Het bericht dat Japanners vanaf 1 oktober 2016 een tewerkstellingsvergunning moeten aanvragen |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Japanners per 1 oktober 2016 niet langer vrij op de arbeidsmarkt»?1
Ja
Wat is de inhoud van de «interpretatieve verklaring» bij het Nederlands-Zwitsers tractaat? Wat zijn hiervan de beleidsmatige implicaties?
Op 24 december 2014 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat op grond van de meestbegunstigingsclausule in het Handels- en Scheepvaartverdrag met Japan en het Nederlands-Zwitsers Tractaat, Japanners moesten worden behandeld als Zwitsers die vrij zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt.
De verklaring van Nederland en Zwitserland over het Nederlands-Zwitsers Tractaat legt de overeenstemming van beide verdragspartijen vast ten aanzien van de interpretatie en toepassing van bepalingen inzake arbeid, vestiging en verblijf in het Tractaat. In de verklaring is aangegeven dat toelating, verblijf, vestiging en het verrichten van arbeid op basis van het Tractaat onderworpen is aan de betreffende nationale regelgeving van beide landen. De verklaring verduidelijkt wat steeds het standpunt van beide verdragspartijen is geweest.
Gevolg is dat voor Japanse werknemers de nationale regelgeving geldt en een tewerkstellingsvergunning is vereist wanneer zij in Nederland willen werken. Hierbij wordt rekening gehouden met een redelijke overgangstermijn (zie antwoord op vraag2.
Kunt u uiteenzetten wat er precies gaat veranderen voor Japanners die in Nederland werken of op het punt staan dat te gaan doen? Kunt u aangeven wat er juridisch is aangepast om de verplichting van tewerkstellingsvergunningen voor Japanners te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Er zal een redelijke overgangstermijn toegepast worden voordat voor Japanse werknemers een tewerkstellingsvergunning geëist zal worden om in Nederland te werken. Eerder is in de berichtgeving gemeld dat tot 1 oktober 2016 een overgangstermijn zal gelden. Vanwege verschillende signalen vanuit het bedrijfsleven dat de overgangstermijn aan de korte kant was, is besloten de overgangstermijn te verlengen tot 1 januari 2017. Hierdoor geven we Japanse bedrijven en onderdanen meer tijd om op komende veranderingen te anticiperen.
Voor de praktijk betekent het dat Japanse werknemers die nu in Nederland werken zonder tewerkstellingsvergunning dit kunnen blijven doen zo lang hun verblijfsvergunning geldig is. Aanvragen voor een (nieuwe) vergunning, ontvangen op of na 1 januari, worden beoordeeld volgens het algemeen geldende beleid van de Wet arbeid vreemdelingen.
Wat was de reden om de interpretatieve verklaring op te stellen?
Aanleiding voor de verklaring vormde de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2014. In die uitspraak oordeelt de Afdeling dat de toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt voor Zwitserse onderdanen vrij is. Op grond van de meestbegunstigingsclausule in het Handels- en Scheepvaartverdrag met Japan hebben, volgens de Afdeling, ook Japanse onderdanen dit recht. Nederland en Zwitserland hebben evenwel nooit bedoeld dat het Nederlands-Zwitsers Tractaat vrije toegang tot de arbeidsmarkten van beide landen toestaat. Dit is met de verklaring rechtgezet.
Waarom acht u het wenselijk dat voor Japanners die in Nederland willen komen werken weer een tewerkstellingsvergunning is vereist? Heeft u aanwijzingen dat er problemen bestaan met Japanners op de Nederlandse arbeidsmarkt?
Zoals hiervoor al is aangegeven is het nooit de bedoeling van Nederland en Zwitserland geweest om de bepalingen inzake toelating, verblijf, vestiging en het verrichten van arbeid zelfstandige betekenis te geven. Vanwege de meestbegunstigingsclausules in bilaterale handels- en vriendschapsverdragen van het Koninkrijk kunnen mogelijk ook onderdanen van andere landen waarmee Nederland een dergelijk verdrag heeft gesloten dezelfde rechten claimen.
Het aantal Japanners dat in 2015 als werknemer naar Nederland kwam was 416 tegenover 424 in 2014. Er is onder Japanse werknemers wel een verschuiving te zien van kennismigranten naar arbeidsmigranten. In 2014 zijn er 322 verblijfsvergunningen aan Japanse kennismigranten verstrekt tegenover 224 in 2015. Voor Japanse arbeidsmigranten waren dat er 26 in 2014 en 155 in 2015.
Heeft u sociale partners en sectoren waarin veel Japanners werkzaam zijn in het afstemmen van de wenselijkheid van een tewerkstellingsvergunningsverplichting voor Japanners? Zo nee, waarom niet?
Sociale partners zijn niet betrokken bij de afstemming van het beleid dat de situatie herstelt zoals dat gold voor 24 december 2014 voor de tewerkstellingsvergunning van Japanse werknemers. Zoals de cijfers laten zien, is ook niet de verwachting dat er in de praktijk veel verandert omtrent de tewerkstelling van Japanse werknemers in Nederland. Met de overgangstermijn tot 1 januari 2017 kunnen werkgevers en Japanse werknemers zich voorbereiden op de nieuwe situatie.
Wat zijn de gevolgen van de interpretatieve verklaring voor het convenant met de Aziatische horecasector?
Werkgevers van Japanse werknemers kunnen na afloop van de overgangstermijn op 1 januari 2017 gebruik maken van de regeling die wordt ingevoerd ten behoeve van de Aziatische koks. Voor de inhoud van de regeling verwijs ik naar mijn brief van 1 juli jl. (29 861, nr. 44.).
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over (het voornemen tot) het overeenkomen van de interpretatieve verklaring bij het Nederlands-Zwitsers Tractaat, met gevolgen voor de mogelijkheden voor Japanners om in Nederland te werken?
Zoals hiervoor al is aangegeven verduidelijkt de verklaring de interpretatie en toepassing van het verdrag door beide landen en is gepubliceerd in het Tractatenblad (Trb. 2016, 81).
Gezien de geringe gevolgen die de vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningplicht voor Japanners heeft gebracht, is niet de verwachting dat het veel invloed heeft op de tewerkstelling van Japanse werknemers noch op de Nederlandse arbeidsmarkt.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het nog te plannen plenaire debat naar aanleiding van het verslag van het Algemeen overleg (VAO) Arbeidsmarktbeleid van 9 juni 2016?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht dat Turkije Syrische vluchtelingen niet laat uitreizen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Turkije 52 Syrische vluchtelingen met een Duits visum niet laat uitreizen?1 Is dit waar en wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ben bekend met het bericht. Kortheidshalve verwijs ik u naar de geannoteerde agenda van de informele JBZ-Raad2 waar ik op deze kwestie ben ingegaan zoals door uw Kamer verzocht in de Regeling van werkzaamheden van 22 juni jl.
Kunt u bij uw Duitse en Turkse collega’s nagaan wat de reden was voor het niet verstrekken van een uitreisvisum?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat er nu gebeuren met deze vluchtelingen met Duits visum die niet mogen uitreizen?
Vooralsnog blijven deze personen en hun gezin in Turkije. Duitsland en Turkije voeren hierover bilaterale gesprekken.
Kunt u, zonder tot de persoon herleidbare gegevens te verstrekken, inzicht bieden in het type personen dat de uitreis geweigerd is? Waren dit bijvoorbeeld ingenieurs, artsen of geschoolde werknemers?
Nee, ik beschik niet over dergelijke gedetailleerde gegevens over de Duitse zaken. Hoe dan ook, in alle contacten tussen de EU en Turkije wordt benadrukt dat het opleidingsniveau van hervestigingskandidaten geen rol mag spelen in de uiteindelijke beslissing die tot hervestiging kan leiden.
Hoeveel inreisvisa aan Syrische vluchtelingen in Turkije zijn reeds door Europa verstrekt? Kunt u ook van hen – geanonimiseerd – opleidingsniveau en medische status verstrekken?
In de periode 4 april tot 27 juni jl. zijn op basis van de EU-Turkije Verklaring 796 Syrische vluchtelingen vanuit Turkije naar de EU hervestigd. EU lidstaten hebben daarnaast al ingestemd met de hervestiging van ca. 370 Syrische vluchtelingen. De hervestiging van deze groep moet nog plaatsvinden. Het is niet mogelijk om een overzicht met de verzochte gegevens te overhandigen. Deze worden niet zodanig centraal geregistreerd.
Hoeveel inreisvisa heeft Nederland reeds verstrekt in het kader van de Turkijedeal? Kunt u ook van hen – geanonimiseerd – opleidingsniveau en medische status verstrekken?
In de periode 4 april tot 27 juni jl. zijn op basis van de EU-Turkije Verklaring 52 Syrische vluchtelingen vanuit Turkije naar Nederland hervestigd. Nederland heeft daarnaast reeds ingestemd met de hervestiging van ca. 130 Syrische vluchtelingen. De selectie vindt mede plaats op grond van de UNHCR hervestigingscategorieën, waar medische zaken onderdeel van uitmaken. Tot nu toe is bij de hervestigde en geselecteerde Syrische vluchtelingen sprake van een uiteenlopend opleidingsniveau en is ook sprake van medische omstandigheden.
Hoeveel Syrische vluchtelingen uit Turkije gaat Nederland in totaal opnemen? In welk tijdspad zal dit plaatsvinden? Indien nog niet duidelijk, wat is de inzet van het kabinet op dit punt?
In het kader van de EU-Turkije verklaring is afgesproken dat de EU tot maximaal 72.000 Syrische vluchtelingen zal hervestigen vanuit Turkije. Nederland zal op basis daarvan de komende jaren circa 4.000 Syrische vluchtelingen hervestigen. In dat verband worden voorbereidingen getroffen om elke maand een groep van circa 100 Syrische vluchtelingen vanuit Turkije te hervestigen. Eerste Nederlandse selectiemissies hebben in dit verband al plaatsgevonden.
Hierbij wordt wel opgemerkt dat dit mede afhankelijk is van de wijze waarop de toestroom naar de EU en in het bijzonder Nederland zich de rest van het jaar ontwikkelt en de afspraken tussen de EU en Turkije verder worden uitgevoerd.
Op basis van welke criteria worden Syrische vluchtelingen die vanuit Turkije naar de Europese Unie mogen komen geselecteerd?
Hervestiging vanuit Turkije in dit kader vindt plaats op basis van gestandaardiseerde werkmethoden (Standard Operating Procedures). De door UNHCR opgestelde en wereldwijd gehanteerde criteria voor hervestiging maken hier onderdeel van uit, evenals de toets of iemand op grond van het in een lidstaat geldende nationale asielbeleid in aanmerking komt voor internationale bescherming.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling is dat er slechts laaggeschoolde vluchtelingen of vluchtelingen in een medische noodsituatie naar de Europese Unie komen? 2 Zo nee, waarom niet? Hoe zijn hierover de meningen van de verschillende lidstaten en hoe gaan hierover de onderhandelingen met Turkije?
Deze mening deel ik. Zoals ik ook in de geannoteerde agenda van de informele JBZ-Raad en hierboven (vraag 4) heb aangegeven wordt in alle contacten tussen de EU en Turkije over en weer benadrukt dat de EU en Turkije niet mogen selecteren op basis van het opleidingsniveau van hervestigingskandidaten. Daarnaast is het uitgangspunt van de bovengenoemde werkmethoden, die de Lidstaten, UNHCR en de Turkse autoriteiten volgen, dat de groep personen die wordt hervestigd, op een gebalanceerde manier is samengesteld en dus bijvoorbeeld niet uitsluitend bestaat uit personen met een ernstige medische problematiek. Deze uitgangspunten worden door alle lidstaten en de Europese Commissie gedeeld. Dit is ook de inzet in de onderhandelingen met Turkije over nieuwe gestandaardiseerde werkmethoden die worden opgesteld ter voorbereiding op een mogelijke inwerkingtreding van het vrijwillige humanitaire toelatingsprogramma (VHAS), zoals op 15 december 2015 door de Commissie aanbevolen.4
De screening van asielzoekers in 2015 naar aanleiding van een enquête onder 800 politieagenten in Europa door de Europese Politievakbond |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de enquête onder 800 politieagenten in Europa over de screening van asielzoekers?1
Ja
Aangezien u eerder de Kamer informeerde over het V&J-Inspectierapport d.d. 11 november 2015, onderschrijft u dan dus ook de door de politieagenten gesignaleerde gebreken in de screening van de binnengekomen asielzoekers in 2015?2 Bent u inmiddels in gesprek geweest met de politie over de uitkomst van deze enquête?
De Kamer is in 2015 geïnformeerd over de verhoogde instroom van asielzoekers.4 Hierbij heb ik stilgestaan bij het feit dat de sterk verhoogde instroom een zware belasting voor het proces van registratie van de asielzoekers door de politie betekent. Ik heb de Kamer destijds geïnformeerd over de onwenselijke situatie, waarbij een gedeelte van de asielzoekers die met de verhoogde instroom binnenkwamen zonder registratie moesten worden opgevangen en waarbij sprake was van een achterstand in de identificatie en registratie bij de politie.
Ook heb ik aangegeven dat er in alle gevallen een startregistratie is uitgevoerd en dat de politie stappen heeft gezet om de achterstand zo snel mogelijk in te lopen. De achterstand is onder meer ingelopen doordat er door heel Nederland extra locaties geopend werden waar asielzoekers zijn geïdentificeerd door de politie. Daarbij is met de politie afgesproken dat flexibel extra capaciteit kon worden ingezet. De achterstand is vervolgens in november 2015 weggewerkt.
Voor de genomen maatregelen ten aanzien van deze groep verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5 en 6 en de beleidsreactie op het rapport van de Inspectie dat op 18 mei naar de Tweede Kamer is verzonden (Kamerstuk 19 637, nr. 2187).
Kunt u bevestigen dat deze gebreken van toepassing zijn (geweest) op (een deel van) de circa 58.000 eerste asielaanvragen?
Zie antwoord vraag 2.
Aangezien u op 26 mei jl. tijdens een algemeen overleg aangaf dat in 2015 slechts een «basale intake» heeft plaatsgevonden3, zijn dan nu wel de in 2016 aanscherpte controles (de check van bagage, telefoons en documenten ter identificatie) op alle in 2015 binnenkomen 58.000 mensen toegepast in de zin dat de daadwerkelijke personalia zijn verzameld, biometrische gegevens zijn opgeslagen en telefoons of andere informatiedragers zijn uitgelezen? Zo nee, waarom niet en bij hoeveel niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn alle gegevens inmiddels uitgewisseld tussen de verschillende diensten zoals de politie (Afdeling Vreemdelingen Identificatie Mensenhandel), Immigratie- en Naturalisatiedienst, Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding, Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel, en inlichtingen- en veiligheidsdiensten? Zijn alle gegevens beoordeeld? Zo ja, tot welke informatie heeft dat geleid en hoe is daarop geacteerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u heb bericht in mijn brief van 18 mei jl. heeft de politie de gehele asielinstroom uit 2015, begin 2016 algemeen en ook nog gericht (op basis van relevante criteria) gecontroleerd op mogelijke gevaren voor de nationale veiligheid. Alle namen die in de ID-straten zijn geregistreerd zijn tegen de informatie in de (contraterrorisme)
politiesystemen aangehouden. Hier zijn geen bijzonderheden uit naar voren gekomen. Hoewel de Nederlandse overheid zeer alert is op signalen, kan misbruik van de Nederlandse asielprocedure nooit volledig worden uitgesloten.
Welke risico’s heeft deze beperkte intake en registratie met zich meegebracht volgens u ten opzichte van de in 2016 ingevoerde aanscherpte controles op binnenkomst in Nederland?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven ten aanzien van deze 58.000 personen, waar al deze mensen nu verblijven in Nederland? Heeft u zicht op de verblijfsplaats van een ieder van hen en voorts op hun status in de asielprocedure? Zo nee, van hoeveel dan niet en waarom niet?
Hierbij wil ik nogmaals opmerken dat de ruim 58.000 vreemdelingen die in 2015 in Nederland tot de asielinstroom behoorden, allen zijn geregistreerd. Vanuit het identificatie- en registratieproces hebben zij een uniek v-nummer ontvangen en stroomden vervolgens de asielprocedure in. Tijdens de behandeling van de asielaanvraag hebben COA en IND inzage in de locatie waar deze asielzoekers zijn opgevangen en in welke fase van het asielproces de aanvraag zich bevindt. Dit geldt ook voor het vervolg van het asielproces: het vertrekproces en de eerste verblijfplaats van een vergunninghouder na verhuizing uit de COA-opvang. Tijdens het asielproces zijn asielzoekers vrij om te gaan en te staan waar ze willen. Men kan er voor kiezen om op eigen initiatief de opvang te verlaten en te vertrekken. Dit kan ook gebeuren zonder opgaaf van nieuwe verblijfplaats (binnen of buiten Nederland). De uitvoerende organisaties in de vreemdelingenketen registreren dit als een «vertrek zonder toezicht».
Het is niet eenvoudig in beeld te brengen van hoeveel van de ruim 58.000 asielzoekers in de systemen van de vreemdelingenketen een verblijfplaats in Nederland bekend is omdat deze groep niet als een groep wordt gevolgd (cohortbenadering). Wel is het aantal asielzoekers geregistreerd dat in 2015 zonder toezicht uit de opvang is vertrokken. Dat waren er 4.730. Dit zijn niet noodzakelijkerwijs asielzoekers die tot de ruim 58.000 behoorden. Zij kunnen ook eerder dan 1 januari 2015 zijn ingestroomd. In 2014 ging het om 3.830 asielzoekers die zonder toezicht uit de opvang vertrokken.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en vóór het Algemeen overleg JBZ-raad (onderwerpen op het terrein van migratie- en vreemdelingenbeleid) op 6 juli aanstaande beantwoorden?
Ja
De rechten van alleenstaande minderjarige vreemdelingen |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel aanvragen voor een speciale buitenschuld vergunning voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (AMV’s) zijn er sinds de herijking van het AMV-beleid in 2013 ambtshalve verstrekt?
Sinds de herijking van het amv-beleid zijn er circa 10 aanvragen voor een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid voor amv’s ingediend. Deze zijn alle afgewezen. Ook zijn er geen ambtshalve vergunningen verstrekt op grond van het buitenschuldbeleid. De reden hiervoor wordt niet in het geautomatiseerde systeem van de IND geregistreerd. Gedurende het vertrekproces heeft de DT&V altijd oog voor bijzondere omstandigheden, zoals buitenschuld. Het specifieke buitenschuldbeleid is bedoeld voor uitzonderlijke gevallen. Ook in het geval van een minderjarige geldt immers dat wie terug wil ook terug kan, zolang er een vorm van adequate opvang bestaat. Het streven blijft om een uitgeprocedeerde amv in eerste instantie te herenigen met de ouders of andere familieleden in het land van herkomst. Dit wordt, in beginsel, altijd geacht in het belang van het kind te zijn.
Slechts wanneer opvang door ouders of familie niet adequaat of mogelijk blijkt, wordt naar andere mogelijkheden van adequate opvang gezocht, bijvoorbeeld door opvang in opvanghuizen. Bij het realiseren van de terugkeer en het bepalen van de mate van ondersteuning daarbij, wordt rekening gehouden met de individuele situatie en de leeftijd van de minderjarige. Van amv’s van 15 jaar en ouder wordt een hogere mate van initiatief verwacht dan van amv’s jonger dan 15 jaar. Hiermee is een vangnet voor amv’s jonger dan 15 jaar gecreëerd die niet in aanmerking komen voor asielbescherming, maar voor wie terugkeer onmogelijk blijkt, terwijl zij wel actief aan de terugkeer werken.
Hoeveel aanvragen voor een speciale buitenschuld vergunning voor AMV’s zijn er sinds de herijking van het AMV-beleid in 2013 ingediend? Hoeveel zijn daarvan afgewezen en waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt gezocht naar een duurzame oplossing voor AMV’s die niet in aanmerking komen voor een vergunning maar ook het land niet kunnen verlaten? Op welke manier worden daarbij de belangen van het kind meegewogen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt gewerkt aan een toekomstperspectief voor AMV’s? Op welke manier worden daarbij de belangen van het kind meegewogen?
Kinderen vormen een kwetsbare doelgroep in het Nederlandse vreemdelingenbeleid en verdienen bijzondere aandacht. De herijking van het amv beleid is er op gericht om zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden aan de amv.
Eerder duidelijkheid over het verblijfsperspectief en snelle terugkeer naar het land van herkomst, wanneer bescherming niet aan de orde is, is in het belang van het kind en daarmee uiteraard ook in het belang van de ontwikkeling van het kind.
Daarnaast is met ingang van 1 januari 2016 het nieuwe opvangmodel in werking getreden. Kleinschaligheid staat hierin voorop waarmee verder invulling wordt gegeven aan het belang van het kind. Amv’s tot en met 14 jaar worden in het nieuwe model opgevangen in opvanggezinnen onder verantwoordelijkheid van Nidos. In de begeleiding van amv’s wordt rekening gehouden met hun perspectief: integratie als er een vergunning is verleend of terugkeer als de aanvraag is afgewezen. In het nieuwe model worden amv’s die een verblijfsvergunning hebben gekregen door Nidos in gezinsverband geplaatst om vanuit deze context aan hun inburgering te werken. Als er geen opvanggezin beschikbaar is voor een amv met verblijfsvergunning, vangt Nidos hen in kleinschalige woonvoorzieningen op. Kleinschaligheid is een belangrijke voorwaarde bij begeleiding naar een zelfstandige positie in de Nederlandse maatschappij. De amv’s die in Nederland mogen blijven, verblijven dus niet langer in de opvang bij amv’s in procedure of voor wie de aanvraag is afgewezen. Hiermee beoog ik meer duidelijkheid en eenduidigheid te creëren over het toekomstperspectief van amv’s voor hen zelf en hun omgeving.
Komt er een evaluatie van het herijkte AMV-beleid? Zo ja, wanneer valt dit te verwachten? Zo nee, waarom niet?
De verschillende onderdelen van de herijking van het amv-beleid worden gemonitord. Indien uit de monitoring zou blijken dat een evaluatie nodig is, zal ik deze uitvoeren.
Op welke manier zorgt u ervoor dat de herziene Dublin Verordening in lijn is met het VN-Kinderrechtenverdrag en de rechten van AMV’s? Hoe staan de andere lidstaten in dit herzieningsproces met betrekking tot de rechten van AMV’s?
Het voorstel tot aanpassing van de Dublin-verordening is opgesteld door de Europese Commissie. In het voorstel heeft de Europese Commissie expliciet opgenomen dat overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, voor de lidstaten bij de toepassing van deze verordening het belang van het kind voorop dient te staan. Ik onderschrijf dit uitgangspunt. Dit wil overigens niet zeggen dat het asielverzoek van een minderjarige asielzoeker moet worden behandeld door de lidstaat die zijn voorkeur heeft. Wel betekent dit bijvoorbeeld dat wordt ingezet op snelle Dublinprocedures, zodat de minderjarige zo snel mogelijk duidelijkheid wordt gegeven over welke lidstaat zijn asielverzoek gaat behandelen. Ik kan nog geen uitspraken doen over hoe andere lidstaten staan in dit herzieningsproces met betrekking tot de rechten van minderjarigen. Daarvoor is het nog te vroeg omdat de experts uit de lidstaten nu het voorstel artikel per artikel doornemen.
Wanneer verwacht u met het verbeterplan voor de beschermde opvang van AMV’s te komen? Wat gebeurd er in de tussentijd met de AMV’s die nu in de opvang zitten die als onvoldoende is beoordeeld door de inspecties Jeugdzorg en Veiligheid en Justitie?
Het COA is voortvarend aan de slag gegaan met het verbeterplan en heeft dit in april al voorgelegd aan de Inspecties. De Inspecties hebben aangegeven dat het verbeterplan aansluit bij de nodige geconstateerde verbetermaatregelen. Daarbij hebben de Inspecties aangegeven dat het verbeterplan voldoende volledig, realistisch en ambitieus is. Het is gelet op de benodigde afstemming van de brief helaas niet gelukt uw Kamer voor het zomerreces te informeren over de doorgevoerde maatregelen. Ik zal u de brief zo spoedig mogelijk, uiterlijk voor het einde van het zomerreces, doen toekomen.
Is het mogelijk om de procedure van AMV’s die een grote kans op een vergunning hebben te wijzigen zodat zij niet eerst in een opvanglocatie van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) worden geplaatst en daarna weer moeten verhuizen naar een locatie van stichting Nidos? Zo nee, waarom niet?
De Centrale Ontvangst Locatie (COL) en de Procesopvang Locatie (POL) van het COA zijn belangrijke onderdelen van de verbeterde asielprocedure. De COL is bedoeld om de asielzoekers zo snel mogelijk te registreren en te identificeren. Dit is ook van belang in het kader van vaststellen of er sprake is van een amv en waar deze vandaan komt. De opvang van amv’s in een (specifiek voor amv’s ingerichte) POL is van belang omdat tijdens die eerste periode de activiteiten in de rust- en voorbereidingstermijn en tijdens de algemene asielprocedure efficiënt georganiseerd kunnen worden. Ook bevinden deze opvang locaties voor amv’s zich in de buurt van het aanmeldcentrum waar de asielaanvraag wordt behandeld zodat de reistijd voor de minderjarige naar het aanmeldcentrum, ten behoeve van deze behandeling, beperkt is. Daarnaast kunnen tijdens die periode zowel de mentor als de voogd zich een goed beeld vormen van de competenties en het ontwikkelingsperspectief van de jongere. Amv’s jonger dan 15 worden in het kader van het nieuwe opvangmodel op dit moment al direct in gezinsverband (pleeggezin) geplaatst en komen niet in de POL terecht.
Het bericht ‘Kinderen verdwenen uit azc Ter Apel; verdachten kinderuitbuiting opgepakt’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht over de arrestaties van mogelijke mensenhandelaren door de Spaanse politie?1
Ja.
Kunt u de berichtgeving bevestigen, waaruit blijkt dat twee jonge kinderen die bij de arrestaties aangehouden zijn, eerder uit het asielzoekerscentrum in Ter Apel zijn verdwenen? Wat gaat er, indien deze berichtgeving juist blijkt te zijn, gebeuren met deze jongeren, welke invloed zal dit hebben op hun asielprocedure in het kader van de Dublinregelgeving en welke stappen zullen worden ondernomen teneinde herhaling bij deze kinderen te voorkomen?
Omwille van de privacy en de veiligheid van de jongeren ga ik niet in op de individuele omstandigheden in deze zaak. Ik kan daarom niet ingaan op de huidige verblijfsrechtelijke procedures van deze jongeren, noch kan ik iets zeggen over hun huidige verblijfplaats en eventuele getroffen beschermingsmaatregelen. In zijn algemeenheid kan ik wel aangeven dat buitenlandse slachtoffers van mensenhandel aanspraak kunnen maken op de verblijfsregeling mensenhandel. De aanpak van mensenhandel is er onder meer op gericht om slachtoffers van mensenhandel te beschermen door hen uit de onveilige situatie te halen en adequate zorg te bieden. Onder andere het project Nationaal Verwijsmechanisme Mensenhandel is hierop gericht.
Hoe verhoudt de arrestatie van de man en vrouw, die vermoedelijk onderdeel uitmaken van een internationaal netwerk van mensenhandelaren, zich tot de verdwijningen van grotere groepen kinderen uit Nederlandse asielzoekerscentra? Bestaan er vermoedens dat dit netwerk ook verantwoordelijk is voor eerdere verdwijningen van jongeren?
Er zijn geen signalen of vermoedens dat er een samenhang is tussen deze zaak en andere vermissingen van kinderen uit asielzoekerscentra. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel een prioriteit is van Nederland en voortdurend de aandacht heeft van de opsporingsdiensten.
Op welke manier zet de Nederlandse politie zich momenteel in deze kwetsbare kinderen op te sporen en wat gebeurt er teneinde te voorkomen dat deze kinderen slachtoffer worden van een van de vier kinderhandel- en uitbuiting netwerken die actief zijn in Nederland?
Voor de beantwoording van vraag 4 en 5 verwijs ik naar het antwoord op vraag 7 van het lid Volp (PvdA), ingezonden 24 juni 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3368).
Is er op dit punt samenwerking met Europese politie instanties? Zo ja, hoe verloopt deze samenwerking en welke stappen zijn onlangs ondernomen om de informatie overdracht te versterken, naar aanleiding van berichten over internationale mensenhandelnetwerken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het terugsturen van vluchtelingen naar Eritrea |
|
Rik Grashoff (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «regering Eritrea schendt al 25 jaar mensenrechten»?1
Ja
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de VN Onderzoekscommissie?
Ja
Onderschrijft u de aanbeveling aan de Veiligheidsraad om het Internationaal Strafhof in te schakelen?
Nederland is van mening dat waar grove mensenrechtenschendingen zijn gepleegd, de verantwoordelijken daarvoor moeten worden vervolgd en de slachtoffers genoegdoening moeten krijgen. De vaststelling of in juridische zin sprake is van misdaden tegen de menselijkheid is voorbehouden aan de rechter. Er zijn verschillende oplossingen om te komen tot vervolging van internationale misdrijven. Nationale overheden zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor vervolging van internationale misdrijven en er zijn ook regionale oplossingen denkbaar. Wanneer vervolging op nationaal of regionaal niveau uitblijft, dan is het Strafhof de aangewezen optie. Aangezien Eritrea geen partij is bij het Statuut van Rome kan dat alleen door een doorverwijzing van de VN Veiligheidsraad.
Bent u van mening dat de ontwikkelingsrelatie met Eritrea, zoals opname in de landenlijst van het Dutch Good Growth Fund (DGGF), ongewijzigd kan blijven, gezien de mensenrechtensituatie en het ontbreken van economische initiatieven zonder banden met de overheid?
Een aanhoudend isolement van Eritrea is in niemands belang en tevens tegenstrijdig aan het advies van de Commission of Inquiry om engagement te zoeken. In dat licht staat het DGGF open voor Eritrea. In de toewijzing van het DGGF is Nederland strikt en wordt financiering vraaggestuurd verstrekt aan Nederlandse en lokale bedrijven, buiten de overheid om. Voor het DGGF geldt dat mensenrechten een vast onderdeel zijn van de IMVO beoordeling, gebaseerd op de OESO richtlijnen en de IFC Performance Standards.
Bent u van mening dat het ontwikkelingshulppakket van de EU, ter hoogte van € 200 miljoen, doorgang kan vinden, gezien de mensenrechtensituatie en het ontbreken van economische initiatieven zonder banden met de overheid?
Gezien de mensenrechtensituatie en het ontbreken van sociaaleconomisch perspectief, acht het kabinet het wenselijk dat de EU de bevolking van Eritrea ondersteunt, zonder daarbij de eigen normen en waarden uit het oog te verliezen. Het bredere kader voor deze steun tot 2020 is vastgelegd in het EU-meerjarenprogramma voor Eritrea met een indicatieve omvang van EUR 200 mln. Het EOF (Europees Ontwikkelingsfonds) comité heeft hier op 17 november jl. unaniem mee ingestemd. Uw Kamer is in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 16 november jl. geïnformeerd over de Nederlandse inzet om het programma te gebruiken om verbeteringen op mensenrechtengebied en sociaaleconomische ontwikkeling te stimuleren. Directe steun aan de overheid is niet aan de orde. Op voorstel van Nederland is een aantal resultaatgebieden vastgesteld waarop Eritrea vooruitgang moet laten zien. Die vooruitgang zal sterk meewegen wanneer in een volgend stadium concrete projectvoorstellen ter goedkeuring worden voorgelegd aan de lidstaten. Nederland volgt de uitvoering kritisch.
Bent u op de hoogte van berichten dat Eritreeërs die naar Soedan vluchten, worden opgepakt en teruggestuurd?2
Ja
Deelt u de mening dat dit refoulement is en dat het Nederlandse en Europese beleid er op gericht moet zijn om dit te voorkomen?
Indien er sprake is van willekeurige terugzending van vluchtelingen, kan van verboden refoulement worden gesproken, als bedoeld in artikel 33 van het Verdrag betreffende de Status van Vluchtelingen, waarbij Soedan partij is. Het Nederlandse en Europese beleid is erop gericht om naleving van het verdrag te bevorderen en de rol van UNHCR als hoeder hiervan te versterken. UNHCR staat inmiddels ook in nauw contact hierover met de Sudanese autoriteiten.
Is het Steering Committee van het Khartoum-proces deze maand bijeengekomen? Kunt u de Kamer verslag doen van deze bijeenkomst?
Er was geen bijeenkomst van de stuurgroep in mei 2016. Wel heeft op 24 en 25 mei jl. in Khartoem een informele thematische expertbijeenkomst plaatsgehad over mensensmokkel, waarbij de focus lag op de opsporing en vervolging van criminele organisaties die betrokken zijn bij mensensmokkel. Nederland heeft aan deze bijeenkomst deelgenomen.
Met welke landen worden binnen het Khartoum-proces afspraken gemaakt? Wat is de aard van de afspraken?
Sinds het najaar van 2014 bestaat het «EU-Horn of Africa Migration Route Initiative», ook wel het Khartoum-proces genoemd. Deelnemende landen zijn Djibouti, Egypte, Ethiopië, Eritrea, Kenia, Libië, Somalië, Zuid Soedan, Soedan, Tunesië en EU landen. De Stuurgroep van het Khartoum-proces bestaat op dit moment uit Italië, Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Malta, Egypte, Eritrea, Ethiopia, Zuid Soedan, Soedan, de Europese Commissie, de Europese Dienst voor Extern Optreden en de Afrikaanse Unie Commissie. Het Khartoum-proces is een migratiedialoog die samenwerking moet bevorderen op het gebied van migratie, te starten met activiteiten om mensensmokkel en- handel effectiever aan te pakken. Er is geen fonds gekoppeld aan het Khartoum-proces, maar landen kunnen voorstellen indienen bij het EU Trust Fund voor Afrika. Er is een aantal lopende EU-gefinancierde programma’s die tot doel hebben samenwerking in de Hoorn van Afrika te versterken bij de aanpak van mensensmokkel en -handel. De voortgang en ervaringen van deze programma’s worden besproken tijdens de Khartoum-proces bijeenkomsten. De bijeenkomsten van het Khartoum-proces bevinden zich nog in de fase van dialoog en verkenning voor een versterkte aanpak van mensensmokkel- handel. Er worden geen bindende afspraken gemaakt.
Deelt u de mening dat er geen sprake kan zijn van technische of materiële assistentie aan de grensbewaking van Soedan, zolang het land zich schuldig maakt aan refoulement?
Sudan heeft assistentie nodig om een goed grensbewakingsbeleid te voeren. Hierbij is ook aandacht nodig voor de internationale verplichtingen van Sudan met betrekking tot non-refoulement. De Duitse ontwikkelingsorganisatie GIZ zal met financiering uit het EU Trust Fund een regionaal migratiemanagementprogramma uitvoeren in de Hoorn van Afrika, o.a. in Sudan. Doel van dit programma is het tegengaan van illegale migratie, met inbegrip van mensensmokkel en -handel. Het programmadocument bevat voorstellen om grensbewakingsautoriteiten te steunen met technische assistentie en relevante apparatuur. Het risico van misbruik van de te leveren apparatuur voor repressieve doeleinden wordt in het projectdocument van GIZ beschreven en GIZ heeft waarborgen ingebouwd om misbruik tegen te gaan. Het is van belang dat zowel GIZ als de Europese Commissie de voortgang van dit project nauwgezet volgen. Nederland zal hiertoe via betrokkenheid bij het EUTF ook op toezien en zich eveneens inzetten voor een terughoudend gebruik van EU ODA-middelen voor grensbewaking in dit kader.
Deelt u de mening dat er geen sprake kan zijn van assistentie in enigerlei vorm aan Eritrea, zolang het land op deze systematische en grootschalige wijze de mensenrechten schendt?
Vanwege de grootschalige mensenrechtenschendingen werkt Nederland niet samen met de overheid van Eritrea. Tegelijkertijd is dit niet het moment om de bevolking van Eritrea de rug toe te keren. Ik wijs erop dat het mensenrechtenrapport van de Commission of Inquiry naast haar kritiek op de situatie in Eritrea de VN-lidstaten ook expliciet oproept om het engagement met Eritrea juist te versterken, met als doel het land te helpen om de mensenrechtensituatie te verbeteren en om via bilaterale of multilaterale hulpkanalen Eritrea’s institutionele zwaktes (bijv. de rechterlijke macht) aan te pakken.
De mishandeling van vluchtelingen door de Libische kustwacht |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Linda Voortman (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU dreigt medeplichtig te worden aan mishandelen migranten in Libië»?1
Ja.
Is er sprake van enige multilaterale of bilaterale vorm van afspraken waar Nederland direct of indirect bij betrokken is, waaruit voortvloeit dat door de Libische kustwacht tegengehouden migranten in Libië worden gedetineerd?
De Nederlandse regering acht het van groot belang dat mensenlevens op zee worden gered2 en de omstandigheden verbeteren waarin migranten zich bevinden. De Libische kustwacht speelt daarbij een belangrijke rol en heeft dringend ondersteuning nodig. Daarom steunt Nederland een project van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) dat gericht is op het faciliteren van vrijwillige terugkeer van kwetsbare migranten, het beter uitrusten en trainen van de kustwacht voor het redden van migranten op zee, en het inrichten van drie opvangcentra aan de Libische kust voor migranten die gered zijn door de kustwacht (bijv. geschikte sanitaire voorzieningen en medisch onderzoek). Door laatstgenoemde inzet wil IOM met Nederlands geld de eerste opvang van migranten verbeteren. Met het opknappen van drie centra voor eerste opvang zullen minder migranten onmiddellijk worden doorgestuurd naar reguliere detentiecentra.
Voor afspraken op EU-niveau zie beantwoording vragen 3, 4, 7 en 8 hieronder.
Klopt het dat operatie Sophia, de EU-missie in de Middellandse Zee, een actieve bijdrage levert aan de financiering, training en operationalisering van de Libische kustwacht? Zo ja, is de EU daarmee niet mede verantwoordelijk voor de mensenrechtenschendingen die door de Libische kustwacht volgens Amnesty International worden aangericht?
De Libische kustwacht is verantwoordelijk voor reddingsoperaties binnen de territoriale wateren van Libië. Daar werden alleen al in de laatste week van mei 3.600 mensen gered.
In zijn brief van 21 mei 2016 heeft de Voorzitter van de Libische Presidentschapsraad, premier al-Serraj, de EU verzocht om assistentie bij de training van de Libische kustwacht. In reactie hierop besloot de EU op 23 mei jl. het mandaat van haar maritieme missie NAVFORMED Sophia uit te breiden. Op 20 juni jl. stemde de Raad Buitenlandse Zaken in met aanpassing van het betreffende Raadsbesluit, mede met verwijzing naar resolutie 2292 van de Veiligheidsraad, onder gelijktijdige verlenging van het mandaat. De commandant van Sophia is vervolgens in samenspraak met de Libische autoriteiten aan de slag gegaan om de behoeften van de kustwacht (curriculum, methodes, locaties) in kaart te brengen. De operationele fase (financiering, training) is nog niet ingegaan.
Nederland zal zich inzetten voor bespreking van de internationale mensenrechtennormen met de Libische autoriteiten en voor opneming ervan in het curriculum van de trainingen.
Zijn door de EU afspraken gemaakt over mensenrechtenwaarborgen door de Libische kustwacht in de ruil voor de steun die door de EU wordt gegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe reflecteert u op het handelen van de Libische kustwacht zoals omschreven door Amnesty International, waarbij in gevallen het leven van migranten in gevaar werd gebracht om maar te voorkomen dat zij uit Libië zouden ontsnappen? Hoe beoordeelt u het beeld dat uit de berichtgeving naar voren komt, dat de Libische kustwacht zorg draagt voor de detentie van deze migranten op het vaste land, alwaar zij vervolgens mishandeld worden?
De berichtgeving bevestigt dat de situatie van migranten in Libië zorgelijk is en dat verbetering dringend nodig is. Uit de bevindingen van het Amnesty-rapport volgt dat een strategie op verschillende terreinen noodzakelijk is: aanpakken van smokkelroutes, faciliteren van vrijwillige terugkeer, verbeteren van omstandigheden in Libië en, indien de oversteek toch wordt gewaagd, redden van mensenlevens op zee. Nederland zet zich er, veelal in EU-kader, voor in dat op genoemde terreinen actie wordt ondernomen.
Door internationale organisaties, waaronder IOM, worden verschillende initiatieven genomen om specifiek de situatie van migranten in Libië te verbeteren. Mede in het kader van het door Nederland gefinancierde project (zie beantwoording vraag 2) voeren IOM en haar lokale counterparts met grote regelmaat werkbezoeken uit aan detentiecentra in Libië. Daarnaast bespreekt IOM met de Libische kustwacht en het Directorate for Combatting Illegal Migration (DCIM, verantwoordelijk voor de situatie van migranten in detentiecentra) hoe de levensomstandigheden van migranten kunnen worden verbeterd. IOM organiseert ook trainingen voor personeel van de Libische kustwacht en het DCIM, waarbij aandacht wordt besteed aan mensenrechten.
Naast deze werkbezoeken geven IOM en andere hulporganisaties voedselhulp, medische zorg en kleding aan migranten die worden vastgehouden. Er is een zogeheten Detention Taskforce in Tunis die tweewekelijks vergadert en ten doel heeft de levensomstandigheden in detentiecentra te verbeteren en bescherming van de rechten van migranten te bevorderen. O.a. IOM, UNSMIL, UNHCR, UNICEF, en Danish Refugee Council maken deel uit van deze groep.
Ondanks de ontplooide initiatieven worden de mogelijkheden om de opvang van migranten in Libië duurzaam te verbeteren momenteel bemoeilijkt door de instabiliteit in het land. Om die reden blijft de internationale gemeenschap intensief inzetten op het bevorderen van een effectieve eenheidsregering en herstel van de openbare orde in Libië, wat moet leiden tot een situatie waarin ook migranten beter geholpen kunnen worden.
Welke consequenties heeft de berichtgeving van Amnesty International voor het kabinetsbeleid ten aanzien van het maken van afspraken met Libië over het tegenhouden van migranten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de autoriteiten in Libië, voor zover daar over kan worden gesproken, aan te spreken op de berichtgeving van Amnesty International? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke consequenties heeft de berichtgeving van Amnesty International voor de EU-steun aan de Libische kustwacht?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat het COA mensen op straat laat slapen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) mensen als straf de nacht op straat heeft laten doorbrengen?1
Ja.
Is het waar dat de betreffende mensen na een vechtpartijtje de keuze kregen tussen voorgelegd tussen drie weken geen toelage of acht dagen op straat?
Is het landelijk beleid van het COA om mensen te sanctioneren door middel van ontzegging van toegang tot de opvang?
Zijn er meerdere gevallen bekend waarbij vluchtelingen de nacht op straat moesten doorbrengen als straf? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en hoe lang duurde dit verblijf op straat?
Deelt u de mening dat zwervende mensen op straat niet bevorderlijk zijn voor onder andere het gevoel van veiligheid, voor de publieke gezondheid en voor de samenleving in zijn geheel?
Deelt u de mening dat in geen enkel geval de sanctie mag zijn dat vluchtelingen de nacht op straat doorbrengen? Zo nee, in welke gevallen mag dit volgens u wel en wie zou hiertoe mogen besluiten? Zo ja, hoe gaat u om met meldingen van incidenten waarbij dit toch gebeurd is?
Het bericht dat opvang wordt geweigerd aan (zieke) vreemdelingen die bereid zijn om het land te verlaten |
|
Attje Kuiken (PvdA), Sharon Gesthuizen (GL), Linda Voortman (GL), Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ter Apel weigert zieke vreemdelingen»?1
Ja.
Kunt u reageren op de veronderstelling van het artikel dat de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) opvang onthoudt aan vreemdelingen die hebben aangegeven te willen meewerken aan vertrek?
De veronderstelling van het artikel is onjuist. In het algemeen geldt dat onderdak in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) in Ter Apel beschikbaar is voor vreemdelingen die de bereidheid tonen om actief te werken aan terugkeer naar hun land van herkomst, of een derde land waar de toegang voor de betreffende vreemdeling is gewaarborgd. Wanneer een vreemdeling zich meldt bij de VBL en verzoekt om onderdak, wordt door een regievoerder van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DTenV) met de vreemdeling een persoonlijk gesprek gevoerd, waarin onder andere wordt gevraagd naar de bereidheid van de vreemdeling om actief te werken aan zijn of haar terugkeer. Op basis van dit gesprek en hetgeen reeds bij DTenV bekend is over de inspanningen van de vreemdeling op basis van zijn of haar dossier, wordt beoordeeld of er daadwerkelijk gesproken kan worden van bereidheid tot het actief meewerken aan vertrek. Bij deze beoordeling wordt onder andere meegewogen in hoeverre de vreemdeling reeds zelfstandig heeft geprobeerd om documenten ten behoeve van zijn of haar vertrek uit Nederland te bemachtigen en bereid is om relevante informatie te verstrekken die nodig is om de terugkeer te kunnen realiseren.
Wanneer de regievoerder op basis van de beoordeling concludeert dat er voldoende aanleiding is om te veronderstellen dat de vreemdeling die om onderdak in de VBL verzoekt daadwerkelijk bereid is om terug te keren dan kan de vreemdeling toegang tot de VBL verkrijgen en kan de DT&V hem of haar bij het regelen van het vertrek ondersteunen.
Het komt echter ook voor dat een vreemdeling die zich met een verzoek om onderdak bij de VBL meldt wel stelt te willen terugkeren, maar niet in het bezit is van documenten, niet eerder heeft getracht om documenten te verkrijgen en verder geen relevante informatie kan of wil verstrekken die noodzakelijk is om de terugkeer daadwerkelijk te kunnen realiseren. Ook zijn er gevallen bekend van vreemdelingen die aangeven naar een derde land wensen te vertrekken, waarvan op basis van hun dossier niet kan worden aangenomen dat persoon aldaar zal worden toegelaten c.q. zal worden teruggestuurd, omdat van dat land bekend is dat het ook geen asiel verleent aan dergelijke aanvragers en er geen andere gronden voor toelating (zoals familierelaties) kunnen worden aangetoond. In zulke gevallen verleent Nederland logischerwijs geen medewerking aan dat vertrek. In deze situaties kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van actieve medewerking aan terugkeer en kan de toegang tot de VBL worden geweigerd. Dit afwegingskader is bevestigd in de uitspraak van de Raad van State van 26 november 2015 (kenmerk 201500577/1/V1).
Kunt u aangeven hoe het bovenstaande zich verhoudt met het uitgangspunt van het kabinet dat uitgeprocedeerde asielzoekers in beginsel het land dienen te verlaten en dat een uitgeprocedeerde vreemdeling recht heeft op opvang wanneer de vreemdeling zich bereid heeft getoond het land daadwerkelijk te willen verlaten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de afgelopen maanden aan verschillende uitgeprocedeerde vreemdelingen opvang is geweigerd ondanks een verklaring dat ze willen meewerken aan vertrek? Is het waar dat opvang is geweigerd vanwege onvoldoende «zicht op terugkeer»? Kunt u aangeven waarom deze vreemdelingen, ondanks de bereidheid om terug te keren, maar voor wie klaarblijkelijk «onvoldoende zicht op terugkeer bestaat», geen aanspraak kunnen maken op de buitenschuld-regeling?
Het is in algemene zin juist dat niet alle vreemdelingen die verzoeken om onderdak in de VBL daadwerkelijk tot de VBL worden toegelaten. Dit gebeurt in de gevallen zoals in de laatste alinea van het antwoord op vraag 2 en 3 is beschreven. Om in aanmerking te kunnen komen voor een verblijfsvergunning als vreemdeling die buiten zijn of haar schuld niet uit Nederland kan vertrekken, dient een vreemdeling onder andere aannemelijk te maken dat hij of zij in eerste instantie zelfstandig heeft geprobeerd om het vertrek uit Nederland te realiseren. Die voorwaarde is in de algemene typering van veel van deze casussen dus niet vervuld.
Hoe verhoudt zich dit bovendien met de motie Voordewind/Voortman waarin de regering wordt verzocht de handelwijze van de Pauluskerk over te nemen om zodoende de vrijwillige terugkeer te bevorderen? Op welke wijze draagt deze handelwijze van de DT&V aan het daadwerkelijk vertrek van deze vreemdelingen?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld in antwoord op Kamervragen met kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2134) betrek ik de strekking van de motie Voordewind/Voortman bij de gesprekken over het bestuursakkoord met de gemeenten. De handelwijze van de DTenV draagt in die zin bij aan het vertrek van deze vreemdelingen dat door het stellen van heldere voorwaarden aan de toegang tot de VBL- er wordt daadwerkelijk gekeken of er sprake is van een actieve bereidheid om terug te keren- geen valse verwachtingen worden gewekt bij vreemdelingen die overwegen zich bij de VBL te melden.
Wanneer kan de Kamer de uitwerking van het bed-bad-broodakkoord verwachten? Kunt u aangeven waarom deze uitwerking nog altijd op zich laat wachten?
Ik heb uw kamer hierover op 22 april jl. geïnformeerd (Kamerstuk 19 634 nr. 1994). Er is nog geen onderhandelingsakkoord en totdat dit bereikt is doe ik geen mededelingen over de inhoud van de onderhandelingen.
Kunt u reageren op het feit dat een groep van tien «medisch kwetsbare» vreemdelingen per 1 juli de 24-uursopvang dienen te verlaten? Deelt u de mening dat het alternatief – een beperkte opvang voor enkele uren per dag – deze medisch-kwetsbare groep nodeloos in medische problemen brengt? Acht u het aanvaardbaar dat vreemdelingen die behoefte hebben aan medische begeleiding hierdoor op straat komen te staan?
Het door u genoemde besluit is genomen door de gemeente Amsterdam en voor verantwoording van diens gemeenteraad.
In algemene zin geldt dat de gemeenten met zogenaamde bed-bad-brood voorzieningen deze in de huidige situatie, zonder bestuursakkoord, nog ieder op eigen wijze invullen en zelf over de toegang tot de voorzieningen beslissen.
Voorts deel ik de mening dat uitgeprocedeerde vreemdelingen die medisch kwetsbaar zijn de juiste zorg nodig hebben. In Nederland heeft ook iedereen recht op medisch noodzakelijke zorg. Hierbij kan het gaan om zowel somatische als psychische zorg. Het is aan een arts om te bepalen of iets medisch noodzakelijk is. Op grond van artikel 122a van de Zorgverzekeringswet kunnen zorgverleners ook (een deel van) de kosten vergoed krijgen.
Voor uitgeprocedeerde asielzoekers die onderdak krijgen in de vrijheidsbeperkende locaties (VBL) is de eerstelijns zorg op de locatie beschikbaar. Overigens geldt ook hier het principe van medisch noodzakelijke zorg. Tegenover de mogelijkheid tot onderdak in de VBL staat wel, dat er van deze personen gevraagd mag worden blijk te geven van actieve medewerking aan terugkeer. Dit wederom conform de uitspraak van de Raad van State (kenmerk 201500577/1/V1).
Voor vreemdelingen die ziek zijn geldt overigens dat zij een beroep kunnen doen op artikel 64 Vw. Uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw wordt verleend wanneer de vreemdeling of één van zijn gezinsleden vanwege medische problemen niet in staat is om te reizen. Uitstel van vertrek wordt ook verleend indien stopzetting van de medische behandeling tot een medische noodsituatie leidt en de behandeling van de medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst.
Uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw wordt voor maximaal één jaar verleend. Als de behandeling naar verwachting korter dan een jaar duurt, wordt artikel 64 Vw alleen voor die periode toegepast. Indien de medische klachten langer aanhouden, kan de vreemdeling aansluitend aan een periode van uitstel van vertrek een verblijfsvergunning medisch (vvr medisch) aanvragen. De vreemdeling wordt dan vrijgesteld van een aantal vereisten, namelijk de machtiging tot voorlopig verblijf en de financiering van de behandeling Specifiek voor uitgeprocedeerde asielzoekers en asielzoekers die zich in de hoger beroepsprocedure bevinden geldt daarnaast dat zij onder bepaalde voorwaarden, in aanmerking kunnen komen voor opvang tijdens de behandeling van de aanvraag ex artikel 64 Vw (Motie Spekman).
Het bericht dat er met amv’ers wordt gesleept |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat 28 alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv'rs) moeten verhuizen1?
Ja.
Staat het Nidos vrij een uitzondering te maken op haar beleid van kleinschalige opvang? Zo ja, waarom wordt in het geval van Purmerend vastgehouden aan het beleid terwijl de meer grootschalige opvang bij de betrokken partijen goed bevalt?
Met ingang van 1 januari 2016 is – mede op verzoek van uw Kamer – het nieuwe opvangmodel voor amv’s in werking getreden. Kleinschaligheid staat hierin voorop waarmee invulling wordt gegeven aan het belang van het kind. Amv’s tot en met 14 jaar worden in het nieuwe model opgevangen in opvanggezinnen onder verantwoordelijkheid van Nidos. In de begeleiding van amv’s wordt rekening gehouden met hun perspectief: integratie als er een vergunning is verleend of terugkeer als de aanvraag is afgewezen. In het nieuwe model worden amv’s die een verblijfsvergunning hebben gekregen door Nidos in gezinsverband geplaatst om vanuit deze context aan hun inburgering te werken. Als er geen opvanggezin beschikbaar is voor een amv met verblijfsvergunning, vangt Nidos hen in kleinschalige woonvoorzieningen op. Kleinschaligheid is een belangrijke voorwaarde bij begeleiding naar een zelfstandige positie in de Nederlandse maatschappij. De amv’s die in Nederland mogen blijven, verblijven dus niet langer in de opvang bij amv’s in procedure of voor wie de aanvraag is afgewezen. Hiermee beoog ik meer duidelijkheid en eenduidigheid te creëren over het toekomstperspectief van amv’s voor hen zelf en hun omgeving. Bij de geboden opvang wordt dus onderscheid gemaakt naar leeftijd en perspectief.
Ik vind het belangrijk dat de implementatie van het nieuwe opvangmodel volledig tot zijn recht komt. Nidos dient uiterlijk op 1 juli 2016 alle amv’s met een vergunning conform het nieuwe AMV opvangmodel overgenomen te hebben van het COA.
Nidos maakt gebruik van kleinschalige opvanglocaties (maximaal 12 personen) via lokale contractpartners waarbij dus wordt gewerkt aan de integratie en zelfstandigheid van de amv.
Ik kan u melden dat gemeente Purmerend, Nidos en de betrokken contractpartners intensief met elkaar in overleg zijn getreden om te bezien wat de mogelijkheden zijn met betrekking tot de huidige opvanglocatie voor amv’s. De betrokken partijen hebben de samenwerking als constructief ervaren en zijn tot goede afspraken over passende huisvesting gekomen die aansluiten bij het beleid.
Kunt u uiteenzetten wat de voor- en nadelen zijn van dit beleid?
Zie antwoord vraag 2.
Is het mogelijk het beleid zo aan te passen dat indien jongeren toch uit een locatie moeten vertrekken er opvang voor hen in dezelfde stad of regio gezocht wordt?
Uiteraard is dit de inzet van Nidos. Helaas blijkt het niet altijd mogelijk om opvang in dezelfde stad of regio te realiseren.
Staat het Nidos vrij een uitzondering te maken en jongeren die 18 worden langer in opvang voor amv’ers te houden waardoor zij in dezelfde omgeving en groep kunnen blijven, bijvoorbeeld totdat zij een eigen huurwoning krijgen?
Nee. In het bestuursakkoord van november 2015 en herbevestigd in het uitwerkingsakkoord van 28 april jl., is, mede op verzoek van gemeenten, afgesproken dat amv’s met een vergunning kleinschalig in de gemeenten worden opgevangen. Onderdeel van deze afspraak is dat amv’s meetellen voor de taakstelling en zodra ze 18 jaar worden in de gemeente worden gehuisvest. Nidos en VNG werken op dit moment aan een protocol om de goede overdracht van amv’s te borgen, de benodigde informatie te delen over wie welke begeleiding nodig heeft en gemeenten handelingsperspectief te bieden hoe begeleiding aan te bieden aan diegenen die dat nodig hebben.
Deelt u de mening dat een hoog aantal verhuisbewegingen voorkomen moet worden en dat daartoe uitzonderingen op formele regels gemaakt moeten worden in voorkomende gevallen? Is dat ook in het geval van Purmerend het geval?
Het aantal verhuisbewegingen van minderjarige kinderen is in 2015 toegenomen.
Ook ik vind dit een onwenselijke situatie. Tegelijkertijd constateer ik dat de toename voor een groot deel te wijten is aan het openen van tijdelijke opvanglocaties in het kader van de hoge asielinstroom. Zoals ook in Purmerend het geval is geweest. Hierdoor is het wel gelukt om elke asielzoeker een bed te kunnen bieden. Zoals ook recent richting diverse maatschappelijke organisaties is aangegeven tijdens een bijeenkomst over kinderen in de opvang, zal nader worden gekeken naar het aantal verhuisbewegingen. Hierbij is het van belang om de divers aspecten te wegen.
Het bericht dat asielkinderen wegkwijnen in grootschalige opvang |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht over de alleenstaande minderjarige vluchtelingen (AMV's) die in grootschalige asielzoekerscentra te weinig psychische hulp zouden krijgen en in aanraking komen met drank en drugs1?
Ja.
Hoe verklaart u het gebrek aan psychische hulp aan met name de groep 15- tot 18-jarige AMV’s, gezien het feit dat dit wel een van de taken van de overheid is met betrekking tot deze groep?
Uit het bericht waarnaar wordt verwezen kan ik niet opmaken waarop is gebaseerd dat er een gebrek zou zijn aan psychische hulp voor minderjarige vreemdelingen. Alleenstaande minderjarige vreemdelingen hebben net als ingezetenen van Nederland recht op medische zorg. Dit geldt voor somatische en psychische gezondheidszorg. Op de asielopvangcentra is de eerstelijns zorg geregeld via het Gezondheidscentrum Asielzoekers (GC A). Hier is ook een GGZ-consulent aanwezig die functioneert onder de verantwoordelijkheid van de huisarts van het GCA. De medische zorg is daarmee laagdrempelig beschikbaar voor de bewoners van een asielzoekerscentrum. Via de zorg in de eerste lijn kan indien noodzakelijk ook de tweedelijns (specialistische) zorg worden ingeschakeld.
Dat neemt niet weg dat als er verbeteringen in de medische zorg aan asielzoekers mogelijk zijn daar serieus naar wordt gekeken. Om die reden juich ik het ook toe dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zo nauw betrokken is en constant een vinger aan de pols houdt. Eventuele opgelegde maatregelen en aanbevelingen die door de IGZ worden gedaan worden opgevolgd. Daarnaast voert – in opdracht van ZonMw – de Stichting Arq, Psychotrauma Expert Groep een inventarisatie uit naar het aanbod van psycho-sociale ondersteuning voor vluchtelingen met specifieke aandacht voor kinderen. Het doel is om de toegang en kwaliteit van psychosociale ondersteuning voor vluchtelingen te verbeteren door het samenbrengen van actuele kennis en good practices. Ik ben benieuwd naar de uitkomsten van dit onderzoek en hoop dat er vanuit het veld van (psycho-sociale) hulpverleners een visie wordt neergelegd op het gebied van de psycho-sociale hulp.
Bent u het eens met de constatering van kinderrechtendeskundige Karin Kloosterboer van Unicef, dat één bezoek in de maand aan een voogd niet voldoende is voor deze alleenstaande tieners van 15 tot 18 jaar? Zo ja, kunt u vertellen op welke manier hier verandering in aangebracht kan worden? Zo nee, waarop baseert u dan de constatering dat dit voldoende zou zijn?
Het bepalen van de daadwerkelijke contactfrequentie tussen de voogd en een kind, is afhankelijk van methodische wenselijkheid, de beschikbare tijd en de noodzaak voor contact voor elk specifiek kind. Nidos hanteert voor haar doelgroep methodieken die aansluiten bij landelijk gebruikte best practices als «Delta» en «Beter Beschermd» die tot stand zijn gekomen in een wisselwerking tussen theorie en praktijk. Kern van het methodisch handelen is het plan van aanpak en de periodieke evaluaties en het werken met «het plan op tafel». De door Nidos gehanteerde methodieken voldoen aan de door het Keurmerkinstituut gestelde eisen voor gecertificeerde instellingen voor Jeugdbescherming.
Alle jeugdbeschermers zijn in de methodieken geschoold. De gehanteerde methoden worden regelmatig geëvalueerd en indien nodig verder ontwikkeld. De methoden voldoen aan de wettelijke vereisten en worden getoetst door de Inspecties. De methodiek is afgestemd op de begeleidingsmethodiek van de mentoren in de opvang.
Het beeld dat er alleen met de voogd contact zou zijn is niet volledig. Naast de voogd heeft de amv dagelijks contact met een mentor die werkzaam is binnen de amv-opvang van het COA of contractpartij Nidos of met de opvangouders wanneer het kind in een gezin is geplaatst. In de amv-opvang is er 24 uursbegeleiding. Daarnaast zijn er reguliere contacten met docenten en mentoren binnen het onderwijs dat wordt gevolgd.
Wat gebeurt er momenteel om vrijwilligersnetwerken rondom deze groep kwetsbare jongeren te bevorderen, als uitbreiding van het sociale vangnet naast de voogd?
In reactie op de hoge instroom van asielzoekers in 2015 hebben zich zeer veel vrijwilligers gemeld bij diverse maatschappelijke organisaties en instanties die werkzaam zijn op verschillende terreinen, vanuit verschillende rollen en verantwoordelijkheden. Hierbij kan naast het COA worden gedacht aan bijvoorbeeld Vluchtelingenwerk Nederland, het Rode Kruis maar ook religieuze instellingen en kleine lokale en particuliere initiatieven. De inzet van de vele vrijwilligers heeft eraan bijgedragen dat we er gezamenlijk in zijn geslaagd om de uitdagingen op het terrein van de verhoogde asielinstroom het hoofd te bieden.
Op alle COA-locaties vinden activiteiten plaats met als doel het bieden van dagbesteding aan bewoners. Deze activiteiten worden lokaal ingevuld omdat de mogelijkheden locatie- en omgevingsafhankelijk zijn. Hierbij vervullen lokale (sport-)verenigingen, vrijwilligersorganisaties en gemeentelijke initiatieven een belangrijke rol.
Gaat u de bevindingen uit het Unicef-rapport meenemen in het verbeterplan waar u begin maart bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) om gevraagd heeft met concrete maatregelen om de kwaliteit te verbeteren van de opvang voor AMV’s en om het verdwijnen van jongeren tegen te gaan2?
Het COA is voortvarend aan de slag gegaan met het verbeterplan en heeft dit in april al voorgelegd aan de Inspecties. De Inspecties hebben aangegeven dat het verbeterplan aansluit bij de nodige geconstateerde verbetermaatregelen. Daarbij hebben de Inspecties aangegeven dat het verbeterplan voldoende volledig, realistisch en ambitieus is. Tijdens het Algemeen Overleg van 26 mei jl. heb ik toegezegd om voor het zomerreces 2016 uw Kamer te informeren over de door het COA doorgevoerde maatregelen om de kwaliteit te verbeteren van de beschermde opvang voor amv’s.
Bent u bereid om met Nidos om tafel te gaan en de problematiek rondom het voogdijschap te bespreken en de voortgang van deze gesprekken te delen met de Kamer?
Met Nidos vinden regelmatig gesprekken plaats. Als er, zoals de vraag veronderstelt, problematiek rondom de voogdijschap zou zijn dan zou ik hier uiteraard ook het gesprek met Nidos over voeren. Maar dat is niet het geval.
De veiligheidssituatie van onlangs door Nederland uitgezette kinderen in Burundi |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Owen (4), Jessica (6) en hun moeder spoorloos in Burundi, advocaat en school weten niet waar ze zijn»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Bent u bekend met het bericht «Burundi geteisterd door aanhoudend geweld»?2
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Heeft u contact opgenomen met de plaatselijke autoriteiten om de veiligheid van het uitgezette gezin Ndikumana in het kader van de verslechtering van de veiligheidssituatie in Burundi, en de daarop door u aangekondigde uitzettingsstop voor Burundi3, te verifiëren? Zo nee, waarom niet?
Ja. De ambassade in Bujumbura heeft in deze uitzonderlijke zaak contact gelegd met het gezin. Uit de gesprekken blijkt dat de veiligheid van de moeder en haar kinderen niet in het geding is.
Zijn er in 2016 naast het gezin Ndikumana meer personen uitgezet naar Burundi? Zo ja, hoeveel personen betreft het en wat is er bekend over hun veiligheid?
Het gezin is het enige dat dit jaar is uitgezet naar Burundi. Zoals uw Kamer bekend is, wordt niet gemonitord hoe het vreemdelingen vergaat als zij zijn uitgezet dan wel zelfstandig zijn vertrokken.
Deelt u de opvatting dat indien de veiligheidssituatie in een land van uitzetting wijzigt met als gevolg dat een uitzettingsmoratorium van kracht wordt, zoveel als mogelijk moet worden nagegaan of personen die recent door Nederland naar dit land zijn uitgezet, in veiligheid verkeren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 4.
Wanneer verwacht u dat een nieuw ambtsbericht voor Burundi wordt uitgebracht? Bent u bereid dit ambtsbericht naar de Kamer te zenden zodra het gereed is? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uw Kamer vandaag geïnformeerd dat ik voor Burundi een besluit- en vertrekmoratorium afkondig voor de duur van zes maanden. Ik heb aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken een algemeen ambtsbericht over Burundi gevraagd dat voor het verstrijken van het besluit- en vertrekmoratorium zal verschijnen.
Zoals gebruikelijk worden zowel de vragen voor het ambtsbericht als het ambtsbericht altijd openbaar gemaakt op www.rijksoverheid.nl. Ik stuur de ambtsberichten daarnaast naar de Kamer als het toelatings- of terugkeerbeleid verandert naar aanleiding van een ambtsbericht.
€10.000,- aan shoptegoed voor asielzoekers |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Vluchtelingen in Oisterwijk krijgen 10.000 euro shoptegoed-(kaart)»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom vluchtelingengezinnen in Oisterwijk niets hoeven terug te betalen van de € 10.000 die zij van de gemeente krijgen om de inboedel bij elkaar te kopen?
De genoemde casus betreft het vergoeden van de inrichtingskosten van een woning. Een dergelijke gemeentelijke handeling valt in de Participatiewet onder het verstrekken van «aanvullende inkomensondersteuning», in casu de verlening van individuele bijzondere bijstand. De verlening van bijzondere bijstand is zowel beleidsmatig als financieel gedecentraliseerd aan de colleges van burgemeester en wethouders. Het betreft hier dan ook expliciet een gemeentelijke bevoegd- én verantwoordelijkheid. Eventuele verantwoording over de door het college gemaakte keuzes hieromtrent dient te worden afgelegd aan de gemeenteraad.
Ziet u in dat € 10.000 shoptegoed voor asielzoekers alle perken te buiten gaat, zeker gezien het feit dat in andere gemeenten er bijna drie maal minder wordt uitgegeven per casus?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk een landelijke richtlijn vast te stellen, waarbij de laagste kosten leidend zullen zijn en er altijd sprake is van een leenconstructie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel gemeenten in Nederland zitten boven de € 2.000 die de kringloopwinkel noemt als redelijk voor de aanschaf van de inboedel? Kunt u daarvan een helder overzicht geven?
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beschikt niet over een dergelijk specifiek overzicht.
Deelt u de mening dat dit soort excessen het draagvlak nog verder zullen ondermijnen en dat het meer dan verstandig is om toe te werken naar het Australische model, waarbij asielzoekers enkel opgevangen worden in de eigen regio?
Uw stelling dat het hier om excessen gaat die het draagvlak nog verder zullen ondermijnen laat ik voor uw rekening. Voor wat betreft opvang in de regio kan ik aangeven dat opvang in de regio deel uitmaakt van de visie van het kabinet op de aanpak van de asielproblematiek, zoals verwoord in de brief aan uw Kamer van 8 september jl. Het kabinet zet zich in voor een Europees model voor de aanpak van de migratieproblematiek. De afspraken met Turkije geven uitdrukking aan deze visie en inzet. Door de samenwerking met Turkije te zoeken, zijn wij in staat om belangrijke stappen te zetten naar een verbeterde opvang in de regio.
Ethiopische vluchtelingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat Ethiopië geen centrale basisadministratie en/of geboorteregistratie kent?
Het is juist dat Ethiopië, als federale staat bestaande uit negen (deel)staten, een organisatie van de burgerlijke stand kent die niet centraal maar meer staatsgewijs, regionaal en met name lokaal georganiseerd is. In Ethiopië is op dit moment nog geen (centrale) registratie voor geboortes. Ethiopië is overigens wel bezig om een centrale registratie met identiteitsdocumenten op te zetten.
Hoe vaak komt het voor dat Ethiopiërs na veel moeite toch bewijsstukken van hun lidmaatschap van de vervolgde Oromo-oppositiebeweging het OLF kunnen overhandigen en deze niet als echt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) worden geaccepteerd?
Uit handmatig bijgehouden informatie blijkt dat sinds 2006 door de IND – afgerond op tientallen – tien sets originele documenten van de OLF-beweging zijn onderzocht op echtheid. In geen enkel geval heeft dit geleid tot de conclusie dat de documenten niet als echt kunnen worden geaccepteerd.
Is het waar dat de Ethiopische ambassades tegenwerken bij het verstrekken van echtheidsverklaringen van stukken? Zo ja, hoe kunnen vluchtelingen dan toch de echtheid hiervan aantonen?
Dat is mij niet bekend. De Ethiopische ambassade werkt mee aan het onderzoeken van documenten waaronder paspoorten die door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) ter ondersteuning van een laissez-passer aanvraag worden voorgelegd. Indien de DT&V een (kopie) paspoort overlegt wordt dit door de ambassade onderzocht en ontvangt de DT&V een verklaring over de echtheid van het document.
Hoe vaak komt het voor dat er Ethiopiërs gedetineerd worden en vervolgens weer worden vrijgelaten omdat zij niet uitzetbaar blijken?
Laat ik voorop stellen dat voor Ethiopië geldt dat zelfstandige terugkeer naar dit land mogelijk is: de autoriteiten van Ethiopië verstrekken tijdelijke reisdocumenten aan in Nederland afgewezen vreemdelingen die te kennen geven terug te willen keren naar Ethiopië.
Wanneer een vreemdeling niet meewerkt aan zelfstandige terugkeer is het onder voorwaarden mogelijk dat hij in vreemdelingenbewaring wordt gesteld. Het opleggen van een maatregel van bewaring gebeurt altijd met het oog op uitzetting. Uitzetting van Ethiopische vreemdelingen vindt daadwerkelijk plaats. In 2015 zijn circa 10 Ethiopiërs in vreemdelingenbewaring gesteld. In 2016 zijn enkele Ethiopiërs in vreemdelingenbewaring gesteld. In beide jaren werd een enkele keer de vreemdelingenbewaring opgeheven. Er kunnen meerdere redenen zijn voor het opheffen van vreemdelingenbewaring. Vaak is de reden gelegen in een belangenafweging op basis van de omstandigheden in het individuele geval.
Hoe vaak leidt langdurige niet-uitzetbaarheid van Ethiopiërs tot een verblijfsvergunning?
Vreemdelingen die zonder resultaat hebben geprobeerd om uit Nederland te vertrekken kunnen op aanvraag of ambtshalve een vergunning krijgen ingevolge het buitenschuld beleid. In de periode van 2013 tot en met 2015 werd aan minder dan vijf personen met de Ethiopische nationaliteit een dergelijke verblijfsvergunning verstrekt. Ik teken daarbij aan dat het buiten schuldbeleid bedoeld is voor vreemdelingen die wel terug willen, maar niet terug kunnen bijvoorbeeld omdat hun ambassade geen (vervangende) reisdocumenten wil afgeven. Vreemdelingen die langdurig niet-uitzetbaar zijn, kunnen in verreweg de meeste gevallen wel zelfstandig vertrekken, en komen dus over het algemeen niet in aanmerking voor een vergunning op basis van buiten schuld.
Is het waar dat veel Ethiopische Eritreëers die weliswaar in Ethiopië geboren zijn maar in 2000 massaal naar Eritrea zijn uitgewezen daar een bestaan als tweederangsburgers leidden? Wat is daarop uw reactie?
Dit herken ik niet. De mij bekende bronnen zeggen hier niet specifiek iets over.
Deelt u de mening dat het niet verwonderlijk is dat Eritreërs die niet in Eritrea zijn opgegroeid de voertaal van Eritrea, het Tigrinya, niet machtig zijn en weinig over het land Eritrea kunnen vertellen?
Nee, die mening deel ik niet. De band met het land en de cultuur verdwijnt in het algemeen niet volledig wanneer iemand uit Eritrea al dan niet langere tijd buiten Eritrea woont. Tigrinya is de lingua franca in Eritrea, dus veelal kan verwacht worden dat iemand van Eritrese nationaliteit Tigrinya spreekt, naast de taal van de eigen bevolkingsgroep. Het is natuurlijk nooit volledig uit te sluiten dat iemand van Eritrese nationaliteit die om wat voor reden dan ook buiten Eritrea en in een niet-Tigrinya sprekende gemeenschap is opgegroeid, geen actieve beheersing van het Tigrinya (meer) heeft. Daarnaast dient een Eritreeër die stelt altijd in Ethiopië of Sudan te hebben verbleven, te kunnen vertellen, hoe zijn leven er daar uitzag als Eritrese vluchteling/migrant en dient hij aannemelijk te maken dat hij daadwerkelijk de Eritrese nationaliteit bezit, gebaseerd op zijn eigen kennis of op informatie die hij vanuit zijn familie en naasten heeft meegekregen over Eritrea.
Hoe kunnen deze Ethiopische Eritreërs die door hun geboorte in Ethiopië noch over papieren omtrent hun Eritreese nationaliteit en door de niet-erkende status in Ethiopië en de daarmee gepaarde gebrekkige registratie toch hun nationaliteit aantonen?
Zoals u bekend wordt door de IND bij het gehoor voor een asielaanvraag naar meer gekeken dan alleen de individuele nationaliteitsdocumenten. Mocht een Eritreeër, die in Ethiopië is opgegroeid of daar zeer lange tijd heeft verbleven, in Nederland asiel aanvragen en niet over documenten beschikken, dan wordt in de procedure extra aandacht besteed aan het ongedocumenteerd zijn en daarmee ook gekeken naar de gestelde identiteit en nationaliteit. Voor deze categorie is in de asielprocedure extra aandacht. Dit is overigens vaste praktijk voor alle ongedocumenteerden.
Het bericht ‘VVD: ‘Diefstal komt niet bij politie, dat lost het COA op’ |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «VVD: «Diefstal komt niet bij politie, dat lost het COA op»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de opmerkingen van een VVD-Tweede Kamerlid op 26 oktober 2015 in de genoemde radiouitzending het bewijs vormen van hetgeen u wilt laten onderzoeken door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) naar aanleiding van eerdere vragen?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op eerdere Kamervragen is het zeker geen beleid van het COA om winkeliers te compenseren voor diefstal door asielzoekers. Het zou ook zeer onwenselijk zou zijn als COA-medewerkers dit wel zouden doen.3 Er zijn ons gelukkig geen gevallen bekend waar dit is gebeurd. Het COA is naar aanleiding van de geruchten een en ander nagegaan.
Ook dit heeft geen concrete gevallen opgeleverd. Ik zie dan ook geen aanknopingspunten voor verder onderzoek.
Deelt u de mening dat een eigen COA-onderzoek nu volstrekt onvoldoende is, maar dat de Rijksrecherche moet worden ingezet om te onderzoeken of diefstal door asielzoekers wordt gecompenseerd door het COA en op welke wijze dit zou zijn gebeurd en wellicht nog steeds gebeurt? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om nog voor het weekend deze zaak aan te melden bij de Coördinatie Commissie Rijksrecherche, zodat er snel actie kan worden ondernomen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) winkeliers compenseert voor door asielzoekers gestolen goederen |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «briefje van Jan, aan Klaas Dijkhoff»1 en de berichten op de microberichtenwebsite Twitter2 waarin bevestigd wordt dat het COA winkeliers compenseert voor gestolen goederen door asielzoekers?
Ja.
Klopt deze berichtgeving? Zo ja, bij hoeveel winkeliers is dit gebeurd en om hoeveel geld gaat het vanaf begin 2015?
In de door u aangehaalde berichtgeving wordt gesuggereerd dat het COA winkeliers compenseert voor gestolen goederen onder de voorwaarde dat hierover niet wordt gesproken. Uit navraag bij het COA blijkt dat het zich niet in dit signaal herkent, en het uiteraard ook zeer onwenselijk zou vinden als hier sprake van zou zijn. Het COA zal actief nagaan waar het gerucht op is gestoeld.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Asiel en Immigratie voorzien op donderdag 26 mei 2016?
Ja.
De opvang van statushouders in het voormalige Missiehuis in Driehuis |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht inzake de brief die de gemeenteraad van Velsen wil sturen over de starheid bij het Rijksvastgoedbedrijf rond de opvang van statushouders in het voormalig Missiehuis in Driehuis?1
Ja.
Wat is uw visie op het bericht dat er draagvlak was bij omwonenden, dat er voldoende vrijwilligers waren, dat het gebouw snel was aan te passen, maar dat het Rijksvastgoedbedrijf het door een stugge houding geblokkeerd geeft?
Het voormalig Missiehuis in Driehuis is aan de gemeente Velsen aangeboden tegen een kostendekkende prijs. De gemeente Velsen heeft bericht dat zij geen gebruik maakt van dit aanbod. Hierbij wil ik aangeven dat ik via het RVB zo veel mogelijk panden ter beschikking stel en gemeenten daarmee zoveel mogelijk in de gelegenheid stel om aan hun verantwoordelijkheid om statushouders te huisvesten te kunnen voldoen. Hierbij kijkt het RVB proactief en flexibel met gemeenten mee naar wat er kan, entameert gesprekken met individuele gemeenten en adviseert hen over mogelijkheden om gebruik te maken van de subsidieregeling die speciaal voor de huisvesting van statushouders ter beschikking is gesteld.
Juist ten behoeve van het uitbreiden van de mogelijkheden tot lokaal maatwerk en benutten van lokaal draagvlak, heb ik in het bestuursakkoord verhoogde asielinstroom van 27 november 2015 met gemeenten afgesproken dat ik de mogelijkheid bied om overtollige rijksvastgoed tegen een kostendekkende huurprijs aan te bieden wanneer dit vastgoed wordt benut voor de huisvesting van vergunninghouders. Hiermee wordt een substantieel lagere prijs gevraagd dan bij verhuur aan marktpartijen. De kostendekkende huurprijs is in dit geval 15% van de marktconforme huurprijs. Het RVB is een baten-lasten dienst en werkt kostendekkend. Lagere prijzen kan zij niet hanteren.
In het bovengenoemde bestuursakkoord is met gemeenten afgesproken dat zij subsidie kunnen aanvragen op basis van de tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders van 10 december 2015. Daarmee kan de gemeente – in overleg met corporaties en marktpartijen op basis van de situatie in de desbetreffende gemeente – zorgen voor lokaal maatwerk.
De kostendekkende huurprijs bestaat uit de jaarlijkse financieringskosten van het vastgoed en een standaardvergoeding voor de apparaatskosten van het Rijksvastgoedbedrijf. Onder meer de energiekosten en heffingen worden direct doorbelast door respectievelijk de energieleverancier en de gemeente. Alle kosten die behoren tot vastgoed dat wordt verhuurd door het RVB worden doorbelast aan de huurder; hetzij via de huurprijs – de onderdelen die gelijk blijven in de huurperiode; hetzij via het doorleggen van andere lasten die op het object rusten – de onderdelen die fluctueren, zoals OZB voor eigenaar en gebruiker. Het OZB gebruikersdeel is voor de huurder of vervalt indien het complex als woning/woningen wordt aangemerkt.
Het RVB biedt het overtollige rijksvastgoed aan in de staat waarin het op dat moment verkeert. Het RVB investeert niet ten behoeve van tijdelijk gebruik in vastgoed dat wordt afgestoten. Het is op dit moment onduidelijk wat het toekomstig gebruik wordt en of het gebruik past in de fysieke aanpassingen ten behoeve van vergunninghouders (sociale woningbouw). Dat betekent dat gemeenten – als verantwoordelijke voor de huisvesting van statushouders – de afweging kunnen maken of zij vastgoed geschikt vinden dan wel geschikt te maken achten voor de huisvesting van statushouders. Vervolgens is het aan gemeenten, hun partners en marktpartijen, of aanpassingen, die nodig zijn om vergunninghouders te huisvesten een aanvaardbare investering zijn in vergelijking met alternatieve locaties.
Is het gebruikelijk dat het Rijksvastgoedbedrijf in dergelijke situaties eist dat de huurder – de gemeente dus – ook het achterstallig onderhoud moet wegwerken, de onroerendezaakbelasting moet betalen en de stookkosten (van een verouderde ketel) op zich moet nemen? Kunt u uiteenzetten wat de speelruimte is om op basis van lokaal maatwerk gemeenten tegemoet te komen in de kosten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten wat de huidige jaarlijkse onkosten van het rijk zijn met betrekking tot het onderhavige pand en welk deel van huuropbrengsten het rijk nu mist? Vindt u de discrepantie tussen die bedragen acceptabel?
De kosten die op het pand rusten bestaan uit de energiekosten, de jaarlijkse belastingen en heffingen en de financierings- en apparaatskosten. De periode dat het RVB deze kosten draagt is normaliter zo kort mogelijk omdat het RVB in principe overtollige objecten verkoopt. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de gemeente Velsen de mogelijkheid geboden het Missiehuis tegen een kostendekkende prijs in gebruik te nemen voor statushouders. Hiertoe heeft het Rijksvastgoedbedrijf het verkoopproces opgeschort om de gemeente Velsen de gelegenheid te geven het aanbod in overweging te nemen.
Deelt u de conclusie dat als het pand verhuurd zou zijn, het rijk er dus financieel op vooruit zou gaan, terwijl Velsen er financieel op achteruit zou gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, het Rijk verhuurt tegen een kostendekkende prijs aan een gemeente. Het Rijk heeft daarmee winst noch verlies. Als verantwoordelijke voor de huisvesting van statushouders – is het aan de gemeente Velsen om zelf de afweging te maken of zij het aangeboden vastgoed geschikt vindt dan wel geschikt te maken acht voor de huisvesting van statushouders, of voor een andere optie kiest voor het realiseren van de huisvesting van statushouders. Daarbij maakt de gemeente haar eigen financiële afweging, waarin de tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders van 10 december 2015 een rol kan spelen.
Bent u bereid om de oproep van de gemeente om mee te denken in oplossingen om zo een snelle doorstroom voor de statushouders te realiseren en wilt u bij het Rijksvastgoedbedrijf aandringen op heroverweging van zijn positie in de onderhandelingen?
Ten behoeve van de doorstroming heeft het Rijk in overleg met onder meer gemeenten een set maatregelen ingesteld, zoals is verwoord in het bestuursakkoord verhoogde asielinstroom van 27 november 2015. Zo is er de tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders van 10 december 2015. Zoals bij het antwoord op vraag 3 verwoord, pas ik voorwaarden toe zoals afgesproken in het bestuursakkoord. Zoals gezegd is het aan gemeenten, hun partners en marktpartijen, welke afweging zij maken ten aanzien van het aangeboden rijksvastgoed in vergelijking met alternatieve locaties.
Het terugsturen van asielzoekers naar Burundi |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over het aanhoudende geweld in Burundi, het grote aantal mensen dat daarom op de vlucht is geslagen en de waarschuwing van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Ban Ki-Moon, dat de situatie kan uitmonden in een burgeroorlog? Wat is hierop uw reactie?1
Ja, ik ben op de hoogte van het bericht en de precaire veiligheidssituatie in Burundi. Samen met het Ministerie van Buitenlandse zaken wordt de situatie zeer nauwlettend in de gaten gehouden. Ik heb uw Kamer heden geïnformeerd dat ik voor Burundi een besluit- en vertrekmoratorium instel voor de duur van zes maanden.
Hoeveel Burundezen bevinden zich momenteel in de asielprocedure in Nederland?
Er bevinden zich momenteel minder dan 10 Burundezen in de asielprocedure
Bent u bereid voor hen een besluitmoratorium in te stellen?
Ik heb uw Kamer bericht dat ik voor Burundi voor de duur van een half jaar een besluit- en vertrekmoratorium instel.
Hoeveel uitzetbare Burundezen zijn er momenteel in Nederland?
De caseload van de Dienst Terugkeer en Vertrek bestaat op dit moment uit minder dan 10 Burundese vreemdelingen.
Acht u uitzetting van Burundezen momenteel nog veilig? Zo nee, bent u bereid een vertrekmoratorium voor Burundi in te stellen? Zo ja, hoe strookt dit dan met de eerder genoemde signalen?
Zie het antwoord bij vraag 3.
Bent u bereid naar aanleiding van de veranderde situatie in Burundi een nieuw ambtsbericht te laten opstellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gebeurt er met de Burundezen in Nederland in afwachting hiervan?
Ik heb het Ministerie van Buitenlandse Zaken om een algemeen ambtsbericht inzake Burundi gevraagd. Dit zal verschijnen voor de afloop van het besluit- en vertrekmoratorium. Voor wat dit betekent voor een Burundees in Nederland verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer over de instelling van het besluit- en vertrekmoratorium.
De oproep van een Arubaanse minister om een visumplicht voor Venezolanen in te voeren |
|
André Bosman (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Minister positief tegenover invoeren visumplicht Venezolanen naar Aruba»?1 Kunt u bevestigen dat de Arubaanse Minister voor Toerisme positief tegenover het invoeren van een visum voor Venezolanen staat?
Ja. De Arubaanse Minister voor Toerisme heeft zich op deze wijze geuit.
Kunt u zich uw antwoorden op eerdere vragen d.d. 4 december 2015 herinneren?2 Bent u, in het licht van de in toenemende mate zorgelijke ontwikkelingen in buurland Venezuela, nog steeds van mening dat er «op dit moment geen aanleiding (is) om een visumplicht voor Venezolanen in te voeren»?3 Deelt u het standpunt van de Arubaanse Minister, zoals geparafraseerd in de pers, «dat we niet de ogen kunnen sluiten voor deze situatie waarbij de stroom mensen van uit Venezuela bijna niet te controleren is»?
De situatie in Venezuela in onverminderd zorgelijk. Over mogelijke gevolgen van de ontwikkelingen in Venezuela voor de Caribische delen van het Koninkrijk is er geregeld contact tussen mijn ministerie in Den Haag, de overige relevante ministeries in Den Haag, de Koninkrijksambassade te Caracas en de autoriteiten van de Caribische Koninkrijkslanden en Bonaire (zie ook antwoord op vraag4. De huidige en mogelijke toekomstige instroom van Venezolanen in de Caribische Koninkrijksdelen komt daarbij aan bod en er wordt informatie uitgewisseld over mogelijke maatregelen. Die contacten geven mij op dit moment geen aanleiding om een (tijdelijke) Caribische visumplicht voor Venezolanen in te voeren. Er ligt op dit moment geen verzoek daartoe van de Arubaanse regering of andere Koninkrijkslanden. Er is evenmin sprake van een stijging van het aantal Venezolanen dat naar Aruba reist; in vergelijking met 2015 lijkt de instroom juist af te vlakken.
Is de mogelijkheid van het invoeren van een visumplicht voor Venezolanen, aangezien het een Koninkrijksaangelegenheid betreft, besproken in het laatste (jaarlijkse) visumwerkoverleg tussen de vier Koninkrijkslanden? Zo neen, waarom niet?
Tijdens de afgelopen visumwerkconferentie (april 2016) is, mede op verzoek van Aruba, onder meer de situatie in Venezuela aan de orde gekomen. Een wens tot instellen van een (tijdelijke) visumplicht voor Venezolanen is daarbij niet genoemd. Wel is afgesproken dat de situatie in Venezuela en de mogelijke consequenties voor de Caribische Koninkrijkslanden uitvoerig aan de orde komt tijdens de in antwoord 4 genoemde, en daarvoor bedoelde, videoconferenties.
Bent u, mede in het licht van de uitspraken in kwestie, bereid aan de zorgen van velen tegemoet te komen door de mogelijkheid in het eerstvolgende relevante gremium te bespreken? Welk gremium acht u hier het meest geschikt voor? Bent u bereid de Kamer hier na afloop over te informeren?
Op ambtelijk niveau is er recent contact geweest met Aruba om te spreken over een mogelijke wens tot instelling visumplicht voor Venezolanen. De Arubaanse regering is alert op ontwikkelingen in Venezuela in relatie tot instroom van Venezolanen en houdt de optie tot het verzoeken om invoering van visumplicht open. Er ligt echter, zoals eerder aangegeven, op dit moment geen verzoek van Aruba voor om een (tijdelijke) Caribisch visumplicht voor Venezolanen in te voeren.
Er zijn meerdere gremia waar het onderwerp aan de orde kan worden gesteld. Zo is er naast de visumwerkconferentie het beleidsoverleg buitenlandse betrekkingen tussen mijn Adviseur Koninkrijkszaken en de directeuren van de Directies Buitenlandse Betrekkingen (DBB) van de Caribische Koninkrijkslanden. Ook vinden op gezette tijden videoconferenties plaats tussen mijn ministerie in Den Haag, de overige relevante ministeries in Den Haag, de Koninkrijksambassade te Caracas en de autoriteiten van de Caribische Koninkrijkslanden en Bonaire. De laatste maal dat dat gebeurde was op 2 juni jl. Daarnaast bestaat te allen tijde de mogelijkheid om zaken bilateraal te bespreken op ambtelijk, maar ook op politiek niveau.
Zo had ik eind 2015 met Minister President Eman contact over dit onderwerp. Daarbij kwam aan de orde dat visumplicht een obstakel betekent voor bonafide reizigers naar het Caribisch deel van het Koninkrijk. Ook is het tegelijkertijd geen garantie dat niet bonafide of minder kapitaalkrachtige Venezolanen wegblijven. Eerder moet gedacht worden aan het aanscherpen van de Arubaanse toelatings- en verwijderingsmaatregelen, hetgeen ook door de Arubaanse regering wordt toegepast. In verscheidene recente gesprekken die ik had met Minister President Eman, heeft hij het onderwerp visumplicht niet aan de orde gesteld.
Naar aanleiding van het debat over de Rijksvisumwet, onderzoek ik de mogelijkheden en wenselijkheden van visa on arrival of het ontwikkelen van een ESTA-variant.
Hoe beoordeelt u de suggestie van de Arubaanse Minister van Toerisme om een uitzonderingsmogelijkheid te scheppen voor bepaalde groepen toeristen? Beoordeelt u deze mogelijkheid als haalbaar en wenselijk?
De Minister van Toerisme stelt volgens het mediabericht ook voor dat er andere maatregelen worden genomen, zoals «een betere screening van de passagiers op de luchthaven, de haven en andere locaties waar de buitenlanders het land binnenkomen.» Dergelijke mogelijkheden acht ik haalbaarder en wenselijker dan de instelling van een visumplicht voor bepaalde groepen Venezolanen.
Verdringing op de woningmarkt door statushouders |
|
Erik Ronnes (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht statushouders in Binnenlands Bestuur dat een derde van de vrijkomende woningen naar gaat?1
Ja.
Kent u ook het onderzoek van Companen, waar Binnenlands Bestuur naar verwijst? Zo ja, deelt u de uitkomsten van het onderzoek? Zo nee, kunt u zich vinden in de uitkomsten van het onderzoek?
Nee, ik heb van onderzoeksbureau Companen begrepen dat hier niet sprake is van een onderzoek, maar van een peiling in opdracht van Binnenlands Bestuur. De resultaten van deze peiling zijn niet openbaar buiten de gegevens die in het artikel zijn vermeld en er is dus geen onderliggend rapport beschikbaar.
Wat is uw visie op deze berichten en het onderzoek van Companen, en plaatst deze berichtgeving uw antwoorden op eerdere vragen met name de antwoorden op de vragen 6 en 7) op het bericht dat woningen onbereikbaar worden in een ander licht? Zo nee, waarom niet?2
Uit de peiling valt op te maken dat er grote verschillen zijn tussen gemeenten bij de beantwoording van de verschillende vragen uit de peiling. Hieruit spreekt de noodzaak voor lokaal maatwerk.
Ik vind het vooral een positief signaal dat 9 van de 10 gemeenten bezig zouden zijn met het ontwikkelen van plannen om extra woonruimte voor vergunninghouders te realiseren. Hieruit valt te concluderen dat op lokaal niveau voldoende bewustzijn is over de schaarste of tekorten in de woningvoorraad en dat er op lokaal niveau maatregelen zijn genomen om deze schaarste te bestrijden.
Zoals ik bij antwoord 7 op uw eerdere vragen heb gesteld is de groei van het aantal vergunninghouders van invloed op de beschikbaarheid van woningen op de sociale woningmarkt. Echter, via lokaal maatwerk kan verdringing zoveel mogelijk worden voorkomen. Verdringing die nu wordt ervaren kan dan van tijdelijke aard zijn, omdat de ontwikkeling en realisatie van plannen eenmaal tijd vergen. Een spoedige doorloop van projecten is derhalve wenselijk. Ik wil gemeenten dan ook graag aanmoedigen om met voldoende urgentie plannen om te zetten naar daadwerkelijke realisatie. De aanvullende maatregelen die gemeenten en Rijk met elkaar zijn overeengekomen in het bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom op het terrein van huisvesting kunnen ondersteunen bij een versnelde uitbreiding van de huisvestingscapaciteit. Tenslotte blijft het van belang, zoals ik bij antwoord 6 op uw eerdere vragen heb gesteld om het scheefwonen tegen te gaan. Veel sociale huurwoningen worden namelijk gehuurd door mensen met een hoger inkomen, die niet tot de doelgroep behoren.
Op welke wijze bent u voornemens om de zorgen van gemeenten weg te nemen nu veel gemeenten zeggen moeite te hebben om te voldoen aan de taakstelling die het Rijk de gemeenten oplegt?
Het is van groot belang dat gemeenten, die vinden dat er schaarste is aan een of meer categorieën woonruimten in hun gemeente, dit markeren in een woonvisie en hierover prestatieafspraken maken met sociale verhuurders. Die prestatieafspraken kunnen onder meer gaan over toevoegingen aan de woningvoorraad door nieuwbouw, herbestemming of een flexibilisering van de bestaande voorraad en huurcontracten zoals beoogd in de wet Doorstroming.
Op welke wijze zouden gemeenten idealiter om moeten gaan met het feit dat verdringing vooral plaats vindt onder starters en jongeren en op welke wijze ondersteunt het Rijk gemeenten daarbij?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe duidt u het feit dat veel gemeenten hun achterstand op de taakstelling niet inlopen en deelt u de conclusie dat alleen het aanbod van bestaande sociale huurwoningen onvoldoende is om iedereen te huisvesten?
De taakstelling voor de eerste helft van 2016 loopt af op 1 juli 2016 en gemeenten hebben nog een maand de tijd om de taakstelling te halen. De taakstelling voor de tweede helft van 2016 begint op 1 juli 2016 en eindigt op 31 december 2016 en de ervaringen met eerdere taakstellingen leert dat gemeenten aan het eind van het jaar veelal de taakstelling wel halen en tevens inlopen op hun achterstanden. Gezien de maatregelen die in dit kader in gang zijn gezet moet dat ook mogelijk zijn. Zo zie ik de resultaten van de Tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders, die op 1 februari 2016 van kracht is geworden, in positieve zin tegemoet. Deze subsidieregeling wordt conform verwachting benut. Er is tot op heden 13% van het beschikbare budget van € 87,5 miljoen gereserveerd, vier maanden na openstelling van de regeling die een looptijd heeft tot en met december 2018. Er is een stijgende lijn zichtbaar in het aantal aanvragen en er moet rekening gehouden worden met de nodige doorlooptijd voor het geschikt maken van de huisvestingsvoorzieningen. Naar verwachting worden de eerste projecten die met behulp van de subsidieregeling zijn opgestart in de zomer van 2016 opgeleverd.
Daarnaast kunnen gemeenten met de Woningwet met corporaties tot prestatieafspraken komen om vergunninghouders te huisvesten (zie het antwoord op vraag 7). In dat kader is de indicator investeringscapaciteit van corporaties, die deze zomer bekend wordt gemaakt, van belang. Dan blijkt per gemeente welke ruimte corporaties hebben voor investeringen.
Tenslotte zal ik bij de brief over de uitwerking van de motie De Vries die oproept om «een indicatieve taakstelling voor gemeenten te introduceren voor het realiseren van extra tijdelijke en betaalbare woningen voor de sociale doelgroep door het beschikbaar stellen van voor ombouw geschikte gebouwen en door verhuur van bouwrijpe bouwkavels», die ik uw kamer heb toegezegd, ingaan op de ruimte die de bestaande voorraad sociale huurwoningen biedt.
Bent u bereid om tegemoet te komen aan de vraag van gemeenten om meer maatwerk te kunnen bieden en vooral zelf de regie voeren?
Ik ben van mening dat het woningmarktbeleid het best op lokaal niveau kan worden ingevuld waarbij zo min mogelijk van bovenaf moet worden opgelegd. In de praktijk blijkt dat gemeenten het beste zelf kunnen beoordelen of er sprake is van schaarste op de woningmarkt en op basis daarvan hun verantwoordelijkheid kunnen nemen door een huisvestingsverordening op basis van de Huisvestingswet vast te stellen. In geval van schaarste is het van groot belang afspraken te maken over toevoegingen aan de woningvoorraad. Op basis van de Woningwet 2015 en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting, heeft de gemeente hiervoor instrumenten in handen. Gemeenten hebben met de Woningwet mogelijkheden om middels een onderbouwde woonvisie en daarop gebaseerde prestatieafspraken te waarborgen dat er voldoende betaalbare woningen beschikbaar blijven of beschikbaar komen. Gemeenten benoemen dit helder en concreet in hun woonbeleid en geven daarbij aan in hoeverre een bijdrage van de corporatie(s) verwacht wordt. Daarnaast zijn er aanvullende maatregelen getroffen in het bestuursakkoord Verhoogde asielinstroom om gemeenten bij hun huisvestingstaakstelling te ondersteunen.