Het aantal vreemdelingen in isoleercellen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de cijfers over het aantal keren dat vreemdelingen in het jaar (2011) werden geïsoleerd terwijl zij in detentie verbleven?1
Ja.
Hoe vaak is in de jaren 2012, 2013 en 2014 (tot op heden) overgegaan tot plaatsing in isolatie in vreemdelingendetentie?
Begin 2013 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het aantal plaatsingen van vreemdelingen in isolatie in de eerste zes maanden van 2011. Dat aantal kwam neer op circa 75 per maand. In totaal ging het in dat gehele jaar om 900 isolatieplaatsingen. Het hiervoor geraadpleegde registratiesysteem voorziet wegens de huidige geautomatiseerde verwerking niet in een volkomen betrouwbaar beeld. Zo kan verplaatsing naar een andere afzonderingsruimte vanwege een reparatie resulteren in een doublure in de registratie.
In onderstaande tabel treft u de beschikbare cijfers met betrekking tot de jaren 2012, 2013 en het eerste trimester van 2014. De aantallen hebben betrekking op alle vreemdelingen die op grond van artikel 6 of 59 Vw2000 verblijven in een inrichting van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
2012
2013
2014 (jan. t/m april)
Isolatieplaatsingen (totaal)
741
662
167
Uit de tabel valt op te maken dat er in 2012 in totaal 741 isolatieplaatsingen werden geregistreerd en in 2013 waren dat er 662. In het eerste trimester van 2014 betrof het 167 plaatsingen.
Overigens is het mogelijk dat voor één persoon meerdere isolatieplaatsingen geregistreerd zijn, bijvoorbeeld omdat een vreemdeling zich bij herhaling dusdanig misdroeg dat meerdere strafcelplaatsingen nodig waren. Zo blijkt uit nadere analyse dat het in 2013 weliswaar ging om 662 geregistreerde isolatieplaatsingen maar om 447 personen. Voor de meeste vreemdelingen gold dat zij eenmaal in afzondering werden geplaatst (ca. 70%). Voor een kleiner deel van de populatie (ca. 30%) geldt dat gedurende het verblijf twee of meer plaatsingen in de afzondering zijn genoteerd.
Ook de cijfers omtrent bezetting en verblijfsduur in de detentiecentra geven inzicht in de mate waarin vreemdelingen geïsoleerd worden. Aan de hand van deze gegevens heb ik in een Algemeen Overleg met de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie op 13 maart 2013 een toelichting gegeven bij de cijfers over 2011.2 Destijds heb ik uw Kamer gemeld dat gemiddeld 1,3% van de populatie op enige peildatum in de afzondering verbleef. Dit percentage bedroeg in 2012 1,2% en in 2013 1,3%.
Kunt u binnen deze cijfers een splitsing maken tussen de redenen voor plaatsing in isolatie?
De detentiecentra leggen in hun eigen administratie van iedere oplegging de reden voor isolatieplaatsing vast. Primair onderscheid dat hierin wordt gemaakt, is tussen isolatie in het kader van een disciplinaire straf en isolatie als ordemaatregel, veelal ter bescherming van de vreemdeling zelf en/of anderen. Ook plaatsing in een strafcel vormt een uiterste maatregel, bijvoorbeeld in geval een vreemdeling ernstige agressie vertoont richting medewerkers of mede-ingeslotenen. In onderstaande tabel zijn de opleggingen van beide categorieën procentueel uitgedrukt.
2012
2013
2014 (jan. t/m april)
Disciplinaire straf (strafcelplaatsing)
43%
34%
32%
Ordemaatregel ter bescherming
57%
66%
68%
Het komt overigens ook voor dat vreemdelingen op eigen verzoek in de afzondering verblijven. In 2012 gebeurde dit 64 keer, in 2013 34 maal en in de eerste maanden van 2014 kwam dit 14 keer voor.
Kunt u binnen deze cijfers aangeven hoe lang de betreffende vreemdeling in isolatie is geplaatst en wat de gemiddelde duur hiervan is geweest?
De detentiecentra administreren van opgelegde ordemaatregelen en disciplinaire straffen ook de duur. Omdat registratie per dag en niet per uur plaatsvindt, is de geregistreerde duur veelal langer dan de feitelijke duur van het verblijf in de afzondering. Zo telt een verblijf gedurende de avond en nacht in de afzondering op als twee dagen. De beschikbare cijfers zijn opnieuw uitgesplitst naar de reden voor plaatsing en worden hieronder weergegeven in aantal dagen:
2012
2013
2014 (jan. t/m april)
Gemiddelde duur straf
5,4
4,8
7,1
Gemiddelde duur maatregel
5,2
4,5
5,4
De duur van een opgelegde strafcelplaatsing is afhankelijk van de gedraging(en) en de omstandigheden die aanleiding vormden voor de opgelegde straf en staat daarmee in beginsel vast. In geval het een maatregel betreft, wordt dagelijks bezien of de afzondering nog steeds noodzakelijk is. Op advies van een psycholoog zijn voorzieningen beschikbaar en wordt tevens in passende activiteiten voorzien, zoals lichaamsbeweging en een aanbod aan leesmateriaal.
Het bericht dat Duitse agenten asielzoekers weigeren aan de grens |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Duitsers hekelen Teeven»?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat het «een broodje aap verhaal» is dat Duitse agenten asielzoekers aan de grens kunnen weigeren?
Voor de beantwoording van uw vragen dient een scherp onderscheid te worden gemaakt tussen illegale immigranten en asielzoekers.
Naar aanleiding van het bericht in de Telegraaf heb ik direct navraag gedaan bij mijn Duitse collega. Hij heeft bevestigd dat, indien een vreemdeling een verzoek om internationale bescherming bij de Bundespolizei kenbaar maakt, dit wordt doorgeleid naar het Bundesambt für Migration und Flüchtlinge (de Duitse IND) en een beslissing zal worden genomen welke Lidstaat verantwoordelijk is voor de asielprocedure. De vreemdeling wordt in dat geval door Duitsland dus niet teruggestuurd naar Nederland, zonder dat sprake is geweest van een formele beslissing op de asielaanvraag. Daarbij maakt het geen verschil of de vreemdeling wordt aangetroffen op of nabij de binnengrens.Op basis van het Verdrag tussen Duitsland en de Benelux inzake het overnemen van personen aan de grens2, is het mogelijk dat Duitsland illegale immigranten afkomstig uit Nederland, overdraagt aan Nederland. Omgekeerd kan Nederland ook illegale immigranten afkomstig uit Duitsland overdragen aan Duitsland.Er is, wat het in behandeling nemen van asielaanvragen en de overdracht van illegale immigranten betreft, geen sprake van verschillen tussen de bevoegdheden van de controlerende autoriteiten en ik zie dan ook geen aanleiding de bevoegdheden van de Koninklijke Marechaussee aan te passen.
Zo ja, hoe verklaart u dan dat de voorzitter van de Duitse politievakbond GDP stelt dat Duitse agenten asielzoekers gewoon terugsturen aan de grens met Nederland, zowel bij eerste asielaanvragen in Nederland als in Duitsland?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Koninklijke Marechaussee per direct dezelfde bevoegdheden te geven als de Duitse politie, zodat zij illegalen direct achter de grens meteen kunnen terugsturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De betekenis van de uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL), Gerard Schouw (D66), Linda Voortman (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 8 mei 2014?1
Ja.
Hoe verhoudt uw stelling, dat u geen onmiddellijke maatregelen neemt naar aanleiding van de uitspraak van het ECSR, zich tot de hierboven genoemde uitspraak waarin wordt gesteld dat wel degelijk het recht bestaat op een menswaardig bestaan, waarvoor voedsel, kleding en onderdak een vereiste zijn?
De procedure waar u aan refereert, draaide om de vraag of de gemeente Amsterdam een bijstandsuitkering moest verstrekken. De rechter heeft geoordeeld dat de gemeente Amsterdam dat niet hoeft te doen. Het geschil gaat niet over de betekenis van de brief van het ECSR. De rechter maakt hier slechts zijdelings een opmerking over.
Belangrijk vind ik verder dat de rechtbank Amsterdam constateert dat deze vreemdeling nog procedures heeft lopen en dat niet vaststaat dat de Nederlandse staat in dit kader onvoldoende doet.
De uitspraak van de rechtbank Amsterdam vormt voor mij dan ook geen aanleiding om terug te komen op mijn standpunt naar aanleiding van de brief van het ECSR.
Ik ben van mening dat het Nederlandse stelsel blijk geeft van een evenwichtige balans tussen de belangen van de Staat en de bescherming van de rechten van het individu, ook als het gaat om uitgeprocedeerde vreemdelingen.
Bent u naar aanleiding van bovengenoemde uitspraak bereid om per onmiddellijke ingang te voorzien in bed, bad en brood voor uitgeprocedeerde vreemdelingen die in Nederland op straat leven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De komst van het Eritrees voetbalelftal naar Nederland |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat het (voormalige) nationale voetbalelftal van Eritrea sinds kort in Nederland verblijft en hier asiel heeft aangevraagd?1 Zo ja: wat is de stand van zaken rond deze aanvragen?
Het is juist dat leden van het voormalige nationale voetbalelftal van Eritrea sinds kort in Nederland verblijven. Zij zijn in 2013 voorgedragen door de VN Vluchtelingenorganisatie (UNHCR) aan Nederland in het kader van hervestiging omdat zij gevaar liepen. Nederland heeft betrokkenen geaccepteerd voor hervestiging.
Deelt u de mening dat deze aanvragen (op grond van de Dublin verordening) moeten worden afgewezen, aangezien de betreffende vreemdelingen (veilig) in Roemenië verbleven voordat ze naar Nederland kwamen? Zo neen, waarom niet?
Ik deel uw mening niet. De betreffende Eritrese vluchtelingen waren door UNHCR eind 2013 verplaatst naar het Emergency Transit Centre (ETC) in Roemenië, waar op tijdelijke basis (maximaal 6 maanden) vluchtelingen verblijven die in veiligheid moeten worden gebracht vanwege levensbedreigende omstandigheden. Vanuit het ETC worden vluchtelingen vervolgens overgebracht naar het land dat de vluchteling zal hervestigen.
Heeft Nederland een actieve rol gespeeld in het naar Nederland halen van deze vreemdelingen? Zo ja, kunt u deze (gelet op bovenstaande vraag) zeer domme actie uitleggen?
Zie het antwoord op vraag 1
Wat doet u teneinde de explosief toegenomen instroom van asielzoekers uit Eritrea in te dammen?
Ik bericht uw Kamer separaat over de maatregelen die ik heb getroffen en tref met betrekking tot de verhoogde instroom.
Turkse rellen in Rotterdam |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Charges ME in Rotterdam tegen fans Fenerbahce»?1
Ja.
Hoe kan het dat er van de meer dan honderd rellende «supporters» slechts één persoon is opgepakt?
Het optreden ter plaatse was vooral gericht op het herstellen van de openbare orde. Op basis van camerabeelden zal nader onderzoek worden gedaan naar personen die strafbare feiten hebben gepleegd. Meer aanhoudingen worden niet uitgesloten.
Op welke wijze zullen de gemaakte kosten worden verhaald op de daders?
Er is ons op dit moment geen schade aan gemeentelijke eigendommen bekend.
Als er schade is aan gemeentelijke eigendommen en er ook daders bekend zijn, dan voegt de gemeente zich in de strafzaak tegen deze daders. Mocht dit om welke reden dan ook niet tot (volledige) schadevergoeding leiden, dan wordt ook steeds bezien of schadeverhaal langs de civielrechtelijke weg nog mogelijk is en hierbij kan dan ook de zogenaamde hoofdelijke groepsaansprakelijkheid aan de orde zijn. Bij het verhalen van schade aan particuliere eigendommen speelt de gemeente geen rol. De kosten voor inzet van politie of gemeentelijke diensten worden niet verhaald.
Kunt u aangeven waarom, na rellen bij het kampioenschap van Galatasaray (mei 2013) en de onrust bij de opening van een Fenerbahce-fanshop (begin april 2014), er nu opnieuw geweldsproblemen zijn met Turkse voetbalsupporters?
Wij zien de ongeregeldheden met voetbalsupporters van Turkse clubs als losstaande incidenten.
In hoeverre ziet u een verband tussen de vaker voorkomende rellen van Turkse supporters in Nederland en de falende integratie van deze groep in onze samenleving?
Een dergelijk verband kan niet worden gelegd op basis van het gegeven dat er sprake was van enige onrust ter gelegenheid van de viering van een kampioenswedstrijd.
Het bericht ‘Vorig jaar twintig doden door eergerelateerd geweld’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Vorig jaar twintig doden door eergerelateerd geweld»?1
Ja.
Hoe verklaart u de gestage toename van het aantal doden in de afgelopen jaren?
Eergerelateerd geweld is onacceptabel.2 Elk slachtoffer is er één teveel. In 2012 registreerde het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld (LEC EGG) 15 eerwraak-gerelateerde doden. In 2013 zijn bij het LEC EGG 506 zaken binnen gekomen waarbij een eermotief werd vermoed. Deze zaken zijn conform de methode LEC EGG behandeld. In 2013 hadden 20 van deze zaken een dodelijke afloop: 17 keer was er sprake van moord of doodslag en 3 keer was er sprake van zelfdoding. In het jaarverslag van het LEC EGG, dat uw Kamer separaat wordt toegezonden, is te lezen dat in 2013 twee cold cases uit 1993 en 1999 opnieuw zijn behandeld. Die zaken zijn in 2013 meegeteld. Ook is er in 2013 één moordzaak meegeteld die in België heeft plaatsgevonden.
Het LEC EGG biedt in deze complexe zaken ondersteuning aan regionale eenheden. Hieronder vallen de zaken met een dodelijke afloop. Cijfers die inzicht geven in het landelijke beeld, waarin ook de (eenvoudiger) zaken worden meegenomen waarbij het LEC EGG niet ondersteunt, worden deze zomer verwacht.
Zegt het feit dat de meeste slachtoffers een Turkse, Marokkaanse, Iraakse of Afghaanse achtergrond hebben, u iets over de rol die de islam speelt in de zaken waar eerwraak een dodelijke afloop kende? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek naar eergerelateerd geweld blijkt dat eercodes cultureel zijn ingegeven en niet religieus3. Er bestaat een verband tussen traditionele familieculturen en eergerelateerd geweld. Dergelijke familieculturen bestaan in een groot deel van de wereld, ongeacht de aldaar voorkomende religie.
Hoeveel mannen en vrouwen zijn er in 2013 in blijf-van-mijn-lijf-huizen/vluchthuizen etc. opgevangen? Hoeveel van hen had een islamitische achtergrond? Welke nationaliteiten hadden zij?
De Federatie Opvang heeft meegedeeld dat totaalcijfers over de opvang in 2013 van slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties zullen worden verzameld in het eerste half jaar van 2014. Om toch een beeld te kunnen schetsen geef ik de totaalcijfers over 2012 weer. De Federatie Opvang heeft in 2012 binnen het stelsel van de vrouwenopvang ruim 8000 vrouwen en bijna 600 mannen opgevangen. Nationaliteit en religieuze achtergrond worden niet bijgehouden door de Federatie Opvang.
Hoe vaak kwam het in 2013 en de jaren daarvóór voor dat mensen vanuit blijf-van-mijn-lijf-huizen/vluchthuizen etc. in andere gemeentes of zelfs landen zijn gaan wonen vanwege hun veiligheid?
De Federatie Opvang houdt hierover geen gegevens bij.
Duidt u het bestaan (sinds 2008) van het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld (LEC EGG) als een mooi gevolg van de massa-immigratie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bij sommige fenomenen is een aanpak nodig waarbij gericht expertise wordt gebundeld om een probleem aan te pakken. Het LEC EGG is daar een voorbeeld van als het gaat om de aanpak van eergerelateerd geweld.
Welke aanpak staat u voor om het aantal gevallen van eergerelateerd geweld weer terug te brengen naar het niveau van vóór de massa-immigratie?
Een krachtige aanpak blijft nodig om deze vorm van geweld aan te pakken, daders te straffen en om goede ondersteuning te bieden aan de slachtoffers. Het kabinet doet dit met de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA), waar eergerelateerd geweld onder valt. Via de GIA Voortgangsrapportages rapporteer ik uw Kamer over de maatregelen die rijksbreed worden getroffen om eergerelateerd geweld te voorkomen, signaleren, stoppen en de schade ervan te beperken.
Deelt u de visie dat er voor daders van eerwraak geen plaats is in Nederland en zij in alle gevallen ons land uitgezet dienen te worden (in geval van een dubbele nationaliteit, na denaturalisatie)?
Uitzetting is een maatregel die alleen van toepassing is op vreemdelingen. Vreemdelingen die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een misdrijf kunnen het rechtmatig verblijf verliezen. Vervolgens krijgen zij een inreisverbod of worden ongewenst verklaard en moeten Nederland direct aansluitend aan de celstraf verlaten. Als zij dat niet doen, worden zij uitgezet. Als zij daarna weer in Nederland worden aangetroffen zijn zij strafbaar en riskeren zij een gevangenisstraf op grond van artikel 197 Wetboek van strafrecht.
De Rijkswet op het Nederlanderschap bevat geen bepaling op grond waarvan intrekking van het Nederlanderschap wegens commune criminele feiten mogelijk is. Invoering van een dergelijke bepaling wordt evenmin overwogen. Het Europese Nationaliteitsverdrag (Trb. 1998, 10), waartoe ook Nederland is toegetreden, staat het invoeren van een dergelijke bepaling niet toe.
De groei van het aantal eerwraakmoorden |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «500 gevallen eerwraak in Nederland»?1
Ja.
Hoe duidt u het gegeven dat er vorig jaar in Nederland gemiddeld bijna 1,5 eerwraakdoden per maand vielen?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden De Graaf en Wilders van uw Kamer (2014Z07914, ingezonden 28 april 2014).
Ziet u inmiddels een verband tussen de enorme immigratie vanuit islamitische landen naar Nederland de afgelopen decennia en de groei van het aantal gevallen van eerwraak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om deze gevaarlijke ontwikkeling tot stilstand te brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat daders van eerwraakmoorden na het uitzitten van hun straf waar mogelijk dienen te worden uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Richtsnoeren voor de toepassing van de richtlijn inzake het recht op gezinshereniging |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de onlangs door de Europese Commissie uitgevaardigde richtsnoeren voor de toepassing van Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging?1
Ja.
Deelt u de mening dat in de richtsnoeren wordt bepaald dat leeftijd alleen mag worden gebruikt om integratie te bevorderen en om gedwongen huwelijken te voorkomen en dat de minimumleeftijd alleen voor dit doel dient en niet als algemeen middel?2 Deelt u de mening dat de uitvoering van de gezinsherenigingsrichtlijn moet worden aangepast omdat Nederland aanvragen voor gezinshereniging waarbij een van de partners nog onder de 21 is, in eerste instantie automatisch afwijst?
Uw eerste vraag kan ik bevestigend beantwoorden. Uw standpunt dat de uitvoering van de gezinsherenigingsrichtlijn moet worden aangepast deel ik niet. In het beleid wordt inderdaad een leeftijdsgrens van 21 jaar gehanteerd. Op dit moment is in het Nederlandse beleid afwijking van deze leeftijdseis mogelijk vanaf 15 jaar, indien het gezin al bestond voor komst van beide partners naar Nederland. Onder de 15 jaar nemen wij strijd aan met de openbare orde. Als gevolg van de Wet tegengaan huwelijksdwang3 zal de leeftijd van 15 jaar worden verhoogd naar 18 jaar.
Deelt u de mening dat de bepalingen uit de richtsnoeren dat lidstaten wel mogen verwachten van gezinsleden dat zij voldoen aan de integratievoorwaarden maar dat dit geen absolute voorwaarde mag zijn voor gezinshereniging3 moeten leiden tot aanpassing van de uitvoering van de gezinsherenigingsrichtlijn, dit omdat toekenning van verblijfsvergunningen door Nederland, uitzonderingen daargelaten, wel degelijk afhankelijk gesteld wordt van het behalen van de inburgeringstoets in het buitenland? Bent u daarom bereid om de voorbereidingen ter verzwaring van de inburgeringstoets in het buitenland onmiddellijk stop te zetten?
Deze punten zijn op dit moment onder de rechter. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de inburgeringseis als toelatingsvoorwaarde.5 Naar verwachting doet het Hof over maximaal anderhalf jaar een uitspraak. Tot die tijd zie ik geen aanleiding om het beleid hieromtrent te wijzigen.
Deelt u de mening dat de toepassing van de inkomenseis niet mag leiden tot het ondermijnen van het doel van de Richtlijn, namelijk het bevorderen van gezinshereniging?
Ik deel deze mening. De gezinsherenigingsrichtlijn legt de verplichting op aan lidstaten om een zorgvuldige afweging te maken. Wanneer twijfel bestaat over het al dan niet voldoen aan een van de voorwaarden, wordt de aanvraag niet onmiddellijk afgewezen. Er zal in het licht van de richtlijn, beoordeeld worden of er desondanks in het verblijf van de vreemdeling moet worden berust.
Acht u het Nederlandse duurzaamheidsvereiste, waarbij een verzoek wordt afgewezen als de referent met een tijdelijk contract niet kan bewijzen dat hij gedurende de drie jaar voorafgaand aan het verzoek om gezinshereniging elke maand heeft voldaan aan de inkomensnorm, in overeenstemming met de richtlijnen die stellen dat het hebben van een tijdelijk arbeidscontract niet automatisch mag leiden tot een afwijzing, maar dat alle relevante omstandigheden moeten worden beoordeeld? Zo ja, op welke wijze vindt de individuele toetsing plaats? Bent u bereid de vereiste individuele toetsing expliciet in de regelgeving vast te leggen en toe te passen?
Ik ben van mening dat in overeenstemming met de gezinsherenigingsrichtlijn wordt gehandeld. Naar aanleiding van de uitspraak in de zaak Chakroun6 is artikel 3.75, eerste lid Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) aangepast. Bij deze wijziging is de zinsnede «in ieder geval» aan deze bepaling toegevoegd. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat middelen van bestaan in bepaalde bijzondere gevallen ook kunnen worden aangemerkt als duurzaam of – in termen van de richtlijn – stabiel, indien zij korter dan een jaar beschikbaar zijn.
Hiermee wordt al gedoeld op een individuele belangenafweging, waarbij de genoemde periode van een jaar niet als absolute norm wordt gezien, maar dat eveneens gekeken moet worden naar het individuele geval. Het derde lid van artikel 3.75 Vb 2000 is bedoeld als uitzondering op de hoofdregel uit het eerste lid van artikel 3.75 Vb en is van toepassing op inkomsten uit flexibele arbeidsovereenkomsten, zoals bedoeld in de vraag.
Als voldaan wordt aan de «driejaarsperiode7» en de inkomsten uit arbeid zijn nog beschikbaar, wordt duurzaamheid van de inkomsten alsnog aangenomen. Het hebben van een tijdelijk arbeidscontract leidt derhalve niet automatisch tot een afwijzing van de aanvraag regulier voor bepaalde tijd. Ik acht de individuele beoordeling van het duurzaamheidsvereiste op grond van het vorenstaande voldoende geborgd.
Bent u bereid om uw beleid zodanig aan te passen dat de uitgangspunten dat de individuele belangenafweging bij elk besluit herkenbaar is, dat ongeacht aan welke voorwaarde niet is voldaan, de individuele afweging van belangen en omstandigheden herkenbaar in de beslissing terugkomt, en dat de belangen van het kind hierbij vooropstaan, waarbij de lidstaat de noodzaak in acht neemt dat een kind regelmatig persoonlijke betrekkingen met zijn beide ouders onderhoudt, expliciet in wet- en regelgeving worden opgenomen en in elke aanvraag worden toegepast?
Het is niet nodig het beleid aan te passen. In iedere zaak wordt op basis van alle relevante feiten en omstandigheden beoordeeld of van de toelatingsvoorwaarden moet worden afgeweken als hier niet aan wordt voldaan. Daarnaast vindt altijd een belangenafweging plaats, waarin wordt beoordeeld of ondanks dat niet wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarden aanleiding bestaat om verblijf te verlenen op grond van artikel 8 van het EVRM. De belangen van het kind worden in deze afweging meegenomen. Als uiteindelijk geen aanleiding bestaat om verblijf te verlenen, dan wordt deze belangenafweging kenbaar gemaakt in de beschikking.
Kan ervan worden uitgegaan dat u de Nederlandse praktijk onverwijld aan de richtsnoeren zult aanpassen?
Nee, ik zal het beleid en de uitvoering niet onverwijld aanpassen. De Europese Commissie zal de richtsnoeren in juni a.s. toelichten. Daarna zal ik uw Kamer een algemene reactie over de richtsnoeren toesturen.
Wanneer kan de Kamer de aanpassingen van het beleid rondom gezinsmigratie tegemoetzien?
Zie antwoord vraag 7.
Nareis van meerderjarige ongehuwde kinderen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het probleem van meerderjarige ongehuwde kinderen welke niet mogen nareizen, zoals dat wordt geschetst in het artikel «Ola is gevlucht voor de oorlog in Syrie maar ze is twee jaar te oud om naar Nederland te mogen»?1 Hoe vaak doen zich dit soort gevallen voor?
In algemene zin wil ik het beeld corrigeren dat meerderjarige ongehuwde kinderen niet zouden kunnen nareizen. Nederland heeft er namelijk bewust voor gekozen om ook meerderjarige (niet-gehuwde) kinderen de mogelijkheid te bieden om zich te herenigen met de ouder(s) die in Nederland een asielvergunning heeft gekregen, hoewel de Richtlijn gezinshereniging (2003/86/EG) lidstaten daartoe niet verplicht. Voorwaarde is dan wel dat er tussen het meerderjarig kind en de ouder(s) in Nederland sprake moet zijn van een «meer dan normale emotionele afhankelijkheid» om tot Nederland te worden toegelaten. De Immigratie Naturalisatie Dienst (IND) beoordeelt aan de hand van de door de vreemdeling ingebrachte individuele omstandigheden of er sprake is van een meer dan normale emotionele afhankelijkheid tussen de ouder(s) en het ongehuwd meerderjarig kind.
In hoeveel zaken zich een vergelijkbare situatie voordoet als in de betreffende individuele zaak, heb ik niet inzichtelijk. In mijn brief aan uw Kamer van 24 maart 20142 heb ik toegelicht dat het niet meer mogelijk is om een uitsplitsing te maken naar gevraagd verblijfsdoel in nareiszaken. De verblijfsdoelen (verblijf bij partner/echtgenoot of kind bij ouder) die voorheen in INDIS bij nareiszaken waren geregistreerd, zijn in de conversie naar INDIGO overgezet naar de minder gedetailleerde kwalificatie «Nareis asiel» opdat deze zaken eenduidig in het systeem zouden zijn te onderscheiden binnen de categorie gezinsherenigingsaanvragen.
Wat is uw algemene reactie op de richtsnoeren toepassing gezinshereniging van de Europese Commissie2 en het commentaar van Vluchtelingenwerk Nederland hierop dat het Nederlandse beleid op verschillende vlakken niet strookt met de richtsnoeren?3 Bent u voornemens hier consequenties aan te verbinden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De richtsnoeren geven de huidige standpunten weer van de Europese Commissie over de toepassing van de richtlijn gezinshereniging en doen geen afbreuk aan de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU. De Europese Commissie heeft aangegeven deze richtsnoeren in (juni) deze maand tijdens een expertbijeenkomst voor de lidstaten toe te lichten. Na deze bijeenkomst geef ik uw Kamer een algemene reactie op deze richtsnoeren.
Wat is uw reactie op de stelling dat de beoordelingsmarge niet gebruikt mag worden op een wijze die afbreuk doet aan het doel van de Richtlijn: het bevorderen van gezinshereniging? Bent u van mening dat door het slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk maken van gezinshereniging met meerderjarige ongehuwde kinderen er geen afbreuk gedaan wordt aan het doel van de Richtlijn?
Uw eerste vraag verwijst naar een passage uit de richtsnoeren. Zoals in mijn antwoord op vraag 2 staat, zal ik uw Kamer nog een algemene reactie sturen op deze richtsnoeren.
Wat betreft de tweede vraag is het antwoord dat de wijze waarop in het Nederlandse beleid is voorzien in de mogelijkheid voor ongehuwde meerderjarige kinderen om zich te herenigen met hun ouder(s), conform de richtlijn gezinshereniging is. In de richtlijn gezinshereniging wordt aan lidstaten de keuze gelaten om gezinshereniging ook mogelijk te maken voor meerderjarige ongehuwde kinderen die wegens hun gezondheidstoestand kennelijk niet in staat zijn zelf in hun levensonderhoud te voorzien. Zoals onder antwoord 1 aangegeven, heeft Nederland ervoor gekozen in de Nederlandse wetgeving gezinshereniging ook mogelijk te maken voor meerderjarige ongehuwde kinderen, hoewel de richtlijn gezinshereniging lidstaten daartoe niet verplicht.
Hoe rijmt u het vereiste dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) hanteert, de «bijzondere afhankelijkheidsband», met de verschillende uitspraken van het Europese Hof van Justitie4 waarin het oordeelt dat «de status van «afhankelijk» of «ten laste komend» gezinslid voortvloeit uit de hoedanigheid van een feitelijke situatie, gekenmerkt door de omstandigheid dat het gezinslid materieel wordt gesteund door de gezinshereniger of door diens echtgenoot/partner»? Kunt u hierbij ook betrekken dat de Europese Commissie stelt dat deze afhankelijkheidsband de beslissende factor moet zijn teneinde de aanvragen tot gezinshereniging op een zo humaan mogelijke wijze te beoordelen?5
De Europese Commissie verwijst naar de jurisprudentie van het Hof van Justitie in relatie tot de Richtlijn vrij verkeer (2004/38/EG) om het begrip afhankelijkheid toe te lichten. De Europese Commissie geeft aan dat de criteria die het Hof van Justitie heeft gebruikt om afhankelijkheid te beoordelen, door de lidstaten kunnen worden gebruikt als richtsnoer om criteria vast te stellen aan de hand waarvan de afhankelijkheid van de betrokken persoon kan worden beoordeeld. De Europese Commissie erkent daarbij tegelijkertijd wel dat het doel van de richtlijn vrij verkeer verschilt van het doel van de richtlijn gezinshereniging.
De Europese Commissie merkt op dat als gevolg van het feit dat bij het onderzoeken van de persoonlijke omstandigheden rekening moet worden gehouden met de verschillende factoren van het specifieke geval, de afhankelijkheid kan verschillen naar gelang de betrokken situatie en het specifieke gezinslid. Ik ben van mening dat de individuele toets die expliciet in de richtsnoeren tot uitdrukking komt, aansluit op de individuele beoordeling door de IND ten aanzien van ongehuwde meerderjarige kinderen. De IND beoordeelt aan de hand van de door de vreemdeling ingebrachte individuele omstandigheden of er sprake is van een meer dan normale emotionele afhankelijkheid tussen de ouder(s) en het ongehuwd meerderjarig kind.
Uw opmerking in de laatste vraag lees ik niet terug in de richtsnoeren van de Europese Commissie. De passage uit de richtsnoeren waarnaar u verwijst, refereert aan de mogelijkheid voor lidstaten om het toepassingsgebied van de richtlijn gezinshereniging uit te breiden met niet in de richtlijn genoemde gezinsleden. Het betreft dus niet de toetsing van individuele aanvragen.
Wat is uw mening over de volgende stelling van de Europese Commissie: «Artikel 4, leden 2 en 3 van de Vreemdelingenwet (Vw) bevat facultatieve bepalingen op grond waarvan de lidstaten toestemming voor toegang en verblijf kunnen verlenen aan andere gezinsleden, zoals bloedverwanten van de eerste graad van de gezinshereniger of diens echtgenoot, meerderjarige niet-gehuwde kinderen, ongehuwde levenspartners in een duurzame relatie en geregistreerde partners. Wanneer een lidstaat ervoor kiest toestemming te verlenen voor gezinshereniging van een van de in deze artikelen genoemde gezinsleden, is de Europese Richtlijn dan volledig toepasbaar.»?6 Deelt u de mening dat, nu artikel 29 lid 2 onder b van de Vw gezinshereniging voor meerderjarige kinderen mogelijk maakt, de gezinsherenigingsrichtlijn in zijn geheel op hen van toepassing zou moeten zijn?
Zoals ik bovenstaand heb geschreven, heeft Nederland het ook voor meerderjarige ongehuwde kinderen mogelijk gemaakt om zich te herenigen met de ouder die in Nederland een asielvergunning heeft gekregen. Deze procedure is in lijn met de richtlijn gezinshereniging.
Boetes die vluchtelingen krijgen omdat zij niet aan hun verzekeringsplicht voldoen |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Welke signalen heeft u dat het College voor Zorgverzekeringen (CvZ) vluchtelingen die nog onder de Regeling Zorg Asielzoekers (RZA) vallen boetes oplegt vanwege het niet voldoen aan de verzekeringsplicht omdat de RZA niet wordt gezien als zorgverzekering in de zin van de Zorgverzekeringswet?1
Ik ben er mee bekend dat het Zorginstituut Nederland (Zorginstituut, voorheen College voor Zorgverzekeringen) boetes oplegt aan vergunninghouders omdat nog niet wordt voldaan aan de verzekeringsplicht. Nadat een asielzoeker een verblijfsvergunning ontvangt, is hij op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) verplicht een zorgverzekering af te sluiten. Dit dient te gebeuren binnen vier maanden na het ontstaan van de verzekeringsplicht. Het Zorginstituut ziet er op toe dat dit ook gebeurt. Als uit controle blijkt dat binnen 4 maanden niet is voldaan aan de verzekeringsplicht ontvangt de vergunninghouder een aanmaning. Hij krijgt dan drie maanden de tijd om alsnog aan de verzekeringsplicht te voldoen.
In de meeste gevallen lukt het de vergunninghouder om binnen deze termijn een zorgverzekering af te sluiten en wordt er geen boete opgelegd. In sommige gevallen lukt het echter niet om de vergunninghouder binnen zeven maanden na het verstrekken van de verblijfsvergunning te huisvesten in een gemeente. Deze vergunninghouders kunnen geconfronteerd worden met een boete. Indien hiervan sprake is wordt de boete voldaan door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA).
Welke informatie heeft u dat verzekeraars met terugwerkende kracht zorgpremie van vluchtelingen terugvorderen vanaf de datum van het verlenen van de verblijfsvergunning? Hoe rijmt u dat met het feit dat vluchtelingen pas ná uitplaatsing uit de asielopvang over inkomen gaan beschikken, waarmee zij premie voor de zorgverzekering kunnen betalen?
Ik heb deze signalen ook ontvangen. De verzekeringsplicht gaat in op de datum waarop de verblijfsvergunning is afgegeven. Betrokkene heeft vier maanden de tijd om een zorgverzekering te sluiten. Indien de verzekering wordt gesloten binnen deze termijn, gaat de verzekering met terugwerkende kracht in tot uiterlijk de datum van afgifte van de vergunning. Ook de premieplicht geldt vanaf dezelfde datum. Tegenover premiebetaling staat vergoeding van de medische kosten. In de recente praktijk bleek dat veel verzekeraars de verzekering pas in lieten gaan op het moment dat een vergunninghouder in een gemeente was gehuisvest. Verzekeraars zijn eerder geïnformeerd wat dienaangaande de juiste werkwijze is.
Het is aan de vergunninghouder zich actief te verzekeren. Het COA wijst de vergunninghouders ook op deze verzekeringsplicht en de gevolgen bij het niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen.
Welke informatie heeft u dat de zorgtoeslag van vluchtelingen soms wordt stopgezet en teruggevorderd, omdat zij na de hereniging met gezinsleden (ook nareis) gezinsleden in huis hebben die in afwachting zijn van een woning in de centrale asielzoekersopvang en ondertussen geen zorgverzekering kunnen afsluiten?
Dit signaal is mij bekend en komt in bepaalde gevallen voor bij vergunninghouders waarbij gezinshereniging aan de orde is. Om in aanmerking te komen voor zorgtoeslag is het van belang dat beide partners voldoen aan de verzekeringsplicht. Wanneer de toeslagpartner niet voldoet aan de verzekeringsplicht of niet rechtmatig in Nederland verblijft, dan wordt niet voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor zorgtoeslag en kan de zorgtoeslag worden teruggevorderd. De vergunninghouder vraagt zelf de zorgtoeslag aan. Hij is net als andere Nederlands ingezetenen zelf verantwoordelijk voor het op de juiste wijze voor de juiste personen zorgtoeslag wordt aangevraagd. Zoals aangegeven bij antwoord 4 wordt ernaar gestreefd om de vergunninghouders, maar ook nareizende gezinsleden zo snel mogelijk te huisvesten in gemeenten Hiermee moet ook sneller en binnen de gestelde termijn voldaan kunnen worden aan de verzekeringsplicht en daarmee ook aan de voorwaarden voor de zorgtoeslag.
Deelt u de opvatting dat bovenstaande uitvoeringen van beleid omtrent zorgpremie en zorgverzekering van vluchtelingen, onwenselijk zijn, omdat die zorgen voor onnodige financiële problemen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het wenselijk is dat vergunninghouders op een goede manier kunnen voldoen aan de plichten die ontstaan bij het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Dit geldt dus ook voor de verzekeringsplicht voor de medische zorg. Om die reden werken COA en gemeenten samen om vergunninghouders zo snel mogelijk te huisvesten in gemeenten, zodat binnen de gestelde termijnen aan deze plicht kan worden voldaan. Daarnaast wordt er op dit moment een pilot uitgevoerd om de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) te versnellen. Daarnaast onderzoekt het COA of kort na vergunningverlening kan worden aangesloten bij de collectieve verzekeringen die de gemeenten hebben voor bijstandsgerechtigden, waarbij de premie vergoed zou kunnen worden voor de periode dat de vergunninghouders nog bij het COA verblijven door een ophoging van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva).
Op welke wijze zou het een oplossing voor deze problemen zijn om vluchtelingen te ontheffen van de verplichting om na vergunningverlening een zorgverzekering af te sluiten, terwijl zij nog onder de RZA vallen? Kunt u hierbij betrekken dat voor gedetineerden een vergelijkbare ontheffing geldt?
Zoals is aangegeven wordt gewerkt aan een versnelling van het inschrijvingsproces bij gemeenten. In voorkomende gevallen dat iemand zich na vier maanden nog niet heeft verzekerd, is opgespoord en geen gevolg heeft gegeven aan de oproep een zorgverzekering te sluiten, betaalt het COA, indien iemand zich bij de herhaalde opsporing niet heeft verzekerd, de boete. Zoals hiervoor is aangegeven volstaat deze praktische benadering. Het lukt de meeste vergunninghouders om te voldoen aan de verzekeringsplicht zonder dat er een boete wordt opgelegd. Voor diegene waar dit niet lukt wordt de boete door het COA vergoed. Gelet op de relatief kleine aantallen als ook het feit dat er geen onderscheid wordt gemaakt in het ontstaan van de verzekeringsplicht acht ik dit vooralsnog een verantwoorde handelswijze. Ik vind het onwenselijk om voor een klein aantal gevallen de uitgangspunten voor de verzekeringsplicht aan te passen.
Op welke wijze bent u bereid de geldende regelgeving hiertoe aan te passen? Op welke wijze zou u tevens, totdat een definitieve oplossing is gerealiseerd, met de uitvoerende instanties zoals het CVZ, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), de zorgverzekeraars en de Belastingdienst, afspraken maken zodat vluchtelingen niet meer met deze financiële problemen worden geconfronteerd?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Large increase to almost 435000 asylum applicants registered in the EU28 in 2013’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Eurostat «Large increase to almost 435.000 asylum applicants registered in the EU28 in 2013»?1
Ja.
Hoe kan de stijging van de instroom van asielzoekers uit Somalië verklaard worden?
De asielinstroom in Nederland vanuit Somalië was in 2013 hoger dan in 2012. In 2013 bedroeg het aantal asielaanvragen door Somaliërs namelijk 3.080 ten opzichte van 880 asielaanvragen in 2012.2 De instroom van Somaliërs in 2013 bestond vooral uit Somalische gezinsleden die via nareis naar Nederland zijn gekomen om zich te herenigen met een Somalische asielzoeker die in Nederland een asielvergunning heeft gekregen. Dit kunnen ook asielaanvragen betreffen van gezinsleden van wie de nareisaanvraag reeds in 2012 is ingediend en ingewilligd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Gezinsleden hebben immers na een positief besluit van de IND, drie maanden de tijd om een Machtiging tot Voorlopig Verblijf (MVV) op te halen bij de ambassade en drie maanden de tijd om Nederland in te reizen na ontvangst van de MVV. Het aantal aanvragen voor deze MVV-nareis is in 2013 gedaald ten opzichte van 2012. In 2012 bedroeg het aantal MVV-nareisaanvragen door Somaliërs ongeveer 4.880. In 2013 was er sprake van 2.370 MVV-nareisaanvragen. Wel lag het inwilligingspercentage in 2013 (56%) hoger dan in 2012 (11%), hetgeen de hogere asielinstroom van Somaliërs in 2013 mede kan verklaren. 3
In hoeverre is de hoge instroom vanuit Somalië het gevolg van beleid ten aanzien van asielzoekers uit dit land en ten aanzien van hun familieleden?
De instroom van Somalische asielzoekers in Nederland in 2013 betreft, zoals uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt, voor een deel asielaanvragen van hoofdpersonen en voor een groter deel nareizigers (gezinsleden).
De keuze van asielzoekers voor een bepaald bestemmingsland is vaak niet eenduidig te verklaren. Factoren die in algemene zin een rol kunnen spelen zijn geografische ligging, historische (koloniale) banden tussen landen, een substantiële reeds aanwezige diaspora, de ervaren aantrekkelijkheid van het gevoerde asielbeleid, de aanwezigheid van smokkelnetwerken en toevalsfactoren. Het is dus niet te zeggen in hoeverre het Nederlandse (nareis)beleid bijdraagt aan de hoge instroom vanuit Somalië.
De situatie in Somalië is, zoals u weet, al jarenlang zorgwekkend en dat wordt weerspiegeld in het landgebonden asielbeleid. Zo is er enige tijd sprake geweest van een zogenaamde 15c-situatie in Mogadishu, waarbij de stad te onveilig werd geacht om naar terug te keren. Ook de situatie in de gebieden onder controle van Al-Shabaab is zorgwekkend.
Zijn er verschillen tussen het nareisbeleid voor familieleden van Somalische asielstatushouders en het nareisbeleid voor familieleden van asielstatushouders uit andere landen?
Nee. Er is geen specifiek beleid voor de gezinshereniging van mensen met de Somalische nationaliteit. Voor hen geldt, net als voor andere nationaliteiten, het algemene nareisbeleid.
Deelt u de mening dat, gezien de grote maatschappelijke problemen met Somaliërs in ons land, bekeken zou moeten worden of de instroom van (familieleden van) Somaliërs beperkt zou kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Het toelaten van asielzoekers is gebonden aan internationale verplichtingen, te weten het Vluchtelingenverdrag, het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens en de zgn. Kwalificatierichtlijn4. Deze vormen het juridisch kader voor het Nederlandse asielbeleid in het algemeen en het vormgeven van het landgebonden asielbeleid in het bijzonder. De noodzaak aan bescherming is en blijft het leidende principe voor de beoordeling van asielaanvragen. Ik heb uw Kamer dit jaar geïnformeerd over de wijze waarop ik het landgebonden asielbeleid Somalië vormgeef, rekening houdend met de informatie over de situatie in Somalië.5
De voorwaarden waaronder gezinshereniging kan plaatsvinden tussen een asielzoeker die in Nederland een asielvergunning heeft gekregen en zijn gezinsleden, staan beschreven in de Richtlijn Gezinshereniging6. De situatie van vluchtelingen vraagt bijzondere aandacht vanwege de redenen die hen ertoe hebben gedwongen hun land te ontvluchten en die hen beletten aldaar een gezinsleven te leiden. Om die reden gelden er in deze richtlijn voor hen gunstigere voorwaarden voor de uitoefening van hun recht op gezinshereniging, dan voor reguliere gezinshereniging. Aanpassingen in het nareisbeleid dienen dus ook steeds conform deze Richtlijn te zijn.
Zonder een uitspraak te doen over de eventuele omvang van maatschappelijke problemen met Somaliërs, zie ik dan ook geen mogelijkheden om de instroom van Somaliërs te beperken.
Ziet u mogelijkheden tot aanpassing van het (nareis)beleid ten aanzien van Somaliërs teneinde de instroom te beperken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kan verklaard worden dat het aantal asielaanvragen dat leidt tot een inwilliging in eerste aanleg in Nederland met 61% aanzienlijk hoger ligt dan in andere Europese landen? Zijn de verschillen in het asielbeleid, met name het nareisbeleid, hier een verklaring voor?
Het relatief hoge inwilligingspercentage in Nederland over 2013 is deels te verklaren door aanvragen van vreemdelingen uit Syrië en Somalië. De Somalische inwilligingen betreffen grotendeels nareizigers die met een MVV Nederland inreizen om met familieleden herenigd te worden die een verblijfsvergunning asiel hebben gekregen.
Voordat ik in ga op de oorzaken van de relatieve hoge inwilligingscijfers in Nederland wil ik benadrukken dat de inwilligingspercentages van Europese bestemmingslanden onderling moeilijk met elkaar te vergelijken zijn. Elke lidstaat heeft met een andere samenstelling van herkomstlanden te maken, waardoor een vergelijking tussen lidstaten geen zuivere vergelijking oplevert.
Indien de vergelijking van de inwilligingspercentages wordt beperkt tot de internationale verleningsgronden, te weten de afgegeven asielvergunningen op grond van het Vluchtelingenverdrag en op grond van artikel 3 EVRM, blijkt dat Nederland een lager inwilligingspercentage heeft dan de 61% van de algemene methode en daarmee minder afwijkt van de percentages in de EU. Het inwilligingspercentage in Nederland is dan 30% waar het gemiddelde in de EU 29% betreft.
Voorts heb ik u eerder gemeld dat het verschil in inwilligingspercentages mogelijk mede toe te schrijven is aan de aard van de Nederlandse asielprocedure en de aandacht voor het snel afdoen van kansloze aanvragen in de korte aanmeldcentrumprocedure.7 Het is zeer wel mogelijk dat Nederland daarmee weinig aantrekkelijk is voor vreemdelingen die geen bescherming tegen terugkeer behoeven, maar toch door middel van een asielprocedure toegang tot Europa zoeken.
De hoeveelheid kinderen die in Nederland om migratieredenen in bewaring wordt gesteld |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de Europese cijfers over het aantal kinderen dat om migratieredenen in vreemdelingendetentie wordt geplaatst?1
Deze cijfers zijn mij niet bekend. Om de cijfers te achterhalen heb ik navraag gedaan bij de bron van dit bericht, Defence for Children, die ook de cijfers over Nederland heeft aangeleverd bij de International Detention Coalition. Defence for Children kon echter niet instaan voor de betrouwbaarheid van de informatie van andere landen omdat bronnen onbekend zijn of omdat het schattingen door lokale NGO’s betreft. Daarbij is van belang om op te merken dat ook als cijfers wel door registrerende overheden aangeleverd zouden zijn, zij vreemdelingenbewaring van kinderen niet altijd als apart cijfer of niet op dezelfde wijze registreren. Als bijvoorbeeld alleen het gezinshoofd geregistreerd wordt, komen diens kinderen in de detentiecijfers niet voor.
Gelet op deze onbetrouwbaarheid van de informatie zou ik dan ook geen conclusies over en vergelijkingen met andere Europese landen willen trekken.
Ik betreur het wel dat een niet verifieerbare set gegevens heeft geleid tot berichtgeving in de media en – begrijpelijk – vervolgens vragen van uw Kamer.
Klopt het dat Nederland in Europees verband, na Malta, het grootste aantal kinderen detineert om migratieredenen? Wat is hiervoor de verklaring?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel kinderen zijn in respectievelijk 2011, 2012 en 2013 in vreemdelingenbewaring geplaatst in Nederland? Kunt u deze cijfers tevens uitsplitsen naar de verschillende momenten van bewaring, zoals na binnenkomst op Schiphol (grensdetentie), reguliere bewaring, de bewaring van Dublinclaimanten en bewaring vlak voor terugkeer/uitzetting (uitzetcentrum)?
Ten aanzien van het aantal minderjarige kinderen dat in vreemdelingenbewaring is geplaatst, wordt onderscheid gemaakt tussen alleenstaande minderjarige asielzoekers (amv’s) en kinderen die als onderdeel van een gezin in bewaring ter fine van uitzetting (art. 59 Vw) of in grensdetentie na een asielaanvraag (art. 6 Vw) worden geplaatst. Amv’s worden nooit in grensdetentie geplaatst.
In de jaren 2011, 2012 en 2013 zijn respectievelijk circa 90, 70 en 30 amv’s in bewaring ter fine van uitzetting geplaatst. Deze gestage daling is te verklaren door een beleidswijziging in 2011 dat amv’s alleen bij uitzondering, op specifieke gronden, in bewaring worden geplaatst (TK vergaderjaar 2010–2011, 27062, nr.2. Daarnaast kunnen sinds medio 2013, naar aanleiding van een arrest van het Europese Hof van Justitie, amv’s niet langer op grond van de Dublinverordening worden overgedragen aan een andere lidstaat (TK vergaderjaar 2013–2014, 19 637, nr. 1759).
Het aantal kinderen dat als onderdeel van een gezin in bewaring ter fine van uitzetting (art. 59 Vw) geplaatst was in 2011, 2012 en 2013 bedroeg respectievelijk circa 320, 350 en 160. De daling in 2013 van de inbewaringstelling van gezinnen met kinderen ex art. 59 Vw hangt samen met de regeling langdurig verblijvende kinderen en de beleidswijziging in september 2013 dat gezinnen met kinderen niet in bewaring ter fine van uitzetting worden geplaatst, tenzij de ouders zich eerder aan het toezicht hebben onttrokken.
Voorts is de gemiddelde bewaringstermijn van gezinnen met kinderen in bewaring ter fine van uitzetting (art.3 afgenomen; van gemiddeld 8 dagen in 2011 en 2012 naar gemiddeld 5 dagen in 2013.
Vanaf 1 januari 2013 wordt het aantal gezinnen met minderjarige kinderen in grensdetentie, na asielaanvraag (art. 6 Vw) bijgehouden; in 2013 zijn circa 120 kinderen in grensdetentie, na asielaanvraag, geplaatst.
Het is niet mogelijk om vanuit de informatiesystemen van de vreemdelingenketen de gevraagde uitsplitsing naar de verschillende momenten van bewaring en grensdetentie te genereren.
Hoe verhouden deze cijfers zich tot het nieuwe bewaringbeleid, waarbij kinderen enkel bij hoge uitzondering in bewaring worden gesteld? Op welke wijze en in welke mate gaan het nieuwe beleid en het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel inzake terugkeer en bewaring ervoor zorgen dat de bewaring van kinderen wordt beëindigd?
Ik verwijs hier graag naar mijn brief van 28 mei over «invoering screening en nieuwe locatie voor kinderen»
Voorts wordt in het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel Wet terugkeer en bewaring aandacht besteed aan de positie van kwetsbare groepen, zoals minderjarige kinderen.
Welke alternatieven voor bewaring bent u bereid te implementeren om te voorkomen dat kinderen in bewaring worden gesteld, maar dat zij met het gezin en zo nodig onder toezicht en in veiligheid kunnen worden gehouden?
Graag verwijs ik hierbij naar mijn brief van 28 mei over «invoering screening en nieuwe locatie voor kinderen».
Kunt u uiteenzetten welke verschillen er zijn in bewaringsbeleid met andere lidstaten, waardoor zij er in slagen om veel minder kinderen om migratieredenen te detineren? Welke lessen kunt u trekken uit dit beleid van andere landen die ook in Nederland kunnen werken om het aantal detenties van kinderen te verminderen?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 1 en 2 kan ik op basis van de niet-verifieerbare informatie verzameld door de International Detention Coalition geen vergelijkende conclusies trekken met andere Europese landen.
Voorts verwijs ik naar mijn brief van 28 mei over «invoering screening en nieuwe locatie voor kinderen»
Op welke wijze zorgt u ervoor dat kinderrechten zoals vastgelegd in het internationaal verdrag inzake de rechten van het kind gewaarborgd zijn in het Nederlandse beleid op het terrein van vreemdelingenbewaring?
Kinderrechten zoals opgenomen in het internationaal verdrag inzake de rechten van het kind en andere relevante verdragen en richtlijnen zijn geborgd in Nederlandse wet- en regelgeving, derhalve ook in de Vreemdelingenwet 2000 en de lagere regelgeving. Dit leidt er toe dat minderjarige kinderen alleen bij uitzondering en uiterst terughoudend in vreemdelingenbewaring worden geplaatst, voor zo kort mogelijke duur. Als gezinnen met minderjarige kinderen en alleenstaande minderjarige asielzoekers bij uitzondering in bewaring worden gesteld dan wordt, qua faciliteiten, rekening gehouden met de behoeften en noden van het kind. Voorts verwijs ik naar mijn brief van 28 mei over «invoering screening en nieuwe locatie voor kinderen»
De forse stijging van Syrische asielzoekers in Nederland |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Forse stijging Syrische asielzoekers»?1
Ja.
Hoe verklaart u het dat in de eerste maanden van 2014 al 918 Syrische asielzoekers naar Nederland zijn gekomen, hetgeen een derde deel is van het totaal van vorig jaar? Heeft uw toezegging om vrijwel alle Syrische asielzoekers tot Nederland toe te laten hierin een rol gespeeld? Zo neen, waarom niet?
De stijgende instroom van Syrische asielzoekers is – naar aangenomen mag worden – gelegen in de voortdurende zeer slechte mensenrechten- en veiligheidssituatie in Syrië. Mijn uitspraken over het landgebonden asielbeleid voor Syrië moet u ook in dat licht bezien. Het is niet waarschijnlijk dat Syrische asielzoekers hun land ontvluchten vanwege het Nederlandse asielbeleid of mijn uitspraken daarover. Veel waarschijnlijker is het dat zij dit doen vanwege de genoemde situatie in Syrië.
Waarom laat u vrijwel alle Syrische asielzoekers tot Nederland toe terwijl opvang in de regio mogelijk is, bijvoorbeeld in de rijke golfstaten? Welke inzet heeft de regering hierop tot nu toe getoond? Hoeveel Syrische asielzoekers worden momenteel opgevangen door de rijke golfstaten in de regio?
Het overgrote deel van de Syrische vluchtelingen wordt in de eigen regio opgevangen. Dat geldt overigens niet alleen voor Syrische vluchtelingen, maar ook voor andere vluchtelingen wereldwijd. Volgens schattingen van de UNHCR wordt tussen de 75% en 91% van alle vluchtelingen wereldwijd opgevangen in de eigen regio. Hierover is uw Kamer vaker geïnformeerd. Ook is uw Kamer eerder geïnformeerd over de Nederlandse inzet om de opvang in de regio met betrekking tot Syrië te versterken alsmede over de inzet van de Golfstaten. Ik verwijs u in dit verband onder meer naar de brieven van de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 24 februari 2014, (TK 32 623, nr. 127), 13 januari 2014 (TK 32 623, nr. 123), 14 november 2013 (TK 32 623, nr. 118), 16 oktober 2013 (TK 32 623, nr. 116), 27 september 2013 (TK 32 623, nr. 114) en 12 september 2013 (TK 32 623, nr. 108).
Wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat alle afgewezen Syrische asielzoekers Nederland daadwerkelijk verlaten en niet opgevangen worden door PvdA-burgemeesters?
Zoals in de eerste vraag door de vraagsteller zelf is aangegeven, krijgt het grootste deel van alle Syrische asielzoekers een asielvergunning. De belangrijkste uitzondering daarop vormen asielzoekers voor wie (ingevolge de Dublinverordening) een ander Europees land verantwoordelijk is. In die gevallen wordt de asielzoeker aan dat andere land overgedragen. Uitzettingen naar Syrië zijn niet aan de orde. Mij is niet bekend dat er burgemeesters zijn die Syrische asielzoekers opvangen of daartoe voornemens zijn.
Schade die kinderen oplopen tijdens het verblijf in asielzoekerscentra |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL), Linda Voortman (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van een recente uitspraak van een rechtbank1 waarin uw gemachtigde stelt dat onderzoek aantoont dat kinderen schade oplopen verblijf in asielzoekerscentra?
Ja, ik ken de uitspraak waarnaar u verwijst.
Wat is uw reactie op de visie van de rechter die het belang hiervan onderkent en stelt dat de overheid verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de geboden opvang in een asielzoekerscentrum? Hoeveel kinderen bevinden zich op dit moment in deze schadelijke omstandigheden? Wat is hun gemiddelde verblijfsduur in de asielopvang?
Het standpunt, zoals dat namens mij ter zitting is ingenomen is genuanceerder dan uw vraag suggereert. Dat geldt ook voor het door u in de eerste vraag genoemde onderzoek. De betreffende zaak ziet op de Regeling langdurig verblijvende kinderen (de RLVK). Het kabinet heeft in het Regeerakkoord een bewuste keuze gemaakt om de RLVK alleen van toepassing te laten zijn op vreemdelingen die eerder een asielaanvraag hebben ingediend, en niet op reguliere vreemdelingen of vreemdelingen die louter illegaal in Nederland hebben verbleven. Het kabinet heeft hiervoor meerdere argumenten en deze zijn tijdens de zitting nader toegelicht. Eén van de argumenten is dat kinderen die een asielprocedure hebben doorlopen zich in een wezenlijk andere situatie bevinden dan kinderen zonder deze achtergrond.
De Nederlandse overheid is vanzelfsprekend verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geboden opvang in asielzoekerscentra, die wordt verzorgd door het COA. Deze opvang dient, op zijn minst, te voldoen aan de standaarden zoals beschreven in de Opvangrichtlijn 2003/9/EG. Een belangrijk gegeven is dat de Nederlandse overheid voor asielzoekers een andere verantwoordelijkheid heeft dan voor reguliere of illegale vreemdelingen. Ook de positie van asielzoekers verschilt van die van overige vreemdelingen. Voor kinderen brengt het verblijf in Nederland gedurende een asielprocedure een andere vorm van onzekerheid met zich mee omtrent het verblijf en de terugkeermogelijkheden naar het land van herkomst, dan voor kinderen die zich niet in een dergelijke situatie bevinden. Dergelijke onzekerheden manifesteren zich tijdens het verblijf in de opvang gedurende de asielprocedure en zeggen als zodanig niets over de kwaliteit van de opvang.
Diverse bronnen bevestigen dat kinderen bij verblijf in de opvang onzekerheid, stress en angstgevoelens kunnen ervaren. Dit kan het gevolg zijn van eigen ervaringen, de onzekerheid omtrent het verblijfsrecht, als ook de confrontatie met andere asielzoekers die eveneens in een onzekere situatie zitten. Juist voor kinderen van asielzoekers geldt dat zij niet altijd een reële inschatting kunnen maken van de gegrondheid en kansrijkheid van de asielaanvraag van hun ouders en dat aldus gedurende de asielprocedure en het verblijf in de opvang onzekerheid kan ontstaan omtrent de mogelijkheid om terug te keren naar het land van herkomst. Zonder alle gevolgtrekkingen in de diverse rapporten waarop gedoeld wordt in vraag 1 te onderschrijven, wordt hier naar mijn oordeel wel door onderstreept dat asielkinderen in een andere positie verkeren dan kinderen zonder die achtergrond.
De rechtbank heeft zich over mijn argumentatie gebogen en ik zie in de formulering van de uitspraak ook geen bevestiging van de stelling in uw eerste vraag dat asielzoekerskinderen volgens onderzoek schade oplopen (louter) door verblijf in een asielzoekerscentrum.
Zoals uit mijn antwoord blijkt, ben ik niet van mening dat kinderen zich in «schadelijke omstandigheden» bevinden. Het aantal minderjarige vreemdelingen (exclusief amv’s) in de opvanglocaties bedraagt 3.580, waarbij de gemiddelde verblijfsduur 333 dagen is. Het aantal minderjarige vreemdelingen (exclusief amv’s) in de onderdaklocaties bedraagt 1.100, waarbij de gemiddelde verblijfsduur inclusief verblijf in de onderdaklocatie 940 dagen is. Het aantal amv’s in de opvang (alle opvangmodaliteiten) bedraagt 390 en de gemiddelde verblijfsduur is 397 dagen.2 Momenteel verblijven er relatief veel vergunninghouders in zowel de opvanglocaties als de onderdaklocaties.
Wat gaat u ondernemen teneinde de kwaliteit van de opvang in asielzoekerscentra te verbeteren zodat kinderen door het verblijf daar geen extra schade oplopen in hun ontwikkeling?
Het is mijn streven dat de opvang en de asielprocedure zo kort mogelijk duren en hiertoe zijn in de afgelopen jaren u reeds bekende maatregelen genomen. De opvanglocaties voldoen uiteraard aan de standaarden die zijn neergelegd in (inter)nationale wet- en regelgeving, zoals de Opvangrichtlijn 2003/9/EG en de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva).
De laatste jaren is er, onder meer met behulp van Europese financiering, ingezet op verdere verbetering van de opvang van met name asielzoekerskinderen, waarover u uitgebreid bent geïnformeerd3. Het COA heeft onder andere met het project Kind in de Opvang vele activiteiten ondernomen om de situatie van kinderen in de opvang structureel te verbeteren en hun positie te versterken, mede door betrokkenheid van veel organisaties die het welzijn van kinderen nastreven.
Bent u bereid, gezien uw opvatting over dit wezenlijk risico voor kinderen, een onafhankelijk orgaan te belasten met toezicht op de kwaliteit van deze opvang zoals gebruikelijk is voor alle andere vormen van opvang van kinderen in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb betoogd ben ik niet van mening dat kinderen in de asielopvang een wezenlijk risico lopen.
Het COA heeft een Raad van Toezicht. De Raad van Toezicht houdt mede toezicht op de kwaliteit van de opvang. Daarnaast houdt de Inspectie Jeugdzorg onafhankelijk toezicht op het COA voor wat betreft de opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Voorts bereidt de Inspectie Veiligheid en Justitie, in het kader van een verbreding en bundeling van het toezicht op het vreemdelingendomein, de inrichting van het toezicht op het COA voor, waarmee het toezicht verder wordt versterkt. Vanaf 2015 is in het kader van de nieuwe Jeugdwet naast de Inspectie Jeugdzorg, ook de Inspectie Veiligheid en Justitie belast met het toezicht, ieder vanuit de eigen invalshoek. Zij werken dit momenteel gezamenlijk uit waar nodig met de Inspecties van Samenwerkend Toezicht Jeugd en bespreken daarbij tevens hoe zij op het vreemdelingendomein invulling geven aan het toezicht. Daarnaast wordt het COA geadviseerd door organisaties als GGD’en, Pharos en de kinderombudsman over het welzijn van kinderen.
Bent u bereid te onderzoeken of kinderen op één vaste kindvriendelijke locatie opgevangen kunnen worden omdat hiermee de ontwikkelingsschade aanzienlijk teruggebracht zou kunnen worden?2
Onder verwijzing naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 benadruk ik dat ik niet van oordeel ben dat kinderen louter door verblijf in een asielzoekerscentrum ontwikkelingsschade oplopen. Voorts zijn er naar mijn mening voldoende maatregelen en faciliteiten voor kinderen in de huidige opvanglocaties.
Deelt u de mening dat gezinslocaties nog risicovoller zijn voor kinderen aangezien het regime daar nog soberder is dan in een asielzoekerscentrum? Bent u bereid deze gezinslocaties om te vormen tot reguliere asielzoekerscentra teneinde te voorkomen dat nog meer schade wordt toegebracht? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals ik in antwoord op uw eerdere vragen heb opgemerkt, ben ik niet van mening dat verblijf in een asielzoekerscentrum risicovol is en dit geldt evenzo voor de gezinslocaties. Ik ben mij ervan bewust dat het hier om uitgeprocedeerde gezinnen gaat in een specifieke situatie. Het voorzieningenniveau voor kinderen in een gezinslocatie onderscheidt zich niet van het niveau voor kinderen in een AZC.
In de bovengenoemde zaak is namens u gesteld dat de overheid niet verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de opvang buiten de asielzoekerscentra; hoe verhoudt zich deze stellingname tot artikel 27 lid 3 van het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind, waarin de verplichting voor de Staat is opgenomen ouders bij te staan als zij niet kunnen voorzien in een levensstandaard (waaronder opvang wordt begrepen) die toereikend is voor een gezonde ontwikkeling van het kind?
Bij de rechtbank zijn de omstandigheden aan de orde gekomen waaronder de betreffende vreemdelingen hebben verbleven toen zij buiten de opvang, zoals die door de Staat wordt geboden, verbleven. U haalt in uw vraag het oordeel van de rechtbank aan, waar ik mij als zodanig in kan vinden.
De verplichting voor de Staat om ouders bij te staan als zij niet kunnen voorzien in een toereikende levensstandaard ten behoeve van de gezonde ontwikkeling van hun kind, wordt voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus met minderjarige kinderen ingevuld met de mogelijkheid te verblijven op een gezinslocatie voor zover dat nodig is om te voorkomen dat zij in een humanitaire noodsituatie zouden komen.
De voorwaarden voor het laten overkomen van gezinnen naar Nederland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ik wil ook naar Nederland papa»?1
Het kabinet heeft met belangstelling kennis genomen van het artikel.
Op basis van welke objectieve criteria wordt bepaald welke nationaliteiten uitgezonderd worden van de machtiging voor voorlopig verblijf (mvv-vereiste) zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet 2000, artikel 17, eerste lid?
Naast onderdanen van EU-/EER-landen zijn ook de onderdanen van de door u met name genoemde landen vrijgesteld van het mvv-vereiste. Met uitzondering van Zuid-Korea is deze vrijstelling gebaseerd op afspraken of overeenkomsten die in het (verre) verleden met deze landen zijn gemaakt of afgesloten. In 2007 is Zuid-Korea vanwege economische belangen toegevoegd aan de bestaande lijst met landen die zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste. Uw Kamer is hierover geïnformeerd door bijgaande brief van 17 april 2007. In deze brief zijn alle overwegingen voor de beslissing toegelicht.
Kunt u uiteenzetten op basis van welke overwegingen de huidige vrijstellingen voor Australië, Canada, Japan, Monaco, Nieuw-Zeeland, Vaticaanstad, de Verenigde Staten en Zuid-Korea verleend zijn? Zijn deze overwegingen openbaar?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het op zeventien Nederlandse consulaten en/of ambassades niet mogelijk is om een taaltest te doen?
Nee. Het gaat om meer locaties. Echter, er is wereldwijd een goede regionale spreiding voorzien van examenlocaties, zodat het voor de inburgeraar geen onoverkomelijke belemmering oplevert om het examen af te leggen.
Klopt het dat deze taaltest telefonisch afgenomen wordt? Zo ja, waarom is er voor gekozen om deze mogelijkheid niet op al onze posten aan te bieden?
Ja, het huidige basisexamen inburgering in het buitenland wordt telefonisch via een spraakcomputer afgenomen. Dit proces moet begeleid worden door een ambassademedewerker en is daardoor arbeidsintensief.
Bent u bereid om deze taaltest voortaan op alle posten aan te bieden?
Nee.
Klopt het dat als de telefoonverbinding met Nederland zo slecht is dat om die reden de test niet gehaald wordt, de kandidaat deze test niet kosteloos opnieuw mag doen? Zo ja, waarom gebeurt dit niet?
Nee, dit klopt niet. Bij aanvang van het examen wordt een geluidstoets gedaan. Als het geluid onvoldoende is, wordt de verbinding verbroken en wordt opnieuw ingebeld. Als tijdens het examen de geluidsverbinding onvoldoende is breekt de spraakcomputer het examen af en wordt er opnieuw ingebeld om het examen opnieuw af te leggen. Als de kandidaat tijdens of direct na afloop van het examenonderdeel (dus nog voordat de uitslag is ontvangen) aangeeft geluidsproblemen te hebben ondervonden, wordt direct een nieuwe gratis toets aangeboden. De eerder afgelegde toets komt hiermee te vervallen.
Het bericht 'Zorg dat migranten onder de CAO vallen' |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zorg dat migranten onder de CAO vallen»?1
Ja.
Deelt u de visie van de voorzitter van het CNV dat het op dit moment binnen de kaders van de detacheringsrichtlijn mogelijk is om Oost Europese arbeidsmigranten substantieel minder te betalen voor gelijk werk? Zo nee, waarom niet?
Op tijdelijk vanuit het buitenland gedetacheerde werknemers die in het kader van het vrij verkeer van diensten in Nederland komen werken zijn de regels uit de Europese Detacheringsrichtlijn van toepassing. Dit houdt in dat deze werknemers recht hebben op de zogenaamde «harde kern» van arbeidsvoorwaarden zoals deze in de Detacheringsrichtlijn zijn geformuleerd. Deze «harde kern» betreft de maximale werk- en minimale rustperiode, het minimumaantal betaalde vakantiedagen, minimumlonen (inclusief vergoedingen voor overwerk), voorwaarden die betrekking hebben op uitzendkrachten, gezondheid en veiligheid op het werk, bescherming van zwangere vrouwen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
Het gaat bij deze onderwerpen zowel om wettelijke (minimum)bepalingen als om algemeen verbindend verklaarde (avv-de) cao-bepalingen. In sectoren waarin de betreffende werknemers werkzaam zijn gelden veelal avv-de cao-bepalingen. De werknemers moeten worden beloond conform het minimum van de cao-schaal die op hen van toepassing is. Dit niveau kan in bepaalde gevallen dus lager liggen dan het betalingsniveau van een binnenlandse werknemer die al enkele jaren in dienst is en daardoor hoger is ingeschaald in dezelfde schaal.
Deelt u de mening van de voorzitter van het CNV dat hier bij niet alleen gaat om het niet naleven van de regels (schijnconstructies), maar dat de regels het wettelijk mogelijk maken om arbeidsmigranten deels buiten de CAO goedkoper te laten werken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
De regels rondom het werken met vanuit het buitenland gedetacheerde werknemers volgt uit het Europese wettelijk kader. Naast het feit dat op deze werknemers alleen de «harde kern» van de arbeidsvoorwaarden van toepassing is, is er verschil in de hoogte van premies sociale verzekeringen tussen het thuisland en het werkland. Dit levert een kostenvoordeel op voor de buitenlandse werkgever. Naast de ruimte in het wettelijk kader komt het voor dat werkgevers constructies hanteren om de kosten voor arbeid zo laag mogelijk te maken. Werkgevers kunnen bijvoorbeeld misbruik maken van de bereidheid van Oost-Europese werknemers om tegen een lager loon te werken dan waar zij hier recht op hebben. We zien steeds vaker dat in bepaalde sectoren de binnenlandse arbeidsmarktverhoudingen worden verstoord doordat goedkopere (vanuit het buitenland gedetacheerde) werknemers het werk komen doen in Nederland. Het kabinet bestrijdt daarom met een brede aanpak van schijnconstructies de oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden. De inzet is om schijnzelfstandigheid te bestrijden, ontduiking van het minimumloon en cao’s aan te pakken en misbruik van A1-verklaringen, postbusondernemingen migratieconstructies en gefingeerde dienstverbanden tegen te gaan.
In het wetsvoorstel Wet aanpak schijnconstructies zal ik concrete maatregelen presenteren om oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden beter te kunnen bestrijden. Belangrijkste maatregel is de invoering van de civielrechtelijk ketenaansprakelijkheid voor loon. Het doel hiervan is dat opdrachtgevers zich inspannen voor een bonafide aanbestedingsketen waarin gelijk werk gelijk wordt beloond. Andere onderdelen van het wetsvoorstel zijn bijvoorbeeld het versterken van de publiekprivate samenwerking en gegevensuitwisseling bij de (cao-)handhaving en betere handhaafbaarheid van het wettelijk minimumloon. Mijn streven is om dit wetsvoorstel zo snel mogelijk na het zomerreces aan uw Kamer aan te bieden.
Bent u met de voorzitter van het CNV van mening dat de detacheringsrichtlijn om deze reden aangepast dient te worden, ook om het draagvlak voor de Europese Unie te bewaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
De huidige Detacheringsrichtlijn is het resultaat van langdurige onderhandelingen waarbij enerzijds de belangen van de binnenlandse werknemers en anderzijds de bevordering van het vrij verkeer van diensten evenwichtig in het oog zijn gehouden. Er bestaat in Europa een breed draagvlak voor de wens dat het principe van gelijk loon voor gelijk werk meer tot uitdrukking wordt gebracht in de Europese regelgeving. Vanwege dit draagvlak is in de afgelopen twee jaar hard gewerkt aan de totstandkoming van de Handhavingsrichtlijn. Naar verwachting zal deze richtlijn op 16 april aanstaande door het Europees Parlement worden aangenomen. In de Handhavingsrichtlijn staan – in aanvulling op de Detacheringsrichtlijn – stevige maatregelen om oneerlijke concurrentie bij grensoverschrijdende detachering tegen te gaan: het kunnen opleggen van administratieve eisen aan buitenlandse dienstverrichters, het tegengaan van het gebruik van postbusondernemingen, het grensoverschrijdend kunnen innen van boetes en de ketenaansprakelijkheid voor loon.
Heeft Nederland binnen de kaders van de detacheringsrichtlijn zelf meer mogelijkheden om meer gelijk loon voor gelijk werk te bewerkstelligen? Welke mogelijkheden zijn dit?
Binnen de kaders van de richtlijn kan alleen aanvullend worden bepaald dat vanuit het buitenland gedetacheerde uitzendkrachten recht hebben op meer dan de «harde kern» van de arbeidsvoorwaarden. Bij de implementatie van de Handhavingsrichtlijn wordt bezien of een dergelijke uitbreiding opportuun is.
Welke lessen kunnen we als Nederland trekken uit de wijze waarop andere EU-landen omgaan met de detacheringsrichtlijn? Zijn er voorbeelden van EU-landen die binnen de detacheringsrichtlijn effectiever zijn in het handhaven en beschermen van hun arbeidsvoorwaarden dan Nederland? Zo ja, welke?
In de afgelopen jaren is de jurisprudentie op basis van de Detacheringsrichtlijn nauwgezet gevolgd. U bent hier bijvoorbeeld over geïnformeerd bij brief van 15 mei 2008 (Kamerstukken II, 2007/08, 29 407, nr. 80). De conclusie is dat Nederland de mogelijkheden van de Detacheringsrichtlijn ten volle heeft benut maar dat deze richtlijn geen voldoende garantie biedt op een gelijk Europees speelveld. Ook wordt breder in Europa de visie gedeeld dat de Detacheringsrichtlijn onvoldoende handvatten biedt om oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden bij grensoverschrijdende arbeid tegen te gaan. Daarom is ingezet op de totstandkoming van de Handhavingsrichtlijn. Het is mijn bedoeling om deze richtlijn spoedig te implementeren als deze op 16 april aanstaande door het Europees Parlement wordt aangenomen. Daarbij wordt, zoals gebruikelijk, ook gekeken naar de wijze waarop andere Europese lidstaten de richtlijn implementeren.
De eerste stappen voor een betere effectiviteit van de handhaving en bescherming van arbeidsvoorwaarden zet ik met het wetsvoorstel Wet aanpak schijnconstructies, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3. Belangrijk onderdeel van dit wetsvoorstel is de civielrechtelijke ketenaansprakelijkheid voor loon, waarmee werknemers meer mogelijkheden krijgen om – bij onderbetaling – het loon waar zij recht op hebben te verhalen op de werkgever of hogere schakels in een keten. Dit is een eerste stap ter implementatie van de Europese Handhavingsrichtlijn.
Het bericht “België wil af van ‘arme’ Nederlanders” |
|
Enneüs Heerma (CDA), Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «België wil af van «arme» Nederlanders»?1
Ja.
Wat vindt u van de berichtgeving dat in 2013 305 Nederlanders te horen hebben gekregen dat zij België dienen te verlaten omdat zij een belasting vormen voor het sociale zekerheidssysteem? Bent u ook van mening dat in Nederland vaker bekeken zou moeten worden of EU-onderdanen een belasting vormen voor het sociale zekerheidssysteem?
Op grond van de EU-richtlijn vrij verkeer van personen (RL 2004/38) kan een EU-burger het recht op verblijf verliezen, zodra hij/zij een onredelijke belasting is gaan vormen voor het sociale bijstandssysteem in een gastlidstaat. Beëindiging van het verblijf behoort tot de mogelijkheden bij een onredelijke beroep op bijstand door een EU-burger. In feite volgt Nederland wat dit betreft reeds een vergelijkbare koers als België. Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van de motie Azmani/Hamer (d.d. 28 mei 2013). Voorts loopt in de gemeente Rotterdam een pilot, die mede is bedoeld om na te gaan hoe de gegevensuitwisseling tussen gemeenten en IND verbeterd kan worden.
Volgens de berichtgeving zijn de voorwaarden niet strenger geworden in België voor EU-onderdanen, toch is het aantal ingetrokken verblijfsvergunningen gestegen. Uit de cijfers blijkt veel meer dan in Nederland. Hoe komt het dat de afgelopen twee jaar het aantal ingetrokken verblijfsvergunningen is gestegen in België? En is er een verschil met Nederland? Zo ja, wat is dan het verschil en hoe kan dit verschil verklaard worden?
Gebleken is dat in België beëindigingen van het verblijfsrecht de laatste jaren zijn toegenomen doordat controles op het verblijfsrecht bij het aanvragen, c.q. ontvangen van sociale bijstand («leefloon») in het land doeltreffender zijn georganiseerd dan voorheen. De relatief hoge cijfers zijn mede te verklaren uit de omstandigheid dat België bezig is met een inhaalslag. Behalve nieuwe aanvragen wordt ook het zittend bestand van EU-burgers, die korter dan vijf jaar in België verblijven en langer dan drie maanden «leefloon» ontvangen, onderworpen aan de nieuwe regels. Verwachting is dat de cijfers de komende tijd zullen dalen.
Sinds 2011 is in België sprake van een «regelmatige uitwisseling van gegevens» tussen betrokken instanties, resp. de «Programmatorische Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie» (POD MI) en de «Dienst Vreemdelingenzaken» (DVZ). De koppeling van databestanden van vreemdelingen (DVZ) en uitkeringsgerechtigden (POD MI) leidt tot een automatische «wake up call» om een onderzoek uit te voeren, via een zogenaamde Kruispuntbank. In totaal genereerde het systeem in 2012 en 2013, respectievelijk 59.000 en 64.000 «wake up calls». In circa 7,5% van de gevallen heeft vervolgens nader onderzoek plaatsgevonden. Of er een nader onderzoek komt, is afhankelijk van beleid op gemeenteniveau. Gemeenten bepalen uiteindelijk welke dossiers voor onderzoek aan de DVZ worden voorgelegd.
Nederland kent een andere werkwijze. De IND ontvangt meldingen over het verstrekken van bijstandsuitkeringen aan EU-burgers van de gemeente. Die meldingen verlopen niet geautomatiseerd. De uitvoering van de WWB is gedecentraliseerd aan gemeenten. Gemeenten verstrekken enkel een beperkte set van statistische gegevens aan het CBS en zijn niet verplicht aanvullende informatie te verstrekken. Zodra de IND een melding over het verstrekken van een bijstandsuitkering van een gemeente ontvangt, onderzoekt de IND of sprake is van een onredelijk beroep op de bijstand. In 2013 is in Nederland van totaal 650 EU-burgers het verblijf beëindigd. Uit handmatige registratie van de IND blijkt dat van 60 EU-burgers in 2013 het verblijf is beëindigd wegens een onredelijk beroep op de bijstand.
Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van de motie Azmani/Hamer (d.d. 28 mei 2013) De resultaten van de pilot Rotterdam zijn in dit verband van belang. Ook de praktijkervaringen in België worden betrokken bij de verdere beleidsontwikkeling.
Uit de berichtgeving komt naar voren dat België sinds twee jaar werkt met een nieuw controlesysteem waarbij de samenwerking tussen de bijstand- en uitkeringsinstanties met de Dienst Vreemdelingenzaken sterk is verbeterd. Waarin verschilt dit systeem ten opzichte van de werkwijze in Nederland? Zijn de ervaringen in België ook meegenomen in de pilot van Rotterdam die 1 oktober 2013 is gestart?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn in Nederland de databanken van de bijstands- en uitkeringsinstanties automatisch gekoppeld aan de databanken van de Immigratie en Naturalisatiedienst? Zo nee, waarom niet? En als er geen koppeling van databanken (mogelijk) is op welke wijze zou de gegevensuitwisseling dan geïntensiveerd en verbeterd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Op 9 december 2013 heeft u samen met de Belgische minister Bourgeois een intentieverklaring ondertekend om beter samen te werken op onder meer de schaduwkanten van intra-EU-arbeidsmobiliteit. Neemt u in deze samenwerking ook het nieuwe, verbeterde, controlesysteem van de Belgische overheid mee? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De intentieverklaring om de samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen te verbeteren ziet primair op integratie en inburgering van migranten in de samenleving. Derhalve ligt het minder voor de hand het controlesysteem van de Belgische overheid op rechtmatig verblijf bij aanvraag van een sociale bijstandsuitkering in deze samenwerking mee te nemen. Dit laat onverlet dat contacten met vertegenwoordigers van de Vlaamse deelregering waar mogelijk benut kunnen worden.
Op welke samenwerking ziet de intentieverklaring nog meer? Welke onderwerpen komen hier in aan bod?
Voor het thema «integratie en inburgering» heeft de intentieverklaring betrekking op het delen van kennis en ervaring tussen Nederland en Vlaanderen over de volgende aspecten: kennis bij migranten van waarden en normen (incl. rechten en plichten) in de samenleving; aanpak en instrumenten voor het leren en kennen van de Nederlandse taal; vergelijking en analyse van uitkomsten van studies en indicatoren. Verder pleit de verklaring voor samenwerking in Benelux-verband wat betreft het beheersen van intra-Europese mobiliteit.
Het bericht dat honderden mensen Mogadishu ontvluchten |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Mogadishu de laatste weken regelmatig wordt opgeschrikt door aanslagen van Al-Shabaab?1
Het is zeer betreurenswaardig dat de situatie in Mogadishu recentelijk zo onrustig is.
Welke conclusies en consequenties verbindt u aan deze ontwikkelingen?
De situatie in Somalië, met name in Zuid- en Centraal-Somalië, is al jaren zorgwekkend en wordt gekenmerkt door gevechten en aanslagen. Ontwikkelingen volgen elkaar snel op. Uit het meest recente ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van december 2013 blijkt dat het geweld in Mogadishu in de verslagperiode meer gericht van aard is geworden en dat er minder sprake is van willekeurig geweld dan daarvoor. In Mogadishu en in gebieden onder controle van Al-Shabaab lopen volgens het ambtsbericht bepaalde groepen meer gevaar dan anderen. Ik heb het toelatingsbeleid voor Somalische asielzoekers aangepast vanwege deze gewijzigde situatie en heb deze groepen aangewezen als aandachtsgroepen.3
Recente berichtgeving bevestigt de bovengenoemde tendens van gericht geweld in Mogadishu, maar maakt ook melding van willekeurig geweld in de stad. De beleidsaanpassing die ik recentelijk heb gedaan door het aanwijzen van aandachtsgroepen in Mogadishu (en overige delen van Zuid- en Centraal-Somalië die onder controle staan van Al-Shabaab), die te vrezen kunnen hebben van de zijde van Al-Shabaab, is daarom nog steeds aangewezen. In het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire is vanwege deze beleidswijziging wordt een toetsingskader opgenomen ten aanzien van aangewezen aandachtsgroepen.
Voor wat betreft de berichtgeving over recent willekeurig geweld in Mogadishu zie ik vooralsnog geen aanleiding om mijn beleid aan te passen.
In het bestaande beleid en ook in individuele toetsing wordt de algemene situatie in het land, en het willekeurige geweld meegewogen. Zoals ik in reactie op de motie waarnaar u verwijst heb aangegeven, vindt in de toelatingsprocedure steeds een zorgvuldige individuele toetsing plaats aan de hand van artikel 3 van het EVRM. In de genoemde brief aan uw Kamer ben ik ingegaan op de stand van zaken ten aanzien van gedwongen vertrek naar Somalië en deze is nog steeds actueel.
In het najaar verwacht ik een nieuw ambtsbericht over de situatie in het land en aan de hand daarvan zal ik, zoals gebruikelijk, bepalen of een beleidswijziging geïndiceerd is. Een van de zaken die ik daarbij vanzelfsprekend bezie, is de aard en omvang van het geweld in Mogadishu en de wijzigingen die zich daarin in de verslagperiode hebben voorgedaan.
Op (de toepassing van) het buitenschuldbeleid heeft de berichtgeving geen invloed aangezien dit beleid niet ziet op de veiligheidssituatie in een land, maar op de situatie dat een vreemdeling, ondanks zijn inspanningen daartoe, niet kan terugkeren.
Zullen deze ontwikkelingen invloed hebben op het landgebonden asielbeleid, het buitenschuldbeleid en het terugkeerbeleid inzake Somalië? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nu wel bereid uitgeprocedeerde asielzoekers niet meer gedwongen uit te zetten zolang terugkeerders uit het westen nog het gevaar lopen door Al-Shabaab te worden verdacht van spionage?2
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Buitenlandse uitzendkrachten worden genept met goedkope zorgpolis” |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Buitenlandse uitzendkrachten worden genept met goedkope zorgpolis»?1
Personen die in Nederland wonen of, als ze hier niet wonen, in Nederland in loondienst werken zijn verplicht een zorgverzekering af te sluiten. Dit geldt ook voor buitenlandse seizoensarbeiders. Omdat zij niet altijd op de hoogte zijn van de Nederlandse regelgeving hieromtrent, zijn er werkgevers die een (collectieve) zorgverzekering aanbieden.
Het is echter niet de bedoeling dat de werkgever daar voordeel uithaalt. Dit maakt arbeidsmigranten goedkoper dan Nederlandse werknemers en zorgt daarmee voor een ongelijk speelveld. Hier strijd ik tegen met de aanpak van schijnconstructies.
Wat is uw reactie op de in dit bericht aangehaalde bevindingen van CNV Vakmensen2 dat arbeidsmigranten met het afsluiten van zorgpolissen worden benadeeld terwijl werkgevers en zorgverzekeraars profiteren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat uitzendbureaus – in samenwerking met zorgverzekeraars – zorgpremies aan buitenlandse uitzendkrachten aanbieden, waarbij de collectiviteitskorting en de premiekorting verhoogd eigen risico worden ingehouden op het loon? In welke mate meent u dat dit plaats vindt? Acht u dat deze handelswijze gemeengoed is onder uitzendorganisaties voor arbeidsmigranten en op basis van welke informatie komt u tot dit oordeel?
Werkgevers mogen met zorgverzekeraars afspraken maken over de verdeling van het voordeel van de collectiviteitskorting. Dit kan betekenen dat (een deel van) de korting ten gunste komt aan de werkgever, bijvoorbeeld voor de administratieve lasten die gepaard gaan met het collectief aanbieden van de zorgverzekering aan de werknemers. Het deel van het voordeel dat ten gunste van de verzekeringnemer komt, leidt tot een lagere door hem verschuldigde premie.
De premiekorting als gevolg van het verhogen van het vrijwillige eigen risico dient op de premiegrondslag in mindering te worden gebracht en leidt derhalve tot een lagere door de verzekeringnemer verschuldigde premie en mag niet door de werkgever worden ingehouden. Indien de werkgever en de uitzendkracht dat afspreken, mag de werkgever de betaling voor de verzekering verrichten en mag hij de daadwerkelijk gemaakte kosten van deze polis inhouden op het loon.
De werkgever mag de kosten voor de zorgverzekering inhouden op het loon. Daarbij geldt een maximum van 10% op het wettelijke bruto minimumloon.
Op basis van de cao voor Uitzendkrachten is de uitzendonderneming gehouden de uitzendkracht een aanbod te doen voor een ziektekostenverzekering. De uitzendkracht is vrij om dit aanbod al dan niet te aanvaarden. Iedereen is immers vrij in de keuze voor zijn zorgverzekeraar; er kan dus geen sprake zijn van een verplichting om een bepaalde polis te nemen.
Het is mij niet bekend in welke mate bovengenoemde situatie voorkomt. Ik zal met de uitzendkoepels, werkgevers en vakbonden een gesprek aangaan over hoe wordt omgegaan met het aanbieden van zorgverzekeringen aan arbeidsmigranten en aan welke regels zij zich hierbij dienen te houden.
Hoe beoordeelt u de constructie waarin de werkgever stelt dat hij ten dienste van de werknemers het eigen risico voor zijn rekening neemt en daarom de premiekortingen geheel ten goede dienen te komen aan de werkgever? Vindt u ook – zoals in de notitie van CNV Vakmensen3 gesteld – dat de werkgever daarmee als verzekeraar optreedt? Acht u deze handelswijze rechtmatig?
Indien werknemer en werkgever overeenkomen dat de werkgever ten dienste van de werknemer het eigen risico voor zijn rekening neemt en de premiekortingen geheel ten goede komen van de werkgever, kan de werkgever worden aangemerkt als schadeverzekeraar in de zin van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Hiervoor is een vergunning van De Nederlandsche Bank vereist. De beschreven handelwijze is daarmee niet rechtmatig. Ik heb de notitie van de CNV onder de aandacht gebracht van De Nederlandsche Bank. De Nederlandsche Bank heeft in dergelijke gevallen een handhavingstaak.
Hoe beoordeelt u deze looninhoudingen door uitzendorganisaties in relatie tot verdringing op de arbeidsmarkt? Biedt deze constructie volgens u de mogelijkheid voor uitzendorganisaties om arbeidsmigranten te bemiddelen tegen een beduidend lager tarief dan andere uitzendkrachten? Ziet u dit als een probleem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om het op te lossen en op welke termijn?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, leiden het aan de verzekeringnemer toegedeelde deel van het voordeel van de collectiviteitskorting en de premiekorting in verband met het vrijwillig eigen risico tot een lagere door verzekeringnemer verschuldigde premie. Werkgevers zouden voordeel kunnen halen uit het collectief aanbieden van een zorgverzekering als de collectiviteitskorting hoger is dan de door hen gemaakte administratieve lasten om dit te regelen.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 zal ik met de uitzendkoepels, werkgevers en vakbonden een gesprek aangaan over hoe wordt omgegaan met het aanbieden van zorgverzekeringen aan arbeidsmigranten en aan welke regels zij zich hierbij dienen te houden.
Kunt u bevestigen dat de Stichting Normering Arbeid dit soort onrechtmatige inhoudingen op het WML-loon (Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag) niet meeneemt in de beoordeling en certificering van uitzendbureaus? Acht u het wel van belang dat dit wordt betrokken bij de beoordeling? Zo niet, waarom niet? Indien wel, hoe gaat u erop toe zien dat dit wel onderdeel uitmaakt of gaat maken van beoordeling en certificering?
De Stichting normering arbeid (SNA) is door de sector zelf in het leven geroepen om zelfregulering te realiseren en fraude en illegaliteit in de uitzendbranche te voorkomen. De SNA beheert het register waar bedrijven met het SNA-keurmerk in worden opgenomen. Om het SNA-keurmerk te krijgen moeten bedrijven voldoen aan de NEN-4400 norm. In die norm zijn eisen opgenomen ten aanzien van de wettelijke verplichtingen uit arbeid (bijvoorbeeld aangifte en afdracht loonheffingen en omzetbelasting, loonbetaling conform de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag). Inspecterende instellingen controleren of een bedrijf voldoet aan de NEN-norm en als dat het geval is krijgen ze een certificaat.
Het is niet bij wet verboden om kosten voor een zorgverzekering in te houden, de werknemer is bevoegd om zijn werkgever hiervoor te machtigen. Daarom is deze eis niet opgenomen in de norm. Indien inspecterende instellingen opvallende inhoudingen opmerken, bespreken ze dit wel met de werkgever.
Bent u voornemens om uitzendbureaus die onrechtmatig loon inhouden van arbeidsmigranten certificering te weigeren of ontnemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhouden de premiestelling en de uiteindelijke claim op de zorgpolis van arbeidsmigranten zich tot die van andere uitzendkrachten? Indien u niet over deze informatie beschikt, wilt u deze informatie dan opvragen bij de zorgverzekeraars die speciale zorgverzekeringen voor arbeidsmigranten aanbieden en deze gegevens met uw reactie beschikbaar stellen?
Ik beschik niet over deze informatie. Het betreft bedrijfsgevoelige informatie (werkelijke kosten van verzekerden) van private marktpartijen. Ik ben niet voornemens om deze informatie op te vragen bij zorgverzekeraars.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg over arbeidsmigratie dat is voorzien op 13 maart 2014?
De beantwoording van de vragen vergde meer tijd.
Het bericht "buitenlandse uitzendkracht genept met goedkope zorgpolis" |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u de uitzending gezien waarin wordt vermeld dat buitenlandse uitzendkrachten worden genept met een zorgpolis?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze polis onderdeel is van het arbeidscontract, en dat arbeidsmigranten die in een afhankelijke positie verkeren door de werkgever verplicht worden om deze polis te aanvaarden? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Personen die in Nederland wonen of, als ze hier niet wonen, in Nederland in loondienst werken zijn verplicht een zorgverzekering af te sluiten. Dit geldt ook voor buitenlandse seizoensarbeiders. Omdat zij niet altijd op de hoogte zijn van de Nederlandse regelgeving hieromtrent, zijn er werkgevers die een (collectieve) zorgverzekering aanbieden. De buitenlandse seizoensarbeider is vrij om dit aanbod al dan niet te aanvaarden. Iedereen is immers vrij in de keuze voor zijn zorgverzekeraar; er kan geen sprake zijn van een verplichting om een bepaalde polis te nemen.
Bent u ervan op de hoogte dat volgens de polisvoorwaarden de werkgever optreedt als postadres? Bent u er ook van op de hoogte dat sommige uitzendbedrijven de verzekeringnemer (de werknemer) niet informeren over de dekking, de polisvoorwaarden en de feitelijke prijs van de polis, en dat de werknemer slechts een verzekeringspasje ontvangt? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Werkgever en werknemer kunnen overeenkomen dat de werkgever de administratieve afhandeling van de zorgverzekering verricht en ook optreedt als postadres. De werknemer kan daartoe een volmacht afgeven aan de werkgever. Het mag daarbij uiteraard niet zo zijn dat de werkgever informatie omtrent de zorgverzekering, die bedoeld is voor de werknemer, achter houdt.
Er zijn ook verzekeraars die de informatie over dekking, polisvoorwaarden en prijs digitaal via de persoonlijke «mijn-omgeving» beschikbaar stellen aan de verzekerde.
Deelt u de mening dat deze praktijken van zorgverzekeraars en werkgevers onwenselijk zijn en aangepakt moeten worden?
Ik vind het van belang dat arbeidsmigranten verzekerd zijn tegen ziektekosten. Zeker voor arbeidsmigranten kan het behulpzaam zijn als de werkgever een collectieve zorgverzekering aanbiedt. Het is niet de bedoeling dat de werkgever of de zorgverzekeraar daar ten koste van de arbeidsmigrant voordeel uit haalt.
Wat vindt u van het feit dat werkgevers de collectiviteitskorting van de zorgverzekering en de korting op de premie als gevolg van een vrijwillig hoger eigen risico in eigen zak steken?
Werkgevers kunnen op grond van artikel 18, derde lid van de Zorgverzekeringswet (Zvw) met zorgverzekeraars afspraken maken over de verdeling van het voordeel van de collectiviteitskorting over de werkgever en werknemer (verzekeringnemer). Dit kan betekenen dat (een deel van) dat voordeel ten gunste komt van de werkgever, bijvoorbeeld als compensatie voor de administratieve lasten die gepaard gaan met het collectief aanbieden van de zorgverzekering aan de werknemers.
Het aan de verzekeringnemer toegedeelde deel van het voordeel van de collectiviteitskorting en de premiekorting in verband met het vrijwillig eigen risico leiden tot een lagere door verzekeringnemer verschuldigde premie. De zorgverzekeraar moet op het polisblad voor de verzekerde zichtbaar maken hoe de te betalen premie wordt afgeleid van de premiegrondslag (art. 17 Zvw). Hierbij moet zichtbaar zijn hoe de kortingen op de nominale premie in mindering zijn gebracht. Het moet voor de verzekerde duidelijk zijn wat de hoogte is van de uiteindelijk te betalen premie en hoe deze is berekend. Deze korting komt dus ten goede aan de verzekeringnemer en mag niet door de werkgever gehouden worden.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak uitzendbedrijven van arbeidsmigranten dit doen, en hier maatregelen tegen te nemen? Zo nee, waarom niet?
De Minister van SZW zal met de uitzendkoepels, werkgevers en vakbonden een gesprek aangaan over hoe wordt omgegaan met het aanbieden van zorgverzekeringen aan arbeidsmigranten en aan welke regels zij zich hierbij dienen te houden.
Heeft u eerder signalen gekregen dat werkgevers wel zorgpremies op het loon inhouden, zonder dat er een polis tegenover staat?
Nee, daar heb ik niet eerder signalen over ontvangen.
Wat vindt u ervan dat, doordat de polis verbonden is aan het arbeidscontract, de buitenlandse uitzendkracht bij ontslag door ziekte of door zwangerschap de zorgverzekering verliest, en door niemand wordt geïnformeerd over de mogelijkheden tot het voortzetten van de verzekering en de aanvullende verzekering?
In het geval van de seizoenswerkers zal in het algemeen de verzekeringsplicht eindigen op het moment dat het dienstverband wordt beëindigd. De verzekeringnemer dient dit onverwijld aan de verzekeraar te melden. Indien de werknemer de werkgever een volmacht heeft gegeven om de administratieve handelingen met betrekking tot de zorgverzekering te verrichten, dan is de afmelding door de werkgever toereikend. In de CAO van de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) staat uitdrukkelijk vermeld (artikel2 dat de onderneming de uitzendkracht dient te informeren over het eventueel vrijwillig voortzetten van de verzekering na het einde van de uitzendovereenkomst. De zorgverzekeraar heeft hier wettelijk gezien geen taak. Dit laat onverlet dat deze bij wijze van service de verzekerde bij het bewijs van beëindiging kan attenderen op de mogelijkheden tot voortzetting. Ik teken hierbij aan dat de zorgverzekeraar bij seizoenswerkers niet over de informatie beschikt om te kunnen beoordelen of iemand nog verzekeringsplichtig is omdat hij niet weet of deze nog in Nederland woonachtig is.
Klopt het dat zorgverzekeraars het eenzijdig opzeggen van de polis door werkgevers van buitenlandse uitzendkrachten laten gebeuren, en dat de zorgverzekeraar een verzekerde niet wijst op zijn rechten om een zorgverzekering voort te zetten? Vindt u dit gedrag laakbaar?
Zie antwoord vraag 8.
Biedt de zorgverzekeraar hiermee feitelijk niet een nepverzekering aan? Zo nee, waarom niet?
Gedurende de periode van verzekering is iemand gewoon verzekerd. Ik heb begrepen dat door arbeidsmigranten ook gewoon gedeclareerd wordt op de verzekering.
Bent u bereid de Nederlandse Zorgautoriteit te vragen om te onderzoeken welke zorgverzekeraars deze constructies aanbieden, en uitzendbedrijven faciliteren in de wijze waarop ze eraan kunnen verdienen?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft toegezegd in de marktscan Zorgverzekeringsmarkt uitgebreid in te gaan op het onderwerp herverzekering eigen risico. Hierbij zal de NZa actuele ontwikkelingen zo veel als mogelijk meenemen. De NZa brengt hiervoor onder meer in kaart welke zorgverzekeraars gebruik maken van herverzekering eigen risico. De NZa heeft geen uitsplitsing gevraagd naar de specifieke groepen herverzekerden. Wel vraagt de NZa de tien grootste collectiviteiten uit die kortingen op het eigen risico geven en vraagt daarbij welke doelgroep dat betreft.
Heeft u de notitie van het CNV over dit onderwerp gelezen die CNV Vakmensen u op 3 februari jl. heeft toegezonden? Wilt u met het CNV in gesprek gaan om dit soort onwenselijke praktijken boven water te krijgen en aan te pakken?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag zes, zal de Minister van SZW met de uitzendkoepels, werkgevers en vakbonden een gesprek aangaan over hoe wordt omgegaan met het aanbieden van zorgverzekeringen aan arbeidsmigranten en aan welke regels zij zich hierbij dienen te houden.