Het bericht dat Amsterdam krakende asielzoekers laat zitten |
|
Sietse Fritsma (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam laat krakende asielzoekers zitten»?1
Ja.
Hoe kan het dat illegalen al jarenlang vrij spel hebben in onze samenleving en in Amsterdam zelfs weg komen met het kraken van tientallen panden?
Het is juist dat al langere tijd een (mogelijk wisselende) groep vreemdelingen zonder verblijfsvergunning panden kraakt in de gemeente Amsterdam, verenigd onder de naam «we are here». Zij verblijven vaak al lang in Nederland en hebben dikwijls meerdere vreemdelingrechtelijke procedures doorlopen, waarin zij keer op keer te horen hebben gekregen dat zij niet in Nederland mogen blijven. Vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf hebben een vertrekplicht en dienen Nederland, in beginsel uit eigen beweging, te verlaten. Niettemin hebben de vreemdelingen die zich verenigen in «we are here» – met steun van hen omringende activisten – besloten alles in het werk te stellen om rechterlijke uitspraken naast zich neer te leggen en hun vertrek uit Nederland te frustreren. Voor vreemdelingen die niet meewerken aan zelfstandig vertrek is gedwongen terugkeer aan de orde. Nederland kan vreemdelingen in de praktijk echter niet altijd dwingen om terug te keren. Als iemand bijvoorbeeld geen reisdocument heeft en niet meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, kan het land van herkomst geen reisdocument verstrekken. Daarnaast is de medewerking van sommige herkomstlanden aan gedwongen vertrek moeilijk te verzekeren.
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb laten weten, is de stelling dat de vreemdelingen die verenigd zijn in «we are here» in onze samenleving vrij spel hebben en het kraakverbod jegens hen niet wordt gehandhaafd onjuist.2 Jaarlijks wordt vele malen overgegaan tot ontruiming van gekraakte panden op grond van art. 551a Wetboek van Strafvordering. Deze ontruimingen betreffen ook panden die worden gekraakt door deze groep vreemdelingen. In de gevallen waarin deze groep vreemdelingen een kort geding heeft aangespannen tegen de aangezegde ontruiming, heeft de voorzieningenrechter vrijwel in alle gevallen het ontruimingsbesluit bevestigd. Voor meer informatie over de casus waarop het nieuwsbericht van de Telegraaf betrekking heeft, verwijs ik u naar de brief die de Minister van Justitie en Veiligheid in reactie op een informatieverzoek van het lid Koerhuis (VVD) over ditzelfde onderwerp gelijktijdig met deze Kamervragen aan uw Kamer zal verzenden.
Hoe beoordeelt u het feit dat de gemeente Amsterdam nu zelfs voor deze krakende illegalen opkomt in plaats van dat deze gemeente het geldende kraakverbod handhaaft?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom pakt u gemeenten, zoals Amsterdam, niet aan vanwege het steeds ondermijnen van het terugkeerbeleid, bijvoorbeeld door deze gemeenten flink te korten op het gemeentefonds?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom laat u illegalen gewoon vrij in onze samenleving rondlopen in plaats van ze aan te pakken, vast te zetten en uit te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Syrische kind vluchtelingen steeds vaker niet naar school gaan door armoede |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht dat Syrische kindvluchtelingen steeds vaker niet naar school gaan door armoede?1
Ja.
Hoe verklaart u de stijging van 36% naar 43% van de Syrische kindvluchtelingen die in de regio worden opgevangen en niet naar school gaan?
Onderzoek wijst uit dat het armoedeniveau onder Syrische vluchtelingen in opvanglanden stijgt. Een gevolg hiervan is dat kinderen in toenemende mate worden ingezet om een inkomen te verdienen. Ook houden ouders hun kinderen thuis om kosten te besparen en wordt een groeiend aantal meisjes op jonge leeftijd uitgehuwelijkt, niet alleen vanuit het oogpunt van lastenvermindering maar ook omdat ouders hopen hun dochters op die manier betere bescherming te bieden. Dit kan ertoe leiden dat minder kinderen naar school gaan, in het bijzonder kinderen in de wat hogere leeftijdscategorie. Daarnaast is er ondanks inspanningen van de opvanglanden, hulporganisaties en donoren nog altijd een tekort aan scholen, leerkrachten en materiaal, waardoor er niet voor alle kinderen een plek is. Dit vergt lange termijn investeringen in duurzame oplossingen.
Overigens moet opgemerkt worden dat de cijfers over het aantal Syrische vluchtelingenkinderen dat naar school gaat niet eenduidig zijn. Zo blijkt uit het recent gepubliceerde rapport2 «We made a promise: Ensuring learning pathways and protection for Syrian children and youth» van het No Lost Generation initiatief, dat het aantal Syrische kindvluchtelingen dat onderwijs geniet in de buurlanden van Syrië het afgelopen jaar juist is gestegen. Het kabinet bouwt hier graag op voort en zal een aanzienlijk deel van de extra middelen die beschikbaar komen voor «opvang in de regio» aanwenden voor onderwijs en training, met als doel de perspectieven van vluchtelingen en gastgemeenschappen te verbeteren. In de BHOS-beleidsnota die uw Kamer binnenkort toegaat, zal ik nader ingaan op de manier waarop het kabinet invulling wil geven aan deze intensivering.
Hoe is het beleid omtrent werkvergunningen in de verschillende landen in de regio? Wordt er via diplomatie aan gewerkt om dit te versoepelen in de verschillende landen en toegankelijk te maken voor vluchtelingen? Zo ja, hoe en wat is hierop de reactie van de verschillende landen? Zo nee, waarom niet?
Het beleid omtrent werkvergunningen verschilt per land. Jordanië heeft zich in februari 2016 gecommitteerd aan het afgeven van 200.000 werkvergunningen in ruil voor steun van de internationale gemeenschap voor economische groei en verbeterde markttoegang tot de EU voor Jordaanse producten. In Libanon mogen Syriërs werken in drie sectoren; landbouw, bouw en recycling. Het Libanese Ministerie van Arbeid heeft dit onlangs in een schriftelijke verklaring bevestigd. Syrische vluchtelingen in Turkije hebben vanaf zes maanden na registratie recht op een werkvergunning, die door een werkgever moet worden aangevraagd. In de praktijk blijken veel werkgevers en vluchtelingen de voorkeur te geven aan illegale arbeid. Ook zijn nog lang niet alle vluchtelingen bekend met de regels voor het aanvragen van een werkvergunning. Turkse en Jordaanse autoriteiten en donoren werken goed samen om meer werkvergunningen aan Syrische vluchtelingen af te geven. In Libanon ligt dit gevoeliger.
Er is brede overeenstemming dat het verbeteren van toegang tot de arbeidsmarkt van vluchtelingen de duurzaamheid van opvang ten goede komt. Tegelijkertijd is dit een politiek gevoelig onderwerp, vanwege de hoge werkloosheidspercentages onder de eigen bevolking en de grote aantallen vluchtelingen waarmee deze landen te maken hebben. Door te investeren in duurzame economische groei, infrastructuur en op de markt toegesneden beroepsonderwijs beoogt Nederland, samen met andere internationale partners, bij te dragen aan meer kansen voor Syrische vluchtelingen op de arbeidsmarkt. Politieke dialoog met opvanglanden is hier integraal onderdeel van.
Zijn er mogelijkheden voor de ouders en kinderen om financieel tegemoet gekomen te worden in de kosten voor vervoer en schoolboeken via overheden?
Overheden en donoren trachten beperkende factoren zoals kosten voor transport en onderwijsmateriaal op verschillende manieren te adresseren. Zo wordt lesmateriaal in het Jordaanse onderwijssysteem in principe gratis ter beschikking gesteld aan Syrische vluchtelingen. Ook door middel van cash-programma’s beogen donoren bij te dragen aan kosten voor transport en schoolmateriaal. Zo biedt het «Conditional Cash Transfer for Education» (CCTE) project in Turkije een financiële prikkel waarbij ouders geld krijgen wanneer hun kinderen naar school gaan. Zoals gemeld in het tweede jaarverslag over de EU Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije3 ontvingen per februari 2018 de families van meer dan 266.000 kinderen op deze manier financiële steun. Daarnaast profiteren gemiddeld 6.683 kinderen per maand van steun voor vervoer naar school in Turkije.
Hoeveel geld is er nodig voor om ervoor te zorgen dat voor deze kinderen de kosten van vervoer en schoolboeken geen belemmering meer vormen om onderwijs te volgen?
Het Regional Refugee and Resilience Plan (3RP) van de VN geeft aan dat in de periode 2018–2019 in totaal USD 773 miljoen nodig is voor onderwijsprogramma’s in Libanon, Jordanië, Turkije, Egypte en Irak. Hiervan is USD 522 miljoen geraamd voor UNICEF. Voor de gevraagde USD 773 miljoen is nog niet bekend welk deel door donoren is toegezegd, dit wordt per kwartaal door UNHCR en UNDP geïnventariseerd. Voor UNICEF is dit wel al bekend, van de USD 522 miljoen is op dit moment USD 237 miljoen gedekt. Nederland roept donoren met regelmaat op om aan gedane pledges te voldoen. De Syrië-conferentie in Brussel op 24 en 25 april a.s., waar de landen uit de Syrië regio en de internationale gemeenschap onder andere de stand van zaken opmaken met betrekking tot de steun voor onderwijs en werkgelegenheid, is een uitgelezen moment daarvoor.
Hoeveel van het benodigde geld is reeds toegezegd door donoren? Hoeveel is nog niet daadwerkelijk overgemaakt? Bent u bereid donoren die hun toegezegde bijdrage nog niet hebben overgemaakt hiertoe aan te sporen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel geld heeft Nederland voor onderwijs van vluchtelingkinderen toegezegd en overgemaakt? Ziet u mogelijkheden deze bijdrage te vergroten?
Tot nu toe heeft Nederland voor de periode 2016–2018 een bedrag van EUR 42 miljoen gecommitteerd aan bilaterale onderwijsprogramma’s in Libanon en Jordanië. Daarvan is EUR 35 miljoen overgemaakt. Deze programma’s richten zich op capaciteitsopbouw van lokale onderwijssystemen, informeel onderwijs voor kinderen met een grote leerachterstand en training, studiebeurzen en zgn. «life skills» voor jongeren. Naast bilaterale steun draagt Nederland bij aan onderwijs voor vluchtelingen via de EU (o.a. EU-Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije), het «Education Cannot Wait» initiatief waaraan Nederland zich bij de oprichting tijdens de World Humanitarian Summit in 2016 had gecommitteerd, en via ongeoormerkte bijdragen aan VN-organisaties (UNHCR, UNICEF, UNRWA) en de Wereldbank. Zoals ook gesteld in het antwoord op vraag 2, zal het kabinet voor 2018 en verder een aanzienlijk deel van de extra middelen die beschikbaar komen voor «opvang in de regio» aanwenden voor onderwijs en training, met als doel de perspectieven van vluchtelingen en gastgemeenschappen te verbeteren.
Hoe is het taalonderwijs voor Syrische kindvluchtelingen geregeld in de verschillende landen in de regio en dan met name Turkije waar het onderwijs in een andere taal wordt gegeven? Zijn hier ook hulporganisaties en donoren bij betrokken en ziet u mogelijkheden de kwaliteit en toegankelijkheid van dit taalonderwijs te vergroten?
In Jordanië en Libanon is het onderwijs curriculum grotendeels in het Arabisch. Sommige vakken worden in Libanon in het Frans of Engels gedoceerd, maar taal is over het algemeen geen probleem. In Turkije is men in het begin van de Syrië-crisis gestart met lesgeven in het Arabisch, maar door de grote aantallen vluchtelingen werd dit onhoudbaar. Daarbij komt dat de crisis langer duurt dan verwacht en men meer en meer kijkt naar de integratie van Syriërs, ook van hun kinderen, in de Turkse samenleving. Daarbij is het beheersen van het Turks onontbeerlijk, en wordt dus in toenemende mate in het Turks lesgegeven. Via de EU Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije worden programma’s gefinancierd die dit proces ondersteunen. Door middel van het «Promoting Integration of Syrian Children into Turkish Education System» (PICTES) project ontving het Turkse Ministerie van nationaal onderwijs een subsidie van EUR 300 miljoen om Syrische kinderen in het Turkse onderwijssysteem te integreren. In dit kader worden ook schrijfmateriaal en schoolboeken aan 500.000 leerlingen uitgedeeld.
Is bekend hoe groot het probleem van discriminatie van vluchtelingenkinderen in het onderwijs in landen in de regio is? Zo ja, hoe groot is dit probleem en hoe pakken de verschillende landen dit aan? Op welke manier worden de landen hierin door donoren en hulporganisaties ondersteund en ziet u ruimte om deze hulp te vergroten?
De discriminatie van vluchtelingenkinderen in het onderwijs is een significant probleem. Geprobeerd wordt om dit op verschillende manieren tegen te gaan. Zo worden contactpersonen uit de Syrische gemeenschap ingezet, die samen met de (Jordaanse of Libanese) leraren naar oplossingen zoeken. In de training van docenten is expliciete aandacht voor zgn. «soft skills», waaronder aandacht voor het tegengaan van discriminatie.
Door te investeren in Turkse les voor Syrische kinderen zal naar verwachting ook het probleem van discriminatie enigszins afnemen, al blijft dit een punt van zorg. Door gastgemeenschappen nadrukkelijker te betrekken bij programma’s die uit de Faciliteit voor Vluchtelingen worden gefinancierd, pogen Turkse autoriteiten en donoren spanningen te doen afnemen.
De ongelijke kansen voor kinderen met een migratieachtergrond in het Nederlandse onderwijssysteem |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), waaruit blijkt dat Nederland slecht scoort op het gebied van gelijke kansen in het onderwijs?1 2
Ja. De conclusies die in het meegezonden artikel worden getrokken, deel ik niet.
Herkent u het beeld dat kinderen met een migratieachtergrond minder vanzelfsprekend omhoog doorstromen in het onderwijs? Zo ja, wat zijn volgens u de oorzaken hiervan in Nederland?
Het rapport «The Resilience of Students with an immigrant background. Factors that shape well being» is gebaseerd op de data die zijn verzameld in het kader van het OESO Programme for International Student Assessment (PISA). PISA is het grootste internationaal vergelijkende onderzoek naar de prestaties van leerlingen in onderwijsstelsels in de wereld en geeft inzicht in de prestaties van vijftienjarige leerlingen in inmiddels 71 landen (35 OESO-lidstaten en 36 partnerlanden) op het gebied van lezen, wiskunde en natuurwetenschappen.
Voor het onderzoek naar de mate waarin het leerlingen met een migratieachtergrond lukt om succesvol te zijn in het onderwijs is niet alleen gekeken naar «academisch succesvol zijn», maar ook naar sociale en emotionele veerkracht en motivatie. Volgens de PISA-definitie zijn leerlingen waarvan beide ouders in het buitenland zijn geboren tweede generatie allochtonen en eerste generatie allochtonen als zij zelf in het buitenland zijn geboren (derde generatie allochtone leerlingen worden in dit onderzoek niet meegenomen).
In Nederland is ruim 58 procent van de leerlingen met een migratieachtergrond academisch veerkrachtig. Dat percentage is hoger dan het OESO- en het EU gemiddelde. Nederland komt daarmee binnen de OESO op de tiende plek en binnen de EU op de zevende plaats. Daarbij is het gemiddelde percentage tweede generatie academisch veerkrachtige leerlingen hoger (61,4 procent) dan het percentage eerste generatie leerlingen (48,7 procent). Op het gebied van sociale en emotionele veerkracht scoren Nederlandse leerlingen met een migratieachtergrond zelfs het hoogst. Ruim 73 procent is sociaal veerkrachtig en ruim 84 procent toont emotionele veerkracht. In Nederland is 42,5 procent van de leerlingen met een migratieachtergrond op alle drie de gebieden veerkrachtig, Nederland komt hiermee binnen de OESO op de tweede plaats. Op het gebied van motivatie presteert Nederland onder het gemiddelde van de OESO, maar dat geldt ook voor leerlingen zonder migratieachtergrond.
Het omvangrijke rapport bevat nog veel meer data die inzicht bieden in het welbevinden en de prestaties van leerlingen met een migratieachtergrond. Zo zijn de verschillen tussen tweede generatie leerlingen met een Marokkaanse of Surinaamse achtergrond en autochtone leerlingen niet significant en die tussen Turkse en autochtone leerlingen wel en zijn leerlingen met een migratieachtergrond vaker en veelvuldiger betrokken in sociale activiteiten dan autochtone leerlingen.
Leerlingen met een migratieachtergrond hebben soms meer hindernissen te overwinnen dan autochtone leerlingen. Uit een secundaire analyse door Cito naar kansengelijkheid op basis van de PISA 2015 data blijkt dat de mate van toegang tot voorwaarden voor succes nauwelijks verschilt voor de verschillende groepen leerlingen in Nederland. De verschillen in PISA scores tussen groepen leerlingen met of zonder immigratieachtergrond en met een andere thuistaal zijn gecontroleerd voor andere variabelen zeer klein of zelfs afwezig. Verschillen tussen leerlingen met een lagere of hogere economische-, sociale-, sociale en culturele status blijven echter ook gecontroleerd voor andere variabelen substantieel.
Daarom wordt binnen het programma «Gelijke kansen binnen het onderwijs» ingezet op het vormen van lokale en regionale coalities voor gelijke kansen, samengesteld uit partijen binnen en buiten het onderwijsveld. Op dit moment zijn er 28 Lokale Gelijke Kansen Allianties (GKA’s) tot stand gebracht. Het streven is het aantal lokale allianties de komende jaren uit te breiden naar minimaal 50 gemeenten.
Ook op rijksniveau wordt de samenwerking versterkt. Met het Ministerie van SZW trekken we binnen de lokale structuur gezamenlijk op voor het terrein onderwijs-arbeidsmarkt en armoedebeleid. Met VWS gaan we verkennen hoe we met de combinatie van sport, gezonde levensstijl en onderwijs gelijke kansen van jonge mensen kunnen vergroten.
Om de kansen van leerlingen te vergroten is dit schooljaar gestart met doorstroomprogramma’s die tot doel hebben om de overgangen in het onderwijs voor leerlingen met een sociaaleconomische achterstand soepeler te laten verlopen. Onder regie van het NRO wordt onderzoek uitgevoerd naar de implementatie van de doorstroomprogramma’s.
Wat is uw reactie op de aanbeveling uit het rapport, dat er meer moet gebeuren om kinderen met een migratieachtergrond gelijke kansen te geven? Welke maatregelen gaat u hiertoe treffen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op de suggestie om brede brugklassen te creëren waardoor leerlingen zeker twee jaar de tijd krijgen om te laten zien wat ze kunnen?
Sommige leerlingen hebben er baat bij om zo snel mogelijk op een bepaald (school-)niveau les te krijgen, terwijl andere leerlingen juist baat hebben bij één of twee jaar uitstel. Voor de ene groep leerlingen zijn homogene brugklassen (bijvoorbeeld een havo-brugklas) daarom het meest geschikt, terwijl de andere groep leerlingen het voortgezet onderwijs beter in een breder samengestelde brugklas (bijvoorbeeld een havo-/vwo-brugklas) kunnen beginnen. Mijn ambitie is dat voor (nagenoeg) elke leerling in Nederland «op fietsafstand» de gelegenheid bestaat om in een brede brugklas in te stromen. De afgelopen jaren is gebleken dat dit bijna overal in Nederland mogelijk is. Om structureel een regionaal of lokaal dekkend aanbod van (brede) brugklassen te waarborgen, brengt DUO het brugklasaanbod van alle scholen in beeld. Mocht op basis hiervan blijken dat er lokaal of regionaal «witte vlekken» op de kaart zijn, kan hierop gericht worden gehandeld.
Welke gevolgen hebben dit onderzoek en de bijbehorende aanbevelingen volgens u voor de voorgenomen herverdeling van onderwijsachterstandsmiddelen, die in sommige grote steden voor een forse korting op het budget dreigt te leiden?
Dit onderzoek heeft geen gevolgen voor de voorgenomen herverdeling van de onderwijsachterstandsmiddelen. Dit kabinet investeert structureel € 170 miljoen extra in het onderwijsachterstandenbeleid in gemeenten, zodat het aanbod van voorschoolse educatie aan kinderen met een risico op een onderwijsachterstand kan worden uitgebreid. De herverdeling wordt gebaseerd op een nieuwe indicator van het CBS, waarmee de risico’s van kinderen beter in beeld worden gebracht. De indicator houdt rekening met het opleidingsniveau van de ouders, het land van herkomst van de ouders, de verblijfsduur van de moeder in Nederland en mogelijke schuldsanering van de ouders. Door ingebruikname van deze indicator zal er sprake zijn van een betere verdeling van de middelen, zodat ieder kind met een risico op een onderwijsachterstand de kans kan krijgen om zich vanaf jonge leeftijd goed te ontwikkelen.
Het bericht 'Kerncijfers Asiel en Migratie' |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u ten aanzien van de jaren 2016 en 2017 het aantal immigranten uit islamitische landen aangeven op exact dezelfde wijze waarop dat is gebeurd bij de beantwoording van feitelijke vragen in het kader van de begrotingsbehandelingen over de jaren 2012 t/m 2017?1 Zo ja, wat zijn de betreffende aantallen ingewilligde verblijfsaanvragen uitgesplitst in asiel en regulier?
Op basis van de eerder gehanteerde lijst zijn van migranten uit deze landen in 2016 26.210 aanvragen om een eerste asielvergunning ingewilligd (inclusief nareis) en 15.120 aanvragen om een reguliere verblijfsvergunning ingewilligd. In 2017 waren dat 18.500 ingewilligde asielaanvragen (inclusief nareis) en 17.210 ingewilligde reguliere aanvragen (bron:IND). Ten aanzien van deze aantallen maak ik voorts de kanttekening dat personen met de nationaliteit van een «islamitisch land» niet noodzakelijk zelf moslim zijn; terwijl immigranten uit een «niet-islamitisch land» het islamitisch geloof kunnen aanhangen. Op basis van het aantal immigranten uit een «islamitisch land» kunnen dus geen sluitende conclusies worden getrokken over het aantal moslims dat zich in Nederland vestigt. De zeggingskracht van de vorenstaande getallen is dus beperkt.
Waarom geeft u in de beantwoording van de vorige Kamervragen over dit bericht aan dat het CBS geen lijst van islamitische landen hanteert, terwijl in de beantwoording van voornoemde feitelijke vragen staat dat het CBS voor bedoelde analyses wel degelijk gebruik maakt van zo’n lijst?2
Zoals eerder is aangegeven, hanteren het CBS en de migratieketen geen lijst van «islamitische landen». Voor de beantwoording van eerdere Kamervragen in het kader van de JenV-begroting omtrent migratie uit «islamitische landen» is gebruik gemaakt van een lijst van landen waarvan de meerderheid van de inwoners zich tot het islamitische geloof rekent. Deze lijst is uitsluitend aangemaakt voor het beantwoorden van deze vragen en heeft zowel voor het CBS als voor de migratieketen geen inhoudelijke betekenis en is als zodanig ook niet geactualiseerd. Voor het migratiebeleid is het immers niet relevant of migranten uit «islamitische landen» komen, zodat er ook geen aanleiding is lijsten van dergelijke landen bij te houden. In dit verband merk ik voorts op dat de Staat als zodanig neutraal staat tegenover de verschillende geloofsovertuigingen. Ook daarom zijn er geen redenen dergelijke informatie bij te houden.
Kunt u, in geval niemand meer weet hoe eerdere berekeningen tot stand zijn gekomen, bij de beantwoording de landen hanteren die voor het grootste deel een moslimbevolking hebben, zoals vastgesteld door PEW Research Centre? Zo nee, waarom niet?
Gezien het antwoord op vraag 1, is een antwoord op deze vraag niet meer noodzakelijk.
Deelt u de mening dat het een beetje merkwaardig is om over 2016 en 2017 herhaaldelijk vrij elementaire informatie op te moeten vragen (het aantal immigranten uit islamitische landen), welke informatie over eerdere jaren wel gewoon werd verstrekt? Zo ja, wat is hier de reden van? Zo nee, waarom niet?
Om de redenen die in het antwoord op vragen 1 en 2 zijn aangegeven, heb ik de vragen omtrent migratie uit «islamitische landen» eerder niet beantwoord. Hoewel ik nog steeds de overtuiging heb dat de door mij hierbij op uw verzoek geleverde cijfers geen inhoudelijk doel hebben, en het wel kostbare capaciteit kost om uw vraag te beantwoorden, kom ik u bij deze beantwoording toch tegemoet.
U kunt desgewenst zelf berekenen hoeveel personen met een bepaalde nationaliteit (of groep nationaliteiten) zich in Nederland vestigen, met behulp van de statistische gegevens die het CBS publiceert (de statistiek «Migratie; land van herkomst/vestiging, geboorteland en geslacht» uit Statline).
Een in Nederland opgepakte Marokkaanse Rif-activist |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Rif-activist opgepakt in Nederland»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een 28-jarige Marokkaanse Rif-activist eerder deze maand tijdens een politiecontrole in Rotterdam is opgepakt? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Zoals uw Kamer bekend is, ga ik in beginsel niet in op individuele gevallen.
Deelt u de opvatting dat Rif-activisten in Marokko niet kunnen rekenen op een eerlijk proces?
Uit de mij bekende informatie kan ik niet in zijn algemeenheid afleiden dat zogenoemde Rif-activisten niet kunnen rekenen op een eerlijk proces. De vraag of er aanleiding is een individuele uitzetting ontoelaatbaar te achten zal per geval beoordeeld moeten worden. Zoals eerder is aangegeven in antwoord op vragen van het lid Karabulut, Azarkan en Kuzu heeft de voormalige Minister van Buitenlandse Zaken op 28 november jl. bij de Marokkaanse Minister van Buitenlande Zaken het belang benadrukt van een eerlijke procesgang.
Deelt u de opvatting dat zolang een eerlijk proces niet gegarandeerd is, Rif-activisten niet naar Marokko teruggestuurd dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De opvang van Venezolanen op Aruba en Curaçao en de Nederlandse bijstand daarbij |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «regering vraagt Nederland bijstand voor mogelijke toekomstige opvang Venezolanen»?1
Ja.
Hebben de Curaçaose en/of Arubaanse regering Nederland al officieel gevraagd om financiële en operationele ondersteuning bij de opvang? Deelt u de mening dat ondersteuning niet plaats kan vinden als landen als Aruba tegelijkertijd migratie aantrekken door vanuit de regering uitspraken te doen dat ze alle vluchtelingen «tolerant en gastvrij zal ontvangen», zoals voormalig Minister-President van Aruba Mike Eman in het verleden deed?
De regering van Curaçao heeft Nederland recent een verzoek om ondersteuning gedaan vooruitlopend op een eventuele situatie waarin zij de opvang van migranten en vluchtelingen zelf niet meer aankan. Het kabinet ziet in dit verzoek vooral een wens om nog nauwer samen te werken in de voorbereiding op een eventueel noodscenario. Uitgangspunt daarbij blijft dat de toelating en uitzetting van vreemdelingen een landsaangelegenheid betreft. Het kabinet is hier ook in gesprekken met de regeringen van Aruba en Curaçao uiterst duidelijk in geweest. Dat betekent echter niet dat de landen aan hun lot worden overgelaten. Ik heb de regering van Curaçao laten weten dat Nederland – mocht zo’n geval zich voordoen – waar mogelijk ondersteuning zal bieden, bijvoorbeeld in de vorm van kennis en expertise op bijvoorbeeld het terrein van migratie. Daar zijn we ook nu al toe bereid. Eenzelfde aanbod staat vanzelfsprekend ook voor Aruba.
Ondertussen is het aan de landen om zoveel als mogelijk zelf de nodige maatregelen te treffen om eventuele voorziene problemen bij de opvang te mitigeren. In dat kader ondersteunt het kabinet zoals eerder vermeld – met inachtneming van de beperkte absorptiecapaciteit van de (ei)landen en met inachtneming van geldende internationale verdragen – het restrictief vreemdelingenbeleid dat in het Caribisch deel van het Koninkrijk wordt gevoerd.
Hoe beoordeelt u de oproep van de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties om Venezolaanse migranten de vluchtelingenstatus toe te kennen?2 Geldt ook op Aruba en Curaçao dat de vraag of iemand een vluchteling is individueel en niet categoriaal getoetst moet worden?
De oproep van UNHCR moet worden gezien als een dringende, niet bindende, oproep om vanwege de schrijnende situatie in Venezuela een veilige haven te bieden aan die personen die dat land ontvluchten. Of personen uit Venezuela kunnen worden gekwalificeerd als vluchteling, zal afhangen van hun individuele omstandigheden. Aanvragen om bescherming dienen derhalve – ook op Aruba en Curaçao – individueel te worden getoetst. In Caribisch Nederland wordt een aanvraag om bescherming van een Venezolaan individueel getoetst aan de criteria die staan in artikel 12a van de Wet toelating en uitzetting BES. Dat brengt met zich dat zowel wordt gekeken of iemand vluchteling is als bedoeld in het VN-vluchtelingenverdrag met bijbehorend Protocol, evenals of iemand terug kan zonder dat hij of zij een reëel risico loopt te worden onderworpen aan folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, zoals bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Bent u bekend met de mededeling van de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 27 februari 2018 dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid in samenwerking met het Openbaar Lichaam Bonaire, de uitvoeringsorganisaties (o.a. Koninklijke Marechaussee, Korps Politie Caribisch Nederland en de Immigratie- en Naturalisatiedienst Caribisch Nederland) en Defensie een noodplan heeft ontwikkeld voor het scenario, waarin het aantal migranten verder toeneemt? Kunt u schetsen welke gevolgen de inwerkingtreding van dit noodplan kan hebben voor Nederland?
Ik kan u net als de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking melden dat Nederland – zeker daar waar het Bonaire betreft – net als Aruba en Curaçao de nodige maatregelen treft om voorbereid te kunnen zijn op een eventuele migratiestroom. Voor Bonaire draagt Nederland immers een bijzondere verantwoordelijkheid. De mogelijke gevolgen voor Nederland van de inwerkingtreding van dit noodplan zullen afhankelijk zijn van de grootte van een eventuele instroom van migranten. Derhalve worden door de betrokken organisaties en diensten te Bonaire en in Nederland noodzakelijke voorbereidingen getroffen.
Kunt u aangeven hoeveel Venezolanen zich inmiddels bevinden op Aruba, Curaçao en Bonaire? Is het nog steeds onduidelijk hoeveel Venezolanen zich in het Caribisch deel van het Koninkrijk bevinden? Zo ja, kunt u in elk geval schetsen welke officiële cijfers er zijn en hoe deze zich verhouden tot de schattingen van de bestuurders van de eilanden?
Hoeveel illegale Venezolanen zich op Aruba, Curaçao en Bonaire bevinden is mij niet bekend. Hier bestaan naar mijn weten ook geen concrete cijfers over, hetgeen ook inherent is aan het feit dat illegaliteit vooral onder de radar plaatsvindt. Inzake de beschikbare officiële cijfers kan ik u het volgende melden. De autoriteiten van Aruba melden dat er in 2017 bijna 3.000 mensen met de Venezolaanse nationaliteit, niet zijnde een dubbele nationaliteit, waren ingeschreven in het bevolkingsregister. In het bevolkingsregister van Curaçao staan 3.756 personen met de Venezolaanse nationaliteit ingeschreven. Op Bonaire is de afdeling Burgerzaken van het Openbaar Lichaam Bonaire verantwoordelijk voor de «Basisadministratie persoonsgegevens». Uit hun gegevens blijkt dat er 751 personen met de Venezolaanse nationaliteit zijn ingeschreven op Bonaire.
Hoe verhoudt de constatering van het kabinet dat er in de loop van 2017 op Aruba 16 asielaanvragen van Venezolanen zijn geregistreerd tot de constatering van politici op Aruba dat er op het eiland duizenden vluchtelingen rondlopen?3 4
De constatering van het kabinet is gebaseerd op de mij verstrekte cijfermatige gegevens over de registratie van het aantal verzoeken om bescherming van Venezolanen door de bevoegde autoriteiten van Aruba. Mij is niet bekend op welke gegevens de constateringen van de betreffende politici zijn gestoeld, dan wel of hierbij onverhoopt geen acht is geslagen op het onderscheid tussen (illegale) migranten, verzoekers om bescherming en vluchtelingen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Curaçaose Minister-President dat de opvang van Venezolanen een koninkrijksaangelegenheid is, in het bijzonder in het licht van de uitspraak van de vorige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat de toelating van vreemdelingen een landsaangelegenheid is en dat de landen gaan over toelating en het proces rondom in- en uitreis?5 6
In lijn met het antwoord op vraag 2, onderschrijf ik de uitspraak van mijn ambtsvoorganger dat de toelating en uitzetting van vreemdelingen, inclusief de opvang van verzoekers om bescherming, een landsaangelegenheid betreft en dat de autonome landen in het Koninkrijk derhalve ook zelf verantwoordelijk zijn voor de opvang van Venezolanen.
Bent u tevens bekend met het bericht «Aruba heeft geen locatie om vluchtelingen op te vangen»?7 Klopt het dat Aruba de opvang nog steeds niet op orde heeft, ondanks het feit dat de regering er naar eigen zeggen al sinds 2006 mee bezig is? Deelt u de indruk dat het ontbreken van een locatie niet zozeer te maken heeft met de mate van financiële ondersteuning, als wel met trage besluitvorming en politieke onwil?
Ja, de berichten zijn mij bekend. Zoals in het antwoord op de vragen 2 en 7 aangegeven, betreft de toelating en uitzetting van vreemdelingen, inclusief de opvang van verzoekers om bescherming een landsaangelegenheid. Zolang zij zich daarbij houden aan het internationale recht, past bemoeienis van het Koninkrijk niet. Wel kan zoals gesteld sprake zijn van een concreet verzoek om ondersteuning door de regering van Aruba of Curaçao.
Een beschrijving van de geldende regelgeving op Aruba, Curaçao en Bonaire kunt u vinden in de reactie d.d. 4 april 2017 naar aanleiding van de Kamervragen van het lid Sjoerdsma (D66) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1565) en de brief aan uw Kamer d.d. 5 juli 2017 (Kamerstuk 29 653, nr. 33).
Ik kan u voorts melden dat alle betrokken landen voortdurend blijven investeren in het verder uitwerken en updaten van de eigen crisisplannen. Waar mogelijk en gewenst staan we elkaar daarin bij met benodigde kennis en expertise. Aruba, Curaçao en Bonaire kunnen daarnaast ook gebruikmaken van kennis, expertise en trainingen van internationale hulporganisaties.
Kunt u aangeven in hoeverre Curaçao de faciliteiten en regelgeving met betrekking tot de opvang van vluchtelingen op orde heeft?
Zie antwoord vraag 8.
Welke stappen onderneemt u om te verhinderen dat op Aruba en Curaçao verblijvende Venezolanen kunnen doorreizen naar Nederland?
Toegang tot het grondgebied van of toelating tot verblijf in Aruba, Curaçao of Bonaire, is territoriaal beperkt tot die landen, resp. de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Toegang of toelating betekent daarom niet zonder meer ook toegang of toelating tot Europees Nederland.
Venezolanen zijn vrijgesteld van de visumplicht kort verblijf (Schengenvisum), op grond van Verordening (EG) 539/2001 van de Raad van de Europese Unie. Zij hebben daarom geen visum nodig voor reizen met kort verblijf naar Europa. Voor verblijf in Europees Nederland langer dan 90 dagen binnen een periode van 180 dagen, moeten Venezolanen echter vooraf een machtiging tot voorlopig verblijf aanvragen bij een Nederlandse ambassade of consulaat in het buitenland, dan wel de kabinetten van de Gouverneurs te Aruba, Curaçao of Sint Maarten.
Veiligheid over verhoogde leges voor RANOV-vergunninghouders |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat in juni 2018 de verblijfsvergunning «voortgezet verblijf» (humanitair niet-tijdelijk) van veel vreemdelingen die onder de Regeling Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet (RANOV) vallen, verloopt en dat dit betekent dat zij een verlengingsaanvraag moeten indienen en dat deze personen in tegenstelling tot bij vorige verlengingen hiervoor leges van 401 euro moeten betalen volgens de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)? Wat is hiervoor de argumentatie?1
Ja.
Vreemdelingen die onder de RANOV vielen kregen tussen 15 juni 2007 tot en met 1 juni 2009 ambtshalve, en daarom zonder betaling van leges, een verblijfsvergunning op grond van de regeling. Deze vergunning was in eerste instantie een jaar geldig. Vervolgens is besloten – vanwege het bijzondere karakter van de regeling – om bij de eerste verlenging ambtshalve een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf te verlenen. Deze vergunning was 5 jaar geldig. In 2013 zijn de vergunningen opnieuw verlengd volgens de normale procedures voor verlenging, maar ook toen nog vrijgesteld van leges. Bij de komende verlenging zullen personen met een RANOV-vergunning leges moeten betalen.
Hoeveel personen die een RANOV-vergunning hebben gekregen zijn inmiddels nog niet genaturaliseerd en moeten derhalve leges gaan betalen voor het behoud van verblijfsrecht in Nederland?
Op 31 december 2017 zijn (afgerond) 12.910 personen die ooit een RANOV-vergunning hebben verkregen nog in Nederland woonachtig met een verblijfsvergunning. Deze groep is nog niet genaturaliseerd. Van deze groep hadden op 31 december 2017 nog (afgerond) 2.370 personen een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Deze hoeft niet nu te worden verlengd. De resterende (afgerond) 10.540 personen moeten hun vergunning voor bepaalde tijd verlengen of een vergunning voor onbepaalde tijd aanvragen.
Bent u zich ervan bewust dat een bedrag van 401 euro per persoon voor personen een groot beslag op de financiën kan leggen indien men op het sociale minimum leeft, zeker wanneer sprake is van (grote) gezinnen? Zo ja, hoe weegt u dit in het kader van het heffen van hoge leges voor de verlenging van RANOV-vergunningen?
Na minimaal 10 jaar verblijf in Nederland op grond van een RANOV-vergunning is er geen grond meer om deze groep vrij te stellen van legesheffing. Verwacht mag worden dat zij – net als reguliere vreemdelingen – in staat is leges voor de verblijfsvergunning te voldoen. Personen met een RANOV-vergunning hebben bovendien al geruime tijd de mogelijkheid de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene of een vergunning voor onbepaalde tijd aan te vragen. Zij hebben al vele jaren de kans om aan de voorwaarden van deze vergunning te voldoen. Op basis van de vergunning voor onbepaalde tijd verkrijgen zij bovendien een sterker verblijfsrecht. De leges voor deze vergunningen bedragen € 161.
Daarbij geldt overigens dat per 3 mei a.s. het legestarief voor verlengingen van verblijfsvergunningen wordt verlaagd naar € 355 (zie Kamerstuk 30 573, nr. 138).
Voor kinderen geldt soms een lager tarief, afhankelijk van welke verblijfsvergunning zij hebben. Kinderen in het bezit van een verblijfsvergunning op grond van de RANOV hebben een zelfstandige verblijfsvergunning gekregen. Het gaat hier om gezinsleden die voor 13 december 2006 Nederland zijn ingereisd en in Nederland geboren kinderen van RANOV’ers. Zij zullen bij verlenging het reguliere tarief moeten betalen. Een deel van de kinderen van RANOV’ers hebben echter een verblijfsvergunning gekregen in het kader van gezinsvorming, d.w.z. kinderen uit relaties die hier in Nederland zijn ontstaan. Voor de verlenging van hun vergunning «verblijf bij ouder» betalen zij € 51 leges.
Zijn de mensen die in Nederland verblijven op grond van een RANOV-vergunning tijdig op de hoogte gesteld van het heffen van hoge leges door de IND, zodat zij hier financieel op konden anticiperen? Zo nee, waarom niet?
Op 2 januari 2018 en op 20 februari 2018 zijn nieuwsberichten op de IND website geplaatst, waarin is aangegeven dat personen met een RANOV-vergunning, welke in juni 2018 zal verlopen, een verlengingsaanvraag moeten indienen. Hierbij is tevens de hoogte van de leges vermeld. Los van deze nieuwsberichten heeft de IND een op maat gemaakte verlengingsbrief voor deze groep ontworpen, waarbij de houder van de vergunning tevens wordt gewezen op alternatieven, zoals het aanvragen van een vergunning voor onbepaalde tijd of de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. De brief zal 3 maanden (medio maart) voor het verstrijken van de vergunning aan de betreffende personen worden toegezonden.
Daarnaast is op verschillende momenten contact geweest tussen de IND en Vluchtelingenwerk Nederland. In deze contacten is ook aangegeven dat voor de verlenging van de vergunningen leges geheven zal worden.
Hoe verhoudt het heffen van hoge leges voor een vergunningsverlenging zich in uw ogen tot het feit dat de groep personen waar dit op van toepassing is, nog steeds geen Nederlandse nationaliteit heeft kunnen verkrijgen ondanks dat hiertoe vaak wel een wens leeft?
Het indienen van een naturalisatieverzoek geschiedt bij de gemeente waar de vreemdeling woonachtig is. De gemeente bekijkt met de verzoeker de te verwachte haalbaarheid van het verzoek. De gemeente bekijkt ook met de verzoeker de vraag of, en zo ja, welke acties hij (nog) moet ondernemen om in het bezit van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten te komen. De gemeente, maar ook de verzoeker, kan daarbij de website van de IND raadplegen, waar informatie over een aantal landen en hun documenten is opgenomen. Op het moment dat een gemeente aan de hand van deze informatie nog vragen heeft, kan de IND voor bijzondere vragen ook telefonisch of per mail worden geraadpleegd.
De IND website bevat al een paar jaar informatie voor vreemdelingen die willen naturaliseren, maar mogelijk niet over de juiste bewijsstukken beschikken. Hier is voor een aantal landen concrete informatie te vinden over welke documenten uit een bepaald land worden verwacht in de naturalisatieprocedure en waar die documenten kunnen worden verkregen. Daarnaast staat er algemene informatie over niet-erkende staten en is er informatie te vinden over te overleggen documenten voor staatloze vreemdelingen en voor meenaturaliserende minderjarigen. De informatie op de website van de IND wordt up-to-date gehouden en waar mogelijk uitgebreid.
Juist vanwege het belang dat moet worden gehecht aan het Nederlanderschap beoog ik te voorkomen dat naturalisatie tot Nederlander plaatsvindt op onjuiste persoonsgegevens en/of nationaliteit. Hierbij is van belang dat de vreemdeling gedurende een periode van inmiddels ruim tien jaar in de gelegenheid is geweest het noodzakelijke document ter onderbouwing van zijn nationaliteit bij zijn eigen autoriteiten aan te vragen. Alles afwegend zie ik geen aanleiding deze groep reguliere vreemdelingen anders te behandelen dan andere reguliere vreemdelingen.
Een alternatief voor personen met een RANOV-vergunning is de mogelijkheid de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene of een vergunning voor onbepaalde tijd aan te vragen. Zij hebben al vele jaren de kans om aan de voorwaarden van deze vergunning te voldoen. Op basis van de vergunning voor onbepaalde tijd verkrijgen zij bovendien een sterker verblijfsrecht. De leges voor deze vergunningen bedragen € 161.
Bent u bereid het heffen van hoge leges voor de verlenging van RANOV-vergunningen te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen neemt u om te zorgen dat RANOV-vergunninghouders die nog niet genaturaliseerd zijn, maar daartoe wel de wens hebben, in staat worden gesteld op korte termijn de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen? Bent u bijvoorbeeld bereid om de vereisten aan aangeleverde identiteitsdocumenten voor deze groep te versoepelen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat illegalen in Nederland te lang worden opgesloten in detentiecentra |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat vreemdelingendetentie in Nederland op gespannen voet staat met mensenrechten?1
Ja.
Kunt u concreet uiteenzetten wat er sinds 2008 is veranderd aan het Nederlandse beleid en praktijk met betrekking tot vreemdelingendetentie? Acht u dit voldoende? Zo nee, wat zou er volgens u nog meer verbeterd moeten worden?
Deze vragen overlappen met het verzoek van de vaste commissie voor JenV om de Tweede Kamer voor het algemeen overleg over opvang, terugkeer en vreemdelingenbewaring op 22 maart een reactie op de rapporten van Amnesty International te doen toekomen. Ik zal de beantwoording van deze vragen dan ook betrekken bij die reactie.
Volledigheidshalve wil ik benadrukken dat het wetsvoorstel Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring dat momenteel in uw Kamer ligt, een nieuw stelsel voor vreemdelingenbewaring in het leven roept. De nota naar aanleiding van het nader verslag wordt op korte termijn aan uw Kamer gezonden. De discussie over dit nieuwe stelsel voer ik graag in het kader van dit wetsvoorstel. Vooruitlopend hierop ga ik thans uiteraard in op de vragen die het wetsvoorstel raken.
Hoe kan het dat er in tien jaar weinig vooruitgang is geboekt met het Nederlandse beleid en praktijk met betrekking tot vreemdelingendetentie?
Ik deel de veronderstelling in deze vraag niet, hetgeen ook blijkt uit de beleidsreactie op de rapporten van Amnesty International over vreemdelingenbewaring.
Wat is uw reactie op het rapport «Het recht op vrijheid» van Amnesty International?2
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het 42 dagen kan duren voordat een vreemdeling in bewaring voor het eerst een rechter ziet? Klopt het ook dat de advocaat in veel gevallen bij het eerste gehoor ontbreekt? Deelt u de mening dat dit moeilijk te verenigen valt met het recht op goede en effectieve rechtsbescherming?
Ik ben van mening dat de rechtsbescherming van vreemdelingen in vreemdelingenbewaring adequaat is geborgd.
Zij hebben recht op gratis rechtsbijstand en worden voorafgaand aan een in bewaringstelling gehoord. Tijdens dit gehoor kan de vreemdeling zich laten bijstaan door een advocaat. Indien de vreemdeling dit wil dan wordt zijn voorkeursadvocaat of – bij afwezigheid of tijdgebrek – een piketadvocaat verzocht om bij het gehoor aanwezig te zijn. Als een advocaat niet aanwezig kan zijn bestaat er overigens eveneens de mogelijkheid om het gehoor telefonisch voor te bespreken met de vreemdeling en/of de in bewaringstellende ambtenaar. Het kan voorkomen dat een advocaat niet aanwezig is omdat de vreemdeling heeft aangegeven hier geen behoefte aan te hebben.
In het rapport geeft Amnesty niet aan in hoeveel gevallen door de vreemdeling werd gevraagd om een advocaat bij het gehoor. Evenmin wordt inzicht geboden in de redenen waarom de advocaat niet bij het gehoor aanwezig was.
Na het opleggen van een bewaringsmaatregel kan de vreemdeling via zijn advocaat hiertegen in beroep gaan, wat in de regel ook gebeurt en waarna de zaak binnen twee weken door een rechter op zitting wordt behandeld. Ook als een vreemdeling niet (direct) in beroep gaat tegen de maatregel, is ons systeem zo ingericht dat de maatregel wordt getoetst door de rechter. Dit gebeurt dan binnen 6 weken. Dit is de termijn van 42 dagen waar Amnesty International op doelt. Tegen een eventuele ongegrondverklaring kan de vreemdeling vervolgens hoger beroep instellen. Daarna kan een vreemdeling zo vaak als hij wil via zijn advocaat verzoeken om een toetsing door de rechter, waarna door de rechter zal worden getoetst of het nog evenredig is dat de bewaring voortduurt.
Hoe verenigt u het feit dat alternatieven voor detentie pas in beeld komen als de vreemdeling actief meewerkt aan vertrek met het ultimum remedium beginsel dat stelt dat bewaring slechts mag worden opgelegd als minder dwingende middelen niet volstaan? Deelt u de mening dat als mensen actief meewerken aan vertrek, detentie of alternatieven daarvoor überhaupt niet aan de orde zouden moeten zijn?
Om het vertrek van vreemdelingen die niet (langer) in Nederland mogen blijven te bewerkstelligen en hen daartoe in beeld te houden, kent het beleid verschillende maatregelen die opgelegd kunnen worden. Vreemdelingenbewaring is hierbij een ultimum remedium. Minder dwingende terugkeermaatregelen kunnen een alternatief voor bewaring zijn, maar moeten vooral gezien worden als op zichzelf staande maatregelen om terugkeer van de vreemdeling te realiseren. Welke terugkeermaatregel kan worden ingezet is met name afhankelijk van de vraag of de vreemdeling in kwestie bereid is actief te werken aan terugkeer en zich hier ook daadwerkelijk voor wil inzetten. Ik deel niet de mening dat, als mensen actief meewerken aan vertrek, bewaring of alternatieven daarvoor überhaupt niet aan de orde moeten zijn. Bewaring en minder dwingende terugkeermaatregelen kunnen ook worden toegepast indien er een risico is op onttrekking aan toezicht. Dit is in lijn met Europese regelgeving. Hierbij geldt wel dat gebruik moet worden gemaakt van minder dwingende maatregelen als deze effectief kunnen worden toegepast. Pas als dat niet het geval is, ligt vreemdelingenbewaring in de rede. Er dient dan tevens sprake te zijn van een daadwerkelijk zicht op uitzetting. Vanuit dit perspectief wordt in elk individueel geval gekeken welke maatregel het meest passend is. Daarbij wordt door de rechter de motivatie omtrent het al dan niet toepassen van een minder dwingende maatregel meegewogen.
Klopt het dat ook de medewerking aan vertrek tijdens lopende procedures wordt meegenomen in het bepalen of iemand al dan niet gedwongen moet worden uitgezet? Is het waar dat de medewerkers van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) tijdens vertrekgesprekken dreigen met detentie nog voordat bepaald is of iemand gedwongen of vrijwillig kan vertrekken? Zo ja, bent u bereid de DT&V hierop aan te spreken?
Tijdens een lopende (herhaalde) asielprocedure is vertrek niet aan de orde. Pas als de asielaanvraag door de Immigratie-en Naturalisatiedienst is afgewezen, wordt de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) in kennis gesteld van dit besluit en wordt de persoon uitgenodigd voor vertrekgesprekken.
De DT&V respecteert in alle gevallen (rechterlijke) verblijfsrechtelijke besluiten die maken dat de persoon de rechtsmiddelen tegen een afwijzing van een verzoek in Nederland mag afwachten. In dat geval kunnen er wel gesprekken plaatsvinden, maar zullen er geen onomkeerbare vertrekhandelingen verricht worden. Veelal zijn vreemdelingen ongedocumenteerd (of stellen dat nochtans te zijn) en wordt tijdig gestart met het achterhalen van de juiste nationaliteit en/of identiteit, met name ten behoeve van het verkrijgen van een (vervangend) reisdocument.
In de vertrekgesprekken bespreekt de regievoerder van de DT&V samen met de vreemdeling diens perspectief, en de reële kans dat terugkeer op enig moment aan de orde is. Er wordt daarbij samen bezien wat er nodig is om terugkeer te realiseren, en welke mogelijke belemmeringen er zijn. De focus ligt daarbij in alle gevallen op zelfstandige terugkeer. Er wordt echter ook op gewezen dat, indien men niet zelfstandig vertrekt, gedwongen terugkeer uiteindelijk aan de orde kan zijn. Gelet op het belang van het volledig informeren van betreffende vreemdelingen vind ik dit een juiste aanpak.
Deelt u de mening dat de eis van zicht op uitzetting betekent dat er daadwerkelijk en concreet in dat individuele geval zicht is op uitzetting en dat dit vooral streng getoetst moet worden bij vreemdelingen uit landen die zelden LPs verstrekken als mensen niet zelf willen terugkeren?
De vraag of er zicht is op uitzetting moet in ieder individueel geval zorgvuldig worden getoetst. Als een vreemdeling afkomstig is uit een land dat zelden LP’s verstrekt betekent dit echter niet per definitie dat de vreemdeling niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst of een ander land waar de toegang is geborgd of dat hij niet aan zijn aan zijn vertrek hoeft te werken. De verantwoordelijkheid voor het verkrijgen van een reisdocument ligt immers in eerste instantie bij de vreemdeling zelf. Vreemdelingenbewaring is dan ook in die situatie niet op voorhand uitgesloten.
Waarom acht u het acceptabel dat de totale duur van de cumulatieve vreemdelingendetentie het absolute maximum van achttien maanden uit de Terugkeerrichtlijn overschrijdt?
De inbewaringstelling is een uiterst middel om vertrek van de vreemdeling die niet (langer) in Nederland mag blijven te realiseren. Het komt voor dat de inbewaringstelling moet worden opgeheven voordat de vreemdeling uit Nederland is vertrokken. Wanneer nieuwe feiten en omstandigheden blijken of een ruime periode sinds de eerder opgeheven inbewaringstelling is verstreken kan herhaalde inbewaringstelling gerechtvaardigd zijn. Uit de tekst van de EU Terugkeerrichtlijn noch de huidige jurisprudentie van de nationale rechter en het EU Hof van Justitie volgt dat bij de herhaalde inbewaringstelling uitgegaan moet worden van een optelling van de maximale termijn van 18 maanden van de Terugkeerrichtlijn (artikel 15, vijfde en zesde lid). Onder de in deze beantwoording genoemde voorwaarden acht ik het dan ook acceptabel dat de termijn van achttien maanden overschreden wordt. In de praktijk komt dit overigens hoogst zelden voor. De duur van de bewaringsmaatregel is gemiddeld 43 dagen.
Hoe worden bijzondere en persoonlijke omstandigheden meegewogen die detentie mogelijk een disproportioneel middel maken? Hoe wordt daarin de gezondheidsschade die detentie teweeg kan brengen meegenomen?
Bij het nemen van een besluit tot inbewaringstelling wordt altijd aan de vreemdeling gevraagd of er in zijn of haar situatie sprake is van bijzondere (medische) omstandigheden die de bewaring onredelijk bezwarend zouden maken. Deze omstandigheden, bijvoorbeeld of een vreemdeling onder medische behandeling staat, worden meegenomen in de beoordeling of een lichter middel dan bewaring aan de orde is.
De inbewaringstellende ambtenaar kan in dit verband een arts raadplegen om te beoordelen of een vreemdeling detentiegeschikt is. Daarbij wordt in bewaring medische zorg geboden die vergelijkbaar is met de zorg die beschikbaar is in de samenleving.
Gedurende bewaring kan ook een detentiegeschiktheidstoets worden aangevraagd. Kernvraag van deze toets is of binnen de omstandigheden van bewaring en de in dat verband beschikbare faciliteiten de zorg geleverd kan worden die de persoon nodig heeft.
Dit is een medische en individuele beoordeling die betrekking heeft op onder andere vragen over de zorgbehoefte van de vreemdeling en in hoeverre deze binnen de bewaringsomstandigheden ondervangen kan worden.
Acht u het gerechtvaardigd dat een vreemdeling zonder strafblad of kwade bedoelingen makkelijk hetzelfde aantal maanden vast kan komen te zitten als een crimineel die een gewapende overval heeft gepleegd? Waarom?
Ik vind het niet rechtvaardig dat een vreemdeling die vertrekplichtig is en die op basis van een gerechtelijke uitspraak niet langer in Nederland mag blijven geen gehoor geeft aan zijn of haar vertrekplicht.
Vreemdelingenbewaring kan in een dergelijk geval als ultimum remedium worden toegepast als de vreemdeling zijn of haar vertrek blijft tegenwerken of als er een reëel risico is dat hij of zij zich aan het overheidstoezicht onttrekt. Dit zijn aspecten waar een vreemdeling zelf invloed op heeft en waarmee hij of zij dus ook invloed heeft op het al dan niet opgelegd krijgen van een bewaringsmaatregel en het continueren daarvan.
Kunt u per aanbeveling uit het rapport «Het recht op vrijheid» op bladzijde 31 en 32 aangeven of u van plan bent die aanbeveling op te volgen en zo ja, hoe en wanneer?3 Kunt u ook aangeven indien u een aanbeveling niet wilt opvolgen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het rapport «Geen cellen en handboeien» van Amnesty International?4
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de stelling dat het feit dat voor vreemdelingendetentie dezelfde gebouwen worden gebruikt als voor strafrechtelijke detentie in strijd is met artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn die stelt dat gebouwen die voor vreemdelingendetentie worden gebruikt niet «prisonlike» mogen zijn?
De wijze waarop vreemdelingenbewaring wordt uitgevoerd voldoet aan de normen zoals neergelegd in Europese wet- en regelgeving, waaronder de EU Terugkeerrichtlijn.
Ik vind het daarbij relevant om te benadrukken dat elke vorm van vrijheidsontneming nu eenmaal bepaalde veiligheids- en beheersmaatregelen met zich meebrengt, waarbij ook rekening wordt gehouden met de doelgroep die er verblijft. Dit werkt ook door in de inrichting van de gebouwen, de omgeving en het regime. Er wordt naar gestreefd om de uitstraling van inrichtingen voor vreemdelingenbewaring minder penitentiair te laten zijn. Zo zijn de ramen van de inrichting voor vreemdelingenbewaring in Rotterdam niet voorzien van tralies, maar zijn deze uitgerust met veiligheidsglas.
Deelt u de mening dat vreemdelingen zonder strafblad die op bestuursrechtelijke grond gedetineerd worden aan zo min mogelijk beperkingen onderworpen dienen te worden? Zo ja, acht u de gesloten gezinsvoorziening (GGV) in Zeist dan een goed voorbeeld voor op den duur alle vreemdelingendetentiecentra? Zo ja, waarom vindt u dat? Zo nee, waarom gaat u voorbij aan het feit dat zowel de ingeslotenen als het personeel minder spanning en problemen ervaren in een setting zoals in Zeist?
Gelet op de kwetsbare positie van minderjarige kinderen en hun familie is destijds besloten om voor deze groep een gesloten gezinsvoorziening te ontwikkelen. De doelgroep die hier wordt geplaatst, verschilt van de doelgroep die verblijft in de reguliere bewaringscentra. Het afgelopen jaar is dit ook regelmatig gebleken, met name door incidenten die werden veroorzaakt door vreemdelingen afkomstig uit veilige landen. Dit vereist specifieke eisen aan de beheersbaarheid, om de veiligheid van zowel personeel als overige vreemdelingen te kunnen borgen. Daarbij ben ik van mening dat met de huidige reguliere centra van bewaring een goede balans is gevonden tussen enerzijds het voorzien in een verantwoorde bewaringsomgeving, in lijn met internationale wet- en regelgeving en met oog voor noodzakelijke beheers- en veiligheidsmaatregelen, en anderzijds het realiseren van een kosteneffectieve tenuitvoerlegging hiervan.
Kunt u per aanbeveling uit het rapport «Geen cellen en handboeien» op bladzijde 21 en 22 aangeven of u van plan bent die aanbeveling op te volgen en zo ja, hoe en wanneer?5 Kunt u ook aangeven indien u een aanbeveling niet wilt opvolgen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Opvang, terugkeer en vreemdelingenbewaring op 22 maart 2018?
Ja.
Tien jaar generaal pardon |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de Ombudsman en Kinderombudsman vinden dat er meer hulp geboden moet worden met het verkrijgen van een paspoort na een generaal pardon?1
Ja.
Hoeveel mensen hebben een verblijfsvergunning gekregen op grond van het generaal pardon (RANOV-regeling uit 2007)? Kunt u hierbij onderscheid maken naar minderjarigen en meerderjarigen?
In de brief van 21 juli 2014 van de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is gemeld dat aan circa 27.000 vreemdelingen een verblijfsvergunning op grond van de regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet (ranov) is verstrekt.2 Bijna een derde van de groep (circa 8.400 personen) was op het moment van vergunningverlening jonger dan twintig jaar en voor een deel in Nederland geboren. Na de vergunningverlening geboren kinderen kregen tot 1 januari 2009 eveneens een ranov-vergunning.3 Op 1 januari 2009 sloot de regeling, maar in op dat moment nog liggende dossiers kan, al dan niet na een bezwaar, daarna nog een ranov-vergunning zijn verstrekt.4
Hoeveel van deze mensen hebben tien jaar na dato een aanvraag gedaan om het Nederlanderschap te verkrijgen? Kunt u hierbij onderscheid maken naar minderjarigen en meerderjarigen?
In totaal zijn tussen 15 juni 2007 en 31 december 2017 (afgerond) 14.820 naturalisatieverzoeken ontvangen van ranov-vergunninghouders, waarvan 10.390 meerderjarig en 4.430 minderjarig op het moment van indienen van het verzoek. Op 31 december 2017 is sprake van 13.220 inwilligingen, waarvan 9.220 meerderjarig en 4.000 minderjarig. Tot 31 december 2017 zijn afgerond 230 ranov-vergunninghouders via de optieprocedure Nederlander geworden. In het bijzonder net meerderjarig geworden ranov-vergunninghouders kunnen via een optiebepaling de Nederlandse nationaliteit krijgen. Het gaat dan om de toegelaten meerderjarige vreemdeling die in Nederland is geboren en aldaar sedert zijn geboorte hoofdverblijf heeft (art. 6, eerste lid, aanhef en onder a RWN), mits zij hun vreemde nationaliteit kunnen aantonen.
Hoeveel van deze aanvragen zijn toegewezen? Kunt u hierbij onderscheid maken naar minderjarigen en meerderjarigen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel van deze aanvragen zijn afgewezen vanwege het ontbreken van documenten om de identiteit of nationaliteit aan te tonen? Kunt u hierbij getalsmatig aangeven waar deze mensen zeggen vandaan te komen? Kunt u hierbij onderscheid maken naar minderjarigen en meerderjarigen?
Een verzoeker om naturalisatie die asielgerechtigde is, hoeft geen buitenlandse geboorteakte of een ander bewijsstuk van geboorteregistratie te overleggen om te naturaliseren.
Een houder van een regulier verblijfsrecht hoeft om te naturaliseren geen gelegaliseerde (buitenlandse) geboorteakte te overleggen als hij:
Welke mogelijkheden zijn er om te naturaliseren zonder gelegaliseerde geboorteakte?
De gevraagde cijfers over hoeveel mensen met een verblijfsvergunning op grond van de ranov-regeling inmiddels zijn genaturaliseerd zonder dat zij in het bezit zijn van een gelegaliseerde geboorteakte zijn niet te genereren uit de geautomatiseerde systemen van de IND.
Hoeveel mensen met een verblijfsvergunning op grond van de RANOV-regeling zijn inmiddels genaturaliseerd zonder dat zij in het bezig zijn van een gelegaliseerde geboorteakte?
Het Nederlandse nationaliteitsrecht is in hoge mate vormgegeven door het beginsel dat iemands afstamming zijn nationaliteit bepaalt. Het uitgangspunt is dat (juridische) afstamming uit een Nederlander leidt tot het Nederlanderschap bij de volgende generatie. De omgekeerde situatie (wel een minderjarige is Nederlander, maar niet ten minste één ouder) past niet goed in dit op de afstammingslijn gebaseerde stelsel en de eveneens achterliggende gedachte dat het wenselijk is dat binnen gezinnen ouders en kinderen dezelfde nationaliteit hebben. De Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) heeft om die reden als uitgangspunt dat minderjarige kinderen, onder voorwaarden, meedelen in de verkrijging door optie of de verlening door naturalisatie van de Nederlandse nationaliteit door (één van) hun ouders. Artikel 6, achtste lid RWN bepaalt dit voor optie, waarbij het kind van zestien jaar en ouder uitdrukkelijk moet instemmen. Artikel 11 RWN regelt hetzelfde voor naturalisatie.
De RWN houdt echter ook rekening met omstandigheden die aanleiding kunnen zijn om een minderjarige toch zelfstandig het Nederlanderschap te doen verkrijgen. Dat kan op grond van enkele optiebepalingen, waaronder één die staatloosheid bestrijdt, of, in een bijzonder geval, met toepassing van artikel 10 RWN. Een zelfstandig recht op verkrijging van het Nederlanderschap oefent een minderjarige uit via vertegenwoordiging. De RWN bepaalt hiervoor: «Tenzij anders bepaald, worden verklaringen en verzoeken van minderjarigen door hun wettelijke vertegenwoordigers afgelegd en ingediend». Dit sluit aan bij de positie van minderjarigen in het Burgerlijk Wetboek, waarin in artikel 1:245 is bepaald dat minderjarigen onder gezag staan. Gezag houdt onder meer in de vertegenwoordiging van de minderjarige door degene die het gezag over hem heeft in burgerlijke handelingen, in en buiten rechte.
Waarom kunnen minderjarigen niet zelfstandig een verzoek om naturalisatie indienen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe vaak is het voorgekomen dat het verzoek van ouders om naturalisatie is afgewezen en daarmee het verzoek van de minderjarige kinderen ook is afgewezen? Hoe vaak is het voorgekomen dat zij bij het bereiken van de meerderjarige leeftijd alsnog genaturaliseerd worden?
Het indienen van een naturalisatieverzoek geschiedt bij de gemeente waar de vreemdeling woonachtig is. De gemeente bekijkt met de verzoeker de te verwachte haalbaarheid van het verzoek. De gemeente bekijkt ook met de verzoeker de vraag of, en zo ja, welke acties hij (nog) moet ondernemen om in het bezit van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten te komen. De gemeente, maar ook de verzoeker, kan daarbij de website van de IND raadplegen, waar informatie over een aantal landen en hun documenten is opgenomen. Op het moment dat een gemeente aan de hand van deze informatie nog vragen heeft, kan de IND voor bijzondere vragen ook telefonisch of per mail worden geraadpleegd.
De website van de IND bevat al een paar jaar informatie voor vreemdelingen die willen naturaliseren, maar mogelijk niet over de juiste bewijsstukken beschikken. Hier is voor een aantal landen concrete informatie te vinden over welke documenten uit een bepaald land worden verwacht in de naturalisatieprocedure en waar die documenten kunnen worden verkregen. Daarnaast staat er algemene informatie over niet-erkende staten en is er informatie te vinden over te overleggen documenten voor staatloze vreemdelingen en voor meenaturaliserende minderjarigen. De informatie op de website van de IND wordt up-to-date gehouden en waar mogelijk uitgebreid.
Onverminderd het bovenstaande blijft het in beginsel tot de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling behoren om zich primair bij en door zijn eigen autoriteiten te laten informeren over de wijze waarop hij de beschikking kan krijgen over de voor naturalisatie benodigde buitenlandse bewijsstukken inzake zijn persoonsgegevens en zijn nationaliteit. Ten behoeve van andere naturalisatieverzoekers uit hetzelfde land zet de IND al enige tijd informatie op de website van de IND over welke documenten uit een bepaald land worden geaccepteerd in de naturalisatieprocedure.
Op welke manier worden mensen ondersteund om bewijsnood ten aanzien van de nationaliteit aan te tonen? Bent u bereid deze ondersteuning uit te breiden?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Om te kunnen bepalen of na de naturalisatie tot Nederlander afstand moet worden gedaan van de oorspronkelijke nationaliteit is actuele informatie over het bezit van de vreemde nationaliteit nodig en daarvoor kan niet worden volstaan met informatie van jaren geleden. De gegevens in het paspoort worden bovendien vergeleken met de gegevens in de geboorteakte of het daarvoor alternatieve bewijsstuk. Alles afwegend zie ik geen aanleiding deze groep reguliere vreemdelingen anders te behandelen dan andere reguliere vreemdelingen. Juist vanwege het belang dat moet worden gehecht aan het Nederlanderschap beoog ik te voorkomen dat naturalisatie tot Nederlander plaatsvindt op onjuiste persoonsgegevens en/of nationaliteit. Hierbij is van belang dat de vreemdeling gedurende een periode van inmiddels ruim tien jaar in de gelegenheid is geweest het noodzakelijke document ter onderbouwing van zijn nationaliteit bij zijn eigen autoriteiten aan te vragen. Ik wil voorkomen dat naturalisatie plaatsvindt op onjuiste persoonsgegevens en/of nationaliteit.
Volgens het huidige naturalisatiebeleid wordt geen geldig buitenlands paspoort gevraagd aan:
Bent u bereid om een uitzondering ten aanzien van het moeten aantonen van de nationaliteit te maken in de naturalisatie van mensen in het bezit van een verblijfsvergunning op grond van de RANOV-regeling aan wiens nationaliteit tijdens de eerder gevoerde asielprocedure niet is getwijfeld? Zo nee, waarom niet?
In een individueel geval kan bij een vreemdeling, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, aanleiding bestaan om de voorwaarden voor het overleggen van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten niet te handhaven. Daartoe overgaan is mogelijk na het hebben vernomen en gewogen van de reden(en) waarom betrokkene niet in het bezit is van het gevraagde document. Het is aan betrokkene om deze reden(en) naar voren te brengen. Het beeld dat Nederland niet kan worden verlaten, deel ik overigens niet.
Houders van een ranov-vergunning kunnen in plaats van een verlenging van de ranov-vergunning kiezen voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (als zij aan de daarvoor gestelde voorwaarden voldoen). De vergunning voor onbepaalde tijd kost eenmalig (met of zonder de status EU langdurig ingezeten) € 161,–.
Een vreemdeling die langdurig legaal in Nederland woont, heeft in Nederland grotendeels dezelfde rechten als een Nederlander. Het aantal wettelijk gereglementeerde beroepen waarin alleen personen met de Nederlandse nationaliteit kunnen worden benoemd, is de afgelopen jaren gedaald.7
Wat verwacht u van mensen met een verblijfsvergunning op grond van de RANOV-regeling voor wie het onmogelijk is om de nationaliteit aan te tonen waardoor zij niet kunnen naturaliseren? Is het de bedoeling dat zij eeuwig in Nederland blijven wonen, en Nederland dus ook niet kunnen verlaten, zonder ooit Nederlander te worden? Acht u het gerechtvaardigd dat zij telkens 401 euro voor de verlenging van hun verblijfsdocument moeten betalen? Vindt u dat zij dit hun leven lang zouden moeten doen? Bent u bereid deze groep financieel tegemoet te komen in deze kosten?
Zie antwoord vraag 11.
Welke moeilijkheden komen jongeren tegen wiens ouders een verblijfsvergunning op grond van de RANOV-regeling hebben? Wat is uw reactie op bijvoorbeeld Marina die als baby naar Nederland kwam en nooit een beroep als officier van justitie zal kunnen uitoefenen?2
Zoals uw Kamer per brief van 22 december 2017 is meegedeeld, is niet gebleken dat vreemdelingen met de nationaliteit van de Volksrepubliek China door hun autoriteiten niet in bezit gesteld kunnen worden van de voor naturalisatie benodigde documenten. Bij de IND is ook recentelijk nog gebleken dat naturalisatieverzoekers met de Chinese nationaliteit (Volksrepubliek China), ook zij die in het bezit waren van een ranov-vergunning, de benodigde documenten hebben overgelegd. In de uitvoeringspraktijk is eveneens niet bekend dat verzoekers uit voormalige Sovjetrepublieken of Afghanistan niet in het bezit gesteld kunnen worden van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten.
In een aantal situaties is specifiek beleid vormgegeven. Aan een etnisch Armeen, geboren in Azerbeidzjan, wordt geen gelegaliseerde geboorteakte of een geldig Azerbeidzjaans paspoort gevraagd. Voor verzoekers die afkomstig zijn uit door Nederland niet-erkende staten als Abchazië of Zuid-Ossetië geldt dat zij geen gelegaliseerde geboorteakte hoeven te overleggen. Afghaanse verzoekers mogen in plaats van een gelegaliseerde geboorteakte ook een gelegaliseerde Taskera gebruiken. Een Taskera is een Afghaanse identiteitskaart voor een persoon met de Afghaanse nationaliteit.
Kunt u specifiek ingaan op de situatie voor Chinezen die inmiddels al tien jaar een verblijfsvergunning hebben op grond van de RANOV-regeling en meer dan twintig jaar in Nederland verblijven? Klopt het dat er in China geen officiële documentatie van hen beschikbaar is en de ziekenhuizen in de vaak afgelegen en arme gebieden van China waar zij vandaan komen geen geboortecertificaten afgaven? Zo ja, hoe kunnen zij toch hun nationaliteit aantonen?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u ook specifiek ingaan op de situatie voor mensen afkomstig uit de voormalige Sovjetrepublieken en Afghanistan waar zelden documenten te krijgen zijn?
Het niet verlenen van asiel aan LHBTI’s afkomstig uit Cuba |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Cubaanse LHBT’ers via sluiproute naar Nederland»?1
Ja.
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken met spoed een transitvisumverplichting heeft ingevoerd om te voorkomen dat Cubaanse LHBTI’s in Nederland asiel aanvragen? Zo ja, waarom wordt er bewust voor gekozen kwetsbare LHBTI’s de vluchtroute naar Nederland af te snijden?
Per 29 januari jongstleden heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de transitvisumplicht ingevoerd voor Cubanen die via Nederland naar een bestemming buiten Schengen reizen. De aanleiding voor het invoeren van de transitvisumplicht is erin gelegen dat de afgelopen maanden een sterke toename te zien was in het aantal Cubanen dat via Nederland op weg was naar een bestemming buiten het Schengengebied, maar op Schiphol de reis afbrak om vervolgens een asielaanvraag in te dienen. De mogelijkheid om visumvrij te transiteren heeft niet tot doel reizigers de mogelijkheid te bieden asiel te vragen in het land van transit. Met het instellen van een luchthaventransitvisumplicht kan vooraf beter worden onderzocht of de documenten van een reiziger (in het bijzonder het ticket en het grensoverschrijdingsdocument) in overeenstemming zijn met het reisdoel en de intenties van de reiziger.
Heeft u kennisgenomen van de verhalen van LHBTI’s in het in vraag 1 genoemde artikel, waarin zij aangeven door de autoriteiten vanwege hun seksuele geaardheid gediscrimineerd en vervolgd te worden? Hoe verhouden deze verhalen zich tot uw in december 2017 in de Kamer ingenomen standpunt dat er in algemene zin geen reden is aan te nemen dat LHBTI’s niet terug kunnen naar Cuba?2
Ik heb kennis genomen van de verhalen die in het betreffende artikel zijn beschreven. Ik kan op grond van dat artikel niet beoordelen of en in hoeverre deze verhalen waarheidsgetrouw zijn. Het in algemene zin in twijfel trekken van verhalen van asielzoekers is niet aan de orde. Of een asielrelaas geloofwaardig is en zo ja, of het voldoende zwaarwegend is voor asielbescherming, wordt door de IND in een zorgvuldige procedure op individuele basis vastgesteld.
Daar waar ik tijdens het algemeen overleg sprak over de toename van Cubaanse asielzoekers gaf ik reeds aan dat beoordeling op individuele basis plaatsvindt en benoemde ik dat enerzijds discriminatie op grond van seksuele geaardheid in de Cubaanse samenleving voorkomt en er anderzijds in de afgelopen jaren op tal van terreinen sprake is van verbetering van de rechten van lhbti's. Zoals ik reeds bij het algemeen overleg naar voren bracht is er daarom geen reden om in algemene zin aan te nemen dat lhbti's bescherming tegen terugkeer naar Cuba behoeven. Dit blijft altijd een individuele toets. Ik zie geen reden dat uitgangspunt te wijzigen.
Heeft u informatie op basis waarvan u de verhalen van Cubaanse LHBTI’s over discriminatie en vervolging door de Cubaanse autoriteiten in twijfel kunt trekken? Zo ja, welke informatie betreft dit?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u in voorgenoemde berichtgeving aanleiding het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Cuba te wijzigen, dan wel de Immigratie en Naturalisatiedienst ruimhartiger te laten toetsen in asielverzoeken van LHBTI’s uit Cuba? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat ‘Asielzoeker mag tweede vrouw uit Syrië halen in belang van kinderen’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Asielzoeker mag tweede vrouw uit Syrië halen in belang van kinderen»?1
Ja.
Is een dergelijk verzoek in Nederland wel eens gedaan? Zo ja, hoe is in dat geval gehandeld? Zo nee, wat zou de lijn zijn wanneer een dergelijk verzoek wel zou worden gedaan?
Het komt wel eens voor dat de IND een aanvraag voor gezinshereniging ontvangt waarbij blijkt dat sprake is van een polygame situatie. De IND wijst aanvragen waarin een vergunninghouder verzoekt om de overkomst van zijn tweede of volgende echtgenoot bij polygame huwelijken en de daaruit geboren kinderen af. Voor zover bekend heeft de IND ook in het verleden dergelijke aanvragen afgewezen. Gezinshereniging van de buitenlandse tweede of volgende echtgenoot (alsmede eventuele gezinsleden) is niet toegestaan als de in Nederland verblijvende referent (i.e. aanvrager) met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft.
Deelt u de mening dat een dergelijke vorm van gezinshereniging nooit mag betekenen dat bigamie in feite wordt getolereerd in ons land?
Een polygaam huwelijk is in strijd met de openbare orde. Het beleid voorziet om die reden niet in de mogelijkheden voor gezinshereniging in polygame situaties. Evenmin acht ik gezinshereniging in polygame situaties in het belang van het kind. Ik ben met u van mening dat Nederland niet zou moeten meewerken aan deze vorm van gezinshereniging. De regels hieromtrent zijn daarom helder.
Deelt u de mening dat het leven in een situatie van een polygaam huwelijk nooit in het belang van het kind kan zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat juist naar nieuwkomers toe niet alleen in woord maar ook in daad gehandeld dient te worden conform normen en waarden van ons land?
Ja. De voorlichting aan de vreemdelingen en de bovenstaande beschreven regelgeving zijn daarop gericht.
Kunt u klip en klaar aangeven dat Nederland nooit zou meewerken aan een dergelijke vorm van gezinshereniging?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Marine (19) wil officier van justitie worden, maar waar blijft haar paspoort?’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Marine (19) wil officier van justitie worden, maar waar blijft haar paspoort?»?1
Ja.
Bent u van mening dat kinderen en jongvolwassenen die onder het generaal pardon vallen voldoende kansen moeten krijgen om als Nederlander aan onze maatschappij bij te dragen?
Ja.
Klopt het dat van de 27.000 vreemdelingen die onder het pardon vielen, het nog niet bij de helft gelukt is het Nederlanderschap te verkrijgen?
Van de personen die zijn gestart met een verblijfsvergunning op grond van de regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet (Ranov) is op 31 december 2017 inmiddels 48% Nederlander. Ook op 31 december 2017 is nog 45% (afgerond 12.910 personen) in Nederland woonachtig met een verblijfsvergunning. De meerderheid daarvan heeft een verblijfsvergunning op grond van de regeling, terwijl een kleine minderheid een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd heeft. Daarnaast is van de oorspronkelijke groep ranov-vergunninghouders volgens de basisregistratie personen 3% vertrokken naar een onbekende bestemming, 1% met opgave van adreswijziging naar het buitenland vertrokken en 1% overleden. Van 1% van de oorspronkelijke groep is in de loop van de tijd het verblijfsrecht ingetrokken.
Hoe gaat u de uitvoering van de aanbeveling van de Nationale ombudsman om communicatie tussen gemeenten en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te verbeteren monitoren, zoals aangekondigd in uw reactie op de aanbeveling van de Nationale ombudsman? Op welke termijn worden van deze verbetering de resultaten verwacht?
Zoals ik in mijn reactie van 27 november 2017 aan de Nationale ombudsman heb aangegeven, is het belangrijk dat het voor medewerkers van een gemeente, mede met het oog op deskundigheidsbevordering, mogelijk is om de IND te benaderen voor het stellen van inhoudelijke vragen aan gespecialiseerde naturalisatiemedewerkers, ook voor vragen over zaken waar bewijsnood aan de orde kan zijn. Ik heb daarom de – al bestaande – instructie voor medewerkers van de ketenservicelijn om bij inhoudelijke vragen door te verbinden met een gespecialiseerde medewerker nogmaals onder de aandacht gebracht.
Medewerkers van gemeenten kunnen ook per mail aan gespecialiseerde IND-medewerkers vragen te stellen. De gemeenten zijn daarover geïnformeerd via de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) die onder andere op het gebied van naturalisatie de belangen behartigt van de aangesloten Nederlandse gemeenten.
In het periodiek overleg met de NVVB wordt besproken hoe de onderlinge communicatie verder kan verbeteren en kan bijdragen aan de deskundigheidsbevordering bij gemeenten, om de potentiële naturalisatieverzoeker zo vroeg mogelijk de juiste informatie te kunnen geven.
De IND website bevat al een paar jaar informatie voor vreemdelingen die willen naturaliseren, maar mogelijk niet over de juiste bewijsstukken beschikken. Hier is voor een aantal landen concrete informatie te vinden over welke documenten uit een bepaald land worden verwacht in de naturalisatieprocedure en waar die documenten kunnen worden verkregen. Daarnaast staat er algemene informatie over niet-erkende staten en is er informatie te vinden over te overleggen documenten voor staatloze vreemdelingen en voor meenaturaliserende minderjarigen. De informatie op de website van de IND wordt up-to-date gehouden en waar mogelijk uitgebreid. De website is raadpleegbaar door medewerkers van gemeenten, die advies willen geven aan hun klanten, die Nederlander willen worden.
Op termijn kan een verbeterde digitalisering de gemeenten ook helpen om de juiste informatie (waaronder bewijsnood-documenten) aan te leveren aan de IND. Om dat te realiseren is de IND in samenwerking met een aantal gemeenten sinds kort een project gestart.
Is het waar dat binnen het kader van de Rijkswet op het Nederlanderschap het kennelijk belang van de minderjarige niet doorslaggevend kan zijn maar wel zwaarder zou kunnen worden gewogen?
Het wettelijk stelsel voor naturalisatie is dat een legaal in Nederland verblijvend minderjarig kind meenaturaliseert met de naturaliserende ouder(s). Dit betekent dat een meerderjarige vreemdeling een hemzelf betreffend naturalisatieverzoek indient en daarbij zijn legaal in Nederland woonachtige minderjarige kind(eren) opgeeft voor de zogenaamde medenaturalisatie. Een minderjarige kan niet een eigen naturalisatieverzoek indienen.
Aan een minderjarige kan volgens het wettelijk stelsel geen medenaturalisatie worden verleend als het hoofdverzoek om naturalisatie van de ouder moet worden afgewezen. Dit betekent dat als de ouder niet wordt genaturaliseerd, een verzoek tot medenaturalisatie ook wordt afgewezen.
Zonder het opzij zetten van op dit moment aan de ouder gestelde voorwaarden voor naturalisatie, is het niet mogelijk om vanwege een bepaald belang van de minderjarige deze minderjarige mee te naturaliseren.
Het bericht ‘Groeiende groep vluchtelingen uit Syrië wil terug naar huis’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Groeiende groep vluchtelingen uit Syrië wil terug naar huis»?1
Ja
Wat vindt u van het feit dat vluchtelingen die vrijwillig willen terugkeren niet worden geholpen door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM)? Waarom wordt vreemdelingen ondersteuning onthouden wanneer zij welbewust willen terugkeren naar hun land van herkomst?
De afgelopen maand heb ik gesprekken gevoerd met het hoofd van de Nederlandse missie van IOM en de Directeur-Generaal van IOM en daarin aangegeven dat het gelet op het vrijwillige karakter van deze terugkeer wenselijk zou zijn als IOM hierbij zou kunnen ondersteunen. Door IOM is aangegeven dat IOM het verzoek van Nederland begrijpt en dat IOM het recht op terugkeer ook uiteraard erkent. Ondersteuning hierbij door IOM beschouwt IOM op dit moment niet opportuun. Er is een aantal redenen waarom IOM geen ondersteuning kan bieden bij de vrijwillige terugkeer van (individuele) terugkeerders naar Syrië.
Voor IOM is het belangrijk dat wanneer mensen willen terugkeren IOM hen na terugkeer ook ondersteuning kan bieden in Syrië zelf. Dat is op dit moment niet mogelijk omdat IOM slechts beperkt in Syrië aanwezig is. IOM vindt de situatie in Syrië, die ook van dag tot dag verandert op dit moment nog te gevaarlijk. Ook is er sprake van een wisselende politieke context. Daar waar er wel aanwezigheid is, met name in het zuiden en noorden/noordoosten van Syrië, is IOM voornamelijk bezig met het bieden van humanitaire hulp aan de grote groepen binnenlands ontheemden.
Een andere reden is dat IOM opereert onder het mandaat van de VN. Voor het bieden van ondersteuning bij terugkeer is in het algemeen de medewerking van de autoriteiten in de landen van herkomst nodig. Indien IOM in dit geval zonder medewerking van het Assad-regime ondersteuning aan terugkeer zou verlenen, zou dit gevolgen kunnen hebben voor de bredere VN-relatie met het Assad-regime en daarmee voor de algehele toegang van VN-organisaties tot Syrië. De overweging om vooralsnog geen ondersteuning te bieden bij terugkeer moet dan ook worden gezien in het licht van het bredere afwegingskader van de VN.
Dit betekent niet dat personen die willen terugkeren naar Syrië geen ondersteuning wordt geboden. Als Syriërs willen terugkeren naar hun land van herkomst dan kunnen zij zich wenden tot de Dienst Terugkeer en Vertrek. De DT&V kan hen helpen bij het verkrijgen van een ticket (via Teheran naar Damascus) en kan eventueel ook een financiële bijdrage meegeven. Hierbij is het van belang dat de betrokkenen in bezit zijn van een geldig paspoort of deze aanvragen.
Ziet u in het feit dat vluchtelingen vrijwillig willen terugkeren naar Syrië, reden om te komen tot herijking van het landgebonden asielbeleid voor Syrië?
Ik baseer mijn beleid op de ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het nieuwe ambtsbericht voor Syrië wordt in de zomer van dit jaar verwacht. Op basis van dat ambtsbericht zal ik bepalen of aanpassing van beleid aan de orde is. Dat in sommige gevallen individuele vluchtelingen willen terugkeren naar Syrië is voor mij vooralsnog geen reden om het landgebonden asielbeleid voor Syrië te herijken.
Op welke wijze is gewaarborgd dat regelmatig getoetst wordt of de grond voor verlening van een verblijfsvergunning is vervallen doordat mogelijkheden voor terugkeer zijn ontstaan? Wordt hierbij bijzondere aandacht gegeven aan Syriërs, gezien de omvang van deze groep?
Wanneer een persoon een asielverzoek doet, wordt door de IND beoordeeld of er bescherming dient te worden geboden. Als een persoon voor bescherming in aanmerking komt, wordt een vergunning asiel verstrekt. Dat er in sommige gevallen individuele personen terugkeren naar hun land van herkomst betekent niet automatisch dat daarmee de veiligheidssituatie – en daarmee de grond voor de vergunning – is veranderd.
Om na te gaan of er sprake is van een gewijzigde veiligheidssituatie worden voor de belangrijke herkomstlanden regelmatig nieuwe ambtsberichten van Buitenlandse Zaken gevraagd. Op basis van deze ambtsberichten kan worden beoordeeld of aanpassing van landenbeleid nodig is. Indien dat aan de orde is kan dit aanleiding geven voor de IND om een herbeoordeling te doen van de verleende asielvergunningen. Wanneer de grond vervalt op grond waarvan de vergunning is verkregen kan deze worden ingetrokken en dient de betreffende persoon Nederland te verlaten.
Bent u bereid om te verkennen met welke extra ondersteuning en nieuwe initiatieven in Syrië de veilige terugkeer van Syriërs kan worden bevorderd? Welke lessen kunnen hierbij worden geleerd van eerdere ervaringen, zoals de terugkeer van Kosovaren?
Wanneer Syriërs willen terugkeren dan kunnen zij zich wenden tot de Nederlandse overheid. De DT&V kan ondersteuning bieden bij de zelfstandig terugkeer door – zoals aangegeven in het antwoord op vraag twee – bijvoorbeeld het vergoeden van een ticket of vervangende documenten of door het bieden van een financiële bijdrage. Aan de andere kant geldt in het Nederlandse beleid voor Syrië dat personen uit dit land over het algemeen in aanmerking komen voor bescherming omdat op basis van het laatste ambtsbericht en overige landeninformatie geconcludeerd wordt dat de veiligheidssituatie zeer te wensen overlaat. Dit betekent dus ook dat zij in Nederland mogen blijven. Het feit dat er enkele personen nu willen terugkeren betekent voor mij niet dat daarmee het beschermingsbeleid dient te worden gewijzigd. Hiervoor wacht ik het nieuwe ambtsbericht af dat in de zomer van dit jaar wordt verwacht. Initiatieven om de zelfstandige terugkeer naar Syrië te bevorderen vind ik gelet op de situatie in Syrië nog niet aan de orde. Mocht de situatie dusdanig zijn veranderd dat geen bescherming meer hoeft te worden gegeven dan zal ook worden gekeken hoe Syriërs het best kunnen worden geholpen bij hun terugkeer. Bij het opzetten van dergelijke programma’s wordt ook rekening gehouden met de lessen die zijn geleerd van eerdere terugkeerinitiatieven, zoals destijds ten aanzien van Kosovo.
Het bericht dat een groeiende groep Syriërs terug wil naar huis |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Groeiende groep vluchtelingen uit Syrië wil terug naar huis»?1
Ja.
Aangezien diverse openbare bronnen vermelden dat regio’s in Syrië als Homs, Idlib, Hama, Damascus en Aleppo relatief veilig zijn, kunt u aangeven wat de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) belet vluchtelingen te begeleiden bij vrijwillige terugkeer naar Syrië wanneer zij bij de IOM aangeven dit te willen?
De afgelopen maand heb ik gesprekken gevoerd met het hoofd van de Nederlandse missie van IOM en de Directeur-Generaal van IOM en daarin aangegeven dat het gelet op het vrijwillige karakter van deze terugkeer wenselijk zou zijn als IOM hierbij zou kunnen ondersteunen. Door IOM is aangegeven dat IOM het verzoek van Nederland begrijpt en dat IOM het recht op terugkeer ook uiteraard erkent. Ondersteuning hierbij door IOM beschouwt IOM op dit moment niet opportuun. Er is een aantal redenen waarom IOM geen ondersteuning kan bieden bij de vrijwillige terugkeer van (individuele) terugkeerders naar Syrië.
Voor IOM is het belangrijk dat wanneer mensen willen terugkeren IOM hen na terugkeer ook ondersteuning kan bieden in Syrië zelf. Dat is op dit moment niet mogelijk omdat IOM slechts beperkt in Syrië aanwezig is. IOM vindt de situatie in Syrië, die ook van dag tot dag verandert op dit moment nog te gevaarlijk. Ook is er sprake van een wisselende politieke context. Daar waar er wel aanwezigheid is, met name in het zuiden en noorden/noordoosten van Syrië, is IOM voornamelijk bezig met het bieden van humanitaire hulp aan de grote groepen binnenlands ontheemden.
Een andere reden is dat IOM opereert onder het mandaat van de VN. Voor het bieden van ondersteuning bij terugkeer is in het algemeen de medewerking van de autoriteiten in de landen van herkomst nodig. Indien IOM in dit geval zonder medewerking van het Assad-regime ondersteuning aan terugkeer zou verlenen, zou dit gevolgen kunnen hebben voor de bredere VN-relatie met het Assad-regime en daarmee voor de algehele toegang van VN-organisaties tot Syrië. De overweging om vooralsnog geen ondersteuning te bieden bij terugkeer moet dan ook worden gezien in het licht van het bredere afwegingskader van de VN.
Is het aan de IOM om te oordelen dat een land niet veilig genoeg is en daarom hulp bij vrijwillige terugkeer te onthouden, of is dat oordeel voorbehouden aan de overheid?
Het is aan de Nederlandse overheid om te bepalen of een land met het oog op het door Nederland te voeren beschermingsbeleid veilig is. Daarnaast is het ook aan de Nederlandse overheid om te bepalen of individuen die vrijwillig terug willen keren daarbij ondersteund kunnen worden. Het is echter niet aan de Nederlandse overheid om te bepalen of IOM of een willekeurige andere organisatie de vrijwillige terugkeer moet ondersteunen. Er kunnen – zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 4 -redenen zijn waarom IOM hier niet aan kan meewerken en het is dan ook aan IOM om hier zelfstandig een afweging in te maken.
Van de zijde van de Nederlandse overheid zijn er geen obstakels die de vrijwillige terugkeer van Syriërs verhinderen. Als Syriërs willen terugkeren naar hun land van herkomst dan kunnen zij zich wenden tot de Dienst Terugkeer en Vertrek. De DT&V kan hen helpen bij het verkrijgen van een ticket (via Teheran naar Damascus) en kan eventueel ook een financiële bijdrage meegeven. Hierbij is het van belang dat de Syrische terugkeerders ten tijde van hun reis in het bezit zijn van een geldig paspoort. Hiervoor kunnen zij zich wenden tot de Syrische ambassade in Brussel. De DT&V kan indien nodig de kosten voor een nieuw document te vergoeden.
Bent u bereid de IOM aan te sporen Syriërs die aangeven terug te willen keren naar hun land van herkomst hierbij te begeleiden, al dan niet naar een land in de regio?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er obstakels vanuit de Nederlandse overheid die vrijwillige terugkeer van Syriërs verhinderen? Zo ja, bent u bereid deze weg te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Mocht de IOM niet bereid zijn Syrische asielzoekers die aangeven vrijwillig terug te willen keren te ondersteunen, zou dan de Dienst Terugkeer en Vertrek die rol op zich kunnen nemen om vrijwillige terugkeer mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven op welke termijn het nieuwe ambtsbericht – en de daaropvolgende aanpassing van het landenbeleid voor Syrië – naar de Kamer komt, zoals toegezegd tijdens afgelopen begrotingsbehandeling Justitie en Veiligheid?
Het nieuwe ambtsbericht verwacht ik in de zomer van dit jaar. Op basis van dit ambtsbericht zal ik bepalen of er aanleiding is om het landenbeleid ten aanzien van Syrië aan te passen.
Kunt u aangeven hoe de Nederlandse overheid Syriërs in de asielprocedure of met een tijdelijke verblijfsvergunning informeert over en voorbereidt op (vrijwillige) terugkeer wanneer Syrië (of een deel daarvan) veilig genoeg is?
Vooralsnog geldt voor Syrië een algemeen beschermingsbeleid. Dit betekent dat Syrische asielzoekers over het algemeen in aanmerking komen voor bescherming en een tijdelijke verblijfsvergunning. Bij het afgeven van de verblijfsvergunning wordt door de IND een folder meegestuurd waarin de rechten en plichten voor de vergunninghouder staan vermeld. Daarnaast betreft het zoals aangegeven een tijdelijke verblijfsvergunning. Voor de betrokken vreemdeling is daarmee duidelijk dat het in beginsel om een tijdelijke status gaat. Bij herbeoordeling na 5 jaar, of tussentijds als de situatie in het land van herkomst daar aanleiding toe geeft, wordt aan de hand van het dan geldende landenbeleid bepaald of nog wordt voldaan aan de gronden voor vergunningverlening. Er wordt niet specifiek geïnformeerd over wat de consequenties kunnen zijn wanneer (een deel van) Syrië weer veilig is. Zoals uw Kamer bekend is, wil het kabinet het tijdelijke karakter van de verblijfsvergunning asiel benadrukken door deze niet voor vijf jaar, maar voor drie jaar te verlenen. Bij de uitwerking van die maatregel uit het regeerakkoord zal ik tevens kijken naar de informatieverstrekking hierover aan de vergunninghouder.
De uitzettingen van afgewezen asielzoekers naar Soedan |
|
Jasper van Dijk , Maarten Groothuizen (D66), Joël Voordewind (CU), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het onderzoek dat de Belgische regering heeft ingesteld naar de berichten dat uitgezette Soedanese asielzoekers bij terugkeer in Soedan met marteling of onmenselijke behandeling te maken hebben gekregen voor u aanleiding om zelf ook onderzoek te laten doen naar het lot van Soedanese asielzoekers die door Nederland zijn uitgezet, zoals bijvoorbeeld de Soedanees die in december is teruggestuurd?1 Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek dat de Belgische regering is gestart naar de verklaring van enkele door België uitgezette Sudanese vreemdelingen vormt voor mij geen reden om een eigenstandig onderzoek te doen naar uitzetting naar Sudan dan wel om terugkeer naar Sudan op te schorten, omdat de Nederlandse situatie verschilt van de Belgische situatie.
Het door België gestarte onderzoek betreft de uitzetting van enkele Sudanese vreemdelingen die in België geen asielaanvraag hebben willen indienen en daar derhalve geen asielprocedure hebben doorlopen. De Sudanese vreemdelingen voor wie gedwongen terugkeer naar Sudan aan de orde is vanuit Nederland betreffen vrijwel allen personen die eerder asiel hebben gevraagd en voor wie derhalve in een asielprocedure is vastgesteld dat er geen sprake is van een risico op vervolging of onmenselijke behandeling bij terugkeer.
Tevens betreft het in België personen voor wie (vervangende) reisdocumenten zijn verkregen van de Sudanese autoriteiten nadat zij waren geïdentificeerd door een met dit doel uit Sudan naar België overgekomen identificatiemissie. Nederland verkrijgt vervangende reisdocumenten voor Sudanese vreemdelingen niet middels een identificatiemissie, maar middels een daartoe strekkend verzoek aan de Sudanese ambassade. Dit laat onverlet dat identificatiemissies een valabele werkwijze zijn om terugkeer vorm te geven. Nederland maakt daarvan (bij andere herkomstlanden) ook met enige regelmaat gebruik.
Op deze twee punten is de Nederlandse situatie derhalve niet vergelijkbaar met de Belgische zaken waarnaar door België thans onderzoek wordt gedaan. Dit neemt niet weg dat regulier contact wordt onderhouden met de Belgische autoriteiten.
Verder kan slechts een concreet en onderbouwd signaal van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland aanleiding vormen om in een individueel geval onderzoek te starten. Ik heb geen concreet en onderbouwd signaal ontvangen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan dat aanleiding geeft tot het doen van onderzoek. Eén signaal dat ik in dit verband heb ontvangen is geverifieerd, maar bleek ongefundeerd.
Tot slot is onderzoek doen door middel van monitoring na terugkeer, al sinds vele kabinetten voor mij, geen onderdeel van het Nederlandse terugkeerbeleid. Vreemdelingen die uit Nederland terugkeren naar hun land van herkomst, hebben immers in Nederland een zorgvuldige procedure doorlopen, waarin mogelijke risico’s en de veiligheidssituatie bij terugkeer zijn beoordeeld. Als de asielaanvraag van een vreemdeling na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter wordt afgewezen, is terugkeer aan de orde. Bovendien past monitoring door de Nederlandse overheid niet binnen het normale diplomatieke verkeer. Omgekeerd zou het ook niet passen wanneer autoriteiten van andere landen zouden monitoren hoe het Nederlanders in Nederland vergaat.
Nu de Nederlandse situatie verschilt van de Belgische zaken en ik geen concreet en onderbouwd signaal heb ontvangen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan, zie ik geen aanleiding tot het doen van onderzoek of een beleidswijziging. Andere Europese lidstaten hebben in de Belgische ontwikkelingen evenmin reden gezien voor een wijziging in hun beleid ten aanzien van terugkeer naar Sudan.
Voor de volledigheid merk ik op dat in de periode sinds indiening van deze schriftelijke vragen tot aan de beantwoording ervan geen gedwongen terugkeer heeft plaatsgevonden naar Sudan.
Bent u bereid om in elk geval tot de resultaten van uw eigen onderzoek dan wel het Belgische onderzoek bekend zijn, tijdelijk geen Soedanezen gedwongen naar Soedan uit te zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke rol hebben Soedanese diplomaten of andere functionarissen gehad bij het voorbereiden van de uitzetting van afgewezen Soedanese asielzoekers?
In algemene zin zijn werkafspraken gemaakt over terugkeer met de Sudanese ministeries van binnenlandse en buitenlandse zaken. In individuele zaken verstrekt de Sudanese ambassade in Nederland, wanneer een vreemdeling geen geldig paspoort heeft, vervangende reisdocumenten ten behoeve van terugkeer.
Is het waar dat een of meer Soedanese diplomaten in Nederland informatie hebben verzameld of verzamelen over Soedanese asielzoekers die hier aanwezig zijn?
Mij is hierover niets bekend.
Zijn er gevallen bekend dat een diplomaat of diplomaten van de Soedanese ambassade ook contact zoeken met Soedanese asielzoekers hier? Zo ja, acht u dit aanvaardbaar en welke gevolgen heeft dit gehad?
Zie antwoord vraag 4.
Het uitzetten van uitgeprocedeerde asielzoekers naar Soedan |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nederland zet illegale, bedreigde Soedanees wel uit»?1
Ja.
Kunt u nader motiveren waarom volgens een woordvoerder van het Ministerie van Justitie en Veiligheid de regering geen aanleiding ziet het landenbeleid ten aanzien van Soedan te wijzigen in het licht van het voorval dat een door België uitgezette Soedanees bij terugkomst is gemarteld door de veiligheidsdiensten?
Het onderzoek dat de Belgische regering is gestart naar de verklaring van enkele door België uitgezette Sudanese vreemdelingen vormt voor mij geen reden om een eigenstandig onderzoek te doen naar uitzetting naar Sudan dan wel om terugkeer naar Sudan op te schorten, omdat de Nederlandse situatie verschilt van de Belgische situatie.
Het door België gestarte onderzoek betreft de uitzetting van enkele Sudanese vreemdelingen die in België geen asielaanvraag hebben willen indienen en daar derhalve geen asielprocedure hebben doorlopen. De Sudanese vreemdelingen voor wie gedwongen terugkeer naar Sudan aan de orde is vanuit Nederland betreffen vrijwel allen personen die eerder asiel hebben gevraagd en voor wie derhalve in een asielprocedure is vastgesteld dat er geen sprake is van een risico op vervolging of onmenselijke behandeling bij terugkeer.
Tevens betreft het in België personen voor wie (vervangende) reisdocumenten zijn verkregen van de Sudanese autoriteiten nadat zij waren geïdentificeerd door een met dit doel uit Sudan naar België overgekomen identificatiemissie. Nederland verkrijgt vervangende reisdocumenten voor Sudanese vreemdelingen niet middels een identificatiemissie, maar middels een daartoe strekkend verzoek aan de Sudanese ambassade. Dit laat onverlet dat identificatiemissies een valabele werkwijze zijn om terugkeer vorm te geven. Nederland maakt daarvan (bij andere herkomstlanden) ook met enige regelmaat gebruik.
Op deze twee punten is de Nederlandse situatie derhalve niet vergelijkbaar met de Belgische zaken waarnaar door België thans onderzoek wordt gedaan. Dit neemt niet weg dat regulier contact wordt onderhouden met de Belgische autoriteiten.
Verder kan slechts een concreet en onderbouwd signaal van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland aanleiding vormen om in een individueel geval onderzoek te starten. Ik heb geen concreet en onderbouwd signaal ontvangen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan dat aanleiding geeft tot het doen van onderzoek. Eén signaal dat ik in dit verband heb ontvangen is geverifieerd, maar bleek ongefundeerd.
Over welke informatie beschikt u met betrekking tot de activiteit van de Soedanese veiligheidsdiensten over terugkerende vluchtelingen?
Ik kan een als in vraag 4 beschreven behandeling van vreemdelingen na terugkeer voor geen enkel land volledig uitsluiten, maar de Nederlandse asielprocedure is er op ingericht terugkeer enkel aan de orde te laten zijn, wanneer er geen reëel risico bestaat op een dergelijke behandeling. In de Nederlandse asielprocedure wordt het asielrelaas van vreemdelingen zorgvuldig beoordeeld in het licht van algemene bekende informatie, waaronder informatie uit het ambtsbericht of nadien verschenen openbare bronnen. Onderdeel van deze beoordeling is of vreemdelingen bij terugkeer een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM lopen. Mij is niet bekend welke rol de Sudanese veiligheidsdiensten spelen bij de terugkeer van individuele vreemdelingen. Dat neemt niet weg dat ik bij Sudan, noch enig ander land, uitsluit dat veiligheidsdiensten zicht hebben op terugkerende onderdanen, evenzeer als dat Nederlandse veiligheidsdiensten dat hebben op terugkeerders naar Nederland. Het vorig jaar verschenen ambtsbericht over Sudan geeft in ieder geval geen aanleiding om te oordelen dat Sudanezen die terugkeren naar hun land van herkomst enkel om die reden in de bijzondere aandacht van de Sudanese autoriteiten, waaronder de Sudanese veiligheidsdiensten, staan.
Kunt u op basis van de bij u momenteel beschikbare informatie informatie uitsluiten dat in Soedan terugkerende vluchtelingen worden onderworpen aan mishandeling en/of marteling door de Soedanese veiligheidsdiensten?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u niet over afdoende informatie beschikt om zorgvuldig te kunnen beoordelen of naar Soedan terugkerende asielzoekers worden blootgesteld aan mishandeling en/of marteling, bent u dan bereid dit nader te (laten) onderzoeken, eventueel in samenwerking met België en relevante internationale organisaties? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik thans over voldoende informatie om asielaanvragen van Sudanese vreemdelingen zorgvuldig te kunnen beoordelen. Daarnaast is onderzoek doen door middel van monitoring na terugkeer, al sinds vele kabinetten voor mij, geen onderdeel van het Nederlandse terugkeerbeleid. Vreemdelingen die uit Nederland terugkeren naar hun land van herkomst, hebben immers in Nederland een zorgvuldige procedure doorlopen, waarin mogelijke risico’s en de veiligheidssituatie bij terugkeer zijn beoordeeld. Als de asielaanvraag van een vreemdeling na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter wordt afgewezen, is terugkeer aan de orde. Bovendien past monitoring door de Nederlandse overheid niet binnen het normale diplomatieke verkeer. Omgekeerd zou het ook niet passen wanneer autoriteiten van andere landen zouden monitoren hoe het Nederlanders in Nederland vergaat.
Nu de Nederlandse situatie verschilt van de Belgische zaken en ik geen concreet en onderbouwd signaal heb ontvangen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan, zie ik geen aanleiding tot het doen van onderzoek of een beleidswijziging. Andere Europese lidstaten hebben in de Belgische ontwikkelingen evenmin reden gezien voor een wijziging in hun beleid ten aanzien van terugkeer naar Sudan.
Voor de volledigheid merk ik op dat in de periode sinds indiening van deze schriftelijke vragen tot aan de beantwoording ervan geen gedwongen terugkeer heeft plaatsgevonden naar Sudan.
Bent u bereid om in afwachting van een dergelijk onderzoek een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen voor Soedan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Onderwijs aan vluchtelingenkinderen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u signalen dat basisscholen veel tijd kwijt zijn om de juiste informatie boven tafel te krijgen wanneer vluchtelingenkinderen zich aanmelden? Hoeveel uur zijn scholen gemiddeld kwijt met het verkrijgen van de juiste informatie en de verantwoording over het geven van onderwijs aan vluchtelingenkinderen? Klopt het tevens dat de termijn waarin scholen deze gegevens moeten overdragen aan het ministerie relatief kort is? Zo nee, kunt u aangeven wat de termijn van levering is?
Vluchtelingenkinderen verdienen net als alle andere kinderen in Nederland goed onderwijs. Mij hebben geen rechtstreekse signalen bereikt dat basisscholen veel tijd kwijt zijn om de juiste informatie boven tafel te krijgen bij het aanmelden van vluchtelingenkinderen. Ongeacht de status kan een leerling worden ingeschreven. Wel is het zo dat veel vluchtelingenkinderen ten tijde van het aanmelden nog geen burgerservicenummer hebben, hetgeen nodig is voor de inschrijving. De school zal dan in elk geval de volgende gegevens moeten vastleggen: leerlingnummer, geslacht, achternaam en het actuele adres. Deze gegevens moeten binnen zeven dagen na inschrijving aangeleverd worden aan Basisregister Onderwijs (BRON).
Voor het aanvragen van bijzondere bekostiging voor eerste opvang asielzoekerskinderen en overige vreemdelingen dient een document of schriftelijke verklaring in de schooladministratie te worden opgenomen, waaruit blijkt dat ten minste één van de ouders of voogden van het desbetreffende kind aantoonbaar nog geen jaar woonachtig is in Nederland.1 Voor het aanvragen van bijzondere bekostiging voor onderwijs aan asielzoekers gedurende het tweede jaar in Nederland dient een document of schriftelijke verklaring in de schooladministratie aanwezig te zijn waaruit blijkt dat één van de ouders of voogden aantoonbaar een jaar of langer en korter dan twee jaar woonachtig is in Nederland. De aanvraag van bovengenoemde bijzondere bekostiging dient binnen vier weken na de desbetreffende peildatum plaats te vinden.2 Daarbij hoeft de school alléén de aantallen leerlingen aan DUO op te geven.
Moeten basisscholen soms flinke bedragen terugbetalen omdat scholen niet de gevraagde informatie kunnen overdragen, maar wel onderwijs aan vluchtelingenkinderen geven? Zo ja, wat kunt u hieraan doen?
Onlangs heeft bij een aantal scholen een steekproefcontrole leerlingen eerste opvang asielzoekers en overige vreemdelingen plaatsgevonden door de Auditdienst Rijk, in het kader van de jaarlijkse audit op de rechtmatige besteding van het geld op de begroting OCW. Dit betrof een controle op de aanwezigheid van voornoemde documenten in de administratie van deze scholen. Ik heb uit de voorlopige bevindingen van deze steekproefcontrole vernomen dat er geen terugvorderingen zullen worden gedaan. De betreffende scholen hebben in alle gevallen voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de bijzondere bekostiging voor personeel en deze aanvullende bekostiging.
Klopt het dat gegevens over vluchtelingenkinderen in BRON niet altijd correct zijn, omdat in de procedure van het aanvragen van asiel geboortedata, namen, adressen en datum van aankomst soms veranderen? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor scholen en besturen?
Het klopt dat bij een eerste inschrijving gegevens van vluchtelingenkinderen niet altijd correct zijn ingevoerd. Dat is zeker voorgekomen in de periode van hoge asielinstroom en de IND papieren nog niet altijd op orde waren. Er zijn dan ook nadien herstelacties uitgevoerd. Dergelijke administratieve omissies zijn op zich overigens geen reden om bijzondere bekostiging terug te vorderen indien de betrokken leerlingen tot de doelgroep behoren. Het is immers belangrijk om alle vluchtelingenkinderen zo snel mogelijk naar school te laten gaan.
Hoe verhouden de voornoemde signalen zich tot de toegankelijkheid van het onderwijs aan vluchtelingenkinderen? Is dit in het geding? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet? Hoe snel na aankomst in Nederland gaan kinderen van vluchtelingen gemiddeld naar school?
Administratieve procedures hebben zover mij bekend is de toegankelijkheid tot het onderwijs niet in de weg gestaan. In de Europese Richtlijn staat dat asielzoekerskinderen na indiening van de asielaanvraag binnen drie maanden toegang moeten hebben tot onderwijs. Nieuwkomers in Nederland gaan vrijwel altijd binnen deze termijn naar school. Uit een eerdere inventarisatie van het COA blijkt dat 94 procent van de leerplichtige vluchtelingenkinderen daadwerkelijk binnen drie maanden onderwijs volgt.3
Bent u bereid om de documenten die nodig zijn bij de inschrijving van asielzoekers en overige vreemdelingen op een basisschool nog eens tegen het licht te houden, met als doel de administratieve lasten voor scholen en besturen te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Bij deze groep leerlingen is extra ondersteuning nodig, waarvoor scholen extra bekostiging ontvangen. Hiervoor zijn bepaalde gegevens noodzakelijk. Gezien het antwoord op vraag 1 gaat het om enkele gegevens. Dit zijn documenten die nodig zijn bij de inschrijving om vast te kunnen stellen of de desbetreffende leerlingen tot de doelgroep voor de bedoelde bijzondere bekostiging behoren. Bovendien moet voor de toekenning van de bijzondere bekostiging aantoonbaar zijn dat ten minste één van de ouders of voogden van het desbetreffende kind nog geen jaar in Nederland verblijven (onderwijs eerste opvang) dan wel één jaar of langer en korter dan twee jaar in Nederland verblijven (onderwijs gedurende het tweede jaar). Dit blijkt uit de datum van binnenkomst in Nederland als opgenomen in de basisregistratie personen (BRP). Ik zie geen noodzaak om deze procedure te wijzigen.
Bent u bereid scholen en schoolbesturen te ondersteunen in de verantwoording aan het ministerie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Ja. Voor het ondersteunen van scholen met nieuwkomers ontvangen de PO-Raad en LOWAN subsidie van het Ministerie van OCW. De helpdesk van DUO informeert scholen en schoolbesturen over het aanvragen van bekostiging en de verantwoording.
Kunt u aangeven wat de laatste van zaken is inzake de maatregelen die naar aanleiding van de aanbevelingen van de Onderwijsraad over onderwijs aan vluchtelingen zijn aangekondigd?1
Uw Kamer heeft mij op 1 februari jl. verzocht een kabinetsreactie te sturen op bovengenoemd advies en de brief van de Onderwijsraad van 17 januari jl. hierbij te betrekken. Uw Kamer ontvangt mijn reactie op korte termijn.
Het bericht ‘32 woonunits voor vluchtelingen in Veldhoven geplaatst’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «32 woonunits voor vluchtelingen in Veldhoven geplaatst»?1
Ja.
Hoe lang duurt het gemiddeld voordat een statushouder doorstroomt van een voorziening van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) naar reguliere huisvesting? Hoe verhoudt dit zich tot de gemiddelde wachttijden om in aanmerking te komen voor sociale huurwoningen voor andere wachtenden op de wachtlijst?
Uit de cijfers van het COA blijkt dat asielzoekers die een verblijfsvergunning hebben gekregen gemiddeld vijf a zes maanden moeten wachten op uitplaatsing naar een reguliere woning in een gemeente.
Wat betreft de regulier woningzoekenden is het moeilijk om op landelijk niveau uitspraken te doen over gemiddelde wachttijden voor een sociale huurwoning. In het onderzoek «Wachten, zoeken en vinden» dat bureau RIGO in 2016 heeft uitgevoerd, is hier voor het eerst onderzoek naar gedaan. Uit dit onderzoek blijkt dat de «wachttijden» (feitelijk gemiddelde inschrijfduur van mensen die een woning hebben gevonden) sterk per regio variëren. Van 2,5 jaar op Walcheren tot 8,7 jaar voor starters in de regio Amsterdam. Ook binnen regio’s zijn grote verschillen, per gemeente, wijk en type woning. De periode dat woningzoekenden aan het reageren zijn (zoekduur), is veel korter dan de tijd dat ze ingeschreven staan, maar zowel de wachttijd als de zoekduur is de laatste jaren toegenomen.
Wat betreft de kortere wachttijden moet worden benadrukt dat het juist de bedoeling is dat statushouders snel uitstromen uit de asielopvang vanwege de hoge kosten van de asielopvang en een snelle(re) start met integratie. Statushouders die nog in de asielopvang zitten hebben bovendien geen alternatieve huisvestingsmogelijkheden en zijn dus eigenlijk dakloos. De wachttijden van statushouders zijn daarom niet goed vergelijkbaar met de die van regulier woningzoekenden.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat statushouders niet automatisch voorrang krijgen bij de toewijzing van sociale huurwoningen, omdat zij hiermee voorbij gaan aan mensen die al jarenlang op een wachtlijst staan?
De automatische voorrangspositie van statushouders is per 1 juli 2017 komen te vervallen door de inwerkingtreding van een wijziging van de Huisvestingswet 2014. Het is sindsdien aan de gemeenten zelf om, gegeven de situatie op de lokale woningmarkt, te bepalen of statushouders een urgentiestatus krijgen toegewezen.
Deelt de mening dat de sobere, alternatieve huisvesting van statushouders, zoals beschreven in het artikel, goed aansluit bij de inzet van het kabinet om statushouders niet automatisch voorrang te geven bij de toewijzing van sociale huurwoningen, om zo ook de druk op de wachtlijsten te verminderen?
Het is aan de gemeenten zelf om te bepalen hoe zij, gegeven de situatie op de lokale woningmarkt, de statushouders wensen te huisvesten. In sommige gevallen zal inderdaad sobere, alternatieve huisvesting het meest geschikt zijn; in andere gevallen betreft dat huisvesting in de reguliere sociale voorraad. Juist om lokaal maatwerk hierin te bevorderen, is de automatische urgentiestatus voor statushouders geschrapt uit de Huisvestingswet. In sommige gemeenten is het namelijk helemaal niet nodig of wenselijk om doelgroepen als urgent aan te merken.
Hoeveel gemeenten hebben na het besluit van het vorige kabinet statushouders niet meer automatisch voorrang te geven bij de toewijzing van een sociale huurwoning, alsnog statushouders apart voorrang gegeven in hun gemeentelijke huisvestingsverordening? Indien u deze informatie niet heeft, bent u dan bereid om (met behulp van provincies) een belronde langs gemeenten te doen om een inventarisatie te maken? Zo nee, waarom niet?
Het is mij op dit moment nog niet bekend in hoeveel gemeenten statushouders nog als een voorrangscategorie worden beschouwd. Ik heb uw Kamer bij de behandeling van de wetswijziging reeds toegezegd het effect van het schrappen van de automatische urgentiestatus te onderzoeken. Indien hierover de komende maanden bij de gemeenten voldoende gegevens beschikbaar komen, ben ik dan ook graag bereid om uw Kamer nader te informeren.
Het bericht ‘Polen blijven weg: tuinbouwsector zit omhoog’ |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het artikel «Polen blijven weg: tuinbouwsector zit omhoog»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat Polen minder interesse hebben om in de Nederlandse tuinbouwsector te werken en dat de sector nu steeds meer personeel uit andere landen werft?
Ik herken dit beeld. De gemeente Westland heeft januari 2017 een conferentie georganiseerd over de door de gemeenten en werkgevers in het Westland geconstateerde afnemende interesse van Polen om als arbeidsmigrant naar Nederland te komen. Dit vanwege de aantrekkende economie in Polen. Tegelijkertijd neemt met de economische groei en de toenemende export in Nederland de vraag naar arbeidskrachten in de tuinbouwsector toe. Hoewel Polen nog altijd de grootste groep arbeidsmigranten vormen in de tuinbouwsector, werft een aantal werkgevers volgens het artikel ook personeel uit Roemenië en Bulgarije. Met de toenemende vergrijzing in Polen vanaf 2020 verwachten werkgevers de komende jaren meer wervingsproblemen.
Het is in de eerste plaats aan werkgevers om voldoende en goed personeel te werven. Belangrijke voorwaarde daarvoor is dat Nederlandse werkgevers ook aantrekkelijk zijn voor arbeidsmigranten. Dit betekent dat de werk – en woonomstandigheden goed zijn en een voor iedereen, Nederlander of arbeidsmigrant, gelijk loon voor gelijk werk geldt.
In hoeverre bent u het eens met de uitspraak dat dit probleem in de toekomst groter zal worden? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat in Nederland nog heel veel mensen met en zonder afstand tot de arbeidsmarkt langs de kant staan en niet actief participeren?
Er zijn nog veel mensen op zoek naar werk, met en zonder uitkering. De aantrekkende economie biedt mogelijkheden voor deze werkzoekenden. Dit kan in een sector als de glastuinbouw zijn, maar ook in andere sectoren waar nu krapte heerst. Gemeenten ondersteunen daarbij mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt door afspraken met werkgevers èn maatwerk voor werkzoekenden.
Welke mogelijkheden ziet u om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in contact te brengen met deze vacatures?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Sjaak van der Tak (Voorzitter van LTO Glaskracht Nederland) dat bedrijven moeten proberen om Nederlandse jongeren enthousiast te maken voor het vak?
Ik ben het zeer eens met de heer Van der Tak dat bedrijven moeten investeren in Nederlandse jongeren om ze enthousiast te maken voor het werken in de sector die zo belangrijk is voor de Nederlandse export.
Kunt u toelichten of, en zo ja welke stappen u zult nemen om het voor Nederlandse werknemers weer aantrekkelijker te maken om in de tuinbouwsector te werken?
Het is in de eerste plaats, zoals de heer Van der Tak ook aangeeft, aan werkgevers om te zorgen dat zij voldoende personeel hebben nu en in de toekomst.
In dit dossier zie ik mijn rol vooral in het voorkomen van oneerlijke concurrentie en het aanpakken van misstanden zoals onderbetaling en uitbuiting. Dat is zowel in het belang van Nederland, bedrijven en werknemers, als van de arbeidsmigranten zelf.
Juist om oneerlijke concurrentie te voorkomen is in Europa en Nederland ingezet om gelijk loon voor gelijk werk te realiseren, door onderhandelingen in Brussel over aanpassing van de Europese regelgeving, zoals de detacheringsrichtlijn en de coördinatieverordening sociale zekerheid, door misstanden als uitbuiting en onderbetaling tegen te gaan via de Wet Aanpak Schijnconstructies en de recente herziening van de Wet Minimumloon en Vakantiebijslag.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Ja.
De behandeling van Faisal S, een homoseksuele asielzoeker die dreigde te worden uitgezet naar Pakistan |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «LGBT Asylum Support is met Sandro Kortekaas bij Tweede Kamer»?1
Ja.
Is het waar dat de genoemde asielzoeker naakt opgesloten heeft gezeten? Zo ja, hoe lang heeft dat geduurd? Waarom is dat gebeurd en op grond van welke wet- en regelgeving? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik ga niet in op individuele zaken. Wel kan ik in algemene zin aangeven dat mensen nooit naakt worden opgesloten. Indien nodig in verband met de veiligheid van betrokkene wordt een zogenoemde «scheurjurk» verstrekt.
Zijn er jegens Faisal S. meer dwangmaatregelen toegepast? Zo ja, welke? Hoe en door wie is beoordeeld of deze maatregelen nodig en proportioneel waren?
Ik ga niet in op individuele zaken. Indien er sprake is van een suïcide dreiging kunnen, ter bescherming van de vreemdeling, maatregelen worden toegepast, zoals isolatie.
Is het waar dat op donderdag 2 november Faisal S. op uitnodiging van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) in asielzoekerscentrem Heerhugowaard een afspraak had om te komen praten over vrijwillig vertrek «terwijl hij ter plekke werd opgepakt en afgevoerd door twee mannen die niet als agenten van de vreemdelingenpolitie herkenbaar waren»? Zo ja, is dit een toelaatbare gang van zaken en waarom? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik ga niet in op individuele zaken. Staande houding op COA locaties vindt in opdracht van de DT&V plaats door medewerkers in uniform van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O). Vreemdelingen worden erop gewezen dat zij recht hebben op bijstand van een gemachtigde. De gemachtigde van de vreemdeling wordt geïnformeerd en het dossier wordt naar de gemachtigde verstuurd.
Op welk moment nadat Faisal S. werd opgepakt is een advocaat ingeschakeld? Was dit volgens de geldende regels op tijd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat Peshawar in Pakistan een te onveilige regio voor homo’s is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zaken van vreemdelingen uit Pakistan die stellen vanwege hun seksuele geaardheid voor vervolging te vrezen worden op eigen merites beoordeeld. De aangevoerde individuele feiten en omstandigheden worden afgezet tegen de situatie in het land van herkomst. De IND heeft hiertoe informatie beschikbaar uit openbare informatiebronnen. De aanvraag wordt getoetst aan het bestaande beleidskader waarin onder meer staat vermeld dat van een asielzoeker niet wordt verwacht dat hij in het land van herkomst terughoudendheid betracht bij het uiten van zijn seksuele gerichtheid, teneinde vervolging te voorkomen.
Erkent u dat het voor LHBT-asielzoekers uit landen zoals Pakistan waar homoseksualiteit niet of nauwelijks wordt geaccepteerd, een coming out extra moeilijk is? Zo ja, welke gevolgen verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat gezien het gevaar dat homo’s bij uitzetting naar Peshawar bij uitlevering lopen en gezien het verhaal van Faisal S. u zou kunnen overwegen om zijn asielverzoek in te willigen? Zo ja, waarom en gaat u dat ook doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ga niet in op afwegingen in individuele zaken. Zoals in het antwoord op vragen 6 en 7 is vermeld worden zaken van vreemdelingen uit Pakistan die stellen vanwege hun seksuele geaardheid voor vervolging te vrezen op eigen merites beoordeeld. Het hangt van de individuele omstandigheden af of de asielzoeker voor internationale bescherming in aanmerking komt. Indien geen bescherming aan de orde is, dan dient de betreffende persoon Nederland te verlaten. In dit verband is relevant dat een vreemdeling tegen een afwijzing van zijn aanvraag door de IND (hoger) beroep kan instellen.
Deelt u de mening dat er een onafhankelijke geschillencommissie moet komen die de situatie van afgewezen LHBT-asielzoekers met behulp van onder andere gedragsdeskundigen en psychologen kan beoordelen? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bewerkstelligen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven tijdens het begrotingsdebat ben ik van mening dat de geloofwaardigheidsbeoordeling door de IND in zaken van gestelde lhbt’ers (en bekeerlingen) zorgvuldig plaatsvindt. De IND neemt ook schriftelijke verklaringen of adviezen van deskundigen of belangenorganisaties mee in de besluitvorming en heeft regelmatig contact met belangenorganisaties. Vanuit het belang dat ik hecht aan een zorgvuldige besluitvorming, wil ik echter bezien of er mogelijkheden zijn in beleid en/of uitvoering om de wijze van beoordeling van de geloofwaardigheid van bekering of lhbt-gerichtheid door de IND nog verder te verbeteren. Hiertoe zal ook contact worden opgenomen met belangenorganisaties. Over de uitkomsten daarvan zal ik uw Kamer berichten. Ik zal echter niet overgaan tot het instellen van een geschillencommissie ter beoordeling van asielverzoeken. De IND kan adviezen inwinnen van deskundigen maar blijft de beslissingsautoriteit, zoals vastgelegd in Europese regelgeving. De IND is als zodanig als enige bevoegd om beslissingen te nemen in asielzaken.