ja.
Is het waar dat de journalist werd opgepakt nadat hij foto’s maakte van het wegslepen van een man door twee Belgische politieagenten wegens verstoring van de openbare orde en opruiing, maar dat deze aanklacht inmiddels is ingetrokken?
Volgens de Belgische politie weigerde de heer Karskens de omgeving van de ingang van het station te verlaten na herhaalde verzoeken. Ook zou hij daar aanwezige personen hebben opgeroepen actie te ondernemen tegen de politie. Daarop werd de heer Karskens administratief aangehouden wegens het verstoren van de openbare orde. Na drie uur werd hij weer vrijgelaten.
Ik ben mij ervan bewust dat de heer Karstens een andere lezing van de gebeurtenissen heeft.
Deelt u de mening dat deze politiële ingreep jegens de journalist een inbreuk is op de vrije nieuwsgaring?
Het betreft hier een interne Belgische aangelegenheid die dan ook door de Belgische autoriteiten moet worden beoordeeld.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe vrije nieuwsgaring Europeesrechtelijk veranderd kan worden?
Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon schrijft het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie dwingend voor dat eenieder recht heeft op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat onder meer de vrijheid om kennis te nemen of te geven van informatie of ideeën, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen, aldus artikel 11 van het Handvest van de Grondrechten. Eventuele beperkingen door de overheid moeten in overeenstemming zijn met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarmee is de vrije nieuwsgaring in het kader van de EU-Verdragen naar mijn oordeel voldoende verankerd en weet iedere lidstaat waaraan hij zich heeft te houden.
Hierbij moet bedacht worden dat de EU formeel geen bevoegdheid heeft om maatregelen vast te stellen met betrekking tot de vrije nieuwsgaring in een lidstaat.
Het bericht dat Nederland onverminderd de mensenrechten van illegale vreemdelingen blijft schenden |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Vreemdelingendetentie: In strijd met mensenrechten»?1
Amnesty International concludeert dat ondanks enkele kleine verbeteringen de Nederlandse praktijk van vreemdelingenbewaring niet wezenlijk is verbeterd sinds haar vorige rapport uit 2008. Ik ben echter van mening dat de afgelopen jaren zowel op het terrein van het beleid inzake vreemdelingenbewaring als de tenuitvoerlegging daarvan, het nodige is veranderd en verbeterd. Ik wijs in dit verband onder andere op de heroriëntatie waarover u bij brief van 29 juni 20103 bent geïnformeerd. Deze behelsde onder meer uitbreiding van het aantal bezoekuren, uitbreiding van het activiteitenprogramma en inrichting van een juridisch loket.
Wat de opmerkingen van Amnesty International inzake alternatieven voor bewaring betreft verwijs ik hier naar de beleidsbrief over het terugkeerbeleid, die uw Kamer naar verwachting medio 2011 wordt toegezonden. Hierin wordt onder andere ingegaan op de motie Gesthuizen cs over het onderzoeken van alternatieven voor bewaring4.
Hoe verhoudt dit rapport zich tot het door de Inspectie voor de Sanctietoepassing (IST) gepubliceerde rapport «De tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring. Drie detentiecentra doorgelicht» dat concludeert dat er onvoldoende werk is gemaakt van de eerder door uw voorganger gedane toezeggingen om de omstandigheden van vreemdelingen in detentie te verbeteren?2 Hoe verhoudt het rapport van Amnesty International zich tot uw reactie op het rapport van de ISt?
Uw Kamer is bij brief van 27 oktober jl. geïnformeerd over mijn reactie op het rapport van de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt).7 De ISt concludeert in tegenstelling tot Amnesty International, dat ten opzichte van enkele jaren geleden de omstandigheden in de vreemdelingenbewaring in verschillende opzichten wel degelijk zijn verbeterd. Ook uit de onderliggende rapporten van de drie afzonderlijke detentiecentra valt naar mijn mening een positieve ontwikkeling te destilleren.
De toezegging van de toenmalige staatssecretaris van Justitie zag op het uitvoeren van een heroriëntatie. Uw kamer is per brief d.d. 29 juni 20103 door de toenmalige minister van Justitie geïnformeerd over de uitkomsten van deze heroriëntatie op de wijze waarop vreemdelingenbewaring ten uitvoer wordt gelegd, alsook over de stappen die naar aanleiding hiervan worden genomen.
Hoe verhoudt dit rapport zich tot de door uw voorgangers gedane toezeggingen om de omstandigheden van vreemdelingen in detentie te verbeteren?3
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het commentaar van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NCJM) van 4 november 2010?4 Deelt u de mening dat vrijheidsontneming een ultimum remedium is?5 Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt er dan nog steeds weinig gebruik gemaakt van bijvoorbeeld een meldplicht of een borgsom?
Vreemdelingenbewaring dient ter fine van uitzetting. Het Nederlandse beleid gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om Nederland te verlaten wanneer niet (langer) sprake is van rechtmatig verblijf. Gedwongen vertrek – en daarmee vreemdelingenbewaring – komt pas aan de orde als de vreemdeling deze verantwoordelijkheid niet (tijdig) neemt en lichtere middelen niet (langer) aan de orde zijn. In dit kader kan vreemdelingenbewaring worden toegepast indien deze maatregel noodzakelijk is om te voorkomen dat de vreemdeling zich aan toezicht onttrekt. Gelet hierop meen ik dat vreemdelingenbewaring voldoet aan het uitgangspunt dat het als ultimum remedium wordt gebruikt.
Uiteraard deel ik de mening dat de duur van de vreemdelingenbewaring zo kort mogelijk dient te zijn. In de beleidsbrief over het terugkeerbeleid, die uw Kamer naar verwachting medio 2011 wordt toegezonden, wordt onder andere ingegaan op de motie Gesthuizen cs over het onderzoeken van alternatieven voor bewaring4.
Over de duur van vreemdelingenbewaring in de ons omringende landen kan ik opmerken dat deze met de totstandkoming van de Europese terugkeerrichtlijn is geharmoniseerd, in die zin dat de maximale duur van vreemdelingenbewaring gemaximeerd is tot zes maanden, eventueel te verlengen met maximaal 12 maanden. Hiermee wordt een maximale termijn voor vreemdelingenbewaring in de verschillende stelsels geïntroduceerd en zullen de verschillen tussen de lidstaten op dit punt dan ook afnemen. Ook over de toepassing van vreemdelingenbewaring en de detentieomstandigheden zijn harmoniserende maatregelen genomen.
Deelt u de mening dat, indien er gekozen wordt voor vrijheidsontneming, de duur van de detentie zo kort mogelijk dient te zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dan verklaren waarom in de ons omringende landen vreemdelingen veel minder lang vastzitten dan in Nederland?6
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het bericht «Amnesty: Aanpak illegalen deugt niet?7 Is het waar dat een gedetineerde met nierstenen slechts één paracetamol per dag kreeg als behandeling? Was dit een incident of is dit de standaardprocedure? Deelt u de mening dat dit onacceptabel is en dat ook illegale vreemdelingen recht hebben op acute medische zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om volwaardige medische zorg aan illegale vreemdelingen beschikbaar te stellen?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Ik herken de hier geschetse situatie niet. De Dienst Justitiële Instellingen (DJI) draagt in haar inrichtingen zorg voor een doeltreffende, doelmatige en op de patiënt gerichte gezondheidszorg, waarvan de kwaliteit gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij, rekening houdende met de bijzondere situatie van de vrijheidsbeneming.
Is het waar dat een zwangere vrouw tijdens haar zwangerschap alleen geboeid naar het ziekenhuis mocht, ondanks eerdere zwangerschapscomplicaties?8 Zo ja, meent u dat dit een correcte gang van zaken is? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze praktijk te veranderen?
Het is juist dat een zwangere vrouw geboeid naar het ziekenhuis is gebracht. De regel is dat ingeslotenen geboeid worden vervoerd, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor hiervan wordt afgeweken. Dit betekent overigens niet dat iedere zwangere vrouw ongeboeid wordt vervoerd. Per ingeslotene wordt beoordeeld of sprake is van bijzondere omstandigheden.
Wat is uw reactie op de constatering dat de klachten van vreemdelingen niet of gebrekkig worden onderzocht? Welke maatregelen gaat u nemen om een adequate klachtenregeling te realiseren?
Deze constatering herken ik niet. Er is een adequate klachtenregeling.
Ik verwijs hier naar de reactie van de toenmalige staatssecretaris van Justitie op het themarapport van de ISt «werkwijze commissies van toezicht»13.
Is het waar dat kwetsbare mensen, zoals minderjaren, slachtoffers van marteling of mensenhandel, zwangere vrouwen, (psychisch) zieken en zwangere vrouwen in de vreemdelingenbewaring worden geplaatst? Meent u dat dit een adequate opvang is voor deze mensen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze mensen de zorg te geven die ze nodig hebben?
Vreemdelingenbewaring dient niet als adequate opvang, maar als een bestuursrechtelijke maatregel om vreemdelingen beschikbaar te houden met het oog op hun uitzetting.
Voorzover er sprake is van detentieongeschiktheid wordt de maatregel van bewaring niet toegepast. Of iemand al dan niet detentiegeschikt is, hangt af van zijn of haar individuele omstandigheden en wordt getoetst door de medische dienst van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
In de beleidsbrief over het terugkeerbeleid, die uw Kamer naar verwachting medio 2011 wordt toegezonden, wordt ingegaan op de motie Gesthuizen cs over het onderzoeken van alternatieven voor bewaring14.
In het huidige stelsel ontvangen kwetsbare personen in vreemdelingenbewaring steeds de zorg die zij behoeven. Dit is in overeenstemming met de Europese terugkeerrichtlijn. Ik ben dan ook van mening dat (andere) specifieke maatregelen niet nodig zijn.
Bent u bekend met de uitspraak van het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen van de Raad van Europa, waarin gesteld wordt dat vreemdelingen niet in een gevangenisachtige omgeving gedetineerd mogen worden?9 Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de huidige situatie?
Ik ben bekend met de rapportage uit 2009 van het Comité16. De rapportage van de CTP waarop wordt gedoeld ziet op de situatie in alle landen van Europa. Hoewel Nederland uiteraard ook tot die landen behoort, is het niet zo dat de opmerkingen specifiek tot Nederland zijn gericht. Het CTP spreekt de mening uit dat indien detentie van vreemdelingen noodzakelijk is om hun uitzetting zeker te stellen, dit niet onder dezelfde omstandigheden plaats moet vinden als de detentie van personen die vanwege een strafbaar feit zijn gedetineerd. Op zichzelf deel ik die onderliggende gedachte.
In Nederland vindt detentie van vreemdelingen plaats in speciaal voor dat doel ingerichte detentiecentra. Ik acht in dit verband de bepalingen van de terugkeerrichtlijn van belang. De Europese regelgever geeft als hoofdregel dat voor bewaring gebruik wordt gemaakt van speciale inrichtingen voor bewaring. Het onderbrengen in gevangenissen wordt echter door de Europese regelgever niet uitgesloten. Wel wordt benadrukt dat indien een lidstaat de onderdanen van een derde land die in bewaring worden gehouden, niet kan onderbrengen in een gespecialiseerde inrichting voor bewaring en dus gebruik dient te maken van een gevangenis, zij gescheiden dienen te worden gehouden van de gewone gevangenen. Deze Europese regels, die wel een bindend karakter hebben, leef ik na. Ik ben van mening dat in de Nederlandse situatie sprake is van gespecialiseerde inrichtingen in de zin van de terugkeerrichtlijn, maar overigens zal in ieder geval sprake zijn van gescheiden onderbrenging van strafrechtelijke gedetineerden. Het rapport geeft mij dan ook geen aanleiding om de huidige situatie te wijzigen.
Kunt u verklaren waarom uit zowel dit rapport, als het eerdere rapport van de ISt blijkt dat vreemdelingen in cellen verblijven en een soberder regime kennen dan strafrechtelijk gedetineerden? Hoe beoordeelt u de wenselijkheid hiervan?
Op onderdelen zijn er verschillen in regime. Het regime voor vreemdelingen in bewaring is niet per definitie ongunstiger dan dat voor strafrechtelijk gedetineerden. Daarnaast is van belang dat vreemdelingenbewaring ter fine van uitzetting dient en niet – zoals voor strafrechtelijk gedetineerden geldt – terugkeer in de maatschappij.
Anders dan in penitentiaire inrichtingen wordt in de centra voor vreemdelingenbewaring geen structurele arbeid of onderwijs aangeboden, behoudens incidentele educatieve activiteiten zoals alfabetisering en werkzaamheden van huishoudelijke aard. Ik ben van mening dat vreemdelingenbewaring zich niet goed leent voor onderwijs of (structurele) arbeid. In penitentiaire inrichtingen is arbeid of onderwijs gericht op het aanleren of onderhouden van arbeidsvaardigheden met het oog op resocialisatie, in het bijzonder waar het gaat om langere vrijheidsstraffen. Het doel van de vreemdelingenbewaring is daarentegen het beschikbaar houden voor de uitzettingsprocedure, het vaststellen van de identiteit en het voorkomen dat de vreemdeling zich onttrekt aan de uitzetting. Op resocialisatie gerichte elementen als het aanbieden van arbeid, onderwijs of regulier verlof verhouden zich niet met de aard van de maatregel. Bovendien is de gemiddelde duur er evenmin naar om dergelijke – in de regel langduriger – trajecten aan te bieden.
Wat is uw reactie op de conclusie van Amnesty International dat de Nederlandse situatie in strijd is met internationale mensenrechten standaarden?10 Deelt u de mening van de door Amnesty International geciteerde emeritus hoogleraar Straf- en vreemdelingenrecht Anton van Kalmthout dat de huidige situatie een schending van artikel 3 uit het mensenrechtenverdrag is, dat een verbod inhoudt op inhumane en vernederende behandelingen?1 Nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze mensenrechtenschendingen tot het verleden te laten behoren?
Ik verwijs u graag naar het antwoord op vraag 1. Ik ben van mening dat vreemdelingenbewaring conform internationaal geldende mensenrechten is, zoals artikelen 3 en 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er zijn geen uitspraken waarin Nederland vanwege de detentieomstandigheden van vreemdelingen is veroordeeld, noch uit hoofde van 3 EVRM, noch uit hoofde van artikel 5 EVRM. Ik ben er ook van overtuigd dat de Nederlandse detentieomstandigheden een dergelijke toets kunnen doorstaan. Daarbij komt dat op het niveau van de Europese Unie eind 2008 in de terugkeerrichtlijn bindende afspraken zijn gemaakt tussen de Raad en het Europese Parlement over terugkeer, waaronder de toepassing van vreemdelingenbewaring bij niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen. Er is derhalve een brede overeenstemming binnen Europa, zowel aan de kant van de Lidstaten als het Europees Parlement, over de toepassing van vreemdelingenbewaring. Het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn ligt ter behandeling bij uw Kamer. Wat één van de uitgangspunten van de richtlijn is, en sinds jaar en dag reeds in Nederland het uitgangspunt vormt van zowel beleid als praktijk, is dat vreemdelingenbewaring een uiterste middel is. Het standpunt dat vreemdelingenbewaring altijd en/of automatisch wordt toegepast, komt niet overeen met de Nederlandse praktijk, waarin altijd naar de individuele omstandigheden van het geval wordt gekeken.
Bent u bereid om de aanbevelingen van Amnesty International over te nemen?11 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn worden deze doorgevoerd? Welke concrete verbeteringen op de terreinen van detentieduur, regime, en zorg bent u van plan door te voeren om de tekortschietende situatie in de vreemdelingendetentie aan te pakken?
Zie antwoord vraag 1.