Fraude met hulpgoederen voor Syrische vluchtelingen |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten over fraude met hulpgoederen voor Syrische vluchtelingen zoals beschreven in The Washington Post en het AD?1 2
Ja.
Kunt u iets zeggen over de mogelijke omvang van de fraude in de keten bij de Nederlandse non-gouvernementele organisaties? Komt deze fraude alleen bij Stichting Vluchteling en Save the Children voor of naar verwachting ook bij andere Nederlandse organisaties?
Op basis van de beschikbare informatie lijkt het te gaan over kartelvorming en modificaties van de kwaliteit van de goederen door bedrijven in Turkije. De omvang van de fraude is niet bekend. Het onderzoek dat dit moet uitwijzen loopt nog. Het onderzoek zal, naar verwachting, vast kunnen stellen hoe groot het bedrag is waarmee is gefraudeerd. Daarvoor moet worden berekend hoeveel teveel is betaald voor lagere kwaliteit goederen of door prijsafspraken tussen leveranciers. De fraude zal in elk geval slechts een deel zijn van het totale bedrag dat de hulporganisaties hebben ingezet voor grensoverschrijdende hulp. Naast Stichting Vluchteling en Save the Children hebben geen andere Nederlandse hulporganisaties fraude gemeld.
Hoe hebben de Nederlandse organisaties tot nu toe gehandeld naar aanleiding van de signalen over fraude? Bestaan hier protocollen voor bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en zo ja, zijn deze gevolgd? Zo nee, overweegt u hier een protocol voor op te stellen?
De twee betreffende Nederlandse organisaties, Stichting Vluchteling en Save the Children, hebben het Ministerie van Buitenlandse Zaken onmiddellijk geïnformeerd toen zij over serieuze aanwijzingen van fraude beschikten. De organisaties hebben vervolgens onderzoeken gestart naar de aanwijzingen. Stichting Vluchteling en Save the Children hebben direct maatregelen genomen om de fraude te bestrijden. Er is personeel op non-actief gezet en aankoop- en controleprocedures zijn aangescherpt.
Het ministerie hanteert strakke interne en externe controlesystemen bij de uitvoering van activiteiten door de hulporganisaties. Dit gebeurt onder toezicht van de Accountants Dienst rijksoverheid (ADR). Indien uit deze controle blijkt dat Nederlandse middelen betrokken zijn bij bewezen fraude dan worden deze, conform het zero-tolerance beleid, gekort op de bijdragen.
Kunt u toelichten of de conclusies van de onderzoeken die de organisaties zelf hebben ingesteld naar de vermeende fraude, voldoende kunnen zijn om over te gaan tot het eventueel terugvorderen van subsidies? Bent u betrokken bij het waarborgen van de onafhankelijkheid van deze onderzoeken en/of heeft u overwogen zelf een onderzoek in te stellen naar mogelijke fraude bij deze en/of andere organisaties?
De organisaties hebben tot dusverre een grote mate van openheid getoond ten aanzien van de vermoedens tot fraude. Het kabinet ziet tot nu toe geen aanleiding voor het instellen van een eigen onderzoek. Nederland werkt al jarenlang samen met de getroffen hulporganisaties en heeft vertrouwen in het goed functioneren van deze organisaties. De humanitaire organisaties waar mee samengewerkt wordt, zijn verplicht een Framework Partnership Agreement met European Civil Protection andHumanitarianAid Operations (ECHO) van de Europese Commissie te hebben als certificaat van de kwaliteit van hun werk. Het kabinet is tevens in contact met andere donoren die bij deze casus betrokken zijn. Hiernaast wordt de kwaliteit van het onderzoek zoals uitgevoerd door de hulporganisaties kritisch bekeken.
Naast Nederlandse organisaties is in ieder geval ook USAID getroffen door deze fraude; zijn er andere organisaties die Nederland financiert, bijvoorbeeld VN-organisaties, die ook getroffen zijn of waarvan redelijkerwijs het vermoeden kan bestaan dat deze getroffen zijn? Zo ja, hoe wordt deze mogelijke fraude onderzocht?
Het onderzoek van USAID is nog niet afgerond. Betrokken partners van Nederland hebben eigen onafhankelijke onderzoeken ingesteld. Ook die lopen nog. Het kabinet heeft geen indicatie dat andere door Nederland gefinancierde organisaties geraakt zijn door de fraude. Het kabinet handelt naar aanleiding van de uitkomsten van de lopende onderzoeken, volgens de bestaande protocollen zoals beschreven in antwoord op vraag 3. Mocht blijken dat andere organisaties die Nederland financiert betrokken zijn, dan zal het kabinet de Kamer daarover informeren.
Bent u bereid de Kamer in het vervolg proactief te informeren wanneer u signalen ontvangt over dergelijke situaties?
Het melden van alle bewezen fraude geschiedt via het departementaal jaarverslag dat uw Kamer toekomt. Wanneer er nog geen bewijs voorhanden is, maar het vermoeden bestaat dat er sprake is van omvangrijke fraude zal het kabinet de Kamer hierover vertrouwelijk informeren.
Bent u bereid de Kamer tijdig te informeren over de conclusies van alle onderzoeken naar fraude met hulpgoederen en uw reactie hierop?
Ja.
Het bericht “Meer uitkeringen door Syriërs en Wajongeren |
|
Paul van Meenen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meer uitkeringen door Syriërs en Wajongeren»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht «Meer uitkeringen door Syriërs en Wajongeren».
Heeft u inzicht in de populatie Syriërs die in de bijstand zit? Uit welke leeftijden en opleidingsniveaus bestaat deze groep?
Het CBS heeft de per saldo instroom in de bijstand in 2015 in kaart gebracht en daarover gerapporteerd in het persbericht «Bijstand groeit in eerste kwartaal 2016». In dat bericht staat dat er in 2015 per saldo ruim 15 duizend bijstandsontvangers bijkwamen, van wie ruim 10 duizend geboren waren in Syrië. Ook meldt het CBS dat van de Syriërs die in de periode 2013–2015 in de bevolking zijn ingeschreven, nu ongeveer driekwart bijstand ontvangt. De gerealiseerde kosten van toegenomen bijstand door Syriërs worden niet afzonderlijk geregistreerd. Er is hierbij geen onderscheid gemaakt naar leeftijd en opleidingsniveau.
Er wordt veel geïnvesteerd om deze asielzoekers aan een baan te helpen. Tijdens de opvang bij COA krijgen vergunninghouders leefgeld. Bijstand ontvangen vergunninghouders pas als ze zelfstandig wonen in een gemeente en (nog) niet in staat zijn om te werken en zo in hun eigen onderhoud te voorzien. Tijdens de opvang door COA wordt er al wel van alles gedaan om de afhankelijkheid van bijstand later te voorkomen of te beperken. Zo werkt COA samen met Divosa, VNG en de ministeries van SZW, V&J en OCW aan een vroege screening van vergunninghouders. Daarin wordt gekeken naar de werkervaring en opleiding(en) van een vergunninghouder om zo een kansrijke koppeling voor vergunninghouders aan een gemeente te realiseren.
Om de stap naar werk te maken en de kans op een baan te vergroten, zijn enkele randvoorwaarden van belang. Het beheersen van de Nederlandse taal is een van deze randvoorwaarden. Daarom biedt ieder AZC een programma voorinburgering (taalcursus, Kennis van de Nederlandse Maatschappij en een start met Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt, waaronder ook diplomawaardering) aan alle vergunninghouders. Ook het kennen van de Nederlandse normen en waarden is een randvoorwaarde. Via het participatieverklaringstraject in de gemeente wordt daaraan voldaan. Al deze stappen dragen er aan bij om iemand aan het werk te helpen. Vanaf het moment dat vergunninghouders in een gemeente wonen en bijstand krijgen zijn gemeenten verantwoordelijk om hen te bemiddelen naar werk. Veel gemeenten zijn daar actief mee aan de slag. Ook zijn er veel initiatieven van werkgevers om de groep vergunninghouders naar werk te bemiddelen.
Van vergunninghouders die in een gemeente wonen wordt verwacht dat zij binnen drie jaar hun inburgeringsexamen halen. Een van de onderdelen van het inburgeringsexamen sinds 2015 is oriëntatie Nederlandse arbeidsmarkt. Ook binnen deze module kunnen inburgeraars die hier tijdens hun verblijf in het AZC nog niet aan waren toegekomen bij het Informatiecentrum Diplomawaardering (IcDW) gratis een diplomawaardering of een indicatie onderwijsniveau (ION) van het buitenlandse diploma of de opleiding aanvragen. Dit helpt de inburgeraar bij het vinden van werk in Nederland.
De kosten van een inburgeringscursus variëren per doelgroep en zijn ook afhankelijk van het taalniveau waarmee de deelnemer begint. Zo zullen asielgerechtigden in het algemeen langer over hun inburgering doen omdat zij met een lager taalniveau starten dan de gezinsvormers en -herenigers. Deze laatste groep heeft immers in het land van herkomst al het basisexamen inburgering op niveau A1 gehaald.
In de kamerbrief van 8 februari 2016 (Kamerstuk 32 824, nr. 121) is uitgebreid ingegaan op het cursusaanbod en de cursuskosten. In oktober zal Blik op Werk een richtlijn voor de cursuskosten publiceren, waarbij ook specifieke aandacht is voor de verschillende doelgroepen en uurtarieven.
Wat is er al gedaan om deze vluchtelingen aan een baan te helpen zodat zij kunnen voorzien in hun eigen levensonderhoud? Is er bij al deze vluchtelingen in de bijstand al werk gemaakt van erkenning van hun diploma’s uit het land van herkomst, conform de motie-Pechtold/Roemer2?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau uit 2011 dat concludeert dat migranten met een goede taalbeheersing twee tot drie keer zoveel kans hebben op een baan?
Ja, ik ben bekend met het onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau uit 2011.
Bent u bekend met het onderzoek van de Wetenschappelijk Raad voor Regeringsbeleid «Geen tijd te verliezen» dat stelt dat er zo snel mogelijk werk gemaakt moet worden van taal en werk voor asielzoekers en statushouders?
Ja, ik ben bekend met het onderzoek van de Wetenschappelijk Raad voor Regeringsbeleid «Geen tijd verliezen».
Wat zijn de kosten van deze toegenomen bijstand door Syriërs per jaar? Wat zijn de vooruitzichten voor mensen om als ze eenmaal in de bijstand zitten zelf een baan te vinden? Wat zijn de kosten van een goede taalcursus op NT2-niveau?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel statushouders in de asielzoekerscentra (azc’s) hebben sinds juli 2015 gebruik gemaakt van de voorinburgeringscursussen? Hoe zien deze cursussen eruit en hoeveel uur taalonderwijs zit hierin? Welk niveau hadden statushouders na het volgen van deze pre-inburgeringscursus? Wanneer krijgt de Kamer een evaluatie van deze voorinburgeringscursussen?
Volgens de rapportages van het COA hebben in de tweede helft van 2015 (juli t/m december) 5558 statushouders in asielzoekerscentra gebruik gemaakt van voorinburgeringscurssussen. In de eerste helft van 2016 (januari t/m juni) hebben reeds 7550 statushouders gebruik gemaakt van de mogelijkheid om deel te nemen aan voorinburgeringscursussen.
De voorinburgering is een programma dat vergunninghouder voorbereid op het wonen en leven in de gemeente. De voorinburgering bestaat uit de volgende onderdelen:
In 2016 is het aantal uren taalles in de voorinburgering opgehoogd van 81 naar 121 uur. De nadruk in het programma ligt op de beheersing van het spreken op A1min-niveau en wordt aangeboden op drie niveaus: analfabeten, lager opgeleiden en middelbaar/hoogopgeleiden.
Op halfjaarlijkse basis hebben het Ministerie van SZW en het COA voortgangsgangsgesprekken over het voorinburgeringsprogramma.
Wat is de voortgang van de beloofde training aan 450 vrijwilligers voor het ondersteunen van asielzoekers die de Nederlandse taal willen leren? Hoeveel asielzoekers kan een groep van 450 vrijwilligers bereiken?
Er zijn 16 trainingen ingepland. Er hebben inmiddels 11 trainingen plaats gevonden die succesvol zijn verlopen. Er zijn inmiddels 109 vrijwilligers getraind, van het voorgenomen aantal van 450. Om het bereik van vrijwilligers te vergroten zal de training – naast COA-vrijwilligers – ook voor vrijwilligers van Het Begint met Taal worden opengesteld.
Over hoeveel asielzoekers bereikt worden met dit aantal vrijwilligers kan ik geen uitspraken doen. Dit is afhankelijk van de vraag van asielzoekers naar de taaltraining en het aanbod (aantal en hun tijdsinspanning) van vrijwilligers per locatie.
Met ingang van wanneer zal de NT2-taalles uit de voorinburgering ook voorafgaand aan het moment van vergunningverlening voor kansrijke asielzoekers aangeboden worden?
U ontvangt, zoals tijdens de APB is toegezegd, voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van V&J (welke gepland staat op 27 november 2016) een brief waarin de uitvoering van deze motie verder wordt toegelicht.
Hoe staat het met de uitvoering van motie-Sjoerdsma om asielzoekers vanaf dag één taallessen aan te bieden? Bent u bereid om de toegezegde brief hierover vóór het Algemeen overleg over vreemdelingen en asielbeleid voorzien op 8 september 2016 naar de Kamer te sturen3?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht “Meer kinderen, minder mannen naar Nederland” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meer kinderen, minder mannen naar Nederland»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat de nareisprocedure nu te lang duurt?
Ik realiseer me dat het voor betrokkenen belangrijk is om zo spoedig als mogelijk herenigd te worden. De inspanningen van de IND zijn daarom ook gericht op een voortvarende afhandeling van de nareisaanvragen. Echter, als gevolg van de hoge instroom is de voorraad van nareisaanvragen opgelopen. Om deze voorraad te verwerken is meermaals, ook recent nog, extra capaciteit ingezet. Dit neemt niet weg dat de IND niet in alle gevallen heeft kunnen beslissen binnen de wettelijke termijn.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over gezinshereniging2, waarin u stelt dat de Nederlandse praktijk al in overeenstemming is met General Comment 14 van het VN-Kinderrechtencomité?3
Ja.
Bent u bekend met de antwoorden van de Europese Commissie op de vragen uit het Europees parlement over de invloed van de Richtsnoeren (COM COM(2014) 210 def) op de implementatie en toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn (2003/86/EG) en General Comment 14 van het VN-Kinderrechtencomité als interpretatiemiddel?4
Zie antwoord vraag 3.
Bent u na het antwoord van de Europese Commissie op vraag 3 ook van mening dat General Comment 14 als geheel een belangrijk interpretatiemiddel is voor het Nederlandse gezinsmigratiebeleid? Zo ja, gaat u hier het toetsingskader en de beslispraktijk op aanpassen? Zo, nee waarom niet?
Zoals reeds aangegeven in mijn antwoord van 9 juli 2015 op Kamervragen5, zie ik weinig meerwaarde in een aanvullende verwijzing naar General Comment 14 van het VN-Kinderrechtencomité. Het antwoord van de Europese Commissie op vraag 3 biedt geen aanleiding het toetsingskader en de beslispraktijk aan te passen. Zoals aangegeven in de brief van 9 juli 2015 is General Comment 14 van het VN-Kinderrechtencomité reeds onderdeel van het besluitvormingsproces van de IND. De IND maakt een individuele zaaksanalyse, waarbij alle betrokkenen de gelegenheid krijgen – zo nodig met behulp van rechtsbijstand – de voor hen relevante belangen toe te lichten. Bij het maken van deze belangenafweging wordt veel gewicht toegekend aan het bijeenhouden van het gezin. Dat laatste laat uiteraard onverlet dat tevens gewicht mag worden toegekend aan het niet voldoen aan formele voorwaarden voor gezinshereniging.
Bent u, ook gezien de antwoorden van de Europese Commissie en de Richtsnoeren bij de Gezinsherenigingsrichtlijn, van mening dat een andere toetsing vereist is en dat het daarom onvoldoende is om in regelgeving en beleid slechts te verwijzen naar artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind?
Zoals reeds aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 29 oktober 20146 is bij de implementatie van de richtlijn ervan uitgegaan dat het apart benoemen van artikel 17 in de regelgeving niet noodzakelijk is.
De Commissie heeft aangegeven dat de artikelen 5, vijfde lid en artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn aansluiten bij respectievelijk artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) en artikel 8 van het EVRM. Voor de Commissie was dit reden op te merken dat het aanbeveling verdient om bij de afweging van belangen uit te gaan van de interpretatie van artikel 8 van het EVRM. Dat de te beoordelen belangen overeenkomen volgt eveneens uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU. Op basis van de beantwoording van de Commissie en de Richtsnoeren bij de Gezinsherenigingsrichtlijn zie ik derhalve geen aanleiding om de toets aan te passen. Het gegeven dat in het Vreemdelingenbesluit voor verschillende specifieke gevallen en om verschillende redenen expliciet is verwezen naar het meewegen van familiebanden en de belangen van minderjarige kinderen, doet daar niets aan af.
De wijze waarop de IND toetst aan de voorwaarden en de wijze waarop de belangenafweging plaatsvindt is in overeenstemming met artikel 5, vijfde lid, en/of artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn, de Verdragen en met de bijbehorende jurisprudentie, waaraan Nederland gehouden is.
Kunt u toelichten waarom artikel 5, vijfde lid, en artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn in algemene zin niet zijn omgezet in wet- en regelgeving of beleid? Hoe verhoudt zich dit tot de doorgevoerde omzetting op specifieke deelterreinen (vergelijk de artikelen 3.77, vierde lid, 3.86, twaalfde lid, en artikel 3.15, derde lid, onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000)? Waarom bent u van mening dat een expliciete omzetting naar de artikelen 17 en artikel 5, vijfde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn daar wel nut heeft en op andere plaatsen niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoe u in de praktijk omgaat met een beroep van een vreemdeling op artikel 5, vijfde lid, en/of artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn? Betrekt u dit expliciet in de weging aan de toelatingsvoorwaarden voor gezinshereniging of past u deze toets in feite toe in het kader van de resttoets aan artikel 8 EVRM? In het laatste geval, hoe geeft u in deze resttoets ruimte aan de Europeesrechtelijke beginselen, zoals het evenredigheidsbeginsel?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht “300 medewerkers bij de IND weg” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «300 medewerkers bij de IND weg»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom er 300 medewerkers bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) weggestuurd worden?
De afgelopen maanden was de asielinstroom beduidend lager dan was geprognosticeerd. De IND kan het werk in het asielproces aan met minder mensen. Naast de medewerkers die vertrekken heeft de IND besloten een deel van de medewerkers die werkzaam waren in het asielproces in te zetten voor Nareisaanvragen.
Zijn alle opgelopen wachttijden door de verhoogde asielinstroom weggewerkt?
Vanaf oktober zijn naar de verwachting van de IND de wachttijden teruggebracht tot ca. acht weken en worden de 300 extern ingehuurde krachten gefaseerd afgebouwd.
Hoelang is de huidige wachttijd a) voordat een asielzoeker een aanvraag kan indienen en b) totdat deze aanvraag verwerkt is?
Bij de zogenoemde verwachtingsbrief aan asielzoekers van 23 mei jl. heb ik gecommuniceerd dat asielzoekers minstens zeven maanden moesten wachten voor de aanvraag inhoudelijk in behandeling kon worden genomen. Voor de asielzoekers die nu binnenkomen is de wachttijd al een stuk korter. Dit betreft overigens geen wachttijd voor het kunnen indienen van een asielaanvraag. Voor indiening van een asielaanvraag en de opvolgende identificatie en registratie geldt geen wachttijd.
De wachttijd voor inhoudelijke behandeling kan per vreemdeling variëren. De IND behandelt de aanvragen van asielzoekers die uit veilige landen komen, in het kader van het sporenbeleid, met voorrang, opdat zij zo snel mogelijk terugkeren naar het land van herkomst. De IND loopt de wachttijden over de hele linie in. Gelet op de huidige instroom is de verwachting dat vanaf oktober 2016 de gemiddelde rust en voorbereidingstijd (wachttijd), voorafgaande aan de start van de algemene asielprocedure, acht weken bedraagt.
Wat is het effect van het vertrek van deze 300 medewerkers op de wachttijden?
De IND kan het werk aan met minder mensen. Het vertrek van deze 300 extern ingehuurden heeft geen effect op de wachttijden.
Kunt u toelichten waarom deze keuze gemaakt wordt zolang de gebruikelijke achtdaagse procedure nog niet van kracht is?
De behandelduur in de algemene asielprocedure is (wettelijk) als regel acht dagen. Dit is als gevolg van de hoge instroom nooit veranderd. Wel is de wachttijd tussen de identificatie en registratie en de start van de algemene asielprocedure door de hoge instroom tijdelijk sterk opgelopen. Door de inmiddels lagere instroom zijn deze wachttijden op korte termijn weer teruggebracht tot ca. acht weken.
Hoeveel asielzoekers zijn er nog in Nederland die nog geen asielverzoek hebben kunnen indienen? Hoeveel asielzoekers zitten er momenteel in de asielprocedure?
Geen. Voor indiening van een asielaanvraag en de opvolgende identificatie en registratie geldt geen wachttijd.
Kunt u aangeven in hoeverre het aangekondigde vijfsporenbeleid al in werking is getreden? Kunt u per spoor toelichten per wanneer dit in werking is getreden?
De sporen 1 (Dublin-procedure) en 4 (overige zaken) zijn behandeltrajecten die al bestonden. Per 1 maart 2016 is spoor 2 (veilige landen) in werking getreden. In de behandeling van asielaanvragen heeft de IND prioriteit gegeven aan spoor 1- en spoor 2-zaken. De sporen 3 en 5 zijn, zoals ook eerder met uw Kamer is gewisseld, nooit toegepast.
Kunt u uiteenzetten in een tabel hoeveel asielzoekers er in de verschillende «sporen» zitten en wat de percentuele verdeling hiervan is?
In de tabel vindt u de aantallen en het aandeel asielzoekers dat gedurende de periode juli en augustus 2016 is ingestroomd in spoor 1 (Dublin), spoor 2 (veilige landen van herkomst) en spoor 4 (de overige zaken).
Spoor 1
1.100
Spoor 2
620
Spoor 4 (niet spoor 1 en 2)
1.370
Spoor 1
36%
Spoor 2
20%
Spoor 4 (niet spoor 1 en 2)
44%
Peildatum 01-09-2016
Hoelang is op dit moment de maximale termijn voor gezinshereniging? Wat is op dit moment de gemiddelde wachttijd? Hoeveel statushouders wachten nog op gezinshereniging?
Bij het beantwoorden van deze vragen ga ik ervan uit dat u doelt op gezinshereniging bij een asielstatushouder, zogeheten nareis (artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, Vw).
In de regelgeving is voor de termijn, waarbinnen op een MVV2-nareisaanvraag moet worden beslist, een periode van drie maanden opgenomen met de mogelijkheid tot verlenging van nogmaals drie maanden.
De gemiddelde doorlooptijd van MVV-nareis procedures bedraagt circa 7 maanden. De doorlooptijd betreft de periode tussen het indienen van een aanvraag en de beslissing op de aanvraag. In antwoord op uw vraag is de doorlooptijd berekend op basis van de uitstroom (genomen beslissingen) over de periode september 2015 tot een met augustus 2016.
Nadat de IND een positief besluit heeft genomen op een MVV-nareisaanvraag kan het gezinslid Nederland daadwerkelijk inreizen. Hier kan enige tijd mee gemoeid zijn.
Tijdens het algemeen overleg van 8 september jl. heb ik uw Kamer abusievelijk een doorlooptijd MVV-nareis van 140 dagen gemeld. Bij de berekening van deze termijn van 140 dagen zijn niet enkel de MVV-nareisprocedures van gezinsleden van een statushouder asiel betrokken, maar tevens de procedures van gezinshereniging in brede zin. Om die reden is er sprake van een andere doorlooptijd en dient het gegeven antwoord te worden gecorrigeerd.
Ik interpreteer de laatste vraag zo dat u vraagt naar het aantal nareizigers in MVV-procedure. Dat aantal bedraagt circa 29.000.
Hoeveel training en opleiding hebben de 300 medewerkers gehad die nu worden weggestuurd? Hoelang heeft het geduurd voordat deze mensen voldoende opgeleid waren om zelfstandig te kunnen werken?
Het kost ongeveer een jaar om een medewerker voldoende op te leiden om zelfstandig te kunnen beslissen op (complexere) zaken. Bij de keuze welke medewerkers niet langer nodig zijn, is door de IND gekeken naar de extern ingehuurden die nog niet (volledig) opgeleid zijn. Het werken met een flexibele schil is nodig in het werkveld van de vreemdelingenketen. In geval van pieken wordt getracht zoveel mogelijk medewerkers binnen te halen die eerder werkzaam (en dus opgeleid) zijn geweest binnen de keten.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat al deze opgedane kennis niet verloren gaat? Wordt er ook bepaalde capaciteit in voorraad gehouden voor het geval de asielinstroom weer verder toeneemt?
De IND heeft voor flexibiliteit gezorgd in de personele capaciteit door medewerkers die werkzaam waren in het asielproces in te zetten voor Nareisaanvragen, aangezien bij die aanvragen er nog wel sprake is van een hoge voorraad. Indien nodig, kunnen deze mensen weer terug ingezet worden in het asielproces.
De reactie van de staatssecretaris op het inspectierapport: Het overlijden van een Irakese asielzoeker in de noodopvang in Alphen aan de Rijn |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) in Goes terechtgewezen over het feit dat de asielzoekers aldaar niet zijn geïnformeerd over uw brief van 19 oktober 2015 over de verwachte langere wachttijden? Zo nee, waarom niet? Komt het vaker voor dat asielzoekers in opvanglocaties niet worden geïnformeerd uit angst voor onrust? Zo ja, hoe gaat u in de toekomst wel de adequate informatievoorziening naar de asielzoekers garanderen en er voor zorgen dat er snel duidelijkheid wordt gegeven over de behandeling van asielzoekers inclusief de wachttijden en mogelijke verschillen in behandelingen van groepen asielzoekers?
Vorig jaar heeft ons land gedurende een lange periode te maken gehad met een verhoogde instroom van asielzoekers. De verschillende instanties in de vreemdelingenketen hebben onder grote druk deze hoge instroom verwerkt. Daarbij is veel gevraagd van medewerkers.
Van 3 augustus tot 23 oktober 2015 is een deel van de Zeelandhallen in Goes gebruikt als Pre-POL1 voor circa 400 asielzoekers. Het is juist dat mijn brief van 19 oktober 2015 aldaar niet is uitgereikt. Gelet op de omstandigheden vind ik dat verklaarbaar. Op 22 oktober 2015 heeft het COA alle locaties de opdracht gegeven mijn brief uit te reiken, met als uiterste deadline 30 oktober 2015. De locatie Goes moest per 23 oktober 2015 leeg worden opgeleverd hetgeen met de nodige onrust gepaard ging. Dat verklaart waarom de brief niet is uitgereikt in Goes. Overigens betrof het een algemene, niet gepersonaliseerde brief. Aan de inhoud van de brief is ruim aandacht besteed op de websites van de IND en de rijksoverheid, bijvoorbeeld in de vorm van vragen en antwoorden.
Vanaf 25 april 2016 ontvangen alle asielzoekers tijdens het aanmeldgehoor een persoonlijke brief waarin de maximale beslistermijn voor hun asielaanvraag bekend gemaakt wordt. Daarnaast werken COA en IND samen met Vluchtelingen Werk Nederland en Rode Kruis Nederland om de informatievoorziening op alle locaties verder te optimaliseren.
Wie moet de asielzoekers informeren over de wachttijden, opvang en leefomstandigheden van de asielzoekers, het COA of de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)? Hoe kan voorkomen worden dat in de toekomst instanties zoals het COA, de IND en de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) naar elkaar doorverwijzen vanwege onduidelijkheid over wie welke informatie verschaft? Hoe kan het dat de informatiebijeenkomst die door de IND op 14 januari 2016 werd georganiseerd, door een asielzoeker vertaald moest worden naar het Arabisch? Waarom zorgt het IND zelf niet voor professionele tolken bij informatiebijeenkomsten?
De informatievoorziening aan de asielzoeker is een gedeelde verantwoordelijkheid van de verschillende organisaties in de vreemdelingenketen. Het COA geeft bewoners informatie over de opvang en de leefomstandigheden. Vluchtelingen Werk Nederland is, zoals in het Vreemdelingenbesluit is geregeld, tijdens de Rust- en Voorbereidingstermijn (RVT) verantwoordelijk voor algemene voorlichting over de asielprocedure. De DT&V is verantwoordelijk voor informatievoorziening over terugkeer. IND en COA hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de informatievoorziening aan de asielzoeker, die zich nog niet in de RVT bevindt.
Als gevolg van de hoge instroom ontstonden vanaf september 2015 langere wachttijden voor de asielzoekers op diverse (nood-)locaties. De IND is daarom vanaf september 2015 in nauwe samenwerking met het COA gestart met het geven van voorlichting op noodopvanglocaties over de wachttijden, leefomstandigheden, opvang en de procedure. In enkele gevallen verliepen deze voorlichtingsbijeenkomsten onrustig. Naar aanleiding daarvan hebben IND en COA in maart 2016 onderling randvoorwaarden voor deze voorlichtingsbijeenkomsten afgesproken, waaronder de groepsgrootte, de veiligheid en de inzet van tolken. Tot die tijd was het mogelijk dat in de hectiek van het moment een asielzoeker of medewerker gevraagd is te vertalen bij afwezigheid van een officiële tolk. Dat is ook bij de voorlichting van 14 januari 2016 in Alphen aan den Rijn het geval geweest, nadat bleek dat er geen professionele tolk beschikbaar was.
De inspectie concludeert dat het gebrek aan financiele middelen een negatieve impact heeft op de leefbaarheid, veiligheid en beheersbaarheid in de noodopvanglocaties; waarom kiest u er dan niet voor om voor elke asielzoeker over te gaan tot verstrekking van een beperkt bedrag voor leef- en eetgeld zodat zij in hun eigen onderhoud kunnen voorzien?
Op grond van de Regeling Verstrekkingen Asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (RVA 2005) zijn asielzoekers gedurende de RVT en de algemene asielprocedure uitgesloten van financiële verstrekkingen. Dit houdt in dat bewoners van de centrale ontvangstlocaties (COL) en proces opvanglocaties (POL) geen zak- en eetgeld ontvangen. Zij worden van maaltijden voorzien door middel van catering op locatie. In hoogstnoodzakelijke verstrekkingen zoals hygiëne-producten wordt door het COA voorzien. Vanaf plaatsing in een regulier azc ontvangen asielzoekers wekelijks zak- en eetgeld en is men in de gelegenheid zelf te koken. Het is mij bekend dat asielzoekers die langer dan gebruikelijk in noodopvang hebben moeten wachten op de start van hun asielprocedure, het gebrek aan financiële verstrekkingen als negatief hebben ervaren. Inmiddels is de instroom lager en zijn de doorlooptijden voor de asielprocedure aanzienlijk korter geworden. Hierdoor is dit knelpunt grotendeels opgelost en is er thans geen noodzaak is om het beleid inzake financiële verstrekkingen te wijzigen.
Kunt u bevestigen dat er in het verleden sprake is geweest van bezuiningen op de begroting van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM)? Welke impact heeft dit gehad op de informatievoorziening en hulpverlening bij de wens van de asielzoeker vrijwillig terug te willen keren naar het land van herkomst? Vindt u dat er nu sprake is van adequate beschikbaarheid van de inzet van het IOM voor het huidige aantal asielzoekers? Zo nee, wat gaat u er aan doen? Deelt u de mening dat indien een asielzoeker terug wil naar het land van herkomst, dit uiterlijk binnen twee weken geregeld moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Wanneer een vreemdeling terug wil naar het land van herkomst, moet dit zo snel mogelijk kunnen. Uitgangspunt is dat vreemdelingen in beginsel zelf verantwoordelijk zijn om terugkeer te realiseren. De IOM kan daarbij ondersteunen, maar ik hecht eraan te benadrukken dat dit niet afdoet aan de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling,
Het streven is dat de vreemdeling binnen vier weken nadat een aanvraag voor ondersteuning bij de IOM is gedaan en is ondertekend, kan terugkeren. Hierbij is de IOM overigens wel afhankelijk van de medewerking van de vreemdeling zelf en de snelheid waarmee de autoriteiten van de landen van herkomst (zo nodig) vervangende reisdocumenten verstrekken.
In de begroting van Veiligheid en Justitie is een licht dalende meerjarige begrotingsreeks opgenomen voor de uitvoering van het REAN-programma door de IOM. Deze daling was voor een belangrijk deel mogelijk door een efficiëntere bedrijfsvoering van de IOM, waardoor kosten konden worden bespaard. Voor de uitvoering van de werkzaamheden van de IOM en de ondersteuning van de vreemdelingen bij het zelfstandig of vrijwillig vertrek heeft dat geen directe gevolgen gehad.
Zoals eerder aangegeven, vroeg de verhoogde asielinstroom van alle organisaties in de vreemdelingenketen extra inspanning en inzet. Dit is voor de IOM niet anders geweest. Om alle asielzoekers op te kunnen vangen zijn er in korte tijd veel nieuwe centra bijgekomen. Voor de IOM betekende dit dat de inzet van medewerkers ook over meerdere locaties moest worden verdeeld. Er is budget beschikbaar gesteld om voor IOM-locaties / afdelingen met verhoogde druk tijdelijk een aantal extra medewerkers aan te nemen. Ik ben dan ook van mening dat de IOM ook in de periode van hoge instroom op een adequate wijze de terugkeer van vreemdelingen heeft kunnen organiseren.
Hoe kon het gebeuren dat de suïcidedreiging van A. in Ter Apel door de IND niet werd geregistreerd en die van zijn vriend K. wel, terwijl beiden bij de fouillering suïcide-uitlatingen doen en beiden aangaven eerdere suïcidepogingen te hebben ondernomen, met als gevolg dat het risico ontstond dat bij de opvolging van de melding en het nazorgtraject enkel aandacht wordt geschonken aan K.? Waarom is het Gezondheidscentrum Asielzoekers of de dienstdoende arts niet ingeschakeld die zaterdagochtend om A. en K. te spreken naar aanleiding van de suïcide-uitingen van die dag eerder in Ter Apel? Hoe kon het gebeuren dat de medewerkers van de opvanglocatie in Alphen constateerden dat er niet sprake was van suïcidedreiging, terwijl A. nog een dag ervoor bij het aanmeldcentrum Ter Apel wel verschillende keren dreigde met suïcide? Had de betreffende medewerker op z'n minst niet een medisch professional moeten raadplegen, aangezien A. vier uur later alsnog zelfmoord pleegde?
De Inspectie heeft in haar rapport geconstateerd dat de IND-medewerker een incidentmelding heeft aangemaakt over het voorval met K. Hoewel de registratie door de IND alleen heeft plaatsgevonden op naam van K., is ook steeds de situatie van A. nadrukkelijk in beeld gebleven, hetgeen ook blijkt uit de acties van het COA. De IND-medewerker heeft een verpleegkundige geïnformeerd, die daarna zowel A. als K. heeft gesproken. De IND-medewerker heeft eveneens de teamleider van de IND geïnformeerd onder verwijzing naar een bijgevoegd rapport van de AVIM. Naast deze registratie heeft de afdeling Beveiliging in Ter Apel het incident geregistreerd op naam van K. Ook is met het COA over het incident gecommuniceerd.
Betrokkenen zijn na terugkomst in Alphen aan den Rijn door de woonbegeleider van het COA, na overleg met de leidinggevende van dienst, specifiek gevraagd om de suïcide uitingen die zij daags ervoor in Ter Apel deden te duiden en toe te lichten. In die gesprekken gaven zowel A. als K. aan dat zij hun suïcidale uitlatingen in een opwelling hadden gedaan en niet daadwerkelijk van plan waren om zich van het leven te beroven. Ook is specifiek de vraag gesteld in welke mate hulp of andersoortige steun wenselijk was. Zowel A. als K. heeft aangegeven dat psychische hulp niet nodig was. Specifiek ten aanzien van A., die te kennen gaf zo snel mogelijk terug te willen keren naar Irak om zijn vrouw te helpen, heeft de COA medewerker gewezen op de dienstverlening van de IOM die iedere maandag open spreekuur op locatie Alphen aan den Rijn had.
De woonbegeleider van het COA heeft de uitkomsten van het gesprek met A. en K. besproken met de leidinggevende van dienst. Op grond van het gedrag en de uitspraken van A. en K. waren er geen aanwijzingen die duiden op depressie en/of suïcidale gedachten. Vanwege het ontbreken van een acute dreiging van suïcide besloot het COA geen gebruik te maken van de praktijklijn van het GC A.
Hoe kon het zijn dat de veranderde werkwijze van DT&V met betrekking tot de procedure van vrijwillige terugkeer, waarbij men zich niet langer in Ter Apel moet melden, niet goed gecommuniceerd werd naar de asielzoekers? Wat gaat u concreet doen om dit te verbeteren?
De rol van DT&V bij vrijwillig vertrek van zogenaamde spijtoptanten is relatief nieuw en, zoals ook in het rapport van de inspectie staat vermeld, op dat moment nog onbekend voor verschillende ketenpartners in de opvanglocaties. In Ter Apel worden sedert eind december 2015 geen terugkeerverzoeken vanuit opvanglocaties in het land meer in behandeling genomen. Het is spijtig dat deze informatie destijds niet overal beschikbaar was.
Door de DT&V en het COA zijn eind januari 2016 informatiebladen ontwikkeld en ten behoeve van medewerkers zogenaamde Q&A’s opgesteld opdat zij op een juiste wijze kunnen doorverwijzen. Daarnaast zijn er voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd in zowel de AZC’s als ook op de noodopvang locaties. In de informatiebladen is vermeld dat men zich tot de DT&V in de eigen regio kan wenden wanneer men terug wil keren naar het land van herkomst. Ook is vermeld dat op de website van DT&V een formulier kan worden ingevuld waarmee men zich kan aanmelden voor terugkeer. Na het invullen van het formulier zal een regievoerder contact opnemen met de betreffende vreemdeling.
Ik ben van mening dat momenteel voldoende duidelijk gecommuniceerd wordt op welke wijze en op welke locatie asielzoekers zich kunnen aanmelden voor vrijwillige terugkeer.
Waarom hebben COA-medewerkers bij de aanvraag van A. voor terugkeer niet meteen contact opgenomen met de DT&V in plaats van door te verwijzen naar het spreekuur van het IOM drie dagen later? Hoe kon het zijn dat de betreffende functionaris (p.4 inspectierapport) niet of nauwelijks bekend was met de terugkeermogelijkheden van het DT&V en alleen kon doorverwijzen naar het IOM? Wat gaat u concreet doen om deze informatievoorziening bij de COA-medewerkers te verbeteren?
De locatie Alphen aan den Rijn, oorspronkelijk een DJI-locatie, werd op 18 oktober geopend als noodopvanglocatie van het COA. De eerste instroom van bewoners vond al op 20 oktober plaats. In totaal werden op deze locatie 900 bewoners gehuisvest. Er zijn maximale inspanningen verricht om het overgenomen personeel op te leiden als COA-medewerker. In de context van deze hectische periode is het verklaarbaar dat niet alle informatie en procedures meteen duidelijk waren voor iedere nieuwe medewerker. Inmiddels is er een inhaalslag gemaakt om nieuwe, maar ook meer ervaren, medewerkers te trainen en bij te scholen op de (veranderende) inhoud van hun werk en te informeren over beleidswijzigingen en de betekenis daarvan. Hierbij is extra aandacht besteed aan de rol van de DT&V en de IOM bij vrijwillige terugkeer. Ik heb geen redenen om aanvullende afspraken te laten maken op dit gebied.
Uit uw reactie op het inspectierapport blijkt dat nu op verschillende opvanglocaties door de IND-medewerkers asielzoekers worden geïnformeerd over de verwachtingen ten aanzien van het verloop van de asielprocedure; deelt u de mening dat deze informatievoorziening op alle opvanglocaties adequaat moet zijn?
Deze mening deel ik. Zoals eerder bij de beantwoording van vraag 1 aangegeven werken COA en IND samen met Vluchtelingen Werk Nederland en Rode Kruis Nederland om de informatievoorziening op alle locaties verder te optimaliseren.
In hoeveel opvanglocaties kunnen asielzoekers ondanks uw streven nog niet zelf hun maaltijden bereiden? Wanneer zal dit dan voor alle opvanglocaties het geval zijn, ook om de zelfredzaamheid en activering van de asielzoekers te vergroten?
Op vrijwel alle reguliere asielzoekerscentra en gezinslocaties kunnen asielzoekers zelf koken. In centrale ontvangstlocaties, waar bewoners slechts enkele dagen verblijven voordat hun asielprocedure aanvangt, is en blijft het beleid dat alle maaltijden door middel van catering worden versterkt. In veel noodopvang-locaties die het afgelopen anderhalf jaar zijn verworven naar aanleiding van de hoge instroom, konden bewoners aanvankelijk niet zelf koken. Sinds het eerste kwartaal van 2016 is/wordt zelf koken ingevoerd daar waar dit redelijkerwijs tot de mogelijkheden behoort. Niet alle gebouwen beschikken over de benodigde faciliteiten en het is bedrijfseconomisch niet altijd mogelijk om alsnog dergelijke voorzieningen aan te brengen. In die gevallen worden de bewoners in de gelegenheid gesteld om zelf de broodmaaltijden te verzorgen en ontvangen zij daartoe eetgeld. Warme maaltijden blijven via catering verlopen.
Er resteren momenteel 6 opvanglocaties waar alle maaltijden nog volledig via catering verlopen, dit is inclusief 4 locaties die in gebruik zijn als proces opvanglocatie en waar de bewoners enkele weken verblijven. De overige 2 locaties zijn momenteel onbewoond en worden binnenkort gesloten.
Kindermisbruik in Griekse vluchtelingenkampen |
|
Marit Maij (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over een toenemend aantal gevallen van misbruik van kinderen en vrouwen in Griekse vluchtelingenkampen?1
Ja.
Klopt het dat het Rode Kruis hier informatie over heeft gegeven? Zo ja, welke? Welke gegevens zijn u bekend over misbruikgevallen in Griekse kampen?
Naar aanleiding van de berichtgeving is er contact geweest tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de kantoren van het Rode Kruis in Den Haag en Athene, waarbij het Rode Kruis informatie heeft gegeven aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De informatie is verkregen uit eigen onderzoek van het Rode Kruis en komt overeen met het door de leden aangehaalde artikel uit NRC Handelsblad en het daaraan ten grondslag liggende artikel in The Guardian/The Observer.2 Exacte cijfers worden echter niet gegeven.
Bij navraag over deze berichtgeving kon de Griekse overheid de recente berichten niet bevestigen en stelde zij dat vanuit de opvangfaciliteit die in het artikel wordt genoemd geen aangiftes van misbruik zijn gedaan.
Bent u bereid grondig uit te zoeken in welke mate en waar deze ernstige feiten voorkomen in de kampen en de Kamer hierover zo snel mogelijk te berichten?
De Griekse overheid is verantwoordelijk voor de opvang van migranten, in lijn met Europese wetgeving en het internationaal recht. Nederland heeft de berichtgeving bij de eerste gelegenheid – een hoogambtelijk bezoek aan Athene op 26 augustus – aan de orde gesteld.
Al tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap hebben de Europese Commissie en Nederland in overleggen met de Griekse overheid nadrukkelijk aangedrongen op het verbeteren van de opvangomstandigheden. Goede opvang blijft onverminderd van belang en het kabinet zal zich dan ook voor verbetering blijven inspannen in zijn regelmatige contacten met de Griekse overheid.
Zie verder het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat de Europese en Griekse diensten de verantwoordelijkheid hebben om asielzoekers, vrouwen en kinderen, voldoende te beschermen in opvangkampen waar zij naartoe gevlucht zijn? Zo ja, op welke wijze kan dit beter worden gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze ernstige feiten in Europees verband te bespreken en er, in overleg met de Griekse autoriteiten, voor te zorgen dat deze vormen van misbruik en geweld zo snel mogelijk worden gestopt? Zo ja, wanneer en hoe?
Zoals in antwoord op vraag 3 en 4 is gesteld, is dat gebeurd tijdens een hoogambtelijk bezoek aan Athene. De Europese Commissie en het kabinet hebben al tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap regelmatig in overleggen met de Griekse overheid nadrukkelijk aangedrongen op het verbeteren van de omstandigheden. Het kabinet zal dat blijven doen, bijvoorbeeld bij de eerstvolgende JBZ-Raad en RBZ.
Op welke wijze wordt er voor gezorgd dat de daders van deze gruwelijke feiten nooit en te nimmer een verblijfsvergunning krijgen om in Europa legaal te kunnen verblijven, maar dat zij zo snel mogelijk worden uitgezet?
In de Kwalificatierichtlijn is opgenomen dat personen die een «bijzonder ernstig misdrijf» hebben gepleegd niet in aanmerking komen voor een asielstatus. Dit begrip is in de richtlijn niet nader ingevuld. Dit betekent dat de invulling een mate van vrijheid laat aan de lidstaten.
Op 25 november 2015 (Kamerstuk 19 637, nr. 2078) heeft het kabinet uw Kamer bericht over een aanscherping van het beleid, waarbij het begrip zodanig wordt ingevuld dat de asielvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken als iemand onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tenminste zes of tien maanden, afhankelijk van de mate van bescherming die betrokkene krijgt. Bij brief van 25 mei 2016 (Kamerstuk 19 637, nr. 2188) heeft het kabinet dit beleid verder aangescherpt door in te stellen dat ook veroordelingen tot voorwaardelijke vrijheidsstraffen kunnen worden beschouwd als ernstige delicten, als zij slachtoffers en de maatschappij sterk raken. Het gaat om zedenmisdrijven, geweldsmisdrijven, drugsmisdrijven, mensenhandel en terroristische misdrijven.
Personen die een dergelijk misdrijf begaan kunnen in de betrokken lidstaat vanzelfsprekend strafrechtelijk worden vervolgd. Het kabinet deelt de mening van de vragenstellers dat het van belang is dat personen die worden veroordeeld voor dergelijke misdrijven snel moeten worden uitgezet. Dit is echter wel afhankelijk van de vraag of gedwongen terugkeer geen schending van artikel 3 EVRM (verbod op foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing) oplevert en in welke mate het land van herkomst medewerking verleent aan gedwongen terugkeer.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de kwaliteit van de asielprocedure en asielopvang in Griekenland? In welke mate is die kwaliteit inmiddels verbeterd en hebben de andere Europese lidstaten daaraan bijgedragen? Op welke wijze wordt er gewerkt aan de Griekse asielopvang, zodat die voldoet aan de Europese standaarden?
Op 15 juni 2016 heeft de Europese Commissie een tweede aanbeveling gedaan aan Griekenland over de te nemen maatregelen om te voldoen aan het asielacquis, mede in het licht van het doel om Griekenland weer onderdeel uit te laten maken van het Dublinsysteem. Hierover is uw Kamer op 27 juni jl. (Kamerstuk 32 317, nr. 424) geïnformeerd. In die aanbeveling wordt vastgesteld dat Griekenland, ondanks de moeilijke situatie waarmee het wordt geconfronteerd, voortdurende inspanningen heeft geleverd om zijn asielstelsel te verbeteren, zoals bijvoorbeeld het vergroten van de algehele opvangcapaciteit. Dat neemt niet weg dat Griekenland nog inspanningen moet verrichten, met name om structurele opvangvoorzieningen in te richten. In deze aanbeveling wordt Griekenland onder meer opgeroepen om geschikte permanente en tijdelijke open opvangcentra op te zetten, en te waarborgen dat al deze centra adequate opvangvoorzieningen bieden. Daarnaast wordt Griekenland ook opgeroepen om prioriteit te geven aan het opzetten van structuren voor kwetsbare asielzoekers, zoals niet-begeleide minderjarigen. De Commissie zal in september verslag uitbrengen over de vooruitgang die de Griekse autoriteiten hebben geboekt.
Griekenland ontvangt financiële steun vanuit de Europese Commissie voor het verbeteren van de opvang van asielzoekers. Zo heeft de Europese Commissie in april 2.016 EUR 83 miljoen aan financiële noodhulp beschikbaar gesteld voor de verbetering van de omstandigheden in de Griekse opvangfaciliteiten, waaronder verbetering van de situatie van kwetsbare groepen zoals vrouwen, minderjarigen en zieken. De gelden gaan rechtstreeks naar verschillende NGO’s en UNHCR. De Commissie financiert op deze manier organisaties die veilige ruimtes voor vrouwen creëren, steun aan kinderen bieden en gezondheids- en psychosociale diensten leveren in de opvangcentra.
Daarnaast ondersteunen lidstaten, waaronder Nederland, Griekenland door het leveren van nationale experts aan het Europees Asielondersteuningsbureau (EASO) dat Griekenland ondersteunt bij de behandeling van de asielaanvragen. Ook ondersteunen lidstaten Griekenland door middel van het verstrekken van goederen via het Mechanisme voor Civiele Bescherming van de Unie.
In totaal is aan Griekenland sinds 2015 uit verschillende fondsen EUR 353 miljoen toegekend door de Europese Commissie. De gelden worden besteed via de Griekse overheid, NGO’s en UNHCR.
Jonge statushouders die gaan studeren |
|
Farshad Bashir , Sharon Gesthuizen (GL), Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het signaal van de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties (AFWC) dat de huisvesting van jonge statushouders die gaan studeren, niet of nauwelijks van de grond komt omdat een goede afstemming tussen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en gemeente ontbreekt?1
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de huisvesting van statushouders. De gemeente Amsterdam kent het Programma Huisvesting Kwetsbare Groepen 2016–20182. Op basis hiervan zijn afspraken gemaakt met lokale partners over de huisvesting van jonge statushouders met een studentenprofiel in bestaande studentenwooncomplexen. COA is geen partij bij deze afspraken. De Amsterdamse Federatie Woningcorporaties heeft haar zorgen geuit over de voortgang van deze afspraken. Ik heb ter zake navraag gedaan.
De gemeente Amsterdam geeft in een reactie aan dat er meer gebruik gemaakt kan worden van studentenhuisvesting voor het huisvesten van statushouders. Hiertoe zou de gemeente Amsterdam graag eerder over informatie willen beschikken welke statushouders kunnen en willen studeren. Wanneer deze informatie sneller bekend is, kunnen ook eerder afspraken worden gemaakt met studentenhuisvesters en onderwijsinstellingen over de huisvesting van jonge statushouders in studentencomplexen3.
Om deze informatie zo snel mogelijk te vergaren, heeft de gemeente Amsterdam zelf een pilot uitgevoerd om bij aan de gemeente gekoppelde statushouders een assessment af te nemen. Hierdoor kwam er inzicht in de werk- en studiemogelijkheden van de gekoppelde statushouders en is er voor jonge statushouders met een studentenprofiel gepaste huisvesting geregeld.
Naast bovengenoemde pilot bevordert Amsterdam het gebruik van studentenhuisvesting ook door samen met de studentenhuisvesters het gebruik van het jongerencontract te verkennen. De eisen ten aanzien van een jongerencontract zijn ten opzichte van het campuscontract minder stringent. Met deze contractvorm kunnen ook jonge statushouders gehuisvest worden die een lage opleiding hebben gevolgd en niet direct kunnen starten met een opleiding maar wel kunnen werken.
Wij zijn blij met de initiatieven uit Amsterdam. Het Rijk zet zelf ook stappen om de kansen op werk en onderwijs voor vergunninghouders te vergroten door gerichte koppeling aan regio’s. Voor de concrete maatregelen op dit punt verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Is het beeld van de Amsterdamse woningcorporaties, dat er sprake is van leegstand van studentenwoningen gedurende enkele weken omdat het aanbod van het COA niet goed aansluit bij de beschikbare woningen, kenmerkend voor andere (studenten)gemeenten in Nederland? Zo nee, hoe verklaart u de verschillen?
Wij hebben hierover geen signalen ontvangen. Navraag leert dat de VNG soortgelijke signalen voor andere studentengemeenten ook niet heeft ontvangen.
Een rondgang onder de studentenhuisvesters die aangesloten zijn bij Kences en actief zijn in de studentensteden, bevestigt echter het beeld dat gemeenten slechts zeer beperkt gebruik maken van de mogelijkheden om statushouders die studeren of gaan studeren (of een bewezen studie intentie4 hebben) te huisvesten in studentenhuisvesting.
Hoeveel woonruimten voor statushouders die gaan studeren staan tijdelijk leeg, en hoe gaat u deze leegstand zo snel mogelijk oplossen?
Op dit moment is het niet zo dat kamers op grote schaal leeg staan in afwachting van studerende statushouders. Wel is het zo dat studentenhuisvesters een hoge mutatiegraad (studenten wisselen relatief snel van woonruimte) kennen en bij mutaties snel een studerende statushouder kunnen en willen huisvesten of in hun urgentiebeleid aanpassingen hebben gedaan ten behoeve van de plaatsing van studerende statushouders. Dit alles uiteraard met in achtneming van inschrijfduur van reguliere (internationale) studenten en regels rondom coöptatie van studenten woongebouwen.
Bent u van mening dat de eerste jaren van een ex-vluchteling met een verblijfsvergunning cruciaal zijn voor de integratie en het welzijn op lange termijn, en erkent u de waarde van het volgen van een studie hierbij? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De eerste jaren na het krijgen van een verblijfsvergunning zijn cruciaal voor de integratie. Het volgen van onderwijs en het vinden van werk is daarvoor de beste manier. Om de kansen op instroom in onderwijs en werk te vergroten wordt vanuit het Rijk sinds 1 juli 2016 een vroege screening uitgevoerd, waarbij nu ook informatie wordt opgehaald over arbeidsverleden en kwalificaties van vergunninghouders. Deze vroege screening is in overleg tussen de ministeries van SZW, VenJ en OCW, het COA, Divosa en de VNG tot stand gekomen. Doel van de screening is dat nieuwe vergunninghouders kansrijker gekoppeld worden aan gemeenten, waardoor ze sneller en meer kans maken op doorstroming naar opleidingen en banen. Deze screening vindt nu alleen nog op het aanmeldcentrum in Doetinchem plaats. In november start het COA dit proces ook op de procesopvanglocaties in Budel en Arnhem. De komende maanden wordt dat uitgebreid naar de overige procesopvanglocaties. Het streven is deze uitrol begin 2017 af te ronden.
In de al langer bestaande koppelingssystematiek weten gemeenten al ruim voordat de vergunninghouder gehuisvest wordt welke vergunninghouder aan hen gekoppeld wordt. Naast informatie over leeftijd, geslacht en taal krijgen gemeenten nu door de vroege screening meer informatie over opleiding en arbeidspotentieel. Zowel gemeente als vergunninghouder kunnen dus aan de slag ter voorbereiding op de huisvesting in een gemeente. Om de wachttijd in de opvang van een vergunninghouder waardevol te besteden kan bijvoorbeeld gestart worden met een inburgeringscursus, vrijwilligerswerk, Nederlandse les, een opleiding of stage, of het zoeken naar werk. Als vergunninghouders onderwijs kunnen volgen en gemeenten daar studentenhuisvesting voor beschikbaar stellen, dan kunnen vergunninghouders sneller doorstromen.
Op welke manieren wordt geïnventariseerd welke jonge statushouders gaan of kunnen studeren en welke knelpunten ervaren de betrokkenen – zoals COA, Universitair Asiel Fonds (UAF) en gemeenten – daarbij?
Tot nu toe vindt de inventarisatie plaats nadat een vergunninghouder is gekoppeld aan een gemeente, enkele weken voordat er huisvesting is gevonden. Met de vroege screening zoals beschreven in het antwoord op vraag 4, wordt dit proces bespoedigd en toegewerkt naar een screening op arbeidsverleden en kwalificaties van vergunninghouders vanuit de opvang ten behoeve van een kansrijke koppeling.
Instroom in MBO en HO is pas mogelijk als aan de toelatingscriteria voor bijvoorbeeld het niveau van het Nederlands wordt voldaan. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de statushouder om binnen de inburgering te kiezen voor een traject dat voldoende niveau biedt voor instroom. Statushouders met vragen over leren en werken kunnen net als andere werkzoekenden, werknemers, scholieren, studenten én werkgevers terecht bij de Leerwerkloketten.
Begeleiding van studenten is een verantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling. Aanvullend hierop zorgt de Stichting voor vluchtelingstudenten UAF voor begeleiding op maat. Vanuit deze expertise adviseert het UAF ook over het wegnemen van knelpunten. Zij ervaren nu een knelpunt bij de overgang van statushouders naar de gemeente, omdat daar tot nu toe weinig of geen rekening is gehouden met studiemogelijkheden en andere beschikbare voorzieningen. De vroege screening en kansrijke koppeling aan gemeenten zorgt ervoor dat dit knelpunt wordt opgelost.
In de Taskforce vluchtelingen hoger onderwijs zijn overige knelpunten geïnventariseerd en geadresseerd. Het gaat daarbij onder meer om verbetering van de informatievoorziening over studeren aan statushouders en om het verbeteren van het aanbod van taal- en schakeljaren bij hogescholen en universiteiten.
Hoe worden de gesignaleerde knelpunten opgelost en hoe wordt de afstemming tussen het COA en gemeenten verbeterd, zodat de statushouders aan een nieuwe toekomst kunnen beginnen, er geen onnodig plekken worden bezet in een opvanglocatie en er geen onnodige leegstand van een studentenwoning hoeft te zijn?
Zie het antwoord op de vragen 1, 2, 4 en 5.
Waarom ontbreekt een goede studiebegeleiding van MBO’ers, zoals het UAF dat biedt aan hoogopgeleide studenten, en hoe kan dit veranderen?3
Studiebegeleiding van alle studenten, inclusief vluchteling-studenten, is een taak van de onderwijsinstelling. Dat geldt voor het hoger onderwijs (ho) en ook in het mbo. Het is een integraal deel van het onderwijs en doorgaans doen mbo-instellingen dit ook waar nodig. De organisatie UAF is gespecialiseerd in de begeleiding van vluchteling-studenten en is aanvullend aan de studiebegeleiding van de onderwijsinstellingen. Zij zijn vooral in het ho actief, maar in toenemende mate ook in het mbo. Het Ministerie van OCW geeft UAF subsidie voor deze activiteiten, zowel voor het ho als het mbo. De ervaring van het UAF leert dat vluchtelingen baat hebben bij specifieke trajecten op MBO-niveau. Daarover vindt overleg plaats door de MBO Raad, het UAF,VluchtelingenWerk Nederland en andere betrokkenen.
De huur van panden voor een azc in Maastricht |
|
Mona Keijzer (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «burgemeester onder vuur om schimmig azc»?1
Ja.
Wat is de huurprijs die het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) de komende vijf jaar per jaar betaalt voor het pand aan de Parkweg 20 in Maastricht, dat tijdens de onderhandelingen voor 750.000 euro van eigenaar veranderde?
Het COA heeft met de gemeente Maastricht een bestuursovereenkomst gesloten voor een maximale periode van vijf jaar. Met de eigenaar van Parkweg 20, LEA Immobilienvermittlungs GmbH, is een huurperiode overeengekomen van 2 jaar met een optie voor verlenging met maximaal 3 jaar.
Huurprijzen worden niet openbaar gemaakt. Wel kan worden opgemerkt dat de huursom voor deze locatie vergelijkbaar en dus marktconform is met wat voor soortgelijke locaties elders in het land wordt betaald. Het COA legt jaarlijks financiële verantwoording af over onder meer de totale verplichtingen uit huur.
Kunt u het huurcontract voor die locatie en de concept-huurcontracten die dit jaar gewisseld zijn openbaar maken?
Het COA maakt geen huurcontracten openbaar. Een huurcontract bevat informatie die de economische en financiële belangen van het COA raken. Door openbaarmaking van de inhoud van de huurovereenkomst komt de onderhandelingspositie van het COA met commerciële marktpartijen ten behoeve van de opvangtaak van het COA in de toekomst ernstig onder druk te staan. Belangrijk is dat het COA zich binnen onderhandelingen met commerciële partijen vrij kan opstellen.
Op welk moment was er voor het eerst sprake van een aanbod tot verhuur van Parkweg 20?
In september 2015 heeft het COA voor het eerst een aanbod tot verhuur van het pand aan de Parkweg 20 ontvangen. Het aanbod werd gedaan door de Vos Investment Groep. Op 17 februari 2016 is het pand Parkweg 20 door het COA geschouwd. Vervolgens zijn de gesprekken en onderhandelingen gestart over de benodigde functionele aanpassingen en over de huursom. Op 1 maart 2016 is vastgesteld dat er voldoende basis is om de huurovereenkomst verder uit te gaan werken. De eerste ingevulde concept huurovereenkomst dateert van 15 maart 2016. De huurovereenkomst is getekend op 20 mei 2016.
Wanneer was het COA op de hoogte van het feit dat het pand aan Parkweg 20 van eigenaar verwisseld was en dat LEA Immobilienvermittlungs GmbH de nieuwe eigenaar was?
Op 7 maart 2016 heeft de door de eigenaar van het pand aan Parkweg 20 (LEA Immobilienvermittlungs GmbH) gevolmachtigde vertegenwoordiger aan het COA gemeld dat LEA Immobilienvermittlungs GmbH de nieuwe eigenaar was.
Wanneer en waarom heeft u besloten het inmiddels in beslag genomen pand Blekerij 52, niet langer bij de plannen te betrekken?
In september 2015 heeft het COA een aanbod tot verhuur van het pand aan de Blekereij 52 ontvangen. Het aanbod werd gedaan door de Vos Investment Groep. Het COA heeft op 19 april 2016 aan de Vos Investment Groep gemeld vooralsnog geen gebruik te maken van het aanbod om Blekerij 52 te huren. De reden hiervoor was dat het COA geen overeenstemming heeft kunnen bereiken over de huursom voor de gecombineerde huur van het pand Parkweg 20 en de Blekerij 52 voor een asielzoekerscentrum voor 300 personen voor vijf jaar. Het COA heeft vervolgens aan de gemachtigde van LEA Immobilienvermittlungs GmbH laten weten terug te willen vallen op de reeds eerder bereikte overeenstemming over opvang in het pand Parkweg 20.
Waarom deed het COA op 21 maart 2016 een verzoek aan de gemeente Maastricht om capaciteit te creëren voor de opvang van asielzoekers en deelde zij mee dat Vos Investment bereid was de panden aan Parkweg 20 en de Blekerij voor een periode van vijf jaar te verhuren, terwijl Vos Investment geen eigenaar meer was van Parkweg 20? (brief met kenmerk UHV/RBO/16.u.000622)
Het COA heeft de gemeente Maastricht op 21 maart 2016 verzocht medewerking te verlenen aan het in gebruik nemen van het pand Parkweg 20 en de Blekerij 52 als opvanglocatie voor 300 personen voor een periode van maximaal 5 jaar. Het verzoek van het COA aan de gemeente is het gevolg van het uitgangspunt dat geen opvanglocaties worden geopend zonder de instemming hiertoe van het gemeentebestuur.
Gezien de recente overdracht van het pand Parkweg 20 van Vos Vastgoed Beleggingsmaatschappij B.V. naar LEA Immobilienvermittlungs GmbH wordt in genoemde brief van 21 maart 2016 de Vos Investment Groep abusievelijk nog als verhuurder van beide panden genoemd.
Wat is de standaardprocedure voor het checken dat er met betrouwbare en bonafide partijen zaken gedaan wordt door het COA? Is die procedure uitgevoerd bij deze transactie?
Het COA controleert voor ondertekening van een overeenkomst met een commerciële partij of deze de juridische bevoegdheid heeft tot het sluiten van de betrokken overeenkomst. Is er ten tijde van de gesprekken en de onderhandelingen over, en de ondertekening van, de overeenkomst geen reden of aanleiding tot twijfel omtrent de beoogde contractspartner dan wordt geen nader onderzoek verricht.
Nadat het COA op de hoogte was geraakt (15 juli 2016) van een onderzoek dat was gestart naar de heer B. Vos en/of een van de aan hem gelieerde vennootschappen, heeft het COA zo spoedig mogelijk (20 juli 2016) nader onderzoek laten doen door een notariskantoor. Deze notaris heeft onderzoek gedaan naar de banden tussen de eigenaar LEA Immobilienvermittlungs GmbH en de heer B. Vos, dan wel een van de aan de heer Vos gelieerde vennootschappen. Uit de openbare registers is niet gebleken van enige band tussen de heer B. Vos en LEA dan wel de enige bestuurder en aandeelhouder van LEA Immobilienvermittlungs GmbH, anders dan de levering van het pand Parkweg 20 aan LEA Immobilienvermittlungs GmbH door Vos Vastgoed Beleggingsmaatschappij B.V.
Heeft het COA onderzoek gedaan naar LEA Immobilienvermittlungs GmbH en haar gemachtigde Vos Investment Groep en de transactie tussen de twee en heeft zij daar opvallende zaken gevonden? Zijn deze twee ondernemingen met elkaar verbonden, zakelijk en/of persoonlijk?
Het COA heeft onderzoek laten doen door een notariskantoor. Zoals in de beantwoording van vraag 8 vermeld, heeft de notaris geconcludeerd dat uit de openbare registers niet is gebleken van enige band tussen de heer B. Vos en LEA Immobilienvermittlungs GmbH dan wel de enige bestuurder en aandeelhouder van LEA Immobilienvermittlungs GmbH, anders dan de levering van het pand Parkweg 20 aan LEA Immobilienvermittlungs GmbH door Vos Vastgoed Beleggingsmaatschappij B.V.
Wanneer is het FIOD-onderzoek begonnen naar Vos Investment Groep?2
Het openbaar ministerie (OM) doet zoals bekend geen mededelingen over of en naar wie het strafrechtelijk onderzoek doet.
Was het bij COA bekend dat de FIOD onderzoek deed naar Vos Investment Groep of had het bij het COA bekend kunnen zijn?
In zijn algemeenheid geldt dat het OM of de FIOD andere partijen (zoals overheidsorganisaties) in beginsel niet inlichten over hetgeen ze onderzoeken, alleen als daarvoor een wettelijke grondslag is en een zwaarwegend belang de verstrekking noodzakelijk maakt. Het COA heeft geen andere informatie dan de informatie die in de media is verschenen.
Doet de overheid gewoon zaken zoals vastgoedtransacties met partijen die onderzocht worden door de FIOD, of zijn er ook lopende het onderzoek, extra controles en waarborgen van toepassing? Zijn die hier correct uitgevoerd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11, lichten het OM dan wel de FIOD andere partijen in beginsel niet in over hetgeen ze onderzoeken. Er kunnen in een incidenteel geval, indien een zwaarwegend belang daartoe noopt, gegevens worden verstrekt op grond van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en dan alleen als het strafrechtelijk onderzoek dat toelaat en het noodzakelijk is voor de taken van de ontvangende instantie. Ten aanzien van onderliggende casus is geen informatie verstrekt aan het COA.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de normale termijn beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de termijn van drie weken te beantwoorden. De informatie die nodig was voor de beantwoording heeft wat langer op zich laten wachten.
Gebrek aan informatie binnen de transportsector over ‘inklimmers’ en de oproep om de 'jungle' van Calais te ontmantelen |
|
Malik Azmani (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «NL'se transportsector wil meer info over verstekelingen»1 en de oproep van Transport en Logistiek Nederland (TLN) inzake de jungle van Calais?2
Ja, het bericht en de oproep zijn mij bekend.
Bent u bekend met de oproep van TLN dat zij weinig tot geen informatie krijgt over migranten die in een vrachtwagen proberen te klimmen om naar Engeland te gaan, de zogenaamde «inklimmers», en de sector zich hierdoor onvoldoende kan weren tegen dergelijke praktijken? Klopt het dat de informatie niet wordt gedeeld?
Ja de oproep is mij bekend. De stelling dat informatie niet met TLN zou worden gedeeld klopt niet.
Medewerkers van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) en de Koninklijke Marechaussee (KMar) hebben periodiek overleg met TLN om elkaar over de laatste ontwikkelingen te informeren. De KMar is bereid om waar mogelijk ook operationele informatie met TLN te delen. Hierover zijn reeds afspraken gemaakt tussen de KMar en TLN. De huidige samenwerking wordt door de KMar en TLN als constructief ervaren.
Zo ja, wat vindt u van deze oproep? Is er hierover inmiddels overleg geweest met de transportsector? Kunt u aangeven op welke wijze hierover contact is met de transportsector en welke informatie met de transportsector wordt gedeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel meldingen krijgt u dagelijks van «inklimmers» in Nederland en wat wordt er met deze meldingen gedaan? Welke organisaties of instanties stelt u op de hoogte van deze meldingen en waarom zit TLN daar niet bij?
In 2015 zijn 510 «inklimmers» onderkend door de KMar, in de periode januari t/m juli 2016 lag dit aantal op 660 (aantallen zijn afgerond). De KMar registreert het aantal «inklimmers». Deze informatie wordt periodiek door het Ministerie van Veiligheid en Justitie gedeeld met TLN.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat ondernemers en bedrijven in deze sector informatie over «inklimmers» wordt onthouden en dat zo hun export schade oploopt, maar ook hun veiligheid wordt bedreigd? Zo ja, wat doet u om de positie van Nederlandse chauffeurs te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook bij antwoorden twee, drie en vier is aangegeven wordt informatie over «inklimmers» door VenJ en de KMar gedeeld met TLN.
De verstekelingenproblematiek in Calais en de gevolgen hiervan voor de Nederlandse transportsector hebben al geruime tijd de aandacht van het kabinet. Het kabinet heeft begrip voor de problemen die chauffeurs in Calais ondervinden.
Echter de veiligheidssituatie in Calais valt onder de verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten.
Het kabinet vraagt hiervoor regelmatig aandacht in de (geëigende) Europese gremia en in bilaterale contacten met Frankrijk.
Hoeveel Nederlandse chauffeurs zijn in 2015 en begin 2016 slachtoffer geworden van geweld en bedreigingen van «inklimmers»?
Over het aantal Nederlandse chauffeurs dat in 2015 en begin 2016 slachtoffer is geworden van geweld en bedreiging zijn geen cijfers voorhanden.
Hoe verklaart u de stijging van het aantal «inklimmers» van 510 in 2015 naar 630 halverwege 2016, die via Nederlandse havens illegaal de overtocht naar Engeland proberen te maken door zich te verstoppen in de laadruimte van Nederlandse vrachtwagens?
De stijging van het aantal «inklimmers» is het gevolg van een intensivering van de controles door de KMar in Nederlandse havens waardoor meer «inklimmers» worden gedetecteerd. Informatieuitwisseling tussen de transportsector en de KMar zorgt er eveneens voor dat «inklimmers» vaker worden gedetecteerd.
Herkent u de door TLN huidige gesignaleerde problemen bij Calais en de schade die de Nederlandse transportsector hierdoor oploopt? Hoe verhoudt zich dit met de afspraken die eerder hierover met de Franse overheid zijn gemaakt naar aanleiding van de problemen in de zomer en het najaar van 2015?3
Vrachtwagenchauffeurs moeten zonder gevaar voor eigen leven hun werk kunnen beoefenen en schade voor de Nederlandse transportsector moet zo veel mogelijk worden voorkomen. Nederland vraagt hiervoor regelmatig aandacht in Europees verband zoals bijvoorbeeld tijdens de informele transportraad van april 2016. Door de Franse autoriteiten zijn al forse maatregelen getroffen om chauffeurs meer veiligheid te bieden en schade voor de transportsector te beperken.
Bij de toegangswegen naar de haven en de Eurotunnel zijn hoge hekken geplaatst en is het aantal Franse politieagenten dat wordt ingezet flink toegenomen. Tevens worden private beveiligers ingezet. Echter ook de transportsector blijft verantwoordelijk voor het treffen van extra maatregelen voor de veiligheid van de chauffeurs en het beveiligen van de lading.
Bent u van mening dat onze vrachtwagenchauffeurs zonder gevaar voor hun eigen leven hun werk in Frankrijk moeten kunnen beoefenen? Zo ja, wanneer wordt de «jungle» in Calais definitief ontmanteld? En welke maatregelen worden en zijn er ondernomen door uw Franse collegae om onze vrachtwagenchauffeurs te beschermen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om opnieuw met uw Franse collegae in gesprek te gaan over de wederom nijpende situatie in Calais om de Nederlandse vrachtwagenchauffeurs te beschermen? Zo ja, kunt de uitkomsten hiervan met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Nederland blijft in Europees en bilateraal verband aandacht vragen voor migratie en secundaire migratiestromen in het Schengengebied waaronder ook de situatie in Calais.
Klopt de stelling van verschillende Europese transportorganisaties zoals TLN, de Belgische beroepsvereniging Transport en Logistiek Vlaanderen (TLV) en de Britse Freight Transport Association dat door de verscherping van toezicht bij Calais het probleem van «inklimmers» zich verplaatst naar andere Noord-Europese havensteden waarvandaan naar Engeland wordt gereisd? Zo ja, welke maatregelen zijn getroffen om hierop te anticiperen? Zo nee, waarom klopt deze stelling volgens u niet?
Voor zover het Nederlandse havens betreft blijkt uit analyses van de gehoren van aangetroffen verstekelingen vooralsnog niet dat zij in grote getalen vanuit Calais naar Nederland zijn gereisd. Nederland houdt de migratiestromen goed in de gaten en kijkt continu of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Daarnaast is ook de samenwerking met de grensbewakingsautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk en België geïntensiveerd. Hiertoe is in november van 2015 een gezamenlijke verklaring ondertekend waarin een aantal concrete operationele acties zijn opgenomen, waaronder het verbeteren van de informatieuitwisseling.
Bent u bekend met de oproep van bovenstaande organisaties die stelt dat extra maatregelen in Europees verband nodig zijn om het probleem aan te pakken?4 Zo ja, wat is er tot dusver afgesproken? Zo nee, waarom niet?
Die oproep is mij bekend, maar de Franse autoriteiten zijn primair verantwoordelijk om de situatie in Calais aan te pakken en die verantwoordelijkheid wordt tot nu toe door Frankrijk ook genomen zoals blijkt uit de maatregelen die zijn getroffen. De ontwikkelingen in Calais worden door de Franse autoriteiten continu in de gaten gehouden en komt in bilaterale gesprekken met Europese landen aan de orde. Het initiatief voor het eventueel treffen van aanvullende maatregelen zal vanuit Frankrijk moeten komen.
Bent u bereid om in samenspraak met de transportsector tot nadere maatregelen te komen? Bent u in dat kader bekend met het voornemen dat Europese transportorganisaties zelf een meldsysteem gaan ontwikkelen voor «inklimmers»? Zo ja, op welke wijze kan en wil de Nederlandse overheid hier een bijdrage aan leveren?
In de overleggen tussen VenJ, KMar en TLN wordt informatie uitgewisseld en wordt ook gesproken over mogelijkheden voor eventuele aanvullende maatregelen. Het voornemen van de Europese transportorganisaties om zelf een meldsysteem te gaan ontwikkelen is mij bekend. Ik vind dit een goed initiatief. Zodra de transportsector het voornemen heeft uitgewerkt kan dit in het bestaande overleg tussen VenJ, KMar en TLN worden besproken.
De vestiging van een asielzoekerscentrum in Maastricht |
|
Manon Fokke (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Maastricht en Den Haag hekelen koppigheid Penn-Te Strake»?1
Ja.
Bevat het bericht feitelijke onjuistheden ten aanzien van het eigendom en de overdracht daarvan van het genoemde pand? Zo ja, welke zijn dat?
Ja. Voor zover mij bekend bevat het artikel de volgende feitelijke onjuistheden t.a.v. de eigendom en overdracht:
Uit navraag bij het COA blijkt dat de overdracht van het pand aan de Parkweg heeft plaatsgevonden drie dagen2 (en niet 1 dag) nadat het COA heeft aangegeven dat er voldoende basis was om een huurovereenkomst aan te gaan.
Verder wordt in het artikel gesproken over een «geheimzinnige eigenaar» van een asielzoekerscentrum». De eigenaar is bekend namelijk LEA Immobilienvermittlungs GmbH en uit het onderzoek van een notariskantoor (zie ook voetnoot3 is niet gebleken van enige band tussen de heer Vos en Immobilienvermittlungs GmbH anders dan de levering van het complex aan de Parkweg 20.
Overigens wil ik hierbij aangeven dat noch het COA, noch de gemeente Maastricht contractpartij was bij de verkoop. Het COA huurt het pand aan de Parkweg 20 van de eigenaar en tevens verhuurder, LEA Immobilienvermittlungs GmbH. De verhuurder is tevens verantwoordelijk voor de verbouwing van het pand. De gemeente Maastricht heeft een aanvraag voor het afgeven van een omgevingsvergunning van LEA Immobilienvermittlungs GmbH ontvangen.
Bent u van mening dat de overheid op zijn minst zeer terughoudend moet zijn bij deals met vastgoed waarvan de (recente) eigenaar verdacht wordt van strafbare feiten met vastgoed? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is in het belang van de integriteit en het aanzien van de overheid om te voorkomen dat de overheid illegale praktijken faciliteert.
Bent u van mening dat indien er een vermoeden is dat de overdracht van een pand via een stromanconstructie heeft plaatsgevonden, dat dan ook de integriteit van de betrokkenen bij deze deal zou moeten worden gecheckt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Juist in dergelijke gevallen dient, indien mogelijk, nader onderzoek plaats te vinden om te voorkomen dat de overheid criminele activiteiten faciliteert.
Bent u van mening dat in het geval de overheid betrokken is bij transacties met vastgoed, die overheid bij de geringste twijfel over de integriteit van een van de betrokken partijen onderzoek zou moeten laten doen naar die integriteit? Zo ja, waarom en is een Bibob2-toets daarvoor geschikt? Zo nee, waarom niet?
Ja. In algemeenheid geldt dat de Wet Bibob bestuursorganen mogelijkheden biedt om zelfstandig onderzoek te doen naar betrokken partijen bij vastgoedtransacties waar de overheid zelf ook partij is. Daarbij kunnen zij zich eventueel laten ondersteunen door een advies van het Landelijk Bureau Bibob.
Welke rol heeft het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) in het algemeen bij vastgoedtransacties met betrekking tot de vestiging van asielzoekerscentra en behoort tot die rol ook het toetsen van de integriteit van betrokkenen bij een dergelijke transactie? Welke rol had of heeft het COA concreet als het gaat om de genoemde transactie in Maastricht?
Het COA is een zelfstandig bestuursorgaan dat bij vastgoedtransacties optreedt als huurder, koper of verkoper. Het COA controleert voor ondertekening van een overeenkomst met een commerciële partner of deze de juridische bevoegdheid heeft tot het sluiten van de betrokken overeenkomst. Is er ten tijde van de gesprekken en de onderhandelingen rond, en de ondertekening van, de overeenkomst geen reden of aanleiding tot twijfel omtrent de beoogde contractpartner dan wordt geen nader onderzoek5 verricht.
In het geval van LEA Immobilienvermittlungs GmbH zijn door het COA notariële verklaringen ontvangen waaruit blijkt dat de gemachtigde van LEA Immobilienvermittlungs GmbH daadwerkelijk de gemachtigd is namens het bedrijf te handelen. Er was op dat moment geen aanleiding nader onderzoek te verrichten.
Nadat het COA op de hoogte was geraakt van de berichtgeving omtrent dhr. Vos (15 juli 2016), heeft het COA op 20 juli 2016 nader onderzoek laten verrichten door een notariskantoor. Deze notaris heeft onderzoek gedaan naar de banden tussen de eigenaar LEA Immobilienvermittlungs GmbH en de heer B. Vos, dan wel een van de aan de heer Vos gelieerde vennootschappen. Uit de openbare registers is niet gebleken van enige band tussen de heer B. Vos en LEA dan wel de enige bestuurder en aandeelhouder van LEA Immobilienvermittlungs GmbH, anders dan de levering van het pand Parkweg 20 aan LEA Immobilienvermittlungs GmbH door Vos Vastgoed Beleggingsmaatschappij B.V.
Overigens is het COA dit moment niet bevoegd tot het toepassen van de Wet Bibob. Het COA heeft enige tijd nadat de grote vluchtelingenstroom op gang kwam wel reeds contact gezocht met het Ministerie van Veiligheid en Justitie om te bezien of deze bevoegdheid kan worden verkregen. Momenteel beziet de Minister van Veiligheid en Justitie hoe de Bibob-bevoegdheid voor het COA, door middel van een aanpassing van het Besluit Bibob, op korte termijn kan worden gerealiseerd. Onderdeel van de wijzigingsprocedure is een voorhang van het ontwerpbesluit bij de Tweede Kamer (artikel 1, derde lid, Wet Bibob).
Het bericht "Inburgeren vrijblijvend" |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Inburgeren vrijblijvend»?1
Ja.
Klopt het dat u nieuwkomers niet informeert over het intrekken van de verblijfsvergunning als een nieuwkomer niet voldoet aan de inburgeringseisen? Zo ja, waarom doet u dat niet en waarom heeft u de Kamer daar niet over geïnformeerd?
Nee, dit klopt niet. Nieuwkomers worden via diverse kanalen geïnformeerd over de (verblijfsrechtelijke) gevolgen bij het niet voldoen aan de inburgeringsplicht. Zo informeert de IND de vreemdeling bij het uitreiken van het verblijfsdocument dat het niet voldoen aan de inburgeringsplicht gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht. Dit staat ook op de website van de IND, waar ook brochures hierover te vinden zijn. Daarnaast worden inburgeraars via een brochure van DUO geïnformeerd dat het niet voldoen aan de inburgeringsplicht gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht.
Hoe vaak is sinds de wetswijziging een verblijfsstatus ingetrokken vanwege het niet voldoen aan de inburgeringseis? Kunt u deze opsplitsen naar vorm van de verblijfsstatus?
Voor de nieuwkomers die vanaf 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden en die nog niet voldaan hebben aan de inburgeringsplicht is de initiële inburgeringstermijn van drie jaar 1 januari 2016 verstreken. Er zijn nog geen verblijfsvergunningen ingetrokken vanwege het niet voldoen aan deze inburgeringsplicht.
Klopt het bericht dat verblijfsvergunningen niet ingetrokken kunnen worden vanwege nationale en internationale regels? Zo ja, welke zijn dat dan? Waarom heeft u de Kamer daar niet over geinformeerd?
Naar aanleiding van de motie Heerma (CDA) heb ik in mijn brief van 7 juli jl.2 uiteengezet voor welke groepen inburgeraars nationale en internationale wet- en regelgeving het verlies van verblijfsrecht in de weg staat. Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u naar deze brief.
Indien het klopt dat (inter)nationale regels in de weg staan aan het intrekken van een verblijfsvergunning, bent u dan voornemens om deze regels te (doen) veranderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het bericht dat voor het kabinet «al duidelijk was dat de sanctie niet voor alle inburgeraars geldt»?
In het regeerakkoord Rutte II is opgenomen dat inburgeringinspanningen consequent en vanaf het begin worden gevolgd. Wie zich onvoldoende inzet verliest de verblijfsvergunning, met uitzondering van degenen met een verblijfsvergunning asiel.3 Bij de totstandkoming van de Wet Inburgering is meerdere malen aan de orde gesteld dat intrekking van het verblijfsrecht niet voor alle inburgeringsplichtigen4 mogelijk is. Dit is ook de reden waarom de asielgerechtigden in de wet- en regelgeving zijn uitgezonderd van de maatregel om de verblijfsvergunning bij het niet behalen van het inburgeringsexamen in te trekken. Daarnaast was ook duidelijk dat bij de groep gezinsmigranten en geestelijk bedienaren het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (het EVRM) en de Gezinsherenigingsrichtlijn (2003/86/EG) zich tegen intrekking van het verblijfsrecht kan verzetten. Dit is ook aan de orde geweest tijdens de wetsbehandeling van de Wet inburgering met name tijdens de behandeling in de Eerste Kamer5.
Sinds wanneer was het kabinet op de hoogte dat blijkbaar de sanctie van intrekking van de verblijfsstatus niet voor alle nieuwkomers geldt? Was dat voor of na dat het huidige regeerakkoord was vastgesteld, waarin deze sanctie nogmaals is opgenomen?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 6.
Het Turkse dreigement de vluchtelingendeal op te blazen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Turkije dreigt met einde vluchtelingendeal»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de Turkse chantage om de vluchtelingendeal op te blazen als niet uiterlijk in oktober de visumplicht voor Turken is opgeheven?
Voor de positie van het kabinet verwijs ik u naar de Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 21 juli 2016 betreffende «Reactie op verzoek van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Europese Zaken om een brief over de situatie in Turkije» (Kamerstuk 34 300 V, nr. 76) alsmede Kamerbrief van 23 juli jl. inzake Aanvullende vragen Schriftelijk Overleg Raad Algemene Zaken 24 en 25 juli 2016 (Kamerstuk 34 300 V, nr. 77).
Het kabinetsbeleid ten aanzien van visumliberalisatie blijft onveranderd: enkel wanneer Turkije aan alle benchmarks van de Roadmap visumliberalisatie voldoet, kan Nederland instemmen met het invoeren van visumvrijheid voor Turkse burgers. Dit is in lijn met de motie-Verhoeven/Klaver van 15 maart 2016 (Kamerstuknummer 21 501-20, nr. 1097). De Europese Commissie zal in september rapporteren over de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring van 18 maart jl., en zal daarbij uiteraard ook ingaan op het visumliberalisatietraject.
Kunt u garanderen dat er niet gebogen wordt voor dit volslagen bizarre dreigement?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre ziet het kabinet inmiddels in dat de hele vluchtelingendeal meer dan onzalig is nu, zoals reeds voorspeld, de Turkse dictatuur de EU op de knieën probeert te dwingen middels dreigementen en politieke intimidatie?
Zoals eerder aan de Kamer bericht, is het kabinet van mening dat de afspraken met Turkije nodig zijn om gezamenlijk grip te krijgen op de vluchtelingenstroom. Zie bijvoorbeeld het verslag van het schriftelijk overleg over de uitvoering van de afspraken tussen de Europese Unie en Turkije over migratiebeheer van 17 mei jl. (Kamerstuk 21 501-20, nr.1114). Bovendien is de samenwerking tussen de Europese Unie en Turkije wat betreft de uitvoering van de migratieafspraken sinds de mislukte couppoging van 15 juli jl. op alle niveaus voortgezet.
De gemaakte afspraken laten overigens onverlet dat er forse kritiek van Nederland en de EU is op de ontwikkelingen in Turkije in de nasleep van de couppoging en de doorwerking daarvan in onder andere Nederland, zoals onder andere uiteengezet in de brief van 21 juli jl. inzake de situatie in Turkije.
Bent u, mede gezien de fascistoïde ontwikkelingen in Turkije, bereid de toetredingsonderhandelingen af te breken? Zo neen, hoeveel bent u nog van plan te slikken voordat u deze stap durft te zetten?
Mochten de huidige zorgelijke ontwikkelingen met betrekking tot de rechtsstaat doorzetten, dan zal het kabinet zich inzetten voor het korten van pre-toetredingssteun voor Turkije. Bovendien trekt het kabinet een rode lijn als het zou aankomen op herinvoering van de doodstraf door Turkije. De doodstraf is niet te verenigen met de fundamentele voorwaarden voor lidmaatschap van de Raad van Europa, noch met het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), noch met toetreding tot de Europese Unie.
(Integratie) over de kosten van asiel en immigratie |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u per (toekomstig) verblijfsjaar aangeven wat voor Nederland de kosten zijn (na aftrek van baten) van houders van een verblijfsvergunning asiel voor (on)bepaalde tijd, niet-westerse migranten die in het kader van partner- en gezinsmigratie naar ons land zijn gekomen en een verblijfsvergunning voor (on)bepaalde tijd bezitten en personen die na het houden van eerder genoemde statussen zijn genaturaliseerd, waarbij in ieder geval de uitgaven op de gebieden van gezondheidszorg, rechtsbijstand, rechtshandhaving (politie, gevangeniswezen, terreurbestrijding e.d.) onderwijs, integratie, wonen, toeslagen, uitkeringen en subsidies worden meegenomen?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van het lid Fritsma (PVV) van 17 juli 2009 over de kosten en opbrengsten van (niet-westerse) allochtonen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3692). De toenmalige regering heeft geantwoord, dat de overheid geen boekhouding bijhoudt van kosten en opbrengsten van groepen mensen in de samenleving, zoals allochtonen, autochtonen, gehandicapten, 65+-ers of welke categorie dan ook. Mensen laten zich immers niet reduceren tot een simpele optel- en aftreksom langs de meetlat van de euro. De overheid evalueert geen burgers, maar beleid. Ook wees de regering erop dat herkomst een persoonsgegeven is dat, ingevolge de beginselen van de rechtstaat, niet relevant is voor de meeste beleidsterreinen.
Ook dit kabinet houdt geen boekhouding van (groepen) burgers bij. Om die reden kan het kabinet niet aangeven wat de kosten en baten zijn van houders van specifieke verblijfsstatussen of genaturaliseerde Nederlanders.
Wat is het resultaat van dezelfde berekening wanneer (uitsluitend) wordt gekeken naar de groep asielzoekers die in 2014 en 2015 ons land is binnengekomen? Wat is het kostenverloop met betrekking tot deze groep over de komende 30 jaar, rekening houdende met nakomelingen en de partner- en gezinsmigratie die uit de binnenkomst van deze groep voortvloeit en ook kosten op voornoemde gebieden met zich meebrengt?
Ook op deze vraag kan het kabinet geen antwoord geven. Voor de onderbouwing hiervan verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Gezinshereniging van broers en zussen van alleenstaande minderjarige vreemdelingen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw brief van 21 mei 2015 waarin u aankondigde dat wanneer een vluchteling als ouder in Nederland om hereniging van een meerderjarig ongehuwd kind verzoekt, dit wordt toegestaan als het kind ten tijde van het vertrek van de ouder tot diens gezin behoorde?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat het verzoek om gezinshereniging dat wordt ingediend door een alleenstaande minderjarige vluchteling voor datzelfde meerderjarig kind, dan in de hoedanigheid van zus of broer van de hoofdpersoon, wordt afgewezen?
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat dit onderscheid ertoe leidt dat veelal jonge Syrische ongehuwde meisjes van 18 jaar of ouder alleen achterblijven in Syrië of hun land van toevlucht, terwijl de rest van het gezin is toegelaten bij de alleenstaande minderjarige vluchteling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een aanvraag van een alleenstaande minderjarige vluchteling tot gezinshereniging van zijn meerderjarige zussen of broers net zo behandeld moet worden als vermeld in de bovengenoemde brief van 21 mei 2015, zoals dat geldt voor ouders die een materieel zelfde verzoek indienen?
Eerder (TK brief 21 mei 2015, Kamerstuk 32 175, nr. 57) heb ik de Kamer geïnformeerd over mijn besluit dat ook een ouder met een asielstatus een verzoek kan indienen om meerderjarige kind(eren) te laten overkomen voor gezinshereniging. Voorwaarden daarbij zijn dat deze kinderen tot aan het vertrek van de ouder steeds deel hebben uitgemaakt van zijn of haar gezin en er een normale afhankelijkheidsrelatie tussen ouder en kind is. Dit besluit heb ik genomen om te voorkomen dat bijvoorbeeld een 19-jarige dochter uiteindelijk als enig gezinslid in een vluchtelingenkamp in de regio zou moeten achterblijven.
In de door u genoemde zaken komt het voor dat materieel aan deze voorwaarden wordt voldaan, maar de volgorde van inreizen een formele belemmering opwerpt.
Bij de beleidswijziging van mei 2015 was dit niet voorzien. Omdat het onwenselijk is dat een 19-jarige broer of zus uiteindelijk als enig gezinslid in een vluchtelingenkamp moet achterblijven, zal ik deze omissie herstellen. Deze verzoeken om gezinshereniging zullen individueel worden getoetst aan artikel 8 EVRM. Het toetsingskader zal hiertoe worden aangepast.
Bent u bereid om de regels op zeer korte termijn gelijk te stellen en aanvragen van alleenstaande minderjarige vreemdelingen met een asielstatus voor meerderjarige zussen en broers die nog lopen alsnog te beoordelen aan de hand van de criteria als genoemd in de bovengenoemde brief van 21 mei 2015?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk maar uiterlijk voor het algemeen overleg over vreemdelingen- en asielbeleid van 8 september 2016 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Azc's krijgen vertrouwenspersonen voor homoseksuele asielzoekers’ |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Mona Keijzer (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Azc's krijgen vertrouwenspersonen voor homoseksuele asielzoekers»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Zo ja, komen er ook vertrouwenspersonen die zich richten op het beschermen van andere kwetsbare groepen, zoals christenen? Zo nee, zijn de in het bericht bedoelde vertrouwenspersonen ook toegankelijk voor andere kwetsbare groepen, zoals christenen?
Zoals aangekondigd in mijn brieven van 31 maart jl. en 24 juni jl. is vanaf augustus op elke COA-locatie een coördinerende vertrouwensfunctionaris aanwezig.2 Deze functionaris fungeert als vraagbaak, bewaakt het overzicht en kan adviseren over het handelingsperspectief in geval van incidenten. Naast deze coördinerend functionaris vervullen reeds alle COA-medewerkers de rol van vertrouwenspersoon. De coördinerende functionarissen en de vertrouwenspersonen zijn voor alle bewoners van COA-locaties benaderbaar en richten zich niet op specifieke groepen.
Wordt de training van de vertrouwenspersonen vormgegeven in nauwe samenwerking met organisatie die zich richten op de bescherming van kwetsbare groepen?
In mijn brief van 31 maart jl. heb ik aangekondigd dat het COA gezamenlijk met maatschappelijke organisaties de voorlichting aan asielzoekers verder zal verbeteren. Hiertoe is een werkgroep ingericht met een adviserende en monitorende taak. De werkgroep is inmiddels voor de eerste keer bijeen geweest. Het COA heeft een uitvraag gedaan welke organisaties een bijdrage willen leveren aan de trainingen van de coördinerend vertrouwensfunctionarissen en de contactpersonen veiligheid, en/of aan de jaarlijkse Dag van de Veiligheid die het COA organiseert. Op basis van de reacties van de maatschappelijke organisaties zal het COA bezien hoe de trainingen verder vorm krijgen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de vervolging van strafbare feiten die betrekking hebben op kwetsbare groepen in de asielopvang? Hoe staat het met de aangiftebereidheid en hoeveel personen worden inmiddels vervolgd?
In het halfjaarlijkse overzicht van incidenten in- en rondom COA-opvanglocaties dat in september wordt gepubliceerd, wordt ditmaal ook in beeld gebracht in hoeveel gevallen incidenten op COA-opvanglocaties hebben geleid tot het opleggen van een maatregel door het COA en/of een aangifte bij de politie. Ook wordt inzichtelijk gemaakt in hoeveel gevallen incidenten op het adres van een COA-locatie hebben geleid tot vervolging door het openbaar ministerie en eventueel daaropvolgende veroordeling door een rechter.
In de registratie wordt geen uitsplitsing gemaakt naar specifieke doelgroepen.
Wat betreft het proces van aangiftes zijn de betrokken organisaties van de vreemdelingenketen in gesprek met de politie en het openbaar ministerie om verdere verbeteringen door te voeren, bijvoorbeeld op het terrein van informatieuitwisseling en het stimuleren van aangiftebereidheid.
Kun u aangeven of camera’s geplaatst zijn ter bescherming van kwetsbare groepen? Zo nee, waarom niet?
Om de leefbaarheid en veiligheid van alle bewoners, medewerkers en bezoekers te borgen is mogelijk om in een openbare ruimte van een COA-locatie cameratoezicht te plaatsen. Op diverse COA-locaties wordt hier gebruik van gemaakt. Het COA-beschikt over een kader waarbij per situatie de noodzaak tot cameratoezicht moet worden onderbouwd. Voorts is het vereiste dat op de betreffende locatie duidelijk kenbaar wordt gemaakt dat er sprake is van cameratoezicht.
Het bericht “Zelf taal leren en integreren mislukt” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht in Binnenlands Bestuur «Zelf taal leren en integreren mislukt»?1
Inburgering is een belangrijk instrument voor nieuwkomers in ons land om de Nederlandse taal te leren, kennis op te doen over de Nederlandse samenleving en om zich te oriënteren op de Nederlandse arbeidsmarkt zodat ze kunnen participeren in de Nederlandse samenleving. Zoals ik tijdens het VAO inburgering van 27 juni jl. heb gezegd hebben we gezien dat de resultaten van de eerste groep die in 2013 onder de aangepaste wet inburgering viel tegenvallen. Op dit moment wordt onderzocht wat de redenen zijn waardoor inburgeraars niet slagen voor het inburgeringsexamen. Dit onderzoek volgt in het najaar.
Klopt het dat vluchtelingen gemiddeld 6.000 tot 6.500 euro lenen, terwijl ROC’s (regionale opleidingscentra) vroeger 3.500 euro kregen voor een traject dat opleidt voor het inburgeringsexamen?
Hoe verklaart u dit verschil in prijs van inburgeringstrajecten onder de oude en de nieuwe Wet Inburgering?
Deze cijfers geven een eerste indicatie van de kosten van inburgeringstrajecten onder de nieuwe Wet Inburgering. Dit omdat een groot deel van de groep nog niet het examen heeft gehaald. Eventuele verschillen in prijs kunnen worden verklaard door verschillende factoren (de vooropleiding van de doelgroep, ander stelsel etc.). Het is nu nog te voorbarig om hier conclusies over te trekken.
Kunt u uiteenzetten in een tabel hoeveel door het Rijk uitgegeven wordt aan kwijtschelding van DUO-leningen aan ingeburgerde asielmigranten? Hoe verhoudt dit zich tot de kosten van inburgeringstrajecten van vóór de Wet Inburgering 2013?2
Jaar
Aantal
Totaalbedrag
Gem bedrag
15
43.384
2.892
1
181
181
1
2.051
2.051
0
0
0
Jaar
Aantal
Totaalbedrag
Gem bedrag
218
784.051
3.597
37
105.507
2.852
4
11.836
2.959
5
6.410
1.282
Jaar
Aantal
Totaalbedrag
Gem bedrag
311
1.416.834
4.556
78
382.930
4.909
8
34.358
4.295
10
27.957
2.796
De kwijtgescholden bedragen zijn inclusief de in rekening gebrachte rente.
Deze cijfers betreffen slechts het deel van de groep asielmigranten die het examen heeft gehaald, een ontheffing heeft of geheel is vrijgesteld. Het is op basis hiervan nog niet mogelijk om conclusies te trekken over de gehele groep.
Ontheffing op basis van medische gronden kan op dag 1 van de inburgeringverplichting worden aangevraagd. Andere ontheffingen zoals AVI (Aantoonbaar Voldoende Ingeburgerd) en AGI (Aantoonbaar Geleverde Inspanning) kunnen vaak pas tijdens het inburgeringtraject worden aangevraagd.
Met betrekking tot de vrijstellingen is het mogelijk dat inburgerinsplichtigen vrijgesteld worden nadat zij begonnen zijn met een inburgeringscursus. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer simultaan een NT2 cursus en het MBO wordt gevolgd. Wanneer de inburgeringsplichtige slaagt voor zijn MBO diploma, dan wordt hij/zij vrijgesteld van inburgeren. Om die reden is het mogelijk dat individuen die vrijgesteld dan wel ontheven zijn van hun inburgeringsplicht, toch kosten hebben gemaakt.
Het gemiddelde geleende bedrag stijgt met de jaren. Dit komt waarschijnlijk omdat onder het eerste jaar, 2014, vooral degenen vallen die snel slaagden. Zij hadden minder cursusuren nodig wat resulteert in een lagere lening. In de jaren 2015 en 2016 slaagden de mensen die vermoedelijk meer cursusuren nodig hadden en daardoor meer geld hebben geleend.
Uit een vergelijking tussen het oude en het nieuwe stelsel blijkt dat er in het nieuwe stelsel in meer examenonderdelen examen moet worden gedaan. In het oude stelsel ging het om de Toets Gesproken Nederlands, het Elektronisch praktijkexamen en het praktijkexamen. In het nieuwe stelsel gaat het om lezen, luisteren, spreken en schrijven, en Kennis van de Nederlandse Maatschappij en Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt. In het nieuwe stelsel moeten kandidaten zich op 3 examenonderdelen meer voorbereiden. Dit kost extra tijd en geld.
Klopt het dat het huidige systeem twee keer zoveel kost per inburgeraar dan het vorige? Wat betekent dat voor de totale meerkosten?
Sinds 1 januari 2013 is de wet inburgering aangepast. De financiering van inburgerings- en taalcursussen vindt plaats door middel van een lening die via DUO wordt afgesloten en die dient terugbetaald te worden. Asielmigranten die binnen drie jaar hun inburgeringsexamen halen wordt deze lening kwijtgescholden. Asielmigranten die het inburgeringsexamen niet binnen drie jaar halen alsmede gezinsmigranten moeten het geleende bedrag met rente terugbetalen.
In september volgt het onderzoek naar de redenen waarom de inburgeringsresultaten van de eerste groep inburgeraars die in 2013 onder de aangepaste wet inburgering vielen tegenvallen en wat hieraan gedaan kan worden. In dit onderzoek zal ook gekeken worden naar de kosten van inburgering in het huidige stelsel. Hierbij dienen op voorhand wel twee voorbehouden gemaakt te worden. Allereerst zijn de kosten van inburgeringstrajecten slechts een eerste indicatie omdat een groot deel van de groep het inburgeringsexamen nog niet heeft gehaald. Ten tweede verschilden de beide stelsels in meerdere opzichten van elkaar waardoor een precieze vergelijking lastig is.
Het bericht dat extreem rechtse milities de buitengrenzen van de Europese Unie bewaken |
|
Sadet Karabulut , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de voorzitter van Pegida Nederland in Bulgarije jaagt op illegale asielzoekers?1 Zijn er aanwijzingen dat meer leden van Pegida Nederland in Bulgarije op vluchtelingen jagen?
Ja, ik ken dat bericht. Uit dit bericht volgt dat de genoemde persoon vergezeld zou zijn door gelijkgestemden. Ik heb geen overzicht van leden van Pegida Nederland die mogelijkerwijs in Bulgarije de buitengrenzen van de EU bewaken.
Onder welke omstandigheden is het deelnemen aan een dergelijke burgermilitie strafbaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is onder meer afhankelijk van de feitelijke gedragingen van een dergelijke zogenaamde burgermilitie en de straf die de wet van het land waar het begaan is eventueel op die feitelijke gedragingen stelt. Voor wat betreft de Nederlandse strafrechtelijke rechtsmacht over dergelijke gedragingen bepaalt het Wetboek van Strafrecht onder meer dat op grond van artikel 7 van het Wetboek van Strafrecht de Nederlandse strafwet van toepassing is op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of de in het artikel genoemde persoon strafbare feiten heeft begaan?
Uit het volkenrecht vloeit voort dat het in eerste instantie aan de soevereine staat is om de rechtsorde in eigen land te handhaven. Nu de in het artikel genoemde persoon zich in Bulgarije lijkt te bevinden en de feiten zich lijken te hebben voorgedaan op Bulgaars grondgebied, is het in de eerste plaats aan de Bulgaarse autoriteiten om onderzoek te doen naar eventuele strafbare feiten en er op toe te zien dat geen strafbare feiten worden gepleegd.
Hoeveel Nederlanders zijn actief in burgermilities aan de buitengrenzen van de Europese Unie? Welke mogelijkheden zijn er om deze personen te vervolgen als zij strafbare feiten plegen?
Ik heb geen overzicht van het aantal Nederlanders dat mogelijk actief is in zogenaamde burgermilities aan de buitengrenzen van de Europese Unie.
Indien Nederlanders zich buiten Nederland schuldig maken aan het (al dan niet in georganiseerde vorm) plegen van strafbare feiten die door de Nederlandse strafwet als misdrijf worden beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is straf is gesteld, kan (ook) het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM) een strafrechtelijk onderzoek beginnen. Het is aan het OM om te bepalen of een dergelijk onderzoek opportuun is. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Op welke wijze is er contact geweest met justitie in Bulgarije over de activiteiten van Nederlanders aan de grens tussen Bulgarije en Turkije?
Uit navraag is mij gebleken dat vanuit de Nederlandse justitie geen contacten hieromtrent hebben plaatsgevonden met justitie in Bulgarije. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Wordt strafrechtelijk onderzoek naar Pegida Nederland Gestart als blijkt dat Nederlandse leden van Pegida deelnemen aan een burgermilitie in Bulgarije en daar in georganiseerde vorm strafbare feiten begaan?
Zie antwoord vraag 4.
De situatie van jonge Syrische vluchtelingen in Libanon |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Syria’s refugee children have lost all hope»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst van de uitzichtloze situatie in de Libanese vluchtelingenkampen, met name voor kinderen en jongeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, helaas herkent het kabinet dit. In mei heb ik samen met Minister-President Rutte een bezoek gebracht aan een vluchtelingenkamp in Libanon waar ik met Syrische gezinnen en jongeren sprak over de situatie in het kamp.
Klopt het dat 41 procent van de jonge Syrische vluchtelingen in Libanon zelfmoordneigingen heeft? Is dit percentage sinds 2014 gestegen? Is bekend hoeveel van hen tot zelfmoordpogingen overgaan?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt niet over eigen cijfers ten aanzien van zelfmoordneigingen onder jonge Syrische vluchtelingen in Libanon of andere landen in de regio. Hoewel UNFPA doorgaans een betrouwbare bron is, kunnen de cijfers die in de studie van UNFPA in 2014 zijn gepresenteerd, niet worden geverifieerd. Zoals in het artikel wordt aangegeven kunnen ook NGOs cijfers over zelfmoordneigingen moeilijk verifiëren.
Zijn er ten aanzien van zelfmoordneigingen onder vluchtelingen cijfers bekend over andere landen die opvang in de regio bieden? Hoe verhouden die zich tot het Libanese percentage en waaruit komen eventuele verschillen voort?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat het voorkomen van uitzichtloosheid een van de belangrijkste elementen is van de manier om dit verschrikkelijke percentage te doen dalen?
Ja, psychosociale problemen kunnen tot chronische problemen leiden voor zowel individuen als gemeenschappen. Daarom wordt het belang van psychosociale zorg binnen humanitaire hulp en ontwikkelingssamenwerking steeds meer onderkend. Nederland speelt een actieve rol op het gebied van psychosociale zorg. Zo heeft het kabinet, met steun van de Tweede Kamer, psychosociale zorg tot een van de drie speerpunten gemaakt van de Nederlandse inzet voor de World Humanitarian Summit(WHS) in Istanbul in mei 2016. Ook organiseerde UNICEF in partnerschap met het Ministerie van Buitenlandse Zaken in mei 2015 een symposium met als doel de effectiviteit van psychosociale hulp aan kinderen te vergroten.
Nederland zet zich in om vluchtelingen perspectief te bieden en uitzichtloosheid te voorkomen door te investeren in langere termijn opvang waaronder scholing en werk. Daarvoor maakte het kabinet recent 260 miljoen beschikbaar, waarvan indicatief 86 miljoen voor Libanon is bestemd.
Klopt het dat de door UNICEF gefinancierde onderwijscentra, of in ieder centra voor georganiseerde dagbesteding waarin ruimte is voor ontwikkeling bij de deelnemers, moeten sluiten wegens tekort aan fondsen en gewijzigde focus bij de Verenigde Naties waarbij het geld niet richting vluchtelingen maar naar de Libanese overheid gaat?
UNICEF werkt met zowel NGOs als met het Libanese Ministerie van Onderwijs samen om zoveel mogelijk Syrische kinderen naar school te kunnen laten gaan. De doelstelling van UNICEF, dat in Libanon haar grootste onderwijsprogramma ter wereld organiseert, is om in 2017 500.000 Syrische en arme Libanese kinderen in Libanon onderwijs te kunnen bieden, zoals beschreven in het plan van het Ministerie van Onderwijs. Met het Ministerie van Onderwijs wordt samengewerkt om Syrische kinderen zoveel mogelijk op te laten nemen in het Libanese schoolsysteem (zowel op basisschool- als middelbare schoolleeftijd), en om de doorstroom van Syrische kinderen binnen het onderwijs de komende jaren te vergemakkelijken. Het einddoel is dat alle Syrische kinderen die onderwijs krijgen in Libanon een diploma kunnen behalen. UNICEF besteedt hiervoor een deel van haar fondsen via het Libanese Ministerie van Onderwijs. UNICEF werkt daarnaast met andere centra voor dagbesteding, en met NGOs om kinderen onderwijs te bieden. De activiteiten van deze NGOs zijn zeer belangrijk om kinderen voor te bereiden op school en om ouders te stimuleren om hun kinderen naar de openbare scholen te laten gaan. Het klopt dat UNICEF een tekort aan fondsen heeft, waardoor niet alle onderdelen van het onderwijsprogramma volledig gefinancierd zijn voor het aankomende schooljaar 2016/2017.
Gaat u zich ervoor inzetten dat bestaande VN-programma’s, zoals de aangehaalde centra van UNICEF, hun broodnodige hulp rechtstreeks kunnen blijven verlenen?
Ja. Het kabinet maakte recent 260 miljoen euro beschikbaar voor opvang van vluchtelingen in de regio Syrië. Onderwijs is hierbij een van de prioriteiten. Vorig jaar heeft het kabinet al 10 miljoen euro ter beschikking gesteld aan het No Lost Generation initiatief van UNICEF. Deze middelen komen ten goede aan onderwijs in Libanon en Jordanië, waaronder aan de genoemde UNICEF-centra.
In hoeverre richten de Nederlandse noodhulp en ontwikkelingssamenwerkingsprogramma’s zich op het geestelijk welbevinden en traumaverwerking onder vluchtelingen en in het bijzonder de kwetsbare groepen onder hen?
Psychosociale hulp is een prioriteit binnen de Nederlandse humanitaire hulp. Verschillende met Nederlandse fondsen gesteunde organisaties besteden in hun programma’s aandacht aan psychosociale hulp aan vluchtelingen. UNICEF, UNRWA en UNHCR hebben deze hulp opgenomen in hun regionale programma’s voor vluchtelingenopvang, en de voorgenomen nieuwe Nederlandse bijdrage uit de extra middelen voor opvang in de regio aan UNICEF voor onderwijs voorziet hier eveneens in.
Tevens steunt het kabinet een jeugdsportproject van WarChild/KNVB/Right to Play en UNICEF in Libanon, dat zich ook op geestelijk welzijn van vluchtelingen en Libanese kinderen richt.
Gaat u in gesprek met uw Libanese collega over het hoge percentage vluchtelingen met zelfmoordneigingen? Zo ja, tot welke stappen gaat u de Libanese autoriteiten proberen te bewegen? Zo nee, waarom niet?
Er is voortdurende dialoog met de autoriteiten over de situatie van vluchtelingen in Libanon. Welzijn van vluchtelingen is daarbij een belangrijk onderdeel van de dialoog tussen Nederland, de EU en VN-instanties met Libanese autoriteiten. Onderwijs, werkgelegenheid en bescherming zijn hierbinnen belangrijke onderwerpen.
Het bericht “Frontman Pegida Nederland jaagt in Bulgarije op vluchtelingen” |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Frontman Pegida Nederland jaagt in Bulgarije op vluchtelingen»1 en «Ehemalige Pegida-Frontfrau verfolgt Flüchtlinge»?2
Ja.
Deelt u de mening dat de bewaking van de buitengrenzen van de Europese Unie geen aangelegenheid van particuliere Nederlanders is? Zo ja, waarom en wat kunt u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Hoewel het iedereen vrij staat om, uiteraard binnen de grenzen van de (straf)wetgeving, activiteiten te ontplooien in binnen- en buitenland, zijn in de lidstaten de bevoegde autoriteiten inderdaad verantwoordelijk voor de controle van de gezamenlijke buitengrenzen van de Europese Unie. Grenscontrole dient plaats te vinden conform het Schengen acquis, in het bijzonder de Schengengrenscode, en de nationale wetgeving van een lidstaat. In de lidstaten is het aan de rechter om te toetsen in hoeverre een lidstaat voldoet aan eisen ten aanzien van grenscontroles. Tevens speelt de Europese Commissie een belangrijke rol hierin. Indien lidstaten uitdagingen ondervinden bij grenscontrole, bijvoorbeeld vanwege hoge instroom van illegale migranten, kunnen zij ondersteuning krijgen van andere lidstaten, de Commissie of agentschappen zoals Frontex.
Bent u op de hoogte van de activiteiten van de in het bericht genoemde Nederlandse man? Zo ja, waaruit bestaan die activiteiten? Zo nee, waarom weet u dit niet?
Ik ben niet op de hoogte van de activiteiten van de in het bericht genoemde Nederlandse man, anders dan uit de berichtgeving in de media naar voren komt. Het staat iedereen vrij om, uiteraard binnen de grenzen van de (straf)wetgeving, activiteiten te ontplooien in binnen- en buitenland.
Voor wat betreft de Nederlandse strafrechtelijke rechtsmacht over eventuele strafbare gedragingen bepaalt het Wetboek van Strafrecht (Sr) onder meer dat op grond van artikel 7 Sr de Nederlandse strafwet van toepassing is op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
Acht u het mogelijk dat de in het bericht genoemde Nederlander feiten begaat die in Nederland strafrechtelijk vervolgbaar zijn? Zo ja, welke strafbare feiten acht u mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het deelnemen aan een zelf benoemd privéleger strafbaar? Zo ja, op grond waarvan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de activiteiten van rechts-extremistische Nederlanders gevaar in Nederland kunnen opleveren of bijdragen aan een verdeelde samenleving? Zo ja, wat doet u hier concreet tegen? Zo nee, waarom niet?
Indien wordt gedoeld op de vermeende activiteiten van de in het bericht genoemde man, dan zie ik daar voor zover ik kan beoordelen vooralsnog geen direct gevaar in voor de (verdeeldheid van de) Nederlandse samenleving. Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Daarnaast blijft voor rechts-extremisten de strijd tegen de (radicale) islam en de komst van vluchtelingen het voornaamste thema. Dit draagt bij aan een verdere polarisatie tussen groepen en een verdeelde samenleving. Doorgaans blijven de acties van extreemrechtse groepen binnen de grenzen van de wet. Ten aanzien van rechts-extremisme in algemene zin is in het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN 42) aangegeven dat in Nederland ook rekening gehouden moet worden met aanslagen door personen met andere dan jihadistische motieven, bijvoorbeeld vanuit rechts-extremistische hoek.
Alle betrokken partners houden de ontwikkelingen ten aanzien van rechts-extremisme nauwgezet in de gaten. Net als in relatie tot het gewelddadig jihadisme, zet de rijksoverheid in op een integrale benadering en aanpak van het gewelddadig rechts-extremisme. Gericht op preventie tracht de overheid bijvoorbeeld kwetsbare personen weerbaarder te maken tegen extremistische ideologieën. Bij leerlingen en studenten gebeurt dat onder andere via burgerschapsonderwijs waarbij wordt geïnvesteerd in kritische oordeelsvorming. Daarnaast worden professionals getraind in het signaleren van radicalisering, onder meer via het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering.
Is het mogelijk om aan rechts-extremisten die zich zogenaamd met grensbewaking willen gaan bezighouden een uitreisverbod op te leggen? Zo ja, welke wettelijke mogelijkheden bestaan daarvoor? Zo ja, acht u dit wenselijk en waarom? Zo nee, waarom is dit niet mogelijk?
Op grond van artikel 23 Paspoortwet kan het Nederlandse paspoort vervallen worden verklaard, indien het gegronde vermoeden bestaat dat de betrokken persoon buiten het Koninkrijk handelingen zal verrichten, die een bedreiging vormen voor de veiligheid en andere gewichtige belangen van het Koninkrijk of een of meerdere landen van het Koninkrijk dan wel de veiligheid van met het Koninkrijk bevriende mogendheden. Vooralsnog heb ik in deze situatie geen aanleiding om aan te nemen dat een dergelijk gegrond vermoeden bestaat.
De intimidatie en doodsbedreiging aan het adres van een homostel |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Homostel in Amsterdam wordt bedreigd door homofobe buren»?1
Ja.
Deelt u onze afschuw over het feit dat een homostel vanwege de geaardheid met de dood wordt bedreigd, stenen tegen het raam gegooid krijgt en niet meer veilig over straat kan?
Ja, die afschuw deel ik zonder meer. Op grond van artikel 1 van de Grondwet is discriminatie, op welke grond dan ook, niet toegestaan. Discriminatie dient dan ook hard aangepakt te worden. In het Nationaal actieplan tegen discriminatie2 wordt ingegaan op de acties die het kabinet neemt tegen discriminatie vanwege de ingrijpende gevolgen voor individuen en de samenleving als geheel.
Hoe oordeelt u over het gegeven dat de politie het betreffende stel heeft afgeraden om aangifte te doen omdat zij anders te maken krijgt met buurtterreur door hangjeugd?
De politie heeft mij desgevraagd bericht dat de oorzaak van het conflict tussen het stel en hun buren – waaraan in het artikel wordt gerefereerd – leek te liggen in geluidsoverlast. De politie heeft het betreffende stel in eerste instantie geadviseerd om – voordat eventueel aangifte wordt gedaan – te bekijken of bemiddeling door tussenkomst van de wijkagent kan helpen om het conflict op te lossen. Het is niet ongebruikelijk dat de politie burenruzies – waarbij over en weer beschuldigingen worden geuit – met behulp van bemiddeling probeert op te lossen om escalatie te voorkomen. Nadat het stel de woning had verlaten als gevolg van de escalatie van het conflict, heeft de wijkagent met één van hen gesproken over de mogelijkheden om aangifte te doen en het belang hiervan benadrukt. Een aangifte van discriminatie dient volgens de Aanwijzing Discriminatie altijd opgenomen te worden.
Erkent u inmiddels dat niet-Westerse allochtonen in Amsterdam, ook in deze casus,2 relatief gezien vaker verdachte zijn van homofoob geweld dan autochtonen? Zo ja, wat doet u met dat gegeven en ziet u een relatie met de veelal islamitische achtergrond (zie ook de rapporten «Gewoon Anders; acceptatie van homoseksualiteit in Nederland», SCP en «Dichterbij elkaar», SCP)?
Ik deel uw analyse en interpretatie van de cijfers niet en verwijs hierbij naar eerdere antwoorden op Kamervragen met dezelfde strekking.4 Uit het onderzoek van het SCP dat u noemt, plus een meer recent rapport uit 20165, komt naar voren dat in streng religieuze- en niet-westerse etnische kringen de sociale acceptatie van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen (LHBT-ers) gemiddeld lager ligt dan bij autochtone en niet-religieuze Nederlanders. Dat is de reden dat het kabinet zich extra inzet om dit te verbeteren, onder meer via de ondersteuning van activiteiten van de G4-gemeenten in samenwerking met LHBT-ers uit bi-culturele kringen.6 Overigens staat ook in religieuze en niet-westerse etnische kringen de meerderheid neutraal tot positief tegenover het idee dat lhbt’s hun leven zo moeten kunnen inrichten zoals zij dat zelf willen.
Deelt u de mening dat niet de slachtoffers maar de daders hun wijk/stad dienen te verlaten? Zo ja, op welke wijze wordt dit bedreigde stel geholpen?
In het Nationaal actieplan tegen discriminatie7 wordt ingegaan op de (preventieve en repressieve) maatregelen die het kabinet neemt tegen discriminatie, waaronder ook homofoob/discriminatoir geweld. In bijlage II van het actieplan wordt ingegaan op de acties die het kabinet neemt met betrekking tot discriminatie van LHBT-ers.
In het onderhavige geval is er door de politie niet afgeraden om aangifte te doen. Zoals gezegd heeft de wijkagent met één van de slachtoffers gesproken over de mogelijkheden om aangifte te doen en het belang hiervan benadrukt. Een aangifte van discriminatie dient volgens de Aanwijzing Discriminatie altijd opgenomen te worden. De politie werkt aan het verbeteren van het aangifteproces via opleiding van intake- en servicemedewerkers. Voor zowel deskundigheidsbevordering ten aanzien van dergelijke zaken als voor het verbeteren van de opsporing en vervolging op dit terrein wordt met ketenpartners een convenant en tevens een vernieuwd reactieprotocol opgesteld.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om ervoor te zorgen dat de politie mensen niet afraadt aangifte te doen en dat wordt ingezet op zware repressie van homofoob geweld, snelrecht en huis- en wijkuitzettingen van het tuig?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de zorgen, van meer dan 70% van de bevolking,3 dat de samenleving structureel ontwricht raakt als gevolg van het wanbeleid op het gebied van immigratie/integratie? Kunt u uw visie geven op deze zorgelijke ontwikkeling?
De stelling waaraan wordt gerefereerd bevat geen oordeel over het gevoerde beleid, maar vraagt naar de verwachte tendens inzake spanningen tussen autochtonen en mensen van buitenlandse herkomst. Het kabinet heeft aandacht voor deze spanningen en voert een beleid om deze te verminderen door enerzijds preventieve maatregelen en dialoog en anderzijds (strafrechtelijke) handhaving, daar waar grenzen worden overschreden.