Het bericht dat er veel minder asielzoekers binnen zijn gekomen als werd verwacht |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Veel minder asielverzoeken dan Teeven vreesde»1 en «Teeven ontkent opkloppen asielcijfers»?2
Ja.
Is het gebruikelijk jaarprognoses op te maken op basis van een piek van twee maanden in het jaar?
In de maanden april en mei 2014 was er een uitzonderlijke toename in de asielinstroom waarneembaar, veroorzaakt door een plotselinge instroompiek van Eritreeërs. De duur en omvang van een dergelijke toename is van tevoren niet in te schatten. Vandaar dat ik destijds heb gezegd dat als de asielinstroom op dezelfde manier zou blijven doorgroeien als in de maanden april en mei 2014 en we geen nadere maatregelen zouden nemen, dat we dan richting de 65.000 zouden kunnen uitkomen. Daarmee was geen sprake van een jaarprognose.
De jaarprognose voor de asielinstroom wordt berekend op basis van recente realisatiecijfers en relevante ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de asielinstroom. In het najaar wordt een prognose opgesteld ten behoeve van de begroting voor het volgende jaar. Indien de ontwikkelingen hierom vragen, wordt de prognose in de maand mei ten behoeve van de voorjaarsnota bijgesteld.
Toen eenmaal duidelijk werd dat de piek van april en mei, mogelijk mede door de maatregelen die het kabinet heeft genomen, afgevlakt was, is de prognose van de asielinstroom in 2014 ten behoeve van de begroting uiteindelijk bijgesteld op 30.000. Hier heb ik uw Kamer tijdens de begrotingsbehandeling van 24 november jl. schriftelijk over geïnformeerd (Kamerstuk 34 000 VI, nr. 18). Op deze prognose heeft de vreemdelingenketen zich dan ook ingesteld. Overigens heeft de IND de gerealiseerde totale asielinstroom (eerste en opvolgende asielaanvragen en nareis) voor 2014 berekend op 30.020 (afgerond op tientallen).
Kunt u aangeven hoe een jaarprognose van 65.000 asielzoekers, die achteraf volstrekt niet in de buurt is gekomen van een asielinstroom van circa 25.000, zich verhoudt tot uw uitspraak «regeren is ook vooruitzien»? Bent u bereid uiteen te zetten hoe een jaarprognose de afgelopen jaren is berekend?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u voor de begroting van 2015 inderdaad rekening gehouden met een asielinstroom van 65.000, bijvoorbeeld door 375 miljoen euro extra voor de opvang van asielzoekers? Zo nee, waarmee is wel rekening gehouden? Kunt u aangeven hoe groot het overschot op de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie nu is? Valt dit onderdeel onder het niet-juridisch verplichte gedeelte van de begroting?
Zoals gemeld aan uw Kamer op 24 november jl. is in de VenJ-begroting 2015 voor 2014 uitgegaan van een totale asielinstroom van 30.000 (Kamerstuk 34 000 VI, nr. 18). Er is dus geen sprake van een overschot. In de VenJ-begroting van 2015 is 375 miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor eerstejaarsopvang van asielzoekers in de jaren 2014 en 2015. Dit budget is naar huidige inzichten afdoende om de kosten voor 2014 en een deel van 2015 te dekken. In de aanloop naar de besluitvorming over de Voorjaarsnota 2015 zal de raming voor de opvangkosten op basis van de actuele ontwikkelingen worden herijkt.
Een steekpartij in het Asielzoekerscentrum in Dronten |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Steekpartij asielzoekers Dronten»?1
Ja
Deelt u de afschuw van het zoveelste geweldsincident in een asielzoekerscentrum? Zo nee, waarom niet?
Elk geweldsincident in de samenleving wekt afschuw.
Kunt u aangeven welke maatregelen u voornemens bent te treffen teneinde een einde te maken aan de steeds langere lijst van asielzoekerscentra waar bewoners overgaan tot zeer gewelddadige handelingen?
Veiligheid en leefbaarheid binnen en buiten het asielzoekerscentrum geniet hoogste prioriteit. Op een opvanglocatie is permanent beveiliging aanwezig. Het COA heeft huisregels die bij binnenkomst op een locatie aan de (nieuwe) bewoner bekend worden gemaakt. Personeel van het COA ziet er op toe dat deze worden nageleefd en spreken bewoners aan op ongewenst gedrag. Ook wordt aan iedere bewoner voorlichting gegeven over het wonen op een locatie. Het COA heeft de mogelijkheid om een maatregel op te leggen wanneer een bewoner een huisregel overtreedt. Maatregelen die het COA kan nemen, zijn beschreven in het Reglement Onthoudingen Verstrekkingen. Voor zaken die de openbare orde raken wordt altijd politie ingeschakeld. Asielzoekers kunnen en zullen net als andere burgers bij delicten worden bestraft en eventueel gedetineerd. In alle gevallen geldt dat misdragingen consequenties kunnen hebben voor de asielprocedure.
Begrijpt u dat bewoners uit gemeenten, waar grote aantallen asielzoekers gehuisvest worden, mede door de vele geweldsincidenten, aangeven dat er ingezet moet worden op opvang in de regio in plaats van opvang in Nederland?
Opvang in de regio is voor het kabinet een belangrijk uitgangspunt. Dat is ook waarom het kabinet in grote mate (financieel) bijdraagt aan de opvang van vluchtelingen in de regio’s van herkomst. Dat neemt niet weg dat Nederland op grond van internationale verplichtingen gehouden is om bescherming te bieden aan die asielzoekers die bescherming tegen vervolging of onmenselijk behandeling behoeven. Dat is een uitgangspunt waar het kabinet voor staat. Het maximeren van het aantal personen aan wie de vereiste bescherming wordt geboden past niet binnen dat uitgangspunt.
Terecht wijzen de vraagstellers op het belang van maatschappelijk draagvlak bij het bieden van die bescherming. Het behoud van dit draagvlak is ook voor mij van groot belang. De huidige hoge asielinstroom stelt de betrokken organisaties en partijen in en bij de vreemdelingenketen voor grote uitdagingen. Het COA is vanwege de hoge asielinstroom druk bezig om bestaande opvanglocaties uit te breiden en locaties te (her)openen. Op tal van plekken zijn in een zeer korte periode tal van opvangplaatsen gerealiseerd. In die context blijkt dat er in de samenleving zorgen zijn over de opvang van asielzoekers, zeker als dit in de eigen gemeente gaat plaatsvinden. Het COA staat voor een grote opgave en handelt zoveel mogelijk op een zorgvuldige manier, waarbij omwonenden worden geïnformeerd over de komst van de asielzoekers en hierover vragen kunnen stellen. Het COA vestigt een opvangcentrum in overleg en in overeenstemming met de gemeente. Daarmee hebben, naast het COA, ook de gemeenten een duidelijke rol in het creëren van draagvlak en het goed voorlichten van omwonenden.
Deelt u de analyse dat het absorptievermogen van Nederland, als het gaat om de opvang van asielzoekers, haar maximum heeft bereikt? Zo nee, wat is volgens u het maximum aantal asielzoekers dat Nederland kan opvangen, zeker gezien de grote problemen die er reeds bestaan?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om stekende en anderszins geweldplegende asielzoekers zo spoedig mogelijk vast te zetten en de samenleving toe te zeggen dat deze mensen niet hoeven te rekenen op een verblijfsvergunning?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel ‘culturele topinstellingen worstelen met regels bij aantrekken van talent van buiten EU’ |
|
Vera Bergkamp (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «culturele topinstellingen worstelen met regels bij aantrekken van talent van buiten EU»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat drie voor Nederland toonaangevende culturele instellingen verklaren door de regelgeving moeite te hebben met het aantrekken van talent van buiten de Europese Unie (EU)? Onderschrijft u dat voor het behouden van hun topniveau het van groot belang is dat deze instellingen de beste kandidaten kunnen aannemen, ook als deze niet uit de EU komen?
Het algemene uitgangspunt van ons toelatingsbeleid is dat vacatures in Nederland in eerste instantie moeten worden vervuld door Nederlandse werknemers of werknemers uit andere lidstaten. Zeker in deze tijd van hoge werkloosheid, veel uitkeringsgerechtigden en veel migranten van binnen de EU mag niet te snel naar aanbod van buiten de EU worden gekeken voor de vervulling van vacatures.
Daarnaast onderken ik dat er sectoren zijn waar dit strakke beleid niet op zijn plaats is. Ik denk daarbij ook aan de kunstensector, waarin Nederland op onderdelen toonaangevend in de wereld is. Om hun toonaangevende positie te kunnen behouden, is het nodig dat de desbetreffende instellingen internationaal toptalent kunnen aannemen. Daarom geldt voor bepaalde functies in het topsegment een lager salariscriterium dan dat van de Kennismigrantenregeling. Voor de sectoren dans, klassieke muziek, opera, musical en toneel gelden lagere salariseisen, die van de desbetreffende cao zijn afgeleid, de zogenoemde «zaaglijn» (paragraaf 34 van de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2014, Stcrt. 2014, nr. 8189). Als dat salaris wordt betaald, dan kan een tewerkstellingsvergunning of een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid worden afgegeven voor een periode van maximaal drie jaar in plaats van een jaar. De acteur, musicus of danser kan in dienst worden genomen ook al is er binnenlands aanbod aanwezig en zonder dat eerst, door middel van wervingsprocedures, hoeft te worden aangetoond dat dit talent niet binnen de Europese Unie te vinden is. Deze regeling is in overleg met de sector tot stand gekomen.
Wat is uw reactie op het feit dat het Rijksmuseum, om een nieuwe vergunning voor een werknemer te krijgen, nu jaarlijks een kostbare procedure moet starten om uit te sluiten of de functie niet alsnog door iemand binnen de EU vervuld kan worden? Bent u van mening dat deze regelgeving tot gevolg kan hebben dat werkgevers geen toptalent van buiten de EU meer willen aannemen, omdat de procedure te ingewikkeld en kostbaar is geworden? Zou het er toe kunnen leiden dat talent niet meer naar Nederland wil komen, omdat een tewerkstellingsvergunning die slechts een jaar geldig is te weinig zekerheid biedt? Ben u bereid de termijn van een tewerkstellingsvergunning weer te verlengen van één naar drie jaar? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Voor de museumwereld bestaat geen regeling zoals die in het antwoord op vraag 2 is genoemd. Nu de directeur van het Rijksmuseum hiervoor aandacht vraagt, ben ik graag bereid met de museumsector te overleggen of dit een probleem is dat vergelijkbaar is met dat in de andere kunstsectoren en hoe dit kan worden opgelost.
Wat vindt u ervan dat het Concertgebouworkest niet direct voor alle vrijgekomen «stoelen» wereldwijd mag werven, terwijl de kans reëel is dat binnen de EU niet voldoende toptalent te vinden is? Wat vindt u ervan dat het Concertgebouw pas in tweede instantie wereldwijd mag werven, terwijl een extra sollicitatieronde ongeveer 40.000 euro kost?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, bestaan er voor musici en balletdansers specifieke salarisgrenzen, die lager liggen dan de salariseisen van de Kennismigrantenregeling. Nu het Concertgebouworkest en het Nationaal Ballet via de media laten weten, dat zij met deze regeling moeilijk uit de voeten kunnen, ben ik bereid ook met hen te overleggen wat de aard wat deze problemen zijn, en in hoeverre deze kunnen worden ondervangen. Van de uitkomst van deze gesprekken zal ik de Kamer op de hoogte stellen.
Kunt u reageren op de oproep van zowel het Rijksmuseum als het Nationaal Ballet om in de regeling voor kennismigranten een uitzondering op de inkomenseis op te nemen voor de culturele sector, waar salarissen lager liggen dan in andere sectoren? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op kennismigranten waarvoor de inkomensgrens nu niet geldt, zoals promovendi die hier bij een universiteit of onderzoeksinstelling gaan werken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de drie culturele topinstellingen om ervoor te zorgen dat zijn hun toppositie kunnen behouden en de beste mensen kunnen aannemen zonder hiervoor onnodig hoge kosten te maken? Wilt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek?
Zie antwoord vraag 4.
De uitspraken van een tweetal VN-rapporteurs over het ontbreken van een bed-bad-brood voorziening voor uitgeprocedeerde vreemdelingen in Nederland |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «VN uit kritiek op Nederlands asielbeleid» en in het bijzonder van de uitspraken van de speciale VN-rapporteurs Philip Alston & Leilani Farha?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de speciale rapporteurs die stellen dat Nederland moet voldoen aan de volkenrechtelijke verplichting te voorzien in een bed-bad-brood voorziening voor uitgeprocedeerde vreemdelingen?
Ik verwijs u hiervoor naar de brief die ik op 18 december jl. aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 19 637, nr. 1940).
Aan welke volkenrechtelijke verplichtingen voldoet Nederland op dit moment niet door niet te voorzien in een bed-bad-brood voorziening voor uitgeprocedeerde vreemdelingen?
Kunt u uitsluiten dat uitgeprocedeerde vreemdelingen, bij gebrek aan basale voorzieningen, gezondheidsschade oplopen doordat zij gedwongen op straat moeten leven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u eveneens naar mijn brief die ik op 18 december jl. aan uw Kamer heb gestuurd Kamerstuk 19 637, nr. 1940).
Bent u bereid de internationale reputatieschade van Nederland enigszins te beperken door het goede voorbeeld van tenminste 50 gemeenten te volgen die wel bereid zijn te voorzien in een bed-bad-brood voorziening?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken.
Bent u bereid deze vragen nog deze week te beantwoorden?
De nareis van meerderjarige kinderen van vluchtelingen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het beleid voor gezinshereniging soms ongunstig uitpakt?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht en op de opmerkingen hierover van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR)?
In algemene zin wil ik het beeld corrigeren dat meerderjarige ongehuwde kinderen niet zouden kunnen nareizen. Nederland heeft er namelijk bewust voor gekozen om de gunstigere regels voor gezinshereniging met vluchtelingen, ook open te stellen voor meerderjarige (niet-gehuwde) kinderen, hoewel de Richtlijn gezinshereniging (2003/86/EG) lidstaten daartoe niet verplicht. Uit het advies (Na de Vlucht herenigd)2 van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, blijkt dat Nederland zich hiermee in positieve zin onderscheidt van andere Europese landen.
Voorwaarde is dan wel dat er tussen het meerderjarig kind en de ouder(s) in Nederland sprake moet zijn van een «meer dan normale emotionele afhankelijkheid» om tot Nederland te worden toegelaten. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beoordeelt aan de hand van de door de vreemdeling ingebrachte individuele omstandigheden of er sprake is van een meer dan normale emotionele afhankelijkheid tussen de ouder(s) en het ongehuwd meerderjarig kind. Dat een meerderjarig kind alleen zou achterblijven in een land waar de situatie van alleenstaande ongehuwde meisjes bijzonder precair is door de sterke afhankelijkheid van het gezin om zich in het maatschappelijk leven te kunnen bewegen, vormt een overweging in deze beoordeling.
Wanneer is sprake van bijzondere afhankelijkheid? Op welke wijze wordt het criterium «more than normal emotional ties» in de beslispraktijk uitgelegd? Wanneer is daar wel en wanneer is daar geen sprake van?
Bij de beoordeling of sprake is van «meer dan normale emotionele afhankelijkheid» tussen het meerderjarig kind en zijn gezin, kijkt de IND naar de specifieke individuele omstandigheden van de gezinssituatie. Gelet op het individueel karakter van deze beoordeling, is het niet mogelijk om op voorhand alle situaties te beschrijven die al dan niet voldoen aan deze voorwaarde. Op 23 oktober jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd3 over een aanpassing in deze beoordeling voor meerderjarige kinderen die minderjarig waren op het moment van het vertrek van hun vader of moeder uit het land van herkomst en meerderjarig zijn op het moment dat de aanvraag tot gezinshereniging wordt gedaan. Indien dit inmiddels meerderjarig kind altijd thuis heeft gewoond bij zijn ouders, zal dit in beginsel volstaan voor een positief besluit, tenzij er sprake is van contra-indicaties, zoals dat het meerderjarig kind een eigen gezin heeft gesticht.
Hoe verhoudt het criterium van vóór 2013 (gewone afhankelijkheid) zich in de beslispraktijk tot het criterium van na 2013 (bijzondere afhankelijkheid)? Klopt het dat hiermee gezinnen van vluchtelingen aan een net zo zwaar criterium moeten voldoen als reguliere gezinsmigranten?
Meerderjarige kinderen kunnen in beginsel geen reguliere aanvraag tot gezinshereniging doen, maar kunnen zich wel beroepen op artikel 8 EVRM indien ze zich toch willen herenigen met hun ouders. Voor de uitleg van het begrip «feitelijke gezinsband» bij nareisaanvragen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij artikel 8 EVRM en de jurisprudentie daaromtrent. Dit heb ik eerder aan uw Kamer geschreven, onder meer in een reactie op een aanbeveling van de Kinderombudsman, waarin nadrukkelijk hierom werd gevraagd. Bij meerderjarige kinderen betekent dit dat sprake moet zijn van «meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid» zoals dit geldt in het reguliere beleid en dat inderdaad bij meerderjarige kinderen voortaan een grotere mate van afhankelijkheid van het gezin wordt gevergd.
Hoeveel meerderjarige kinderen hebben als gevolg van dit verzwaarde criterium niet kunnen nareizen met de rest van het vluchtelingengezin?
Het antwoord op bovenstaande vragen vergt intensief en tijdrovend individueel dossieronderzoek. Deze aantallen zijn niet automatisch te generen uit het informatiesysteem van de IND.
Zoals ik ook in mijn brief van 24 maart 2014 aan uw Kamer heb geschreven, is het niet (meer) mogelijk om een uitsplitsing te maken naar gevraagd verblijfsdoel in nareiszaken. De verblijfsdoelen (verblijf bij partner/echtgenoot of kind bij ouder) die voorheen in INDIS bij nareiszaken (MVV) waren geregistreerd, zijn in de conversie naar INDIGO overgezet naar de minder gedetailleerde kwalificatie «Nareis asiel» opdat deze zaken eenduidig in het systeem zouden zijn te onderscheiden binnen de categorie gezinsherenigingsaanvragen.
Welke mogelijkheden zijn er in het bestaande beleid om, indien één of twee meerderjarige kinderen noodgedwongen moeten achterblijven, deze kinderen toch te laten nareizen, bijvoorbeeld vanwege onevenredige hardheid?
Zoals ik heb geschreven in het antwoord op vraag 2, geldt de voorwaarde dat sprake moet zijn van een «meer dan normale emotionele afhankelijkheid» tussen het meerderjarig kind en zijn ouders. Alle individuele omstandigheden waarvan de vreemdeling meent dat deze in dit verband van belang zijn om deze meer dan normale emotionele afhankelijkheid aan te tonen, kunnen door hem of haar worden ingebracht bij de IND. Als er sprake is van een «meer dan normale emotionele afhankelijkheid», kan een meerderjarig kind nareizen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg over partner- en gezinsmigratie op 14 januari 2015?
Ja.
Suïcidepogingen in de gesloten gezinslocaties in Zeist |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat sinds de opening van de gesloten gezinslocatie in Zeist, 1 oktober jl., er verschillende suïcidepogingen zijn ondernomen? Kunt u aangeven hoeveel dit er zijn geweest?
Wat gebeurt er met ouders die een poging tot zelfdoding ondernemen? In hoeverre worden ook de gezinnen, en in het bijzonder de kinderen, professioneel opgevangen en ondersteund?
In hoeverre worden de gevolgen voor kinderen gemonitord?
Zijn suïcidale vreemdelingen vanuit de gesloten gezinslocatie al uitgezet? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het hier? Zijn er voorwaarden verbonden aan deze uitzettingen? In hoeverre worden de belangen van kinderen gewaarborgd wanneer zij uitgezet worden, in het bijzonder wanneer één of beide ouders suïcidaal is?
Is onderzocht waarom er in korte tijd zoveel suïcidepogingen zijn ondernomen op deze locatie? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van dit onderzoek? Zo nee, bent u alsnog bereid dit te onderzoeken?
Welke maatregelen zijn er ondernomen teneinde het aantal suïcidepogingen terug te dringen?
Klopt het tevens dat gezinnen soms gescheiden worden getransporteerd naar de gesloten gezinslocatie? Waarom vinden deze gescheiden transporten plaats? Deelt u de mening dat dergelijk gescheiden transporten, in het bijzonder voor kinderen, als zeer belastend worden ervaren? Kunt u toezeggen dat dergelijke gescheiden transporten niet langer plaats zullen vinden?
De uitlatingen van het Bureau Medische Advisering (BMA) over een suïcidale vreemdeling |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met een rapport van het BMA inzake een uitlating over een uitgeprocedeerde vreemdeling waarin wordt gesteld: «In reactie op de brieven van de behandelaars (...) vermeld ik hierbij dat er geen reden is voor nadere reisvoorzieningen. De behandelaars spreken de verwachting uit dat betrokkene zich al voor uitzetting zal suïcideren; fysieke overdracht in aansluiting op de reis in verband met een sterk vergrote kans op direct medisch ingrijpen is dan niet aan de orde»?1
Ja, ik ben bekend met het rapport.
Deelt u de conclusie van de advocaat dat de BMA-arts medische hulp na uitzetting kennelijk onnodig achtte omdat de vrouw in kwestie voorafgaand aan de uitzetting waarschijnlijk toch al zelfmoord zou plegen?
Nee, ik deel die conclusie niet.
Hoe beoordeelt u de uitlating van het BMA ten aanzien van het suïcide-risico? Is de redenering die zij volgen gebruikelijk? Zo ja, is het dan redelijk deze manier van werken voort te zetten? Bent u van mening dat er andere manieren kunnen zijn die maken dat het suïcide-risico niet op deze wijze een tamelijk cynisch leidend principe is bij beslissingen van het BMA maar juist een reden wordt voor extra zorg en mogelijk een andere beslissing van het BMA?
Ik ben van mening dat er sprake is van een onjuiste interpretatie van de betreffende passage in het BMA-rapport. Ik vind het kwalijk dat een deel van het BMA-rapport op social media is gepubliceerd. Daardoor is onterecht en onnodig een verkeerd beeld ontstaan. De passage kan alleen op een juiste manier worden geïnterpreteerd, indien deze in de context van het gehele rapport wordt beschouwd. Hoewel de passage zelfstandig beter leesbaar had kunnen worden geformuleerd, is deze in het geheel niet cynisch bedoeld. De BMA-arts heeft in het rapport opgenomen dat de vreemdeling bij de behandelaars heeft verklaard zich in Nederland te zullen suïcideren zodra uitzetting aan de orde zou zijn. Op grond van deze verklaring heeft de BMA-arts geadviseerd de vreemdeling voorafgaand aan de uitzetting intensief te begeleiden en de medische behandeling tot aan de uitzetting voort te zetten. Verder heeft de BMA-arts geadviseerd om de vreemdeling tijdens de terugreis te laten begeleiden door een psychiatrisch verpleegkundige en te voorzien van de nodige medicatie. Omdat er geen (prognostische) aanwijzingen waren voor een risico op suïcide ná uitzetting, luidde het oordeel van de BMA-arts dan ook dat het niet nodig zou zijn om in het land van herkomst fysieke medische opvang te regelen voor de vreemdeling.
Bent u bereid onderzoek naar de gang van zaken te laten instellen?
Nee, dat vind ik niet nodig.
Winterse illegalenopvang in Amsterdam |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Winteropvang geschikt voor 135 asielzoekers»?1
Ja.
In hoeverre is het waar dat Amsterdam 135 illegalen, die weigeren zich aan de wet te houden die stelt dat ze terug dienen te keren naar het land van herkomst, beloont met gratis warme maaltijden, onderdak en douchemogelijkheden?
Uit informatie van de gemeente Amsterdam heb ik begrepen dat vanaf 15 december a.s. wordt gestart met een tijdelijke nachtopvang voor drie maanden voor uitgeprocedeerde asielzoekers. Vreemdelingen die nooit een verblijfsaanvraag hebben ingediend, komen hier niet voor in aanmerking. De opvang is een basisvoorziening die 7 dagen per week is geopend vanaf 17.00 uur tot 09.00 uur. De gebruikers krijgen een avondmaaltijd, de mogelijkheid om gebruik te maken van douches, een slaapplek en de volgende ochtend een ontbijt.
Deelt u de visie dat de gemeente Amsterdam zich schuldig maakt aan een vorm van bestuurlijke anarchie door wetsovertredingen bewust te faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Voorop blijft staan dat personen aan wie geen verblijf toekomt in Nederland, zelf verantwoordelijk zijn om terug te keren naar het land van herkomst. Aan dit uitgangspunt wil de gemeente Amsterdam niet tornen en ik zal in mijn gesprekken met de gemeente Amsterdam het belang van terugkeer blijven onderstrepen. Uitgeprocedeerde of illegale vreemdelingen hoeven bovendien niet van onderdak verstoken te blijven, maar kunnen er ook voor kiezen stappen te zetten om terug te keren. Dan wordt hen onderdak geboden in de vrijheidsbeperkende locatie in Ter Apel.
Bent u bereid de 870.000 euro die Amsterdam uittrekt voor deze opvang te korten op het gemeentefonds?
Nee. Ik heb uw Kamer eerder gemeld dat ik niet voornemens ben om gemeenten, die een vorm van nachtopvang bieden, financieel te compenseren.
Wat gaat u nu eindelijk doen om zowel uitgeprocedeerde asielzoekers als linkse gemeentebesturen te dwingen zich aan de wet te houden?
Ik vind het belangrijk om samen met de gemeenten te werken aan een maatschappelijk beheersbare situatie en dat dit gebeurt met respect voor de uitgangspunten van het vreemdelingenbeleid, want ook dat vormt onderdeel van het creëren van een maatschappelijk beheersbare situatie. Gemeenten dienen ervoor te waken dat de initiatieven die ze ondernemen, zelf niet debet zijn aan het creëren van een situatie van een steeds groter wordende groep uitgeprocedeerde vreemdelingen, die geen verantwoordelijkheid nemen voor hun terugkeer en eindeloos lang in Nederland blijven. Daarmee zou immers weer een ander maatschappelijk probleem dreigen te ontstaan, zoals in het verleden het geval was toen er sprake was van structurele noodopvang.
Vreemdelingen die bescherming vragen in Nederland en bescherming nodig hebben, krijgen deze ook. Maar als na een zorgvuldige beoordeling van de asielaanvraag blijkt dat er geen aanleiding bestaat om een asielzoeker bescherming te verlenen, is terugkeer aan de orde. Terugkeer betreft in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de vreemdeling. Als terugkeer na een afgewezen asielaanvraag niet meer vanzelfsprekend is, wordt het asielbeleid zinledig. Daarom ook moet terugkeer onderdeel zijn van de dialoog met gemeenten. Ik vind het belangrijk dat ook gemeenten uitgeprocedeerde vreemdelingen zonder verblijfsstatus aanspreken op de verplichting ons land te verlaten en hun verantwoordelijkheid terug te keren. Dat is ook consequent mijn boodschap richting de VNG en de gemeenten.
Daar waar zicht op uitzetting bestaat wordt in voorkomende gevallen overgegaan tot vreemdelingenbewaring, om vanuit bewaring het daadwerkelijke vertrek te realiseren. Als geen zicht op uitzetting bestaat, bijvoorbeeld omdat een herkomstland niet meewerkt aan gedwongen vertrek, kan het instrument vreemdelingenbewaring niet worden toegepast. Maar ook dan biedt de rijksoverheid vreemdelingen voldoende mogelijkheden om zelfstandig te kunnen terugkeren, waarbij de kern blijft dat wie bereid is om actief aan terugkeer te werken, onderdak krijgt.
De toespraak van de Britse premier Cameron en de berichtgeving ‘Cameron presenteert strengere regels voor EU-migranten' |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de inhoud van de toespraak1 die de Britse premier Cameron heeft gegeven op 28 november 2014 en het bericht «Cameron presenteert strengere regels voor EU-migranten»?2
Ja.
Zo ja, hoe waardeert u de bijdrage van de Britse premier Cameron en zijn voorstellen op het gebied van intra EU-migratie?
De toespraak van de Britse premier Cameron vormt een bijdrage aan de discussie in Europa over de maatschappelijke effecten van EU-arbeidsmobiliteit. Positief te waarderen is dat de Britse premier in zijn toespraak heeft aangegeven te willen vasthouden aan het beginsel van vrij verkeer van werknemers. Uiteindelijk is voor Nederland de inhoud van eventuele concrete voorstellen vanuit het VK bepalend voor het antwoord op de vraag of deze eventueel gesteund kunnen worden. In dit stadium gaat het nog maar om globale voorstellen, die vooral een rol lijken te spelen in de aanloop naar de algemene verkiezingen in het VK (in mei 2015). Nederland acht het fundamentele beginsel van vrij verkeer van personen en werknemers heel hoog. Dit vormt een belangrijk uitgangspunt bij de beoordeling van eventuele concrete voorstellen die te zijner tijd in discussie komen. Nederland zal geen steun verlenen aan initiatieven die dit fundamentele beginsel voor specifieke groepen EU-burgers beperken.
Wat vindt u van het voorstel van de Britse premier Cameron om arbeidsmigranten alleen te laten migreren op het moment dat ze een baanaanbod op zak hebben? Hoe ziet u dit voorstel in het licht van het vrije verkeer binnen de Europese Unie (EU)?
De huidige regels voor het vrije verkeer, zoals geformuleerd in de Richtlijn vrij verkeer, stellen al beperkingen aan het verblijfsrecht van werkzoekenden in een andere lidstaat. Zo moet iemand die in een andere lidstaat verblijft om werk te zoeken (na afloop van de vrije termijn van drie maanden) kunnen bewijzen dat hij een reële kans op werk heeft. Heeft hij geen reële kans op werk, dan kan het verblijfsrecht vervallen indien hij niet over voldoende middelen van bestaan beschikt. Gedurende de periode dat hij werk zoekt, heeft hij geen recht op bijstand.
Het verblijfsrecht van personen die minder dan een jaar in een andere lidstaat hebben gewerkt, kan vervallen als zij na zes maanden nog geen werk hebben gevonden en niet over voldoende middelen van bestaan beschikken. Gedurende de periode dat hij werk zoekt, heeft hij geen recht op bijstand.
Gezien deze al bestaande restricties, richt Nederland zich in eerste instantie op EU-maatregelen die fatsoenlijk werk bevorderen en uitbuiting van arbeidsmigranten tegengaan.
Wat vindt u van het voorstel van de Britse premier Cameron om migranten die binnen zes maanden geen werk hebben gevonden te melden dat zij het land dienen te verlaten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het voorstel van de Britse premier Cameron om tot een ingroeimodel te komen op sociale zekerheid, dat ook is opgenomen in het regeerakkoord van oktober 2012, en op de toegang tot sociale huisvesting?
In het regeerakkoord is opgenomen dat het kabinet zich in EU-verband inspant om ook voor EU-burgers te laten gelden dat zij pas na zeven jaar bijstand kunnen krijgen, mede in het kader van een te ontwikkelen ingroeimodel voor de sociale zekerheid.3
Het komen tot een ingroeimodel voor de sociale zekerheid is reeds enkele jaren een terugkerend thema en vanaf 2004 meermalen grondig onderzocht. Primair handelt het om de vraag welke aanspraken arbeidsmigranten kunnen ontlenen aan het Nederlandse socialezekerheidsstelsel. Het Nederlandse socialezekerheidsstelsel kent al in belangrijke mate een opbouwkarakter, er zijn referte-eisen dan wel wachttijden in de WIA en de WW opgenomen. Voor de AOW en ANW geldt dat pas recht op uitkering kan ontstaan als de betrokkene een duurzame band met Nederland heeft (gehad).
Het kabinet streeft naar een redelijk evenwicht tussen het voorkomen van een aanzuigende werking enerzijds en inkomensbescherming voor degenen die al langer in Nederland zijn anderzijds. Een belangrijk kader in dit verband zijn de internationale verdragen en de daaruit voortvloeiende verplichtingen. Voor wat betreft de toegang tot de sociale zekerheid is het kabinet van oordeel dat recente uitspraken van het Europese Hof van Justitie4 laten zien dat het vrij verkeer zijn begrenzing vindt waar een beroep van migrerende niet-actieven op speciale non contributieve uitkeringen (in Nederland zijn dat de Toeslagenwet en de Wajong) en bijstand leidt tot een onredelijk beroep op het socialebijstandsstelsel van een lidstaat.
De wens te komen tot een verlenging van de periode voor het aanvragen van een bijstandsuitkering van vijf naar zeven jaar levert strijd op met meerdere internationale verplichtingen waaraan Nederland is gebonden. Zo zien het Europees Verdrag inzake Sociale en Medische Bijstand en het Europees Sociaal Handvest op gelijke behandeling wat betreft de verstrekking van bijstand aan de burgers van de staten die evenals Nederland partij zijn bij dat verdrag. Die verdragen beperken de mogelijkheid om de periode voor het aanvragen van een bijstandsuitkering te verlengen naar zeven jaar.
Op grond van Europese regelgeving moeten lidstaten de status »duurzaam verblijf» toekennen aan EU-burgers. Derdelanders die vijf jaar legaal en ononderbroken verblijf in die lidstaat hebben gehad krijgen na vijf jaar de status langdurig ingezetene. Als deze groepen bijstand aanvragen kan dit geen gevolgen meer hebben voor hun verblijfsrecht. Het voornemen om de periode van vijf naar zeven jaar te verlengen is derhalve onder de huidige Europese regelgeving niet mogelijk.
Teneinde een herziening van deze Europese regelgeving te bewerkstellingen, is een gekwalificeerde meerderheid in de Raad nodig. Uit bilaterale contacten is tot nu toe gebleken dat lidstaten de wens van Nederland op dit punt niet delen.
Het kabinet maakt zich op Europees niveau momenteel wel sterk voor het tegengaan van andere ongewenste effecten van arbeidsmigratie, zoals het bestrijden van uitbuiting, fraude en schijnconstructies (zgn. «decent work agenda»). Aanpak van deze problemen lijkt in EU-verband wel op een breder draagvlak te kunnen rekenen.
Huidige Nederlandse wetgeving staat niet toe dat er bij de toewijzing van sociale huurwoningen onderscheid naar nationaliteit gemaakt mag worden. Iedere Europeaan kan zich bij de woningcorporatie inschrijven en bouwt afhankelijk van de lokale woningmarkt wachttijd op om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning. In de grote steden bedraagt de wachttijd een aantal jaren. De meeste flexwerkers komen via de werkgevers naar Nederland. Mede om die reden heeft de Minister van BZK in 2012 een nationale verklaring ondertekend met 17 andere bestuurlijke partijen om gezamenlijk te komen tot meer betere plekken voor flexwonen. In 9 regio’s resulteert dat in de komende jaren tot 31.000 extra plekken.
Wat vindt u van het voorstel van de Britse premier Cameron om de kinderbijslag niet meer exporteerbaar te laten zijn en de opvatting dat belastingvoordelen met betrekking tot kinderen niet mogen gelden wanneer de kinderen nog in land van herkomst wonen?
Uitgangspunt van het beleid van deze regering ten aanzien van de kinderbijslag en het kindgebonden budget is dat deze uit de belastingmiddelen gefinancierde uitkeringen bedoeld zijn voor een ondersteuning in het onderhoud van kinderen die in Nederland wonen. Voor zover voor het onderhoud van kinderen van staatswege ondersteuning moet worden geboden, is dit de verantwoordelijkheid van het land waar de kosten voor het kind worden gemaakt. Dit standpunt is verwoord in de Wet tot wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met een andere vormgeving van de exportbeperking in de Algemene Kinderbijslagwet en het regelen van overgangsrecht voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie (Whek). De Whek geldt alleen voor landen buiten de EU.
Met betrekking tot de landen binnen de EU wordt in de door de Tweede Kamer aangenomen motie d.d. 4 december 2013 van het lid Heerma5 terecht gesteld dat het beperken van export van kinderbijslag binnen de EU in het Europese recht nu niet mogelijk is. De lidstaten zijn gehouden aan Verordening (EG) 883/2004 betreffende de coördinatie van socialezekerheidsstelsels. Deze verordening staat eraan in de weg dat woonplaatsvereisten worden gesteld aan de gezinsleden van de rechthebbende. Anderzijds voorkomt de verordening dat een migrerende werknemer binnen de EU dubbele gezinsbijslagen ontvangt voor hetzelfde kind. Het kabinet beziet de mogelijkheden om de door de motie gevraagde discussie aan te gaan op hun eigen merites, daarbij rekening houdend met het belang van de voortgang van de discussie die het kabinet reeds in Europees verband voert over voorkoming van uitbuiting en oneerlijke concurrentie. Voor zover thans bekend maken gezinsbijslagen onderdeel uit van het werkprogramma van de onlangs aangetreden Europese Commissie.
Ziet u net als de Britse premier Cameron de noodzaak om tot hervormingen binnen de coördinatie sociale zekerheid te komen om zo het draagvlak onder het vrije verkeer binnen de EU te kunnen behouden?
Nederland heeft een open, internationaal georiënteerde economie en heeft baat bij een Europese arbeidsmarkt. Vrij verkeer van werknemers biedt voor de individuele burgers kansen om al dan niet tijdelijk in een ander land te werken, maar is ook goed voor de Nederlandse economie en samenleving als geheel. Het is daarom belangrijk dat de publieke steun voor het vrije verkeer behouden blijft, door de ongewenste neveneffecten te bestrijden.
Nederland wil de schaduwkanten van het vrij verkeer van personen en werknemers bespreekbaar maken bij de Europese Commissie en andere lidstaten. Daarbij richt het kabinet zich, zoals hiervoor al aangegeven, in het bijzonder op EU-maatregelen die fatsoenlijk werk kunnen bevorderen en uitbuiting van arbeidsmigranten, fraude en schijnconstructies tegengaan. Voor de coördinatie van de sociale zekerheid brengt dit met zich mee, dat voor het kabinet de nadruk ligt op de regels waarbij sprake is van misbruik en oneigenlijk gebruik, zoals de detacheringsregels.
Zo ja, ziet u in de Britse premier Cameron een bondgenoot voor Nederland om gezamenlijk op te treden binnen de EU op dit thema? Zo nee, waarin verschilt u van mening met de Britse premier Cameron op dit terrein?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de coördinatieverordening sociale zekerheid (EG) 883/2004 en wat is hierbij de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Azmani?3
Nederland heeft in 2013 aan de toenmalige Commissie per nota, ingediend met Oostenrijk, Finland, Duitsland, Ierland, Noorwegen en nadrukkelijk ondersteund door Denemarken, laten weten het onderdeel werkloosheid te willen wijzigen in de Coördinatieverordening omdat de huidige regeling geen recht doet aan de grote sociaaleconomische verschillen tussen de EU- lidstaten. Ingebracht is dat de berekening van de hoogte van de werkloosheidsuitkering van migrerende werknemers rekening zou moeten houden met het in een andere lidstaat verdiende loon. Verder heeft Nederland met een aantal gelijkgestemde lidstaten over dit punt bilateraal overleg gevoerd teneinde zoveel mogelijk stemmen te vergaren voor de herziening, aangezien besluitvorming geschiedt via gekwalificeerde meerderheid. Daarmee komt het kabinet tegemoet aan de motie van het lid Azmani.
Het is op dit moment nog niet bekend welk standpunt de nieuwe commissie gaat innemen over herziening van de coördinatieverordening. Wij volgen de ontwikkelingen nauwlettend ten einde de voorstellen op de agenda te houden.
Geweld in en om asielzoekerscentra |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Asielopvang tikkende tijdbom»?1
Ja
Kunt u aangeven hoeveel geweldsincidenten er per jaar in asielzoekerscentra voorkomen?
Het COA houdt voor intern gebruik een registratie bij van alle mogelijke incidenten. Het betreft hier een registratie door en naar inschatting van medewerkers van het COA. De kwalificaties hebben dan ook geen directe strafrechtelijke connotatie. Het COA heeft in 2014 in totaal 72 geweldsincidenten geregistreerd. Enkele honderden incidenten van meer ondergeschikt belang, zoals porren, slaan, duwen, etc., waarbij geen sprake is van (lichte) verwondingen, zijn hierbij niet meegerekend, noch meldingen of vermoedens van geweld die niet kunnen worden aangetoond.
In hoeverre erkent u dat binnen asielzoekerscentra etnische en religieuze spanningen tot geweld leiden en welke maatregelen bent u van plan te treffen teneinde dit tegen te gaan?
Het wonen op een beperkt oppervlak van mensen met heel diverse achtergronden kan spanningen met zich meebrengen. Dit is niet alleen het geval op een opvanglocatie. Dat geldt voor de gehele samenleving. De meeste spanningen ontstaan tussen twee of meerdere individuen en hebben in de regel geen etnische of religieuze oorsprong. Veiligheid en leefbaarheid binnen en buiten het asielzoekerscentrum geniet hoogste prioriteit. Op een opvanglocatie is permanent beveiliging aanwezig. Het COA heeft huisregels die bij binnenkomst op een locatie aan de (nieuwe) bewoner bekend worden gemaakt. Personeel van het COA ziet er op toe dat deze worden nageleefd en spreken bewoners aan op ongewenst gedrag. Ook wordt aan iedere bewoner voorlichting gegeven over het wonen op een locatie. Het COA heeft de mogelijkheid om een maatregel op te leggen wanneer een bewoner een huisregel overtreedt. Maatregelen die het COA kan nemen zijn beschreven in het Reglement Onthoudingen Verstrekkingen. Voor zaken die de openbare orde raken wordt altijd politie ingeschakeld.
Hoe oordeelt u over de berichten dat christelijke asielzoekers worden geïntimideerd door asielzoekers met een islamitische achtergrond?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u dat de constante instroom van asielzoekers leidt tot enorme spanningen, zowel in de asielzoekerscentra zelf, maar ook in de Nederlandse samenleving?
Opvang in de regio is voor het kabinet een belangrijk uitgangspunt. Dat is ook waarom het kabinet in grote mate (financieel) bijdraagt aan de opvang van vluchtelingen in de regio’s van herkomst. Dat neemt niet weg dat Nederland op grond van internationale verplichtingen gehouden is om bescherming te bieden aan die asielzoekers die bescherming tegen vervolging of onmenselijk behandeling behoeven. Dat is een uitgangspunt waar het kabinet voor staat. Het maximeren van het aantal personen aan wie de vereiste bescherming wordt geboden past niet binnen dat uitgangspunt.
Terecht wijzen de vraagstellers op het belang van maatschappelijk draagvlak bij het bieden van die bescherming. Het behoud van dit draagvlak is ook voor mij van groot belang. De huidige hoge asielinstroom stelt de betrokken organisaties en partijen in en bij de vreemdelingenketen voor grote uitdagingen. Het COA is vanwege de hoge asielinstroom druk bezig om bestaande opvanglocaties uit te breiden en locaties te (her)openen. Op tal van plekken zijn in een zeer korte periode tal van opvangplaatsen gerealiseerd. In die context blijkt dat er in de samenleving zorgen zijn over de opvang van asielzoekers, zeker als dit in de eigen gemeente gaat plaatsvinden. Het COA staat voor een grote opgave en handelt zoveel mogelijk op een zorgvuldige manier, waarbij omwonenden worden geïnformeerd over de komst van de asielzoekers en hierover vragen kunnen stellen. Het COA vestigt een opvangcentrum in overleg en in overeenstemming met de gemeente. Gemeenten hebben, samen met het COA, een duidelijke rol in het creëren van draagvlak en het goed voorlichten van omwonenden.
Wat is voor de regering het maximumaantal asielzoekers dat zij nog toe gaat laten? Deelt u de mening dat het draagvlak voor het huidige asielsysteem onder grote delen van de Nederlandse bevolking compleet is verdwenen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat asielzoekers in de regio dienen te worden opgevangen en dat Nederland aan haar maximum zit? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel ‘Asielopvang tikkende tijdbom’ |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Asielopvang tikkende tijdbom»?1
Ja
Is het waar dat er regelmatig spanningen ontstaan op asielzoekerscentra (azc's) vanwege religieuze en etnische verschillen? Klopt het dat deze spanningen toenemen door de toegenomen asielstroom, langere wachttijden van de asielprocedures en nieuwe (en soms provisorische) azc's?
Het wonen op een beperkt oppervlak van mensen met heel diverse achtergronden kan spanningen met zich meebrengen. Dit is niet alleen het geval op een opvanglocatie. Dat geldt voor de gehele samenleving. De meeste spanningen ontstaan tussen twee of meerdere individuen en hebben in de regel geen etnische of religieuze oorsprong. Ten aanzien van het incident in het asielzoekerscentrum in Overloon, waar u aan refereert, benadrukken zowel het COA als de politie dat het niet ging om een religieus of etnisch conflict.
Veiligheid en leefbaarheid binnen en buiten het asielzoekerscentrum geniet hoogste prioriteit. Op een opvanglocatie is permanent beveiliging aanwezig. Het COA heeft huisregels die bij binnenkomst op een locatie aan de (nieuwe) bewoner bekend worden gemaakt. Personeel van het COA ziet er op toe dat deze worden nageleefd en spreken bewoners aan op ongewenst gedrag. Het COA heeft de mogelijkheid om een maatregel op te leggen wanneer een bewoner een huisregel overtreedt. Ook wordt aan iedere bewoner voorlichting gegeven over het wonen op een locatie. Maatregelen die het COA kan nemen zijn beschreven in het Reglement Onthoudingen Verstrekkingen. Voor zaken die de openbare orde raken wordt altijd politie ingeschakeld.
Voor mijn beleidsreactie op de conclusies van de Onderzoeksraad voor Veiligheid aangaande de veiligheid van asielzoekers, verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer op 23 mei jl. (Kamerstukken 19 637, nr. 1822).
Onderhoudt u contact met betrokken organisaties, waaronder Vluchtelingenwerk Nederland en stichting Gave, om deze spanningen te monitoren?
Het COA heeft volop aandacht voor «kwetsbare» bewoners. Het COA staat open voor ieder advies dat kan helpen bij het zorgen en borgen van een veilig en leefbaar verblijf voor iedere bewoner. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de kennis en expertise van derden, organisaties zoals Stichting Gave en het COC. De aanbevelingen uit het onderzoek van stichting Gave uit 2010 zijn door het COA opgevolgd. Een volgend onderzoek acht ik niet nodig. Het COA heeft op structurele basis overleggen met Stichting Gave en het COC om signalen uit te wisselen en daarmee de situatie nauwlettend in de gaten te houden.
Herinnert u zich nog het onderzoek van stichting Gave uit 2010 waaruit bleek dat in driekwart van de azc's christelijke asielzoekers te maken kregen met (doods)bedreigingen? Hoe groot is dat percentage nu? Bent u, indien u dit niet bekend is, bereid in samenwerking met stichting Gave opnieuw een dergelijk onderzoek te houden?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat onder meer Eritrese christenen lastig worden gevallen door islamitische asielzoekers?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel incidenten er in het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden?
Het COA houdt voor intern gebruik een registratie bij van alle mogelijke incidenten. Het betreft hier een registratie door en naar inschatting van medewerkers van het COA. De kwalificaties hebben dan ook geen directe strafrechtelijke connotatie. Het COA heeft in 2014 in totaal 72 geweldsincidenten geregistreerd. Enkele honderden incidenten van meer ondergeschikt belang, zoals porren, slaan, duwen, etc., waarbij geen sprake is van (lichte) verwondingen, zijn hierbij niet meegerekend, noch meldingen of vermoedens van geweld die niet kunnen worden aangetoond.
Welke maatregelen heeft u tot nu toe ondernomen om dergelijke spanningen te verminderen? Wat heeft u gedaan met de conclusies van de Onderzoeksraad voor Veiligheid aangaande de veiligheid van asielzoekers? Welke aanvullende maatregelen bent u bereid te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u bovendien de analyse van hoogleraar Willem de Haan die aangeeft dat de bereidheid onder asielzoekers om aangifte te doen laag is? Ziet u mogelijkheden om de drempel voor asielzoekers te verlagen, onder meer door te investeren in betere voorlichting?
Asielzoekers worden voorgelicht dat men voor elk signaal of voorval terecht kan bij COA medewerkers. De asielzoekers worden tevens geïnformeerd dat bij vermeende strafbare feiten aangifte kan worden gedaan bij de politie.
Deelt u de mening dat vanwege de verhoogde toestroom van asielzoekers de noodzaak om de veiligheid van asielzoekers te waarborgen, in het bijzonder vanwege de vele etnische en religieuze verschillen, alleen maar is toegenomen?
Zie antwoord vraag 2.
De afspraak om in het dorp Oranje honderden asielzoekers te plaatsen in recreatiewoningen |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat u met ondernemer Hennie van der Most bent overeengekomen om in het dorp Oranje honderden asielzoekers onder te brengen, waarmee het recreatiepark van genoemde ondernemer financieel uit de brand is geholpen?1 Zo ja, welk bedrag is hiermee gemoeid?
Het is waar dat het Centraal Opvang Asielzoekers (COA) met (de heer) Van der Most is overeengekomen dat het COA asielzoekers mag opvangen op het recreatieterrein waarvan hij eigenaar is in het dorp Oranje. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan mijn brede oproep om vastgoed beschikbaar te stellen voor de opvang van asielzoekers.
Gelet op het bedrijfsbelang van de betrokken ondernemer en het COA geef ik geen specifieke informatie over zakelijke transacties die het COA met individuele ondernemers aangaat.
Is het waar dat deze zeer ingrijpende afspraak in strijd is met het bestemmingsplan en bovendien niet is geaccordeerd door de gemeenteraad?2
Het recreatiepark (het terrein) waar de asielzoekers verblijven, heeft de bestemming «recreatie». Daar is bij het tijdelijk verblijf van asielzoekers geen sprake van; de opvang van asielzoekers wordt niet gezien als verblijfsrecreatie.
Het College is op humanitaire gronden en vanuit maatschappelijk oogpunt bereid een substantiële bijdrage te leveren aan de noodopvang van vluchtelingen en heeft daarom besloten opvang op het recreatieterrein toe te staan. Het College onderkent dat er een acuut tekort is ontstaan aan opvangplekken voor vluchtelingen. Het College heeft de Raad op 25 september 2014 in beslotenheid geïnformeerd over de plannen van het COA. Het College heeft op maandag 3 november 2014 met de gemeenteraad van de gemeente Midden-Drenthe gesproken over de opvang van asielzoekers in Oranjedorp. Onder meer is gesproken over het aantal asielzoekers dat in het recreatiepark zal verblijven.
Is het waar dat u al jarenlang contacten met genoemde ondernemer onderhoudt omdat hij VVD- gemeenteraadslid is en u samen borrels, golfpartijtjes en dergelijke bezoekt?3
Nee.
Heeft u naast de partijband en bovenstaande ontspannende activiteiten ook andere contacten met genoemde ondernemer onderhouden, bijvoorbeeld in de sfeer van fondsenwerving of sponsoring?
Nee.
Vindt u – in het licht van bovenstaande – dat u met het maken van de afspraak met genoemde ondernemer om in Oranje honderden asielzoekers te plaatsen de schijn van belangenverstrengeling heeft vermeden? Kunt u uw antwoord uitleggen?
Ja. Er is geen sprake van belangenverstrengeling.
Bent u bereid om deze vragen voor de behandeling van de begroting Veiligheid en Justitie voor het jaar 2015 te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De gevolgen van het besluitmoratorium voor vluchtelingen uit Irak |
|
Joël Voordewind (CU), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich het afgekondigde besluit- en vertrekmoratorium voor Irak?
Ja.
Heeft het besluitmoratorium mede tot gevolg dat kwetsbare minderheidsgroepen, zoals Yezidi’s, christenen en alleenstaande vrouwen en andere groepen genoemd in paragraaf C7/13.3 en C7/13.4.3 van de Vreemdelingen circulaire 2000 uit Irak anderhalf jaar moeten wachten op een besluit over hun verblijfsstatus? Hoe gaat u om met deze situaties, in het licht van het feit dat zij op individuele gronden doorgaans recht hebben op een verblijfsvergunning?
In de Kamerbrief van 7 oktober 2014 (Kamerstuk 19 637 ,nr. 1900) heb ik toegelicht waarom voor asielaanvragen van Irakezen afkomstig uit de provincies Bagdad, Anbar, Ninewa, Salaheddin, Ta’mim, Diyala en Babil een besluitmoratorium is ingesteld. De situatie in deze delen van Irak is volatiel en onoverzichtelijk. Onder deze omstandigheden is het voor de IND veelal niet mogelijk om bij een asielverzoek te beoordelen of de betrokken asielzoeker het risico loopt op vluchtelingrechtelijke vervolging of een risico zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Ook is het niet mogelijk op zorgvuldige en op feiten gebaseerde wijze vast te stellen of in deze delen van Irak, voor een bestendige periode, sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de EU-Kwalificatierichtlijn (2011/95). In andere woorden, of de mate van willekeurig geweld in die provincies voor een bestendige periode dusdanig is dat een burger louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige bedreiging van zijn leven. Onder deze omstandigheden is het instellen van een besluitmoratorium een passende beleidsmaatregel. Kern van het besluitmoratorium is dat de wettelijke beslistermijn in individuele asielzaken met maximaal 1 jaar wordt verlengd. Deze verlenging geschiedt in de hoop dat na ommekomst van die periode beter kan worden geoordeeld of een asielvergunning kan worden verleend of niet.
Het instellen van het besluitmoratorium geeft de IND dus de mogelijkheid om beslissingen op asielzaken aan te houden. Hieruit volgt echter geen verplichting voort. In zaken waarin, zonder nader onderzoek en ongeacht de recente ontwikkelingen vanwege de opkomst van IS, duidelijk is dat de betrokken asielzoeker het individuele risico loopt op vervolging of een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM, kan de IND een vergunning verstrekken. Om die reden heb ik de IND gevraagd om zaken van LHBT’s en leden van groepen die in het landenbeleid zijn aangemerkt als een kwetsbare minderheid (waaronder de in uw vraag genoemde Yeziden, christenen en alleenstaande vrouwen) op hun merites te beoordelen.
In zaken van vreemdelingen die geloofwaardig hebben gemaakt dat zij tot een dergelijke groep behoren en hun individuele vrees voldoende hebben onderbouwd, kan door de IND een positieve beslissing worden genomen.
Volledigheidshalve merk ik nog wel op dat de verhoogde asielinstroom kan betekenen dat deze zaken later worden behandeld dan normaal.
Welke gevolgen heeft het besluitmoratorium voor de bovengenoemde groep op het gezinsherenigingsbeleid en voor gezinsleden van vluchtelingen die willen nareizen? Zijn er mogelijkheden c.q. bent u bereid af te wijken van het besluitmoratorium, indien dat schrijnende situaties oplevert?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik toegelicht dat een asielvergunning kan worden verstrekt aan leden van de in het landenbeleid aangemerkte groepen. Het instellen van het besluitmoratorium heeft voor deze groep dan ook niet noodzakelijkerwijs gevolgen voor het nareisbeleid. Wel kan, als gezegd, meer algemeen de verhoogde instroom betekenis hebben voor de doorlooptijden.
Hoe lang verwacht u dat het besluit- en vertrekmoratorium in werking zal blijven? Welke mogelijkheden heeft de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) om in zaken, waarbij evident vaststaat dat een asielzoeker uit Irak op individuele gronden asielbescherming behoeft (of juist niet), een beslissing te nemen?
Het besluitmoratorium is ingesteld voor de duur van zes maanden. Na afloop van deze termijn zal ik bezien of er aanleiding is het moratorium eenmalig met zes maanden te verlengen.
Voor het tweede deel van deze vraag, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Langdurige vreemdelingenbewaring zonder bijstand van een advocaat |
|
Attje Kuiken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over een bewaringszaak waarbij een vreemdeling 182 dagen in vreemdelingenbewaring verbleef zonder in contact te kunnen komen met een advocaat?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht, zonder in detail in te gaan op de individuele casus?
Ik deel uw mening dat een vreemdeling wiens vrijheid is ontnomen altijd rechtsbijstand moet krijgen van een advocaat. Een vreemdeling die in bewaring wordt gesteld krijgt binnen 24 uur een piketadvocaat toegewezen die door de Staat wordt betaald. De vreemdeling kan ook aangeven dat hij een voorkeursadvocaat heeft. De advocaat stelt doorgaans kort daarna beroep tegen de maatregel in en brengt de zaak voor de rechter. Ook als de advocaat van de vreemdeling geen beroep tegen de inbewaringstelling instelt, wordt van overheidswege binnen 28 dagen na aanvang van de bewaring de zaak voorgelegd aan de rechter, en – indien zijn advocaat geen vervolgberoep instelt – opnieuw na zes maanden. Dit is conform de Europese Terugkeerrichtlijn vastgelegd in de Vreemdelingenwet.
Uit de uitspraak van de raad van discipline waaraan wordt gerefereerd, leid ik het volgende af.2 De raad beschrijft kort dat de vreemdeling na de inbewaringstelling met de advocaat contact heeft gehad over zijn zaak en vervolgens gedurende bijna zes maanden geen enkel contact meer heeft gehad. Uit de mij bekende gegevens volgt dat de advocaat de zitting over de eerste inbewaringstelling heeft gedaan en dat een andere advocaat de zitting na zes maanden heeft gedaan.
De raad van discipline heeft geoordeeld dat de stilte van de advocaat onaanvaardbaar lang is.
Overigens kan uit de uitspraak van de raad van discipline niet worden opgemaakt wat de reden was dat er gedurende bijna een half jaar geen contact was.
Het is van belang dat een advocaat de belangen van zijn cliënt behartigt. Daar hoort ook bij dat hij de cliënt op de hoogte stelt van de voortgang van een zaak. Binnen welke termijn contact met de cliënt moet worden opgenomen hangt af van de omstandigheden van het geval. Het is aan de tuchtrechter om te bepalen welke handelwijze acceptabel is. In de onderhavige zaak heeft de raad geoordeeld dat de feiten aanleiding gaven tot een berisping van de advocaat. Ik verwijs ook naar het antwoord op de vragen 7 en 8.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een vreemdeling een half jaar in vreemdelingenbewaring verblijft zonder dat hij juridische bijstand krijgt?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze worden advocaten aangepakt die in deze ernstige mate hun cliënt in de steek laten?
Een advocaat die zijn beroep niet goed uitoefent, kan tuchtrechtelijk worden aangepakt. Dat is in het onderhavige geval ook gebeurd. Er is een klacht ingediend die de deken heeft onderzocht. Van zijn kant heeft de deken een dekenbezwaar bij de raad van discipline ingesteld. De raad van discipline heeft de maatregel berisping aan de advocaat opgelegd.
Welke signalen heeft u dat vreemdelingen die in bewaring zitten vaker problemen hebben juridische bijstand van een advocaat te krijgen en dat er meerdere advocaten zijn die de belangen van hun cliënt op deze wijze niet behartigen?
Bij mij zijn dergelijke signalen over vreemdelingenbewaring niet bekend. De Immigratie en Naturalisatie Dienst heeft met de Orde van Advocaten een convenant gesloten met als doel signalen over niet goed functionerende advocaten uit te wisselen met het oog op het kunnen uitoefenen van toezicht. Op het terrein van de vreemdelingenbewaring zijn in 2014 geen signalen binnengekomen. Ten gevolge van dit convenant kunnen sneller dan voorheen niet goed functionerende advocaten door de deken worden aangesproken.
Op welke wijze kan het nieuwe tuchtrechtregime voor de advocatuur bijdragen aan verbeteringen van de aanpak van slechte juridische bijstand voor vreemdelingen die in bewaring zitten en waardoor ernstige inbreuken op hun vrijheid kunnen ontstaan?
Op 1 januari a.s. wordt het toezicht op de advocatuur versterkt. De lokale deken wordt toezichthouder in de zin van artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Hij krijgt daarmee ook de bevoegdheden die daarbij horen zoals daar zijn het recht om gegevens te vorderen. De deken mag in het kader van de uitoefening van zijn toezichthoudende taak in bepaalde gevallen ook bestuursrechtelijk handhaven door bijvoorbeeld een boete op te leggen. De werking van het toezicht door de deken wordt gecontroleerd door het College van toezicht. Daarnaast blijft het tuchtrecht bestaan met dien verstande dat het mogelijk wordt om als sanctie ook een geldboete op te leggen.
Op welke wijze kan een vreemdeling in de bewaringslocatie of via uw diensten aankaarten dat hij geen juridische bijstand krijgt en ondersteuning zoeken? Op welke wijze kan hij door uw diensten of door hulporganisaties in zo’n situatie proactief worden geholpen om tijdig een nieuwe advocaat te vinden?
Bij de inbewaringstelling wordt de vreemdeling gevraagd of hij een voorkeursadvocaat heeft of dat hij een piketadvocaat wil.
De advocaat van de vreemdeling wordt geïnformeerd over de bewaring.
Daarnaast wordt bij de intake van de vreemdeling in de instelling voor bewaring gevraagd of hij een advocaat heeft en of er reeds contact is geweest. De vreemdeling wordt uitgelegd dat altijd een gesprek aangevraagd kan worden met een medewerker van het juridisch loket. In iedere locatie voor vreemdelingenbewaring is het juridisch loket actief. Zij houden in beginsel wekelijks spreekuur.
De vreemdeling kan als hij niet tevreden is over zijn advocaat of meer informatie wil daar via het juridisch loket aan komen. Het juridisch loket is een extra hulp mogelijkheid voor de vreemdeling.
Uiteraard kan de vreemdeling ook aan zijn regievoerder van de Dienst Terugkeer en Vertrek kenbaar maken dat hij ontevreden is over zijn advocaat. Ervaring leert dat dit echter niet gebruikelijk is.
Deelt u de mening dat het vreemdelingensysteem een zekere bescherming voor asielzoekers en andere vreemdelingen moet bieden tegen niet/slecht functionerende advocaten, nu de gevolgen daarvan voor bijvoorbeeld toelating of bewaring zeer ingrijpend of toekomstbepalend voor het betreffende individu kunnen zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke waarborgen zijn er?
Onderdeel van het rechtssysteem is dat de vreemdeling een advocaat heeft die op de hoogte is van de procedures en in zijn belang kan optreden. Nederland kenmerkt zich internationaal gezien door goed geïnformeerde advocaten die vreemdelingen bijstaan.
Advocaten die vreemdelingen bijstaan bij bewaring zijn gehouden om jaarlijks bijscholing te doorlopen en op de hoogte te blijven van de laatste ontwikkelingen.
Advocaten die niet naar behoren functioneren kunnen tuchtrechtelijk worden aangepakt. De tuchtrechter kan zo nodig passende maatregelen treffen.
Zoals hierboven aangegeven zijn er bij vreemdelingenbewaring extra waarborgen ingebouwd waarbij de rechter de inbewaringstelling op verzoek van de overheid toetst. Dat gebeurt uiterlijk binnen 28 dagen na de inbewaringstelling en bij voortduring van de bewaring na zes maanden.
Het bericht ‘Man Ingabire in oorlog met justitie’ en soortgelijke berichten |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Michiel van Nispen |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten1 dat de Rwandese overheid, ondanks enige tekenen van verbetering, nog altijd oneerlijke processen voert en beschuldigingen van oorlogsmisdaden gebruikt als manier om tegenstanders van het regime uit te schakelen en dat nu zelfs de familie van leden van de oppositie wordt gebruikt teneinde hen het zwijgen op te leggen?2
Volgens het Rwandese strafrecht is het strafbaar om haat te zaaien en de genocide te ontkennen of te minimaliseren. De Nederlandse regering respecteert deze wetgeving, maar vindt het belangrijk dat er geen misbruik van wordt gemaakt om oppositie de mond te snoeren. Waar een vermoeden bestaat van een oneerlijk proces spreekt Nederland de Rwandese regering daarop aan.
Is door Nederland onderzocht of deze berichten kloppen? Zo ja, op welke informatie baseert u uw standpunt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw standpunt ten aanzien van de inspanningen van de Rwandese overheid in het algemeen ten aanzien van het hervormen van het justitieel apparaat? Deelt u de mening van Human Rights Watch dat hiermee doorgegaan moet worden en dat dit werk nog niet is voltooid?3
Het justitiële apparaat in Rwanda moest opnieuw worden opgebouwd na de genocide in 1994. Mede met steun van Nederland is hierbij al veel bereikt. Er zijn zeker nog verbeteringen mogelijk in het Rwandese juridische stelsel en verdere versterking is wenselijk; daarom zal Nederland ook doorgaan met verdere ondersteuning. Ook blijft Nederland de Rwandese overheid aanspreken op het garanderen van eerlijke procesgang. Meest recent heeft Minister Ploumen dit besproken met de Rwandese Minister van Justitie tijdens haar bezoek aan Rwanda op 13 november 2014.
Kunt u garanderen dat Rwandezen die worden uitgezet naar of uitgeleverd aan Rwanda geen gevaar lopen op een oneerlijk proces of onterechte straf? Zo ja, hoe kunt u dat garanderen nu de hervormingen van het justitieel apparaat blijkens het standpunt van Human Rights Watch nog niet zijn voltooid? Zo nee, waarom worden er dan toch mensen uitgezet naar en uitgeleverd aan Rwanda?
Nederland kent een zorgvuldige uitleveringsprocedure, waarbij zorgen over schending van mensenrechten aan de orde kunnen worden gesteld en worden beoordeeld: allereerst door de rechtbank en door de Hoge Raad, en tenslotte door de Minister van Veiligheid en Justitie. In elke individuele zaak zal door de Minister, in overleg met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, worden bekeken of er een concreet risico is dat mensenrechten, die aan de uitlevering in de weg staan, zullen worden geschonden.
Voor zover er in een individueel geval ten aanzien van bepaalde aspecten nog twijfel bestaat, is het mogelijk om hier met Rwanda afspraken over te maken door garanties te vragen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan garanties ten aanzien van artikel 5 EVRM: detentieomstandigheden. Zo heeft Rwanda aangegeven dat door Nederland uit te leveren personen gedetineerd zullen worden in een penitentiaire inrichting die voldoet aan de internationale maatstaven. De beslissing van de Minister van Veiligheid en Justitie om uitlevering toe te staan kan bovendien worden voorgelegd aan de voorzieningenrechter.
Opgemerkt wordt dat uitlevering (strafrecht) los staat van uitzetting (vreemdelingenrecht). Niettemin, net als bij uitlevering is in het geval van uitzetting ook sprake van stevige waarborgen: als bij terugkeer naar het land van herkomst sprake is van een risico op een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM zal de persoon in kwestie niet worden uitgezet. Dit staat eveneens ter toetsing van de Nederlandse rechter.
De omstandigheid dat hervormingen in het justitieel apparaat in Rwanda nog niet volledig zouden zijn voltooid, brengt niet met zich mee dat er niet per individueel geval bezien kan worden of uitlevering dan wel uitzetting mogelijk is.
Zijn er geverifieerde argumenten op basis waarvan u de Nederlandse nationaliteit van betrokkene in meent te moeten trekken? Zo ja, kunt u de Kamer hierover, desgewenst vertrouwelijk, informeren?
Zoals uw Kamer bekend is, ga ik niet in op individuele zaken. De Wet bescherming persoonsgegevens verbiedt de Nederlandse staat om in gevallen als deze gegevens openbaar te maken. Dat klemt in gevallen als deze des te meer omdat deze informatie door openbaarmaking ook onbedoeld ter kennis van de autoriteiten van herkomstlanden zou kunnen komen met eventuele risico’s voor betrokkene van dien. De Nederlandse overheid heeft zich daar in dit geval dan ook verre van gehouden en alle verwijzingen in de media naar de inhoud van de procedure van betrokkene zijn dan ook terug te voeren op betrokkene zelf. Dit heb ik tevens bericht aan de gemachtigde van betrokkene, in antwoord op zijn schrijven.4 Niettemin kan ik uw vragen ook beantwoorden door een weergave van de algemene gang van zaken. Daartoe acht ik het in deze specifieke situatie tevens nuttig om enige achtergrond te schetsen.
Zoals uw Kamer bekend zet Nederland zich in voor het tegengaan van straffeloosheid van plegers van internationale misdrijven en is de Nederlandse inzet erop gericht om te voorkomen dat Nederland voor hen een toevluchtsoord wordt. Met enige regelmaat spreek ik uw Kamer hierover.
In 1994 heeft in Rwanda een genocide plaatsgevonden: na het neerschieten van het vliegtuig met daarin de Rwandese en Burundese presidenten, waarbij zij beide om het leven kwamen, zijn in een tijdbestek van 100 dagen naar schatting 500.000 tot 800.000 Tutsi’s (na die dagen was ongeveer 75% van de als Tutsi geregistreerde bevolking vermoord) en gematigde Hutu’s vermoord. Op grote schaal vonden gruwelijkheden plaats, openlijk aangemoedigd door de autoriteiten via o.a. haatpropaganda van radio RTLM. In de maanden voor de genocide werden Hutu’s hiertoe al opgeruid.
Veel Rwandezen zijn rond die tijd gevlucht en een aantal van hen is ook in Nederland terecht gekomen. Na verloop van tijd kwam steeds meer informatie beschikbaar waaruit blijkt dat sommige van de Rwandezen in Nederland destijds mogelijk niet naar waarheid hebben verklaard over hun rol en betrokkenheid bij de genocide. Indachtig het Nederlandse uitgangspunt van geen vluchthaven te willen zijn voor plegers van internationale misdrijven en het tegengaan straffeloosheid is de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) daarom in 2008 een project gestart om hier onderzoek naar te doen.5 Als informatie in een individueel geval daar aanleiding toe geeft, wordt actie ondernomen door het starten van een procedure, zoals bijvoorbeeld het intrekken van een verblijfsvergunning of Nederlanderschap op grond van het verstrekken van onjuiste gegevens wegens de toepasselijkheid van artikel 1F Vluchtelingenverdrag. Deze procedures worden nu gevoerd en staan uiteindelijk ter toetsing van de Nederlandse rechter. In de zaak die aanleiding heeft gegeven tot uw vragen loopt ook een dergelijke procedure.
Het artikel 1F-onderzoek en de besluiten van IND zijn doorgaans gebaseerd op meerdere bronnen: verklaringen van betrokkene, openbare informatie van NGO’s, jurisprudentie en informatie van internationale tribunalen etc.
Voor zover een individueel ambtsbericht (IAB) mede ten grondslag ligt aan het besluit van de IND, geldt het volgende.
IAB’s worden op verzoek van de IND door het Ministerie van Buitenlandse Zaken opgesteld. In het IAB wordt, voor zover mogelijk, antwoord gegeven op specifieke onderzoeksvragen van de IND in een individuele asielzaak. Een IAB kan zowel belastende als ontlastende informatie bevatten.
Aan IAB’s ligt onderzoek in het land van herkomst van de asielzoeker ten grondslag. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door een vertrouwenspersoon die op basis van zijn of haar kennis, netwerk en toegang door de ambassade is geworven. Integriteit en zorgvuldigheid zijn belangrijke vereisten voor een vertrouwenspersoon om het onderzoekswerk te kunnen doen, dat vaak in moeilijke en complexe omstandigheden wordt uitgevoerd.
Vertrouwenspersonen werken op basis van een werkinstructie met richtlijnen voor het verrichten van onderzoek. Zo worden er eisen gesteld aan te gebruiken bronnen en onderzoeksmethoden en dient de vertrouwenspersoon hierover te rapporteren in zijn verslag. Op deze manier wordt inzichtelijk gemaakt hoe de informatie van de vertrouwenspersoon is verkregen en hoe de betrouwbaarheid van de gebruikte bronnen kan worden beoordeeld. Bij onderzoek is het essentieel dat de veiligheid van de asielzoeker, diens familie of de onderzoeker niet in gevaar wordt gebracht en de band met Nederland dan wel de asielprocedure niet bekend wordt. De autoriteiten in het land van herkomst zijn op geen enkele wijze betrokken bij of geïnformeerd over deze onderzoeken. Het onderzoek van een vertrouwenspersoon wordt door zowel ambassade als het Ministerie van Buitenlandse Zaken kritisch getoetst op het gebruik van bronnen, betrouwbaarheid van informatie en onderzoeksmethoden.
Vervolgens vergewist de IND zich ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming ervan dat het IAB zorgvuldig tot stand is gekomen, inhoudelijk inzichtelijk is en voldoende wordt onderbouwd door de onderliggende stukken: de zogenoemde REK-check. Als een IAB de REK-check niet doorstaat, wordt het niet gebruikt in de besluitvorming. Doorstaat een IAB wel de REK-check en wordt het gebruikt in een besluit dan heeft betrokkene vervolgens de mogelijkheid om de rechter over het IAB te laten oordelen, inclusief de onderliggende bronnen die voor een rechter volledig inzichtelijk zijn.
We hebben in Nederland een zorgvuldige procedure. Met procedures als het intrekken van Nederlanderschap en/of toepassen van artikel 1F wordt terughoudend omgegaan en deze besluiten worden niet zomaar genomen. De gronden moeten goed worden onderbouwd en zorgvuldig (kenbaar) gemotiveerd in het besluit. De Nederlandse procedure is zo ingericht dat betrokkene uitgebreid in de gelegenheid is om zijn argumentatie naar voren te brengen, en uiteindelijk is het oordeel aan de rechter.
De stand van zaken en informatie die op een bepaald moment bekend is, maakt dat er al dan niet wordt overgegaan tot het nemen van een artikel 1F besluit. Wanneer nieuwe informatie of inzichten ertoe leiden dat het gekozen standpunt onjuist is, dan voorziet de procedure erin dat het (voorgenomen) besluit hersteld kan worden. De procedure bevat voldoende waarborgen om te concluderen dat een besluit, wanneer het is geaccordeerd door de rechtbank, zorgvuldig is genomen.
Een asielzoekerscentrum in Winschoten of Scheemda |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Winschoten en Scheemda in beeld voor azc»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het beleid van het constant toelaten van nieuwe groepen asielzoekers ingeruild zou moeten worden voor een beleid van opvang in de regio? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet is voorstander van opvang in de regio en het beleid is hierop gericht. Asielzoekers die zich uit eigen beweging in Nederland melden doorlopen een zorgvuldige asielprocedure.
Zijn de inwoners van zowel Winschoten als Scheemda gevraagd of zij zitten te wachten op de komst van een asielzoekerscentrum in hun omgeving?
De gemeente beslist of er een asielzoekerscentrum in de gemeente komt.
Zoals ik in antwoord op eerdere vragen van uw Kamer heb laten weten, leidt de komst van een asielzoekerscentrum doorgaans tot verschillende reacties en houdt het COA altijd omwonendenbijeenkomsten.2 Het is aan de gemeenten om te bepalen of en zo ja, in welke gevallen en onder welke voorwaarden, een bevolkingsraadpleging plaatsvindt over onderwerpen die tot de gemeentelijke autonomie behoren.
Bent u bereid de inwoners van gemeenten die geconfronteerd worden met de mogelijke komst van een asielzoekerscentrum, zoals nu in Oldambt, te vragen om altijd een bevolkingsraadpleging te houden zodat de bewoners zich kunnen uitspreken voor of tegen de komst van een asielzoekerscentrum? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u dat velen in Oost-Groningen niet zitten te wachten op meer asielzoekers, gezien de negatieve ervaringen in het verleden? Hoe komt u deze mensen tegemoet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de instroom van asielzoekers naar Nederland te verminderen?
Hierover heb ik u in mijn brief van 19 mei jl. uitgebreid geïnformeerd.3 De maatregelen zijn nog steeds van kracht. Hierbij geldt dat een veelheid van factoren migratiestromen bepalen, zoals de aanwezigheid van land- of streekgenoten, de rol van eventuele mensensmokkelaars en het gevoerde asielbeleid. Dit maakt dat migratiestromen niet geheel te sturen zijn.
Het bericht dat de rechters bij de Raad van State zelden de kant van de vluchteling kiezen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rechters bij de Raad van State kiezen« zelden de kant van de vluchteling»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht en op het onderzoek van hoogleraar migratierecht Spijkerboer over de vreemdelingenrechtspraak bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS)?
Het door prof. mr. Spijkerboer geschetste beeld van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) herken ik niet. Het komt niet overeen met mijn ervaringen.
Wat zijn uw eigen bevindingen over het beeld en de oordelen die er in het brede werkveld van de vreemdelingenrechtspraak (rechters, advocaten, partijen, maatschappelijke organisaties) bestaan over de AbRvS?
Ik ken deze bezwaren, maar deel ze niet. De bezwaren zijn niet nieuw. Prof. mr. Spijkerboer heeft ze eerder geuit in 2002 in zijn oratie en in een artikel in het Nederlands Juristenblad van 23 november 2002. Naar aanleiding hiervan zijn destijds Kamervragen gesteld en beantwoord (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2002–2013, nrs. 586 en 766). De kritiek is ook daarna geregeld aan de orde geweest, onder meer in het kader van de evaluatie van de Vreemdelingenwet 2000 en de kabinetsreactie daarop (Kamerstuk 30 846).
Wat de vermeende neiging het bestuur in het gelijk te stellen betreft, geldt in de eerste plaats dat het uitgangspunt van het bestuursrecht is dat de betrokkene de benodigde gegevens aandraagt en het bestuur naar aanleiding daarvan een beslissing neemt. Indien de feiten en het recht daartoe aanleiding geven wordt na de indiening van een aanvraag direct – en dus zonder tussenkomst van de rechter – een verblijfsvergunning verleend. In hoger beroep is dus sprake van een zeer specifieke voorselectie van zaken. Het gaat hier immers voor het overgrote deel om aanvragen die in eerste instantie door het bestuur niet gegrond worden bevonden en waar de rechtbank geen aanleiding heeft gezien om het besluit te vernietigen. Het zou pas zorgwekkend zijn wanneer in hoger beroep een heel groot deel van de oordelen van het bestuur en de toetsing hiervan door de rechtbank onvoldoende zou worden geacht.
De marginale toetsing brengt de verschillende verantwoordelijkheden van bestuur en rechtspraak tot uitdrukking. Het vreemdelingenrecht is, als onderdeel van het bestuursrecht, niet afwijkend voor wat betreft het in voorkomende gevallen terughoudend toetsen van onderdelen van een besluit. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5. In het antwoord op vraag 6 ga ik nader in op het zonder zitting en zonder motivering afdoen van zaken door de Afdeling.
Ik heb geen enkele aanwijzing dat de bezwaren tegen de bestaande vreemdelingenrechtspraak van de Afdeling die er, gegeven de verschillende maatschappelijke opvattingen over de gewenste richting, onherroepelijk zijn, dermate breed gedeeld worden dat dit zorgelijk zou zijn voor het draagvlak van de vreemdelingenrechtspraak.
Kent u de bezwaren jegens de vreemdelingenrechtspraak van de AbRvS omtrent a) de vermeende neiging het bestuursorgaan in het gelijk stellen, b) de marginale toetsing van delen van het besluit van het bestuursorgaan en c) de vele zaken die zonder zitting en zonder motivering worden afgedaan? Zo ja, hoe kijkt u daar tegenaan, en in hoeverre acht u het zorgelijk voor het draagvlak voor de vreemdelingenrechtspraak van de AbRvS dat die bezwaren (breed) bestaan?
Zie antwoord vraag 3.
Welke delen van besluiten over de toelating, opvang en vreemdelingenbewaring van vreemdelingen (formeel: de uitspraken van rechtbanken daarover) worden door de AbRvS niet vol, maar met een zekere mate van marginaliteit getoetst? Is die wijze van toetsing wettelijk bepaald of is dit een keuze van de rechter? Hoe verhoudt die zich tot de wijze van toetsen van andere hoogste bestuursrechters zoals de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het Bedrijfsleven? In welke mate komt de wijze van toetsen door de AbRvS voort uit de specifieke kenmerken van het vreemdelingenrecht? In welke mate is de terughoudende toetsing houdbaar gezien de vollere toetsing zoals door Europese rechters wordt uitgevoerd?
Uit de jurisprudentie van de Afdeling vloeit voort dat grote onderdelen van asielbeschikkingen vol dienen te worden getoetst. Als het gaat om de algehele veiligheidssituatie in een bepaald land, de te verwachten problemen bij terugkeer op basis van de geloofwaardig geachte feiten, de zwaarwegendheid van die feiten en de mogelijkheid om bescherming te vragen, toetst de Afdeling vol. Enkel de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas wordt terughoudend getoetst.
In reguliere zaken wordt bijvoorbeeld bij een beroep op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vol getoetst of er sprake is van familie- en gezinsleven en wordt vervolgens de door mij gemaakte belangenafweging terughoudend getoetst. Dit is in lijn met de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), waaruit volgt dat de lidstaten in dergelijke gevallen een «margin of appreciation» toekomt.
Ook bij bewaringzaken geldt dat, indien een belangenafweging gemaakt moet worden, deze terughoudend getoetst wordt. Zo wordt bijvoorbeeld de vraag of een lichter middel toegepast moet worden met enige terughoudendheid getoetst. Waar het gaat om de voorwaarden van bewaring of van de daaromheen verrichte handelingen is er geen ruimte voor een terughoudende toets. Met name of sprake is van een objectief redelijk vermoeden van illegaal verblijf, of er zicht is op uitzetting, of de aan de maatregel ten grondslag liggende gronden dragend zijn, of er voortvarend wordt gehandeld door de Dienst Terugkeer en Vertrek en of er een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, wordt derhalve vol getoetst.
Ook in het Nederlandse algemene bestuursrecht oordeelt de rechter niet altijd op dezelfde wijze waarop het bestuur dat heeft gedaan. Als de wetgever op bepaalde punten beleids- of beoordelingsvrijheid toekent aan het bestuursorgaan, zal de rechter zich terughoudend dienen op te stellen. Dit betekent niet dat het oordeel van het bestuur dan niet aan rechterlijke toetsing is onderworpen. Een besluit moet zorgvuldig worden voorbereid en deugdelijk worden gemotiveerd. De rechter toetst dat en vernietigt een besluit dat niet aan die normen voldoet. Ook in andere delen van het bestuursrecht dan het vreemdelingenrecht komt het voor dat aan het bestuur beleids- of beoordelingsvrijheid toekomt en ook door andere bestuursrechters dan de Afdeling worden sommige (delen van) besluiten daarom terughoudend getoetst. Hieraan voeg ik toe dat de rechter minder mogelijkheden dan het bestuur heeft om een voorgelegde zaak te vergelijken met alle andere zaken waarin het bestuur heeft beslist, waaronder ook inwilligingen. Voor het asielrecht komt daarbij dat de asielzoeker veelal niet in staat is zijn relaas overtuigend met bewijsmateriaal te staven en dat dat redelijkerwijs ook niet van hem verwacht kan worden. Het bestuur kan, anders dan de rechter, de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas vergelijkenderwijs en dus geobjectiveerd verrichten en doet dat ook.
Het EHRM laat ruimte voor een rechterlijke toetsing waarbij de rechter niet zijn eigen oordeel over alle onderdelen van een besluit zonder meer voor het oordeel van het bestuur in de plaats kan stellen. In dit kader wijs ik op mijn antwoord op de Kamervragen van het lid Schouw over de vraag waarom rechters geen grondig feitenonderzoek zouden mogen plegen in asielzaken (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012- 2013, nr. 2803). Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM moeten de lidstaten er ingevolge artikel 13 van het EVRM zorg voor dragen dat het ter beschikking staande rechtsmiddel effectief is, maar wordt deze staten een «margin of appreciation» gelaten ten aanzien van de wijze waarop de rechterlijke toetsing van bestuursbesluiten wordt ingericht en uitgevoerd. Uit de beantwoording blijkt ook dat het in andere EU-lidstaten voorkomt dat de rechter niet zelf onderzoek naar de feiten mag doen of een terughoudende toetsing verricht. Overigens geeft ook prof. mr. Spijkerboer in zijn onderzoek aan dat de intensiteit van de toetsing door het EHRM verschilt (blz. 371–372).
Hoeveel vreemdelingenzaken worden door de AbRvS zonder zitting en zonder inhoudelijke motivering afgedaan? Wanneer is volgens de AbRvS sprake van zaken als bedoeld in artikel 91, tweede lid van de Vreemdelingenwet? Komt dat erop neer dat uitspraken in vreemdelingenzaken alleen worden uitgeschreven als er een nieuwe of aangepaste jurisprudentielijn wordt ingezet? Was bij de totstandkoming van artikel 91, tweede lid, door de wetgever bedoeld om vrijwel alle hoger beroepen vreemdelingenzaken verkort af te doen? Deelt u de mening dat het voor vreemdelingen onbevredigend kan zijn als hun hoger beroep zonder motivering worden afgehandeld? Zo ja, welke noodzaak ziet u dat het aantal door de AbRvS ongemotiveerd afgedane hoger beroepen wordt verminderd?
In de laatste jaren zijn de wettelijke middelen afdoen buiten zitting en verkorte motivering (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000) tegelijk in een bodemzaak ingezet in zeker 85% van alle afdoeningen. Ik hecht er aan hierbij op te merken dat dit niet betekent dat er geen of slechts een beperkte inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden. Dit blijkt reeds uit de tekst van de wet dat eerst tot verkorte afdoening kan worden gekomen indien is geoordeeld dat de grieven niet tot vernietiging leiden.
Artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 geeft de Afdeling de bevoegdheid uitspraken verkort af te doen indien de aangevoerde grief niet tot vernietiging kan leiden. Toepassing van de bevoegdheid pleegt de Afdeling achterwege te laten wanneer de grief noopt tot de beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming. Een inhoudelijke afdoening past in deze bij de taak van de Afdeling als bewaker van rechtseenheid.
Het komt regelmatig voor, dat in een reeks van zaken telkens in wezen dezelfde grief wordt aangevoerd, bijvoorbeeld met betrekking tot de situatie in een bepaald land. Indien eenmaal vaste jurisprudentie is gevormd dat die grief ongegrond is, kan die grief voortaan verkort worden afgedaan. Ook kan worden gedacht aan zaken waarin, na een zorgvuldige beoordeling van de grieven, wordt vastgesteld dat deze niet slagen en dat, bijvoorbeeld vanwege het casuïstische karakter ervan, geen van de hierboven genoemde belangen noopt tot een gemotiveerde afdoening.
Uitspraken in vreemdelingenzaken worden niet alleen uitgeschreven als er een nieuwe of aangepaste jurisprudentielijn wordt ingezet. De Afdeling kan, zoals eerder vermeld, van de bevoegdheid tot verkorte afdoening slechts gebruikmaken indien de grieven niet tot vernietiging leiden. De appelrechter kan de aangevallen uitspraak derhalve niet ongemotiveerd vernietigen. Hij kan haar alleen ongemotiveerd bevestigen. Omdat artikel 91, tweede lid, een kan-bepaling is, hoeft de Afdeling dat niet te doen door middel van een verkorte uitspraak. Verder is deze bepaling zo geformuleerd dat zij betrekking heeft op afzonderlijke grieven. Het is dus ook mogelijk dat in een zaak waarin verschillende grieven zijn aangevoerd, in dezelfde uitspraak bijvoorbeeld één grief «gewoon» en de andere «verkort» worden afgedaan. De «verkorte afdoening» – per grief dan wel integraal – is ook na zitting mogelijk.
Bij de totstandkoming van de Vreemdelingenwet 2000 is uitgangspunt geweest dat de werklast en doorlooptijden beheersbaar moeten blijven. In de geschiedenis van de totstandkoming, meer in het bijzonder van de artikelen 85 en 91 (Kamerstuk 26 732, nr. 3, blz. 11) is te lezen dat is gekozen voor een beperkte vorm van hoger beroep die de Afdeling in staat stelt om grote aantallen zaken, waarin geen vragen spelen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, op zeer snelle en doelmatige wijze af te doen. De gewone behandeling wordt gereserveerd voor zaken waarin dergelijke vragen wel zijn gerezen. Dit zorgt er voor dat de werklast van de Afdeling en de duur van de procedure binnen aanvaardbare proporties kunnen worden gehouden. In dit verband wijs ik ook op de volgende passage (Kamerstuk 26 732, nr. 7, blz. 223): «Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat een verkorte uitspraak slechts bij uitzondering wordt gedaan; dat zou de waarde van de verkorte uitspraak als instrument tot bekorting van de procedure grotendeels teniet doen.»
Te uwer informatie vermeld ik nog dat artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 blijkens de parlementaire geschiedenis is geïnspireerd door het toenmalige artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie (thans artikel 81). Dat artikel geeft de Hoge Raad de bevoegdheid om verkorte uitspraken te doen, indien de aangevoerde cassatiemiddelen niet tot cassatie kunnen leiden en evenmin nopen tot de beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad maakt van deze bevoegdheid veelvuldig gebruik en heeft er goede ervaringen mee opgedaan, aldus Kamerstuk 26 732, nr. 3, blz. 85.
Ik begrijp heel goed dat het voor een vreemdeling onbevredigend kan zijn als zijn hoger beroep zonder motivering wordt afgehandeld. Er moet echter niet uit het oog worden verloren dat op het moment dat hij in hoger beroep gaat al drie keer is gemotiveerd dat en waarom geen aanspraak bestaat op een vergunning. Tweemaal in de bestuurlijke fase (voor asielzaken in het voornemen en de beslissing in eerste aanleg; voor reguliere zaken in de beslissingen in eerste aanleg en in bezwaar) en eenmaal door de rechtbank. Indien hetgeen in hoger beroep wordt aangevoerd niet wezenlijk afwijkt van wat eerder is aangevoerd, of van wat de Afdeling al eerder (in andere zaken) heeft geoordeeld, voegt een uitgebreide motivering mijns inziens niets toe. Indien de Afdeling voorts zaken waarin geen sprake is van een grief die tot vernietiging kan leiden en geen zaaksoverstijgend element kan worden onderkend, gemotiveerd zou moeten afdoen, zou er te weinig capaciteit overblijven voor het naar behoren en tijdig afdoen van zaken waarin dat wel het geval is. Indien de Afdeling in dit soort zaken de uitspraak van de rechtbank vaker gemotiveerd zou bevestigen, zou dit bovendien het zicht op zaken waarin wel over zaaksoverstijgende vragen wordt beslist kunnen vertroebelen.
Gelet hierop ben ik van mening dat de Afdeling op de juiste wijze omgaat met de in artikel 91, tweede lid, gegeven bevoegdheid. Hierbij wijs ik er voorts op dat bij de evaluatie van de Vreemdelingenwet 2000 is gebleken dat de Afdeling haar uitspraken in de loop van de tijd steeds uitgebreider is gaan motiveren (Kamerstuk 30 846, nr. 1, blz. 23). Ook prof. mr. Spijkerboer stelt in zijn boek (blz. 8) vast dat de Afdeling in de loop der jaren uitgebreider is gaan motiveren. Ten slotte vermeld ik dat de mogelijkheid van verkorte afdoening van een hoger beroep krachtens artikel 91, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 op zichzelf niet in strijd is met artikel 13 van het EVRM, aldus het EHRM in het arrest van 3 november 2011, Arvelo Aponte tegen Nederland (nr. 28770/05).
In welke mate houdt de AbRvS als hoogste vreemdelingenrechter bij de oordeelsvorming in zaken rekening met de beleidsmatige bedoelingen van de wetgever, of met de gevolgen van een uitspraak voor de houdbaarheid van aspecten van het vreemdelingenbeleid? Zijn er aanwijzingen dat de AbRvS hierin afwijkt vergeleken met andere hoogste bestuursrechters? Zo ja, welke?
Voor mijn antwoord verwijs ik naar hetgeen in het antwoord op vraag 2 van de eerdergenoemde Kamervragen is vermeld over methoden van rechtsvinding (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2002–2003, nr. 586). Zoals eerder vermeld toetsen ook andere bestuursrechters dan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State sommige (delen van) besluiten terughoudend omdat het bestuursorgaan beleids- of beoordelingsvrijheid heeft. Het geschetste beeld dat de Afdeling rekening zou houden met beleidsmatige doelstellingen van de wetgever of met de gevolgen van een uitspraak voor de houdbaarheid van aspecten van het vreemdelingenbeleid, herken ik niet. Ik heb voorts geen aanwijzingen dat de Afdeling hierin afwijkt van andere hoogste bestuursrechters.
Welke voornemens heeft u teneinde wijzigingen in de onder vraag 4 genoemde gerelateerde punten door te voeren vanwege, in het kader van het Gemeenschappelijk Europees Asielbeleid, gewijzigde Europese richtlijnen?
Artikel 46 van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de internationale bescherming (PbEU 180/60 d.d. 29 juni 2013; de Procedurerichtlijn), bepaalt dat de EU-lidstaten ervoor zorgen dat een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie openstaat. Een daadwerkelijk rechtsmiddel omvat volgens dit artikel een volledig en ex nunc onderzoek van zowel de feitelijke als juridische gronden met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek van de behoefte aan internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU (de Kwalificatierichtlijn), zulks ten minste in beroepsprocedures in eerste aanleg. De wijze waarop ik uitvoering ga geven aan dit artikel maakt deel uit van het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van de Procedurerichtlijn en Richtlijn 2013/33/EU (Opvangrichtlijn) dat op korte termijn bij uw Kamer zal worden ingediend.
Een illegale Marokkaan die een terreuraanslag wilde plegen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «OM: «Illegale Marokkaan wilde aanslag plegen»»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre de betreffende persoon alleen handelde en of de betrokken familie eveneens wordt doorgelicht op voorbereidingen c.q. wordt aangemerkt als verdachte?
Daarover kunnen op dit moment in het belang van het onderzoek geen verdere mededelingen worden gedaan.
Wat wordt er specifiek bedoeld met «voorbereidingen van terroristische misdrijven tegen politiemensen»?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen teneinde te voorkomen dat de terreurverdachte binnen 14 dagen weer op vrije voeten is?
Het is aan het Openbaar Ministerie en aan de rechter te bepalen of aanleiding bestaat de voorlopige hechtenis van verdachten al dan niet te verlengen. In de afwegingen die leiden tot dergelijke beslissingen in een lopend strafrechtelijk onderzoek, treed ik niet.
Kunt u garanderen dat de illegale Marrokaan per definitie wordt uitgezet (indien schuldig uiteraard na een zo zwaar mogelijke straf) en tot persona non grata wordt verklaard?
Ten aanzien van criminele vreemdelingen geldt dat zij na een onherroepelijke veroordeling het verblijfsrecht kunnen verliezen, een inreisverbod of een ongewenstverklaring opgelegd krijgen en na het uitzitten van een gevangenisstraf of maatregel Nederland direct moeten verlaten. Als zij dat nalaten worden zij zo mogelijk uitgezet.
Op welke wijze zijn de enorme hoeveelheid illegalen die ons land telt in beeld bij de veiligheidsdiensten in het kader van contraterrorisme?
De AIVD doet onderzoek naar personen en organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Illegaal verblijf in Nederland op zich is onvoldoende aanleiding voor onderzoek door de AIVD.
De opvang van Nederlandse kinderen in gezinsopvanglocaties |
|
Attje Kuiken (PvdA), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Staat moet hoge vergoeding betalen aan asielkinderen»?1
Ja.
Waarom zijn twee Nederlandse kinderen samen met hun Guinese moeder twintig maanden opgevangen in een vrijheidsbeperkende gezinsopvanglocatie (GOL) terwijl dat onrechtmatig is?
Op gezinslocaties wordt onderdak geboden aan gezinnen met minderjarige kinderen zonder recht op opvang, die anders in een humanitaire noodsituatie zouden geraken. Deze gezinslocaties zijn in beginsel niet bedoeld om onderdak te bieden aan personen met een verblijfsvergunning, EU-burgers of personen met de Nederlandse nationaliteit. Deze personen kunnen immers veelal aanspraak maken op andere regelingen en voorzieningen, zoals de Wet werk en bijstand, de Wet op de Jeugdzorg en de Wet maatschappelijke ondersteuning. In bijzondere individuele situaties kan er echter aanleiding bestaan om kinderen met de Nederlandse nationaliteit onderdak te bieden in een gezinslocatie. Dit kan voorkomen wanneer een deel van het gezin niet-rechtmatig in Nederland verblijft. Of Nederlandse kinderen onderdak krijgen op een gezinslocatie betreft echter een keuze van de ouders zelf.
Vanzelfsprekend wordt aan de leden van het gezin met de Nederlandse nationaliteit die onderdak krijgen in de gezinslocatie, geen vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Deze maatregel uit de Vreemdelingenwet 2000 kan immers enkel aan vreemdelingen worden opgelegd. In de casus waarover het bericht van vraag 1 gaat, heeft de rechter bepaald dat deze maatregel derhalve ten onrechte aan de twee kinderen is opgelegd.
Op welke wijze waren uw diensten bij de in beperkingstelling bekend met het Nederlanderschap van de kinderen en is dit aspect, inclusief de onrechtmatigheid, vooraf meegewogen in de beslissing?
Op het moment dat de Nederlandse nationaliteit van de kinderen bekend werd bij de diensten in de vreemdelingenketen, is onvoldoende onderkend dat de opgelegde maatregel beëindigd had moeten worden. Naar aanleiding van deze casus is dit expliciet onder de aandacht gebracht van de medewerkers in de vreemdelingenketen die werken op de gezinslocaties.
Bent u in meer zaken dan deze door de rechtbank veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding vanwege het onrechtmatig beperken van de vrijheid van Nederlandse kinderen in een GOL?2 Zo ja, in hoeveel zaken?
Voor zover mij bekend is dit de eerste keer dat schadevergoeding op deze grond is toegekend.
Zijn er op dit moment meer kinderen met de Nederlandse nationaliteit die in een vrijheidsbeperkende GOL verblijven? Zo ja, hoeveel?
Er verblijven op dit moment circa tien kinderen in de acht gezinslocaties die de Nederlandse nationaliteit hebben. Voor deze kinderen geldt geen vrijheidsbeperkende maatregel ex. art. 56 Vw. Zij ontvangen in het kader van het bieden van maatwerk onderdak op de gezinslocatie. Er wordt in deze zaken gezocht naar een oplossing waarbij deze kinderen elders onderdak kan worden verleend. Hierbij is de medewerking van de Nederlandse ouder, indien in beeld, van belang, evenals de medewerking van de ouder die geen rechtmatig verblijf heeft.
Deelt u de mening dat het uw verantwoordelijkheid is geen kinderen onrechtmatig in vrijheidsbeperking te plaatsen en dat kinderen met de Nederlandse nationaliteit daarom nooit in GOL’s mogen worden geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is mijn verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat een vrijheidsbeperkende maatregel enkel wordt opgelegd als dit rechtmatig is. Dat betekent echter niet dat nimmer aan kinderen met de Nederlandse nationaliteit onderdak kan worden geboden op een gezinslocatie. Zoals aangegeven kan daartoe in bijzondere individuele situaties aanleiding bestaan indien er sprake is van een humanitaire noodsituatie. Het bieden van onderdak aan deze kinderen geschiedt in die situaties echter enkel op basis van vrijwilligheid.
De situatie in de IJsselhallen in Zwolle |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Zwolle importeert de spanningen van de burgeroorlog in Syrië»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe lang het verblijf van een vluchteling in de IJsselhallen momenteel maximaal duurt?
De opvang die geboden wordt in de IJsselhallen is een tijdelijke noodmaatregel en wijkt daarmee af van de opvang die normaal gesproken geboden wordt. De aanhoudend hoge asielinstroom maakt dat het COA op dit moment in sommige gevallen niet anders kan dan asielzoekers opvangen in locaties die onder normale omstandigheden niet gebruikt zouden worden voor de opvang van asielzoekers. Gelet op de omstandigheden kan ik niet uitsluiten dat het COA de komende tijd wederom gebruik moet maken van dit soort noodmaatregelen. Asielzoekers op straat laten staan is immers geen optie. Het afgelopen half jaar heb ik uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de verhoogde asielinstroom en de moeite die het COA moet doen om tijdig voldoende opvang te bieden. Zoals u weet blijft de realisatie van uitplaatsing van statushouders naar gemeenten achter bij de toenemende instroom. Ondanks dat hieraan door alle betrokken partijen hard wordt gewerkt verbleven op 1 oktober jl. circa 8.500 vergunninghouders in de opvang.
Het COA heeft mij laten weten zich niet te herkennen in het beeld dat er sprake is van verhoogde spanningen op de locatie. De voorzieningen in de IJsselhallen zijn niet optimaal op het gebied van privacy. Er is voldoende toegang tot de zorg. Het COA heeft goede afspraken gemaakt met de zorgverleners van GC A en GGD. De afspraak is gemaakt dat, indien er zich medische situaties voordoen waardoor de opvang in de IJsselhal niet geschikt is, betrokkene wordt overgeplaatst naar een andere locatie van het COA.
Voor aanvulling van het aantal opvangplaatsen kijkt het COA in eerste instantie naar leegstaand Rijksvastgoed en of dit in overeenstemming te brengen is met het programma van eisen ten aanzien van de opvang van asielzoekers. Het kost enige tijd om nieuwe locaties te vinden en deze vervolgens in te richten voor de opvang. Hierbij spelen elementen als medewerking van de gemeente, maar ook regelgeving, zoals bestemmingsplan en omgevingsvergunningen, een belangrijke rol. In de komende maanden komen er locaties beschikbaar die beter geschikt zijn voor de opvang van asielzoekers dan de IJsselhallen.
Tussen 1 januari 2014 en 1 oktober 2014 is de bezetting in de opvang gegroeid met meer dan 8.000 personen. Het COA heeft die tot op heden alle weten te huisvesten. De IJsselhallen zijn als noodoplossing voor de opvang van mannen ingericht, waarin zij verblijven voorafgaande aan de start van de asielprocedure. Het verblijf van de asielzoeker in de IJsselhallen is zo kort mogelijk. Het moment van de start van de asielprocedure is onder meer afhankelijk van de capaciteit van de IND en andere ketenpartners, die betrokken zijn bij de asielprocedure. Gezinnen en kinderen worden niet in de IJsselhallen opgevangen. Het huurcontract met de IJsselhallen eindigt in december 2014.
Begin dit jaar werd nog uitgegaan van 17.000 1e en herhaalde aanvragen. Inmiddels is dit bijgesteld naar ruim 21.000. Voor volgend jaar ga ik uit van minimaal dezelfde aantallen. Het COA bereidt zich daar op voor en zoekt locaties die meerdere jaren beschikbaar zijn.
Wat is uw reactie op de oplopende aantallen zieken onder deze vluchtelingen en de onvoldoende toegang tot medische hulp?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de hoeveelheid privacy die deze mensen geboden wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Vluchtelingenwerk Nederland dat opvang op deze manier niet veel langer verantwoord is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe lang blijft deze opvang in de IJsselhallen nog doorgaan?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk dat er nog vaker dergelijke grootschalige noodlocaties komen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn uw plannen om het tekort aan opvangplaatsen voor vluchtelingen structureel op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het transformeren van leegstaande panden onder het beheer van de Rijksgebouwendienst prioriteit dient te krijgen in het kader van de structurele opvang van vluchtelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg vreemdelingen- en asielbeleid voorzien op 29 oktober a.s.?
Ja.