Opvang en werk voor asielzoekers en statushouders die nog in een AZC verblijven |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u zich bewust van het feit dat het voor veel werkgevers nog steeds lastig is om asielzoekers en statushouders die nog in de asielopvang zitten aan te nemen? Kunt u reflecteren op de meest in het oog springende redenen hiervoor?
In het rapport van Regioplan1 is uitgewerkt welke belemmeringen er zijn voor asielzoekers bij het toetreden tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Hieruit zijn ook belemmeringen voor werkgevers naar voren gekomen, zoals het aanvragen van de tewerkstellingsvergunning en onbekendheid met de mogelijkheid en de regels omtrent het in dienst nemen van asielzoekers. Uit dit rapport blijkt ook dat de verschillende belemmeringen met elkaar verweven zijn en elkaar versterken. Het is hierdoor lastig aan te geven wat de meest in het oog springende reden is.
Eén van de belemmeringen die uit dit rapport naar voren is gekomen is de 24-weken-eis. Sinds de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de 24-weken-eis van eind vorig jaar2 past het UWV niet langer de 24-weken-eis toe bij aanvragen voor een tewerkstellingsvergunning ten behoeve van asielzoekers. Sinds 2023 en met name sinds deze uitspraak is er sprake van een sterke toename van het aantal tewerkstellingsvergunningen dat door UWV wordt afgegeven aan werkgevers die asielzoekers in dienst nemen. In dit jaar zijn, voor deze groep, tot en met eind september al ongeveer 5.560 tewerkstellingsvergunningen afgegeven. Dit is een sterke toename ten opzichte van de periode voorafgaand aan de uitspraak van de Raad van State. Zo werden er in 2021 en 2022 ca. 600 tewerkstellingsvergunningen per jaar afgegeven voor asielzoekers. In 2023 betroffen dit iets meer dan 2000 tewerkstellingsvergunningen. De toename van het aantal verleende tewerkstellingsvergunningen komt waarschijnlijk niet alleen door het vervallen van de 24-weken-eis, maar ook doordat er sindsdien meer aandacht is geweest voor de mogelijkheid voor asielzoekers om te werken en voor werkgevers om asielzoekers in dienst te nemen.
Statushouders hebben reeds vrije toegang tot de arbeidsmarkt. Toch komen er signalen uit de praktijk dat werkgevers ook belemmeringen ervaren bij het aannemen van statushouders die nog in de opvang verblijven. Denk hierbij bijvoorbeeld aan:
Bent u bereid om, met het oog op participatie en spoedige integratie van nieuwkomers in Nederland, zo veel mogelijk barrières weg te nemen om mensen die daar recht op hebben zo snel mogelijk te laten werken?
Om de barrières voor participatie en integratie van nieuwkomers weg te nemen zet het Kabinet zich in voor zowel de doelgroep asielzoekers als statushouders. Voor wat betreft asielzoekers is op 14 juli 2023 de kabinetsreactie3 op het rapport van Regioplan over de belemmeringen die zij ervaren bij toetreding tot de arbeidsmarkt aan uw Kamer gestuurd. In deze brief is per belemmering uitgewerkt welke stappen worden genomen om de belemmering weg te nemen of te beperken.
Hoewel het goed nieuws is dat sinds de uitspraak over de 24-weken-eis meer werkgevers een tewerkstellingsvergunning aanvragen en er dus meer asielzoekers aan het werk zijn, blijft het Kabinet zich inzetten om ook andere belemmeringen weg te nemen. Dit doet de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (MSZW) onder andere door – samen met UWV – informatievoorziening voor werkgevers te verbeteren. Ook heeft de voorganger van MSZW UWV verzocht om complete tewerkstellingsvergunningaanvragen voor asielzoekers met voorrang te behandelen en binnen een streeftermijn van twee weken op de aanvragen te beslissen, in plaats van de reguliere termijn van vijf weken. UWV voert momenteel hiervoor een verkenning uit.
In de Uitvoeringsbrief Inburgering4 is de verkenning naar een ondersteuningsstructuur voor asielzoekers bij de toeleiding tot de arbeidsmarkt opgenomen. De verkenning is uitgevoerd in samenwerking met COA, UWV, VNG en andere relevante partners zoals werkgeversorganisaties AWVN en VNO-NCW en uitzendkoepels NBBU en ABU. De uitkomst van deze eerste verkenning is dat het wenselijk is om aan te sluiten bij de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur, waarbij gemeenten en/of het UWV een wettelijke taak krijgen voor de arbeidstoeleiding van deze groep werkzoekenden. De verkenning behoeft nog verdere inhoudelijke uitwerking. Op korte termijn zetten genoemde uitvoeringspartners COA en UWV en de werkgeversorganisaties en intermediairs zich in om binnen de huidige financiële en juridische kaders lokaal pilots en initiatieven voor asielzoekers die aan de slag willen vorm te geven en uit te breiden.
Met het plan van aanpak «statushouders aan het werk» onderneemt het kabinet samen met de taskforce VIA activiteiten om de kansen op betaald werk voor statushouders te verbeteren. Er wordt onder andere ingezet op vroege participatie vanuit AZC’s, het versterken van de regionale samenwerking via gemeenten & arbeidsmarktregio’s en het ondersteunen van werkgevers. Zo vervullen de Regionale verbinders bijvoorbeeld een spilfunctie tussen werkgevers en gemeenten bij het opzetten en uitbreiden van trajecten voor statushouders met en zonder inburgeringsplicht en delen zij goede voorbeelden in de regio en met andere arbeidsmarktregio’s. Daarnaast wordt op 2 september 2024 het eerste tijdvak opengesteld van de subsidieregeling voor werkgevers. Deze subsidieregeling biedt werkgevers een financiële tegemoetkoming voor de extra begeleiding van statushouders op de werkvloer, gericht op het verkleinen van de taal- en cultuurverschillen. Daarnaast vervullen de regionale verbinders een spilfunctie tussen werkgevers en gemeenten bij het opzetten en uitbreiden van trajecten voor statushouders met en zonder inburgeringsplicht en delen zij goede voorbeelden in de regio en met andere arbeidsmarktregio’s. Op 25 maart is de voortgangsbrief over het «plan van aanpak «statushouders aan het werk»»5 naar uw Kamer gestuurd.
Kunt u zich voorstellen dat werkgevers aarzelen om mensen die nog in een azc wonen aan te nemen, omdat mensen soms halsoverkop naar een andere locatie worden verplaatst, zonder hun werk op een fatsoenlijke manier af te kunnen ronden?
De Minister van Asiel en Migratie begrijpt dat de (vele) verhuizingen van bewoners uitdagingen met zich mee kunnen brengen. Sommige verhuizingen zijn echter onvermijdelijk (zie een nadere toelichting hierop in het antwoord op vraag 4). Tegelijkertijd wordt een bewoner altijd vooraf geïnformeerd over een aanstaande verhuizing. In de praktijk is er dus enige tijd tussen voorgenomen en daadwerkelijke verhuizing. De bewoner dient in dat geval zelf, liefst zo snel mogelijk, zijn of haar werkgever over de aanstaande verhuizing te informeren.
Bent u bereid te zoeken naar manieren om mensen die werken (asielzoekers of statushouders in de opvang) zo min mogelijk te verplaatsen tussen opvangvoorzieningen in verschillende gemeenten, zodat zij hun werk en de bijbehorende voordelen met betrekking tot integratie en het leren van de taal zo veel mogelijk kunnen behouden? Wat is hiervoor nodig?
In de huidige inrichting van de asielopvang volgt de asielzoeker het asielproces en verhuist daardoor een aantal keer. Doordat er een tekort is aan duurzame asielopvang en noodopvanglocaties vaak van korte duur zijn, zien we veel verhuisbewegingen. Deze verhuisbewegingen hebben grote impact op asielzoekers, omdat hierdoor bijvoorbeeld kinderen van school moeten wisselen en volwassenen een baan moeten stopzetten.
Veelvuldige verhuisbewegingen hebben dus een negatieve impact op vroege integratie en participatie. Met de herijking van de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen wordt de opvangmodaliteit losgekoppeld van de asielprocedure. Op deze manier kan het aantal verhuisbewegingen worden beperkt.
Daarnaast is voor het verminderen van verhuisbewegingen in de huidige praktijk van wezenlijk belang dat er voldoende stabiele en duurzame opvangvoorzieningen zijn. Dit vraagt ook dat gemeenten geen doelgroep beperkingen invoeren, wat op dit moment veelal voorkomt als het gaat om noodopvanglocaties en tijdelijke gemeentelijke opvang. Tegelijkertijd is het van belang om grip op migratie te krijgen en de instroom te beperken. Zo kunnen beschikbare opvanglocaties zo efficiënt mogelijk gebruikt worden en de verhuisbewegingen tot een minimum beperkt worden.
Bent u bereid om, daar waar dat echt niet mogelijk is, te werken met een overgangsperiode van minimaal twee weken, zodat werkgevers niet worden geconfronteerd met medewerkers die ineens moeten stoppen met werken?
Zoals toegelicht door de Minister van Asiel en Migratie in vraag 3, wordt een bewoner vooraf geïnformeerd over een aanstaande verhuizing. In de praktijk is er dus enige tijd tussen voorgenomen en daadwerkelijke verhuizing. De bewoner dient zelf zijn of haar werkgever hierover te informeren. Het is niet wenselijk om een overgangsperiode van minimaal twee weken in te voeren, omdat een bed dan mogelijk te lang moet worden gereserveerd. Op het moment zijn beschikbare bedden schaars en is het hierdoor de bedoeling dat de doorstroom naar een andere locatie geen vertraging oploopt zodat de beschikbare bedden maximaal benut kunnen worden.
Bent u bereid om het op alle COA-locaties eenvoudiger te maken voor werkende asielzoekers om telefonisch te voldoen aan de meldplicht, in plaats van fysiek, zodat zij niet midden op een werkdag terug moeten naar het azc?
Er zijn verschillende processen die in spraakgebruik worden samengevoegd onder «meldplicht». Voor asielzoekers betreft dit enerzijds de inhuisregistratie (om te beoordelen of de geboden verstrekkingen nog rechtmatig zijn) en anderzijds de meldplicht (in het kader van toezicht op de asielprocedure). Deze worden gelijktijdig door COA uitgevoerd als «gecombineerde meldplicht». Telefonisch melden is nu toegestaan voor enkele groepen, waaronder vergunninghouders die gebruikmaken van de logeerregeling. Andere bewoners zijn verplicht zich fysiek te melden in het kader van toezicht op de asielprocedure.
Daarbij is niet voorgeschreven op welke dag of tijdstip het moet plaatsvinden. Een locatie is daar in principe vrij in. Waar de (krappe) personele bezetting en bedrijfsvoering op locatie dat toelaten, wil COA zo veel mogelijk rekening houden met bewoners die werken, bijvoorbeeld door hen te laten melden buiten hun werkuren. Het toezicht op de asielprocedure blijft daarbij leidend.
Wat is de huidige doorlooptijd voor het aanvragen van een tewerkstellingsvergunning? Wat wordt er gedaan om deze tijd te verkorten en zo werkgevers zo kort mogelijk te laten wachten?
De wettelijke beslistermijn voor UWV om een beslissing te nemen op tewerkstellingsvergunningaanvragen bedraagt vijf weken. Voor werkgevers die asielzoekers in dienst nemen vormt – zo blijkt ook uit het rapport van Regioplan – de beslistermijn een belemmering. Daarom is door mijn voorganger aan UWV verzocht om tewerkstellingsvergunningaanvragen voor asielzoekers met voorrang te behandelen en binnen een streeftermijn van twee weken op de aanvragen te beslissen, in plaats van de reguliere termijn van vijf weken.
In de periode van april tot en met augustus dit jaar liep de behandeling van de aanvragen van tewerkstellingsvergunningen voor asielzoekers (ook voor andere groepen) echter vertraging op. De oorzaak was de samenloop van een grote toename van het aantal aanvragen en de implementatie van een nieuw verwerkingssysteem bij UWV. Werkgevers moesten daardoor rekening houden met vier extra weken verwerkingstijd.
Dit betekende dat de behandeling van de tewerkstellingsvergunningaanvraag tot negen weken kon duren voordat werkgevers een beslissing op hun tewerkstellingsvergunningaanvraag ontvingen. Om de achterstanden in te lopen heeft UWV diverse maatregelen genomen, zoals het opschalen van personeel, het herijken van werkafspraken (met externe partijen) over bestaande werkprocessen en het herstellen van problemen in het verwerkingssysteem. Door deze extra maatregelen zijn de achterstanden op aanvragen voor een tewerkstellingsvergunning voor asielzoekers sinds medio augustus goeddeels ingelopen. Voor overige TWV-aanvragen geldt nog wel een langere behandeltermijn. Werkgevers die door de langere verwerkingstijd van de tewerkstellingsvergunningaanvraag in de knel kwamen of nu nog komen, kunnen telefonisch contact opnemen met UWV. Er is een team met consulenten beschikbaar dat in geval van spoed kan helpen.
Voor werkgevers die asielzoekers in dienst nemen vormt – zo blijkt ook uit het rapport van Regioplan – de beslistermijn een belemmering. Het versneld afhandelen van complete tewerkstellingsvergunningaanvragen voor asielzoekers heeft bij UWV daarom prioriteit. UWV voert momenteel naar aanleiding van het verzoek hiertoe vanuit SZW een verkenning uit of en op welke termijn zij deze aanvragen binnen een streeftermijn van twee weken zouden kunnen behandelen in plaats van de wettelijke beslistermijn van vijf weken.
Klopt het dat het soms lastig is voor mensen een (nieuwe) tewerkstellingsvergunning aan te vragen doordat de aanvraag van een nieuw vreemdelingendocument (W-document) daarbij in de weg zit? Bent u bereid alles in het werk te stellen om deze aanvragen beter op elkaar te laten aansluiten?
Het W-document is het Vreemdelingen Identiteitsbewijs. Op een Vreemdelingen Identiteitsbewijsstaat staat de nationaliteit en identiteit van de persoon. Ook laat het document zien of iemand rechtmatig in Nederland is. Een asielzoeker mag werken als diegene rechtmatig in Nederland verblijft en de werkgever een tewerkstellingsvergunning voor hem heeft verkregen. Daarom is de tewerkstellingsvergunning gekoppeld aan de duur van het W-document. Dit is ook opgenomen in de Kamerbrief6 van 29 november 2023 over de uitspraak van de Raad van State over de 24-weken-eis. Hoewel eerder een tewerkstellingsvergunning voor maximaal 24 weken in een periode van 52 weken kon worden afgegeven, is het sinds de uitspraak van de Raad van State mogelijk om voor een langere periode de tewerkstellingsvergunning af te geven.
Een W-document is 18 maanden geldig en een verlengingsaanvraag moet minimaal 6 tot 8 weken vóór het verlopen van het W-document door de asielzoeker bij de IND worden ingediend. Het is de verantwoordelijkheid van de asielzoeker om de verlengingsaanvraag tijdig in te dienen. Als de verlengingsaanvraag op tijd wordt ingediend kan de asielzoeker aansluitend op het verlopen van het W-document een nieuw W-document verkrijgen. Indien de asielzoeker al werkt en het W-document binnenkort verloopt wordt hij/zij geadviseerd om drie maanden voor het verlopen van het W-document de verlengingsaanvraag bij IND in te dienen, zodat na het verstrekken van het W-document ook de tewerkstellingsvergunningaanvraag tijdig door de werkgever kan worden ingediend. Als voornoemd proces wordt gevolgd en de IND en UWV tijdig beslissen hoeft de asielzoeker niet te stoppen met werken, aangezien het nieuwe W-document en de tewerkstellingsvergunning in dat geval eerder of aansluitend aan de vervaldatum van de eerder afgegeven documenten ingaan. Binnen het huidige proces kunnen de vergunningen direct op elkaar aansluiten, waardoor het niet nodig is om dit aan te passen.
Heeft u zicht op hoe gemeenten omgaan met nieuw gekoppelde statushouders die reeds werken? Kent u de signalen van gemeenten die statushouders soms aanmoedigen hun werk op te geven (waardoor ze in de bijstand komen), of die geen mogelijkheden bieden taalonderwijs (als onderdeel van de inburgering) in de avond te volgen, zodat het gecombineerd kan worden met werk? Kunt u gemeenten aanmoedigen om werkbehoud te stimuleren?
Het inburgeringsstelsel, waar de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verantwoordelijk voor is, moet bijdragen aan het maatschappelijke doel van inburgering: snel en volwaardig meedoen in de samenleving, het liefst via betaald werk.
Met de inzet van duale trajecten beoogt het stelsel om het leren van de taal direct te combineren met participeren; om zo duurzame participatie mogelijk te maken. Maatwerk en dualiteit zijn daarom twee belangrijke pijlers van de Wi2021. Na rondvraag bij de partners van het inburgeringsstelsel komt naar voren dat zij zich niet herkennen in de signalen dat gemeenten statushouders soms aanmoedigen hun werk op te geven. Op 24 juni 2024 is uw Kamer bij de Uitvoeringsbrief Inburgering7 het rapport van het kwalitatieve onderzoek over de gemeentelijke uitvoering van de eerste fase van de Wi20218 aangeboden. Dit onderzoek is uitgevoerd door RadarAdvies en omvat een casestudie van acht gemeenten. In dit rapport komt naar voren dat deze gemeenten soms moeite hebben met het bieden van maatwerk aan werkende inburgeraars. Hiervoor is flexibiliteit in het onderwijs nodig, zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid om inburgeringslessen in de avond te volgen, maar dit is soms lastig te realiseren omdat er niet altijd voldoende volume is om een groep te vullen of door het tekort aan Nt2-docenten. Desondanks komt in alle onderzochte gemeenten naar voren dat zij het zeer belangrijk vinden om maatwerk te bieden en dualiteit te stimuleren.
Welke andere barrières, zoals geschetst in het onderzoek van Regioplan, bent u bereid de komende tijd aan te pakken om mensen snel aan de slag te laten gaan?1
Zie de beantwoording bij vraag 2.
Het gebruik van dwangmiddelen bij begeleide terugkeer |
|
Marieke Koekkoek (D66), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de gedwongen terugkeer van een Syrische vluchteling naar Bulgarije op 20 mei 2024, op basis van de Dublinverordening?
Ja.
Het is van belang op te merken dat in deze zaak die een asielzoeker (Dublinclaimant) betreft geen sprake was van gedwongen terugkeer naar het land van herkomst, maar van een overdracht aan Bulgarije op basis van de Dublin-verordening. Omdat de betreffende vreemdeling van tevoren had aangegeven geen medewerking te verlenen aan de overdracht is besloten de vreemdeling tijdens de vlucht te laten begeleiden door escorts van de Koninklijke Marechaussee (KMar).
Kunt u bevestigen of ontkennen dat er tijdens de gedwongen terugkeer van de vluchteling gebruik is gemaakt van dwangmiddelen, zoals een bodycuff, tiewraps of andere middelen van fixatie?
Bij een uitzetting kunnen hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting gebruikt worden om de vreemdeling in zijn bewegingsvrijheid te beperken. Dat kan nodig zijn bij een gevaar voor de veiligheid van de vreemdeling, KMar-escorts of anderen. KMar-escorts zijn speciaal opgeleide medewerkers. Zij zijn getraind om een vreemdeling op een humane, professionele, diplomatieke en de-escalerende wijze te begeleiden. Daarnaast zijn ze uitgebreid getraind met het toepassen van de genoemde hulpmiddelen. De ambtenaar die ten aanzien van een vreemdeling die wordt uitgezet gebruik heeft gemaakt van een hulpmiddel ten behoeve van uitzetting dan wel gebruik heeft gemaakt van geweld, meldt dit onverwijld schriftelijk aan de hulpofficier van justitie, onder vermelding van de aard van het hulpmiddel en/of geweld, de redenen die tot het gebruik hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen.1Het Openbaar Ministerie houdt toezicht op de inzet van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting en op het gebruik van geweld. Ook de Inspectie Justitie en Veiligheid ziet toe op een goede uitvoering van deze KMar-taak en ontvangt van elke gedwongen uitzetting een terugkeerverslag van de KMar. Het terugkeerverslag bevat onder andere of er gebruik is gemaakt van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting.
Indien de KMar uitvoering geeft aan een met escorts begeleide overdracht, wordt altijd vooraf een risicoschatting gemaakt. Indien na deze risicoschatting redenen bestaan om aan te nemen dat de te begeleiden vreemdeling fysiek verzet kan gaan plegen, kan door de escortcommandant ervoor gekozen worden om gedurende het begeleidingsproces gebruik te maken van hulpmiddelen ten behoeve van de uitzetting, om indien nodig de vreemdeling onder controle te brengen en te houden. Verzet kan zich op verschillende manieren uiten, waaronder obstructie (bijvoorbeeld het verscheuren van een ticket), het dreigen met of toepassen van fysiek geweld tegen de escorts, ordeverstoring door verbaal geweld, zelfverwonding of het dreigen met zelfmoord
In de genoemde casus is op basis van de vooraf gemaakte risicoschatting, besloten om gedurende de begeleiding gebruik te maken van de volgende hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting: de body-cuff en tiewraps.
Zijn er tijdens de gedwongen terugkeer van deze vluchteling incidenten voorgevallen die het gebruik van geweld noodzakelijk maakten? Zo ja, waarom was geweld noodzakelijk, gebeurde dit conform de geldende protocollen en waren alle alternatieven onderzocht?
Indien een vreemdeling tijdens de begeleide overdracht fysiek verzet pleegt kunnen de KMar-escorts proportioneel geweld toepassen om de vreemdeling onder controle te brengen en te houden. De escortcommandant dient vooraf toestemming te krijgen van de gezagvoerder om, mits de situatie dit vereist, aan boord van een vliegtuig controletechnieken toe te mogen passen jegens de vreemdeling. Alvorens het daadwerkelijke vertrek wordt deze toestemming door een escortcommandant van de KMar met de gezagvoerder besproken. In deze casus had de gezagvoerder vooraf toestemming gegeven voor de toegepaste procedures en hulpmiddelen.
Door de betrokken vreemdeling is fysiek verzet gepleegd tijdens de begeleiding. Nadat de vreemdeling in het vliegtuig plaatsnam, begon hij fysiek verzet te plegen door in zijn vliegtuigstoel tegen de KMar-escorts aan heftig op en neer te bewegen. Daarnaast schreeuwde de vreemdeling en riep de vreemdeling onder andere; «Allah Akbar». Ook weigerde hij de aanwijzingen van de KMar-escorts op te volgen. Door het fysieke verzet en het geschreeuw verstoorde de vreemdeling de orde aan boord van het vliegtuig. Hierop hebben de KMar-escorts verschillende controletechnieken toegepast conform de ambtsinstructie.
Was er tijdens of na de gedwongen terugkeer sprake van medische noodzaak bij de vluchteling? Zo ja, op welke manier is hierop gereageerd en welke zorg is er verleend?
Als er twijfels zijn over de gezondheid van een vreemdeling, dan geeft de KMar daar uiteraard de hoogste prioriteit aan. Indien er vooraf blijk is van medische indicaties kan de vreemdeling eveneens begeleid worden door een medische escort. In deze casus gaf de medische achtergrond van de vreemdeling hier aanleiding toe. De medische escort heeft toezicht gehouden op de medische toestand van de vreemdeling. Gedurende de begeleiding en de eerste poging tot uitzetting werden hierbij geen bijzonderheden geconstateerd. Nadat de vlucht werd verstoord door enkele passagiers die zich tegen de uitzetting keerden is de eerste poging afgebroken. Er was geen medische aanleiding om daarna niet alsnog te vertrekken. Echter, door het intensieve verzet van de vreemdeling en zijn krachtinspanningen werd het tijdens de tweede poging voor de medische escort moeilijk om de medische waarden van de vreemdeling te kunnen controleren. Toen het bewustzijn van de vreemdeling naar oordeel van de medische escort achteruit leek te gaan, is door de medische escort aangegeven dat het niet mogelijk was vast te stellen of dit een medische reden had of werd geveinsd. Hierop is de uitzetting afgebroken en is de vreemdeling ter controle overgebracht naar het ziekenhuis, alwaar geen bijzonderheden werden geconstateerd. De vreemdeling is dan ook dezelfde dag nog ontslagen uit het ziekenhuis.
Deelt u de mening dat er een onafhankelijk onderzoek moet worden ingesteld naar de toedracht van de gedwongen terugkeer van de vluchteling, met inbegrip van het gebruik van dwangmiddelen, het geweld dat mogelijk is toegepast en de medische noodzaak die mogelijk is ontstaan?
Nee. De voorbereiding, de uitvoering en de afloop van deze casus geven geen aanleiding om een onafhankelijk onderzoek te laten starten. De melding geweldsaanwending en het gebruik van de hulpmiddelen ten behoeve van de uitzetting zijn conform artikel 17 juncto artikel 23b van de Ambtsinstructie, onverwijld gemeld aan de hulpofficier van justitie. Er zijn in de inzet van de hulpmiddelen en de toepassing van geweld geen onregelmatigheden geconstateerd. Ditzelfde geldt voor de medische toestand. De uitzetting is immers afgebroken om de vreemdeling de juiste en adequate zorg te kunnen verlenen en hierbij zijn geen bijzonderheden geconstateerd.
Het begeleidingsproces door de KMar staat onder regulier toezicht van de Inspectie Justitie en Veiligheid. Dit gebeurt zowel door incidentele fysieke aanwezigheid bij de begeleidingen en door middel van volledig inzicht in de rapportages. In deze casus was er geen fysieke aanwezigheid van de Inspectie Justitie en Veiligheid. De Inspectie Justitie en Veiligheid ontvangt van elke gedwongen uitzetting een terugkeerverslag van de KMar, dat is ook hier gebeurd.
Zo ja, wanneer zult u dit onderzoek starten en de resultaten daarvan met de Kamer delen? Zo nee, kunt u toelichten waarom u het niet noodzakelijk acht om een onafhankelijk onderzoek in te stellen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe vaak en op basis van welke gronden worden er dwangmiddelen ingezet bij vrijwillige en gedwongen terugkeer? Welke dwangmiddelen zijn dit precies?
In het geval van vrijwillige terugkeer wordt er nooit gebruikt gemaakt van deze hulpmiddelen. Voor een toelichting van het gebruik van de hulpmiddelen bij gedwongen vertrek verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Uit de gegevens van de KMar over 2023 blijkt dat er 6.488 gedwongen uitzettingen (zowel gedwongen terugkeer als overdrachten naar EU-lidstaten in het kader van de Dublin-verordening) plaatsvonden. Dit betreft zowel begeleide als onbegeleide vluchten. In 1.000 van de 6.488 gedwongen uitzettingen vond begeleiding door KMar-escorts plaats. Bij de overgrote meerderheid van de gedwongen uitzettingen, waarbij de KMar de vreemdeling begeleidde, zijn geen hulpmiddelen en is geen geweld ten behoeve van gedwongen uitzetting gebruikt.
Brondata van de KMar geven geen inzicht in hoe vaak een combinatie van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting in een jaar zijn toegepast. Er kan een overlap van meerdere hulpmiddelen per casus tegelijkertijd zijn. In de praktijk zal in nagenoeg alle gevallen de bodycuff als basis hebben gediend, waarna deze is uitgebreid met toepassing van aanvullende hulpmiddelen.
In 2023 is tijdens 101 gedwongen uitzettingen de toepassing van een bodycuff geregistreerd, tijdens 91 gedwongen uitzettingen de toepassing van een beenband (klittenband), tijdens 65 gedwongen uitzettingen de toepassing van tiewraps, tijdens 60 gedwongen uitzettingen de inzet van andere klittenbanden, tijdens 5 gedwongen uitzettingen de toepassing van handboeien en tijdens 5 gedwongen uitzettingen de toepassing van een spuugmasker.
Hoeveel medische noodgevallen vonden er plaats tijdens vrijwillige en gedwongen terugkeer in de afgelopen jaren? Zijn er specifieke richtlijnen of protocollen voor de omgang met kwetsbare vreemdelingen, zoals zwangere vrouwen, kinderen of mensen met psychische aandoeningen, tijdens het terugkeerproces?
Sinds 1 januari 2024 zijn, enkel uit uiterste voorzorg, twee vreemdelingen, die werden begeleid in het kader van gedwongen uitzetting, aangeboden in een ziekenhuis voor een somatische beoordeling.
Indien er bij de KMar medische noodgevallen met vreemdelingen ontstaan gedurende de gedwongen uitzettingen wordt er altijd gebruik gemaakt van adequate medische zorg, wat prevaleert boven het belang van de uitzetting. Bij de KMar zijn geen voorbeelden bekend van gevallen waarbij een gedwongen uitzetting is doorgegaan, terwijl er een medisch noodgeval plaatsvond. Daarnaast zijn er geen gevallen bij de KMar bekend, waarbij er een medisch noodgeval is ontstaan tijdens het terugkeerproces als gevolg van het handelen van de KMar.
Indien er sprake is van medische bijzonderheden bij een vreemdeling die op korte termijn vertrekt, laat de DT&V via een onafhankelijke arts een Fit to fly check uitvoeren. Dit is een gezondheidscheck waarbij wordt nagegaan of de vreemdeling kan reizen zonder een risico voor zijn of haar gezondheid. Op basis hiervan wordt besloten of het vertrek doorgang kan vinden. Indien nodig reist een medisch escort mee. Ook kan de KMar alvorens de vlucht in te plannen, op basis van gegevens uit het dossier van de vreemdeling ook zelf bepalen om alsnog een medische escort toe te voegen. Sinds januari 2024 maakt de DT&V gebruik van de diensten van Dutch Medical Group (DMG) voor medische begeleiding tijdens vertrek. In algemene zin werkt DMG volgens de professionele standaarden van het Nederlands Huisartsen Genootschap(NHG-richtlijnen) aangevuld met bijgaande eigen protocollen. In de werkinstructie staat ook het werkproces van DMG beschreven waar het specifiek kwetsbare personen betreft. DMG houdt een registratie bij van noodgevallen tijdens een begeleid vertrek.
Bij zwangere vrouwen wordt er niet standaard een medische escort toegevoegd, maar enkel op indicatie of vanwege het aantal weken dat de zwangerschap onderweg is. Daarnaast draagt de KMar er vanuit haar eigen processen zorg voor dat er in die gevallen een vrouwelijk escort wordt ingezet. De KMar is daarnaast specifiek voorbereid op het begeleiden van gezinnen met minderjarige kinderen, waarbij het eveneens kan helpen als er vrouwelijke escorts van de KMar worden ingezet. Voor kinderen jonger dan 12 jaar geldt dat er geen hulpmiddelen worden aangelegd. De KMar voert deze werkzaamheden altijd uit aan de hand van haar kernwaarden voor het verwijderproces: humaan, professioneel, diplomatiek en de-escalerend.
Vindt er structureel onderzoek plaats naar de toepassing van dwangmiddelen en de naleving van rechten van mensen tijdens gedwongen terugkeer? Zo ja, kunt u de rapportages van dit onderzoek met de Kamer delen?
De Inspectie Justitie en Veiligheid inspecteert op basis van risicoanalyse de door de DT&V gemelde uitzettingen en door de KMar uitgevoerde terugkeeroperaties. Verder ontvangt de Inspectie van elke uitgevoerde gedwongen uitzetting een terugkoppeling in de vorm van een verslag van de betrokken diensten en neemt deze mee in haar jaarlijkse rapportages.2
Bij het inspecteren van terugkeeroperaties kijkt de Inspectie of het toepassen van hulpmiddelen conform wet- en regelgeving en de werkinstructies van de KMar en de DV&O plaatsvindt. Daarbij wordt beoordeeld of hulpmiddelen noodzakelijk en proportioneel toegepast worden. In het algemeen stelt de Inspectie bij de beoordeling van de kwaliteit van de taakuitvoering in de terugkeerketen de aspecten van veiligheid, zorgvuldigheid en menswaardigheid centraal.
Waarom is het gebruik van dwangmiddelen door de Koninklijke Marechaussee (KMar) bij gedwongen uitzettingen in 2022 verdriedubbeld van 5% naar 15%?
In 2021 was er sprake van vele covid-restricties, waardoor veel minder gedwongen uitzettingen konden plaatsvinden dan in de jaren ervoor en erna. Immers was er in alle gevallen een negatieve Covid-19 NAAT testuitslag vereist om te kunnen vliegen en was het enkel weigeren van deze test al voldoende om een uitzetting te frustreren. Omdat het voorafgaand aan een begeleide vlucht al duidelijk was dat het uitzetproces geen doorgang kon vinden – aangezien de vreemdeling de test weigerde – zijn veel gedwongen uitzettingen in de periode dat testuitslagen vereist waren om te kunnen vliegen, niet gestart. Niet-meewerkende vreemdelingen konden in de covid-periode dus succesvol voorkomen dat ze werden uitgezet. De KMar moest dus in 2021 minder vaak niet-meewerkende vreemdelingen begeleiden dan in de jaren ervoor en erna.
Meewerkende vreemdelingen die worden begeleid plegen in de regel geen verzet. Omdat er in de covid-periode voornamelijk nog vreemdelingen die meewerken aan hun uitzetting werden begeleid op vluchten – elke vreemdeling kon een uitzetting immers frustreren door een covid-test te weigeren – hoefde de KMar ook minder vaak hulpmiddelen toe te passen tijdens de begeleiding.
In 2022 en 2023, toen veel van de covid-restricties werden opgeheven, konden ook weer meer gedwongen uitzettingen plaatsvinden met begeleiding van de KMar. Hierdoor was er ook weer een procentuele toename te zien van verzet door vreemdelingen bij aanvang of tijdens de vlucht. Daardoor werden er ook in 2022 vaker hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting gebruikt door de KMar dan in 2021.
Daarnaast moet opgemerkt worden dat de mate van verzet erg af kan hangen van de reisroutes die open staan voor gedwongen uitzetting. Het (her)openen van een gedwongen vertrekmogelijkheid kan een procentuele toename van verzet betekenen. Verschillende open of gesloten terugkeermogelijkheden kunnen de percentages dus doen fluctueren. Ook speelt de Uiterste Overdrachts Datum (UOD) in het kader van Dublin-overdrachten een rol. Gedwongen vertrek dat op of vlak voor deze UOD plaatsvindt kan voor de vreemdeling extra motivatie betekenen om de uitzetting te frustreren, om zo toegang te krijgen tot een beoordeling van de asielaanvraag in Nederland.
Waarom is het gebruik van dwangmiddelen door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) bij het vervoer van vreemdelingen naar Schiphol in 2022 gedaald van 60% naar 24%?
De DV&O maakt gebruik van vrijheidsbeperkende middelen zoals; handboeien, boeikoppel en bodycuff. De DV&O maakt geen gebruik van tiewraps. De DV&O zet deze middelen in op basis van bijzonderheden behorende bij de DT&V-aanvraag, een interne DV&O-database die eerdere ervaringen bevat van voorgaande transporten, informatie over voorvallen op de verblijfslocatie van de vreemdeling (de zogenaamde risicoanalyse die de DV&O uitvoert). Daarnaast beoordelen DV&O-beveiligers ter plaatse de situatie aangaande de vreemdeling als het transport aanvangt, bijvoorbeeld zijn of haar gedrag of emoties. In alle gevallen van het vervoer van vreemdelingen is sprake van maatwerk.
Het kabinet herkent de genoemde percentages in de vraagstelling niet. In de Jaarbrief Terugkeer Vreemdelingen 2021 is over het gebruik van vrijheidsbeperkende middelen3 de volgende passage opgenomen:
«Uit de DV&O-rapportages blijkt dat medewerkers van de DV&O bij 28% van de uitgezette vreemdelingen gebruik maakten van hulpmiddelen, zoals koppelboeien.»4 Er is in 2022 aldus een daling van 4% te zien in het gebruik van vrijheidsbeperkende middelen bij vervoer van vreemdelingen naar Schiphol.
Is er een toename van verzet tegen uitzettingen door vreemdelingen? Zo ja, hoe verklaart u deze toename?
Zie antwoord vraag 10.
Welke richtlijnen gelden er voor het gebruik van dwangmiddelen bij uitzettingen? Hoe wordt er gecontroleerd of deze richtlijnen worden nageleefd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het gegeven antwoord op vragen 2 en 8.
Zijn er meldingen van onrechtmatig inzetten van dwangmiddelen door de KMar of DV&O? Zo ja, over hoeveel meldingen gaat het en wat waren de consequenties van deze onrechtmatige inzet?
De KMar verantwoordt per geval de inzet van middelen ten behoeve van gedwongen uitzetting en het gebruik van geweld. Deze verantwoording wordt, conform vigerende wet- en regelgeving, beoordeeld door een hulpofficier van justitie. Op basis daarvan zijn er in ieder geval sinds 2020 geen onrechtmatige geweldaanwendingen en geen onrechtmatige inzet van middelen ten behoeve van gedwongen uitzetting geconstateerd.
Ten aanzien van DV&O geldt dat er van januari 2024 tot en met heden geen meldingen zijn ontvangen over de al dan niet onrechtmatige inzet van vrijheidsbeperkende middelen.
Alle inzet van vrijheidsbeperkende middelen wordt conform regelgeving verantwoord met een dagrapportage. Bij signalen over oneigenlijke inzet van middelen volgt onderzoek.5
Wat zijn de redenen voor het aanhoudende verschil in gebruik van dwangmiddelen door de DV&O en KMar, ondanks de eerdere aandacht van de inspectie in 2021?
De DV&O en de KMar voeren verschillende taken uit binnen het terugkeerproces. De DV&O-medewerkers en de KMar-medewerkers maken altijd een gedegen individuele afweging bij de inzet van hulpmiddelen, zowel voorafgaand aan het vervoer van de vreemdeling op basis van de op dat moment beschikbare informatie, als tijdens het vervoer. In alle gevallen is sprake van maatwerk.
Kan de informatie over het gebruik van dwangmiddelen (handboeien e.d.) worden gespecificeerd per type terugkeer (gedwongen vs. vrijwillig)?
Vrijwillig vertrekkende vreemdelingen worden niet begeleid door de KMar. Er vindt dan ook geen gebruik van hulpmiddelen plaats bij vrijwillige terugkeer.
Bij gedwongen terugkeer kan de KMar gebruik maken van hulpmiddelen ten behoeve van gedwongen uitzetting op basis van een risicobeoordeling. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Was u bekend met de berichten over geweld tegen asielzoekers in Bulgarije, inclusief opsluiting in kooien?1
Ja.
Is het kabinet van mening dat de beoordeling van Bulgarije als «veilig» land moet worden herzien in het licht van deze nieuwe informatie?
Het betreft hier geen nieuwe informatie, doch berichtgeving van december 2022. Op 16 augustus 2023 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak hierover en oordeelde dat hoewel aan de buitengrens van Bulgarije pushbacks plaatsvinden, uit de beschikbare informatie niet blijkt dat vreemdelingen die op grond van de Dublinverordening aan Bulgarije worden overgedragen, ook een risico lopen om het slachtoffer te worden van pushbacks. Dublinclaimanten hebben na de feitelijke overdracht aan Bulgarije bovendien toegang tot de opvang. De Minister mag er daarom op basis van het zogenoemde interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat de Bulgaarse autoriteiten de vreemdelingen niet in strijd met de mensenrechten zullen behandelen. Hij mag vreemdelingen dan ook op grond van de Europese Dublinverordening blijven overdragen aan Bulgarije, zo oordeelde de Afdeling. Ik zie, mede gelet op deze uitspraak, geen reden om Dublin-overdrachten aan Bulgarije te staken.
Kunt u iedere vraag afzonderlijk beantwoorden?
Bij de beantwoording van uw vragen is gestreefd naar de meest spoedige en zorgvuldige beantwoording. Derhalve zijn de antwoorden op een aantal vragen samengevoegd.
Het inburgeringsexamen in het buitenland |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met bericht «Inburgeringsplicht in buitenland in strijd met internationale verdragen»1?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel mensen jaarlijks het inburgeringsexamen in het buitenland moeten afleggen en wat de top 5 landen zijn waar mensen vandaan komen die het examen moeten afleggen?
6.693
7.874
9.004
1.033
4.648
5.301
136
4.276
4.423
257
1.117
1.252
128
1.542
1.245
187
1.176
1.228
Bron: Staat van het Consulaire, editie 2023, pag. 40.
Het basisexamen inburgering buitenland bestaat uit drie afzonderlijke examens: Kennis van de Nederlandse Samenleving, Spreekvaardigheid en Leesvaardigheid. De examens kunnen op verschillende momenten worden afgelegd; elk onderdeel wordt dan ook apart als examen geregistreerd. Bovendien moeten aanvragers soms examenonderdelen meerdere keren afleggen. Dit verklaart dat het aantal afgenomen examens veel hoger is dan het aantal aanvragers.
Klopt het dat het niet te onderbouwen is dat het inburgeringexamen in het buitenland daadwerkelijk bijdraagt aan betere inburgering als mensen eenmaal in Nederland zijn? Zo nee, kunt u het tegendeel bewijzen door middel van onderzoeken?
Uit de laatste evaluatie van de Wet inburgering buitenland van 20142 blijkt dat personen die het inburgeringsexamen in het buitenland hebben afgelegd een hoger taalniveau hebben bij aanvang van de inburgering in Nederland. Ook blijkt uit dit rapport dat deze personen gemiddeld genomen iets vaker binnen een periode van tweeënhalf jaar na het examen in het buitenland de inburgeringscursus in Nederland succesvol afronden en ook doet deze groep korter over hun inburgering in Nederland. Daarnaast blijkt uit de evaluatie van de Wet inburgering 2013, uitgevoerd in 2018, dat personen die het inburgeringsexamen in het buitenland hebben afgelegd, een andere startpositie qua taalverwerving hebben dan personen asielmigranten omdat zij in het buitenland al een toets op A1-niveau hebben afgelegd. Dit wordt als een mogelijke oorzaak genoemd van het feit dat vreemdelingen die het examen inburgering buitenland hebben gehaald betere resultaten halen bij het inburgeringsexamen in Nederland.3
Klopt het dat er geen verschil is in de mate van inburgering tussen mensen die wel verplicht een inburgeringsexamen in het buitenland hebben moeten afleggen en mensen die een dergelijk examen niet vooraf hoeven af te leggen? Zo nee, kunt u door middel van onderzoeken aantonen dat dit wel het geval is?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw appreciatie over het oordeel van de rechtbank dat het inburgeringsvereiste door u wordt gebruikt als selectiemechanisme, en daarmee in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn en jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie?
Het inburgeringsexamen is een middel om ervoor te zorgen dat derdelanders die voor gezinsherenging naar Nederland komen, voorafgaand aan hun komst naar Nederland al in zekere mate kennis hebben van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving, wat hun integratie in Nederland ten goede komt.
Klopt het dat u in hoger beroep bent gegaan tegen de uitspraak van de rechter? Kunt u uitgebreid toelichten waarom u hiervoor heeft gekozen?
Ja. Twee rechtbanken (Den Haag en Middelburg) hebben in uitspraken aangegeven dat het inburgeringsexamen buitenland niet in strijd is met (inter)nationale regelgeving. De rechtbank van Haarlem en die van Amsterdam hebben daarentegen geoordeeld dat de Wib discriminerend is naar nationaliteit.
Tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem is op 20 februari 2023 hoger beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). Een uitspraak van de Afdeling kan voor rechtseenheid zorgen.
Daarnaast zijn er inhoudelijke redenen om in hoger beroep te gaan. De rechtbank Haarlem (en Amsterdam) heeft geoordeeld dat het verschil in behandeling geen legitiem doel heeft. Het doel wat ik voor ogen heb met de Wib zijn onder meer de buitenlandse betrekkingen en economische, sociale en culturele belangen versterken van Nederland. Op grond daarvan is besloten dat vreemdelingen met de nationaliteit van een land waarmee Nederland nauwe relaties heeft, op economisch, sociaal en cultureel gebied, zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste en daarmee ook van het vereiste van het inburgeringsexamen buitenland.
Deze vrijstellingen laten evenwel onverlet dat de desbetreffende vreemdelingen aan alle voorwaarden moeten voldoen die gelden voor het verblijfsdoel waarvoor zij naar Nederland komen.
Wanneer verwacht u uitspraak in deze zaak en wat betekent dat tot die tijd voor de mensen uit de lijst van landen die vooraf een inburgeringsexamen moeten afleggen indien ze naar Nederland willen komen?
De zittingsdatum is 2 september a.s. Na de zitting volgt na enige tijd de uitspraak; het is aan de Afdeling om de datum van uitspraak te bepalen. Wel heeft de Afdeling een door de Staatssecretaris gevraagde voorlopige voorziening toegekend en aangegeven dat de (toenmalige) Staatssecretaris niet gehouden is om uitvoering te geven aan de uitspraak van de rechtbank Haarlem totdat zij heeft beslist op het hoger beroep. Dit betekent dat het vereiste van het inburgeringsexamen buitenland tot die tijd ongewijzigd van kracht blijft voor de desbetreffende vreemdelingen.
Indien de rechter ook in hoger beroep oordeelt dat het selectief toepassen van het inburgeringsexamen in het buitenland in strijd is met het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van rassendiscriminatie, bent u dan voornemens het inburgeringsexamen in het buitenland helemaal af te schaffen, of uit te breiden naar de mensen uit de lijst van landen die nu niet inburgeringsexamen vooraf hoeven af te leggen? Kunt u van beide opties de voor- en nadelen toelichten?
Ik wil niet vooruitlopen op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Afhankelijk van de uitspraak zal ik bezien welke gevolgen ik daaraan zal verbinden.
Het bericht ‘IND hield lage cijfers over ‘nareis op nareis’ vlak na val kabinet achter’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «IND hield lage cijfers over «nareis op nareis» vlak na val kabinet achter»?1
Ja.
Wilt u voorafgaand aan het debat over dit bericht een compleet feitenrelaas met de Kamer delen met daarin: Alle communicatie op alle ambtelijke en bestuurlijke organisatieniveaus binnen en tussen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), het Centraal Orgaan opvang asielzoekers(COA) en het Ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V) over «nareis op nareis». En alle interne documenten en memo’s op alle ambtelijke en bestuurlijke organisatieniveaus van de IND, het COA en het Ministerie van J&V over «nareis op nareis»?
Voor het antwoord op vraag 2 verwijs ik u graag naar de meegestuurde processchets van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de IND. Het gedane verzoek naar documenten is omvangrijk en niet in tijd afgebakend. Het is niet gelukt om daar in te voorzien. Wel lopen er verschillende Woo-verzoeken die ook op dit onderwerp zien. We zullen uw Kamer informeren over de uitkomsten daarvan. Overigens zijn er al gaandeweg stukken openbaar gemaakt op 10 juli 2023 na de val van het Kabinet en de naar aanleiding van het eerdere informatieverzoek van het lid Veldkamp.2
Kunt u met zekerheid uitsluiten dat de politieke en ambtelijke top van uw ministerie via enige weg schriftelijk of mondeling zijn geïnformeerd over de «nareis op nareis» cijfers?
Met zekerheid zaken uitsluiten is per definitie onmogelijk. Op basis van de in de processchets weergeven informatie komen wij tot de conclusie dat dat niet het geval is.
Wilt u deze vragen uiterlijk maandag 17 juni 2024 beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt, wel sturen wij u de beantwoording voor het debat van aanstaande donderdag 20 juni.
Het bericht dat de IND in de zomer al beschikte over cijfers inzake gestapelde nareis |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «IND had in zomer al «incomplete cijfers» gestapelde nareis»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke ambtenaren en welke directies bij zowel de IND als op het departement op de hoogte waren van het bestaan van de conceptnota van de IND van 2 augustus 2023 inzake de omvang van gestapelde gezinshereniging?
Wij verwijzen u naar de meegestuurde processchets van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de IND. Het delen van namen van ambtenaren en functies van ambtenaren past niet bij de ministeriële verantwoordelijkheid. De ambtenaren van het departement en uitvoeringsorganisaties zijn geen onderdeel van het politieke debat.
Kunt u aangeven welke ambtenaren en welke directies bij zowel de IND als op het departement op de hoogte waren van het feit dat er geen sprake kon zijn van duizenden gevallen nareis op nareis? Kunt u aangeven wanneer zij daarvan op de hoogte waren?
Zie antwoord vraag 2.
Was de secretaris-generaal van de IND op de hoogte van de conceptnota in de zomer van 2023? Zo ja, wanneer? Bent u hierover met hem in gesprek geweest of is er op enige manier met hem over gecommuniceerd al dan niet rechtstreeks?
Voor zover nu is vastgesteld, is de voormalig secretaris-generaal van Justitie en Veiligheid niet op de hoogte gesteld van de conceptnota in de zomer van 2023. Voor het overige verwijzen wij naar de processchets.
Is het mogelijk dat de informatie van de conceptnota op een andere wijze dan de gebruikelijke DigiJust-lijn met u is gedeeld, bijvoorbeeld mondeling, anders dan het genoemde stafoverleg op 8 januari 2024?
Op basis van de in de processchets weergegeven informatie komen wij tot de conclusie dat dat niet het geval is.
Heeft u op enig moment zelf uitvraag gedaan naar de omvang van gestapelde gezinshereniging? Zo ja, wanneer was dit en wat is er toen met u gedeeld?
Wist u voor het stafoverleg op 8 januari 2024 dat gestapelde gezinshereniging van minieme omvang was en niet in de buurt kwam van «duizenden»? Zo nee, hoe verklaart u dat u niet eerder heeft geïnformeerd naar of informatie heeft ontvangen over een vraagstuk dat politiek en maatschappelijk op zoveel aandacht kon rekenen?
Klopt het dat de uiteindelijke cijfers over de omvang van gestapelde gezinshereniging eind december 2023 beschikbaar waren? Zo ja, waarom zijn deze cijfers pas in februari 2024 gepubliceerd?
Herrinert u zich dat de IND in september 2022 in de media haar zorgen uitsprak over gestapelde nareis en aankondigde daar onderzoek naar te gaan doen? Welke informatie was tijdens de onderhandelingen tussen de toenmalige coalitiepartijen die uiteindelijk eindigden in de val van het kabinet bij de IND bekend?
Welke cijfers inzake gestapelde gezinshereniging waren op dat moment bekend bij het departement? Welke cijfers waren ten tijde van de bewindspersonenoverleggen bij u persoonlijk bekend? Hebben die cijfers ook de onderhandelingstafel bereikt, zo ja in welke vorm? Zo nee, waarom niet?
Hoe kan het dat in de nota ten behoeve van de bewindspersonenoverleggen tussen coalitiepartijen werd gesproken over «forse signalen» terwijl de IND naar eigen zeggen al bijna een jaar onderzoek deed en slechts enkele weken na de val van het kabinet op 2 augustus 2023 een conceptnota gereed was met hele andere cijfers waarbij geenszins sprake was van forse signalen?
Kunt u aangeven welk contact er is geweest tussen ambtenaren van het departement hetzij onderling, hetzij met de IND, hetzij binnen de IND in de periode na de val van het kabinet in relatie tot de cijfers met betrekking tot gestapelde nareis?
Wie heeft op welk moment besloten dat de cijfers uit de nota van 2 augustus 2023 nog teveel onzekerheden bevatten om doorgeleid te worden naar de Staatssecretaris?
Wie bij de IND en op het departement zijn op dat moment geïnformeerd geweest van het feit dat er cijfers van de IND waren, waarover besloten werd dat er nog teveel onzekerheden waren?
Was u persoonlijk op de hoogte van het feit dat de IND cijfers in de nota van 2 augustus 2023 had opgenomen, een nota waar later van werd besloten dat er nog teveel onzekerheden waren? Zo ja, wanneer wist u dit? Zo nee, in hoeverre was u beiden ook na de val van het kabinet nieuwsgierig naar de exacte cijfers en op welke wijze heeft u intern de opdracht gegeven die cijfers op te leveren?
Voor het antwoord op vraag 15 verwijzen wij naar de Kamerbrief van 7 juni jl. en de meegestuurde processchets.
In hoeverre ging het omconceptcijfers als het document van de IND een beantwoording is van persvragen, en daarmee dus destijds ook publiekelijk gemaakt hadden kunnen worden?
Wie heeft de opdracht gegeven tot nader onderzoek betreft de cijfers inzake gestapelde gezinshereniging? Wanneer is die opdracht, of zijn die opdrachten gegeven?
Kunt u uitgebreid toelichten waar de onzekerheden inzake de conceptcijfers waar de IND in de zomer van 2023 over beschikte uit bestonden en hoe groot de onzekerheden waren, aangezien de cijfers van de conceptnota en de cijfers die in februari gepubliceerd zijn grotendeels overeenkomen?
Wat is de reden dat de brief met nota van 2 augustus 2023 pas op de dag na de verkiezingen voor het Europees Parlement naar de Tweede Kamer is gestuurd terwijl het verzoek vanuit de kamer al dateerde van 27 februari 2024?
Naar aanleiding van het verzoek van 27 februari 2024 heeft op het kerndepartement en bij de IND een inventarisatie plaatsgevonden welke stukken onder de reikwijdte van het informatieverzoek vallen. Hieruit werd duidelijk dat enkel de conceptnota van de IND binnen de vraag en reikwijdte van het informatieverzoek viel en niet eerder als bijlage naar de Tweede Kamer was gestuurd bij de «aanbiedingsbrief stukken Bewindspersonenoverleggen migratie» van 10 juni 2023.2 Daarna heeft er op het kerndepartement en met de IND afstemming plaatsgevonden over de beslisnota en de brief aan de Tweede Kamer bij de reactie op het informatieverzoek.
Bestaan er nog andere stukken over de omvang van gestapelde gezinshereniging? Zo ja, kunt u die delen met de Kamer?
We hebben zorgvuldig naslag gedaan en de informatie daarvan is weergegeven in de meegestuurde processchets. Als er aanvullende informatie beschikbaar komt zal uw Kamer daar vanzelfsprekend over worden geïnformeerd.
Kunt u deze vragen uiterlijk op 17 juni 2024 beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt, wel versturen wij deze beantwoording voor het plenaire debat van donderdag 20 juni aanstaande.
Het artikel 'IND hield lage ‘nareis op nareis’-cijfers maandenlang achter' |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «IND hield lage «nareis op nareis»-cijfers maandenlang achter»?1
Ja.
Herinnert u zich de brief «Reactie op informatieverzoek van het lid Veldkamp (NSC) over wat over nareis op nareis in memo's stond» die u op 7 juni 2024 aan de Kamer zond?
Ja.
Herinnert u zich dat u in deze brief schreef: «Deze concept-nota heeft mij als Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid noch de Minister van Justitie en Veiligheid via de gebruikelijke DigiJust-lijn bereikt.»?
Ja.
Heeft de concept-nota (in enige versie) of de inhoud van de concept-nota de Minister van Justitie en Veiligheid op enige wijze bereikt tussen juli 2023 en oktober 2023? Zo ja, welk deel van de inhoud, op welke datum en op welke wijze?
Op basis van de in de processchets weergeven informatie komen wij tot de conclusie dat dat niet het geval is.
Heeft de concept-nota (in enige versie) of de inhoud van de concept-nota de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op enige wijze bereikt tussen juli 2023 en oktober 2023? Zo ja, welk deel van de inhoud, op welke datum en op welke wijze?
Op basis van de in de processchets weergeven informatie komen wij tot de conclusie dat dat niet het geval is.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
Ja.
Signalen dat een grote groep mensen ten onrechte een brief heeft ontvangen van de IND waarin wordt aangegeven dat zij geen rechtmatig verblijf zouden hebben in Nederland waarmee tevens hun recht op toeslagen zou zijn vervallen |
|
Jimmy Dijk , Michiel van Nispen |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Wat vindt u van de handelwijze van de Dienst Toeslagen waarbij veel mensen met de schrik van hun leven een brief hebben gekregen, waarin staat dat zij geen recht meer hebben op toeslagen omdat zij zogenaamd geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben?1
Zoals gemeld in de Kamerbrieven van 15 januari en 12 april 2024 waren, door een ontwerpfout bij Dienst Toeslagen, er personen met een EER-nationaliteit die toeslagen ontvingen terwijl zij daar vanwege het ontbreken van de juiste verblijfstitel van de IND mogelijk geen recht op hadden.3 Het Toeslagen Verstrekkingen Systeem (TVS) paste de verblijfscode niet correct toe. Hierdoor ontvingen personen toeslagen die daar mogelijk geen recht op hadden. Dit is zeer onwenselijk, aangezien dit het draagvlak in de samenleving voor toeslagen ondermijnt.
In de ook in de vraagstelling genoemde Kamerbrief van 12 april 2024 is aangegeven dat ongeveer 800 personen in 2024 toeslag hebben ontvangen terwijl zij daar op basis van de in het systeem vermelde verblijfscode mogelijk geen recht op hebben als de verblijfscode ook de huidige verblijfstatus weerspiegelt. Voor deze groep personen geldt dat is besloten het lopende voorschot met terugwerkende kracht per 1 januari 2024 stop te zetten. Onterecht ontvangen toeslagen over de eerste maanden van 2024 worden teruggevorderd. Omdat het hier ging om een fout van Dienst Toeslagen is ook besloten de in eerdere jaren ontvangen toeslagen niet terug te vorderen.
Deze groep van 800 personen heeft rond 10 april 2024 een brief van Dienst Toeslagen ontvangen waarin de stopzetting van het voorschot werd gemeld. Daarnaast werd geadviseerd om zich bij de IND te melden indien deze personen van oordeel waren dat hun verblijfscode niet actueel was en zij wel rechtmatig verblijf hielden en daarmee recht hadden op toeslagen. Het is begrijpelijk dat dit bericht een impact kan hebben op de betrokken personen. Daarom is er ingezet op zo helder mogelijke communicatie. Helaas bleek voor een groep van 180 personen uit de groep van 800 dat zij toch een verblijfsstatus hadden die recht geeft op toeslagen. Zij hebben in april 2024 tijdelijk het recht op toeslagen verloren, dit is bijzonder vervelend. Binnen een maand is dit rechtgezet door de IND en Dienst Toeslagen.
Voorafgaand aan het versturen van de brieven is er intensief contact geweest tussen de IND en Dienst Toeslagen. Naar aanleiding van een onderzoek door de IND bij circa 1.000 door Dienst Toeslagen geïdentificeerde personen bleek overigens dat een deel van de verblijfstitels van EER-onderdanen in de systemen van de IND technisch niet juist waren afgeleid. Hierdoor kon de IND van circa 200 personen de verblijfstitels rechtzetten. Zij zijn dus niet meegenomen in de actie waar uw vragen op zien. Na versturing van de brief aan de resterende groep van 800 personen door Dienst Toeslagen heeft zoals hierboven aangegeven de IND de verblijfstitels van 180 personen aangepast waardoor ze weer recht op toeslagen kregen. Dit is de in vraag 2 gevraagde groep. Deze personen hebben in mei 2024 weer toeslagen ontvangen en de terugvorderingen zijn ingetrokken.
Naast de groep van 800 personen waren er ongeveer 100 personen die de afgelopen jaren toeslagen hebben ontvangen terwijl zij daar geen recht op hadden omdat de IND het verblijfsrecht had ingetrokken en ongewenst voor verblijf in Nederland waren verklaard. Omdat deze personen hadden kunnen weten dat ze dan ook geen recht op toeslagen hebben worden deze toeslagen wel teruggevorderd tot maximaal 5 jaar terug (2019). Deze groep had over het ingetrokken verblijfsrecht uiteraard contact met de IND en is begin mei 2024 door de Dienst Toeslagen via een brief geïnformeerd over de gevolgen voor toeslagen.
Dienst Toeslagen en IND werken nauw samen om te zorgen dat de verblijfsstatus van burgers juist zijn zodat het recht op toeslagen goed is vast te stellen. Het kabinet acht het zeer onwenselijk dat burgers die geen recht hebben op toeslagen dat wel krijgen, dat geldt ook voor mensen die niet rechtmatig in Nederland verblijven. Het kabinet begrijpt dat mensen kunnen zijn overvallen door de mededeling van Dienst Toeslagen dat hun voorschot zou worden beëindigd en deels zou worden teruggevorderd. Zoals hierboven geschetst is bewust gekozen voor deze handelwijze. Dit om te voorkomen dat personen die geen recht hebben op toeslagen deze wel blijven ontvangen en dat daarbij de terugvorderingen voor deze personen oploopt. In de communicatie aan de burgers is daarbij zoveel als mogelijk duidelijk gemaakt wat er nodig was om weer toeslagen te krijgen. Uiteindelijk is voor een groep van 380 personen de voor hen geldende verblijfscode bij de IND rechtgezet, hiervan hebben 180 personen een maand vertraging opgelopen bij het ontvangen van toeslagen.
Wat vindt u ervan dat in veel gevallen blijkt dat er helemaal geen sprake was van onterecht toegekende toeslagen? Kunt u aangeven om hoeveel gevallen dit ondertussen gaat, zoals ook al benoemd in eerdere kamerbrieven over «damages»?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ermee bekend dat ook het Juridisch Loket veel van dit soort meldingen heeft binnengekregen en er een speciale meldpagina voor heeft geopend?3
Ja.
Wat is de precieze aanleiding geweest om vanuit Dienst Toeslagen deze brief te sturen, op welke gronden? Is hierbij ook informatie vanuit de IND gekomen en/of actief afstemming gezocht en zo ja, op basis van welke informatie?
Zoals in antwoord op vraag 1 en 2 is opgemerkt heeft Dienst Toeslagen in 2023 geconstateerd dat haar systemen geen rekening hielden met de verblijfscode van EER-burgers en daardoor toeslagen uitkeerde aan personen die daar mogelijk geen recht op hadden. Dit is niet wenselijk. Uitsluitend personen die rechtmatig verblijf houden in Nederland hebben recht op toeslagen en voor deze groep gold dat de door de IND verstrekte verblijfscode indiceerde dat zij geen rechtmatig verblijf hadden. Voor Dienst Toeslagen ontstond daarmee de noodzaak om het voorschot aan deze mensen te beëindigen en mensen daarover per brief te informeren. Er is tussen Dienst Toeslagen en de IND veelvuldig contact hierover geweest en de mogelijkheid om de verblijfscode aan te passen indien daartoe aanleiding bestond. Tevens is gezamenlijk een check gedaan waardoor van de initiële groep van circa 1.000 personen er 200 in eerste instantie zijn rechtgezet, dit is later gevolgd door een groep van 180 personen. Dienst Toeslagen en de IND hebben in hun overleg steeds aandacht gehad voor een zo helder mogelijke communicatie naar de burgers die het betreft met een advies over de manier waarop zij hun recht op toeslag alsnog zouden kunnen aantonen.
Bent u op de hoogte van het feit dat ook de IND niet zeker weet of deze honderden personen per definitie onterecht een verblijfstatus hebben maar dat dit moeilijker aan te passen is in de systemen van de IND?
Ja, daarom werd de betreffende groep geadviseerd contact met de IND op te nemen over hun verblijfstitel. Het EU recht is declaratoir. Dat betekent dat EER onderdanen zich niet hoeven te melden bij de IND. Zij krijgen automatisch een verblijfstitel (ongetoetst) zodra ze zich bij de gemeente inschrijven in de Basisregistratie Personen (BRP) en hebben zij aan de verblijfsvoorwaarden voldaan op grond van het EU-recht. Pas als er signalen/meldingen binnenkomen bij de IND (zoals beroep op bijstand, openbare orde signalen) toetst de IND aan het EU-recht en neemt de IND afhankelijk van de uitkomst van die beoordelingen beslissingen (beëindigen EU-recht of ongewenstverklaringen) en die worden middels een besluit medegedeeld aan de EER-onderdaan. De IND kan eventuele technische fouten in de verblijfstitel bijna altijd snel en goed herstellen. Hiervoor is sinds 2004 een apart team ingericht. En omdat de IND weet welke gevolgen onjuiste en niet actuele titels hebben voor betrokkene en dat fouten gemaakt kunnen worden, is er een proces ingericht waarbij titels snel gecontroleerd en hersteld worden. Zo is er voor Dienst Toeslagen een apart e-mailadres beschikbaar waarbij de IND binnen 2 werkdagen vragen over titels beantwoordt en de titel controleert. Deze controle ziet er niet op of betrokkene EU-verblijfsrecht heeft. Daarvoor moet betrokkene zichzelf melden bij de IND via een inschrijving.
Wat vindt u ervan dat veel van deze mensen nooit een brief hebben gekregen van de IND dat hun verblijfsrecht is vervallen en dat zij daarom geen toeslagen zouden mogen krijgen?
Ervan uitgaande dat uw vraag betrekking heeft op dat het EU-verblijfsrecht van rechtswege ontstaat of vervalt; EER-burgers mogen in Nederland werk zoeken, werken als werknemer of zelfstandige, studeren of als economisch inactief in Nederland verblijven zonder dat zij zich bij de IND hoeven te melden. Zij hoeven dus geen aanvraag bij de IND in te dienen en gelet op de declaratoire aard van het verblijfsrecht is zodoende geen sprake van een besluit van de IND als het EER-verblijfsrecht ontstaat of vervalt. Echter op het moment dat de IND een aanvraag afwijst of het verblijfsrecht intrekt, krijgt betrokkene altijd een besluit. De IND toetst alleen het verblijfsrecht en niet het recht op voorzieningen, zoals toeslagen. Als je hier niet rechtmatig verblijft en dit weet, dan weet je ook dat je geen recht hebt op voorzieningen zoals toeslagen.
Waarom is er niet eerst door de Dienst Toeslagen gekozen voor een informerende brief en persoonlijke uitleg alvorens is besloten rigoureus deze toeslagen stop te zetten?
Het is van groot belang dat de toeslagen snel en rechtmatig worden verstrekt en tegelijkertijd wordt voorkomen dat hoge terugvorderingen ontstaan als later blijkt dat er toch geen recht is op de toeslag(en). Het kabinet vindt het zeer onwenselijk dat personen niet rechtmatig in Nederland verblijven en dus geen recht hebben op toeslagen deze ontvangen. Voor de eerder genoemde 800 personen constateerde Dienst Toeslagen dat zij geen recht hadden op toeslagen en deze mogelijk ten onrechte toch kreeg uitgekeerd. Daarom is de keuze gemaakt om voor deze groep het voorschot per 1 januari 2024 te beëindigen om te voorkomen dat de terugvordering over het jaar 2024 opliep. Tegelijkertijd is burgers geadviseerd om contact te zoeken met de IND over een mogelijk niet actuele code. Indien de IND de verblijfscode wijzigt in een rechtmatig verblijf wordt de toeslag hersteld en vervalt ook de terugvordering.
Is er überhaupt sprake geweest van menselijk contact voordat deze brief was verstuurd en deze harde beslissing was genomen?
Er is geen telefonisch contact geweest met de personen uit beide groepen. Van belang is daarbij dat Dienst Toeslagen in veel gevallen niet beschikt over telefoonnummers van burgers, waarmee uitvoerbaarheid van massaal telefonisch contact beperkt is.
Wist u dat in sommige gevallen, volwassen mensen die al werkelijk tientallen jaren in Nederland wonen ook deze brief hebben ontvangen en nu in bezwaar moeten met een beslistermijn van doorgaans 12 weken, waar ze totaal van in paniek raken?
Het kabinet begrijpt dat mensen zijn geschrokken van de mededeling van Dienst Toeslagen dat zij hier geen rechtmatig verblijf zouden houden en dat daarom hun voorschot zou worden beëindigd en deels zou worden teruggevorderd. Vooral als die onjuist zou zijn. Daar is in de communicatie zoveel mogelijk rekening mee gehouden.
Inmiddels is van 180 personen het stopzetten van de toeslagen door Dienst Toeslagen teruggedraaid, omdat de verblijfscode door de IND is aangepast. Voor zover mensen in bezwaar zijn gegaan tegen de terugvordering en zich bij de IND hebben gemeld, zal Dienst Toeslagen de uitkomst van het onderzoek van de IND naar de verblijfstitel afwachten, als blijkt dat mensen inderdaad rechtmatig verblijf houden zal het bezwaar direct gegrond worden verklaard en vervalt de terugvordering. Gedurende het onderzoek van de IND hebben mensen in beginsel rechtmatig verblijf en daarmee recht op toeslag.
Wat denkt u dat deze beslissing doet met mensen die hierdoor in acute financiële nood komen, daardoor soms ook geen geld hebben voor een advocaat en bovendien veel stress en onzekerheid ervaren omdat gezegd is dat zij geen recht meer hebben op verblijf?
Zoals eerder is opgemerkt begrijpt het kabinet dat mensen kunnen zijn overvallen door de mededeling van Dienst Toeslagen dat zij op grond van de verblijfscode mogelijk geen rechtmatig verblijf zouden houden en dat zij daarom geen recht zouden hebben op toeslagen en dat hun voorschot wordt beëindigd en deels teruggevorderd. Voor een heldere communicatie is om die reden veel aandacht geweest voor het informeren van de mensen om zich bij de IND te melden indien zij van mening waren dat zij wel rechtmatig verblijf hielden en daarom wel recht hadden op toeslag. Het advies om zich snel bij de IND te melden als mensen van mening zijn dat hun verblijfscode niet actueel is, geldt onverkort. Hoe eerder de actuele verblijfscode juist aan Dienst Toeslagen wordt doorgegeven hoe eerder de reguliere verstrekking van voorschotten kan worden hervat en de terugvordering kan worden ingetrokken. Daarnaast is ervoor gekozen om voor de groep van 800 personen, indien inderdaad zou blijken dat zij geen rechtmatig verblijf hebben, uitsluitend de toeslagen over 2024 terug te vorderen, en niet over eerdere jaren. Het vertrouwen in de overheid wordt ook niet groter als mensen die geen recht hebben op toeslagen deze toch ontvangen.
Bent u het eens met de constatering dat deze fout te wijten is aan de overheid, nu zij mensen de schrik van hun leven bezorgt en zowel financiële schade hiermee veroorzaakt als een verminderd vertrouwen in de overheid?
Zie antwoord vraag 10.
Wat zegt de manier waarop met deze mensen wordt omgegaan over de geleerde lessen uit onder ander de conclusies van de Parlementaire Enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening?
Zie antwoord vraag 10.
Wat wordt er momenteel verwacht van de mensen die hierdoor onterecht zijn geraakt? Hoe kan dit worden rechtgezet? Gaat de overheid dat actief doen zonder barrières voor mensen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u verzekeren dat er hieraan voor deze personen geen negatieve gevolgen zullen zitten, zoals hun recht op naturalisatie en de termijnen die daarvoor gelden?
Het EU-verblijfsrecht van EU-burgers ontstaat van rechtswege op het moment dat aan de voorwaarden wordt voldaan (declaratoir). EER-burgers hoeven zich sinds 2014 niet langer bij de IND te melden om in Nederland te kunnen verblijven. Bij de beoordeling of een EER-burger voldoet aan de vereisten voor bijvoorbeeld een duurzaam verblijfsrecht of naturalisatie, wordt door de IND op basis van zowel bij de IND zelf bekende informatie als op basis van door de EEU-burger overgelegde informatie getoetst of in de voorgaande periode(s) aan de voorwaarden is voldaan. Het betreft dus altijd een inhoudelijke toets op basis van bij de IND in het dossier beschikbare inhoudelijke informatie.
Bent u het eens dat deze mensen volledig zouden moeten worden gecompenseerd in de geleden schade?
Voor een significante groep (180) mensen geldt dat zij reeds weer hun toeslagen ontvangen en de terugvorderingen zijn ingetrokken. Ook voor burgers die zich alsnog bij de IND melden, geldt dat zodra de IND bevestigt dat zij rechtmatig verblijf houden de verstrekking van voorschotten zal worden hervat en de terugvordering zal komen te vervallen.
Vindt u daarmee voorts dat het hiermee niet aan deze mensen is om hun geld terug te halen, maar dat het aan de overheid is om zo snel mogelijk de verantwoordelijkheid te nemen en alle schade proactief te herstellen zonder dat deze mensen nog door de bureaucratische molen moeten?
Zie hiervoor ook het antwoord op vragen 1 en 2. De IND heeft na onderzoek de verblijfstitels van circa 380 personen geactualiseerd waarna Dienst Toeslagen het recht op toeslagen bij 200 personen heeft gecontinueerd en bij 180 personen opnieuw geactiveerd.
Heeft u al contact gezocht met het Juridisch Loket om gegevens of informatie hierover uit te wisselen, en zo nee, bent u alsnog bereid dit zo spoedig mogelijk te doen?
Het Juridisch Loket heeft in mei 2024 een dringend signaal afgegeven aan de Inspectie belastingen, toeslagen en douane (IBTD), de IND en de Nationale ombudsman over de mogelijke benadeling van EU-burgers van wie de toeslagen waren stopgezet op grond van informatie van de IND over hun vermeende verblijfstatus. In samenwerking met de Raad voor Rechtsbijstand is kort nadat de eerste rechtzoekende zich voor rechtshulp in deze zaken had gemeld bij het Juridisch Loket, een proces tot stand gekomen waarmee de betreffende rechtzoekenden snel een passende advocaat konden kiezen om hen bij te staan in hun zaak. Ook heeft de IND naar aanleiding van het signaal een publieksvriendelijke Q&A op zijn website geplaatst, zodat rechtzoekenden beter begrijpen waar ze aan toe zijn. Tevens hebben de IND en Dienst Toeslagen inhoudelijke vragen beantwoord en is op directieniveau contact geweest met het Juridisch Loket.
Kunt u toezeggen dat deze mensen recht hebben op gesubsidieerde rechtsbijstand ongeacht of ze wel of niet boven de Wrb-grens zitten?
Op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) wordt gesubsidieerde rechtsbijstand verleend aan rechtzoekenden met een inkomen en vermogen onder de Wrb-grens (artikel 34 Wrb). Dit maakt dat, ook in deze kwestie, op grond van de wet alleen mensen die onder de Wrb-grens vallen in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand.
Kunt u reflecteren op hoe dit in de organisaties anders had gekund en hoe dit soort fouten in de toekomst kunnen worden voorkomen?
Het is vervelend dat mensen zijn overvallen door de, naar nu blijkt in een aantal gevallen onjuiste, mededeling van Dienst Toeslagen dat zij geen rechtmatig verblijf zouden houden en dat zij daarom geen recht zouden hebben op toeslagen. IND en Dienst Toeslagen werken intensief samen om te zorgen dat er juiste en actuele gegevens over de toeslaggerechtigden in de systemen staat. Voor de groep van 180 personen waarvan de verblijfsstatus is geactualiseerd is het bijzonder vervelend dat zij tijdelijk het recht op toeslagen verloren, dit is echter binnen een maand rechtgezet door de actie van de IND en Dienst Toeslagen.
De behandeling van asielverzoeken van Palestijnse asielzoekers |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er sinds de vernietiging van het besluitmoratorium door de Raad van State op 24 april jl. nog niet is gestart met de behandeling van asielverzoeken van Palestijnse asielzoekers?
Het klopt dat in zijn algemeenheid nog niet is gestart met de behandeling van asielaanvragen van Palestijnse asielzoekers. Conform mijn brief van 19 december 2023,1 kan het echter mogelijk zijn dat er is beslist in individuele zaken waarin de uiterste beslistermijn van 21 maanden is verstreken of in zaken van (staatloze) UNRWA-Palestijnen waarin, voorafgaand aan de inwerkingtreding van het besluit- en vertrekmoratorium, al een nader gehoor was afgenomen en die op grond van artikel 1D positief beslist konden worden.
Bent u het ermee eens dat een uitspraak van de Raad van State onverkort moet worden uitgevoerd en dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst dus per 24 april jl. had moeten starten met de inhoudelijke beoordeling van deze asielverzoeken?
Ik ben het er mee eens dat een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zo spoedig en correct mogelijk moet worden uitgevoerd. Het is echter niet ongebruikelijk dat er enige tijd wordt genomen om een uitspraak te bestuderen en op een juiste wijze ten uitvoer te leggen. Zo ook in dit geval. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 27 mei 20242 was daarbij in dit concrete geval vereist dat actuele informatie werd verzameld over de veiligheidssituatie in de Palestijnse gebieden, waarna daarop beleidsvorming diende plaats te vinden inzake het landenbeleid voor de Palestijnse Gebieden.
Herinnert u zich uw brief van 13 juli 2023 waarin u schrijft dat wordt aangenomen dat United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA) «in veel gevallen geen daadwerkelijke bescherming en bijstand kan bieden» in Gaza en daarom wordt «aangenomen dat UNRWA in algemene zin niet in staat kan worden geacht de levensomstandigheden te bieden die stroken met haar opdracht»?1
Ja.
Bent u bekend met de bepaling in het VN-Vluchtelingenverdrag dat Palestijnen recht hebben op internationale bescherming indien UNRWA die bescherming niet kan bieden?
Ja.
Deelt u de opvatting dat gezien de huidige humanitaire situatie in Gaza en de beperkte mogelijkheden voor UNRWA om bescherming te bieden, er geen enkele Palestijn teruggestuurd zou worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom kiest u er dan voor om het in behandeling nemen van verzoeken opnieuw te vertragen?
In mijn brief van 26 juni 2024 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het landenbeleid inzake de Palestijnse Gebieden. Hierin heb ik aangegeven het voor Gaza inderdaad niet aannemelijk kan worden geacht dat UNRWA in staat is om de levensomstandigheden te bieden die stroken met haar opdracht in Gaza. Dit heeft tot gevolg voor «UNRWA-Palestijnen» uit Gaza dat de uitsluitingsgrond artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag niet kan worden tegengeworpen, en dat de vluchtelingenstatus moet worden toegekend. Daarnaast heb ik aangenomen dat er in heel Gaza sprake is van een 15c-situatie in de hoogste gradatie, te weten de meest uitzonderlijke situatie. Voor alle niet-UNRWA-Palestijnen afkomstig uit Gaza betekent dit dat zij dus reeds vanwege de generieke veiligheidssituatie te vrezen hebben voor ernstige schade als gevolg van het willekeurige geweld wat daar plaatsvindt.
Waarom bent u bij voorbaat van plan het vertrekmoratorium ook te beëindigen? Denkt u dat Palestijnen, ongeacht reden voor afwijzing, onder artikel 3 van het EVRM teruggestuurd kunnen worden? Zo nee, wat zou het gevolg van dit besluit dan zijn?
Een besluit- en vertrekmoratorium kan worden afgekondigd in gevallen waarin er een plotse wijziging plaatsvindt van de situatie in een bepaald land van herkomst. Het biedt de tijd en ruimte om informatie te verzamelen over een fluïde situatie en om aan de hand daarvan zorgvuldig landenbeleid te formuleren.
Door het aanwenden van een besluitmoratorium wordt de beslistermijn van asielzoekers die afkomstig zijn uit het betreffende land verlengd. Het instellen van een vertrekmoratorium heeft tot gevolg dat uitgeprocedeerde asielzoekers uit dat land die geen nieuwe asielaanvraag indienen niet meer vertrekplichtig zijn en opnieuw recht krijgen op voorzieningen zolang het vertrekmoratorium voortduurt. Ingevolge de Vreemdelingenwet kan een vertrekmoratorium niet langer duren dan een jaar.
Inmiddels is voldoende duidelijk geworden wat de actuele situatie is in de Palestijnse Gebieden en dit heeft ertoe geleid dat er ook landenbeleid is opgesteld. Er is dus voldoende informatie om handen om zorgvuldig te kunnen beslissen in zaken van Palestijnse asielzoekers die een asielaanvraag hebben ingediend. De vrees voor een schending van artikel 3 EVRM zal in al deze zaken individueel beoordeeld worden. Er zal vanzelfsprekend geen negatief besluit genomen worden indien wordt geconstateerd dat er sprake is van een risico op een dergelijke schending in een individueel geval. Gelet op het niet tegenwerpen van artikel 1D aan vreemdelingen die onder de reikwijdte van deze bepaling vallen en de algehele 15c-situatie in Gaza is het overigens niet erg waarschijnlijk dat er afwijzingen zullen zijn voor Palestijnen die uit Gaza komen. Voor zover een aanvraag wordt afgewezen wegens de toepasselijkheid van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag of omdat de betrokken asielzoeker een (bijzonder) ernstig misdrijf heeft begaan, zal veelal geen terugkeerbesluit kunnen worden genomen.
Kunt u deze vragen één voor één en zo spoedig mogelijk – maar in ieder geval voor het commissiedebat Vreemdelingen- en asielbeleid van 26 juni 2024 – beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Mythe van 'hogere pijngrens bij migranten' blijft een probleem in de zorg’ |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Mythe van «hogere pijngrens bij migranten» blijft een probleem in de zorg»?1
Ja.
Herkent u de constatering dat patiënten met een migratieachtergrond soms ervaren dat zorgverleners hun pijnklachten wegwuifden vanwege hun culturele achtergrond? Welke beleidsmaatregelen treft u om deze negatieve ervaringen tegen te gaan?
Ik betreur het ten zeerste dat patiënten dit zo ervaren. Mensen moeten erop kunnen vertrouwen dat het voor het ontvangen of verlenen van zorg niet uitmaakt wie je bent of hoe je eruitziet. Met de VWS-brede aanpak discriminatie en gelijke kansen werken we aan het tegengaan van discriminatie in de zorg, welzijn en sport. Zo is onder andere een ervaringsdeskundigenpanel opgezet van mensen die discriminatie in deze sectoren hebben meegemaakt, waar wordt getoetst of beleid goed aansluit op burgers en professionals.
Daarnaast wordt momenteel een onderzoek uitgevoerd naar prevalentie van discriminatie in de zorg, welzijn en sport. Hieruit moet een duidelijker beeld naar voren komen over de omvang en impact van discriminatie in deze sectoren.
Bent u het met gezondheidswetenschappers dr. C. Zemouri en mw. H. Felten eens dat patiënten met een migratieachtergrond gevaar kunnen lopen, zolang zorgverleners vooroordelen laten meewegen in hun werk?
Zorgprofessionals verlenen hun zorg op basis van professionele richtlijnen en kwaliteitsstandaarden die gebaseerd zijn op de stand van wetenschap en praktijk.
Vooroordelen zouden geen rol moeten spelen in het behandelen van patiënten. Ik vind het belangrijk dat alle patiënten, ongeacht hun achtergrond, zich gehoord en gezien voelen in de spreekkamer en goede zorg ontvangen. Momenteel werkt Pharos in opdracht van VWS aan een handreiking voor alle zorgsectoren waarin onder meer bewustwording over vooroordelen bij zorgverleners aan de orde komt. Deze handreiking wordt ontwikkeld met mensen die zelf discriminatie hebben ervaren en met zorgorganisaties. In het najaar van dit jaar zal de handreiking met uw Kamer worden gedeeld.
Constaterende dat in het bericht: «Mythe van «hogere pijngrens bij migranten» blijft een probleem in de zorg» wordt gesteld dat er in Nederland weinig onderzoek is gedaan naar vooroordelen onder zorgverleners, bent u bereid om vooroordelen onder zorgverleners nader te laten onderzoeken? Hoe gaat u de onderzoekers hierin faciliteren en ze beschermen tegen het bagatelliseren van dit onderzoek?
Er worden en zijn reeds verschillende onderzoeken uitgevoerd die hieraan raken. Zo laat onderzoek van het Amsterdam UMC zien dat discriminatie, racisme en genderongelijkheid voorkomen in zorgorganisaties en dat dit ook bij zorgverleners van kleur leidt tot gezondheidsklachten en uitstroom uit de zorg.2 Naar aanleiding van deze inzichten onderzoeken het Amsterdam UMC en Movisie in opdracht van het Ministerie van VWS of er meer werkplezier en behoud van zorgverleners is in zorgorganisaties die veel aandacht geven aan diversiteit en inclusie. De definitieve resultaten van dit onderzoek verschijnen eind 2024.
Ook voert ZonMw momenteel een pilotprogramma uit waarbij diversiteitssensitief werken wordt geïmplementeerd in de zorgpraktijk en wordt verankerd in het onderwijscurriculum van zorgprofessionals. Het doel van het programma is gezondheidsverschillen terugdringen door in te zetten op inclusieve zorg. Daarnaast vraagt VWS doorlopend aandacht voor diversiteitssensitief werken vanuit de aanpak discriminatie en gelijke kansen, zie hiervoor ook de beleidsnota cultuursensitieve zorg die eerder aan uw Kamer is gestuurd.3
Constaterende dat in het bericht veel vooroordelen over mensen van kleur vanuit het slavernijverleden voorkomen, wat doorwerkt in de behandeling van patiënten in de zorg, bent u bereid om in navolging van de excuses voor het Nederlandse slavernijverleden, erkenning te geven voor het dooretteren van slavernijgeneeskunde op onze zorg van vandaag?
Op 22 april jl. is uw Kamer geïnformeerd over het vervolgtraject na de excuses voor het slavernijverleden.4 Die Kamerbrief beschrijft dat het kabinet de negatieve doorwerking van het slavernijverleden op het gebied van gezondheid en welzijn wil tegengaan. VWS wil in gezamenlijkheid met partijen in het zorg- en welzijnsdomein en nazaten van tot slaaf gemaakten een aantal concrete interventies ontwikkelen met het doel om de doorwerking van slavernij op de gezondheid en het welzijn van nazaten tegen te gaan. Verder start dit jaar een onderzoek om meer zicht te krijgen op hoe het slavernijverleden doorwerkt op de gezondheid van nazaten en de gezondheidszorg. Hierover informeer ik u dit najaar.
Constaterende dat de IGJ de hoeveelheid klachten over huisartsen niet meer aankan en de inspectie in het eerste kwartaal van dit jaar 767 meldingen kreeg,2 bent u bereid om de IGJ hierin te ontzorgen door een landelijk meldpunt discriminatie en racisme aan te wijzen, zodat discriminatie en racisme beter wordt gemonitord?
Deze stelling is niet juist. In het jaarbeeld over 2023 heeft de IGJ aangegeven dat vorig jaar 20% meer signalen en meldingen zijn gedaan door burgers. Deze stijging zagen zij in meerdere sectoren, niet alleen binnen de huisartsenzorg. Ondanks de stijging in het aantal signalen en meldingen is de situatie beheersbaar. De IGJ herkent zich dan ook niet in de stelling dat zij het aantal meldingen niet meer aan kan. Het is goed dat zowel burgers als zorgverleners de IGJ weten te vinden voor hun meldingen zodat de IGJ deze informatie mee kan nemen in haar toezicht.
Iedereen in Nederland kan met klachten over discriminatie (en racisme) terecht bij antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s). Iedere gemeente is wettelijk verplicht om een laagdrempelige, onafhankelijke voorziening in te stellen waar burgers terecht kunnen met klachten over discriminatie. Sinds 1 januari 2024 zijn alle meldpunten van de landelijke vereniging van ADV’s overgestapt op de uniforme naam: Discriminatie.nl. Daarmee is er één landelijk meldpunt met een toegankelijke website en gratis 0800-nummer. Ook incidenten van discriminatie en racisme in de zorg kunnen hier gemeld worden.
Bent u bekend met de website www.huisarts-migrant.nl, samengesteld door stichting Pharos en het Nederlands Huisartsen Genootschap?
Ja.
Constaterende dat op de website www.huisarts-migrant.nl een aantal stigmatiserende claims over personen met een migratie achtergrond staan zoals dat Indische en Molukse ouderen een hogere pijngrens zouden hebben en dat niet-westerse culturen vaak geen onderscheid maken tussen lichaam en geest, erkent u dat dit bijdraagt aan stigmatisatie en institutioneel racisme in de zorg kan faciliteren?
Ik vind het belangrijk dat via een website als www.huisarts-migrant.nl informatie is die inclusieve zorg bevordert. Onjuiste claims hebben hier geen plek. Ik besef dat informatie en inzichten over de thema’s discriminatie in de zorg en persoonsgerichte zorg snel verouderen. Wat we een aantal jaar geleden als kennis aannamen, kan nu niet meer passend zijn of onjuist blijken. Naar aanleiding van dit bericht is contact gezocht met de redactie van de website. De redactie van huisarts-migrant ziet het als haar taak ervoor te zorgen dat de geboden informatie actueel is en met gepaste gevoeligheid geformuleerd is. Om die reden is recentelijk reeds de nodige informatie op www.huisarts-migrant.nl herzien of van de website verwijderd. Het genoemde artikel over een vermeend hogere pijngrens was al eerder door de redactie als verouderd beoordeeld en om deze reden onder revisie gebracht. Helaas is het artikel tijdens de revisie online blijven staan, maar is het inmiddels verwijderd. Het beheer van de website en het proces van aanpassingen is inmiddels onder de loep genomen en verder aangescherpt zodat dergelijke fouten in de toekomst worden voorkomen.
Hoe verklaart u het dat de site, welke bedoeld is om huisartsen, praktijkondersteuners en andere zorgverleners antwoord te geven op vragen over zorg en gezondheid gericht op persoonsgerichte en cultuursensitieve zorg voor iedereen, vol staat met feitelijke onjuistheden en misopvattingen over patiënten met een niet-westerse migratieachtergrond?
Ik heb vertrouwen in de redactie en het beheer van de website en de aanscherpingen die hierin zijn toegezegd. De redactie bestaat uit huisartsen, praktijkondersteuners, een universitair hoofddocent en een sleutelpersoon en kent een diverse samenstelling. De redactie heeft een periodiek terugkerend revisieproces ingesteld, onder meer om stigmatiserend taalgebruik te voorkomen.
Naar aanleiding van de genoemde berichtgeving heeft de redactie het proces van aanpassingen onder de loep genomen en verder aangescherpt. Vanwege de snelheid van kennisontwikkeling vind ik het belangrijk dat continu kritisch wordt gekeken naar de informatie die aangeboden wordt via de website, ik zal hier in mijn contact met de beheerders blijvend aandacht voor vragen. Zij hebben in dit verband tevens aangegeven een nadrukkelijke uitnodiging aan bezoekers van de website te doen om contact met hen op te nemen als onjuiste informatie op de website staat. De redactie staat open voor alle suggesties die de website kunnen verbeteren.
Hoe reflecteert u erop dat huisartsen, praktijkondersteuners en studenten worden verwezen naar een site waar juist tegenstellingen in staan dan het doel van een dergelijke site? Hoe kunnen zorgverleners beter beschermd worden tegen foute informatie in hun curriculum zodat zij beter hun werk kunnen doen?
Opleiders, werkgevers en beroepsgroepen zijn zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de opleidingen. VWS vraagt doorlopend aandacht voor cultuursensitiviteit en inclusief opleiden in de zorg. Daarbij voert ZonMw in opdracht van VWS momenteel een pilotprogramma uit waarbij diversiteitssensitief werken wordt geïmplementeerd in de zorgpraktijk en wordt verankerd in het onderwijscurriculum van zorgprofessionals.
Hoe verklaart u dat ondanks structurele subsidie (5,6 miljoen euro in 2024 i.c.m. platform 31), stichting Pharos in samenwerking met het Nederlands Huisartsen Genootschap erin faalt om inclusieve, feitelijk juiste informatie te verstrekken over cultuursensitieve zorg en juist de stigmatisering en institutionele discriminatie in de zorg versterkt?
Ik herken mij niet in het geschetste beeld. Stichting Pharos is van oudsher een partij die zich inspant op dit onderwerp en haar uiterste best doet om het inclusiever maken van zorg te stimuleren en zich hier breed voor inzet vanuit de instellingssubsidie die zij krijgen.
Hoe reflecteert u erop dat stichting Pharos volgens u juist de taakstelling heeft om als kennis- en adviescentrum voor het stimuleren van de toepassing van kennis in de praktijk om de kwaliteit en effectiviteit van de zorg voor migranten en mensen met beperkte gezondheidsvaardigheden te verbeteren? Hoe rijmt u deze organisatie wordt gefinancieerd door het Ministerie van VWS?
Ik verwijs naar beantwoording op vraag 11.
Welke concrete vervolgstappen gaat u nemen om partijen die de taakstelling hebben gekregen om institutionele discriminatie en stigmatisering in de zorg tegen te gaan te controleren om verdere mensopvattingen tegen te gaan?
Waar het gaat om www.huisarts-migrant.nl heb ik vertrouwen in de toezeggingen die de redactie heeft gedaan om de processen te optimaliseren. In de gesprekken die volgen omtrent subsidieafspraken heb ik blijvend aandacht voor inclusieve zorg. Als het gaat om Pharos verwijs ik naar beantwoording op vraag 11.
Hoe verklaart u het dat feitelijke onjuistheden en stigma’s die binnen de zorgsector heersen, pas worden overwogen als journalisten en gezondheidswetenschappers zich ermee bemoeien? Hoe ziet u uw rol hierin als Minister voor Medische Zorg?
Als Minister voor Medische Zorg sta ik voor passende, persoonsgerichte zorg voor iedereen. Factoren als leeftijd, sekse, gender, culturele waarden, seksuele oriëntatie en sociaal economische status, zouden geen rol moeten spelen in de toegang tot en kwaliteit van zorg. Helaas is dit in de realiteit soms wel het geval. In publicaties zoals de «Verkenning Discriminatie en Racisme in de zorg» van Movisie en het Verwey Jonker instituut uit mei 2023 komt dit ook naar voren. Deze verkenning is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van VWS. Daarom is in 2022 een VWS-breed programma gestart. Het doel van het programma is het verminderen van discriminatie en vergroten van gelijke kansen in zorg, welzijn en sport. In het najaar informeer ik uw Kamer over de voortgang van dit programma.
De dreigende sluiting van het Walaardt Sacré Kamp in Huis ter Heide |
|
Kati Piri (PvdA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de voorgenomen sluiting van het Walaardt Sacré Kamp in Huis ter Heide, dat sinds de zomer 2021 fungeert als opvanglocatie voor Afghaanse vluchtelingen en hun gezinsleden?1
Het Walaardt Sacré Kamp (WSK) zal niet worden gesloten, maar wordt in september 2024 weer volledig in gebruik genomen door Defensie.
Kunt u een stand van zaken geven wat betreft de invulling van het Walaardt Sacré Kamp na 1 juli 2024?
Het COA en het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn in het voorjaar van 2024 met Defensie een geleidelijke afbouw van WSK als opvanglocatie voor asielzoekers richting september 2024 overeengekomen. Het COA en de gemeente hadden graag de locatie behouden voor de opvang, maar Defensie gaat de kazerne in 2024 weer gereed maken voor de groeiende, eigen organisatie. De kazerne maakt onderdeel uit van de transformatie van het vastgoed van Defensie, het programma dat is opgezet voor de uitvoering van het Strategisch Vastgoedplan (SVP) 2022. Met dit programma gaat Defensie de operationele gereedstelling verhogen en de werk- en woonomstandigheden op kazernes verbeteren.
Klopt het dat na 1 juli 2024 er geen ruimte meer is voor de verlening van de asielopvang in het Walaardt Sacré Kamp? Zo ja, kunt u toelichten hoe u tot dit besluit bent gekomen?
Zoals aangegeven in de beantwoording op Kamervragen (2023Z19973 d.d. 12 december 2023) was vanaf het begin duidelijk dat de opvang op de locatie van tijdelijke aard zou zijn, Defensie heeft deze locatie immers nodig voor legering, training en logistieke ondersteuning.
In samenspraak met de gemeente Zeist is de opvanglocatie op het WSK in augustus 2021 geopend voor het opvangen van Afghaanse asielzoekers. De meeste bewoners hebben inmiddels een vluchtelingenstatus en zijn in afwachting van definitieve huisvesting in een gemeente in Nederland. Het is de verwachting dat voor deze personen in 2024 huisvesting zal worden gerealiseerd en dat de bezetting daarmee snel afneemt.
Is er vervangende huisvesting, medische zorg en onderwijs voor de Afghaanse vluchtelingen gevonden die nu verblijven in het Walaardt Sacré Kamp? Zo ja, betreft dit een permanente oplossing?
De Afghaanse vluchtelingen zijn ondergebracht op andere locaties in het land. Op deze locaties is toegang tot medische zorg. Bij de overplaatsing wordt rekening gehouden met schoolgaande kinderen zodat zij onderwijs kunnen blijven volgen.
Welke gesprekken en bestuurlijke overleggen hebben er plaatsgevonden inzake de ingebruikname van het Walaardt Sacré Kamp tot nu toe en wat waren de resultaten van die gesprekken?
Defensie, provincie Utrecht, gemeenten Amersfoort, Leusden, Soest en Zeist, Utrecht en de waterschappen (Vallei en Veluwe/ het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden) zijn met elkaar in overleg om te komen tot een samenwerking met betrekking tot het toekomstig gebruik van het gebied. De vastgoedontwikkelingen van Defensie in de omgeving van Soesterberg (inclusief Camp New Amsterdam (CNA) en Walaardt Sacré Kamp (WSK)) zijn onderdeel van deze samenwerking.
Momenteel wordt gewerkt aan een bestuurlijk akkoord waarin de gebiedspartners met elkaar vastleggen dat zij door middel van een ontwerpend onderzoek toewerken naar een gezamenlijk gebiedsperspectief, waarin de verschillende opgaven in samenhang worden uitgewerkt. Ter voorbereiding op dit akkoord zijn de raads- en statenleden recent rondgeleid op de verschillende defensielocaties, waaronder ook op CNA.
Welke onderzoeken heeft u uitgevoerd naar de mogelijkheden van het verlengen van de asielopvang op het Walaardt Sacré Kamp? Heeft u bijvoorbeeld gekeken naar de mogelijkheid om een deel van het terrein beschikbaar te stellen voor de asielopvang of de mogelijkheid om de kinderen het schooljaar af te laten maken? Zo nee, waarom niet?
Defensie heeft de asielopvang op het Walaardt Sacré Kamp meerdere malen verlengd. Daarbij is telkens gekeken naar de mogelijkheden die er zijn om tijdelijk te ondersteunen. Dit heeft niet geleid tot een oplossing waarbij de asielopvang langdurig op deze locatie kan worden verlengd, vanwege de opgave die Defensie zelf heeft op het gebied van gereedstellen.
Hoe staat het met de uitbreiding van de werkzaamheden op het naastgelegen Camp New Amsterdam, waardoor het Walaardt Sacré Kamp nodig is voor legering, facilitaire en andere ondersteunende functies?
In de afgelopen jaren heeft Defensie het gebruik van CNA geïntensiveerd. Dit wordt in de komende periode voortgezet. Het naastgelegen WSK is benodigd voor legering, training en logistieke ondersteuning van de eenheden die op het CNA zijn gehuisvest. Verdere toekomstige uitbreidingen van CNA en ontwikkelingen ten aanzien van WSK, zijn tevens afhankelijk van de uitkomsten van het hiervoor genoemde ontwerpend onderzoek.
Hoe beoordeelt u in het licht van de opvangcrisis het terugtrekken van deze Rijksgronden en daarmee van honderden plekken in een goed functionerende en in de omgeving ingebedde opvang?
Defensie heeft de kazerne nodig voor de eigen groeiende organisatie. In een tijd van toenemende dreiging is het van belang dat Defensie haar taken kan blijven uitvoeren en intensiveren. Daarbij zou deze locatie in eerste instantie al per 1 januari 2024 gesloten worden. Op 21 december jl. is door uw Kamer een motie aangenomen waarin u het kabinet verzoekt om te onderzoeken of er een mogelijkheid is om de locatie langer open te houden, of om het afbouwpad naar sluiting te verlengen.2 Deze wens werd ook gedeeld door het COA en de gemeente Zeist. In het verlengde van deze motie zijn het COA en Justitie en Veiligheid met Defensie een geleidelijke afbouw richting juli 2024 overeengekomen. Later is dit verlengd tot medio augustus, waarna dit nogmaals is verlengd tot begin september. Inmiddels vinden op het WSK werkzaamheden plaats om de locatie weer door Defensie in gebruik te nemen.
Defensie streeft ernaar de ruimte die Defensie heeft zo optimaal mogelijk te benutten. Defensie kijkt samen met JenV naar mogelijkheden om, binnen die ruimte, tijdelijke opvanglocaties te realiseren.
Het bericht 'Van der Burg: 1500 asielplekken minder sinds hoofdlijnenakkoord' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de aankondiging dat de nieuwe coalitie de spreidingswet in wil trekken nu al leidt tot 1500 minder asielplekken?1
De aankondiging leidde tot verschillende signalen. Enerzijds constateert het COA dat eerdere toezeggingen voor het realiseren van opvang worden ingetrokken en/of bevroren. Anderzijds tonen veel gemeenten zich bereid bestaande opvanglocaties langer open te houden of te kijken naar alternatieven. Over de bestaande opgave voer ik o.a. doorlopend gesprekken met de commissarissen van de Koning.
Hoeveel asielplekken verwacht u de komende tijd nog te verliezen als gevolg van deze aankondiging?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 1 evenals de recente brief die ik hierover gestuurd heb (Kamerstuk: 19 637, nr. 3257).
Welke argumenten geven gemeenten wanneer zij ervoor kiezen om nu toch geen asielzoekers op te vangen of toegezegde plekken te schrappen?
Het beperkt aantal gemeenten waarvoor terughoudendheid geldt, benoemt bijvoorbeeld afnemend draagvlak alsook de onzekerheid met betrekking tot financiën als argument.
Waren er gemeenten met wie afspraken gemaakt zijn over de specifieke uitkering voor extra plekken in de toekomst, dat de nieuwe coalitie heeft geschrapt? Wat kan deze gemeenten nu alsnog over de streep doen trekken?
Op dit moment is de Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen van kracht. Gemeenten kunnen derhalve bij het aanbieden van opvang in aanmerking komen voor een specifieke bonus-uitkering.
In hoeveel gemeenten was de Spreidingswet het afgelopen jaar een argument in de bereidheid om plekken te creëren?
Exacte gegevens hieromtrent zijn niet bekend.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de migratiechaos niet nóg groter wordt en er de komende maanden genoeg opvangplekken voor asielzoekers zijn?
Voor de acute vraag blijf ik de reeds ingezette lijnen hanteren om tijdelijke opvangcapaciteit te realiseren. Hierover heb ik u onder meer in mijn brief van 14 juni jl. (Kamerstuk: 19 637, nr. 3257) over geïnformeerd. Zo wordt ingezet op het op korte termijn realiseren van een aantal kansrijke locaties. Deze locaties dienen uiterlijk 31 augustus a.s. operationeel te zijn. Deze inzet betreft een samenwerking tussen het Rijk, de Commissarissen van de Koning, de colleges van burgemeester & wethouders en het COA. Indien het een locatie op Rijksgrond betreft, wordt ook het betreffende departement dan wel dienst betrokken.
Welke mogelijkheden heeft u nu nog voor het creëren van extra plekken nu blijkt dat de nieuwe coalitie de spreidingswet in wil trekken?
Zie antwoord op vraag 6.
Wat betekent dit voor Ter Apel, waar nog altijd te veel asielzoekers worden opgevangen? Heeft u nog mogelijkheden u aan uw belofte aan Ter Apel te houden om onder de 2000 asielzoekers te blijven?
De situatie in Ter Apel blijft helaas onverminderd kritiek. Op 14 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de inspanningen die vele partijen leveren om de acute opvangsituatie het hoofd te bieden.
Kunt u garanderen dat er deze zomer geen asielzoekers noodgedwongen buiten moeten slapen?
Nee, dat kan ik helaas niet. Onze inzet is er op gericht alles in het werk te stellen om dit te voorkomen.
De uitgelekte asielplannen van de formerende partijen |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Plan op formatietafel: «Asielcrisis» uitroepen om strengere maatregelen»?1
Ja.
Onder welke voorwaarden is het mogelijk om een asielcrisis uit te roepen en voldoet Nederland er op dit moment aan?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief aan uw Kamer van 4 november 2022 (Kamerstuk 19 637, nr. 3002).
In die brief is uiteengezet dat artikel 111 Vreemdelingenwet bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld die afwijken van de Vreemdelingenwet in het geval van buitengewone omstandigheden. Tegelijk is in die brief aangegeven dat dit artikel onverlet laat dat binnen de kaders van de Europese regelgeving en internationale verdragen moet worden gebleven, zoals de Kwalificatierichtlijn, de Asielprocedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dat betekent dat vreemdelingen niet de toegang tot de asielprocedure en de asielopvang kan worden ontzegd.
Blijkens de wetsgeschiedenis, zo is eveneens in genoemde Kamerbrief uiteengezet, geldt verder dat voor de toepassing van dit artikel gedacht moet worden aan situaties van oorlog of andere buitengewone omstandigheden en niet aan vraagstukken met een structureler karakter, zoals een verhoogde asielinstroom.
Hoe verhoudt de asielinstroom in Nederland zich ten opzichte van het EU gemiddelde?
In 2023 zijn in alle EU-lidstaten in totaal 1.049.220 eerste asielaanvragen ingediend. Dit was een toename van 20% vergeleken met 2022. In absolute aantallen was Duitsland in 2023 de lidstaat van de EU met het hoogste aantal eerste asielaanvragen, gevolgd door Spanje en Frankrijk. Nederland nam in 2023 de zevende plaats in, maar is inmiddels in 2024 gestegen naar de 6e plaats. De totale asielinstroom in Nederland in 2023 betrof 50.720.
Is het toegestaan volgens de EU-richtlijnen en de Nederlandse vreemdelingenwet om tijdens een «asielcrisis» geen opvang te bieden aan asielzoekers?
Zie antwoord vraag 2.
Is het toegestaan voor gemeenten om tijdens een «asielcrisis» toch opvang te bieden?
Ja.
Kunnen asielzoekers die zich in Nederland melden, maar wiens verzoek niet in behandeling wordt genomen, worden uitgezet?
Nee.
Welke rechten hebben asielzoekers zolang hun verzoek niet in behandeling wordt genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke plichten vloeien alsnog voort uit de EU asielrichtlijnen indien de Nederlandse vreemdelingenwet wordt opgeschort?
Zie antwoord vraag 2.
Is er iets veranderd aan de regelgeving of zijn er inmiddels andere juridische inzichten sinds uw brief (Kamerstuk 19 637, nr. 3002) over dit onderwerp?
Nee, op de voor dit vraagstuk belangrijke onderdelen zijn geen bepalende wijzigingen in werking getreden.
Wat zouden de Europese consequenties kunnen zijn als een kabinet in Nederland toch besluit om een asielcrisis uit te roepen?
Het is niet goed mogelijk vooruit te lopen op deze (speculatieve) vraag.
Verwacht u dat een nieuwe juridische verkenning tot nieuwe inzichten zal leiden?
Nee.
In hoeverre vindt u het bestempelen van de huidige opvangcrisis als asielcrisis een toepasselijke en reële oplossing voor de problemen in de asielketen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe voor effect zal een door het kabinet uitgeroepen «asielcrisis» hebben op de spreidingswet?
Het is niet goed mogelijk vooruit te lopen op deze (speculatieve) vraag.
Hoe groot acht u de kans dat de rechter dit plan afschiet, indien de formerende partijen dit toch opnemen in een coalitieakkoord? In hoeverre is volgens u hier sprake van symboolpolitiek?
Een juridische weging is afhankelijk van de inhoud van een coalitieakkoord. Het is niet goed mogelijk vooruit te lopen op deze (speculatieve) vraag.
Bent u bereid de vragen binnen uiterlijk een week te beantwoorden?
Ja.
Recente berichtgeving rond haatimams in Nederland. |
|
Ingrid Michon (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Islamcentrum Veenendaal: Nederlandse moslims zijn verplicht om niet-moslims te haten»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de uitspraken die zijn gedaan door de betreffende islamleraar in een podcast ontoelaatbaar zijn in de vrije Nederlandse samenleving en zeer slecht zijn voor veiligheid en integratie? Vindt u dat de opmerkingen aanzetten tot haat, en mogelijk tot geweld?
Het kabinet keurt uitspraken die aanzetten tot haat en discriminatie sterk af. In onze open samenleving kan geen ruimte zijn voor extremistische uitingen. Uitingen, zoals aanzetten tot haat, geweld en opruiing zijn strafbaar en ondermijnend aan de democratische rechtsorde en kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid, en verbinding in de samenleving tegengaan.
Daar waar de juridische grenzen in ons land worden overschreden, neemt het Openbaar Ministerie (OM) de beslissing of het opportuun is om over te gaan tot vervolging. Als blijkt dat er uitspraken zijn gedaan die een strafrechtelijk feit opleveren, kan hiervan aangifte worden gedaan. Het is vervolgens aan de politie en het OM deze aangifte te onderzoeken en eventuele vervolgstappen te ondernemen.
Als het gaat het om niet-strafbare gedragingen worden deze in beginsel beschermd door onder andere de vrijheid van meningsuiting en godsdienstvrijheid. Men is vrij te geloven wat men wil en hiernaar te leven zolang dit valt binnen de grenzen die de wet hieraan stelt. Als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wil daarbij het belang van inclusief samenleven benadrukken.
In algemene zin is het aan de rechter om te beoordelen of een opmerking aanzet tot haat en mogelijk tot geweld. Daarom past het ons als Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Justitie en Veiligheid niet om in te gaan op onderzoeken naar individuele gevallen. Om diezelfde reden kunnen wij u ook niet antwoorden of de genoemde uitspraken onderzocht worden door het OM.
Kunt u aangeven of het Openbaar Ministerie (OM) deze zaak onderzoekt, bijvoorbeeld wegens haatzaaien en/of opruiing?
Zie antwoord vraag 2.
Is er sinds het uitkomen van het nieuwsbericht afgelopen vrijdag contact geweest met de moskeeorganisatie waar de islamleraar aan is gelieerd? Zo ja, waaruit bestond dit contact? Zo nee, waarom niet? Was er voor dit nieuwsbericht al contact met de organisatie? Zo ja, waaruit bestond dit contact?
Er is geen contact geweest tussen het islamitisch centrum en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Wel heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid contact opgenomen met de burgemeester van Veenendaal en hem ondersteuning aangeboden. De burgemeester heeft aangegeven dat dit op dat moment geen toevoeging zou zijn op wat op lokaal niveau al plaatsvindt.
De burgemeester van Veenendaal heeft de voorzitter van het islamitisch centrum zelf herhaaldelijk uitgenodigd voor een gesprek. Daarop is het centrum niet ingegaan. Het is aan het lokale gezag zelf om te bepalen of het nodig is om hier verder op te handelen. De Expertise-Unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan waar nodig en gewenst advies op maat leveren bij het omgaan met lokale spanningen, het leggen van verbindingen en het voeren van gesprekken tussen gemeenten, organisaties en gemeenschappen.
Welk contact heeft er plaatsgevonden met de burgemeester van Veenendaal en u en tussen de burgemeester en de moskee-organisatie en welke acties zijn door de burgemeester in gang gezet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke rol speelt de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Beïnvloeding in deze casus? Heeft de gemeente Veenendaal contact gehad met de Taskforce? Neemt de Taskforce proactief contact op met gemeenten in een casus als deze?
Er vinden geen werkzaamheden meer plaats binnen het kader van de Taskforce problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering (hierna: Taskforce). Op 3 oktober 2023 is uw Kamer geïnformeerd over de beperkingen in de aanpak en het veranderde dreigingsbeeld.2 In voornoemde brief is aangegeven dat alle voormalige leden van de Taskforce nog steeds goed samenwerken in de aanpak van problematisch gedrag en buitenlandse financiering, allen in lijn met de eigen (beleids)verantwoordelijkheden en binnen hun eigen wettelijke grondslagen.
Welke rol speelt de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) in deze casus?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gevolgen zijn in algemene zin mogelijk voor het intrekken dan wel niet-permanent maken van een verblijfsstatus als een imam is veroordeeld voor opruiing of haatzaaien? Hoe wordt een eventuele veroordeling gesignaleerd bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Welke vreemdelingrechtelijke maatregelen getroffen kunnen worden in het geval een niet-Nederlandse imam is veroordeeld voor opruiing of aanzetten tot haat, hangt af van de vreemdelingrechtelijke status. Indien een vreemdeling in Nederland is veroordeeld voor een misdrijf, zoals opruiing of aanzetten tot haat, ontvangt de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) hiervan een bericht. De IND zal dan beoordelen of een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning geweigerd kan worden, of dat zijn reeds verleende reguliere verblijfsvergunning ingetrokken kan worden volgens geldende wet- en regelgeving.
Voor het weigeren van een verblijfsvergunning is artikel 3.77 Vreemdelingenbesluit (Vb) van toepassing. In een dergelijk geval zal een veroordeling voor het misdrijf opruiing of aanzetten tot haat mogelijk voldoende zijn voor het weigeren van verblijf. Dit blijft echter een individuele beoordeling waarbij in de evenredigheidsbeoordeling alle feiten en omstandigheden van het geval worden betrokken.
Bij het intrekken van een reguliere verblijfsvergunning is «de glijdende schaal» (art. 3.86 Vb) van toepassing. Volgens het principe van de glijdende schaal wordt er een verband gelegd tussen de duur van de opgelegde onherroepelijke straf en de duur van het rechtmatige verblijf in Nederland. Hoe langer de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, hoe zwaarder de straf moet zijn om tot beëindiging van het verblijfsrecht over te kunnen gaan. Dit besluit betreft altijd een beoordeling van alle omstandigheden van het individuele geval, waarin wordt getoetst aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (het recht op privé en familieleven) en de evenredigheid. Indien de vreemdeling pas kortere tijd rechtmatig verblijf heeft, zou een onherroepelijke veroordeling voor opruiing of aanzetten tot haat mogelijk voldoende kunnen zijn om tot intrekking van het verblijfsrecht over te gaan.
Dat zal in de regel niet het geval zijn bij langdurig rechtmatig verblijf. Uit artikel 3.86, lid 10, Vb volgt namelijk dat indien een vreemdeling al meer dan 10 jaar rechtmatig in Nederland verblijft, intrekking of weigering enkel mogelijk is als er sprake is van een misdrijf uit de Opiumwet met een strafbepaling van meer dan zes jaar gevangenisstraf of het misdrijf de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft aangetast. In een dergelijk geval zal met toepassing van artikel 3.86 lid 10 Vb een onherroepelijke veroordeling voor opruiing of aanzetten tot haat onvoldoende zijn voor het intrekken of weigeren van het verblijfsrecht.
Wanneer het een EU-burger betreft, dient er sprake te zijn van een persoonlijke gedraging die een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Het is mogelijk dat een veroordeling voor opruiing of aanzetten tot haat hier onder zou kunnen vallen, maar het zal van de omstandigheden van de strafzaak en de overige individuele omstandigheden van een zaak afhangen of er sprake is van een dergelijke gedraging.
Bovendien moet ook de lat van artikel 3.77 Vb bij een aanvraag of artikel 3.86 bij een intrekking gehaald worden om over te gaan tot verblijfsontzegging of -beëindiging. Tevens zal getoetst worden aan de evenredigheid.
Tot slot, bij een afwijzing of intrekking op grond van de openbare orde wordt, indien mogelijk, een inreisverbod opgelegd. Bij EU-burgers wordt, indien mogelijk, een ongewenstverklaring opgelegd.
Is er bekend of Ar-Rahmah donaties ontvangt vanuit het buitenland? Zo ja, op welke manier is de organisatie transparant geweest? Zo niet, hoe gaat u ervoor zorgen dat de organisatie transparant is over hun jaarrekening en donaties?
Bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn vooralsnog geen notes verbales bekend over financieringsaanvragen door Ar-Rahmah vanuit derde landen. Over alle financieringsaanvragen wordt uw Kamer geïnformeerd conform de motie Karabulut-Segers.3
Momenteel ligt het wetsvoorstel Transparantie maatschappelijke organisaties voor in uw Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel is tweeledig. Enerzijds biedt het aanvullende mogelijkheden om – indien er aantoonbare en gegronde redenen zijn – onderzoek te doen naar geldstromen en hier zo nodig op te handhaven. Zo worden aan de burgemeester, het OM en andere specifiek aangewezen overheidsinstanties bevoegdheid gegeven om een informatieverzoek te doen aan een maatschappelijke organisatie over een of meer donaties. Als de donaties substantieel blijken, kan verder navraag gedaan worden naar de persoon van de donateur. De burgemeester kan een informatieverzoek doen wanneer er sprake is van een (dreigende) verstoring van de openbare orde. Het OM kan een informatieverzoek doen bij ernstige twijfel of de wet of de statuten te goeder trouw worden nageleefd dan wel of het bestuur naar behoren wordt gevoerd. Anderzijds worden stichtingen – die nu al verplicht zijn om een balans en staat van baten en lasten op stellen – verplicht om een balans en staat van baten en lasten te deponeren bij het handelsregister. Enkele daartoe bevoegde toezichts- en handhavingsinstanties van de overheid krijgen toegang tot deze stukken
Is er de afgelopen vijf jaar enige vorm van contact of actie geweest ten aanzien van de weekendschool van Ar Rahmah vanuit de landelijke of de lokale overheid? Zo ja, welke en wat zijn de constateringen geweest op deze school? Zo niet, waarom niet?
Vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is geen contact geweest met Ar Rahmah. Weekendscholen – zoals Ar Rahmah – vallen niet onder de verantwoordelijkheid van dit ministerie. Het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap is bezig met de voorbereiding van wettelijk toezicht op informeel onderwijs aan kinderen, waaronder ook weekendonderwijs kan vallen. Over de contouren hiervan heeft uw Kamer op 24 mei 2023 een brief ontvangen.4 Zoals de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs eerder heeft toegezegd aan uw Kamer, zal dit voorstel voor Prinsjesdag in internetconsultatie worden gebracht.
De gemeente Veenendaal heeft in 2018 en 2019 gesprekken gevoerd met Ar Rahmah over onder andere het aanbod van lezingen en informele scholing. Sinds begin 2020 wordt het contact door de organisatie afgehouden. De lokale overheid heeft anders dan het gesprek aangaan met de organisatie, geen formele mogelijkheden om toe te zien op de kwaliteit en/of inhoud van informele scholing.
Heeft het Ministerie van SZW ooit met de betreffende moskee-organisatie overleg gepleegd en zo ja, waarover? Hoe staat het met de aangenomen motie Becker2 om een overzicht met de Kamer te delen met welke organisaties het ministerie in het kader van integratie aan tafel zit?
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft, zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 4, 5 en 7, sinds het uitkomen van het nieuwsbericht en in de periode daarvoor geen contact gehad met deze organisatie.
De motie Becker (Kamerstuk 35 228, nr. 45) wordt onderzocht.
Bent u bekend met het bericht «Afschuw om misselijkmakende oproep gastimam van moskee Amsterdam: «Moslims moeten Joden haten.»»?3
Ja.
Bent u het ermee eens dat ook dit geplaatste statement van deze gastimam van de Blauwe Moskee, dat moslims Joden moeten haten en ook alle andere niet-moslims moeten haten, ontoelaatbaar is in de vrije Nederlandse samenleving, temeer nu de veiligheid van de Joodse gemeenschap al zwaar onder druk staat?
Als Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Justitie en Veiligheid vinden wij de boodschap om afkeer te hebben naar andere groepen verwerpelijk. Nederland is een open samenleving waarin iedereen zich veilig moet kunnen voelen, ongeacht herkomst, huidskleur of geloof. Binnen deze open samenleving is geen enkele plek voor Jodenhaat, of welke andere vorm van haat dan ook. In onze samenleving moeten we juist met elkaar werken aan verbinding. Zodat ondermijnende boodschappen geen vat krijgen en we met elkaar zorgen voor een inclusieve samenleving, waarin iedereen zich veilig en thuis voelt.
Kunt u aangeven of het OM deze zaak onderzoekt, bijvoorbeeld wegens haatzaaien en/of opruiing?
Zie de beantwoording van vraag 3 over individuele casuïstiek.
Is er contact geweest met de moskeeorganisatie waar de imam gastspreker is? Zo ja, waaruit bestond dit contact? Zo nee, waarom niet?
De burgemeester van Amsterdam heeft per brief – in reactie op de commissie voor Algemene Zaken van 18 april 2024 – laten weten dat zij het onacceptabele, antisemitische uitspraken vindt, waarvoor absoluut geen plek is in Amsterdam.7 De gemeente heeft contact gezocht met het bestuur van de moskeeorganisatie. Het bestuur van de moskeeorganisatie heeft in dit contact aangegeven geschrokken te zijn van de uitspraken die zijn gedaan door de betreffende gastspreker. Het bestuur geeft aan dat de uitspraken zijn gedaan op persoonlijke titel en op een persoonlijk sociale media-account van de gastspreker.
De moskeeorganisatie heeft inmiddels publiekelijk en nadrukkelijk afstand van de uitspraken gedaan en aangegeven dat de gastspreker niet meer welkom is in de moskee. De gemeente acht het gezien de opstelling van het moskeebestuur niet nodig om verder advies te vragen bij de ESS.
Er is verder geen contact geweest tussen de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Justitie en Veiligheid met de moskeeorganisatie (waar de imam gastspreker was) en de burgemeester van Amsterdam.
Welk contact heeft er plaatsgevonden vanuit u met de burgemeester van Amsterdam en vanuit de burgemeester met de moskee-organisatie en welke acties zijn door de burgemeester in gang gezet?
Zie antwoord vraag 15.
Welke rol speelt de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Beïnvloeding in deze casus? Kan de gemeente Amsterdam een beroep doen op de Taskforce? Is er al contact geweest tussen de Taskforce en de burgemeester?
De Taskforce heeft als samenwerkingsverband geen contact gehad met de gemeente Amsterdam over deze casus. Zie het antwoord bij vraag 6 over de huidige status van de Taskforce.
Welke rol speelt de ESS in deze casus? Is er al contact geweest tussen de ESS en de burgemeester?
Zie antwoord vraag 15.
Is het juist dat niet alleen deze imam, maar ook de imam Ibn Khalifa haatteksten op zijn account plaatst, onder andere met een gedicht dat zelfmoordaanslagen op Joden verheerlijkt en dat deze imam ook lezingen geeft in de al-Oumma moskee en spreekt in moskeeën in Uithoorn, Rotterdam en Bussum?
Gelet op het ontbreken van een juridische grondslag om organisatie- en persoonsgericht onderzoek te doen is er zowel bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) geen beeld over eventuele uitlatingen van deze imam.
De politie kan onderzoek doen naar strafbare feiten. Dit kan gebeuren naar aanleiding van een aangifte, een (anonieme) tip of op eigen initiatief van de politie. Wanneer er sprake is van strafbare feiten, is het aan het OM om een beslissing te nemen of het opportuun is over te gaan tot vervolging. Hierbij geldt dat de Minister van Justitie en Veiligheid, gezien de vertrouwelijkheid, geen uitspraken doet over eventuele informatiebeelden en onderzoeken. Ook kan de Minister van Justitie en Veiligheid niet op individuele zaken ingaan.
Wat zijn de acties vanuit de landelijke en lokale overheid ten aanzien van deze imam? Is er sprake van vervolging door het OM? Is er contact met de moskeeorganisaties waar deze imam regelmatig spreekt om hen te wijzen op de uitspraken van deze imam?
Zie het antwoord bij vraag 2 en 3 over individuele casuïstiek en over eventuele vervolging van strafbare gedragingen door het OM. Er is vanuit de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Justitie en Veiligheid geen contact geweest met de moskeeorganisaties over deze uitspraken.
Het is aan het lokale gezag zelf om te bepalen of het nodig is om hierop te handelen en op welke wijze dat wordt gedaan. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan indien gewenst wel ondersteuning bieden aan gemeenten bij het omgaan met lokale spanningen. Zie de eerdere beantwoording van vraag 7 over de lokale casus in Veenendaal.
Wat zijn de mogelijkheden voor de overheid als moskee-organisaties toch een podium blijven bieden aan imams met haatboodschappen? Biedt artikel 2:20 van het Burgelijk Wetboek een grond om in het uiterste geval een moskee te kunnen sluiten en zo ja, is hier al eens een beroep op gedaan? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 2:20 BW kan de rechtbank op verzoek van het OM een rechtspersoon waarvan het doel of de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde verboden verklaren en ontbinden. Het is aan het OM, en niet aan het kabinet, om te bezien of er aanleiding is een dergelijk verzoek in te dienen bij de rechtbank. Er zijn het kabinet geen voorbeelden bekend, waarbij een beroep is gedaan op artikel 2:20 BW om de organisatie achter een moskee te verbieden en ontbinden.
Indien de gemeente op de hoogte is van een bijeenkomst en in het kader van de openbare orde zorgen heeft over sprekers of deelnemers, kan zij haar zorgen uitspreken richting de beheerder van de locatie. Daarnaast zal de lokale driehoek altijd alert zijn op eventuele wanordelijkheden.
Primair is artikel 2:20 BW gericht op het verbieden en ontbinden van organisaties. Het gevolg van een dergelijk verbod bij een moskee-stichting kan ertoe leiden dat een moskee ook daadwerkelijk wordt gesloten. Het is dan een praktisch gevolg van het artikel dan een specifiek onderdeel van het verzoek of specifieke bevoegdheid tot het fysiek sluiten van de moskee.
Zijn er voor gemeenten voldoende mogelijkheden om in te grijpen als een imam met een reputatie van haatboodschappen van plan is te spreken in bijvoorbeeld een moskee?
Gemeenten kunnen na een oordeel over de openbare orde door de politie en/of de lokale driehoek een melding doen bij de IND. Het weren van een spreker kan dan op basis van de beoordeling of de gastspreker een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid is. Op 23 oktober 2023 is uw Kamer per brief geïnformeerd over het voornemen de maatregel, om in het belang van de openbare orde en nationale veiligheid extremistische vreemdelingen uit Nederland te weren, te versterken.8 Dit draagt eraan bij dat wordt voorkomen dat vreemdelingen die aanzetten tot haat, desinformatie verspreiden, wet- en regelgeving verwerpen en onze democratische rechtsorde ondermijnen en zo onze nationale veiligheid aantasten, de kans krijgen om in Nederland hun radicale gedachtegoed uit te dragen.
Gemeenten kunnen voor advies over hun eigen handelingsperspectief ook terecht bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hier kunnen zij bijvoorbeeld ondersteuning krijgen bij het voeren van een verbindend en/of confronterend gesprek met lokale organisaties.
Tot slot is het aan het OM te beslissen of het opportuun is om over te gaan tot vervolging, wanneer juridische grenzen in ons land worden overschreden. Als blijkt dat tijdens een bepaald evenement uitspraken zijn gedaan die een strafrechtelijk feit opleveren, kan hiervan aangifte worden gedaan. Het is vervolgens aan de politie en het OM de aangifte te onderzoeken en eventuele vervolgstappen te ondernemen.
Bent u bereid de Kamer binnen zes weken een brief te sturen ten aanzien van de huidige staat van het salafisme, salafistische aanjagers en haatimams in Nederland en de actuele aanpak daartegen?
Vanwege interdepartementale afstemming is het niet gelukt deze brief binnen de gestelde tijd aan uw Kamer te doen toekomen. Op korte termijn wordt u door de nieuwe bewindspersonen over dit onderwerp geïnformeerd.
Bent u bereid daarin mee te nemen hoe het staat met de Schengeninformatiesysteem (SIS-)signalering, zwarte lijsten, visumbeleid, de Nederlandse imamopleiding en de uitvoering van de motie Becker4 om in samenwerking met hostingproviders en internetplatforms het onvrije gedachtengoed van salafistische aanjagers tegen te gaan en daar indien nodig bestuurlijk instrumentarium voor in te zetten en tevens onderzoek te doen naar het onderbrengen van toezicht hierop bij een online autoriteit?
Op dit moment is er geen sprake van het specifiek onderbrengen van toezicht op antidemocratische en salafistische content bij een online autoriteit. Wat betreft de samenwerking met hostingproviders en internetplatforms om het onvrije gedachtengoed van salafistische aanjagers tegen te gaan verwijs ik u naar de antwoorden van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid op schriftelijke vragen van de leden Becker en Rajkowski (beiden VVD) over «de uitvoering van de gewijzigde motie Becker c.s. Over het structureel tegengaan van extremistische uitingen online» en de contourenbrief Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content, waar de uitvoering van de motie Becker c.s. wordt besproken.
In het kader van de Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content voert de Minister van Justitie en Veiligheid gesprekken met de internetsector om de zorgen van het kabinet over de verspreiding van extremistisch en terroristisch gedachtengoed, waar antidemocratische en salafistische content onder kan vallen, over te brengen. Indien deze content terroristisch van aard is, heeft de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) op basis van bestuursrechtelijke bevoegdheden de mogelijkheid deze content ontoegankelijk te maken of te laten verwijderen.
Tot slot verwijzen wij uw Kamer naar de brief van 29 april 2024 voor de laatste stand van zaken omtrent de imamopleiding.10
De uitvoering van de Spreidingwet |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toezeggen dat de ambtelijke ondersteuning die gemeenten moeten verlenen bij de uitvoering van de Spreidingwet 100% wordt vergoed? Kunt u aangeven op welke wijze dit gaat gebeuren?
In de Code Interbestuurlijke verhoudingen (2004) zijn tussen het Kabinet, het Interprovinciaal. Overleg en de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen afspraken gemaakt over hoe de overheden met elkaar samenwerken. Hierin is onder meer opgenomen wat er gedaan moet worden om de overheid beter te laten functioneren zodat ieder zijn verantwoordelijkheid in het bestel kan waarmaken om maatschappelijke opgaven sneller, effectiever en democratisch gelegitimeerd aan te pakken. De wijze waarop medeoverheden door het Rijk worden gefinancierd bij het verkrijgen van nieuwe taken maakt onderdeel uit van deze afspraken. Het Kabinet handelt met betrekking tot de invoering van de Spreidingswet conform deze afspraken.
Klopt het dat er nog geen duidelijkheid is over de verdeling van de middelen voor uitvoering van de wet, waardoor het voor gemeenten onduidelijk is of zij noodzakelijke specifieke expertise kunnen aantrekken? Zo ja, kunt u gemeenten hier zo snel mogelijk duidelijkheid over geven?
Door het verkrijgen van een wettelijke taak, zijn er ook financiële middelen gereserveerd voor de gemeenten. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid werkt, in overleg met de VNG, aan de uitwerking en verdeling van deze middelen. Gemeenten hoeven deze vergoeding niet zelf aan te vragen. Op korte termijn ontvangen zij hier meer informatie over.
Klopt het dat tot op heden de kaders voor exploitatie door gemeenten, waaronder die voor kleinschalige opvang ontbreken? Zo ja, kunt u gemeenten hier zo snel mogelijk duidelijkheid over geven?
Het kwaliteitskader exploitatie door gemeenten is gereed en zend ik u bij de Kamerbrief inzake de uitvoeringsagenda flexibilisering van de asielketen toe (Kamerstuk: 2024Z11276). Om gemeenten handvatten te bieden en praktisch te ondersteunen volgt er aanvullend op het kwaliteitskader nog een handreiking. Het COA heeft reeds kaders voor kleinschalige opvang vastgesteld waarvoor COA de exploitatie doet. Voor de meeste gemeenten biedt dit al uitkomst
Hoe snel kan het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) een opvang realiseren op een ter beschikking gestelde locatie en hoe worden gemeenten geïnformeerd over de realisatietermijnen en de capaciteit van het COA?
De termijn waarop door het COA reguliere opvang gerealiseerd kan worden is sterk situationeel afhankelijk en wordt beïnvloed door vele factoren en omstandigheden. Zo is het van belang of gebruik kan worden gemaakt van bestaande locaties waarbij in alle benodigde vergunningen en toestemmingen reeds is voorzien of dat er moet worden overgegaan op nieuwebouw waarbij alle toestemmingen nog moeten worden verzorgd. Ook wanneer gebruik gemaakt kan worden van bestaande locaties moeten deze meestal nog geschikt worden gemaakt voor het verblijf van asielzoekers. Waarbij in verscheidene gevallen het COA zich ook dient te houden aan aanbestedingsregels.
Het COA gaat er afhankelijk van de omgevingsfactoren vanuit dat een traject voor het realiseren van reguliere opvang van enkele weken en maanden tot 3 jaar in beslag neemt.
Kunt u toezeggen dat u zoveel mogelijk leegstaande locaties in eigendom van het Rijksvastgoedbedrijf zult aanwenden voor asielopvang en dat u de reeds daarvoor beschikbaar gestelde locaties, zoals de Regulusweg in Den Haag, zult handhaven?
Het Rijksvastgoed bedrijf heeft aangegeven, daar waar de mogelijkheid bestaat, medewerking te verlenen aan het realiseren van opvang in leegstaande locaties die in eigendom zijn van het Rijksvastgoedbedrijf.
Kunt u specifiek aangeven welke ruimtelijke instrumenten u danwel de provincies tot hun beschikking krijgen om locaties voor asielopvang aan te wijzen? Is dit instrumentarium hetzelfde als bij een provinciale indeplaatsstelling als een gemeente haar taakstelling voor het huisvesten van statushouders niet nakomt?
Het uitgangspunt van het IBT is het generiek toezicht zoals is vastgesteld in de wet Revitalisering Generiek toezicht (2012). Het is de Minister die toezicht houdt op de uitvoering van de wet, niet de provincie. Als gemeenten niet voldoen aan de opdracht in het verdeelbesluit kan indeplaatsstelling door de Minister aan de orde zijn (gebruikelijk interbestuurlijk toezicht). De stappen in het interbestuurlijk toezicht bij taakverwaarlozing zijn signaleren, informatie opvragen en valideren, actief toezicht, vooraankondiging juridische interventie, besluit tot indeplaatsstelling en uitvoeren («escalatieladder»). Dat betekent dat de taken die de gemeente heeft in het kader van het verdeelbesluit, het zorgen voor noodzakelijke gemeentelijke vergunningen, en/of het aanpassen van het bestemmingsplan of de beheers verordening door de Minister wordt overgenomen. Tegen het besluit tot indeplaatsstelling staat bezwaar en beroep open. Voor de indeplaatsstelling is het «Algemeen beleidskader indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing» van toepassing.
Kunt u concreet toelichten hoe het interbestuurlijk toezicht en de bevoegdheid om dwang toe te passen eruit komt te zien? Is er bijvoorbeeld een escalatieladder?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat de bekostiging van het nieuwkomersonderwijs ingaat op de dag van aankomst, in plaats van de eerste schooldag? Zo ja, kunt u ervoor zorgen dat gezien de tekortkomingen de daadwerkelijk genoten onderwijstijd mee wordt geteld voor de nieuwkomersbekostiging die scholen ontvangen, in plaats van de aankomstdatum?
In de huidige situatie ontvangen scholen twee jaar aanvullende bekostiging voor nieuwkomers gerekend vanaf de datum van vestiging in Nederland (primair onderwijs) dan wel eerste datum verblijfsrecht of de datum binnenkomst in Nederland (voortgezet onderwijs). Een uitzondering hierop zijn de overige vreemdelingen in het primair onderwijs.1 Daarvoor kan een schoolbestuur één jaar aanvullende bekostiging ontvangen.
Deze systematiek wordt op dit moment aangepast. De Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs heeft uw Kamer hier recent over geïnformeerd.2 Voor het primair onderwijs wordt per 1 juli 2024 bekostigd op basis van de dag van eerste inschrijving in het onderwijs. Een dergelijke aanpassing voor het voortgezet onderwijs is voorzien per 1 januari 2026. Met deze wijzigingen sluit de bekostiging voor het grootste deel aan bij de daadwerkelijke gevolgde onderwijstijd.
Heeft u een beeld van de sociale infrastructuur zoals het aanbod van onderwijs, zorg en inburgering en hoe zich dat verhoudt met de aantallen nieuwkomers?
De druk is hoog op onderwijs, zorg en inburgering. Het kabinet heeft daar oog voor en werkt aan oplossingen waar nodig.
De problemen voor nareizigers bij de IND in Zevenaar |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat nareizigers die zich binnen drie dagen moeten melden bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in Zevenaar al ruim een jaar te maken hebben met lange wachttijden?
Ja, daar ben ik mee bekend. Gezinsleden moeten zich binnen drie dagen na binnenkomst in Nederland bij de IND melden. Deze gezinsleden moeten een afspraak maken bij de IND voor de registratie en de beschikking. De afgelopen periode was er sprake van een achterstand bij de nareisbalies van de IND maar die zijn op het moment van schrijven weggewerkt. Dit betekent dat de beschikking, zoals gewoonlijk, binnen twee weken na aanmelding aan gezinsleden wordt uitgereikt.
Klopt het dat zij daardoor nog niet worden geregistreerd, niet terecht kunnen in COA-opvang en geen burgerservicenummer krijgen waardoor ze ook geen recht hebben op sociale zekerheid?
Nee dat klopt niet. Nareizigers zijn na aankomst in Nederland verzekerd, ook wanneer zij op een afspraak bij de IND wachten. Zij moeten zich hiervoor registreren bij het COA.
Na aankomst in Nederland moet een nareiziger zich registreren bij de aanmeldbalie van de IND in Zevenaar. Indien de referent van de nareiziger beschikt over gepaste huisvesting, kunnen de nareizigers daar verblijven. Het is ook mogelijk dat de referent van de nareiziger nog verblijft in de opvang van het COA in afwachting van huisvesting. De nareiziger wordt dan ook opgevangen door het COA na aankomst in Nederland. Dit volgt uit artikel 3, derde lid, onder r, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers 2005 (Rva 2005).
Tijdens de afspraak met de IND wordt de beschikking uitgereikt en, indien nodig, biometrie afgenomen. De registratie bij de IND is cruciaal voor de gemeente om de identiteit en rechtmatig verblijf vast te stellen voordat inschrijving in de BRP mogelijk is. Tijdens de registratie bij de IND wordt de nareiziger geïnformeerd over de BRP-inschrijving. Dit stelt de nareiziger in staat om snel toegang te krijgen tot sociale voorzieningen en een goede start te maken in Nederland. De beschikking is randvoorwaardelijk voor het verkrijgen van een Burgerservicenummer en daarmee toegang tot sociale voorzieningen. Als de nareiziger dit nog niet heeft en geregistreerd is bij het COA, krijgt de nareiziger via die weg en met terugwerkende kracht, toegang tot voorzieningen zoals een verzekering.
Herkent u het beeld dat omdat gemeenten ook geen burgerservicenummer kunnen aanmaken voor deze groep voordat zij geregistreerd zijn bij het COA, deze groep geen enkele optie heeft en zo mogelijk op straat staat?
Nee, dat herken ik niet. Een nareiziger die niet kan verblijven bij de referent, omdat er nog geen passende huisvesting is, wordt opgevangen door het COA. Als de reguliere opvanglocaties voor nareizigers in de omgeving van Zevenaar geen plek hebben, bekijkt het COA met de nareiziger welke alternatieve mogelijkheden er zijn. Als voor de nareiziger geen plaats is in de opvang van het COA en ook verblijf bij de referent of andere familie of kennis geen optie is, dan wordt door het Rode Kruis op verzoek van COA een hotelkamer gezocht voor betrokken nareizigers. De dag na de afspraak voor registratie bij de IND heeft de nareiziger een afspraak voor inschrijving in de BRP.
Deelt u de mening dat gemeenten hierin de ruimte moeten krijgen om wel een burgerservicenummer aan te maken om hen in staat te stellen de hulp te bieden die nodig is? Zo nee, waarom niet?
Registratie bij de IND is essentieel om rechtmatig verblijf vast te stellen en reisdocumenten te controleren voor identiteits- en nationaliteitsbepaling. Een inschrijving in de BRP kan pas plaatsvinden nadat het rechtmatig verblijf en de identiteit van de nareiziger zijn vastgesteld. Het is daarom noodzakelijk dat een persoon eerst bij de IND geregistreerd wordt voordat hij of zij in de BRP kan worden ingeschreven. Gemeenten moeten zeker weten dat de persoon die zij inschrijven rechtmatig verblijf heeft en dienen ook te weten wie zij inschrijven.
Waar kunnen nareizigers nu terecht tot het moment dat zij geregistreerd zijn in Zevenaar?
Als het gaat om nareizigers van een referent met geschikte huisvesting, verblijven zij daar tot hun afspraak bij de IND. Als het gaat om nareizigers van een referent die nog verblijft bij het COA óf waarbij de woning van de referent niet geschikt is, zullen zij worden opgevangen door het COA. Er is behoefte aan meer opvangplekken voor deze doelgroep. Het COA is hard bezig om meer opvangplekken voor nareizigers te realiseren.
Als voor de nareiziger geen plaats is in de opvang van het COA en ook verblijf bij de referent of andere familie of kennis geen optie is, dan wordt door het Rode Kruis op verzoek van COA een hotelkamer gezocht voor betrokken nareizigers.
Welke acties onderneemt u momenteel om de druk op de IND in Zevenaar te verminderen? Is het bijvoorbeeld mogelijk om bij de uitwerking van de motie-Ceder (Kamerstuk 36 333, nr. 70) niet alleen naar Ter Apel, maar ook naar Zevenaar te kijken?
De IND werkt hard aan het verhogen van de capaciteit in Zevenaar. Daarnaast wordt gewerkt aan een efficiënter proces. Zo wordt op dit moment met COA samengewerkt om gezinsleden zonder passende huisvesting groepsgewijs bij de IND langs te laten gaan om hun beschikking op te laten halen. Ook wordt vanaf 10 juni gewerkt met twee afsprakenblokken: één voor nareizigers die in de COA-opvang verblijven en één voor nareizigers die zijn gehuisvest. Hierdoor kan de IND de afspraken efficiënter inplannen.
Het bericht ‘Rechtbanken wijzen voorlopige voorzieningen ‘derdelanders’ toe’ |
|
Marieke Koekkoek (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat rechtbanken al in honderden zaken hebben bepaald dat derdelanders in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU in Nederland mogen blijven?1 Om hoeveel zaken gaat dit op het moment van beantwoording?
Ja, daar ben ik mee bekend. Er is besloten dat alle derdelanders met tijdelijk verblijfsrecht in Oekraïne onder de bevriezing vallen (voor zover ze nog in Nederland verblijven en geen gebruik hebben gemaakt van terugkeerondersteuning). Zij mogen gelet op deze bevriezing de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU in Nederland afwachten en gebruik maken van de rechten en voorzieningen onder de Richtlijn tijdelijke bescherming, ongeacht of zij een uitspraak van een rechtbank hadden ontvangen.
Kunt u een duidelijke tijdlijn opstellen met alle beslismomenten rondom de verblijfsstatus van «derdelanders» en de juridische adviezen hierover? En kunt u daarin de pilotrechtszaken meenemen die eerder hadden moeten bepalen of het rechtmatig zou zijn om het verblijfsrecht voor de hele groep stop te zetten?
Op 28 september 2023 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de beslismomenten rondom de verblijfsstatus van «derdelanders», de juridische adviezen hierover en de pilotzaken.2 Hieronder ga ik nader in op de periode daarna.
Op 17 januari 2024 heeft de Afdeling uitspraak gedaan in verschillende zaken die zien op de vraag of ik de tijdelijke bescherming van de facultatieve groep ontheemden uit Oekraïne op 4 september 2023 mocht beëindigen, en als dit niet mocht, hoe lang die tijdelijke bescherming dan wel doorloopt. De Afdeling heeft geoordeeld dat ik de tijdelijke bescherming van de facultatieve groep ontheemden uit Oekraïne niet mocht beëindigen op 4 september 2023, maar dat de tijdelijke bescherming van deze groep van rechtswege zou eindigen op 4 maart 2024.3
Naar aanleiding van die uitspraak heeft de IND ten aanzien van de derdelanders zonder verblijfsrecht of openstaande aanvraagprocedure terugkeerbesluiten genomen waarin stond dat hun rechtmatig verblijf van rechtswege eindigde per 4 maart 2023 en dat zij vanaf 5 maart 2023 28 dagen de tijd hadden om te vertrekken uit Nederland. Vervolgens zijn tegen die besluiten rechtsmiddelen ingesteld en hebben verschillende rechtbanken uiteenlopende uitspraken gedaan, ook ten aanzien van de vraag of de tijdelijke bescherming van de facultatieve groep ontheemden uit Oekraïne wel beëindigd was op 4 maart 2024. Ook al had de Afdeling hierover geoordeeld op 17 januari 2024. Rechtbank Amsterdam zag aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie (hierna: HvJEU) op 29 maart 2024, waarna de Afdeling op dezelfde dag een ordemaatregel heeft getroffen in de spoedprocedure die de derdelander uit Oekraïne had aangespannen. Op 25 april 2024 heeft de Afdeling uiteindelijk besloten ook prejudiciële vragen te gaan stellen aan het HvJEU. Als gevolg hiervan ben ik genoodzaakt geweest om opnieuw de gevolgen van de beëindiging van de tijdelijke bescherming voor deze derdelanders te bevriezen tot de beantwoording van de prejudiciële vragen door het HvJEU. Daarmee genieten de derdelanders gedurende die periode weer dezelfde rechten als de ontheemden die onder de RTB vallen.
Hoe staat het collectief stopzetten van het verblijfsrecht van een hele en zeer heterogene groep in verhouding tot de wens van het kabinet om minder groepenbeleid te voeren maar juist te kijken naar de individuele situatie binnen asielprocedures?
Het van rechtswege eindigen van het verblijfsrecht van deze groep hangt, zoals eerder opgemerkt, samen met mijn keuze om aan de groep niet langer tijdelijke bescherming te bieden. Indien vaststaat dat de derdelander tijdelijk verblijfsrecht had in Oekraïne en niet op andere gronden verblijf kan ontlenen aan de Richtlijn tijdelijke bescherming, eindigt dit van rechtswege. Dit vergt geen verdere individuele beoordeling. Dit is uiteraard anders bij asielprocedures waarbij het individuele relaas het uitgangspunt vormt. Het herzien van het groepenbeleid en het invoeren van risicoprofielen hangt samen met mijn wens om de individuele omstandigheden meer het uitgangspunt te laten vormen bij een asielbeoordeling. Daarmee wordt meer op basis van de individuele omstandigheden vastgesteld of iemand een risico loopt en niet enkel en alleen vanwege het behoren tot een groep en de aanwezigheid van een beperkte of geringe indicatie.
Deelt u de mening dat het consequent vooruitlopen op gerechtelijke uitspraken heeft geleid tot chaos in de uitvoering waardoor gemeenten meermaals niet wisten wat er van hen wordt verwacht?
Nee, voorafgaand aan het kabinetsbesluit van 19 juli 2022 is door de juristen van mijn ministerie getoetst dat beëindiging van de RTB rechtmatig wordt geacht. Dit is later nogmaals getoetst en bezien in het licht van hetgeen de wetenschap hierover heeft geschreven. Tevens is vanuit de IND de pilot beëindigingRTB opgestart, met als doel vroegtijdig te bezien of de rechtspraak de visie onderschrijft dat verblijf onder de RTB voor deze groep kan worden beëindigd. Ondanks de inzet van de IND, advocatuur, VWN, Raad van de Rechtsbijstand en de rechtspraak is het helaas niet gelukt om dit in een definitief juridisch bindend oordeel van de Afdeling bevestigd te krijgen vóór 4 september. Op 17 januari jl. oordeelde de Afdeling dat de tijdelijke bescherming van derdelanders met tijdelijk verblijfsrecht in Oekraïne van rechtswege eindigt op 4 maart 2024. Dit oordeel van de hoogste rechter in Nederland was helder en ik hoopte daarmee op rust en duidelijkheid voor alle betrokkenen. Op basis van deze uitspraak van de Afdeling heeft de IND terugkeerbesluiten genomen. Op deze terugkeerbesluiten volgden diverse beroepen bij rechtbanken waarin de uitspraak van de Afdeling ter discussie werd gesteld. Nadat de rechtbank in Amsterdam had besloten om prejudiciële vragen te stellen aan het HvJEU over de rechtmatigheid van het beëindigen van de tijdelijke bescherming, stelde ook de Afdeling zelf op 25 april jl. prejudiciële vragen aan het HvJEU. Op dezelfde dag heb ik gemeenten en de Tweede Kamer4 laten weten dat ik gezien deze ontwikkeling genoodzaakt ben om opnieuw de gevolgen van de beëindiging van de tijdelijke bescherming van derdelanders te bevriezen tot de beantwoording van de prejudiciële vragen door het HvJEU. Ik kan me voorstellen dat deze gang van zaken rond de beëindiging van de tijdelijke bescherming van deze groep onduidelijkheid voor de derdelanders en ook gemeenten met zich heeft gebracht. Mede gelet op de druk op de gemeentelijke opvang sta ik echter nog steeds achter de besluiten die ik heb genomen. Zeker na de uitspraak van de Afdeling van 17 januari jl. was ik ervan overtuigd dat inmiddels voldoende duidelijkheid was over het moment dat ik de tijdelijke bescherming van deze groep kon beëindigen. Dat rechtbanken aanleiding zagen om moment beëindiging tijdelijke bescherming opnieuw ter discussie te stellen had ik niet kunnen voorzien.
Welk handelingsperspectief hebben gemeenten nu? Worden zij erop aangesproken als zij er niet voor kiezen om derdelanders uit de opvang te zetten?
De gemeenten hebben op 25 april jl. een brief ontvangen waarin is aangegeven dat de betrokken groep derdelanders het recht op opvang en verstrekkingen zoals neergelegd in de Regeling opvang ontheemden Oekraïne (RooO) tot het moment waarop het HvJEU een uitspraak heeft gedaan, behoudt. Dit betekent dat de gemeenten de groep vooralsnog opvang moeten blijven bieden zoals tijdelijk beschermden onder de RTB.
Kunnen particulieren die derdelanders opvangen nog te maken krijgen met financiële consequenties? Of wordt enige coulance betracht nu in honderden zaken is besloten dat derdelanders in Nederland mogen blijven?
De gevolgen van de beëindiging van de RTB voor derdelanders met tijdelijk verblijf in Oekraïne zijn bevroren. Dit betekent dat particulieren die deze derdelanders opvangen dit kunnen blijven doen zonder met financiële consequenties te maken te krijgen.
Klopt het dat daarmee mogelijk de rechten van deze groep mogelijk onrechtmatig zijn ontnomen? En als het Hof van Justitie van de EU oordeelt dat dit inderdaad onrechtmatig was, wat zou dat dan betekenen voor de derdelanders die al zijn weggestuurd?
Derdelanders die Nederland hebben verlaten met gebruikmaking van het remigratiebeleid of andere terugkeerondersteuning hebben afstand gedaan van hun aanspraken onder de RTB en eventuele nog lopende toelatingsprocedures. Derdelanders die sinds 4 maart jl. zelf zijn vertrokken uit de gemeentelijke opvang en uit Nederland hebben tot 4 mei jl. de mogelijkheid gehad zich bij de gemeente te melden voor her-inschrijving in de BRP. Bij her-inschrijving betekent dit dat zij weer dezelfde rechten hebben als ontheemden die onder de RTB vallen.
Als iemand met een voorlopige voorziening terugkomt bij de opvang waar hij eerder uit is gezet en waar hij mogelijk aan heeft meebetaald, klopt het dan dat een gemeente deze persoon kan weigeren? Zo ja, hoe wordt voorkomen dat iemand die bijvoorbeeld betaald werk of kinderen op school had vervolgens terecht komt in een opvang aan de andere kant van Nederland?
Als de derdelander met een voorlopige voorziening zich bij de gemeente meldt, dan dient de gemeente opvang te bieden. Het kan voorkomen dat er op dat moment geen opvangplek beschikbaar is. In dat geval dient de gemeente in de regio te kijken of er een plek beschikbaar is. Indien dit ook niet het geval is dan kan de gemeente contact opnemen met het Regionaal Coördinatiecentrum Vluchtelingen Spreiding (RCVS) voor een bovenregionale plaatsing. Mochten er geen opvangplekken in de regio zijn, dan dient het RCVS een verzoek in bij het Knooppunt Coördinatie Informatie Oekraïne (KCIO)/Landelijk Centrum Vluchtelingen Spreiding (LCVS). Het LCVS zorgt vervolgens voor een opvangplek elders in het land.
Deze werkwijze geldt overigens ook voor ontheemden die voor langere tijd vertrokken zijn uit de opvang en weer terugkeren bij diezelfde opvang als voor ontheemden uit Oekraïne die zich in Nederland melden voor bescherming.
Het bericht ‘Ruimere asielmogelijkheden voor Eritreeërs met civiele dienstplicht’ |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van bovenstaande bericht?1
Ja.
Klopt het bericht?
Ja.
Waarom kiest u voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd? Verwacht u dat de situatie in het land van herkomst binnen afzienbare tijd veranderd?
Iedereen die asiel aanvraagt in Nederland, ongeacht het land van herkomst, en van wie het asielverzoek wordt ingewilligd, krijgt in eerste instantie altijd een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Dit volgt uit de Vreemdelingenwet en betreft geen specifieke keuze in dit geval.
Is het niet hypocriet om alleen de mensen die na een levensgevaarlijke en dure tocht succesvol Europa weten te bereiken bescherming te bieden? Bent u van mening dat Europese beleid zo aangepast moet worden dat een maximaal op te vangen hoeveelheid asielzoekers op uitnodiging naar Europa kan komen?
Ik ben het met u eens dat mensen geen levensgevaarlijke reis zouden moeten ondernemen om de bescherming te krijgen en dat opvang in de regio, ook om die reden de voorkeur heeft. De veronderstelling dat Nederland enkel internationale bescherming biedt aan personen die de EU weten te bereiken klopt echter niet. De Nederlandse overheid levert jaarlijks een bijdrage aan het hervestigingsprogramma van de UNHCR. Onder dit programma worden (kwetsbare) vluchtelingen vanuit een land buiten de EU, via een gereguleerde en veilige route, overgebracht naar Nederland. Het juridisch niet langer mogelijk maken om spontaan een asielverzoek in te dienen vraagt om een fundamentele wijziging van de EU-wetgeving en mogelijk eveneens van internationale verdragen. Het recent overeengekomen Asiel en Migratiepact strekt daar niet toe. Wel werkt het kabinet doorlopend aan partnerschappen met derde landen om irreguliere migratie tegen te gaan, terugkeer te bevorderen en bescherming van migranten te versterken, waarbij de Europese inzet en de bilaterale inzet in elkaars verlengde liggen. Afgelopen periode heeft het kabinet stappen gezet met partners als Marokko, Tunesië, Turkije, Egypte, en Nigeria. Ook de komende maanden zullen worden benut om samenwerking met partnerlanden verder te ontwikkelen, bijvoorbeeld als het gaat om tegengaan van mensensmokkel- en handel, versterken van grensbeheer, bevorderen van terugkeer, en bescherming van migranten. Het kabinet zal de Europese Commissie voorts blijven oproepen om ambitieuze, brede en gelijkwaardige partnerschappen te ontwikkelen.
Sinds wanneer kent Eritrea de civiele dienstplicht?
Uit de beschikbare informatie van het ambtsbericht over Eritrea blijkt dat Eritrea in 1992 de nationale dienstplicht introduceerde en dat in 1995 de National Service Proclamation de doelstellingen van de nationale dienstplicht definieerde. Sindsdien geldt volgens het ambtsbericht «een dienstplicht voor mannen en vrouwen, die zowel militair als civiel kan zijn.»
Waarom kiest u er nu pas voor om de zogenaamde civiele dienstplicht te herkennen?
Beschikbare informatie uit eerdere ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over Eritrea vormde eerder geen aanleiding voor de conclusie dat een persoon die het civiele onderdeel van de dienstplicht moest vervullen mogelijk een zodanige behandeling moet vrezen dat hij in aanmerking komt voor asielbescherming.
Inmiddels blijkt uit het recente ambtsbericht over Eritrea dat personen die het civiele onderdeel van de dienstplicht moeten vervullen onderworpen kunnen worden aan mishandeling, seksueel- en gender-gerelateerd geweld, dwangarbeid en andere soorten misbruik.
Beschouwt u conscriptie als een nationale soevereine aangelegenheid van elke staat?
Ja, binnen de grenzen van het internationaal recht.
Waarom kiest u er recentelijk steeds vaker voor om buitenlandse dienstplichtigen te helpen met het ontwijken van die dienstplicht (Oekraïne en nu Eritrea)?
Van het helpen ontwijken van de dienstplicht is geen sprake.
Dat vrees voor een onevenredige of onmenselijke bestraffing van dienstweigering of desertie onder omstandigheden kan leiden tot asielbescherming is al decennialang onderdeel van het asielbeleid. Hiertoe kan bijvoorbeeld worden gewezen op het kader dat volgde uit de Antikian-uitspraak van de Rechtseenheidskamer van 12 april 1995 (RV 1995,2 of het arrest van het EU-Hof van 26 februari 2015 in de zaak C-472/13, Shepherd tegen Duitsland.
Hoeveel Eritreeërs verwacht u dat in 2024, 2025 en 2026 een beroep doen op bescherming vanwege de civiele dienstplicht?
Dit is een vraag waar ik op voorhand geen antwoord op kan geven.
Hoe hoog is het inwilligingspercentage voor Eritreeërs in 2021, 2022 en 2023 geweest?
In 2021 werd 35% van de eerste asielaanvragen van vreemdelingen met een Eritrese nationaliteit afgewezen. In hetzelfde jaar werd 63% van de eerste asielaanvragen van vreemdelingen met een Eritrese nationaliteit ingewilligd en 3% werd op een overige wijze afgedaan.
In 2022 werd 37% van de eerste asielaanvragen van vreemdelingen met een Eritrese nationaliteit afgewezen. In 2022 werd 62% van de eerste asielaanvragen van vreemdelingen met een Eritrese nationaliteit ingewilligd. 1% van de eerste asielaanvragen van vreemdelingen met een Eritrese nationaliteit werd in 2022 op een overige wijze afgedaan.
In 2023 werd 28% van de eerste asielaanvragen van vreemdelingen met een Eritrese nationaliteit afgewezen. In hetzelfde jaar werd 71% van de eerste asielaanvragen van vreemdelingen met een Eritrese nationaliteit ingewilligd, 1% van de eerste asielaanvragen werd op een overige wijze afgedaan.
35%
37%
28%
63%
62%
71%
3%
1%
1%
Hoeveel Eritreeërs zijn de afgelopen tien jaar Nederland binnengekomen via vluchtelingenbescherming?
Zie de tabel hieronder als antwoord op vraag 11. In deze tabel worden de aantallen eerste aanvragen van vreemdelingen met een Eritrese nationaliteit in de jaren 2014 tot en met 2023 uitgesplitst in afgewezen aanvragen, ingewilligde aanvragen en overige afgedane aanvragen.
310
230
400
480
580
340
200
210
230
300
3.260
3.470
5.120
2.800
900
270
390
290
380
370
750
14.730
<10
<10
<10
<10
20
<10
10
20
<10
<10
80
3.780
5.350
3.200
1.380
870
730
500
600
610
1.050
18.070
Hoeveel Eritrese vluchtelingen zijn na eventuele weigering van een verblijfsvergunning in hoger beroep gegaan in 2022 en 2023?
Het totale aantal vreemdelingen met een Eritrese nationaliteit die een beroep heeft ingediend in 2022 was 190. Hiervan waren 40 beroepszaken na een afwijzing in de algemene asielprocedure (AA), 140 na een Dublin procedure en minder dan 10 na een verlengde asielprocedure (VA).
Het totale aantal vreemdelingen met een Eritrese nationaliteit die een beroep heeft ingediend in 2023 was 200. Hiervan waren 50 beroepszaken na een afwijzing in de AA, 140 na een Dublin procedure en 10 na een VA procedure.
AA beroep
40
50
90
Dublin beroep
140
140
270
VA beroep
<10
10
20
190
200
390
Na afronding van de bovengenoemde beroepszaken is in 2022 en 2023 gezamenlijk in minder dan 10 gevallen een hoger beroep ingediend door de vreemdeling.
Hoeveel Eritrese vluchtelingen zijn in hoger beroep in het gelijk gesteld en hebben alsnog een verblijfsvergunning gekregen?
Er zijn geen inwilligingen gevonden van personen met de Eritrese nationaliteit na een gegrond (hoger) beroep op een eerste asielaanvraag.
Welke percentage van de aanvragen van Eritrese vluchtelingen is afgewezen omdat op dat moment er nog geen sprake was van een beschermingstitel vanwege de civiele dienstplicht?
De motivering van het afwijzen van een asielaanvraag wordt niet geregistreerd hierdoor kan er geen antwoord worden gegeven op deze vraag.
Waarom zoeken Eritreeërs geen bescherming in Uganda, Kenia, Egypte, Libië, Tunesië, Jordanië of Saoedi-Arabië?
De aanname onder deze vraag is onjuist. Personen met de Eritrese nationaliteit zoeken regelmatig ook bescherming in omringende landen.
Heeft u voldoende opvangplekken voor Eritreeërs die een beroep doen op bescherming vanwege de civiele dienstplicht?
Bij het toekennen van opvangplekken wordt geen onderscheid gemaakt naar de asielmotieven die een asielzoeker heeft. Voorts verwijs ik u in dit verband naar mijn brief gericht aan uw Kamer van 15 april jl.3
Bent u voornemens om Eritreeërs die zich op basis van de sociale dienstplicht naar Nederland te bewegen uit te zonderen van de spreidingswet? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bij de uitvoering van de Spreidingswet kan, zoals uw Kamer bekend is, geen onderscheid worden gemaakt naar de asielmotieven die een asielzoeker heeft. Dit zou ook niet wenselijk zijn en in strijd met het recht.
Heeft u overwogen om een nieuwe huisvestingsoplossing voor Eritreeërs die zich hier melden op basis van de sociale dienstplicht te verwijzen naar familie en/of vrienden voor een definitieve woonplek nadat ze een verblijfsstatus hebben gekregen?
Nee. Het staat asielzoekers in beginsel vrij om desgewenst te verblijven bij familie en/of vrienden gedurende de asielprocedure.
Hoe gaat u onderscheid maken tussen Eritreeërs die functioneren als de lange arm van het Eritrese Afewerki-regime en die dat niet zijn?
Zoals ik in mijn brief van 29 maart jl. met uw Kamer heb gedeeld zijn er grofweg drie asielstromen vanuit Eritrea naar Nederland te onderscheiden. Een eerste golf Eritreeërs ontvluchtte het land al tussen 1980–1998, tijdens de onafhankelijkheidsoorlog tussen Eritrea en Ethiopië. Deze groep was grotendeels voorstander van de onafhankelijkheid van Eritrea en lid van de partij die zich uiteindelijk ontwikkelde tot de huidige regeringspartij. Deze personen zullen reeds vele jaren in Nederland verblijven en in de praktijk daarom veelal een vergunning voor onbepaalde tijd hebben of inmiddels de Nederlandse nationaliteit bezitten. Een tweede golf trad op van 1998–2010 en vluchtte om verscheidene redenen tijdens en na de grensconflicten met Ethiopië. Van deze en de huidige asielstroom kan in algemene zin worden gesteld dat deze juist gevormd wordt door personen op vlucht voor het huidige regime, dat dus wordt geleid door de partij waarvan de eerste golf (oorspronkelijk) aanhanger is. Blijkens het ambtsbericht gelden voor aanhangers van het regime bij terugkeer niet dezelfde risico’s als voor andere Eritreeërs. Wanneer tijdens de asielprocedure duidelijk wordt dat de betrokkene een aanhanger van de Eritrese autoriteiten is, wordt dit element meegewogen bij de individuele beoordeling van de asielaanvraag. Het is echter waarschijnlijker dat regeringsgezinde Eritreeërs in Nederland niet afkomstig zijn uit de recente asielinstroom.
Hoe moeten burgers en gemeenten uw gedragen en emotionele oproepen om meer opvangplekken voor asielzoekers en statushouders wegen nu u het voor een nieuwe groep vluchtelingen aantrekkelijk maakt om naar Nederland te komen?
Allereerst is Nederland gebonden aan het verlenen van asiel aan personen die internationale bescherming nodig hebben. Dit volgt onder andere uit artikel 78, lid 1 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), hetgeen is uitgewerkt in de Kwalificatierichtlijn en uit internationale verdragen zoals het Vluchtelingenverdrag, het Handvest van de EU en het EVRM. Om te bepalen of een verzoek om internationale bescherming gerechtvaardigd is moeten lidstaten er op toezien dat de beslissingen van de beslissingsautoriteit, in de Nederlandse context is dat de IND, over verzoeken om internationale bescherming zijn gebaseerd op een deugdelijk onderzoek, dit volgt uit artikel 10, lid 3 van de Procedurerichtlijn. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken doet in bepaalde gevallen onderzoek naar de veiligheidssituatie in een land en beschrijft dit in een algemeen ambtsbericht. De recente wijziging in het landenbeleid van Eritrea is een vertaling van de feitelijke situatie daar te lande, zoals blijkt uit het meest recente algemene ambtsbericht van 19 december 2023, naar het asielrechtelijk beleidskader. Artikel 4, lid 3 van de Kwalificatierichtlijn bepaalt dat de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming moet plaatsvinden op individuele basis en rekening houdt met onder andere de vraag of de betrokkene bij terugkeer naar het land van herkomst heeft te vrezen voor vervolging of ernstige schade. Uit het recente algemeen ambtsbericht over Eritrea blijkt dat de civiele dienstplicht in Eritrea kan leiden tot een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Dit heeft geleid tot een beleidswijziging om Eritrese asielzoekers die aannemelijk hebben gemaakt vanwege de civiele dienstplicht te vrezen voor vervolging dan wel ernstige schade de bescherming te verlenen waar zij recht op hebben tenzij uit individuele feiten en omstandigheden (onder meer politieke en sociale klasse van betrokkene en diens leeftijd) blijkt dat hij geen reëel risico loopt op ernstige schade.
Ten tweede, als onderdeel van onze asielsystematiek moet er ook passende opvang worden gerealiseerd voor asielzoekers die in afwachting zijn van hun procedure en huisvesting voor statushouders die een verblijfsvergunning hebben gekregen. Dit staat onder meer in artikel 11, lid 2 onder b van de Vreemdelingenwet. Daarmee voorkomt de Staat potentiële schending van de artikelen 3, dan wel 8 van het EVRM, zo volgt uit de jurisprudentie van het EHRM.
Mijn oproepen tot voldoende opvangplekken volgen, net als wijzigingen in het landenbeleid, uit nationale en Europese regelgeving.
Hoe denkt u dat Nederlanders die al tien jaar of langer op een betaalbare, eigen woonplek wachten kijken naar deze nieuwe grond op basis waarvan extra asielzoekers naar Nederland kunnen komen?
Zoals ik in antwoord op vraag 4 heb aangegeven werkt het kabinet in internationaal verband aan het vergroten van grip op migratie middels brede migratiepartnerschappen. Zoals ik in antwoord op vraag 20 heb aangegeven is de recente wijziging van het landenbeleid Eritrea een vertaling van de feitelijke situatie in Eritrea, zoals blijkt uit het algemeen ambtsbericht, naar het asielrechtelijk beleidskader. Voorts wijs ik u op de aanpassingen zoals ik die heb gecommuniceerd in de brief van 5 maart jl. inzake de geloofwaardigheidsbeoordeling en het groepenbeleid waarmee, in lijn met het internationaal en Europees recht, meer gewicht wordt toegekend aan het individualiseringsvereiste en de bewijslast zo veel mogelijk bij de asielzoeker wordt gelegd. Dit geldt evenzeer voor asielzoekers uit Eritrea.
Heeft u kennisgenomen van bovenstaande artikelen in het NRC van 12 en 18 maart 2024?1
Ja.
Klopt het dat door de top van het Openbaar Ministerie (OM) vorig jaar onder alle parketten een werkinstructie is verspreid die specifiek ziet op de vervolging van asielzoekers voor lichte misdrijven zoals winkeldiefstallen?
Op 5 juni 2023 is door het College van procureurs-generaal een routekaart voor ZSM2 gedeeld om de aanpak van misdrijven gepleegd door overlastgevende asielzoekers die binnenstromen op ZSM te verbeteren. De routekaart bevat handvatten en beoogt bij te dragen aan het (vaker) nemen van een effectieve afdoeningsbeslissing voor deze doelgroep. Dit is ook in het belang van de verdachte. Toepassing van de in de routekaart opgenomen mogelijke strafrechtelijke interventies blijft in alle gevallen een verantwoordelijkheid van de individuele officier van justitie binnen ZSM. De officier van justitie heeft hier ook alle ruimte toe, omdat de routekaart geen dwingend beleid bevat.
Kunt u bevestigen dat deze werkinstructie een nieuw soort geldboete introduceert die is bedacht voor asielzoekers die kleine misdrijven plegen en dat deze geldboete, anders dan normaal, wordt betaald met het aantal dagen dat de asielzoeker in voorarrest doorbrengt?
Het gaat hier niet om een nieuw soort geldboete. Het opleggen van een geldboete door middel van een strafbeschikking voor kleine misdrijven is niet nieuw, maar een bestaand uitgangspunt. Nieuw is dat de strafbeschikking wordt opgelegd met aftrek van de tijd van de inverzekeringstelling. Daarbij wordt de met de strafbeschikking opgelegde geldboete gelijkgesteld aan de door de rechter opgelegde geldboete.
In juni 2023 is abusievelijk ervan uitgegaan dat de strafbeschikking met aftrek van de inverzekeringstelling al in de praktijk kon worden toegepast. Om deze reden is deze vorm van afdoening opgenomen in de routekaart. Kort na verspreiding van de routekaart bleek echter dat deze nog niet kan worden toegepast vanwege noodzakelijke aanpassingen in de systemen voor de informatievoorziening. De strafbeschikking met aftrek is dus nog niet toegepast. Onderzocht wordt hoe dit instrument alsnog in de praktijk kan worden toegepast.
Klopt het dat het doel van de aanpak niet het innen van boetes is maar het opbouwen van documentatie tegen overlastgevende asielzoekers, die daarmee kunnen worden opgenomen in de overlastaanpak waarin hun asielaanvraag sneller kan worden afgewezen?
Misdrijven die worden gepleegd door overlastgevende asielzoekers, veelal uit zogenoemde veilige landen, die in een (nood-)opvang verblijven, tasten in de samenleving het draagvlak aan voor de (nood-)opvang van asielzoekers. Zoals bekend is de nood om voldoende opvangplekken te realiseren hoog en leidt het tekort aan (nood)opvanglocaties tot schrijnende situaties. Binnen die context moeten misdrijven gepleegd door overlastgevende asielzoekers in beginsel een (strafrechtelijke) afdoening krijgen. Het liefst zo snel mogelijk, zodat het overheidsoptreden naar aanleiding van een concreet misdrijf ook zichtbaar is voor de betrokkenen.
Het doel van de strafbeschikking met aftrek is om de officier van justitie een effectieve alternatieve (directe) afdoeningsmodaliteit te geven in tegenstelling tot bijvoorbeeld een dagvaarding. Bij een directe afdoening bij personen zonder vaste woon- of verblijfsplaats (hieronder vallen ook asielzoekers) kan worden voorkomen dat de betrokkene zich onttrekt aan de berechting en tenuitvoerlegging van de straf. Personen zonder vast woon- of verblijfplaats kunnen zich hier namelijk makkelijker aan onttrekken. Daarnaast leidt directe registratie van het strafbare feit in de justitiële documentatie ertoe dat de bestrafte vanaf dat moment geen «first offender» meer is en in aanmerking kan komen voor snelrecht. Dit is echter geen doel op zich.
Het is overigens aan de officier van justitie om te bepalen of in individuele gevallen vervolging wordt ingesteld en voor welke afdoeningsmodaliteit wordt gekozen. Net als in iedere andere zaak wordt bij een strafbaar feit gepleegd door een asielzoeker rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Klopt het dat in deze werkinstructie is vermeld dat «de nieuwe OM aanpak er is gekomen na overleg met bewindslieden»?
Ja.
Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, kunt u aangeven met welke bewindspersonen dat overleg heeft plaatsgehad?
Er is met enige regelmaat overleg tussen het OM en de bewindspersonen van Justitie en Veiligheid over allerlei maatschappelijke thema’s. Het OM heeft na overleg met de betrokken bewindspersonen en de bestuurders van de organisaties in de asielketen en de (schrijnende) situatie in en rondom het asielzoekerscentrum in Ter Apel in de zomer van 2022 gekozen voor een meer actieve opstelling in de asielproblematiek. Zoals ook gemeld in de brief van 1 maart 2024, is het Openbaar Ministerie in september 2022, gelet op de hiervoor geschetste crisis in de asiel(nood)opvang, uit eigen beweging gestart met het verbeteren van de afdoening van misdrijven door overlastgevende asielzoekers (die binnenstromen op ZSM).
Waar misdrijven worden gepleegd, moet adequaat worden opgetreden. Dit is nodig om het maatschappelijk draagvlak voor asielzoekers die zich goed gedragen, niet te laten ondermijnen door misdrijven gepleegd door een kleine overlastgevende groep.
Klopt het dat de werkinstructie suggesties bevat voor juridische grondslagen zodat voor asielzoekers een langer voorarrest dan normaal «niet problematisch hoeft te zijn»?
Nee. De routekaart bevat geen suggesties om een langer voorarrest mogelijk te maken. In de routekaart staat expliciet dat verdachten niet enkel in verzekering kunnen worden gesteld om de strafbeschikking met aftrek toe te passen.
Er wordt wel toegelicht dat als de reeds bevolen inverzekeringstelling (iets) langer voortduurt onder de nieuwe werkwijze, dit niet problematisch hoeft te zijn, aangezien uitreiking van de strafbeschikking onder het onderzoeksbelang valt. De duur van de inverzekeringstelling mag langer zijn indien het onderzoeksbelang dit vergt. Directe uitreiking van de strafbeschikking vereist afronding van het onderzoek, inclusief schuldvaststelling en zou daardoor – om gerechtvaardigde redenen – meer tijd kunnen kosten dan bijvoorbeeld uitreiking van een dagvaarding. De lengte van de inverzekeringstelling wordt dus uitsluitend bepaald door het onderzoeksbelang en niet door de (gewenste) hoogte van de geldboete.
Kunt u deze werkinstructie aan de Kamer doen toekomen?
Ja, de werkinstructie is bijgevoegd.
Vindt u het onderscheid dat met deze aanpak wordt gemaakt doordat bij gelijksoortige delicten een andere aanpak wordt gericht op een specifieke groep verdachten, namelijk asielzoekers, gerechtvaardigd en zo ja, kunt u dat nader toelichten?
De handelingsperspectieven die zijn opgenomen in de routekaart zijn toepasbaar op eenieder die misdrijven pleegt. De routekaart zelf is specifiek toegespitst op asielzoekers.
Gezien het feit dat officieren in het artikel aangeven dat zij in deze aanpak een poging van het OM zien om ten behoeve van een politiek-bestuurlijke aanpak van vreemdelingen het voorarrest van asielzoekers langer op te rekken, zodat vervolgens de boete die wordt opgelegd daarmee wordt verrekend: bent u het eens met de kritische officieren die aangeven dat deze aanpak ertoe kan leiden dat asielzoekers onrechtmatig worden vastgehouden? Zo ja, wat kan eraan worden gedaan om dat te voorkomen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Nee, het OM heeft deze aanpak bedacht met inachtneming van de wettelijke kaders. Zie ook de antwoorden op de vragen 4, 6 en 7.
Wat is uw visie op het feit dat door een officier van justitie in het artikel wordt aangegeven dat «een inverzekeringstelling is er om iemand gereed te houden voor het onderzoek. Hier draait het Openbaar Ministerie de zaken om en wordt de inverzekeringstelling gebruikt om een straf te executeren. Dat staat op gespannen voet met het Wetboek van Strafvordering»?
Zie het antwoord op vraag 10.
Klopt het dat er vanwege de door verschillende officieren van justitie geuite zorgen hierover intern overleg plaatsvindt bij het OM en de invoering van deze «asielzoekers-boete» nu «on hold» is gezet?
Er is geen sprake van een asielzoekersboete. De strafbeschikking met aftrek is nog niet ingevoerd omdat deze vooralsnog niet uitvoerbaar is vanwege de benodigde aanpassingen van de IV-systemen. Dit is ook zo binnen het OM bekend gemaakt.
Is deze werkinstructie sinds het uitbrengen daarvan in praktijk toegepast? Zo ja, om hoeveel asielzoekers gaat het?
Nee.
Kunt u aangeven welk vervolg aan deze werkinstructie wordt gegeven?
Onderzocht wordt op welke manier de strafbeschikking met aftrek op termijn zou kunnen toegepast als algemene afdoeningsmogelijkheid, toepasbaar op iedere zaak die daarvoor in aanmerking komt. Ik kan nog niet aangeven wanneer dit zal zijn.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden binnen drie weken?
De Kamervragen zijn binnen de gebruikelijke termijn beantwoord.
Maatregelen in het kader van het asiel- en migratiebeleid |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kan de Staatssecretaris een overzicht naar de Kamer sturen van alle maatregelen die, in het kader van het asiel- en migratiebeleid, het kabinet op zichzelf wenselijk zou vinden maar die niet kunnen worden ingevoerd omdat Nederland het Vluchtelingenverdrag heeft ondertekend?
Zoals vaker aangegeven zijn voor het kabinet de geldende verdragen waaronder het Vluchtelingenverdrag het uitgangspunt van kabinetsbeleid en is van aanpassing daarvan thans geen sprake. Om die reden is van maatregelen die niet binnen het Vluchtelingenverdrag geen sprake en kan daarvan geen overzicht worden geboden.
Wel kan ik uw Kamer in dit verband nogmaals wijzen op de verkenning «Terechte vraag, verkeerd aanknopingspunt» van mr. J.P.H. Donner en mr. dr. M. den Heijer. De verkenning richtte zich op de vraag of het Vluchtelingenverdrag van de Verenigde Naties uit 1951 nog bij de tijd is. De verkenning is op 3 juli 2020 door de toenmalige Staatssecretaris aan de Kamer aangeboden. Uitkomst van de verkenning was onder andere dat de mogelijkheden om nationaal beleid te voeren beperkter zijn geworden, maar dat het Vluchtelingenverdrag daar niet de oorzaak van is. Veel nadrukkelijker vloeien beperkingen, volgens de opstellers, voort uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), het recht van de EU en de jurisprudentie inzake het Verdrag en de EU wet- en regelgeving.
Kan de Staatssecretaris een overzicht naar de Kamer sturen van alle voordelen die het Vluchtelingenverdrag Nederland biedt?
Het Vluchtelingenverdrag creëert een aantal rechten en plichten voor zowel de verdragsluitende staten als voor individuele vluchtelingen. Of deze rechten en plichten kunnen of moeten gekwalificeerd als voordelen is geen objectief gegeven. Wel kan ik ook in dit kader wijzen op de in het vorige antwoord genoemde verkenning.
Kan de Staatssecretaris de bovenstaande twee vragen binnen drie weken beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Gestapelde gezinshereniging |
|
Marieke Koekkoek (D66), Kati Piri (PvdA), Caspar Veldkamp (NSC), Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u toelichting op basis van welke concrete informatie, documenten, adviezen en gesprekken met onafhankelijke deskundigen u concludeerde dat «het gaat over duizenden mensen» wat betreft nareis-op-nareis en kunt u deze informatie de Kamer doen toekomen? 1
Ik heb op basis van de algemene cijfers over nareis plus de totale instroom cijfers en de Stand van de uitvoering5 van de IND geconcludeerd dat nareis op nareis een knelpunt is. De stukken (en cijfers) die op dat moment beschikbaar waren en ambtelijk zijn ingebracht ten behoeve van de bewindspersonenoverleggen over migratie heeft uw Kamer ontvangen bij mijn brief daarover van 10 juli 2023.6
Waarop baseert u dat er sprake zou zijn van meerdere stapelingen achter elkaar, als u het heeft over «nareis op nareis-op-nareis en ga zo maar door»?2
Onze wet- en regelgeving laat op dit moment op verschillende punten onwenselijke ruimte voor misbruik van de nareisprocedure toe. Het betreft gestapelde gezinshereniging waar nareis – op – nareis onderdeel van is. Maar ook gestapelde gezinshereniging op grond van artikel 8 EVRM (recht op gezinsleven). Dit blijkt ook uit het recent gepubliceerde informatieblad van de IND. De IND heeft bovendien deze knelpunten in de Stand van de uitvoering 2023 gesignaleerd.
Hoe verklaart u dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), op navraag van de Volkskrant, aangaf nog niet te weten om hoeveel mensen het ging wat betreft nareis-op-nareis, terwijl u tegelijkertijd aangeeft u uitspraken over «duizenden mensen» te hebben gebaseerd op basis van informatie van de IND?3, 4
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven op basis van welke concrete informatie de IND in 2023 zelf dacht dat het aantal nareis-op-nareis hoger lag?5
Zie antwoord vraag 1.
Waren de signalen van experts, zoals hoogleraar Klaassen, wetenschapper Grutters en VluchtelingenWerk Nederland over de marginale grootte van gestapelde gezinshereniging geen reden tot voorzichtigheid bij uitspraken inzake gestapelde gezinshereniging?6 Zo ja, op welke manier heeft u dit meegenomen in uw commutatie tijdens publieke optredens? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht waarde aan signalen van experts inclusief die in de uitvoeringspraktijk.
Kunt u precies aangeven op welk moment u zich ervan bewust was dat u eerdere uitspraken over «duizenden mensen» wat betreft nareis-op-nareis niet klopte en welke acties u toen heeft ondernomen? Wanneer bent u op de hoogte gesteld van het feit dat de aantallen substantieel lager en marginaal zijn?
In de Stand van de uitvoering 2023 beschreef de IND onbedoelde, en wat mij betreft ongewenste effecten van wet- en regelgeving met betrekking tot het nareisbeleid. De IND signaleerde, wat mij betreft terecht, dat het draagvlak voor beleid afneemt bij misbruik en oneigenlijk gebruik en spreekt de wens uit dat het beleid vereenvoudigd wordt. Zoals bekend bij uw Kamer heeft het kabinet uitvoerig onderhandeld over een breed pakket aan maatregelen teneinde grip te krijgen op migratie. Het nareisbeleid vormde hier een onderdeel van.
De IND heeft onderzocht hoe vaak gestapelde gezinshereniging de afgelopen jaren is voorgekomen en dit begin 2024 opgeleverd. In de publicatie wordt een toelichting op het probleem en een cijfermatige onderbouwing gegeven.
Het kabinet kon geen overeenstemming vinden over het brede pakket aan maatregelen teneinde grip te krijgen op migratie. Dit betekent dat benodigde wijziging van wet- en regelgeving om het benoemde knelpunt te adresseren aan een volgend kabinet is.
Wat is uw appreciatie van het feit dat er vorig jaar, het jaar waarin het kabinet viel, 170 gestapelde gezinshereniging aanvragen zijn ingediend, waarvan er 10 zijn ingewilligd?7
Zoals met uw Kamer gedeeld kon er binnen het kabinet geen overeenstemming gevonden worden op een breed pakket aan maatregelen teneinde grip te krijgen op migratie. Maatregelen op het terrein van nareis vormden een onderdeel van de gevoerde gesprekken
Deelt u de mening dat het feit dat in de periode van 2019–2022 slechts circa 1% van alle ingewilligde nareisaanvragen een ingewilligde nareis op nareisaanvraag was, niet strookt met het beeld dat juist dit beleid een aanzuigende werking zou hebben?8
Zoals blijkt uit het onderzoek van het WODC11 heeft veiligheid in de landen van herkomst, transitielanden en het vestigingsland de grootste invloed op de keuzes van migranten. Het onderzoek concludeert dat het niet te onderbouwen is dat het Nederlandse asielbeleid bij een vertrek uit het land van herkomst een «aanzuigende werking» heeft. Echter, uit kwantitatieve studies blijkt wel dat meerdere factoren, zoals de mogelijkheden voor gezinshereniging, gaan meespelen zodra asielmigranten zich al in de Europese Unie bevinden. Uit deze studies volgt dat het gevoerde beleid – en daarmee dus de mogelijke verschillen in beleid tussen lidstaten – een rol speelt in de afweging in welk land men asiel aanvraagt. Hieruit blijkt dat de mogelijkheden tot gezinshereniging wel degelijk een rol kunnen spelen in de uiteindelijke keuze van asielmigranten om naar Nederland te komen.
Hoe rijmt u de uitspraken van Staatssecretaris van Ooijen dat juist de ondraagbare beperkingen op gezinshereniging ertoe hebben geleid dat het kabinet viel en uw recente uitspraak dat ongeacht de cijfers van gestapelde gezinshereniging de val van het kabinet onvermijdelijk was?9
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld kon er binnen het kabinet geen overeenstemming gevonden worden op een breed pakket aan maatregelen teneinde grip te krijgen op migratie. Maatregelen op het terrein van nareis vormden een onderdeel van de gevoerde gesprekken.