Het voorstel om burgemeesters in uitzonderlijke gevallen beslissingsbevoegdheid te geven over de verblijfstatus van vreemdelingen |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Bent u nog steeds enthousiast over het door u geopperde voorstel1 om burgemeesters discretionaire bevoegdheid te geven indien zij schrijnende gevallen een verblijfsstatus willen geven?
Ja. Ik zoek naar mogelijkheden om een brug te slaan tussen de verantwoordelijkheid die gemeentelijke bestuurders hier voelen in verband met hun zorg voor de lokale gemeenschap en mijn taak om de discretionaire bevoegdheid terughoudend toe te passen. Om die reden heb ik de discussie willen openen of gemeenten die zo’n verzoek bij mij neerleggen, in het eventuele geval van vergunningverlening ook meer hun verantwoordelijkheid kunnen laten blijken.
Dat is overigens iets anders dan het geven van beslissingsbevoegdheid aan burgemeesters in de vergunningverlening. Daarvan is uiteraard geen sprake. Ik blijf, als verantwoordelijk minister, de enige met beslissingsbevoegdheid als het gaat om het verlenen van verblijfsvergunningen.
Zo ja, wanneer kan de Kamer een uitgewerkt voorstel verwachten? Zo nee, waarom ziet u hiervan af?
Ik heb de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken gevraagd om mij te adviseren omtrent mogelijkheden verblijf te bieden aan uitgeprocedeerde asielzoekers waarbij hun verblijf het Nederlands belang dient en of, en zo ja, hoe het lokale bestuur hier een rol in zou kunnen spelen. Randvoorwaarde is dat de eventuele oplossing doorprocederen niet bevordert. Gelet op de aard van deze aangelegenheid zal ik de ACVZ verzoeken hierbij ook de VNG en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters te consulteren.
De opvangomstandigheden voor asielkinderen |
|
Nine Kooiman , Hans Spekman (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Asielkinderen doodongelukkig»?1
Sinds het verschijnen van het bedoelde onderzoek van onder andere Unicef zijn er vele stappen gezet ter verbetering van de situatie van kinderen in asielzoekerscentra. Ik deel de mening van de directeur van Vluchtelingenwerk, zoals die in het bericht in Spits is weergegeven, dan ook niet. Ik attendeer u hierbij op de vragen van de Algemene Commissie voor Immigratie en Asiel van uw Kamer naar aanleiding van het genoemde onderzoek, welke mij zijn gesteld bij brief van 2 februari 2011 met kenmerk 011Z02013/2011D05147. Deze vragen, waarin uitgebreid wordt ingegaan op de aanbevelingen uit het rapport, zijn inmiddels bij brief van 22 maart 2011 door mij beantwoord.
Deelt u de mening van Vluchtelingenwerk dat, ondanks het verschijnen van het rapport «Kind in het centrum» van Unicef twee jaar geleden, er sinds 2009 aan de onveilige, onstabiele en ongezonde situatie van ongeveer 7 000 kinderen in asielzoekerscentra (AZC’s), nauwelijks iets is gedaan? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van Vluchtelingenwerk dat kinderen van asielzoekers lopende de asielprocedure te vaak verhuizen van asielzoekerscentrum naar asielzoekerscentrum? Wat is volgens u de reden voor de vele verhuizingen? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Een van de conclusies van het inmiddels twee jaar oude rapport luidde dat kinderen veelvuldig verhuizen. Sinds de inwerkingtreding van de nieuwe asielprocedure is de opvang van asielzoekers zo geregeld dat zij tijdens het grootste deel van de procedure op dezelfde locatie kunnen verblijven. Bij de aanvang en eventueel het einde van de verblijfsperiode in de opvang zijn specifieke lokaties ingericht (Aanmeldcentrum, Centrale ontvangstlocatie, Proces opvanglocatie en eventueel vrijheidsbeperkende locatie voor uitgeprocedeerde asielzoekers). Nadat de asielzoeker vanuit de Proces opvanglocatie in een asielzoekerscentrum is geplaatst, blijft hij zoveel mogelijk op één locatie.
Het was overigens voordat de nieuwe asielprocedure van start ging reeds COA-beleid om het aantal verhuizingen te minimaliseren en, als er al verhuizingen moesten plaatsvinden, deze zoveel mogelijk tijdens de schoolvakanties te laten plaatsvinden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat kinderen niet noodgedwongen zo vaak moeten verhuizen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat elk AZC geschikte ruimten heeft voor kinderen om hun huiswerk te maken? Zo nee, waarom niet?
In ieder asielzoekerscentrum zijn reeds ruimten aangewezen waar kinderen hun huiswerk kunnen maken. Ik verwijs u hierbij ook naar de specifieke beantwoording van de vragen naar aanleiding van het reeds genoemde onderzoeksrapport.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat op elk AZC een vertrouwenspersoon voor kinderen is zodat kinderen daar altijd kunnen aankloppen bij problemen? Zo nee, waarom niet?
Ieder gezin beschikt over een aanspreekpunt. Meer specifiek gericht op de procedure wordt ondersteuning verleend door advocatuur en Vluchtelingenwerk.
Daarnaast staan reguliere instanties zoals Jeugdzorg ter beschikking aan (gezinnen met) kinderen in de opvang. Een afzonderlijke vertrouwenspersoon acht ik dan ook niet nodig.
Bent u bereid de opmerkingen van Vluchtelingenwerk in de Spits te betrekken bij uw reactie op de praktische haalbaarheid van de 65 aanbevelingen uit het onderzoek «Kind in het centrum» van Unicef?2
Ja. De opmerkingen van de directeur van Vluchtelingenwerk in het artikel in de Spits zien op het gevoelen als zou er met de aanbevelingen uit het rapport sinds de verschijning ervan nauwelijks iets zijn gedaan. In de reactie op eerdergenoemde brief van de Algemene Commissie voor Immigratie en Asiel wordt ingegaan op alle 65 aanbevelingen. Ik verwijs hier daarom graag naar mijn reactie hierop.
Het bericht dat de Dienst Islamitische Geestelijke Verzorging van het ministerie van Defensie een symposium houdt over islam en krijgsmacht |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Klopt het bericht dat de Dienst Islamitische Geestelijke Verzorging van het ministerie van Defensie samen met het Multicultureel Netwerk Defensie en het Leids Universitair Centrum voor de studie van Islam en Samenleving op 3 maart een symposium organiseert over islam en krijgsmacht?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten of er overheidssubsidie met dit symposium is gemoeid? Zo ja, hoeveel?
Binnen Defensie worden verschillende symposia georganiseerd waaraan het personeel kan deelnemen. Ook de Diensten Geestelijke Verzorging (DGV) verzorgen een aantal symposia. Defensie kan voor deze symposia Defensiefaciliteiten beschikbaar stellen. Dit symposium werd georganiseerd op de Marinekazerne Amsterdam. Er is dus niet sprake van een specifieke subsidie voor dit symposium.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat defensiepersoneel wordt geconfronteerd met initiatieven die de rol van de islam, een totalitaire politieke ideologie, bij de krijgsmacht propaganderen en de islam als cultureel fenomeen en religie bestempelen? Zo nee, waarom niet?
Neen. Ik beschouw de Islam niet als een totalitaire politieke ideologie, maar als een godsdienst. Deze godsdienst wordt met hetzelfde respect bejegend en met dezelfde regels omgeven als de andere religies.
Deelt u de mening dat dit wederom een voorbeeld is van toenemende islamisering van de Nederlandse krijgsmacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de Dienst Islamitische Geestelijke Verzorging als personeelsondersteunende instantie op te heffen, de radicale legerimams te ontslaan en een einde te maken aan bovenstaande symposia? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De positie van homoseksuele asielzoekers |
|
Hans Spekman (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Herinnert u zich eerdere schriftelijke vragen van 18 november 2010 over de positie van homoseksuele asielzoekers, en uw antwoorden daarop van 7 februari 2011?
Ja.
Waarom stelt u dat het bestaande beleid «toereikend» is om groepsspecifieke problemen aan te pakken, wanneer u tegelijkertijd met de stichting Secret Garden en met COC Nederland in gesprek bent over oplossingen voor de problemen voor lesbische vrouwen, homomannen, biseksuelen en transgenders (LHBT’s)?
Ik ben van mening dat het bestaande beleid toereikend is om te reageren op mogelijke problematiek. Ik sta evenwel altijd open voor verbeteringen. Daarom heb ik tijdens het gesprek met Secret Garden en COC Nederland afgesproken dat het COA samen met deze organisaties onderzoekt hoe mogelijke drempels voor meldingsbereidheid, die LHBT’s bij incidenten kunnen ervaren, kunnen worden weggenomen.
Deelt u de mening dat er al enige jaren duidelijke aanwijzingen zijn dat LHBT’s in de asielzoekerscentra (AZC’s) (grote) problemen ondervinden?1 Deelt u tevens de mening dat dit impliceert dat het beleid dat tot nu toe gevoerd wordt op dit punt blijkbaar niet volstaat?
Op grond van het aantal meldingen bij het COA of de politie kan de conclusie dat LHBT’s grote problemen zouden ondervinden in asielzoekerscentra niet worden getrokken. Ik ben hier in eerdere beantwoording van kamervragen reeds op ingegaan2. Tegelijkertijd laat ik, mede naar aanleiding van het eerder genoemde overleg, onderzoeken hoe de meldingsbereidheid kan worden vergroot. Ik verwijs in dit verband naar het antwoord op vraag 2. Dit betekent niet dat het staande beleid niet volstaat.
Kunt u specifieker uiteenzetten welk beleid er precies is ten aanzien van de kwetsbare groep LHBT’s in AZC’s? In hoeverre wordt in de centra ook door communicatie en toezicht voorkomen dat LHBT-asielzoekers door medebewoners worden belaagd en/of gediscrimineerd? Wordt aan alle asielzoekers, bijvoorbeeld in geldende huisregels of in de vorm van voorlichting, meegedeeld dat alle asielzoekers gelijk dienen te worden behandeld, en dat homoseksuelen in Nederland als normale, gelijkwaardige burgers worden beschouwd en behandeld? Bestaan er in uw beleid mogelijkheden om in uitzonderlijke situaties een asielzoeker een vergunning te weigeren indien hij zich schuldig maakt aan de discriminatie of onheuse bejegening van homoseksuelen?
Bij binnenkomst op een asielzoekerscentrum krijgt iedere bewoner de huisregels overhandigd. Deze huisregels worden tevens persoonlijk toegelicht en uitgelegd. In de huisregels is bepaald dat discriminatie verboden is en overtreding van dit verbod strafbaar. Zowel in de huisregels als in de mondelinge toelichting daarop wordt specifiek ingegaan op discriminatie op basis van seksuele voorkeur. Daarnaast wordt in de voorlichting aan asielzoekers aandacht besteed aan diverse samenlevingsvormen in Nederland.
Het COA registreert alle gevallen waarin aangifte wordt gedaan naar aanleiding van (mogelijk) strafbare feiten die door bewoners van de COA-opvang zouden zijn gepleegd. Een strafrechtelijke veroordeling wegens een misdrijf wordt meegewogen in de individuele asielprocedure. Bedreiging en/of fysiek geweld door een asielzoeker kan zowel strafrechtelijke- als vreemdelingrechtelijke gevolgen hebben.
Zo zullen criminele antecedenten conform staand beleid altijd worden betrokken bij de beoordeling van een verzoek om toelating. Vervolgens biedt de Vreemdelingenwet 2000 de mogelijkheid om bij afwijzing van een aanvraag om toelating een vreemdeling ongewenst te verklaren, wanneer hij ter zake van een misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf tenminste een maand bedraagt. Ook is ongewenstverklaring mogelijk van vreemdelingen die bij herhaling ter zake van een misdrijf zijn veroordeeld.
Bent u bereid om seksuele voorkeur en genderidentiteit toe te voegen aan de «sociale indicatoren» voor huisvesting buiten een AZC? Kunt u dit toelichten?
Het COA huisvest asielzoekers op één van de opvanglocaties in Nederland, ongeacht religie, seksuele voorkeur of genderidentiteit. Bij het huisvesten van asielzoekers houdt het COA rekening met de seksuele geaardheid van een asielzoeker, indien deze bekend is. Er is specifieke aandacht voor situaties waarin na plaatsing in de opvang een gevoel van onveiligheid wordt beleefd. Hierbij wordt bijvoorbeeld prioriteit gegeven aan verzoeken tot overplaatsing die versneld worden behandeld. Bij huisvesting in een gemeente na statusverlening wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met bijzondere omstandigheden.
Klopt het dat het geldend beleid is dat van asielzoekers uit alle landen (en niet slechts landen in Afrika en Azië) waar homoseksualiteit strafbaar is, in het kader van de toelatingsaanvraag, niet mag worden verwacht dat zij bescherming vragen bij de autoriteiten ter plaatse?
Ja.
Deelt u de mening dat slechts in landen waarvan bekend is dat autoriteiten in staat en bereid zijn om bescherming aan LHBT’s te bieden, van LHBT’s gevraagd mag worden dat zij bij deze autoriteiten bescherming vragen? Bent u bereid het beleid in die zin aan te passen? Kunt u dit toelichten?
Dit is staand beleid. In de Vreemdelingencirculaire is opgenomen3: «wanneer uit algemene informatie uit het land van herkomst blijkt dat bescherming in zijn algemeenheid niet mogelijk is of een verzoek daartoe bij voorbaat zinloos is of zelfs gevaarlijk, zal niet verder van de vreemdeling worden verlangd dat hij voor zijn individuele situatie aannemelijk maakt dat bescherming niet kan worden geboden.»
Deelt u tevens de mening dat in beginsel een vluchtelingenstatus dient te worden verleend aan LHBT’s uit landen waar homoseksualiteit strafbaar is, waar LHBT’s worden onderdrukt en/of vervolgd en/of waar zij onvoldoende bescherming van de autoriteiten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Homoseksuelen die, ongeacht het land van herkomst, aannemelijk hebben gemaakt op grond van hun seksuele gerichtheid eengegronde vrees te hebben voor vervolging, komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning. De strafbaarstelling van homoseksualiteit op zichzelf acht ik niet zonder meer afdoende voor verlening van een verblijfsvergunning asiel. Het gaat erom hoe de feitelijke situatie voor homoseksuelen in het land van herkomst is, en daarnaast hoe de individuele situatie van de asielzoeker eruit ziet. Dit leidt ertoe dat in iedere individuele situatie afzonderlijk wordt beoordeeld of vergunningverlening aan de orde is. Het kan ook voorkomen dat homoseksualiteit in het land van herkomst niet strafbaar is en er toch een vergunning wordt verleend.
Klopt het dat u ook onafhankelijk onderzoek gaat laten doen naar de veiligheidsproblemen waarmee LHBT-asielzoekers in AZC’s te maken hebben? Hoe gaat dat onderzoek eruit zien, wanneer zal dat ongeveer zijn afgerond en wanneer verwacht u de Kamer voorstellen tot verbetering te kunnen doen? Wordt ook onderzocht hoeveel van de genoemde veiligheidsincidenten zich de afgelopen jaren hebben gedaan?
Voor het onderzoek verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Dit onderzoek zal in de zomer 2011 worden afgerond en richt zich op het verhogen van de meldingsbereidheid onder LHBT's.
Hebt u kennisgenomen van het artikel in het Brabants Dagblad over uw bezoek aan Uden, waar u onder meer heeft gesproken de zaak van Sahar Hbrahimgel?1
Ja.
Is het artikel een juiste weergave van uw uitspraken, in het bijzonder die over de zaak van Sahar Hbrahimgel? Hebt u de zaak van Sahar gekoppeld aan het stapelen van procedures? Kunt u deze antwoorden toelichten?
De weergave van mijn uitspraken in het artikel komt voor rekening van de betrokken journalist. In antwoord op vragen van het Brabants Dagblad heb ik gesproken over mijn portefeuille, het beleid van de regering ter zake en actuele onderwerpen. Zoals uit het artikel blijkt.
In het artikel sta ik geciteerd met enkele zinnen over mijn beleid; «Mensen moeten niet na de uitspraak met het argument komen dat ze de helft niet verteld hebben en dat de procedure dus opnieuw moet. Eén of hooguit twee keer kan, daarna moet het afgelopen zijn». Ik doelde daarmee op het feit dat in de toekomst alle feiten in de eerste procedure op tafel moeten komen, zoals beschreven in de brief Beleidsvisie Stroomlijning Toelatingsprocedures van 22 februari 2011 (Kamerstuk 19 637, nr. 1400). Als er geen nieuwe feiten worden aangedragen wordt over een vervolgprocedures zo mogelijk in één dag beslist. Deze beleidsvoornemens zijn relevant in verband met de zaak van de genoemde familie, omdat ook in hun geval gedurende hun verblijf meerdere procedures zijn gevoerd.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet 2000 slechts de mogelijkheid bieden om een nieuwe asielaanvraag in te dienen, als sprake is van nieuwe feiten (bijvoorbeeld nieuw bewijs) of veranderde omstandigheden? Bent u ervan op de hoogte dat beide wetten de mogelijkheid bieden om de aanvraag onmiddellijk af te wijzen als er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn?
Een aanvraag kan altijd worden ingediend. Indien aan de aanvraag geen nieuwe feiten of omstandigheden ten grondslag liggen, kan deze direct worden afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb.
Klopt het dat de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) heeft bepaald dat in deze zaak Sahar en haar familie zowel aan de tweede als aan de derde asielaanvraag nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden ten grondslag hebben gelegd, die te maken hebben met de medische gesteldheid van de moeder, en met de verwestering van Sahar? Klopt het dat de eerste twee procedures van Sahar bijna acht jaar hebben geduurd, en dat de IND er in die procedures in totaal meer dan vijf jaar over heeft gedaan om een beslissing te nemen?
Wat betreft mijn uitspraken over de zaak Sahar Hbrahimgel verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Voorts wijs ik op de inhoud van mijn brief d.d. 8 april 2011, over de beleidsconsequenties van het nieuwe thematische ambtsbericht Afghanistan waarin ik uitleg dat onder bepaalde omstandigheden in individuele gevallen om klemmende humanitaire redenen niet kan worden verlangd dat verwesterde meisjes terugkeren naar Afghanistan. Factoren die bij de beoordeling een rol spelen zijn het aannemelijk maken door de individuele asielzoeker van een combinatie van omstandigheden waaronder de mate van verwestering, een leeftijd van minimaal tien jaar en een verblijfsduur in Nederland van minimaal acht jaar en dat de duur van het verblijf in Nederland niet primair te wijten is aan het frustreren van de terugkeer, waaronder tevens is begrepen het voeren van procedures die enkel gericht zijn op het bemoeilijken van de terugkeer. De toetsing aan het nieuwe beleid heeft in de zaak Sahar geleid tot de conclusie dat een vergunning zal worden verleend aan het gezin Hbrahimgel.
Vindt u het gepast om Sahar en haar familie in deze zaak tegen te werpen dat zij, vanwege legitieme omstandigheden, op basis van geldende juridische mogelijkheden, een nieuwe asielaanvraag hebben gedaan? Ziet u het indienen van een tweede en derde asielaanvraag in deze zaak als «doorprocedereren»? Hoe beoordeelt u in dat licht het feit dat u in dit dossier zelf twee keer hoger beroep hebt ingesteld, zelfs nu Sahar en haar familie reeds elf jaar in Nederland zijn? Kunt u de antwoorden op deze vragen toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat Sahar en haar twee minderjarige broertjes geen enkele verantwoordelijkheid dragen voor het feit dat zij reeds elf jaar in ons land verblijven en in een toelatingsprocedure zitten? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u tevens de mening dat het onjuist, onterecht en onrechtvaardig is om, ter onderbouwing van uw standpunt om Sahar en haar broertjes geen verblijf toe te staan, te wijzen op «de lange duur van procedures»? Vindt u dat dit in dit dossier een onjuist verwijt is, en dat u daarmee volledig voorbijgaat aan de gevolgen van uw eigen beleid en het handelen van uw eigen diensten (de IND)? Vindt u dat u daarmee compleet voorbijgaat aan de zelfstandige belangen van de drie, in Nederland opgegroeide, verwesterde, gewortelde en perfect participerende kinderen? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid alsnog expliciet de zelfstandige belangen van minderjarige kinderen, zoals neergelegd in diverse internationale verdragen, te betrekken bij uw standpunt over het verblijf van Sahar en haar familie? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid, hangende die belangenafweging, uw hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in deze zaak in te trekken?
Aangezien aan het gezin Hbrahimgel een vergunning zal worden verleend, wordt het hoger beroep ingetrokken.
Het bericht 'De totale oorlog tegen de elite van 't volk' |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «De totale oorlog van de elite tegen ’t volk?»1
Ja.
Wat is uw eerste reactie bij het horen van de uitspraken van uw gedoogpartner tijdens de regiezitting te Amsterdam van zeven februari 2011? Deelt u de mening dat «door heel Europa, niet alleen in Nederland, maar in heel Europa de multiculturalistische elites een totale oorlog uitvechten tegen hun bevolkingen, met als inzet de voortzetting van de massa-immigratie en de islamisering, uiteindelijk resulterend in een islamitisch Europa – een Europa zonder vrijheid: Eurabië?» Zo nee, waarom niet?
Zo min als parlementsleden in rechte ter verantwoording kunnen worden geroepen voor wat zij in het parlementaire debat zeggen, kunnen zij of de regering politiek verantwoordelijk gehouden worden voor wat zij voor de rechter zeggen. Zulks lijkt mij uit de scheiding der machten voort te vloeien.
Wat het beleid van de regering betreft bestaat er geen misverstand over dat de inzet een samenleving is waaraan alle burgers in Nederland deelnemen, ongeacht herkomst, religie of levensovertuiging. De regering gaat daarbij niet uit van de gedachte dat de geschiedenis zich herhaalt. Of Nederlandse moslims een ontwikkeling zullen doormaken vergelijkbaar met de secularisering van Nederlandse christenen zal de toekomst uitwijzen.
Overigens wijs ik er op dat niet het christelijk geloof is geseculariseerd, maar dat in Europa de samenleving is geseculariseerd. Ik heb niet de indruk dat zulks verandert door de komst van moslims naar Nederland. Dat laat onverlet dat er rekening moet worden gehouden met fundamentalisten die zulks nastreven. En dat de samenleving daartegen moet worden beschermd.
Hoe oordeelt u over dit type oorlogsretoriek en angstpolitiek van uw gedoogpartner? Deelt u de mening dat deze manier van de stuipen op het lijf jagen van Nederlanders op geen enkele wijze bijdraagt aan het oplossen van reële problemen die gepaard gaan met immigratie en de permanente vestiging van moslims in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welk toekomstperspectief heeft u voor ogen als het gaat om de positie van moslims in Nederland? Deelt u de inschatting dat door de voortvarende secularisering Nederlandse moslims een soortgelijke ontwikkeling zullen meemaken als voorheen christenen in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er volgens u sprake van de zogeheten «islamisering»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat verstaat u onder «islamisering»?
Zie antwoord vraag 2.
Welke boodschap heeft u voor Nederlanders die zich zorgen maken om de invloed van de immigratie en de invloed van de islam op Nederland en op de verworven vrijheden zoals de vrijheid van meningsuiting, de scheiding van kerk en staat en de gelijkheid van man en vrouw? Welke boodschap heeft u voor Nederlandse moslims die zich zorgen maken over hun toekomst in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid binnen afzienbare tijd uw toekomstvisie op de integratie te schetsen? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze visie tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet staat garant voor een rechtsstaat die beschermt en eisen stelt aan alle Nederlanders in gelijke mate. Aan verschillen wordt ruimte gegeven, maar noodzakelijkerwijs ook grenzen gesteld. Aan de vrijheid van meningsuiting, de scheiding van kerk en staat, en gelijkheid van de sexen wordt niet getornd. De rechtsstaat geeft burgers de vrijheid om hun mening te uiten en hun geloof te beleven, maar stelt grenzen als het gaat om discriminatie, criminaliteit of geweld. Met een beleid gericht op kwalificatie en participatie biedt het kabinet kansen aan alle burgers in Nederland op volwaardige participatie. Religieuze denominatie speelt daarbij geen enkele rol.
Het nieuwe immigratierecord |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Hebt u kennisgenomen van het feit dat vorig jaar met 150 000 toegelaten immigranten opnieuw een record is gebroken?1
Ik ben bekend met de berichtgeving hierover.
Deelt u de mening dat uit dit nieuwe immigratierecord eens te meer blijkt dat de maatregelen uit het gedoogakkoord snel ingevoerd moeten worden? Zo ja, kunt u voor alle maatregelen aangeven wanneer zij in werking zullen treden?
Met de maatregelen in het regeerakkoord legt het kabinet een ambitieus pakket neer dat is gericht op ombuiging, beheersing en vermindering van de immigratie. Enkele maatregelen uit het regeerakkoord hebben inmiddels al vorm gekregen, bijvoorbeeld de aanpassing van het beleid over het mogen afwachten van voorlopige voorzieningen, waarover uw Kamer is geïnformeerd2. Voor een aantal andere maatregelen geldt dat uw Kamer in brieven is geïnformeerd over de planning daarvan. Ik verwijs hier graag naar de planningsbrief d.d. 22 november 20103, de «roadmap» Europese inzet migratiebeleid4 en de brief «Beleidsvisie stroomlijning toelatingsprocedures»5 die ik op 22 februari jl. aan uw Kamer heb toegezonden.
Het is niet mogelijk voor alle maatregelen separaat aan te geven wanneer deze in werking treden. De inwerkingtreding van maatregelen is daarvoor te zeer afhankelijk van externe factoren en processen, bijvoorbeeld de omstandigheid dat een aantal maatregelen aanpassing van EU-regelgeving vergt, waarbij de planning afhankelijk is van nog te nemen stappen in EU-verband die meestal door de Europese Commissie moeten worden ingeleid en waarvoor thans nog geen planning is te geven. Mijn inzet is er nadrukkelijk op gericht de in het regeerakkoord genoemde maatregelen op de kortst mogelijke termijn door te voeren. Ik zal uw Kamer van de voortgang van de verschillende maatregelen op de hoogte houden en berichten over de daarbij geldende planning wanneer dat mogelijk is.
Deelt u de zorg dat ook uit de cijfers is gebleken dat steeds meer autochtone Nederlanders emigreren en er dus een beeld ontstaat dat veelal laag opgeleide (niet Nederlands sprekende mensen) binnenkomen en goed opgeleide mensen vertrekken?
Nee. Uit de gepresenteerde cijfers komt mijns inziens niet naar voren dat steeds meer autochtone Nederlanders emigreren. Uit de onderliggende cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt eerder het tegendeel.
Uit de berichtgeving van het CBS blijkt dat in 2010 meer in Nederland geboren personen uit Nederland emigreerden dan in 2009. Onder in Nederland geboren personen bevinden zich echter niet alleen autochtonen maar ook (tweede generatie) allochtonen. Voorts berichtte het CBS dat zich in 2010 een stijging voor heeft gedaan in het aantal immigranten, maar ook in het aantal emigranten geboren in andere EU-lidstaten.
De onderliggende cijfers van het CBS laten zien dat emigratie van in Nederland geboren personen sinds 2006 elk jaar daalde en nu voor het eerst, in 2010, licht is gestegen (met 2%). Binnen deze groep is de emigratie van autochtonen licht gedaald, terwijl de emigratie van (tweede generatie) allochtonen is gestegen. Daarnaast steeg de immigratie van personen die in een ander westers land zijn geboren met 9%, waar de emigratie van deze groep met 2% steeg. Wat de groep mensen betreft die geboren zijn in een niet-westers land daalde de immigratie in 2010 met 2% en steeg de emigratie uit Nederland met 14%.
Het CBS heeft deze immigratie- en emigratiecijfers in zijn berichtgeving over het verloop van de bevolking niet gekwalificeerd naar opleidingsniveau of het criterium of Nederlands wordt gesproken of niet. Noch heeft het CBS bericht over de onderliggende migratiemotieven van de immigranten en emigranten.
Indien migratie wel in samenhang met opleiding of afkomst wordt bezien, ontstaat een gevarieerd beeld. Zo blijkt uit recent onderzoek van het bureau Regioplan naar motieven van hoger opgeleide emigranten niet dat er sprake is van massaal vertrek. Autochtonen emigreren vooral vanwege het verlangen naar de ruimte en naar een mooie natuur. Het rapport van dit onderzoek is op 26 januari jl. door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer aangeboden.6
Voorts blijkt uit recent onderzoek van het CBS, gepubliceerd in het Jaarrapport Integratie 20107, dat er onder de tweede generatie allochtonen geen sprake is van braindrain. Onder de tweede generatie zijn het vooral de lager opgeleiden die Nederland verlaten.
Daarnaast blijkt bijvoorbeeld uit informatie van de IND dat vreemdelingen die gebruik maken van de Nederlandse kennismigrantenregeling afkomstig zijn uit een breed scala van landen. Deze vreemdelingen hebben de nationaliteit van zowel westerse als niet-westerse landen.
Onvoldoende capaciteit bij ambassades voor het afleggen van de toets inburgering buitenland |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u inzicht verschaffen in de ontwikkeling van het aantal aanvragen om de inburgeringtoets buitenland af te leggen gedurende de afgelopen 24 maanden?
In 2007 legden 8 297 kandidaten het basisexamen inburgering in het buitenland af. In 2008 legden 7670 kandidaten (een daling van 8% t.o.v. 2007) het basisexamen inburgering in het buitenland af. In 2009 waren dit er 9274, 4678 in de eerste en 4596 in de tweede helft van het jaar. Ten opzichte van 2008 is er derhalve sprake van een stijging van 21%. In de eerste helft van 2010 betrof het aantal examens 5097, een stijging van 11% ten opzichte van de tweede helft van 2009. De gegevens over de tweede helft van 2010 verschijnen in de volgende halfjaarlijkse «monitor inburgeringsexamen buitenland» die in het voorjaar aan de Tweede Kamer verzonden zal worden. De genoemde cijfers zijn afkomstig uit de monitor inburgeringsexamen buitenland augustus 2009 (bijlage bij Kamerstukken II, 2009–2010, 32 005, nr. 3) en de monitor inburgeringsexamen 2010–1 (Kamerstukken II, 2010–2011, 31 143, nr. 85, blg 85248).
Hoe verklaart u deze ontwikkeling? Kunt u aangeven welke rol de gewijzigde eisen die per 1 april 2011 van kracht worden hierin spelen?
Er is sprake van een gestage stijging van het aantal examens sinds 2008. Een kanttekening hierbij is dat er in de eerste helft van 2010 weliswaar sprake is van een stijging, maar dat deze minder groot is dan het jaar ervoor. De stijging kan gerelateerd zijn aan de algehele toename van mvv-toekenningen onder de doelgroep tussen 2006 en 2010 (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 175, nr. 10).
Een mogelijke aanvullende verklaring kan gegeven worden vanuit het feit dat het kabinet de plannen om het basisexamen inburgering in het buitenland te verhogen op een aantal momenten naar buiten heeft gebracht. Eerdere ervaringen laten zien (o.a. bij de vorige cesuurverhoging van het basisexamen inburgering in het buitenland per 15 maart 2008) dat, zodra bekend is dat de eisen aangescherpt worden, een groep kandidaten nog snel een aanvraag indient om het basisexamen in oude stijl te kunnen afleggen. Het is voorstelbaar dat een bepaalde groep kandidaten derhalve eerder examen heeft gedaan, dan in eerste instantie gepland en dat er daardoor sprake is van een tijdelijke extra stijging van het aantal afgelegde basisexamens.
Hoeveel capaciteit hebben ambassades om deze verzoeken af te handelen?
De toets inburgering buitenland dient te worden afgelegd bij de diplomatieke post waar de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) wordt gedaan. Behalve bij ambassades kan dit ook bij consulaten-generaal.
De consulaire afdelingen van betreffende diplomatieke posten hebben op dit moment voldoende capaciteit om verzoeken tot het afleggen van de toets af te handelen. Wanneer het examengeld is betaald, kan de kandidaat een afspraak maken, waarbij het uitgangspunt geldt dat het examen binnen een termijn van vier weken moet kunnen worden afgelegd, of later indien de kandidaat dat wenst.
Naar aanleiding van signalen dat er op sommige posten mogelijk onvoldoende capaciteit zou zijn om kandidaten nog vóór 1 april 2011 – de datum waarop de hogere exameneisen in werking zullen treden – examen te laten afleggen, is door het Ministerie van Buitenlandse Zaken een korte inventarisatie uitgevoerd bij de posten naar de situatie per 15 februari jongstleden. Bij enkele posten staan examens ná 1 april gepland. Met de betreffende posten is door het Ministerie van Buitenlandse Zaken contact opgenomen met instructie er voor te zorgen dat alsnog het inburgeringsexamen vóór 1 april a.s. kan worden afgelegd. Voorts worden vooralsnog geen knelpunten voorzien bij het afhandelen van verzoeken tot het afleggen van de toets inburgering buitenland.
Hoe lang duurt de afhandeling van deze verzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Welke termijn acht u redelijk voor het afhandelen van deze verzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel aanvragen worden niet binnen deze termijn afgehandeld?
Zie antwoord vraag 3.
Welke oorzaken had het niet halen van deze termijn in die gevallen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke knelpunten voorziet u bij het afhandelen van verzoeken tot het afleggen van de inburgeringtoets buitenland? Op welke ambassades voorziet u deze?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn deze knelpunten van tijdelijke of structurele aard?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om deze problemen te verhelpen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze heeft u de huidige cursisten er na 28 december 2010 op geattendeerd dat besloten is dat de eisen voor de toets inburgering buitenland per 1 april verhoogd zouden worden?1
Sinds 28 december 2010 worden kandidaten via verschillende kanalen geïnformeerd over het feit dat het niveau van het basisexamen inburgering in het buitenland per 1 april 2011 wordt verhoogd. Het betreft hier ondermeer de websites www.rijksoverheid.nl, www.ind.nl en www.naarnederland.nl. Ook worden kandidaten geïnformeerd door de ambassades en consulaten-generaal en de samenwerkingsverbanden aangesloten bij het landelijk overleg minderheden.
Per Koninklijk Besluit van 13 december 2010 (houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit van 31 augustus 2010 (Stb. 679) tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de wijziging van het basisexamen inburgering in het buitenland) is opgenomen dat er tussen de publicatie van het Koninklijk Besluit en het tijdstip van inwerkingtreding een redelijke termijn in acht te worden genomen, zodat belanghebbenden en uitvoeringsinstanties zich kunnen voorbereiden op de wijziging van het basisexamen inburgering in het buitenland. Derhalve is in het kader van behoorlijk bestuur een periode van drie maanden aangehouden. Eind december is de datum van inwerkingtreding naar de posten gecommuniceerd.
Bovendien zijn er eerdere communicatiemomenten geweest, ondermeer in december 2009 en oktober 2010 over het kabinetsvoornemen het niveau van het basisexamen inburgering in het buitenland te verhogen.
Heeft u signalen ontvangen dat de tijdspanne tussen de datum van bekendmaking en de datum van inwerkingtreding voor problemen zorgt voor inburgeraars die voor 1 april het examen af willen leggen?
Ik heb zulke signalen niet ontvangen.
Hoeveel inburgeraars in het buitenland die nu een cursus volgen kunnen niet voor 1 april het huidige examen afleggen?
De voorbereiding op het examen wordt overgelaten aan de eigen inzichten en verantwoordelijkheid van de vreemdeling en zijn/haar partner (Kamerstukken 2003–2004, 29 700, nr. 3.). De overheid heeft gezorgd voor de ontwikkeling van een oefenpakket dat te koop is bij de Nederlandse (internet)boekhandels. De overheid biedt geen cursussen die voorbereiden op het basisexamen inburgering in het buitenland aan. Dergelijke cursussen bestaan wel maar worden verzorgd door de markt. Om deze reden bestaat geen zicht op het aantal mensen dat een dergelijke cursus in het buitenland volgt.
Indien een kandidaat vóór 1 april 2011 het basisexamen inburgering in het buitenland wil afleggen, wordt deze aangeraden om zich zo snel mogelijk voor het examen aan te melden en het examengeld over te maken. Nadat de kandidaat een betalingsbevestiging van het examengeld heeft ontvangen, kan de kandidaat een afspraak maken voor het afleggen van het examen. Kandidaten is geadviseerd om uiterlijk 15 februari 2011 contact op te nemen met de ambassade of het consulaat-generaal voor het maken van een afspraak voor het afleggen van het examen.
Zijn gesprek met het COC over voornemens van het kabinet die gezinsvorming van partners van hetzelfde geslacht belemmeren |
|
Hans Spekman (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Is het waar dat u in het gesprek met het COC hebt toegegeven dat de door u in het algemeen overleg over Huwelijksmigratie van 18 januari 2011 ingenomen stelling, dat paren van gelijk geslacht zouden kunnen trouwen op de Nederlandse ambassade in het land van herkomst of dat de homoseksuele partner op een toeristenvisum naar Nederland zou kunnen komen om hier te huwen, niet houdbaar is?1
Tijdens het gesprek met het COC heb ik aangegeven dat de route van het trouwen op een Nederlandse ambassade of het inreizen op een toeristenvisum gecompliceerder blijkt te zijn dan eerder werd gedacht.
Waarom kon u het COC geen oplossing bieden voor dit probleem terwijl het regeerakkoord bijna een half jaar oud is?
Ik heb toegezegd de problematiek binnen het kabinet te zullen bespreken en daarna met een voorstel voor een oplossing te komen.
Klopt het dat u aan het COC hebt toegezegd op zoek te gaan naar een uitzonderingspositie voor de voorstellen rondom huwelijksmigratie voor partners van hetzelfde geslacht? Zo ja, aan welke oplossing denkt u daarbij en hoe verhoudt deze zich tot het gelijkheidsbeginsel?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat u een uiteindelijke uitwerking van bovenstaand voorstel zult voorleggen aan het COC? Committeert u zich er dan ook aan dat een uiteindelijke uitwerking van de voorstellen voor het COC aanvaardbaar moet zijn?
Het COC is toegezegd dat zij geïnformeerd worden over de uitkomst van het gesprek binnen het kabinet.
Houdt u bij de uitwerking van genoemde voorstellen rekening met bezwaren vanuit onder meer het COC dat het niet aan het kabinet is om mensen te dwingen met een buitenlandse partner te trouwen, als zij liever willen samenwonen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De informatie die ik van het COC heb mogen ontvangen wordt bij de verdere besluitvorming betrokken.
Kunt u tot slot aangeven wanneer de Kamer een uitwerking van de voorstellen kan verwachten?
Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren conform mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg gezinsmigratie op 18 januari 2011.
De kritiek van de Raad van Kerken op het asielbeleid |
|
|
|
Wat is uw reactie op de kritiek van de Raad van Kerken dat de situatie van asielzoekers in vergelijking met vijftien jaar geleden eerder achteruit is gegaan dan vooruit?1
Ik deel de kritiek niet. Vergeleken met de situatie van 15 jaar geleden slaagt de overheid er nu veel beter in asielzoekers eerder duidelijkheid te geven. De invoering van de Vreemdelingenwet 2000 heeft hiertoe bijgedragen. Sinds 1 juli jongstleden is de verbeterde asielprocedure in werking getreden, waarmee een aantal belangrijke wijzigingen in de asielprocedure zijn doorgevoerd. Zo krijgen asielzoekers nu, voordat hun asielprocedure begint, een rust- en voorbereidingstermijn, wordt er een medisch advies opgesteld over hun gezondheidssituatie en kunnen zij gedurende deze termijn naar hun eigen advocaat reizen, die ze ook gedurende de rest van hun procedure zal bijstaan. Ook is de asielprocedure nog efficiënter vormgegeven, waardoor meer asielzoekers sneller duidelijkheid krijgen.
Nog altijd is het echter zo dat er veel vreemdelingen zijn die lang in opeenvolgende procedures zitten. Om deze situatie van het stapelen van procedures en verlengen van verblijf tegen te gaan, heb ik inmiddels een totaalpakket aan maatregelen gepresenteerd, waarmee ik ga zorgen dat de vreemdeling, op een zorgvuldige manier, nog sneller duidelijkheid krijgt.
Hoe oordeelt u over het door de Raad van Kerken aangekondigde verzet tegen het stoppen met de noodopvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers?
In de afgelopen jaren is door middel van intensieve samenwerking tussen Rijk en gemeenten de bestaande gemeentelijke noodopvang afgebouwd. Tevens zijn door het Rijk structurele maatregelen genomen om zoveel mogelijk te voorkomen dat uitgeprocedeerde asielzoekers op straat terecht komen, zodat er ook in de toekomst geen aanleiding meer hoeft te zijn om noodopvang te heropenen. Zo kan een vrijheidsbeperkende maatregel in de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) worden opgelegd indien asielzoekers na afloop van de vertrektermijn van 28 dagen het land nog niet hebben verlaten, zijn er extra mogelijkheden gekomen voor ondersteuning bij zelfstandig vertrek, is er opvang gekomen voor medische aanvragers en wordt in het kader van de nieuwe asielprocedure die op 1 juli 2010 is ingegaan ook opvang verleend na afwijzing in het Aanmeldcentrum. Voorts wordt als gevolg van een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag geen onderdak beëindigd van gezinnen met minderjarige kinderen. Ik zal dan ook richting de Raad van Kerken benadrukken dat noodopvang tegen deze achtergrond niet alleen onwenselijk is, maar ook onnodig.
Wat vindt u van de uitspraak van de Raad van Kerken dat het kabinetsplan om de regel «eens een illegaal, altijd illegaal» toe te passen niet acceptabel is?
Het kabinet gaat inzetten op strafbaarstelling van illegaliteit met als primair doel het voorkomen en bestrijden van illegale immigratie en verblijf. De handhaving hiervan zal zich vooral richten op criminele en overlastgevende personen die in Nederland geen rechtmatig verblijf (meer) hebben, met het oogmerk deze zo snel mogelijk het land uit te zetten.
Mijn visie op de strafbaarstelling van illegaal verblijf zal ik aan uw Kamer toezenden in reactie op de illegalenschatting waaraan het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het ministerie van Veiligheid en Justitie op dit moment werkt. Ik verwacht u deze visie voor de zomer 2011 toe te zenden.
Strafbaarstelling van illegaal verblijf betekent echter niet dat vreemdelingen na verloop van tijd niet in aanmerking zouden kunnen komen voor rechtmatig verblijf in Nederland in bijzondere omstandigheden. Uitgangspunt blijft echter dat illegaal verblijf niet het voorportaal is van legaal verblijf.
Bent u bereid de Raad van Kerken uit te nodigen voor een gesprek? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik heb inmiddels de Raad van Kerken uitgenodigd voor een kennismakingsgesprek. Dit gesprek zal in maart plaatsvinden.
Asielzoekers die te lang vast zitten op Schiphol |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van Vluchtelingenwerk Nederland en de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR waaruit blijkt dat asielzoekers die aankomen op Schiphol gemiddeld twee maanden vastzitten, en dat dit de toegestane termijn van zes weken overschrijdt?
Ja, ik ben bekend met het rapport. De in de vraagstelling genoemde conclusie wordt echter in het rapport niet getrokken. Van een zeer klein aantal van de asielzoekers die aankomen op Schiphol duurt de asielprocedure langer dan zes weken. Ik verwijs hier naar het antwoord op vraag 2.
Welke actie hebt u ondernomen nadat dit bericht u bekend werd en hoe gaat u ervoor zorgen dat de termijn van zes weken in het vervolg niet wordt overschreden?
De IND spant zich in om zoveel mogelijk asielaanvragen binnen acht dagen af te handelen. Wanneer dit, ook gelet op de daarbij in acht te nemen zorgvuldigheid, niet mogelijk is, en er voldoende redenen voor zijn, kan de termijn langer zijn, in beginsel tot zes weken. Als het onderzoek niet binnen zes weken kan worden afgerond, zal steeds een belangenafweging worden gemaakt omtrent het al dan niet voortzetten van de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6 Vw 2000. De maatregel zal na het verstrijken van die zes weken in beginsel worden opgeheven, tenzij redenen gelegen in de persoon van de vreemdeling of zijn gedragingen, anders indiceren. De ervaring leert dat dit laatste slechts sporadisch gebeurt. Hoe langer de maatregel van toepassing is, des te zwaarder wegen de belangen van de betrokken vreemdeling. Het rapport van VWN en UNHCR geeft dan ook geen aanleiding voor nadere actie.
De vraag of de voortzetting van de maatregel rechtmatig is, kan steeds door de advocaat van de vreemdeling aan de rechter worden voorgelegd. Deze zal beslissen of de omstandigheden van het geval de duur van de detentie rechtvaardigen.
Ook wanneer binnen zes weken is beslist op de asielaanvraag, kunnen asielzoekers langer dan zes weken in bewaring zitten op grond van artikel 6 Vw. De totale duur van de artikel 6 maatregel is namelijk niet alleen afhankelijk van de duur van de asielprocedure – inclusief de eventuele beroepsprocedure – maar ook van de duur van het daarop volgende vertrekproces. Op de duur van het vertrekproces is de medewerking van de asielzoeker en van de autoriteiten van het land van herkomst van invloed.
Deelt u de mening dat de Gesloten Opvang Centrum-procedure (GOC-procedure) waarbij asielzoekers in detentie op een beslissing van het Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) moeten wachten geen ideale situatie is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u daaraan doen?
Ik meen dat er onder de betreffende omstandigheden goede gronden zijn om gebruik te maken van een gesloten procedure. Het gaat in deze gevallen om grensdetentie, met andere woorden om personen aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd. Dat is de reden dat zij in detentie verblijven. Detentie in deze gevallen is ook in overeenstemming met artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat het beletten dat personen op onrechtmatige wijze het land binnenkomen erkent als gerechtvaardigde grond voor detentie. In de meeste gevallen wordt de asielaanvraag niet ingewilligd en leidt de asielaanvraag niet tot toelating tot Nederland. Als dat wel het geval is, wordt de detentie opgeheven.
Ik ben van mening dat de achtergrond van de grensdetentie, namelijk de toegangsweigering, zich niet voor alternatieven leent. Immers, elk alternatief zal een niet-gesloten setting betreffen en houdt dus het risico in van onttrekken aan toezicht, waarmee de vreemdeling zich toegang tot Nederland verschaft, hetgeen juist moet worden voorkomen. In voorkomende gevallen vindt overigens wel een weging plaats tussen grensbelang en het persoonlijk belang van de vreemdeling, namelijk in die gevallen waarin de vreemdeling stelt over alternatieve opvang te kunnen beschikken.
Bent u bereid in te zetten op alternatieven voor detentie zoals een dagelijkse meldplicht in een vrijheidsbeperkte locatie of anderszins? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke alternatieven neemt u in overweging?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u voorts de mening dat het een ongelijke situatie is dat asielzoekers die via het land Nederland bereiken niet terecht kunnen komen in een GOC-procedure en via Schiphol wel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat de GOC-procedure kan worden afgeschaft?
Er is hier geen sprake van gelijke of vergelijkbare gevallen, maar van twee fundamenteel verschillende situaties die een verschillende benadering rechtvaardigen. Allereerst is er natuurlijk de Schengengrenscode. Die geeft mij als hoofdregel dat ik personen die niet voldoen aan de voorwaarden om het Schengengebied in te reizen, aan de buitengrens dien te weigeren. Het enkele indienen van een asielaanvraag, maakt op zichzelf niet reeds dat aan die toegangsvoorwaarden voorbij kan worden gegaan. Ik ben van mening dat mijn verantwoordelijkheid uit hoofde van de Schengengrenscode, naar mijzelf en naar mijn Schengenpartners, met zich meebrengt dat ik mij dien in te spannen om illegale immigratie tegen te gaan. Ik verwacht omgekeerd hetzelfde van mijn Schengenpartners. Daarbij komt dat de reële kans bestaat dat de desbetreffende vreemdelingen zich aan het toezicht zouden onttrekken wanneer hen feitelijk toegang zou worden verleend om een asielaanvraag in te dienen. Dit zou tot gevolg hebben dat het aantal illegale vreemdelingen in Nederland – en de Europese Unie – zou toenemen. In het geval van asielzoekers die Nederland via het land bereiken, betreft het vreemdelingen die reeds in het Schengengebied aanwezig zijn, waardoor de belangen anders liggen. Ik wijs er op dat ik als hoofdregel hanteer dat indien een onderzoek naar een asielaanvraag meer dan acht dagen vergt, of er aanwijzingen zijn dat de aanvraag mogelijk kansrijk is, de periode van grensdetentie in beginsel relatief kort duurt. Het zijn juist de vreemdelingen met een minder kansrijk asielrelaas die langere tijd aan de grens gedetineerd blijven. Ik ben dan ook van mening dat het onderscheid gerechtvaardigd is en dat er goede redenen bestaan de gesloten verlengde asielprocedure (GVA-procedure) te behouden. Het feitelijk toelaten van vreemdelingen die niet aan de voorwaarden voor toegang tot Nederland voldoen, zou bovendien de (Schengen)grensbewaking teniet doen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het eerstvolgende algemeen overleg over Vreemdelingenbewaring dat is gepland op 26 januari aanstaande?
Deze vragen zijn gesteld op 24 januari jongstleden, derhalve twee dagen voorafgaand aan het algemeen overleg van 26 januari jl. over vreemdelingenbewaring. Het is mij helaas niet gelukt om de beantwoording voorafgaand aan het algemeen overleg aan u toe te zenden.
Tijdens genoemd algemeen overleg heb ik een aantal toezeggingen gedaan. Op twee daarvan zou ik terugkomen bij de beantwoording van de onderhavige vragen. Het betreft enerzijds de cijfers inzake de GVA-procedure en anderzijds de relatie van vreemdelingendetentie tot mensenrechten.
Wat de cijfers over de GVA-procedure betreft wil ik graag het volgende opmerken.
Uit het onderzoek van Vluchtelingenwerk Nederland en de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR komt naar voren dat sprake is van een dalende trend van het aantal asielzoekers dat aan de grens gedetineerd wordt ten opzichte van het onderzoek uit 2007. Voorts is volgens het rapport zowel de gemiddelde als de langste duur van grensdetentie in 2009 ten opzichte van 2008 afgenomen.
Bovendien is het in dit kader van belang te vermelden dat zoals in de brief van 11 juni 20101 aan uw Kamer gemeld, een versoepeling van het beleid inzake grensdetentie heeft plaatsgevonden. Ten eerste bevat de Vreemdelingencirculaire nu een limitatieve opsomming van situaties waarin de vreemdeling naar de GVA-procedure kan worden verwezen, waar voorheen sprake was van een ruime formulering. Ten tweede is de maximumduur van grensdetentie voor gezinnen met minderjarige kinderen beperkt van maximaal vier weken naar maximaal veertien dagen gerekend vanaf het moment dat het gezin feitelijk verwijderbaar is geworden.
De uitvoering van de GVA-procedure wordt dit jaar nauwlettend gevolgd en de cijfers ervan geregistreerd. In de reeds eerder aangekondigde terugkeerbrief, die naar verwachting medio 2011 naar uw Kamer wordt gezonden, zullen uw Kamer enkele eerste cijfers over de GVA-procedure worden verstrekt die dan beschikbaar zijn. Later in 2011 zal uw Kamer vervolgens opnieuw over de laatste cijfers worden geïnformeerd, waarbij tevens zal worden ingegaan op de effectiviteit van de GVA-procedure.
Voorts heb ik toegezegd in te gaan op de relatie tussen vreemdelingenbewaring en relevante guidelines op het terrein van mensenrechten. In het rapport van Vluchtelingenwerk en UNHCR worden twee Guidelines genoemd waarmee het beleid naar de mening van die organisatie onvoldoende in overeenstemming zou zijn. Het gaat om de UNHCR Guidelines on Detention en om de Guidelines on accelerated procedures van het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Gesteld wordt dat de GVA-procedure niet in overeenstemming is met de UNHCR Guidelines on Detention omdat deze detentieprocedure in onvoldoende mate wettelijk geregeld is, nu alle regels omtrent termijnen en gronden voor GVA bepaling in beleidsregels zijn neergelegd. Voorts wordt in het rapport genoemd dat de Guidelines stellen dat asielzoekers niet gedurende de gehele statusbepaling of voor onbepaalde tijd mogen worden vastgehouden.
Ik deel nadrukkelijk niet dat de procedure onvoldoende wettelijke basis heeft. Kern van de procedure is immers dat de vreemdelingen niet voldoen aan de voorwaarden om toegang tot Nederland te krijgen, en hen om die reden de toegang is geweigerd. De bevoegdheid om hen aansluitend te detineren is neergelegd in de Vreemdelingenwet, in artikel 6, eerste en tweede lid. Dat de praktische uitwerking in – voor een ieder kenbare en gepubliceerde – beleidsregels is neergelegd, maakt dat niet anders. Ik zie geen reden om hierover meer regels op te nemen, nu deze de duidelijkheid niet ten goede komen.
Zoals hiervoor ook aangegeven vindt de statusbepaling niet als hoofdregel plaats in detentie. Indien de procedure niet zeer snel kan worden afgerond is de hoofdregel dat de procedure verder in een minder restrictieve setting kan worden afgewacht.
Voorts wordt in het rapport gesteld dat de GVA-procedure in strijd zou zijn met Guidelines on accelerated procedures van het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Deze Guidelines stellen dat bijzonder complexe zaken niet in een versnelde procedure afgedaan zouden moeten worden, hetgeen volgens Vluchtelingenwerk en UNHCR in beginsel zou moeten betekenen dat 1F- zaken niet in deze procedure behandeld zouden moeten worden, tenzij de zaak niet als complex kan worden beschouwd. Voorts veronderstelt dit volgens Vluchtelingenwerk en UNHCR dat er een inhoudelijk criterium moet zijn voor behandeling in een versnelde procedure, terwijl een dergelijk inhoudelijk criterium in Nederland niet bestaat. Ook deze zienswijze deel ik niet. In de Nederlandse systematiek worden alle zaken op eenzelfde wijze beoordeeld. Indien de zaak dat toelaat, hetgeen in de meerderheid van de gevallen zo zal zijn, kan de zaak in 8 dagen worden afgedaan. Lukt dat niet, dan wordt die termijn verlengd, tot (maximaal) een half jaar. Of met voldoende zorg naar een zaak is gekeken, staat mede ter beoordeling van de rechter. Indien deze van mening is dat de beslissing gezien de aard van de zaak met onvoldoende zorg is voorbereid, kan hij besluiten dat zij opnieuw moet worden genomen. Een extra criterium is dan ook niet noodzakelijk. Anders dan Vluchtelingenwerk ben ik van mening dat voortgezette detentie gerechtaardigd is ten aanzien van vreemdelingen van wie ik betrokkenheid bij (oorlogs)misdaden vermoed. Ik lees in de guidelines niet dat ik ook deze categorie vreemdelingen in de normale, open opvang dien op te nemen.
Ook zou de regelgeving in strijd zijn met deze guidelines omdat niet is uitgesloten dat personen behorend tot kwetsbare groepen in de GVA-procedure worden opgenomen. Tot slot stellen Vluchtelingenwerk en UNHCR van mening te zijn dat de gemiddelde duur van de GVA-procedure dusdanig lang is, dat er, hoewel de procedure korter is dan de normale procedure, geen sprake meer is van een versnelde procedure in de zin van de richtlijn, en detentie derhalve in veel gevallen niet opportuun is. Ook deze mening deel ik niet. Indien er voldoende belangen aanwezig zijn, kan de detentie langer voortduren. Uiteraard kan de vraag of dat inderdaad het geval is steeds aan de rechter worden voorgelegd, die dit naar de omstandigheden van het geval zal beoordelen.
De beslissing van de Raad van State dat illegalen niet meer aan de grens mogen worden aangehouden |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Kent u het artikel «Illegalen mogen niet meer worden aangehouden aan grens»?1
Ja.
Is het waar dat het Mobiel Toezicht Vreemdelingen van de Koninklijke Marechaussee naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van State voorlopig onmogelijk wordt gemaakt?
Nee. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 december 2010 heeft wel directe gevolgen voor de uitvoering van het Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) aan de grens met België en Duitsland.
Uit de uitspraak volgt dat controles nabij de grens met België en Duitsland die zijn gebaseerd op artikel 50 van de Vw2000 en A3/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 onrechtmatig zijn. Hiermee is een deel van de vreemdelingrechtelijke bevoegdheden van de KMar vooralsnog niet toepasbaar. Er wordt nu zo veel mogelijk gebruik gemaakt van de beperkte mogelijkheden die het vreemdelingenrecht nog biedt.
Daarnaast kunnen ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, in samenwerking met de politie, op grond van andere dan vreemdelingrechtelijke bevoegdheden controleren in de grenszone. De uitspraak ziet niet op de strafrechtelijke bevoegdheden van de Koninklijke Marechaussee.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat deze grenscontroles langs de grens met België en Duitsland blijven bestaan? Zo nee, waarom niet?
Ja. Grenszones zijn vaak extra gevoelig voor grensoverschrijdende criminaliteit en voor illegaliteit. Inzet van de Koninklijke Marechaussee is juist daar van groot belang.
Klopt het dat een aangehouden illegale vreemdeling een schadevergoeding heeft verkregen van € 1 365,–? Tot welke reactie geeft dit u aanleiding? Welke maatregelen bent u van plan te nemen om een soortgelijke schadevergoeding in de toekomst te voorkomen?
Ja.
Het genoemde bedrag is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aan betrokken vreemdeling toegekend als schadevergoeding voor de in bewaring verbleven periode. Het is staande jurisprudentie dat bij een onrechtmatig verblijf in bewaring een richtbedrag per in bewaring verbleven dag wordt toegekend als vergoeding voor immateriële schade. Daarvan wordt enkel afgeweken indien er bijzondere redenen zijn voor matiging van het bedrag.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om zeker te stellen dat illegale vreemdelingen die aan de grens worden aangehouden in de toekomst kunnen worden vastgezet, ook indien zij geen strafbare feiten hebben begaan?
MTV controles zullen met spoed van een deugdelijke juridische basis worden voorzien. Daartoe wordt op korte termijn een wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 voorbereid.
Bent u bereid de Tweede Kamer middels een brief te informeren over de wijze waarop en op welke termijn u ervoor gaat zorgen dat de grenscontroles voor illegalen kunnen worden hervat? Wanneer denkt u deze brief aan de Tweede Kamer te kunnen toesturen? Bent u voornemens dit te koppelen aan de in het regeerakkoord opgenomen strafbaarstelling van illegaliteit en de handhaving? Zo ja, hoe en wanneer?
De brief over de gevolgen van de uitspraak voor het mobiel toezicht van de Koninklijke Marechaussee bij de binnengrenzen is samen met de beantwoording van deze Kamervragen naar de Tweede Kamer gezonden. De Kamer wordt separaat geïnformeerd over strafbaarheidstelling illegaliteit.
De uitspraak van het Gerechtshof in Den Haag over de opvang van minderjarige kinderen van vreemdelingen |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 11 januari 2011 over de opvang van een Angolees gezin met drie minderjarige kinderen?1 Wat is uw reactie op deze uitspraak?
Ik heb kennisgenomen van deze uitspraak, en zal hiertegen in cassatie gaan. De uitspraak onderkent naar mijn mening onvoldoende dat terugkeer de verantwoordelijkheid van de vreemdeling zelf is, dat ouders primair verantwoordelijkheid dragen voor hun kinderen, en dat het derhalve niet aan de overheid is om zorg te dragen voor gezinnen met minderjarige kinderen op het moment dat de ouders weigeren om invulling te geven aan hun vertrekplicht.
Bent u bereid naar aanleiding van deze uitspraak met ingang van heden geen (gezinnen met) minderjarige kinderen van asielzoekers en andere vreemdelingen vanuit de vrijheidsbeperkende lokatie, een asielzoekerscentrum of vreemdelingenbewaring niet meer op straat te zetten zonder dat onderdak en middelen van bestaan zijn gewaarborgd?
Ik respecteer deze uitspraak, hetgeen betekent dat uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen niet vanuit reguliere opvangocaties van het COA of vanuit de VBL in Ter Apel op straat zullen worden gezet. Hieraan wordt overigens reeds vanaf het tussenarrest van het Hof invulling gegeven. Voor deze gezinnen geldt onverkort dat zij onder toezicht van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) moeten blijven werken aan hun vertrek uit Nederland. Indien vreemdelingenbewaring van een gezin met minderjarige kinderen wordt opgeheven zonder dat vertrek uit Nederland heeft plaatsgevonden, zal het gezin (opnieuw) worden geplaatst in hetzij een opvanglocatie van het COA, hetzij de VBL in Ter Apel.
Ik streef ernaar dat er op termijn een aparte, sobere vrijheidsbeperkende locatie van het COA zal worden opgezet voor deze gezinnen met minderjarige kinderen, waar intensief aan hun vertrek uit Nederland kan worden gewerkt.
Bent u bereid de uitspraak van het Gerechtshof te respecteren, waarin wordt bepaald dat er voor de Nederlandse staat een plicht bestaat om te zorgen voor onderdak en middelen van bestaan voor minderjarige kinderen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de uitspraak van het Gerechtshof te respecteren, waarin wordt bepaald dat de door u voorgestelde maatregelen, waarbij uitgeprocedeerde minderjarige kinderen van hun moeder worden gescheiden en in een pleeggezin of residentiële zorginstelling worden ondergebracht, een disproportionele inbreuk op het recht van de kinderen om hun gezinsleven voort te zetten opleveren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid naar aanleiding van deze uitspraak te bezien of er voor uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen, in de periode dat zij werken aan terugkeer naar het land van herkomst, zo snel mogelijk terugkeerhuizen kunnen worden opgericht, om te zorgen voor onderdak en middelen van bestaan voor de kinderen, conform het voorstel in de initiatiefnota «Altijd onderdak voor kinderen»?2
Zie antwoord vraag 2.
De op handen zijnde uitzetting van een Somaliër |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat een tot christen bekeerde moslim uit Somaliland een dezer dagen ons land dreigt te worden uitgezet?
Ik ben bekend met de aanwezigheid van deze persoon in Nederland. Betrokkene heeft geen rechtmatig verblijf en dient Nederland derhalve zelfstandig te verlaten. Ten aanzien van betrokkene is geen concrete uitzetting gepland.
Kunt u aangeven of al eerder bekeerde moslims zijn uitgezet naar Somalië of Somaliland, aangezien daar de doodstraf op afvalligheid staat en deze teruggestuurde asielzoekers dus met de dood worden bedreigd? Zo ja, hoe vaak en waarom?
Zoals uw Kamer bekend is, wordt de geloofsovertuiging van vreemdelingen niet geregistreerd in het geautomatiseerde systeem van de Dienst Terugkeer & Vertrek.
Uiteraard wordt de religie van een individuele asielzoeker in zijn/haar dossier bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst wel vastgelegd, als de religie relevant kan zijn voor de beoordeling van het asielverzoek.
In de totaaloverzichten van afgewezen en gehonoreerde asielverzoeken is geen uitsplitsing naar religie opgenomen. Dit zou ook niet zinvol zijn, omdat religie niet altijd het enige of doorslaggevende punt is bij de toe- of afwijzing van een asielverzoek, zelfs niet als religie als argument in het asielverzoek wordt aangedragen.
Hoe schat u de mogelijke gevolgen voor betrokkene in, wanneer hij terugkeert naar Somaliland, waar overgang van de islam naar enige andere religie grondwettelijk is verboden?
Uit het meest recente ambtsbericht inzake Somalië blijkt dat in Somaliland de islam de officiële religie is. Hoewel een moslim geen afstand kan doen van zijn of haar geloof mogen niet-moslims in vrijheid hun geloof belijden.
Ter onderbouwing van de asielaanvraag heeft betrokkene onder andere aangevoerd dat hij sinds ruim 30 jaar het christelijke geloof belijdt. Tevens heeft hij aangevoerd dat hij hierdoor geen problemen heeft ondervonden in zijn land van herkomst.
Hoewel aan de christelijke geloofsovertuiging niet is getwijfeld vormt deze geen aanleiding tot bescherming in Nederland omdat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Somalië voor vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM heeft te vrezen, nu hij in verband met zijn bekering nooit problemen heeft ondervonden in zijn land van herkomst. Daarnaast zijn in Noord-Somalië, waar betrokkene vandaan komt, geen gevallen bekend van vervolging van christenen.
Zoals gesteld in de Vreemdelingencirculaire wordt van personen die in het land van herkomst een minderheidsreligie aanhangen, niet verlangd dat zij deze verborgen houden. Dat betrokkene geen ruchtbaarheid zou moeten geven aan zijn geloof is geen overweging geweest in het besluit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Nederland heeft een zorgvuldige asielprocedure met de mogelijkheid van (hoger) beroep (rechterlijke toets) waarin wordt getoetst of een vreemdeling vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel bij terugkeer te vrezen heeft voor een schending van artikel 3 EVRM. Ook bij deze asielaanvraag is zorgvuldig nagegaan of uit de individuele omstandigheden, met name het christelijk geloof, en in het licht van de situatie in Somalië, blijkt dat hij bescherming nodig heeft. Nu is vastgesteld dat dit niet het geval is, is terugkeer aan de orde.
Ik acht de beslissingen op de asielaanvraag van betrokkene dan ook in lijn met het beleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Wat is uw oordeel over de argumentatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dat, indien de autoriteiten van Somaliland niet op de hoogte zijn van de bekering naar het christelijke geloof van de betrokkene en hij er verder zijn mond over kan houden (geen ruchtbaarheid aan geeft), hij geen gevaar zal lopen? Is deze uitspraak niet in tegenspraak met het beleid van het ministerie van Buitenlandse Zaken, dat pleit voor godsdienstvrijheid, en in tegenspraak met artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, waarin het recht beschreven staat om van geloof te veranderen en het geloof te uiten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe komt het dat de informatie in het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken – waarop IND en rechters zich veelal baseren – over christenen in Somalië zo summier is, terwijl Open Doors en Compass Direct beschikken over zeer gedocumenteerde informatie?
Zoals het ambtsbericht Somalië van september 2010 meldt, is het moeilijk om gedetailleerde informatie en cijfers te krijgen over de mensenrechtensituatie in Somalië, vanwege de slechte veiligheidssituatie aldaar. Dit geldt met name voor Zuid- en Centraal-Somalië. Als gevolg hiervan is ook de berichtgeving over schendingen van de vrijheid van godsdienst beperkt.
De nieuwsberichten op de website van Compass Direct over Somalië hadden betrekking op incidenten in Zuid- c.q. Centraal-Somalië. Deze website is nog laatstelijk geraadpleegd waarbij geen informatie is aangetroffen over de situatie in Noord-Somalië, de regio waarop de onderhavige casus betrekking heeft.
De verslaglegging in het ambtsbericht over schendingen van de vrijheid van godsdienst is gebaseerd op rapporten die in 2009 en 2010 verschenen zijn. De strekking ervan is in lijn met de berichten uit openbare bronnen. Er zijn in de beschikbare openbare bronnen inzake het jaar 2010 geen berichten over incidenten aangetroffen waarbij christenen uit Noord-Somalië (Somaliland en Puntland) als slachtoffer betrokken waren.
Kunt u zich voorstellen dat de zinsnede uit het Algemeen ambtsbericht Somalië, september 2010 «In Somalië bestaat een kleine, onopvallende christelijke gemeenschap», zonder verwijzing naar de vervolgingen waaraan christenen in Somaliland blootstaan, de suggestie kan wekken dat het in Somalië en Somaliland wel meevalt met onderdrukking van de godsdienstvrijheid voor christenen?
Op de aangehaalde zinsnede volgen twee paragrafen die de situatie in Zuid- c.q. Centraal Somalië en Noord-Somalië specificeren ten aanzien van de vrijheid van godsdienst.
Weet u dat de uitgezette Somaliër via Mogadishu naar Somaliland zal moeten reizen en hij dan gemakkelijk in handen van Al Shabaab kan vallen, door wie in het verleden verschillende Somalische christenen zijn onthoofd?
Het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) heeft op 7 januari 2011 twee gemotiveerde interim measures getroffen die betrekking hebben op asielzoekers afkomstig uit Zuid- en Centraal-Somalië.
Het is, tot het EHRM uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedures op basis van deze interim measures niet langer mogelijk om vreemdelingen uit te zetten naar Zuid- en Centraal Somalië. De Nederlandse overheid acht zich gehouden om aan deze interim measures, gezien de motivering en juridische strekking, generieke werking te verlenen en aan de betreffende categorie vreemdelingen, behoudens contra-indicaties, opvang te verlenen. De interim measures gelden echter niet voor uitzettingen naar Somaliland en Puntland.
De getroffen interim measures hebben mede tot gevolg dat uitzetting via het vliegveld van Mogadishu vindt niet langer plaats vindt.
Weet u dat er in Nederland verschillende Somalische christenen met de dood zijn bedreigd, en dat deze dreiging in het land van herkomst gemakkelijk kan worden uitgevoerd?
Situaties als in de vraag omschreven worden meegewogen in de individuele beoordeling van het asielverzoek. Ik verwijs daartoe ook naar de beantwoording van vraag 4 omtrent de toets of een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning.
Hoe verhoudt zich de beslissing de Somalische christen uit te zetten tot de volgende uitspraak van toenmalig staatssecretaris van Justitie, Albayrak: «Van personen die in het land van herkomst een minderheidsreligie aanhangen, wordt niet verlangd dat zij deze verborgen houden. Dat is een beleidsregel. Ik zal erop toezien dat wij ook in de uitvoering van dit uitgangspunt uitgaan»?1 Onderschrijft u nog steeds deze beleidslijn? Zo ja, wat gaat u doen om de uitzetting van de bekeerde Somaliër tegen te houden?
Zoals blijkt uit het antwoord op de vragen 3 en 4 staat het niet-moslims in Somaliland vrij om hun geloof te belijden. Dit strookt ook met hetgeen door de betreffende vreemdeling is aangegeven in zijn asielrelaas.
Uitzetting is dan ook niet strijdig met bovenstaande beleidslijn, die nog steeds van kracht is.
Kunt u deze vragen, vanwege de op handen zijnde uitzetting, zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Er is ten aanzien van betrokkene op dit moment geen concrete uitzetting gepland. Dit neemt overigens niet weg, zoals hierboven uiteengezet, dat uitzetting naar Somaliland beleidsmatig mogelijk is.
De gevolgen van ketenaansprakelijkheid op grond van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU), Arie Slob (CU) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de gerechtelijke uitspraken waarin niet alleen het PCM Distributiebedrijf, maar ook de verschillende dagbladen waarvoor PCM distributiebedrijf de verspreiding verzorgt, aansprakelijk zijn gesteld, omdat illegale krantenbezorgers zijn aangetroffen op grond van de ketenaansprakelijkheid binnen de dagbladenbranche?1
Ja.
Wat hadden deze uitgevers nog meer kunnen doen om niet aansprakelijk gesteld te worden?
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 17 maart 2010, LJN: BL7836, geoordeeld dat PCM Distributiebedrijf BV bij het laten bezorgen van diverse dagbladen artikel 2, eerste lid, Wet arbeid vreemdelingen (Wav) heeft overtreden. Deze overtredingen heeft de Afdeling bestuursrechtspraak volledig verwijtbaar geacht.
In een afzonderlijke uitspraak van eveneens 17 maart 2010, LJN: BL7835, heeft de Raad van State mijn standpunt gedeeld dat ook de desbetreffende uitgevers de Wav hebben overtreden en dat deze overtredingen aan ieder van hen ook volledig zijn te verwijten, zodat geen grond bestond voor matiging van de opgelegde boetes. In die uitspraak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak geconcludeerd dat «gelet op de contractuele verplichtingen die het distributiebedrijf en de uitgevers over en weer zijn aangegaan en het juridische verband waarbinnen zij opereren, de uitgevers moeten worden geacht bij het distributiebedrijf invloed te kunnen uitoefenen op de gang van zaken rond de huis-aan-huis bezorging van de door hen uitgegeven kranten.» Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak hebben de uitgevers onvoldoende hun invloed aangewend om de door de Arbeidsinspectie geconstateerde overtredingen niet, of verminderd, verwijtbaar te achten. In de uitspraak is in dat verband aan de orde gesteld dat de uitgevers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij hun distributeurs uitdrukkelijk hebben bedongen dat deze bij de tewerkstelling van vreemdelingen de Wav in acht dienen te nemen. Evenmin hebben zij aannemelijk gemaakt, dat zij van de distributeurs een regelmatige en doelgerichte controle van de identiteit van de bezorgers verlangden, of dat die controle in de praktijk niet uitvoerbaar zou zijn. Voor zover de uitgevers wel maatregelen hadden getroffen in het kader van de controle van de identiteit van de bezorgers, zijn die pas genomen nadat de overtredingen waren geconstateerd en deden deze dus niet af aan de verwijtbaarheid van de overtredingen.
Bent u bereid te onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is in de Beleidsregels2 onderscheid te maken naar de mate van verwijtbaarheid, en de hoogte van de boete hierop af te stemmen?
Artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht schrijft voor dat geen bestuurlijke boete wordt opgelegd voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. Dit brengt mee dat als een overtreding verminderd verwijtbaar is, bij de oplegging van een boete niet het in de beleidsregels neergelegde normbedrag kan worden gehanteerd. De hoogte van de boete moet dan worden afgestemd op de mate van verwijtbaarheid. Indien geen sprake is van verwijtbaarheid omdat een werkgever aannemelijk kan maken dat hij al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om een overtreding (in de keten) te voorkomen, wordt van boeteoplegging afgezien.
De hoogte van het boetebedrag is dus nu al afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid.
In de desbetreffende zaken was geen aanleiding om van het boetenormbedrag af te wijken, omdat, zoals in het antwoord op de vorige vraag is uiteengezet, de uitgevers volledig verwijtbaar waren.
De toepassing van de bestuurlijke boete in de Wav is in 2009 geëvalueerd door IVA beleidsonderzoek en advies (Evaluatie invoering bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen, Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 17 050 en 29 523, nr. 396).
Een van de vragen was hoe de matigingsgronden werken en of ze aansluiten bij situaties waarin overtredingen werkgevers mogelijk in mindere mate of niet kunnen worden verweten. De conclusie luidde dat de matigingsgronden als zodanig door de rechter worden aanvaard. Verminderde verwijtbaarheid leidt inderdaad tot matiging van de boete. Bij het geheel ontbreken van verwijtbaarheid wordt de boetebeschikking vernietigd door de rechter. Gezien de uitkomst van deze evaluatie is het niet nodig de beleidsregels op dit punt te herzien.
In hoeverre, en op welke manier, is er door het kabinet naar het bedrijfsleven gecommuniceerd over de ruime interpretatie van het begrip werkgever in de WAV en de gevolgen hiervan voor het bedrijfsleven? Bent u bereid de Arbeidsinspectie te verzoeken in overleg te treden met de bedrijven uit de dagbladenbranche, teneinde duidelijkheid te verschaffen over hetgeen door de overheid van hen aan inspanning wordt verwacht in het kader van het terugdringen van de inzet, door hun lokale distributeurs/depothouders, van illegalen?
Inmiddels is de uitleg over het brede werkgeversbegrip vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak. Ik onderschrijf dat een goede uitleg over het brede werkgeversbegrip en de daarmee samenhangende verantwoordelijkheden van (alle) werkgevers (in de keten) van belang is opdat private maar ook publieke opdrachtgevers beter kunnen inspelen op wat er van hen verwacht wordt.
Via voorlichtingscommunicatie, o.m. via de site van de Rijksoverheid en de Arbeidsinspectie en via de campagne «Weet hoe het zit», worden de verantwoordelijkheden van (alle) werkgevers (in de keten) met betrekking tot de juiste naleving van de Wet arbeid vreemdelingen verduidelijkt. Daarbij wordt tevens ingegaan op aspecten en overwegingen die een rol kunnen spelen bij het achterwege laten of matigen van boetes aan alle werkgevers in de keten. Ook wordt in de gesprekken die de Arbeidsinspectie periodiek voert met bedrijven en sectoren het brede werkgeversbegrip en de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheden onder de aandacht gebracht. Met bedrijven uit de dagbladenbranche heeft de Arbeidsinspectie meerdere keren specifiek overleg gevoerd over de uitleg van het werkgeversbegrip. Tevens wordt nog bezien of het mogelijk is om op voorhand meer concreet de omstandigheden die voor het matigingsbeleid van belang zijn in kaart te brengen.
Bent u bereid te evalueren of de ketenaansprakelijkheid door het hanteren van het ruime werkgeversbegrip binnen de WAV effectief is en geleid heeft tot een afname van het aantal illegale werknemers binnen het bedrijfsleven?
Het ruime werkgeversbegrip geldt sinds de invoering van de Wav in 1994. Hiermee werd beoogd duidelijkheid te bieden ten opzichte van de tot dan geldende Wet arbeid buitenlandse werknemers waarin de tewerkstellingsvergunningplicht verbonden was aan specifieke arbeidsrelaties. Dit leverde niet alleen onduidelijkheid op voor de werkgevers die niet altijd wisten of zij vergunningplichtig waren, maar het leidde ook tot schijnconstructies en bewijsproblemen in geval van vermoede overtredingen. Juist door het ruime werkgeversbegrip werden deze onduidelijkheden en de daaraan gekoppelde mogelijkheden tot illegaal werknemersschap weggenomen. Omdat het kabinet grote waarde hecht aan de bestrijding van illegale arbeid, is het juist daarom niet bereid terug te keren tot een meer specifieke omschrijving van het werkgeversbegrip binnen de Wav. Daarbij blijft gelden dat wie geen verwijt treft, niet kan worden beboet. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding de toepassing van het ruime werkgeversbegrip te evalueren.
Is het u bekend hoeveel bedrijven de afgelopen 5 jaar naar aanleiding van de hoge boetes failliet zijn verklaard? In hoeverre was het voor deze bedrijven mogelijk om een regeling te treffen voor het betalen van de boetes?
Het is niet bekend of en zo ja, hoeveel bedrijven er naar aanleiding van bestuurlijke boetes failliet zijn gegaan. De werkgever die wegens overtreding van de Wav een boete heeft gekregen, moet deze boete binnen 6 weken nadat de boete is opgelegd betalen. Indien de boete niet binnen 6 weken is betaald, wordt een aanmaning verzonden met een termijn van 14 dagen. Bij niet betaling volgt een dwangbevel en wordt de zaak overgedragen aan de deurwaarder.
De betalingsverplichting kan worden opgeschort door middel van het aanvragen van een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter in geval van spoedeisend belang, b.v. bij dreigend faillissement. In dat geval moet dan wel bezwaar of (hoger) beroep zijn ingesteld.
De Arbeidsinspectie biedt de werkgever op verzoek de mogelijkheid om in geval van aangetoonde betalingsonmacht gebruik maken van een betalingsregeling. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden moet de boete in maandelijkse termijnen binnen 1, 2 of 3 jaar zijn betaald. Over deze mogelijkheden wordt de werkgever actief geïnformeerd door een brochure die bij de boetebeschikking wordt gevoegd. Uit de eindrapportage van de evaluatie invoering bestuurlijke boete Wav die ik op 18 januari 2010 naar de Tweede Kamer heb gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 17050 en 29523, nr. 396) blijkt dat sinds 1 januari 2007 tot 1 juli 2009 in bijna 40% van het aantal boetezaken een betalingsregeling is getroffen
De bouw van twee moskeeën voor illegalen in Athene onder andere gefinancierd door Nederlandse belastingbetalers |
|
Joram van Klaveren (PVV), Louis Bontes (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU-noodfonds betaalt bouw twee moskeeën voor illegalen Athene?» Zo ja, kunt u de inhoud van dit bericht bevestigen?1
Ja, ik ben bekend met het bericht. De inhoud van het bericht is grotendeels onjuist. Ten onrechte wordt er in het bericht gesteld dat er twee moskeeën met geld uit het noodfonds van de EU worden gebouwd in Athene. In 2006 nam de vorige Griekse regering bij wet het besluit om één (niet twee) moskee in Athene te bouwen. De bouw wordt gefinancierd uit de nationale begroting, meer specifiek uit het Griekse «Programma Publieke Investeringen» onder verantwoordelijkheid van het Griekse ministerie van Onderwijs en Religieuze Zaken.
Het leningenpakket aan Griekenland bestaat uit bilaterale leningen van de eurolanden, waaronder Nederland, en leningen van het IMF aan de Griekse overheid om de overheidsschuld te kunnen blijven herfinancieren en de overheidsfinanciën te saneren om deze houdbaar te maken. De lening aan Griekenland wordt niet gefinancierd door het noodfonds van de EU. Dit fonds is pas opgericht nadat het leningenpakket voor Griekenland is samengesteld.
Daarnaast wordt in het artikel gesteld dat het zou gaan om een moskee voor illegalen. Ook dat is feitelijk onjuist. De moskee wordt gebouwd voor moslims woonachtig in Athene. De moslimgemeenschap daar bestaat voor een groot deel uit legale immigranten, maar ook uit Griekse moslims afkomstig uit de regio Thracië (waar 150 000 Griekse moslims wonen). Deze laatste groep heeft al generaties de Griekse nationaliteit.
Kunt u ons vertellen hoe dit EU besluit – om de bouw van moskeeën voor illegalen in Griekenland ook met Nederlands belastinggeld te financieren – tot stand is gekomen en wie hiervoor verantwoordelijk is? Deelt u de mening dat dit een belachelijk besluit is?
Aan het besluit van de Griekse regering om een moskee in Athene te laten bouwen ligt geen EU-besluit ten grondslag.
Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat dit besluit teruggedraaid wordt en er geen cent Nederlands belastinggeld aan wordt besteedt?
Aan de bouw van de moskee wordt geen Nederlands belastinggeld besteed.
Het oppakken van een asielzoeker bij de geboorteaangifte |
|
Nine Kooiman |
|
Is het bericht waar dat een asielzoeker in het gemeentehuis is opgepakt toen hij aangifte van de geboorte van zijn kind kwam doen?1 Kunt u de exacte gang van zaken beschrijven?
Op maandag 20 december 2010 bezocht een man het gemeentehuis in Winterswijk om aangifte te doen van de geboorte van een kind. De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Winterswijk stelt daarbij op grond van artikel 1:19e, zevende lid, van het Burgerlijk Wetboek, de identiteit van de aangever vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht. De betrokken man was niet in het bezit van een zodanig document en toonde aan de ambtenaar van de burgerlijke stand een verlopen W-document uit 2009 (een identiteitsdocument uitgegeven door de Immigratie- en Naturalisatiedienst). De gemeente heeft hiervan melding gemaakt bij de Vreemdelingenpolitie, omdat de Vreemdelingenpolitie de gemeente Winterswijk eerder had verzocht melding te doen als iemand aangifte zou doen van de geboorte van het kind van de desbetreffende vrouw. Ten aanzien van deze vrouw was namelijk een identiteitsonderzoek gestart. Ten aanzien van haar broer was reeds gebleken dat hij zich schuldig had gemaakt aan het verstrekken van onjuiste persoonsgegevens ex artikel 36 Wet GBA en het vermoeden bestond dat de vrouw eveneens onjuiste persoonsgegevens had verstrekt. Door de melding wilde de Vreemdelingenpolitie de verblijfplaats van de vrouw, die zich aan het vreemdelingentoezicht had onttrokken, achterhalen.
Bij controle van de personalia door de Vreemdelingenpolitie bleek dat de betrokken man zich sinds 2009 had onttrokken aan het vreemdelingentoezicht. De aan hem opgelegde meldplicht was hij sinds 2009 niet meer nagekomen. De juiste identiteit van deze vreemdeling kon op dat moment niet worden vastgesteld, waarop hij staande is gehouden op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000. Het betreffende wetsartikel stelt dat van deze bevoegdheid gebruik gemaakt mag worden indien onder meer sprake is van «feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren». De vreemdeling is vervolgens overgebracht naar het politiebureau en daar na ophouding in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (geen rechtmatig verblijf).
Deelt u de mening dat het doen van aangifte van de geboorte van een kind op deze manier voor asielzoekers ontmoedigd wordt, en dat dit juist voorkomen moet worden omdat anders een kind nergens geregistreerd staat en daarmee volgens de registers niet bestaat? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De vraag hoe het uitoefenen van vreemdelingentoezicht zich verhoudt tot het doen van geboorteaangifte van een kind, zal ik betrekken bij de visie op illegaal verblijf. Deze visie zal ik aan uw Kamer toezenden in reactie op de illegalenschatting waaraan het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum van het ministerie van Veiligheid en Justitie op dit moment werkt. Ik verwacht u mijn visie op illegaal verblijf, waar de strafbaarstelling van illegaal verblijf onderdeel van uitmaakt, voor de zomer 2011 toe te zenden.
Ik kan u meedelen dat er door de betrokken man wel aangifte van de geboorte is gedaan in de gemeente Winterswijk.
Hoe verhoudt deze gang van zaken zich tot artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, waarin staat dat ieder kind bij de geboorte recht heeft op een naam en een nationaliteit om geregistreerd te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de asielzoeker inmiddels in vreemdelingenbewaring is geplaatst? Zo ja, zijn hiervoor dringende redenen van openbare orde en is er concreet zicht op uitzetting? Waren er in dit geval geen alternatieven voorhanden, zoals bijvoorbeeld een meldplicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vreemdeling is op 20 december 2010 door een hulpofficier van justitie, belast met het toezicht op vreemdelingen, met het oog op uitzetting een maatregel van bewaring opgelegd, zoals bedoeld in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (geen rechtmatig verblijf). Voorafgaand aan de inbewaringstelling is de vreemdeling gehoord. Tijdens dit gehoor heeft hij onmiskenbaar te kennen gegeven dat hij niet wilde meewerken aan terugkeer en dat hij niet bereid was opgave te doen van zijn woon/verblijfadres of dat van zijn vrouw.
Op grond van de omstandigheden in deze zaak, waaronder het pasgeboren kind en het feit dat zijn vrouw ten tijde van de geboorteaangifte nog was opgenomen in het ziekenhuis, heb ik op 23 december 2010 besloten de bewaring van de vreemdeling op te heffen. In plaats daarvan is toen een lichtere maatregel van toezicht opgelegd in de vorm van een dagelijkse meldplicht. Zowel betrokkene als zijn vrouw hebben geen recht op verblijf in Nederland en moeten Nederland verlaten. Op dit moment wordt met hen in de vrijheidsbeperkende locatie in Ter Apel aan hun vertrektraject gewerkt.
De registratie van een tweede nationaliteit in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft Nederland verdragsrechtelijke verplichtingen die er toe strekken dat een tweede nationaliteit automatisch in de GBA geregistreerd dient te worden? Zo ja, welke verdragsbepalingen zijn dit?
Neen.
Hoeveel mensen hebben de afgelopen vijf jaar op basis van het automatisch registeren van de tweede nationaliteit inderdaad een tweede nationaliteit gekregen?
Niemand verkrijgt een tweede nationaliteit door registratie in de GBA. De registratie in de GBA is niet constitutief maar declaratief. Men verkrijgt een nationaliteit slechts op basis van de wettelijke nationaliteitsregels van de desbetreffende staat. De registratie is niets anders dan een weergave van feiten die op basis van andere bronnen (regelgeving, in dit geval buitenlandse) is ontstaan. Evenmin leidt het ontbreken van registratie in de GBA tot verlies van een tweede nationaliteit. Slechts op basis van de wettelijke nationaliteitsregels van de desbetreffende staat kan men een nationaliteit verliezen. Het vraagstuk van landen die het in hun wetgeving onmogelijk maken om afstand te doen van hun nationaliteit is bekend. Nederland bepleit dat het recht om afstand te doen van nationaliteit wordt erkend. Zie het antwoord op vraag 17.
Hoe verhoudt de situatie in Nederland zich tot de registratie van de tweede nationaliteit in andere West-Europese landen als België, Frankrijk en Duitsland?
Duitsland registreert net als Nederland alle nationaliteiten van een persoon. België registreert geen dubbele nationaliteitsgegevens. Frankrijk, die overigens geen bevolkingsadministratie zoals de GBA kent, registreert alleen de Franse nationaliteit net als Denemarken dat alleen de Deense nationaliteit registreert. Ieder land registreert nationaliteitsgegevens naar eigen behoefte. Ook Nederland heeft hierin een vrije keuze. Of een persoonsgegeven wel of niet in de GBA wordt geregistreerd, hangt af van de vraag of de Nederlandse overheid vanwege de uitvoering van Nederlandse wetten en overheidstaken behoefte heeft aan dat gegeven. Bij het gegeven nationaliteit is daar sprake van. In dit verband kom ik daar bij de antwoorden op de vragen 7 en 9 op terug.
Indien zij andere systemen hanteren dan het Nederlandse, ziet u mogelijkheden om van deze systemen te leren en het Nederlandse systeem zodanig aan te passen dat de tweede nationaliteit niet automatisch geregistreerd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
In welke gevallen leidt het niet registeren van de tweede nationaliteit mogelijk tot stateloosheid?
Niet registreren heeft geen gevolg voor het hebben van een nationaliteit en kan dus ook geen staatloosheid tot gevolg hebben. Zoals onder vraag 2 is geantwoord is de registratie slechts een weergave van feiten die op grond van buitenlandse wet- en regelgeving is ontstaan.
Daar waar de Nederlandse overheid geen weet heeft van de andere nationaliteiten die een persoon heeft omdat deze niet geregistreerd worden, kan deze in het geval dat de Nederlandse overheid de Nederlandse nationaliteit wil ontnemen niet eenvoudig zien of een persoon daardoor stateloos zou worden.
Wat is de stand van zaken betreffende het wetsvoorstel Basisregistratie Personen?
Het wetsvoorstel Basisregistratie Personen zal naar verwachting rond de zomer 2011 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Is het mogelijk om de wet GBA zo in te richten dat enkel de eerste nationaliteit automatisch geregistreerd wordt en de tweede nationaliteit een keuzeoptie is?
Alles ten aanzien van de registratie is mogelijk, maar niet alles is zinvol. Doel van de GBA is om eenduidige informatie te verstrekken welke nodig is met het oog op de toepassing van de wet. De wetgever kan kiezen dat geen gegevens omtrent de nationaliteit worden geregistreerd; dan zal men de gegevens, voorzover nodig, elders moeten opslaan. Dat is dus verplaatsen van het probleem. De wetgever kan ook bepalen dat alleen de Nederlandse nationaliteit wordt geregistreerd, maar dan weten de gebruikers van de GBA slechts dat de geregistreerde die nationaliteit heeft, maar niet welke nationaliteiten hij nog meer heeft. Keuzevrijheid leidt tot dezelfde onduidelijkheid. Daarom is het juister, indien de overheid meent geen behoefte te hebben aan betrouwbare gegevens omtrent een vreemde nationaliteit, om te bepalen dat er dan in het geheel geen gegevens hierover worden geregistreerd, dan gegevens ter keuze van geregistreerde te registreren. De vraag van een Nederlandse overheidsinstantie naar een tweede nationaliteit zal niet langer meer betrouwbaar vanuit de GBA kunnen worden beantwoord. De kwaliteit, een zeer belangrijk aspect bij registratie, van dit gegeven kan dan niet meer gewaarborgd worden en kan dan niet meer zinvol worden gebruikt bij overheidstaken. Bij de behandeling van de Wet GBA is besloten om alle gegevens over de nationaliteit in de GBA te registreren, omdat deze gegevens worden gebruikt bij de uitvoering van wetten en overheidstaken. Dit uitgangspunt is wat het kabinet betreft onveranderd en daarom ziet het kabinet geen reden om voor te stellen de huidige wet op dit punt te wijzigen.
Daarnaast meent het kabinet ook dat de burger niet onnodig geconfronteerd mag worden met gegevens over zijn vreemde nationaliteit. Om die reden is voor gemeenten een uniforme gedragslijn vastgesteld die bepaald dat gemeenten in afschriften van de GBA, die door de burger worden aangevraagd, in beginsel geen gegevens omtrent de nationaliteit(en) vermelden. Dit geldt zowel voor de in de GBA geregistreerde Nederlandse nationaliteit als voor de vreemde nationaliteit(en) van de burger. Daarnaast is in dit verband reeds opdracht gegeven tot het doorvoeren van een technische aanpassing van het logisch ontwerp van de GBA. Door deze technische aanpassing wordt het mogelijk dat het systeem van de GBA onderscheid kan maken tussen het verstrekken van de eerste of Nederlandse nationaliteit en de overige nationaliteiten, zodat niet automatisch alle nationaliteiten van een persoon aan afnemers wordt verstrekt. Gebruikers van de GBA zullen op geautomatiseerde wijze alleen die nationaliteitsgegevens ontvangen, die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun overheidstaken.
Wat zijn de effecten voor het effectief uitvoeren van overheidstaken wanneer de tweede nationaliteit niet langer automatisch geregistreerd wordt?
De gegevens over nationaliteit worden bij de volgende publieke (en wettelijke) taken gebruikt. Op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap gaat het om het controleren van de afstandsplicht van de vreemde nationaliteit ter verkrijging van de Nederlandse nationaliteit (bij naturalisatie of bevestiging van optie) definitief kan worden verleend. Dit heeft te maken met het feit dat het afstand doen van de vreemde nationaliteit volgens de regels van andere nationaliteitsrechtelijke stelsels pas mogelijk is als eerst de nieuwe nationaliteit is verkregen. Het Nederlanderschap wordt dan ingetrokken als men niet voldoet aan de eis afstand te doen van de vreemde nationaliteit. Voor het intrekken van het Nederlanderschap zijn de gegevens over de tweede en overige nationaliteit(en) nodig. Behalve in het geval dat de betrokkene de Nederlandse nationaliteit door bedrog heeft verkregen, kan het Nederlanderschap alleen worden ingetrokken als dit geen stateloosheid tot gevolg heeft. Voor de Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland is van belang om de tweede nationaliteit na te gaan in verband met de mate waarin consulaire bijstand aan de burger kan worden verleend, aangezien het bezit van de nationaliteit van het land waarin men verblijft naast de Nederlandse nationaliteit in veel gevallen de mogelijkheden tot effectieve bijstand kan beperken. Voorafgaand aan het toekennen van een uitkering wegens de terugkeer naar het land van herkomst op basis van de Remigratiewet moet worden gecontroleerd of afstand van de Nederlandse nationaliteit is gedaan. Ook hier is controle nodig of de nationaliteit van het land van herkomst daadwerkelijk bestaat om een uitkering toe te kennen en stateloosheid te voorkomen. Daarnaast is de registratie van belang voor het uitvoeren van taken op het gebied van veiligheid en inlichtingen door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, het doen van onderzoek en het uitvoeren van statistieken en het voorkomen dat burgers meerdere keren worden opgeroepen voor de Europese verkiezingen en hierdoor meerdere keren kunnen gaan stemmen. Het effect van het niet langer registreren van de tweede en overige nationaliteit(en) in de GBA is dat de uitvoering van de zojuist genoemde taken wordt bemoeilijkt. De overheid kan niet meer afgaan op de volledigheid en betrouwbaarheid van de gegevens in de GBA over dubbele nationaliteiten en kan deze gegevens om die reden niet meer zinvol gebruiken, zie ook het antwoord op vraag 7. De informatie van de burger wordt in dat geval leidend en betekent een administratieve last voor de burger, omdat hij telkens om een bewijs van zijn tweede of overige nationaliteit kan worden gevraagd. Het onvermijdelijke gevolg hiervan is dat de overheid deze gegevens in andere registraties gaat registreren en dat leidt tot meer werk en kosten; een gevolg dat niet past bij de wens om één basisregistratie voor persoonsgegevens te hebben. Een ander gevolg is dat de overheid bij de uitvoering van taken uitsluitend kan afgaan op de informatieverstrekking die de burger over zijn nationaliteit, anders dan de Nederlandse, verstrekt.
Voor welke taken gaat dit specifiek problemen opleveren? Wat is de aard van deze problemen?
Zie antwoord vraag 8.
Wegen die problemen naar uw mening op tegen de keuzevrijheid van ouders – en hun kinderen – om zelf te bepalen of hun tweede – of volgende – nationaliteit geregistreerd wordt? Zo ja, waarom?
Zoals in antwoord op vraag 7 is aangegeven, maakt keuzevrijheid de gegevens onbetrouwbaar en onbruikbaar. Het weglaten van gegevens betreft dus primair de vraag of de wetgever de uitvoering van wetgeving belangrijk vindt waarbij een tweede of andere nationaliteit een rol speelt. Indien dat gewenst wordt geacht, is het minder zinvol om de gegevens in de GBA te schrappen en elders weer op te slaan.
Hoe gaan overheden die niet automatisch een tweede nationaliteit registeren om met deze problemen?
Het kabinet gaat er vanuit dat de stellers van de vraag met «overheden» andere dan Nederlandse overheden bedoelen. De behoeften van het registreren van gegevens over een tweede nationaliteit verschillen per land, omdat de regels voor het nationaliteitsrecht per land verschillen. Zo eisen bijvoorbeeld niet alle landen dat afstand wordt gedaan van de vreemde nationaliteit voordat de nationaliteit van dat land bij naturalisatie definitief kan worden verleend of verkregen. Voor deze overheden is het dan niet van belang om informatie over de vreemde nationaliteit te hebben.
Welke gevolgen kan het niet langer automatisch registeren van een tweede nationaliteit hebben voor Nederlandse onderdanen in het buitenland?
In de eerste plaats kunnen Nederlandse onderdanen in het buitenland die een verzoek tot consulaire bijstand indienen vertraging ondervinden bij het bepalen van de mate waarin aan hen consulaire bijstand verleend kan worden indien een eventuele tweede nationaliteit niet uit het GBA blijkt. Het vaststellen van de nationaliteit(en) van de hulpbehoevende zal dan op basis van de informatie van andere bronnen handmatig moeten worden vastgesteld. Het bezit van de nationaliteit van het land waarin men verblijft naast het bezit van het Nederlanderschap beperkt in veel gevallen de mogelijkheden tot effectieve bijstand. Indien een dergelijke andere nationaliteit wordt verzwegen kan zelfs een situatie ontstaan waarin bijstand wordt verleend waar deze door het gastland gezien wordt als inmenging in de binnenlandse aangelegenheden.
Ook voor het vaststellen van het bezit van de Nederlandse nationaliteit van paspoortaanvragers op de ambassades en consulaten van Nederland vergemakkelijkt het vermelden van een tweede nationaliteit in de GBA de vaststelling of betrokkene naast het Nederlanderschap inderdaad mag beschikken over een tweede nationaliteit dan wel dat sprake is van een vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit als gevolg waarvan het Nederlanderschap verloren kan zijn gegaan. Een ander gevolg is dat het voor Nederlandse onderdanen moeizamer wordt het bezit van de tweede en overige nationaliteiten te kunnen aantonen. De burger zal elke keer naar een bewijs van het bezit van die nationaliteit worden gevraagd en dit betekent een administratieve last voor de burger. Dergelijk bewijs kan in het buitenland vereist zijn bij het aanvragen bij buitenlandse autoriteiten van een reisdocument, het aangaan van een huwelijk, het aanvragen van een echtscheiding en het opstellen van een testament (de toepassing van internationaal privaatrecht).
Wat zijn de effecten voor de burger, inclusief eventuele volgende generaties, van het niet langer automatisch registeren van de tweede nationaliteit?
Indien deze registratie in de GBA ontbreekt, zal de GBA niet meer ten dienste van de burger staan als hij een beroep op zijn vreemde nationaliteit wil doen. De registratie in de GBA stelt de burger immers in staat het bezit van een vreemde nationaliteit op een eenvoudige wijze aan te tonen. Bij het ontbreken van een registratie in de GBA moet de burger het bezit van een vreemde nationaliteit op een andere wijze aantonen en is hier bovendien zelf volledig verantwoordelijk voor. Dit betekent zowel een extra bewijslast als een administratieve last voor de burger. Het overhandigen van dergelijk bewijs is noodzakelijk indien de burger die in het bezit is van meerdere nationaliteiten een beroep op de Nederlandse overheid wil doen wat betreft het aanvragen van een uitkering op grond van de Remigratiewet, het verlenen van consulaire bijstand in het buitenland of het recht van zijn vreemde nationaliteit in Nederland van toepassing wil laten verklaren bij het opstellen van een testament of het aangaan van een huwelijk volgens regels van het internationaal privaatrecht. Daarnaast zal de burger het bezit van de vreemde nationaliteit eveneens bij een beroep op de overheid van zijn vreemde nationaliteit op een andere wijze moeten aantonen, bijvoorbeeld bij het aanvragen van een reisdocument.
Wat zijn die gevolgen in het licht van de huidige stand van zaken betreffende denaturalisatie? Wat zijn de gevolgen op termijn als de voorgenomen maatregelen in het regeer- en gedoogakkoord hieromtrent geëffectueerd worden?
Intrekking van de Nederlandse nationaliteit is, behalve in het geval dat men die nationaliteit door bedrog heeft verkregen, alleen mogelijk als men daardoor niet stateloos wordt. Als de vreemde nationaliteit niet geregistreerd wordt, kan degene die het betreft beweren dat hij door intrekking stateloos wordt zodat de kans bestaat dat de maatregel niet op hem kan worden toegepast. Denaturalisatie ofwel het intrekken van het Nederlanderschap wordt daardoor dus beperkt. Het regeer- en gedoogakkoord wensen uitbreiding van de mogelijkheden tot intrekking van het Nederlanderschap. Vanuit die optiek is kennis omtrent een tweede of andere nationaliteiten dus noodzakelijk.
Wat zijn de effecten van het niet langer automatisch registeren van de tweede nationaliteit voor de eventuele basisadministratie van het land waar de tweede nationaliteit aan ontleend wordt?
Er zijn geen effecten. De GBA is niet verbonden met registraties in het buitenland.
Kunt u garanderen, zoals eerder door uw voorgangers gesteld, dat buitenlandse overheden op geen enkele wijze inzicht kunnen krijgen in de in de GBA geregistreerde gegevens met betrekking tot een tweede nationaliteit? Indien de tweede nationaliteit niet geregistreerd wordt, op welke wijze kan de overheid van het land waaraan de tweede nationaliteit ontleend wordt dan achterhalen of iemand deze nationaliteit heeft?
De gegevens over nationaliteit in de GBA worden niet aan buitenlandse overheden verstrekt.
Gemeenten mogen de nationaliteitsgegevens uit de GBA niet aan buitenlandse ambassades en consulaten verstrekken. Dergelijke verzoeken dienen te worden afgewezen. Gezien de gevoeligheid die inherent is aan de verstrekking van gegevens van eigen onderdanen aan instanties van een ander land, zal een dergelijke mogelijkheid tot verstrekking altijd expliciet moeten zijn geregeld in verdragsrechtelijke afspraken, of andere internationale overeenkomsten, waarbij het principe van wederkerigheid geldt. Daarentegen zullen de nationaliteitsgegevens in sommige gevallen al op basis van andere internationale afspraken kunnen worden verstrekt en is er geen sprake van verstrekking uit de GBA. Hierbij valt te denken aan gegevensuitwisseling op het terrein van justitie met betrekking tot opsporing en vervolging. Verder kan de burger zelf zijn gegevens aan het land waaraan de tweede nationaliteit wordt ontleend, overhandigen. Daarnaast registreren de buitenlandse overheden in het algemeen zelf de nationaliteit van hun onderdanen. Deze overheden kunnen alleen registreren als zij het bestaan van die onderdanen weten, dus als bijvoorbeeld de geboorte van een kind bij de buitenlandse autoriteiten wordt opgegeven.
Onderhandelt de Europese Unie momenteel met de zeventien landen die het voor hun onderdanen onmogelijk maken hun nationaliteit af te staan om aan dit beleid een einde te maken? Zo ja, wat is de stand van zaken van deze onderhandelingen? Zo nee, bent u bereid om uw collega’s aan te sporen dergelijke onderhandelingen te starten?
Tijdens een bezoek van de Europese Commissaris voor Justitie, Grondrechten en Burgerschap, mevrouw Reding, op 11 juni 2010, heeft de toenmalige minister van Justitie deze kwestie opgebracht. Hij heeft daarbij aangegeven dat Nederland van mening is dat het recht om afstand te doen van een nationaliteit begrepen moet worden onder het recht om van nationaliteit te veranderen, als bedoeld in artikel 15 tweede lid van de Universele verklaring van de Rechten van de Mens. In lijn met de motie van het lid De Krom (VVD), aangenomen op 19 januari 2010 (TK, vergaderjaar 2009–2010, 31 813, nr. 21), heeft hij benadrukt dat het Nederland daarbij gaat om de inzet van de Europese Commissie in haar relatie met derde landen op de keuzevrijheid van onderdanen om hun (dubbele) nationaliteit op te kunnen geven. De Commissaris gaf, conform informatie die bij brief van 3 juli 2008 aan de Kamer is medegedeeld, als reactie dat de Europese Unie het nationaliteitsrecht beschouwt als een bevoegdheid van de lidstaten en dat er over (de beperking van) meervoudige nationaliteit binnen de verschillende lidstaten verschillend wordt gedacht. (TK, vergaderjaar 2007–2008, 30 166, nr. 31). Het onderwerp zal daarom niet in de Europese Raad worden ingebracht. Wel heeft de Commissaris toegezegd deze kwestie op te nemen met de Hoge Vertegenwoordiger. Tot nu toe is niet bekend of dit is gebeurd. Ik of een van mijn collega’s zal bij Commissaris Reding hiernaar informeren.
In het licht van het regeerakkoord wordt overigens een wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap voorbereid die ertoe strekt dat in zoveel mogelijk gevallen bij verlening of verkrijging van de Nederlandse nationaliteit afstand wordt gedaan van de nationaliteit van het land van herkomst.
Rechterlijke uitspraken in Afghaanse asielzaken, die mede gebaseerd zijn op informatie op www.wikileaks.nl |
|
Hans Spekman (PvdA), Raymond Knops (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van enkele recente rechterlijke uitspraken in Afghaanse asielzaken ten gevolge waarvan Afghaanse asielzoekers niet kunnen worden teruggestuurd?1
Ja.
Geven de verwijzingen in de bedoelde uitspraken naar informatie op WikiLeaks aanleiding tot de conclusie dat de ambtsberichten van het ministerie van Buitenlandse Zaken over Afghanistan zijn gebaseerd op onjuiste informatie?
Nee.
In een aantal zaken oordeelt de rechter dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat in het ambtsbericht Afghanistan van juli 2010 is uitgegaan van onjuiste gegevens m.b.t. de aantallen burgerslachtoffers in de periode juni-december 2009.
In een aantal andere zaken heeft de rechtbank bepaald dat er een nieuw besluit genomen moet worden door de minister voor Immigratie en Asiel, met inachtneming van de uitspraak van de rechter. De rechter heeft daarbij overwogen dat de berichtgeving van Human Rights Watch (HRW) d.d. 26 juli 2010 aanleiding had behoren te zijn tot nader onderzoek door de minister voor Immigratie en Asiel alvorens tot afwijzing van de betrokken asielaanvragen te besluiten. In deze zaken is hoger beroep ingesteld door de minister voor Immigratie en Asiel. Op 31 januari 2011 heeft de Raad van State het hoger beroep op zitting behandeld. De Raad van State heeft hierover nog geen uitspraak gedaan.
De Raad van State heeft wel in een aantal zaken waarbij de vreemdeling in hoger beroep is gegaan tegen de ongegrond verklaring van de rechtbank het hoger beroep met een verkorte motivering ongegrond verklaard2. In deze zaken is daarmee in rechte komen vast te staan dat de berichtgeving van HRW geen concrete aanknopingspunten vormt voor twijfel aan de informatie in het ambtsbericht Afghanistan van juli 2010 van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Gaat u ambtsberichten voortaan mede baseren op informatie op WikiLeaks?
Zoals gebruikelijk wordt in nieuw op te stellen ambtsberichten door het ministerie van Buitenlandse Zaken rekening gehouden met alle relevante nieuwe informatie, die beschikbaar is gekomen sinds publicatie van het laatste ambtsbericht. Gezien de aard van de berichten die op Wikileaks zijn gepubliceerd, is daarin opgenomen informatie niet op juistheid te toetsen en lenen deze berichten zich derhalve niet voor het gebruik als objectief bronnenmateriaal.
Welke gevolgen hebben de genoemde rechterlijke uitspraken voor het asiel- en terugkeerbeleid voor personen uit Afghanistan?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 bestaat er geen aanleiding om de juistheid van het beeld dat het ambtsbericht van juli 2010 schetst over de situatie in Afghanistan, in twijfel te trekken. De minister voor Immigratie en Asiel ziet dan ook geen aanleiding om de beleidsconclusies die hij op basis van dit ambtsbericht heeft getrokken, te herzien.
Welke gevolgen hebben de genoemde rechterlijke uitspraken voor de behandeling van lopende asielaanvragen, lopende asielberoepen en hoger beroepen van personen uit Afghanistan?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 is tegen de uitspraken van de rechtbank waarin het beroep van de asielzoeker gegrond is verklaard, door de minister voor Immigratie en Asiel hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het in tegenspraak met eerdere toezeggingen op straat zetten van asielzoekers in vrieskou |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Waarom zijn er op donderdag 16 december jl. in vrieskou en sneeuw twee asielzoekers op straat gezet in Ter Apel? Door welke dienst is dit gebeurd?
Het betrof in dit geval een echtpaar dat een vervolg asielaanvraag wilde indienen nadat een tweede asielaanvraag kort daarvoor was afgewezen. Hun opvang was al in oktober 2010 beëindigd.
Betrokkenen meldden zich in december 2010 opnieuw bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in Ter Apel en gaven aan een nieuwe asielaanvraag te willen indienen. Door het enkele kenbaar maken van de wens een vervolgaanvraag te willen indienen, ontstaat er echter geen recht op opvang. Dit recht op opvang ontstaat pas wanneer de asielaanvraag daadwerkelijk wordt ingediend. Hiermee wordt zoveel mogelijk voorkomen dat vervolgaanvragen worden ingediend enkel om opvang te verkrijgen.
In afwachting van de indiening van deze aanvraag heeft de IND betrokkenen daarom heengezonden. Zodra echter bleek dat de desbetreffende asielzoekers moeite hadden om opvang te vinden is hen, gegeven de situatie van extreme kou, alsnog opvang aangeboden tot het moment van de indiening van de vervolgaanvraag. Hiervan hebben zij echter geen gebruik gemaakt.
Hoe verhoudt zich dit tot uw nadrukkelijke toezegging dat dit niet meer zou gebeuren?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat u zelf de regie in handen neemt nu het vertrouwen op het gezonde verstand van de uitvoering onterecht is gebleken?
Zie antwoord vraag 1.
Wat hebt u gedaan om deze fout te herstellen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u, gelet op de ernst van de situatie, bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Ja. Helaas is dit echter niet mogelijk gebleken.