Het stopzetten van internationaal draagmoederschap |
|
Vera Bergkamp (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de signalen dat internationaal draagmoederschap in een aantal Aziatische landen, waaronder bijvoorbeeld Cambodja, wordt stopgezet?
Ik beschik niet over een overzicht van landen waar internationaal draagmoederschap bestaat, dreigt te worden stopgezet of is stopgezet. Het is de verantwoordelijkheid van wensouders die besluiten naar het buitenland te gaan om zichzelf te laten informeren over de te volgen (juridische) procedures in het betreffende land, alsook over de problemen waar ze tegen aan kunnen lopen wanneer ze het kind naar Nederland willen halen. De website van rijksoverheid.nl wijst hierop.
Mij is evenmin bekend hoeveel Nederlanders op dit moment gebruik maken van een draagmoeder. Het vermoeden bestaat dat (internationaal) draagmoederschap voor een deel buiten het zicht van (overheids)instanties plaatsvindt. Dit wordt geconcludeerd in het rapport «Draagmoederschap en illegale opneming van kinderen» van het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF) uit 2011.1 Een soortgelijke conclusie wordt ook getrokken in het rapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht van maart 2014, genaamd «A study of legal parentage and the issues arising from international surrogacy arrangements».2 Dit maakt het niet mogelijk om (aanvullend) onderzoek te doen.
Beschikt u over een overzicht van de landen waar internationaal draagmoederschap dreigt te worden stopgezet, of al is stopgezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier worden mogelijke wensouders hierover geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Is het u bekend hoeveel Nederlanders op dit moment gebruik maken van een draagmoeder in een van de landen waar het (mogelijk) wordt stopgezet? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met situaties waarbij Nederlandse ouders het risico lopen dat hun kind, door de veranderde wetgeving, niet naar Nederland kan komen? Zo ja, welke ondersteuning kan de Nederlandse ambassade ter plekke verlenen?
Uit berichtgeving leidt ik af dat de Cambodjaanse regering heeft besloten een verbod op draagmoederschap in te stellen, terwijl de betreffende Nederlandse wensouders gebruik maken van een draagmoeder in dat land. Ik ben anders dan deze berichtgeving niet bekend met dergelijke situaties.
Het gebruik maken van een draagmoeder in het buitenland kan problemen opleveren. Zo worden in een aantal landen waar draagmoederschap mogelijk is, de wensouders meteen als juridische ouders op de geboorteakte vermeld. Dit is in strijd met de Nederlandse wet. In Nederland is de moeder van een kind de vrouw uit wie het kind wordt geboren (artikel 1:198 BW, mater semper certa est).
In ieder afzonderlijk geval dient aan de hand van de specifieke feiten en omstandigheden te worden vastgesteld of naar Nederlands recht bij of na de geboorte familierechtelijke betrekkingen zijn ontstaan tussen de Nederlandse wensouders en het kind (bijvoorbeeld door erkenning van de ongeboren vrucht, erkenning van de minderjarige of door adoptie) en het kind bij of na de geboorte het Nederlanderschap heeft verkregen. Indien dit het geval is kan een Nederlands reisdocument worden afgegeven en kan het kind naar Nederland reizen.
Mocht door gewijzigde lokale wetgeving uitreis van een Nederlands kind onmogelijk zijn geworden dan zal de ambassade waar mogelijk bijstand verlenen om uitreis binnen het wettelijke kader te faciliteren.
Kunt u toelichten wat de juridische positie is van de biologische ouders van een kind dat met behulp van het draagmoederschap in het buitenland, en in dit geval Aziatische landen, is verwekt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat er een overgangstermijn voor deze regeling moet komen zodat reeds verwekte kinderen hier geen slachtoffer van kunnen worden? Zo ja, hoe gaat u uzelf inspannen voor een internationale overgangsregeling waardoor ouders, die nu in een lopend traject zitten, niet gedupeerd zullen worden? Zo nee, waarom niet?
In de kabinetsreactie op het rapport van de Staatscommissie Herijking Ouderschap van 7 december jl.3 heb ik aangegeven positief te staan tegenover het (onder strikte voorwaarden) instellen van een regeling voor draagmoederschap in Nederland. De Staatscommissie beveelt ook aan om internationaal draagmoederschap dat onder dezelfde voorwaarden tot stand is gekomen in aanmerking te laten komen voor erkenning in Nederland.
De voorwaarden die de Staatscommissie aanbeveelt zijn onder meer:
Graag wissel ik met uw Kamer van gedachten over deze aanbevelingen en mijn eerste reactie hierop.
Wanneer een regeling bestaat voor draagmoederschap met duidelijke voorwaarden, kan vervolgens bepaald worden hoe Nederland zich internationaal positioneert. Tot die tijd geldt dat per geval dient te worden bekeken of het kind bij of na geboorte het Nederlanderschap heeft verkregen.
Kunt u deze vragen gezien de urgentie van dit onderwerp binnen twee weken in plaats binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
De verzochte termijn van twee weken is, vanwege onder meer het kerstreces, niet gehaald.
Commerciële winkels zoals brillen en gehoorapparaten verkopers die inzage hebben in gegevens van verzekerden |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat, als een hulpmiddel zoals bril of gehoorapparaat nodig is, de medische vraag van een patiënt centraal dient te staan, en niet de maximalisering van de omzet van een zorgverlener?1
Ja.
Bent u ook van mening dat leveranciers van medische hulpmiddelen, zoals opticiëns en hoorwinkels een publiek doel nastreven (goede zorg, passende hulpmiddelen en bewaking van de betaalbaarheid van de zorg)? Hoe ziet u de nastreving hiervan in verhouding met hun gelijktijdige private doel (het maximaliseren van eigen omzet en winst)?
In een privaatrechtelijk vormgegeven Zorgverzekeringswet met sterke publieke waarborgen, kan de verzekering en de bijbehorende zorgverlening door private partijen worden uitgevoerd. Ik voeg daar aan toe dat vrijwel alle ziekenhuizen, zorginstellingen en zorgaanbieders in Nederland private organisaties zijn.
Bent u op de hoogte van het feit dat vanuit een opticiën of audiciën die gelijktijdig een publieke als commerciële rol vervulen, informatie kan worden gezocht over de verzekeringspolis van mensen, met behulp van het landelijk communicatiepunt VECOZO (het internetportaal voor veilige communicatie in de zorg tussen zorgverzekeraars, zorgverleners en zorgkantoren)?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat zorgverzekeraars aan opticiens en audiciens beperkte informatie geven over verzekerden. Via het VECOZO-portaal hebben zij toegang tot de dienst Controle op Verzekeringsrecht (COV) en uitsluitend inzicht bij welke zorgverzekeraar een basisverzekering met eventueel aanvullende pakketten zijn afgesloten. Bij het aangaan van een verzekering heeft de verzekerde daarvoor toestemming gegeven.
Toegang tot COV is alleen mogelijk als er een behandel- en/of declaratierelatie aanwezig is tussen zorgaanbieder en verzekerde en wordt gebruikt voor het informeren van de verzekerde over de hoogte van de vergoeding van zijn zorgverzekeraar. Het COV wordt ook gebruikt om de declaratie bij de juiste zorgverzekeraar te kunnen indienen als er sprake is van directe afwikkeling van de nota met de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar betaalt de vergoeding dan rechtstreeks aan de zorgverlener. Het gebruik van het portaal verlaagt de administratieve lasten en daardoor ook de kosten voor zowel verzekerde, zorgaanbieder als zorgverzekeraar.
De privacy is geborgd omdat er geen toegang is tot het historische zorggebruik of medische gegevens van de verzekerde. COV is nadrukkelijk niet bedoeld voor identificatie-, exploitatie- en/of commerciële doeleinden en een zorgaanbieder krijgt uitsluitend toegang tot COV indien deze een VECOZO-overeenkomst aangaat waarin afspraken over geheimhouding en vertrouwelijkheid zijn opgenomen.
Kunnen opticiëns en audiciëns via dataminin-verkoop en verzekeringsgegevens van klanten gebruiken voor commerciële doeleinden? Hoe kan dit worden voorkomen, en wie ziet daarop toe?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat informatie over de verzekeringspolis van mensen slechts vanuit het publieke doel mag worden opgezocht, om bijvoorbeeld te kunnen controleren welke vergoeding personen kunnen krijgen van de zorgverzekeraar op basis van de verzekeringspolis?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan worden geborgd dat controle van deze gegevens door een winkel slechts vanuit deze zorgtaak gebeurt? Hoe kan erop worden vertrouwd op juiste omgang met persoonsgegevens door dit soort partijen? Wie controleert dit, en welke sanctie staat op overtreding?
Zie antwoord vraag 3.
Bestaat er bijvoorbeeld een bepaalde richtlijn voor mensen die beroepsmatig bij de informatie over verzekeringspolissen kunnen? Bestaan er regels, zodat zij hier op een vertrouwelijke wijze mee om moeten gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat de zorgverzekeraar, de opticiën of hoorwinkel ook gegevens via deze database mogen uitwisselen om declaraties efficiënt te kunnen afhandelen? Met welke andere partijen worden deze data uitgewisseld, en onder welke voorwaarden mag dit?
Zie antwoord vraag 3.
Valt deze uitwisseling volgens u nog binnen het beoogde (publieke) doel, of zijn hier ook andere (commerciële) belangen mee gemoeid, waardoor het bijvoorbeeld voor reclame kan worden ingezet? Mag dit?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u ook de mogelijkheid tot datamining, en daarmee de vergaring van voor commerciële partijen waardevolle data, door de toegang die hulpmiddelenleveranciers hebben tot zowel verzekeringsgegevens als tegelijkertijd tot klantgegevens?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt hier door bepaalde partijen binnen dit speelveld aan verdiend? Zo ja, hoeveel precies? Kan winst door datamining via gegevens van verzekerden worden voorkomen, of kan dit ten goede komen aan de premiebetaler?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u ook signalen ontvangen van zorgverzekeraars over ongewenste uitwisseling, oneigenlijke inzage van data of datamining met commercieel oogmerk? Zo nee, wilt u met hen hierover er in gesprek gaan? Vindt u deze signalen zorgelijk? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik heb hierover geen signalen ontvangen. Wanneer er concrete aanwijzingen zijn zal ik dit uiteraard met zorgverzekeraars bespreken.
Wat vindt u van de praktijken van bepaalde bedrijven die deze omgang met persoonlijke data gebruiken als verdienmodel?
In Nederland is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing op de verwerking van (medische) persoonsgegevens. Voor het gebruik van de medische gegevens is uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene nodig. Zonder die toestemming mogen gegevens niet voor een ander doel gebruikt worden. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is in Nederland belast met toezicht op de naleving van de privacywetgeving.
Vindt u het gewenst dat zorgaanbieders door bepaalde software (zoals Pien Support) snel kunnen inzien wat de eigen bijdrage zal zijn van de cliënt, of dat zorgaanbieders verschillende aspecten van de behandeling kunnen berekenen, en zelfs kunnen checken of de verzekering van de patiënt bijvoorbeeld nog ruimte biedt om een meer uitgebreide behandeling te doen, om zo het verzekerd budget «vol te maken»? Service is mooi, maar betaalt de premiebetaler hier uiteindelijk ook voor?
Ik vind het de taak van zorgverzekeraars om zo nodig afspraken te maken met zorgaanbieders over het gebruik van dergelijke softwareprogramma’s.
Zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders hebben een verantwoordelijkheid om bij te dragen aan de kwaliteit en doelmatigheid van ons zorgstelsel. Bij het bepalen van gepaste zorg dienen zorgaanbieders zich te laten leiden door de zorgbehoefte van de patiënt. Het aanzetten tot onnodig gebruik van (onnodig dure) zorg is ongewenst. Dit leidt tot hogere zorguitgaven en tot een stijging van de premie voor de basisverzekering of een aanvullende verzekering. Zorgverzekeraars kunnen in hun contracten aandacht besteden aan de wijze waarop zij omgaan met zorgaanbieders die aansporen tot het gebruik van onnodige of onnodig dure zorg. Het is de taak van de zorgverzekeraar, zorgverlener en patiënt om onnodig zorggebruik tegen te gaan.
Acht u dit een vorm van aansporing tot maximaal consumeren van zorg en gebruik van hulpmiddelen? Draagt dit volgens u bij aan de betaalbaarheid van zorg?
Zie antwoord vraag 14.
Acht u het noodzakelijk op te treden tegen het gebruik van berekeningen van dergelijke software, die op maat uitrekent wat de resterende bestedingsruimte is binnen het pakket van een verzekerde?
Zie antwoord vraag 14.
Bij welke verschillende vormen van zorg worden deze softwareprogramma’s gebruikt? Wordt dit, net als bij opticiëns of hoorwinkels, ook in de mondzorg en fysiotherapie gebruikt?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u een inschatting geven van de mate van gebruik van deze softwareprogramma’s in de verschillende vormen van zorg? Zo nee, kunt u hier een onderzoek naar laten uitvoeren? Kunt u hierbij betrekken of door deze software daadwerkelijk meer zorg gebruikt wordt dan nodig en passend is?
Zie antwoord vraag 14.
Acht u deze signalen dusdanig zorgelijk dat er aanleiding bestaat dit te laten onderzoeken?
Zie antwoord vraag 14.
Medische gevolgen van hulptelevisieprogramma’s |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten: «Misleiding deelnemers bij hulp-tv RTL» en «Nu durft ze niet meer te lachen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de ervaringen die in de artikelen worden beschreven van mensen die aan deze hulptelevisieprogramma’s hebben deelgenomen?
Ik vind het een zorgelijk signaal.
Wat is uw oordeel in dit kader over de uitvoering van de zorgplicht door betrokken behandelaars en welke rol speelt hierin het behandelplan?
Voor het uitvoeren van een geneeskundige behandeling is volstrekt helder dat de toestemming van de patiënt is vereist. Dit geldt ook bij (niet medisch noodzakelijke) cosmetische ingrepen. Om toestemming te kunnen geven heeft de patiënt goede informatie nodig. Zo moet de behandelaar onder meer informatie geven over de voorgestelde behandeling en de risico’s die daaraan verbonden zijn. De informatieplicht van de behandelaar omvat ook diens verplichting om zich ervan te vergewissen dat de betrokkene de informatie heeft begrepen.
Is het feit dat het vaak kwetsbare mensen betreft en om goed bekeken televisieprogramma’s gaat, wat u betreft reden voor de zorgverlener om extra zorgvuldigheid te moeten betrachten?
Ja. Ik vind dat een televisieprogramma een belangrijke verantwoordelijkheid heeft om te zorgen dat alles ruim binnen wet- en regelgeving blijft. Juist de blootstelling aan publieke aandacht vraagt extra zorg voor de deelnemers aan zo’n programma. Daarnaast moet het belang en de veiligheid van de patiënt bij een behandeling altijd voorop staan. De zorgverlener is verplicht om de patiënt voldoende te informeren en zich ervan te vergewissen dat de patiënt de informatie heeft begrepen.
Klopt het dat betrokkenen te allen tijde inzage zouden moeten kunnen krijgen in het eigen behandelplan en dat deze desgevraagd door de zorgverleners verstrekt moet worden?
Ja, op grond van de WGBO heeft de patiënt recht op inzage in zijn eigen medisch dossier.
Wat is de verantwoordelijkheid van zorgverleners om betrokkenen volledig te informeren over alle consequenties die een behandeling met zich mee kan brengen? Zo ja, kunt u dit nader toelichten?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat de ervaringen die in dit artikel worden beschreven op een goede wijze invulling geeft aan deze verantwoordelijkheid? Zo nee, wat schort hier aan?
Op basis van het artikel blijkt niet dat de betreffende zorgaanbieders niet volgens wet- en regelgeving en/of veldnormen hebben gehandeld. Het is voor mij op basis van dit artikel onvoldoende duidelijk of dat ook daadwerkelijk het geval is. Indien betrokkenen van oordeel zijn dat niet is gehandeld conform relevante wet- en regelgeving en/of veldnormen kunnen zij melding doen bij het Landelijk Meldpunt Zorg.
Kunt u voor zover mogelijk inzicht geven in de aard van het onderzoek door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) naar mogelijke structurele problemen bij dit programma betrokken tandkliniek CDC?
De IGZ is een onderzoek gestart na meldingen van patiënten. Deze meldingen zijn niet gerelateerd aan deze tv-uitzending. Over de aard van dit lopende onderzoek kan de inspectie geen mededelingen doen.
In welke mate houdt de IGZ bij signalen toezicht op de negatieve uitwassen van hulptelevisieprogramma’s waar het gaat over de kwaliteit van de medische behandeling en de geleverde psychische ondersteuning en (na)zorg?
De IGZ heeft geen meldingen ontvangen over dit of andere tv-programma’s en/of de behandelingen die hiervan onderwerp waren. Indien de IGZ signalen ontvangt dat geleverde zorg kwalitatief onder de maat is, zal zij hierop acteren.
Zijn de signalen zoals in het artikel beschreven een aanleiding voor de IGZ om hier nader onderzoek naar te doen?
Dit is aan de IGZ.
Voor wat betreft tandkliniek CDC verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Reclame van zorgverzekeraars die zich via direct mailings richt op mensen met een hoog inkomen of opleidingsniveau |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Promovendum (onderdeel van VGZ) via zogenaamde «direct mailings» hoger opgeleiden aanschrijft om hen op te roepen over te stappen? Wat is hierop uw reactie?1
VGZ is de achterliggende risicodrager van Promovendum, die als assurantietussenpersoon via een volmacht verzekeringen aanbiedt.
Zorgverzekeraars mogen binnen de kaders van de wet hun marketingstrategie bepalen. Verzekeraars zijn gebonden aan een acceptatieplicht voor de basisverzekering. De zorgverzekering van Promovendum moet dus voor iedereen toegankelijk zijn, ook voor lager opgeleiden. Eerdere ophef heeft ervoor gezorgd dat Promovendum sinds 2014 in haar communicatie de oorspronkelijke doelgroep «hoger opgeleiden» weglaat. Daarnaast staat op de website van Promovendum vermeld dat iedereen welkom is voor een zorgverzekering.
Als onderdeel van haar toezichtstaak ten aanzien van de Zorgverzekeringswet (Zvw) houdt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ook toezicht op het overstapseizoen. Ik zal haar daarom vragen om expliciet en nader aandacht te besteden aan de werkwijze van Promovendum en hoe deze zich verhoudt tot de indirecte risicoselectie.
Wat vindt u ervan dat al uw woorden en waarschuwingen ten spijt, Promovendum doelbewust doorgaat met zich te richten op hoger opgeleiden omdat deze groep in de regel minder gebruik maakt van zorg?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Promovendum aan de adressen komt via het bedrijf EDM dat gespecialiseerd is in datakwaliteit en doelgroepbereik? Kunt u uw antwoord toelichten?
VGZ heeft mij laten weten dat Promovendum inderdaad haar data verrijkt met gegevens van het bedrijf EDM.
Wat waren de selectiecriteria die Promovendum aan EDM heeft meegegeven om tot deze doelgroep te komen? Waren inkomen of opleidingsniveau hiervan onderdeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit is bedrijfsvertrouwelijke informatie die ik niet in bezit heb.
Hoeveel mensen hebben de brief ontvangen van Promovendum en hoeveel zorggeld heeft deze mailing in totaal gekost?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat Promovendum, indien zij zich aantoonbaar richt op de doelgroep met een hoog inkomen of opleidingsniveau, zich schuldig maakt aan risicoselectie? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Promovendum hanteert gerichte mailings onder hoger opgeleiden. Dit kan leiden tot een specifieke verzekerdenpopulatie. Andere labels van VGZ hanteren andere communicatiekanalen waarmee weer andere groepen verzekerden worden bereikt. Recent onderzoek van de NZa wijst uit dat concerns streven naar een verzekerdenportefeuille die in zijn totaliteit een representatieve afspiegeling van de Nederlandse bevolking vormt (Kamerstuk 29 689, nr. 769). Hierbij is op concernniveau vaak sprake van een herallocatie van middelen: zorgverzekeraars zetten een deel van hun winstgevende polissen in om premiestijgingen van verliesgevende polissen te beperken. Dit vind ik gewenst, omdat het bijdraagt aan de solidariteit op de zorgverzekeringsmarkt.
Zoals bij antwoord 2 reeds vermeld, houdt de NZa toezicht op het overstapseizoen. Ik zal haar daarom vragen om expliciet en nader aandacht te besteden aan de werkwijze van Promovendum en hoe deze zich verhoudt tot de indirecte risicoselectie.
Bent u eindelijk bereid toe te geven dat deze vorm van risicoselectie doelbewust gebeurt of staat u nog steeds achter uw uitspraak «er is dus geen sprake van doelbewust sturen»?2
Zie antwoord vraag 6.
Hoe ziet het verzekerdenbestand van Promovendum er eigenlijk uit? Zijn mensen met een hoog inkomen of opleidingsniveau bij hen oververtegenwoordigd?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er nog meer zorgverzekeraars die zich schuldig maken aan reclame direct gericht op lucratieve doelgroepen, zoals direct mailings via de post of per e-mail? Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen?
Er is geen overzicht voorhanden van de zorgverzekeraars die gerichte mailings hanteren. Omdat gerichte mailings niet verboden zijn, zie ik hier ook geen noodzaak toe.
Wanneer komen er concrete maatregelen tegen deze vormen van risicoselectie?
Het hanteren van gerichte mailings is niet verboden. Dit zou pas het geval zijn indien de acceptatieplicht of het verbod op premiedifferentiatie worden overtreden. Zie verder mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Zoals reeds toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van 9 november jl. zal ik de NZa verder vragen in haar eerstvolgende onderzoek naar de inhoud van reclame-uitingen van zorgverzekeraars mee te nemen of – en zo ja, hoeveel – aandacht er is voor de kwaliteit van de zorg, samen beslissen en de service van de zorg.
Gratis' extra bril, zorgproducten of hulpmiddelen. |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat mensen, bijvoorbeeld door brillenwinkels, worden aangespoord tot het «gratis» afnemen van extra zorghulpmiddelen?1
Ja.
Kent u bijvoorbeeld de acties waarbij men een tweede bril gratis krijgt?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat brillenwinkels dergelijke aanbiedingen doen, en op deze wijze met elkaar concurreren?
Brillen zitten niet in de basisverzekering. De reclames gaan derhalve over de aanvullende verzekering en vallen dus niet onder de overheidsregeling. Wel vind ik de suggestie dat deze brillen gratis zijn, en de oproep tot extra zorgconsumptie op zijn zachtst gezegd misleidend. Zeker gezien de noodzaak om zinnig en zuinig gebruik te maken van de zorg, ook al wordt die zorg bekostigd door een vrijwillige aanvullende verzekering.
Wie betaalt een tweede extra hulpmiddel, zoals een handige reservebril, die iemand is gegund? Komt het uit de marge van de brillenwinkel, of komt het uiteindelijk uit ons aller premiegeld? Wat vindt u van deze gang van zaken?
Brillen worden niet vergoed uit de zorgverzekeringswet. Omdat de aanvullende verzekering voor brillen buiten de strekking van de zorgverzekeringswet valt, hebben deze uitgaven geen effect op de betaalbaarheid van het basispakket. Ze hebben dat wel op de betaalbaarheid van de aanvullende verzekering. Het is aan de zorgverzekeraar om hierover in het contract afspraken te maken.
Met betrekking tot hoortoestellen hebben zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders de verantwoordelijkheid om bij te dragen aan de kwaliteit en doelmatigheid van ons zorgstelsel. Bij het bepalen van de meest gepaste zorg dienen zorgaanbieders zich te laten leiden door de zorgbehoefte van de patiënt. Het is niet gewenst dat zij verzekerden aanzetten tot het gebruik van onnodige of onnodig dure zorg, ook niet wanneer verzekerden een aanvullende verzekering hebben voor deze zorg. Dit leidt immers tot hogere zorguitgaven en verzekerden zullen hierdoor onnodig geconfronteerd worden met een stijging van hun premie.
Daarom verwacht ik van partijen dat volgens richtlijnen en protocollen het juiste type hulpmiddelen wordt voorgeschreven dat past bij het functioneringsprobleem van de patiënt. Niet meer en niet minder, zoals dat ook geldt voor andere verzekerde zorgvormen.
Zorgverzekeraars zijn zelf verantwoordelijk voor de contracten die zij met zorgaanbieders sluiten. Hierin kunnen zorgverzekeraars aandacht besteden aan de wijze waarop zij omgaan met zorgaanbieders die aansporen tot het gebruik van onnodige of onnodig dure zorg.
Om gepast zorg te kunnen bieden wordt bij hoorzorg geprotocolleerd gewerkt, waarbij het functieverlies van de patiënt wordt gekoppeld aan de functionele capaciteiten van het hoortoestel. In 2015 heb ik u per brief2 geïnformeerd over de evaluatie van de hoorzorg door het Zorginstituut. Daaruit bleek dat met het keuzeprotocol nagenoeg iedere slechthorende goed geholpen kon worden.
Vindt u dit een voorbeeld van een oproep tot maximaal consumeren van zorg en hulpmiddelen? Acht u dit een gevolg van de marktwerking binnen het stelsel, en vindt u dit een positief gevolg? Draagt dit volgens u bij aan de betaalbaarheid van de gezondheidszorg?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u dat het bij de contractering tussen de zorgverzekeraar en aanbieders van brillen over prijs of kwaliteit moet gaan? Wat is uw inschatting van de huidige situatie? Heeft de Nederlandse Zorgautoriteit hier onderzoek naar gedaan? Zo ja, wat waren haar conclusies? Zo nee, kan hier onderzoek naar worden gedaan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het aanzetten tot maximaal consumeren worden omgebogen naar het verlenen van zorg en hulpmiddelen die het beste bij verzekerden passen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat dit probleem niet alleen bij brillen speelt, maar ook bij gehoorapparaten? Klopt het dat mensen hetzelfde gemiddelde hoorapparaat krijgen, in plaats van een gehoorapparaat op maat? Zo ja, waarom? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat (brillen)winkels beschikken over een bestand waarin zij kunnen zien waar mensen verzekerd zijn, en welk zorgpakket zij hebben, omdat er een koppeling is tussen zorgverzekeraar en brillenwinkel? Zo ja, geven mensen hier vooraf toestemming voor? Vindt u dit een wenselijke situatie? Wat zegt dit over de privacy van de verzekerde?
Volgens ZN beschikken (brillen)winkels niet over een bestand met informatie over verzekerden maar hebben zij via het VECOZO-portaal slechts toegang tot de dienst Controle op Verzekeringsrecht (COV). Hierdoor is voor de (brillen)winkel inzichtelijk welke basisverzekering bij welke zorgverzekeraar is afgesloten, en welke aanvullende pakketten eventueel zijn afgesloten.
De juridische grondslag is gelegen in Zorgverzekeringswet, Wet langdurige zorg, Burgerlijk Wetboek en het gerechtvaardigd belang van de zorgverzekeraars. In de polis en/of privacybeleid van de zorgverzekeraar is opgenomen in welke situaties informatie aan derden kan worden verstrekt voor het uitvoeren van de zorgverzekering en aanvullende verzekering. Bij het aangaan van een verzekering heeft de verzekerde daarvoor toestemming gegeven.
Toegang tot COV is slechts toegestaan als er een behandelrelatie en/of declaratierelatie aanwezig is tussen zorgaanbieder en verzekerde en wordt gebruikt voor het informeren van de verzekerde over de hoogte van de vergoeding van zijn zorgverzekeraar.
De privacy is geborgd omdat (brillen)winkels geen inzicht hebben in de historische zorgconsumptie of medische gegevens van de verzekerde. COV is nadrukkelijk niet bedoeld voor identificatiedoeleinden, exploitatie en/of commerciële doeleinden.
Het bericht dat ziekenhuizen dit jaar al 304 keer melding hebben gedaan van het verlies van privacygevoelige informatie |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ziekenhuizen dit jaar al 304 keer melding hebben gedaan van het verlies van privacygevoelige informatie?1
Zie antwoord op vraag 3 Oosenbrug en Bouwmeester (beiden PvdA), ingezonden 25 november 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 849).
In mijn brief van 15 december jl.2 bij het onderzoek naar de beveiliging van patiëntgegevens benadruk ik dat patiënten er op moeten kunnen vertrouwen dat de bescherming van medische informatie is gegarandeerd door de zorginstellingen en dat de beveiliging van patiëntgegevens een doorlopend punt van aandacht is en altijd een onderwerp zal blijven waar alle partijen zich voor moeten inzetten. Ik geef in deze brief aan een «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» op te zetten en geef uitgebreid aan welke maatregelen ik neem om de beveiliging van patiëntgegevens in samenwerking met het veld en de toezichthouders te verbeteren.
Zijn er ziekenhuizen oververtegenwoordigd in het overzicht van het aantal meldingen? Worden die ziekenhuizen door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) hierop aangesproken? Zo ja, op wat voor manier?
Zorginstellingen zijn per brief door de AP en in gesprekken met de AP geïnformeerd over het belang van adequate beveiliging van persoonsgegevens en over de meldplicht datalekken.
Zie ook antwoord op vraag 3 Oosenbrug en Bouwmeester (beiden PvdA), ingezonden 25 november 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 849).
Zijn er ook ziekenhuizen die juist geen enkele melding hebben gedaan? Wat zegt dit volgens u over desbetreffende ziekenhuizen?
Meldingen worden bij de AP gedaan. Het is mij niet bekend of er ziekenhuizen zijn die geen enkele melding hebben gedaan.
Is de betreffende gelekte privacygevoelige informatie ook aangeboden op online zwarte markten zoals in het artikel door een ethisch hacker wordt geschetst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is mij niet bekend.
Kunt u zich nog uw volgende antwoord op eerdere vragen herinneren: »Op 15 februari heeft de AP in een open brief aan de Raden van Bestuur van zorginstellingen in Nederland nogmaals aandacht gevraagd voor de bescherming van patiëntgegevens»?2
Ja.
Is het effect van deze brief merkbaar in het aantal meldingen van het verlies van privacygevoelige informatie? Zo ja, wat was dan dit effect?
Een van de conclusie uit het PBLQ-rapport naar de beveiliging van patiëntgegevens dat ik op 15 december jl naar uw Kamer heb gestuurd, is dat de afgelopen jaren de informatiebeveiliging en privacybescherming in de meeste zorginstellingen veel meer aandacht heeft gekregen en de bewustwording bij instellingen is toegenomen. In hoeverre de brief van invloed is geweest op het aantal meldingen kan ik niet aangeven. Het is aan de AP om hier uitspraak over te doen.
Bent u bekend met het onderzoek van Intel Security waaruit blijkt dat cybercriminelen steeds vaker interesse hebben in de gezondheidszorg? Wat is hierop uw reactie?3
Ja, ik maak mij ook zorgen over deze ontwikkelingen daarom heb ik een uitgebreid onderzoek laten uitvoeren naar de beveiliging van patiëntgegevens. Dit onderzoek heb ik op 15 december aan uw Kamer gestuurd. In mijn beleidsreactie op het PBLQ-rapport heb ik aangekondigd om op basis van de aanbevelingen met het veld een «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» op te zetten. Ik verwijs u verder naar deze Kamerbrief.
Heeft de AP als toezichthouder in het kader van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) naar aanleiding van het verlies van privacygevoelige informatie, (bestuursrechtelijke) sancties opgelegd bij de betreffende ziekenhuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 6 Oosenbrug en Bouwmeester (beiden PvdA), ingezonden 25 november 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 849).
Vindt u het niet vreemd dat de AP geen details wil geven over de aard van de meldingen vanwege de traceerbaarheid naar individuele ziekenhuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De AP is een onafhankelijke toezichthouder. Het is niet aan mij om hier een oordeel over te vellen. Het is daarom aan de AP om te beoordelen en te besluiten over (de wijze van) het openbaar maken van meldingen van datalekken.
Bent u gelet op diverse eerdere waarschuwingen en incidenten rondom het lekken van privacygevoelige informatie door ziekenhuizen, van mening dat de AP voldoende doordrongen is van de ernst van de zaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De AP heeft de zorgsectoren juist per brief en later ook in verschillende gesprekken geïnformeerd over en geattendeerd op de meldplicht datalekken. Daarnaast is de zorgsector in 2016 een van de sectoren waar de AP extra aandacht voor heeft. Dit heeft zich juist al vertaald in een aantal publicaties, waarbij zorginstellingen werden aangezet tot verbeteracties. Overigens is de AP een onafhankelijke toezichthouder en bepaalt de AP haar eigen prioriteiten en agenda.
Wat vindt u ervan dat de AP ziekenhuisbesturen nog altijd de hand boven het hoofd houdt ondanks dat zij al herhaaldelijk zijn opgeroepen hun privacybeleid op orde te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de AP haar rol als toezichthouder niet oppakt, of in de zorgsector op een andere wijze optreedt dan in andere sectoren. De AP is een onafhankelijke toezichthouder en valt beheersmatig onder de Minister van Veiligheid & Justitie.
Wat gaat u er als systeemverantwoordelijke aan doen om ervoor te zorgen dat de AP zijn rol als toezichthouder oppakt?
Zie antwoord vraag 11.
Is de patiëntveiligheid als gevolg van het verlies van privacygevoelige informatie in het geding geweest? Wat is daarbij de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Kan de IGZ mogelijk ingrijpen indien de AP dat blijft weigeren?
De IGZ en AP hebben samenwerkingsafspraken gemaakt over de wijze waarop zij hun toezicht op de naleving van de Wbp invullen. De IGZ heeft enkele meldingen gekregen over het verlies van privacygevoelige informatie, maar hierbij was de patiëntveiligheid niet in het geding. Deze meldingen zijn doorgezet naar de AP. Op het moment dat er meldingen binnenkomen waarbij de patiëntveiligheid in het geding is, zal de IGZ zo nodig passende maatregelen nemen.
Bent u alsnog bereid openheid van zaken te geven over welke ziekenhuizen het betreft? Zo nee, waarom niet?
Dit is aan de AP.
Het commerciële tv-programma ‘een nieuw begin’? |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel over het commerciële tv-programma «een nieuw begin»?1
De Staatssecretaris van OCW en ik vinden dit een zorgelijk signaal.
Is de wijze waarop mensen cosmetische of tandheelkundige behandelingen worden aangepraat geoorloofd volgens wet- en regelgeving?
Voor het uitvoeren van een geneeskundige behandeling is volstrekt helder dat de toestemming van de patiënt vereist is. Dit geldt ook bij (niet medisch noodzakelijke) cosmetische ingrepen. Om toestemming te kunnen geven heeft de patiënt goede informatie nodig. Zo moet de behandelaar onder meer informatie geven over de voorgestelde behandeling en de risico’s die daaraan verbonden zijn. De informatieplicht van de behandelaar omvat ook diens verplichting om zich ervan te vergewissen dat de patiënt de informatie heeft begrepen.
Uit het artikel blijkt niet dat de betreffende zorgaanbieders niet volgens wet- en regelgeving en/of veldnormen hebben gehandeld. Het is voor mij op basis van dit artikel onvoldoende duidelijk of dat ook daadwerkelijk het geval is. Als betrokkenen van oordeel zijn dat dit wel het geval is, kunnen ze dit melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg.
Vindt u het wenselijk dat gesuggereerd wordt dat zorg een product is waar je zonder medische noodzaak vrijelijk gebruik van kunt maken?
De verantwoordelijkheid voor de keuze voor zorg waar geen medische noodzaak aan ten grondslag ligt, ligt bij de patiënt en bij de zorgaanbieder. De patiënt maakt de uiteindelijke keuze, maar de zorgaanbieder moet de patiënt voldoende informeren (over mogelijkheden en gevolgen) zodat de patiënt een afgewogen keuze kan maken. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Handelen de betrokken hulpverleners conform hun beroepsethos? Kunt u dit toelichten?
De Inspectie ziet toe op wet- en regelgeving, waaronder richtlijnen en veldnormen die door de veldpartijen zelf zijn opgesteld. Zie verder antwoord op vraag 2.
Hebben de Inspectie voor de Gezondheidszorg klachten bereikt over het tv-programma, en de daarbij betrokken privéklinieken CDC Tandzorg, de Velthuis Kliniek en Bergman Clinics met betrekking tot de kwaliteit van de behandeling en zaken als het aanpraten van behandelingen? Zo ja, wat was het oordeel van de Inspectie, en welke stappen heeft zij ondernomen tegen welke kliniek(en)?
De Inspectie heeft geen meldingen ontvangen over het tv-programma en/of de behandelingen die hiervan onderwerp waren.
De IGZ is een onderzoek gestart naar de CDC Tandzorg kliniek na meldingen van patiënten. Deze meldingen zijn niet gerelateerd aan deze tv-uitzending. Over de aard van het lopende onderzoek kan de Inspectie geen mededelingen doen.
Vormen dergelijke programma’s geen bedreiging voor de volksgezondheid, omdat door deze programma’s niet medisch noodzakelijke zorg, met kans op medische letselschade, wordt gestimuleerd? Zo ja, wat gaat u daartegen ondernemen. Zo neen, waarom niet?
Er is geen verbod op het maken van tv-programma’s als «een nieuw begin». Wel ben ik van mening dat omroepen een belangrijke verantwoordelijkheid hebben om te zorgen dat alles ruim binnen wet- en regelgeving blijft. Producenten van programma’s en omroepen hebben een verantwoordelijkheid om zorgvuldig om te gaan met mensen die deelnemen aan hun programma’s. Uiteraard hebben ook deelnemers een eigen verantwoordelijkheid om af te wegen of zij wel of niet aan een dergelijk programma meewerken, maar deelnemers kunnen soms gemakkelijk in een afhankelijke positie terechtkomen of gebracht worden. Daar hoort geen misbruik van gemaakt te worden. Hoewel RTL onder Luxemburgs toezicht valt is contact opgenomen met RTL. RTL wil een verantwoordelijk mediabedrijf zijn dat oog heeft voor de belangen waarvoor zowel vanuit de politiek als de samenleving bescherming wordt gevraagd. RTL zegt geschrokken te zijn van de berichten. En hoewel contracten met deelnemers veelal door de producenten worden gesloten, voelt RTL zich wel degelijk verantwoordelijk. RTL zegt niet op een dergelijke manier met mensen te willen omgaan en heeft toegezegd uit te zullen zoeken of deelnemers aan zijn hulpprogramma’s goed worden behandeld. Verder heeft RTL laten weten bereid te zijn en inmiddels doende te zijn om de eigen mediagedragscode hierop te bezien. Naar verwachting kan uw Kamer over de resultaten van beide acties vóór het Kerstreces geïnformeerd worden door de Staatssecretaris van OCW.
Het gebruik van medische gegevens voor de aanbieding van commerciële screeningstesten |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bedrijf achter NIPT-test misbruikt medische gegevens»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Wat vindt u van het feit dat het Belgische bedrijf Gendia, dat voor veel Nederlandse vrouwen de Niet Invasieve Prenatale Test (NIPT) uitvoert, persoonlijke medische gegevens voor commerciële doeleinden gebruikt?
Dat vind ik onwenselijk en ik keur dit dan ook af.
De NIPT als eerste test is in Nederland vanaf 1 april 2017 beschikbaar met alle kwaliteitswaarborgen (bijvoorbeeld wat betreft counseling, informatievoorziening aan de zwangeren en uitvoering van de NIPT) die hiervoor in Nederland gelden. Om NIPT nu al als eerste test te kunnen krijgen, nemen vrouwen op eigen initiatief de zogenaamde België-route. Zij gaan fysiek naar Gendia of laten bij een Nederlands ziekenhuis bloed afnemen om dat via Gendia te laten testen. Iedereen die zich laat behandelen of testen in het buitenland valt onder de wetgeving en het toezicht van het betrokken land. Vrouwen moeten echter op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) – door de zorgverleners in Nederland die bloed afnemen en dit voor de vrouwen opsturen naar België – wel gewezen worden op het feit dat zij door het gebruik van de België-route niet onder de Nederlandse wet- en regelgeving vallen voor het uitvoeren van de NIPT.
Deelt u de mening dat op commerciële basis kankerscreeningstesten aanbieden per brief ongepast is, dat het mensen bang kan maken en dat het misleidend kan zijn, omdat het schijnzekerheid kan bieden?
Ik deel deze mening.
Wat vindt u ervan dat wanneer mensen gegevens afstaan voor een NIPT, deze gegevens zonder toestemming worden gebruikt door een commercieel bedrijf voor de verkoop van een andere test? Bestempelt u dit als koppelverkoop? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing op de verwerking van (medische) persoonsgegevens. De Wbp is van toepassing als de verantwoordelijke van de gegevensverwerking een vestiging in Nederland heeft.
De privacywetgeving van de lidstaten van de EU is de uitwerking van de Europese Privacyrichtlijn1995 die op dit moment geldt. Vanaf 25 mei 2018 zal de nieuwe Europese Algemene Verordening Gegevensbescherming van toepassing zijn. Deze verordening is rechtstreeks van toepassing in de lidstaten.
De nu nog geldende Privacyrichtlijn bevat belangrijke beginselen over de verwerking van persoonsgegevens, zoals het principe van doelbinding.
Persoonsgegevens mogen alleen voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardige doeleinden worden verwerkt en mogen vervolgens niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden. Daarnaast mogen persoonsgegevens alleen worden verwerkt voor zover zij – gelet op de doeleinden waarvoor zijn verzameld – toereikend, terzake dienend en niet bovenmatig zijn. Deze beginselen zijn in de Nederlandse Wbp neergelegd.2
Verder gelden op grond van de Privacyrichtlijn en de Wbp voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens (zoals medische gegevens) extra zware eisen.
Uit de Privacyrichtlijn en de Wbp volgt dat alleen die medische gegevens van de zwangere in de vragenlijst mogen worden verzameld die noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van een juiste uitslag op de test en dat zij alleen daarvoor gebruikt mogen worden. Voor het gebruik van de medische gegevens voor een ander doel is uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene nodig. Deze toestemming moet een vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting zijn. Deelnemers aan de test moeten gewezen worden op vragen die met een ander doel gesteld worden en moeten dus uitdrukkelijke toestemming geven voor gebruik voor dat andere doel. Zonder deze toestemming mogen de gegevens niet voor een ander doel gebruikt worden.
Van koppelverkoop is sprake als de verkoop van een bepaald product of dienst afhankelijk wordt gesteld van de koop van een ander product of dienst. Waar het hier om gaat is of de vrouwen van tevoren zijn ingelicht en uitdrukkelijke toestemming hebben gegeven voor het gebruik van hun medische gegevens voor andere doeleinden dan de NIPT test.
Het niet naleven van de privacyregels en oneigenlijk gebruik van gevoelige gegevens als medische gegevens acht ik onwenselijk.
Bedrijven en organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor de naleving van privacywetgeving. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is in Nederland belast met toezicht op de naleving van die wetgeving. In België is er een vergelijkbare autoriteit die toezicht houdt, de Privacycommissie. Zij zijn van deze casus op de hoogte gebracht. De Belgische Privacycommissie onderneemt, in overleg met de AP, actie op de eventuele privacyschending door Gendia.
Wanneer mensen medische gegevens aanleveren die voor de NIPT benodigd zijn, en deze gegevens vervolgens zonder gesprek en toestemming worden gebruikt om schriftelijk een kankertest aan te bieden, valt dit dan volgens u onder oneigenlijk gebruik van medische gegevens?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u dergelijk gebruik van medische gegevens ook onwenselijk en kunt u dit voorkomen? Hoe verhoudt deze gang van zaken zich volgens u met Europese en Nederlandse privacywetgeving?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een toelichting geven op de exacte link tussen de gegevens die door mensen worden verstrekt voor de NIPT en het gebruik hiervan door Gendia? Kunt u uiteenzetten hoe dit precies verloopt?
In de bijlage3 treft u het aanvraagformulier aan dat door Gendia is gebruikt (formulier van mei 2015). Hoe het proces bij Gendia verloopt is mij niet bekend.
De schier eindeloze nasleep van de calamiteit in mei 2007 in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMC Groningen), waarbij Jelmer Mulder buitengewoon ernstige en onherstelbare hersenschade heeft opgelopen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Gaat u, net als wij, uit van de juistheid en dus het vaststaan van onderstaande feiten genummerd 1 t/m 19 («citaten» en samenvattingen) welke ook staan vermeld in de rapporten van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) d.d. 6 december 2010 en 14 juli 2011 en de Nationale ombudsman d.d. 15 december 2011? Zo nee, wat zijn volgens u dan wel de feiten 1 t/m 19?
Het rapport van de IGZ van 14 juli 2011, evenals het door de IGZ ingetrokken rapport d.d. 6 december 2010, is niet openbaar. Op vragen met betrekking tot de inhoud van deze rapportages kan ik daarom niet ingaan.
Ik heb al eerder laten weten de gang van zaken rond het onderzoek van de IGZ naar de zorg voor Jelmer in het UMCG te betreuren. Het onderzoek van de IGZ heeft veel te lang geduurd en er zijn daarbij fouten gemaakt. Er is hierover in de afgelopen jaren veelvuldig contact geweest – samen met de Nationale ombudsman – met de ouders van Jelmer. De IGZ heeft excuses gemaakt voor de gang van zaken en heeft hen een financiële tegemoetkoming aangeboden. Daarbij is belangrijk te vermelden dat een onderzoek door de IGZ gericht is op de kwaliteit van de zorg in het algemeen belang. Een onderzoek door de IGZ zal niet altijd alle vragen van patiënten en hun familieleden beantwoorden. Ik heb er begrip voor dat de situatie moeilijk is voor de ouders. Zij hebben een staande uitnodiging voor een nieuw gesprek waarin de IGZ bereid is de gang van zaken nogmaals toe te lichten.
Vindt u dat, gelet op de bovenstaande tekortkomingen die bij analyse van deze calamiteit aan het licht zijn gekomen, zaken beter hadden gekund en/of beter hadden gemoeten en zodanig talrijk zijn, vooral in combinatie, zo ernstig risicovol zijn gebleken, dat de kwaliteit van de door Jelmer Mulder ontvangen zorg in het UMC Groningen ook de kwaliteit is, die redelijkerwijze verwacht had mogen worden in dit universitaire centrum door de ouders van Jelmer, de kinderartsen van Jelmer in Zwolle, die zich tot verwijzing naar het Kinder Chirurgisch Centrum in het UMC Groningen verplicht hebben gevoeld en ook de kinderartsen in het UMC Groningen, die ook verwacht hadden dat een kinderanesthesioloog verantwoordelijk zou zijn voor de anesthesie bij Jelmer? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over het feit dat negen jaar nadat Jelmer ernstige hersenschade opliep bij een operatie in het UMC Groningen er nog steeds een gerechtelijke procedure loopt tussen de familie en het UMC Groningen, met als inzet complete waarheidsvinding, erkenning van wat er is mis gegaan, en een reële financiële compensatie voor het feit dat Jelmer levenslang 24-uurszorg nodig heeft?27
Het verdriet dat de ouders van Jelmer ervaren zal nooit weggenomen kunnen worden door de onderzoeken die reeds zijn verricht en afgesloten. Ik heb dan ook begrip voor het feit dat zij een aansprakelijkheidsprocedure bij de civiele rechter zijn gestart. Het is echter niet aan mij om in de civiele rechtsgang te treden, noch om civielrechtelijke aangelegenheden te beoordelen.
Vindt u het nog langer moreel en maatschappelijk verantwoord dat de ouders van Jelmer, naast de ongelooflijk grote belasting van het verdriet over het verlies van Jelmers hersenfuncties ten gevolge van de opgetreden calamiteit, van de zeer intensieve 24 uurs-verzorging en het compleet verstoord raken van hun gezinsleven en toekomst, ook nog langer belast worden met een zoveel jaren durende – zeer ongelijke – strijd om erkenning van de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van het UMC Groningen, en het daarmee verkrijgen van een ruimhartige financiële compensatie van de schade die Jelmer en het gezin is overkomen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Is het niet denigrerend dat het UMC Groningen een schikkingsvoorstel heeft gedaan, waarbij werd uitgegaan van het betalen van een brutosalaris van tien euro per uur van een derdejaarsleerling om Jelmer te verzorgen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u ook niet dat het UMC Groningen – een universitair ziekenhuis, gefinancierd met publieke middelen – zich kapot moet schamen dat men om financiële of enig andere redenen jarenlang doorprocedeert tegen de ouders die al zoveel voor hun kiezen hebben gekregen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid uw invloed bij en op de leden van de Raden van bestuur en Toezicht van het UMC Groningen rechtreeks aan te wenden om het UMC Groningen te doen stoppen met het zich op alle mogelijke manieren te verdedigen, haar verantwoordelijkheid voor de opgetreden schade alsnog te doen erkennen, en te zorgen dat tot een afwikkeling binnen een half jaar van de schade wordt over gegaan? Bent u ook bereid hierover in overleg te treden met de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap, gelet op haar benoemingsrechten? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het debat over het wetsvoorstel Wijziging van de Gezondheidswet en de Wet op de jeugdzorg teneinde een mogelijkheid op te nemen tot openbaarmaking van informatie over de naleving en uitvoering van regelgeving, besluiten tot het opleggen van sancties daarbij inbegrepen (Kamerstuk 34 111), van 6 oktober 2016, heb ik toegezegd dat de IGZ waar mogelijk zal stimuleren dat de juridische procedures zo spoedig mogelijk worden afgerond. De IGZ heeft inmiddels contact gehad met de Raad van Bestuur van het UMCG en er bij hen op aangedrongen tot een zo spoedig mogelijke afwikkeling te komen. De Raad van Bestuur van het UMCG erkent dat de juridische procedures voor de ouders van Jelmer veel te lang duren en begrijpt terdege dat dit voor hen pijnlijk is. De Raad van Bestuur heeft richting de IGZ benadrukt eveneens te ambiëren dat de juridische procedure binnen afzienbare tijd goed en zorgvuldig wordt afgerond.
Mede gezien bovenstaande zie ik geen aanleiding om, gelet op haar benoemingsrechten, met de Minister van OCW in overleg te treden.
Bent u bereid de Raad van Bestuur van het UMC Groningen een aanwijzing te geven in deze? Zo neen, waarom niet?
De IGZ kan namens mij een aanwijzing opleggen aan zorgaanbieders op basis van de Wet kwaliteit, Klachten en Geschillen Zorg (Wkkgz). Deze aanwijzingsbevoegdheid is gekoppeld aan de naleving van de artikelen 2, 3, 4.1.a, 4.1b. en 5 t/m 10, welke allen betrekking hebben op de kwaliteit van zorg. Een aanwijzing op basis van de Wkkgz kan geen betrekking hebben op het al dan niet afwikkelen van een aansprakelijkheidsprocedure bij de civiele rechter.
Draagmoederschap |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich de eerdere vragen over het standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG) over geassisteerde voortplanting?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom u in de beantwoording van die vragen een koppeling legt met de staatscommissie Herijking Ouderschap, aangezien de vragen een medische invalshoek hadden? Kunt u uitleggen waarom u stelt dat voor de staatscommissie op korte termijn inbreng wenselijk was? Kunt u aangeven welke inbreng er is geleverd?
De Staatscommissie Herijking ouderschap is ingesteld naar aanleiding van (medisch-) technologische en maatschappelijke ontwikkelingen, die leiden tot nieuwe mogelijkheden en inzichten en veranderende gezinssamenstellingen. Deze ontwikkelingen leiden ook tot nieuwe vragen omtrent de rol van ouders, de band tussen ouder en kind en de wijze waarop individuen zich ontplooien. De Staatscommissie heeft zich vanuit een breed scala aan disciplines laten voorlichten door specialisten en ervaringsdeskundigen. In dat licht is het ook niet verwonderlijk dat, zoals ik in mijn eerdere antwoorden reeds stelde, voor de Staatscommissie Herijking ouderschap inbreng van de NVOG wenselijk was.
Tot vóór het uitkomen van het huidige standpunt van de NVOG bestond er een verouderde richtlijn Hoogtechnologisch draagmoederschap. Daarin was onder andere de voorwaarde opgenomen dat bij hoogtechnologisch draagmoederschap (dus draagmoederschap met behulp van in vitro fertilisatie, ivf) beide gameten door de wensouders geleverd moesten worden. Daarmee werden onder meer homoseksuele stellen bij voorbaat uitgesloten. De NVOG had zich al eerder voorgenomen deze richtlijn te actualiseren, evenals het Modelreglement bij de Embryowet. De totstandkoming van het standpunt over geassisteerde voortplanting met gedoneerde gameten en embryo’s was dus een initiatief van de NVOG en het proces is op verzoek van de Staatscommissie bespoedigd.
Deelt u de mening dat indien, zoals u stelt, te weinig wetenschappelijke kennis beschikbaar is over medische en psychologische aspecten rond behandeling met donorgameten, waardoor geen richtlijn opgesteld kan worden maar alleen een standpunt, het wenselijk is dat er meer onderzoek gedaan gaat worden? Zo nee, waarom niet?
Voor meer op evidence gebaseerde zorg is het van belang dat er wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan. De beschikbaarheid van onderzoek is niet alleen afhankelijk van bereidwillige onderzoekers en middelen, maar ook van een doelgroep die voldoende groot is, zodat het onderzoek statistisch significante resultaten oplevert. Ik steun dan ook de aanbeveling van de NVOG dat alle behandelingen zorgvuldig moeten worden geregistreerd, inclusief de medische en psychologische follow-upgegevens van de wensouders, donoren en kinderen.
Daarnaast neemt de NVOG haar verantwoordelijkheid door zichzelf aan te bevelen om de gesignaleerde kennishiaten te prioriteren voor het vrijmaken van subsidiegelden. De recent gepresenteerde kennisagenda van de NVOG2 volgde te snel op het uitgebrachte standpunt, waardoor de kennishiaten hierin nog geen plek hebben kunnen krijgen. De verwachting is echter dat de komende periode concrete onderzoeksvragen zullen worden geformuleerd, zodat deze een plek zullen krijgen in een volgende kennisagenda van de NVOG. Dat neemt niet weg dat onderzoekers daarvóór al aan de slag kunnen met elders verworven onderzoeksgelden.
In hoeverre is het mogelijk om als organisatie/instelling hoogtechnologisch draagmoederschap aan te bieden aan homostellen? Zo ja, zou u dit dan willen bevorderen, gezien de behoefte? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen juridische belemmeringen voor ziekenhuizen om hoogtechnologisch draagmoederschap aan te bieden aan homostellen, op voorwaarde dat het niet gaat om commercieel draagmoederschap, dat het ziekenhuis een vergunning heeft voor het uitvoeren van ivf en dat aan de vereisten van de Embryowet en Wet Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting wordt voldaan (naast uiteraard de algemene wettelijke kaders voor geneeskundige zorg). Omdat de vraag naar hoogtechnologisch draagmoederschap volgens de NVOG klein is en de behandeling complex, beveelt de NVOG aan om deze behandeling te concentreren in een of twee centra in Nederland. Aangezien ik geen andere informatie heb over de bestaande behoefte, zie ik nu geen aanleiding om in algemene zin te bevorderen dat ziekenhuizen de behandeling gaan aanbieden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de behandeling van de VWS-begroting voor 2017?
Ja.
Patiënten die als proefkonijn werden gebruikt in het Erasmus MC |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich het artikel waaruit bleek dat artsen in het Erasmus MC de werking en de veiligheid van een nieuw operatie-instrument voor boezemfibrillatie hebben onderzocht, zonder dat de patiënten dit wisten?1
Ja.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) naar de vraag of de handelingen van het Erasmus MC te beschouwen zijn als reguliere zorg of als medisch wetenschappelijk onderzoek?
De IGZ heeft aanvullende informatie opgevraagd bij het Erasmus MC over de afweging die destijds (2005–2007) gemaakt is of het reguliere zorg of medisch wetenschappelijk onderzoek betrof, als ook hoe een dergelijke afweging anno 2016 gemaakt wordt. Op basis van de voorliggende gegevens heeft de IGZ nog onvoldoende informatie om de vraag te beantwoorden of de handelingen van het Erasmus MC te beschouwen waren als reguliere zorg of als medisch wetenschappelijk onderzoek. Zij doet daarnaar thans aanvullend onderzoek. De IGZ betrekt daarbij de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO). De IGZ heeft mij laten weten dat zij er naar streeft om het onderzoek begin 2017 af te ronden. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomst van het onderzoek.
Bent u van oordeel dat het onderzoek met de cryoballon een prospectief onderzoek betrof, of een retrospectief onderzoek zoals het Erasmus MC beweert?
Gelet op het thans lopende onderzoek door de IGZ kan ik u hierover op dit moment geen antwoord geven.
Wat is uw mening over de werkwijze, waarbij de hoogleraar informeel met de voorzitter van de medisch-ethische commissie van het Erasmus MC heeft gesproken, en dat die gezegd zou hebben dat het niet nodig was om toestemming te vragen?
Het is niet aan mij om een uitspraak te doen over dit individuele geval. In het algemeen geldt, dat als er twijfel bestaat over de vraag of er sprake is van een WMO-plichtige studie (dus of een studie onder de reikwijdte valt van de Wet Medisch-wetenschappelijk Onderzoek met mensen), dit voorgelegd kan worden aan een METC of de CCMO.
Welke ruimte biedt de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) op basis van artikel 6, vierde lid, om experimentele behandelingen buiten de werkingssfeer van de wet te laten?
Voor experimentele behandeling die onder de WMO valt is, noodsituaties daargelaten, altijd schriftelijke toestemming vereist van de patiënt of diens vertegenwoordiger (artikel 6 WMO).
Bij noodsituaties, geregeld in artikel 6, lid 4 van de WMO, gaat het erom dat de handelingen direct in het belang van de patiënt moeten worden uitgevoerd, zodat niet op toestemming kan worden gewacht. Daarvoor is overigens wel goedkeuring van de medisch-ethische toetsingscommissie vereist, en moet de toestemming alsnog gevraagd worden zodra dat mogelijk is.
Wanneer experimentele behandeling in het kader van individuele hulpverlening plaatsvindt, gelden de bepalingen van de WMO niet. Dit is vastgelegd in artikel 1 tweede lid WMO. Wel is dan de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst van toepassing (WGBO, opgenomen in Boek 7 titel 7 afdeling 5 BW). In dat geval zal de keuze voor de behandeling aantoonbaar in het belang van de patiënt moeten zijn, en mag geen sprake zijn van vooraf opgezet wetenschappelijk onderzoek.
Bij experimentele behandeling in het kader van individuele hulpverlening is in beginsel ook altijd toestemming vereist van de patiënt zelf (artikel 7:450 BW), of van een vertegenwoordiger als de patiënt wilsonbekwaam is (artikel 7:465 BW). Zou wachten op toestemming ernstig nadeel voor de patiënt opleveren, dan mag de behandeling zonder die toestemming beginnen (artikel 7:466 eerste lid BW). Gaat het om een verrichting van niet ingrijpende aard, dan mag toestemming worden verondersteld (artikel 7:466 tweede lid BW).
Klopt het dat in het geval van experimentele behandelingen de behandeling wel altijd in het belang van de individuele patiënt moet zijn en niet het vergaren van kennis? Klopt het dat dit betekent dat er altijd toestemming moet worden gevraagd en dat toestemming alleen achterwege kan blijven zolang de proefpersoon niet in staat is om toestemming te geven of zolang er niemand geraadpleegd kan worden die in zijn plaats toestemming mag geven? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 5.
Als het antwoord op vraag 6 bevestigend is, kunt u dan aangeven op welke wijze dit zich volgens u verhoudt tot de werkwijze rondom het onderzoek van het Erasmus MC?
Gelet op het thans lopende onderzoek door de IGZ kan ik u hierover op dit moment geen antwoord geven.
Zou naar uw mening de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) het onderzoek moeten uitvoeren of in dit soort gevallen de wet is overtreden?
De CCMO houdt toezicht op de werkzaamheden van METC’s. In dit geval meende het Erasmus MC dat er geen sprake was van een medisch-wetenschappelijk onderzoek dat binnen de reikwijdte van de WMO valt. Volgens deze instelling zou het namelijk zijn gegaan om onderzoek met gegevens uit de dossiers van de patiënten. Daarom is er geen onderzoeksprotocol getoetst door een METC.
De CCMO ziet niet toe op de procedures rond het onderzoek van het Erasmus MC. De IGZ is de instantie die toezicht houdt op de uitvoering van medisch wetenschappelijk onderzoek door onderzoeksinstellingen. De IGZ kan, als daar in het kader van de toezichtstaak aanleiding voor is, ook de procedures opvragen die gebruikt worden voor de uitvoering van medisch wetenschappelijk onderzoek.
In de voorliggende casus bestaat in de eerste plaats nog twijfel of het om een medisch wetenschappelijk onderzoek gaat of om reguliere zorg. Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 2 heeft de IGZ mij geïnformeerd dat zij de CCMO zal betrekken bij haar onderzoek.
Op welke wijze doet de CCMO onderzoek naar dergelijke gevallen? Wordt hierbij gebruikgemaakt van een reglement of een onderzoeksprotocol? Kan de CCMO onderzoek doen naar de procedures rond het onderzoek van het Erasmus MC?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe vaak heeft de CCMO dergelijke gevallen al onderzocht sinds de wet in 1999 is ingegaan? Kunt u hier enkele voorbeelden van geven?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 9, is de IGZ de instantie die toezicht houdt op uitvoering van onderzoek. IGZ schakelt de CCMO in op momenten dat er bepaald moet worden of het om WMO-plichting onderzoek gaat. Het komt niet vaak voor dat de IGZ of de CCMO een signaal krijgt dat mogelijk de wet is overtreden omdat patiënten betrokken zijn bij een medisch wetenschappelijk onderzoek dat niet als zodanig getoetst is. Ik weet van één recente casus die de IGZ en de CCMO samen onderzocht hebben. Het betrof een melding van een patiënt die behandeld was met een medisch hulpmiddel tegen (gastro-oesofagale) reflux. De patiënt dacht dat hij zonder toestemming deel had genomen aan een medisch wetenschappelijk onderzoek. Na onderzoek van de IGZ en de CCMO bleek dat er in dit geval geen overtreding was van de WMO en de Wet op de medische hulpmiddelen.
Wat is de verjaringstermijn van een delict als genoemd in artikel 33 van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen?
De verjaringstermijn hangt af van het soort strafbare feit. Voor een overtreding geldt bijvoorbeeld een verjaringstermijn van drie jaar en voor een misdrijf zes jaar. Mocht er sprake zijn van een medisch wetenschappelijk onderzoek dat niet is getoetst, dan gaat het om een misdrijf.
Meer vraag naar euthanasie als er onvoldoende palliatieve zorg geboden wordt |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Verzacht het lijden tijdig – onvoldoende palliatieve zorg leidt tot vraag om euthanasie»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dat artikel.
Wat vindt u ervan dat SCEN-artsen (Steun en Consultatie bij Euthanasie in Nederland is een programma dat artsen opleidt om deskundig en onafhankelijk advies te geven aan collega-artsen die een verzoek krijgen van een patiënt om euthanasie of hulp bij zelfdoding) regelmatig met hun rug tegen de muur staan, doordat zij geconfronteerd worden met situaties waarin er onvoldoende adequate palliatieve zorg verleend is, die het lijden van de patiënt had kunnen verlichten, en de vraag naar euthanasie had kunnen uitstellen of wegnemen?
In de SCEN-intervisiegroep Gooi-Eemland-Noordwest-Veluwe is een peiling gehouden waarin gevraagd is naar het signaleren van tekortschietende palliatieve zorg bij euthanasieverzoeken. De meerderheid van deze intervisiegroep herkent dit. Bij sommige respondenten leidt dit tot gevoelens van onmacht en frustratie. Ik begrijp dat deze SCEN-artsen dit zo voelen. Ik vind het wenselijk dat mensen in hun laatste levensfase voldoende en adequate palliatieve zorg ontvangen. Dat geldt zowel voor mensen met een euthanasiewens als voor de grote groep mensen die geen euthanasiewens heeft. Het is een goede ontwikkeling als door betere palliatieve zorg en meer bekendheid met deze zorg mensen vaker op een waardige en voor hen passende manier de laatste levensfase door kunnen maken.
Herkent u het geschetste beeld dat er in 3–15% van het aantal meldingen van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) onvoldoende palliatieve zorg is verleend, en dat dit geëxtrapoleerd naar Nederland suggereert dat er jaarlijks in een paar honderd (tussen 160 en 800) gevallen sprake is van onvoldoende palliatieve zorg?
Ik heb geen harde cijfers over de kwaliteit van de ingezette palliatieve zorg. In het algemeen laten onderzoeken onder cliënten en naasten zien dat men grotendeels tevreden is over de verleende zorg aan het einde van het leven. Maar ik weet ook dat er nog verbeteringen mogelijk zijn in de palliatieve zorg en investeer daarom in deze vorm van zorg. In de brief die ik u in het Algemeen Overleg palliatieve zorg van 28 januari 2016 (Kamerstuk 29 509, nr. 59) heb toegezegd en die ik in september aan uw Kamer zal sturen, zal ik u daar een update van geven.
Deelt u de conclusie van de schrijver dat er waarschijnlijk een nog groter percentage tekort- schietende palliatieve zorg gevonden wordt, als niet alleen gekeken wordt naar de pijnbestrijding, maar ook naar het onvoldoende ingaan op de emotionele, spirituele en sociale aspecten van palliatieve zorg?
Palliatieve zorg bestaat inderdaad uit meerdere dimensies. Als bijvoorbeeld de pijnbestrijding op orde is, maar andere aspecten niet, kan niet gesproken worden over adequate palliatieve zorg.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een vraag naar euthanasie ontstaat, doordat de palliatieve zorg tekortschiet? Welke maatregelen neemt u om het geconstateerde tekort aan palliatieve zorg weg te nemen? Hoe betrekt u daarbij de suggestie dat er voor iedere «uitbehandelde» patiënt een tijdige Steun en Consultatie Palliatieve Zorg moet komen?
Ja, die mening deel ik. Ik ben daarom bezig met diverse verbeteracties, zoals het Nationaal Programma Palliatieve Zorg en de activiteiten vanuit het praktijkteam palliatieve zorg. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, zal ik u hierover na de zomer nader informeren. Ik wil dat iedere «uitbehandelde» patiënt nog eerder in het proces betrokken wordt bij de verschillende opties (advance care planning) en dat zowel professionals als mensen in hun laatste levensfase beter weten wat er allemaal mogelijk is op het gebied van palliatieve zorg.
De handreiking schriftelijk euthanasieverzoek |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de handreiking schriftelijk euthanasieverzoek?1
Ja.
Deelt u de mening dat het antwoord op vraag vijf geen antwoord is op de gestelde vraag? Zou u deze vraag alsnog willen beantwoorden?
De tekst van de handreiking verwijst naar de beoordeling die van de arts wordt verwacht. De zin staat in een alinea waarin specifiek gesproken wordt over hoe om te gaan met een euthanasieverzoek wanneer de patiënt dementie heeft. Door de zin in deze context te lezen is naar onze mening de boodschap duidelijk. Bij patiënten met gevorderde dementie kan het lastig zijn om ondraaglijk lijden vast te stellen.
In overleg hebben de leden van de werkgroep «Schriftelijke wilsverklaring euthanasie» dan ook besloten de passage niet aan te passen.
Deelt u de mening dat de opmerking: «Patiënten met gevorderde dementie wekken soms de indruk niet ondragelijk te lijden aan de dementie» in de brochure verwarrend is voor zowel artsen als het publiek? Deelt u voorts de mening dat deze verwarring onwenselijk is? Zo ja, bent u bereid de tekst van de handreiking in overleg met de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De geschillencommissie onder de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het geluidsfragment dat hoort bij het bericht «Beroepsverboden in de zorg in vijf jaar meer dan verdubbeld», waarin wordt gesteld dat er een geschillencommissie aankomt die toegankelijker moet zijn voor de patiënt om naar toe te stappen dan de mogelijkheden in het huidige systeem?1
Ja.
Klopt het dat voor de uitvoering van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) men ervan uit gaat dat per 1 januari 2017 laagdrempelige, erkende, geschillencommissies beschikbaar zullen zijn waar mensen terecht kunnen met vragen over kwaliteit, klachten of geschillen?
Ja. De Wkkgz verplicht zorgaanbieders om vanaf 1 januari 2017 aangesloten te zijn bij een geschilleninstantie die tot taak heeft om geschillen over gedragingen van een zorgaanbieder jegens een cliënt in het kader van de zorgverlening te beslechten. Representatief te achten (branche-)organisaties van zorgaanbieders hebben de keuze om zelf samen met cliëntenorganisaties een dergelijke geschilleninstantie op te richten dan wel om aansluiting te zoeken bij een bestaande geschilleninstantie.
Kunt u aangeven hoeveel geschillencommissies op dit moment al een officiële erkenning hebben gekregen, zodat ze vanaf 1 januari 2017 van start kunnen?
Op dit moment heb ik nog geen erkenning verleend voor een dergelijke geschilleninstantie.
Heeft u signalen ontvangen vanuit het veld dat de tijd begint te dringen, en er nog geen geschillencommissies erkent zijn?
Ik heb begrepen dat het veld druk bezig is met het inrichten van geschilleninstanties op basis van de Wkkgz. Zo hebben verschillende brancheorganisaties en cliëntenorganisaties recent een programma van eisen opgesteld voor de inrichting van geschilleninstanties. Het is nu aan de betrokken partijen om de opties voor daadwerkelijke instelling van geschilleninstanties te verkennen. De partijen hebben nog een half jaar de tijd. Naar verwachting zullen de komende maanden de benodigde erkenningen worden verleend.
In hoeverre kunt u toezeggen dat de uitvoering van de wet naar behoren zal verlopen, en verzekerden en patiënten vanaf 1 januari 2017 laagdrempelig bij een geschillencommissie terecht kunnen?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat partijen vanaf 1 januari 2017 niet aan deze verplichting zouden kunnen voldoen.
Het oordeel van de IGZ inzake het mensgebonden onderzoek bij psychiatrische patiënten bij GGZ NHN |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u de Kamer het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ} over het experimenteren met psychiatrische patiënten openbaar (laten) sturen? Zo neen, waarom niet?1
Dit rapport is niet openbaar. Voordat ik informatie uit het rapport naar Uw Kamer kan sturen is de inspectie gehouden de belangen van de bij de aangelegenheid betrokkenen te wegen. De inspectie zal betrokkenen benaderen zodat zij hun reactie kunnen geven.
Wanneer heeft de IGZ de overtredingen gemeld bij het Openbaar Ministerie en wat geeft het OM er voor vervolg aan? Wilt u de Kamer op de hoogte houden van het verdere verloop van deze zaak?
Op 17 mei 2016 is, conform het samenwerkingsprotocol OM-IGZ, over dit dossier contact geweest tussen de IGZ en het Openbaar Ministerie (OM). De IGZ maakt op dit moment het dossier compleet en legt vervolgens het dossier ter beoordeling aan het OM voor. Ik zal de Minister van VenJ vragen uw Kamer te zijner tijd op de hoogte te stellen van het verloop van deze zaak.
Erkent u dat noch de instelling noch de begeleidingscommissie van het mensgebonden onderzoek melding hebben gedaan bij de IGZ van mogelijke overtreding van de wet, maar dat dit pas in onderzoek is genomen na media-aandacht voor dit onderzoek?2
In februari 2015 informeerde de instelling de inspectie dat zij, naar aanleiding van een melding van een klokkenluider over vermoedens van misstanden bij de uitvoering van een studie, externe deskundigen hadden gevraagd onderzoek te doen naar de uitvoering van de studie. De IGZ ontving het onafhankelijk onderzoeksrapport naar deze zaak van de instelling op 10 maart 2015. Daarnaast ontving de inspectie op 23 maart 2015 informatie van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) over deze casus. De IGZ stelde een onderzoek in. De uitzending van Zembla was op 15 april 2015 en informatie uit deze uitzending is vervolgens onderdeel geworden van het onderzoek van de inspectie. De conclusie dat de meldingen van de CCMO en van de instelling direct te herleiden zijn naar de aandacht van Zembla voor deze casus is niet te trekken, maar het heeft vermoedelijk wel bijgedragen. Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek van de inspectie3.
Ik betreur het dat een medewerker van de instelling en familieleden van de patiënt blijkbaar hebben gemeend dat het delen van informatie aan Zembla de enige manier was om deze situatie aan te kaarten en tot de bodem uit te zoeken. Dat is zorgelijk. De inspectie heeft de instelling gevraagd om een plan van aanpak hoe de geconstateerde bevindingen en overtredingen uit dit onderzoek bij toekomstige klinische studies voorkomen kunnen worden. In reactie op het conceptrapport heeft de instelling laten zien op een proactieve wijze aan de slag te zijn gegaan met het opstellen en implementeren van verbeteracties. De IGZ ziet hier op toe.
Wat vindt u ervan dat medewerkers van een instelling en familieleden van de patiënten zich moeten wenden tot de media alvorens zij worden gehoord? Op welk moment had de IGZ dit op kunnen (en moeten) pakken om de gang naar de publiciteit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de melding van de klokkenluider en de omgang met de klokkenluider door GGZ Noord-Holland-Noord (NHN) geen onderdeel is geweest van het IGZ onderzoek? Hoe is dat te verklaren?3
Het onderzoek van de IGZ betrof de vermeende tekortkomingen op het gebied van de geneesmiddelenstudie met psychiatrische patiënten. Daar zijn de verschillende meldingen, zoals onder andere door de klokkenluider gedaan in april 2015, tevens in meegenomen. De overeenkomst tussen de klokkenluider en GGZ NHN is hierin destijds niet meegenomen.
In het Algemeen Overleg IGZ van 7 april 2016 heb ik nadrukkelijk verzocht om mogelijke contracten die openheid en transparantie belemmeren bij de IGZ te melden. De klokkenluider heeft zodoende ook dit aspect van de melding opnieuw bij de IGZ gemeld en dit onderzoek loopt nog. Over de meldingen die de IGZ heeft gekregen naar aanleiding van deze oproep zal ik u nog voor het zomerreces op basis van een tussenrapportage van de IGZ informeren.
Denkt u dat het uitnodigend is voor personeel in zorginstellingen om misstanden te melden als zij niet gehoord worden of monddood worden gemaakt met een zwijgcontract, en dat de IGZ bij onderzoek naar de situatie de positie van personeel niet meeneemt in het onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het vervolgoptreden van de IGZ op de ernstige overtredingen adequaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ is naar aanleiding van de melding een onderzoek gestart. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de IGZ de instelling opgedragen om een plan van aanpak op te stellen en de inspectie legt de casus voor aan het OM vanwege een mogelijke overtreding van de Wet medisch wetenschappelijk onderzoek (WMO). Overtredingen van de WMO kunnen niet bestuursrechtelijk gehandhaafd worden, maar zijn wel strafbaar. Het OM gaat over de opsporing en vervolging ervan. Overigens ligt op dit moment bij de Tweede Kamer het voorstel wijziging Wet medisch wetenschappelijk onderzoek ter inwerkingtreding van de EU verordening 536/2014 op het gebied van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik, waarin een uitbreiding van de bestuurlijke handhavingsinstrumenten voor de IGZ is opgenomen. De IGZ kan op basis daarvan ook bestuursrechtelijk handhaven.
Wie deed het onafhankelijk onderzoek waarbij geconcludeerd werd dat er geenszins sprake was van misstanden bij het onderzoek?4
Het onafhankelijke onderzoek naar de mogelijke misstanden zoals verwoord in de melding van de klokkenluider is uitgevoerd in opdracht van de GGZ instelling. Twee hoogleraren, niet in dienst van de instelling, op het terrein van de psychiatrie en openbare geestelijke gezondheidszorg hebben dat onderzoek uitgevoerd. In het kader van de bescherming van persoonsgegevens worden de namen van de beide onderzoekers niet openbaar gemaakt.
Kunt u een overzicht maken van alle betrokkenen bij deze zaak (onderzoekers, begeleiders van onderzoek, bestuurders, degenen die het onafhankelijk onderzoek in opdracht van GGZ NHN uitvoerden)? Zo neen, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Gaat de IGZ de vervolgstudie ook onderzoeken op overtredingen van de wet? Zo neen, waarom niet?
De IGZ ziet uitsluitend toe op WMO-plichtig onderzoek. De IGZ heeft, naar aanleiding van eerdere Kamervragen, het protocol van de vervolgstudie opgevraagd bij de onderzoeker en voorgelegd aan de CCMO ter toetsing of het een WMO-plichtig onderzoek betrof. Dit bleek niet het geval.
Zijn de uitkomsten van het onderzoek met de psychiatrische patiënten al gepubliceerd? Mogen onderzoeksresultaten, die verkregen zijn door de wet te overtreden en waarbij onterecht gebruik is gemaakt van psychiatrische patiënten, überhaupt gepubliceerd worden?
Onlangs is het artikel gepubliceerd in Psychological Medicine. In het algemeen is er geen norm in de WMO die stelt dat als er tekortkomingen zijn bij (onderdelen van) het onderzoek, het onderzoek niet gepubliceerd mag worden.
Zijn er patiënten die op enigerlei wijze schade hebben ondervonden door dit mensgebonden onderzoek bij GGZ NHN? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo neen, waaruit blijkt dat?
Zoals ik ook in mijn brief6 aan uw kamer heb laten weten heeft de inspectie tekortkomingen geconstateerd in de uitvoering van de studie. De IGZ heeft in haar onderzoek met name gekeken of het onderzoek is uitgevoerd conform de daarbij geldende normen. De IGZ heeft daarbij directe schade aan patiënten niet kunnen vaststellen.
Het artikel 'Griffierecht hoort in het medisch tuchtrecht niet thuis' |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u nog steeds van plan een griffierecht van € 50 in te voeren voor het tuchtrecht in de gezondheidszorg? Zo ja, wat zijn hiervoor precies uw redenen?
Ja, dit is kabinetsbeleid. Het invoeren van griffierecht voor het tuchtrecht in de gezondheidszorg is in navolging van de juridische beroepen (advocaten, gerechtsdeurwaarders, notarissen). Het griffierecht voor advocaten is al ingevoerd (artikel 46e, eerste lid, Advocatenwet) en het wetsvoorstel dat dit ook voor notarissen en gerechtsdeurwaarders voorstelt wordt nu in de Eerste Kamer behandeld (Kamerstuk 34 145). Ook de accountants kennen overigens een griffierecht (van 70 euro) voor tuchtzaken (artikel 23, eerste lid, Wet tuchtrechtspraak accountants).
Vindt u dat er buitensporig veel tuchtklachten worden ingediend waar iets tegen gedaan moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de tweede evaluatie van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) blijkt dat er veel tuchtklachten worden ingediend die niet bij het tuchtcollege thuis horen. In de periode 2007–2013 zijn jaarlijks gemiddeld tweederde van alle klachten in raadkamer afgewezen omdat de klager niet-ontvankelijk was (de klacht was bijvoorbeeld ingediend tegen een – tijdens de gedragingen waarover werd geklaagd – niet-geregistreerde beroepsbeoefenaar), omdat de klacht kennelijk ongegrond was (de klacht was bijvoorbeeld van onvoldoende gewicht om te leiden tot een tuchtmaatregel) of omdat de klager de klacht introk. Slechts een derde van alle klachten bleek van voldoende gewicht om te kunnen leiden tot een mondelinge behandeling ter zitting. Het totaal percentage gegrond bevonden klachten (in raadkamer en op zitting) ligt in de periode 2007–2013 jaarlijks op gemiddeld 15% van het aantal klachten dat de regionale tuchtcolleges jaarlijks afhandelt.
Wat is uw reactie op het artikel «Griffierecht hoort in het medisch tuchtrecht niet thuis»?1
Ik deel de mening dat het tuchtrecht in de gezondheidszorg het algemeen belang van het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de gezondheidszorg dient. Een laagdrempelig griffierecht bevordert dat de klager een afweging maakt om een tuchtklacht in te dienen of gebruik te maken van andere mogelijkheden. Zo kan voorkomen worden dat de tuchtcolleges onnodig worden belast met lichte klachten die sneller en beter elders kunnen worden afgehandeld, bijvoorbeeld via het klachtrecht. Door de tuchtcolleges op die manier te ontlasten kunnen zij zich bezig houden met de (zwaardere) klachten waarvoor het tuchtrecht bedoeld is. Enerzijds leidt invoering van het griffierecht tot een drempel. Anderzijds krijgt de klager ondersteuning bij het formuleren/wijzigen van de klacht (via advies door een onafhankelijke functionaris). Tevens geldt dat bij gegronde klachten het griffierecht wordt terugbetaald aan de klager.
Deelt u de mening dat het tuchtrecht in de gezondheidszorg niet het belang van de klager dient, maar het algemeen belang van het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de gezondheidszorg? Zo niet, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt het invoeren van een griffierecht zich hiertoe?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid uw plannen om griffierecht in te voeren in het medisch tuchtrecht terug te trekken? Zo niet, waarom niet?
Ik ben voornemens om een wetsvoorstel voor te leggen aan het parlement om het griffierecht op te nemen in de Wet BIG. Zie mijn antwoord op de vragen 2 t/m 4.
De doofpotcultuur bij medische missers |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de stroom aan berichtgeving over het wegduiken bij calamiteiten, en het zo lang mogelijk ontkennen van medische missers?1 2
Zoals ik in mijn brief over het verzwijgen van medische missers (d.d. 6 juni 2016) heb uiteengezet is de afgelopen periode veel gedaan om de openheid in de zorg te verbeteren. Desondanks laten recente berichtgevingen zien dat niet alle mogelijke calamiteiten (tijdig) worden gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Zoals ik in verschillende kamerbrieven en debatten met Uw Kamer heb gedeeld, zijn zorgaanbieders verplicht calamiteiten te melden bij de IGZ. Daarvoor is het belangrijk dat het helder is wat een calamiteit is en wat niet. De IGZ zal in het najaar een circulaire sturen met een toelichting op de meldplicht bij calamiteiten en zal met het zorgveld in gesprek gaan over wat een calamiteit is. Zo nodig zal gezamenlijk gezocht worden naar verbetering van de definitie. Ook zal de IGZ de komende periode bijeenkomsten organiseren waarvoor de betrokken instellingen, cliëntenraden en beroepsbeoefenaren worden uitgenodigd om met elkaar te spreken over openheid, transparantie en meldcultuur. Een open dialoog is belangrijk. Beroepsbeoefenaren, cliëntenraden en ziekenhuizen kunnen met de IGZ in gesprek over alles wat hiermee te maken heeft, zodat vragen ideeën en suggesties kunnen worden uitgewisseld.
In de circulaire zal een goede meldcultuur worden onderstreept, alsook dat bij twijfel gemeld moet worden bij de inspectie. Dit opdat men van ongewenste uitkomsten van zorg moet leren en zodat herhaling in de toekomst wordt voorkomen. De IGZ ziet daar op toe en zal indien calamiteiten niet (tijdig) bij haar worden gemeld en ze hier weet van heeft, handelen overeenkomstig de beleidsregels bestuurlijke boete.
Wat vindt u ervan dat ziekenhuizen wel hun arts, maar niet de patiënt begeleiden bij een medische misser, en deelt u de mening dat juist de patiënt begeleid moet worden?
Zowel de patiënt als de arts behoeven begeleiding. De impact van een medisch incident is enorm op zowel de patiënt en diens naasten als ook op de betrokken arts en eventuele andere zorgverleners. Patiënten en hun naasten hebben op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen (Wkkgz) in de zorg die op 1 januari 2016 in werking trad, er niet alleen recht op om zo spoedig mogelijk te worden geïnformeerd over de aard en toedracht van incidenten met mogelijk merkbare gevolgen, maar ook recht op informatie over de mogelijkheden om de gevolgen van het incident te beperken of weg te nemen. Ook moeten aard en toedracht, en de namen van de bij het incident betrokkenen in het dossier worden aangetekend.
De noodzaak en het belang van openheid en begeleiding, is ook vastgelegd in de Gedragscode Openheid medische incidenten; betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheid (GOMA) en is ondertekend door relevante veldpartijen, patiënten, en verzekeraars. Openheid bevordert dat van incidenten wordt geleerd en het voorkomt klachten en claims en escalatie van de arts-patiëntrelatie.
Voor een klimaat waarbinnen openheid naar de patiënt wordt betracht, is echter ook nodig dat betrokken zorgverleners zelf na een incident begeleiding kunnen krijgen. Het is niet eenvoudig om je open en kwetsbaar op te stellen. Begeleiding door het ziekenhuis kan daarbij helpen. Het is belangrijk dat het ziekenhuis/de instelling een veilige cultuur en omgeving wordt waarbinnen artsen ook gestimuleerd worden open te zijn over fouten en calamiteiten.
Deelt u voorts de mening dat het zwijgen over medische missers veel leed veroorzaakt bij patiënten, en de kans op herhaling juist vergroot?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2. Ik ben van mening dat het zwijgen over ongewenste uitkomsten van zorg veel leed veroorzaakt. Ook is het een gemiste kans voor het verbeteren en veiliger maken van de zorg als een ongewenste uikomst van zorg niet wordt herkend en erkend, omdat er dan ook niet van geleerd kan worden.
De Wkkgz stimuleert zorgaanbieders tot meer openheid over en leren van incidenten en klachten. De Wkkgz verplicht hen bijvoorbeeld tot een systeem van veilig incident melden, met als doel om daarvan te leren en de kwaliteit van zorg te verbeteren. Incidenten die merkbare gevolgen voor de patiënt hebben of nog kunnen krijgen moeten aan de cliënt worden medegedeeld. Ernstige incidenten die leiden tot ernstige schade of de dood van de patiënt moeten als calamiteit aan de IGZ worden gemeld. De Wkkgz verplicht zorgaanbieders bovendien tot een laagdrempelige klachtenregeling, met als doel om snel in onderling overleg tussen zorgverlener en patiënt te komen tot een oplossing.
Zijn er de afgelopen jaren boetes uitgedeeld aan ziekenhuizen die medische missers hebben verzwegen, of deze te laat hebben gemeld bij de Inspectie? Zo ja, kan daarvan een overzicht aan de Kamer worden gezonden?
Het niet naleven van de plicht een calamiteit aan de inspectie te melden wordt gehandhaafd conform de Beleidsregels Bestuurlijke Boete Minister VWS 2016. Hierin is opgenomen dat bij het te laat melden van een calamiteit de instelling de eerste keer een waarschuwing krijgt en bij het niet melden zal de IGZ vanaf 1 januari 2016 (inwerkingtreding Wkkgz) direct overgaan tot het beboeten van de zorgaanbieder. De IGZ zal het effect van de inwerkingtreding van de aanscherping in Wkkgz evalueren, mede gelet op de meldingsbereidheid en gewenste openheid van zorgaanbieders.
Opgelegde maatregelen voor het niet-onverwijld (te laat of niet gemeld) melden door ziekenhuizen:
2013, 6 waarschuwingen
2014, 19 waarschuwingen
2015, 9 waarschuwingen, 1 boetebeschikking
Bent u bereid een «nazorgplan bij medische fouten» op te stellen voor patiënten, en dit verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op vragen 2 en 3. Een dergelijk nazorgplan bij medische fouten past dus goed binnen de doelen van de Wkkgz. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders om hieraan praktisch invulling te geven. Ik zie het initiatief «www.openindezorg.nl» als een goed voorbeeld hiervoor.
De handreiking schriftelijk euthanasieverzoek |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de ingezonden reactie in Medisch Contact «Helder taalgebruik overheid»? Wat vindt u van dit bericht?1
Ja, wij zijn bekend met dit bericht. Wij vinden het positief dat er aandacht is voor de handreikingen schriftelijk euthanasieverzoek. Het is goed om te merken dat de teksten zorgvuldig worden gelezen.
Kunt u nader toelichten op welke wijze de tekst van de brochure, zowel de versie voor artsen als de publieksversie, tot stand gekomen is? Hoe is ervoor gezorgd dat de teksten geen verwachtingen wekken over een ruimere interpretatie van de euthanasiewetgeving?
De aanleiding voor het opstellen van de handreikingen was de bestaande discussie over de reikwijdte van de euthanasiewet (Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, Wtl). In het bijzonder ontstond er in het voorjaar van 2013 maatschappelijke discussie over de betekenis en waarde van de schriftelijke wilsverklaring. Op basis van een aan uw Kamer gedane toezegging om juridische en praktische duidelijkheid te bieden omtrent de betekenis van de schriftelijke wilsverklaring bij wilsonbekwame patiënten (Kamerstuk 32 647, nr. 40), is een ambtelijke werkgroep «Schriftelijke wilsverklaring euthanasie» ingesteld, waarin het Ministerie van VenJ, het Ministerie van VWS en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) vertegenwoordigd waren. Het doel van de handreikingen is om de betekenis en waarde van de schriftelijke wilsverklaring te verhelderen en daarmee ook de reikwijdte van de Wtl, juist om te voorkomen dat er verschillende interpretaties bestaan ten aanzien van wat wel en niet mogelijk is volgens de wet. De werkgroep heeft zowel de publieksversie als de artsenversie opgesteld.
Voorafgaand hieraan heeft de werkgroep een analyse gemaakt van de parlementaire geschiedenis van de Wtl en van de jurisprudentie hieromtrent. Voor de handreiking is gezocht naar draagvlak door consultatie van verschillende veldpartijen, waaronder de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE), de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV), het Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG), maar ook patiëntenfederatie NPCF, de Nederlandse Patiëntenvereniging en natuurlijk de regionale toetsingscommissies euthanasie (RTE’s). Ook is de tekst van de handreiking beoordeeld door de Stichting Makkelijk Lezen, die het keurmerk Gewone Taal heeft toegekend aan de handreiking. Dit keurmerk betekent dat een tekst goed leesbaar is voor iedereen. De handreikingen zijn door de leden van de werkgroep geaccordeerd.
Kunt u aangeven op welke schaal er door artsen gebruik gemaakt wordt van de handreiking «Schriftelijk euthanasieverzoek»?
We hebben geen inzicht in de schaal waarop artsen gebruikmaken van de handreiking. Navraag bij de KNMG leerde dat het voor hen ook niet mogelijk is dit te beantwoorden.
Deelt u het standpunt dat dementie als oorzaak van ondraaglijk en uitzichtloos lijden van een patiënt uiterst ingewikkelde ethische materie is?
De ondraaglijkheid van het lijden is in eerste instantie een subjectief criterium, vooral bepaald door de persoonlijke ervaring van de patiënt. Bij het toetsen van het ondraaglijk lijden door de arts gaat het erom of het voor de arts invoelbaar is dat het lijden voor de patiënt ondraaglijk en uitzichtloos is. Vanwege de wisselende wilsbekwaamheid en verminderde vermogens van patiënten met dementie om te communiceren, kan het voor een arts lastig zijn om een inschatting te maken van de ondraaglijkheid van het lijden, en of de patiënt op dat moment de euthanasie nog wenst.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de opmerking: «Patiënten met gevorderde dementie wekken soms de indruk niet ondragelijk te lijden aan de dementie» uit de brochure verwarrend is voor artsen en het publiek? Bent u bereid om te tekst van de handreiking in overleg met de KNMG aan te passen?2
De tekst van de handreiking verwijst naar de beoordeling die van de arts wordt verwacht. De arts zal per geval tot de overtuiging moeten komen dat sprake is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Daaraan, en ook aan de andere zorgvuldigheidseisen van de Wtl, zal moeten zijn voldaan voordat tot euthanasie mag worden overgegaan.
Het bericht ‘Maxima Medisch Centrum verzwijgt calamiteit voor inspectie’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Maxima Medisch Centrum verzwijgt calamiteit voor inspectie»?1
Ik vind het betreurenswaardig dat het Maxima Medisch Centrum (MMC) de betreffende calamiteit niet onverwijld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), heeft gemeld. Openheid en veiligheid zijn belangrijke pijlers van het vertrouwen in goede zorg en onmisbaar voor een goed werkend zorgsysteem. Dat er in de zorg fouten worden gemaakt is niet te vermijden. Het is wel zaak dat hiervan wordt geleerd om herhaling te voorkomen. Dat kan alleen wanneer zorgaanbieders openheid als kernwaarde omarmen en faciliteren.
Ongeacht of het ziekenhuis werkt met medewerkers in loondienst of medewerkers die in opdracht werken, het ziekenhuis blijft, als zorgaanbieder in de zin van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), eindverantwoordelijk voor de kwaliteit en veiligheid van de geboden zorg en in geval van een calamiteit wettelijk verplicht om dit bij de IGZ te melden. Het ziekenhuis heeft op dit punt een verkeerde afweging gemaakt en heeft daarvoor richting de patiënt en de inspectie inmiddels haar excuses aangeboden.
Naar aanleiding van de melding door de patiënt bij de inspectie in april 2013, heeft de IGZ de zaak onderzocht. Onderdeel van dit onderzoek waren gesprekken met patiënt zelf, de betrokken arts, het ziekenhuis en een oordeel van een externe deskundige over het handelen van de arts. De inspectie heeft naar aanleiding van haar onderzoek naar deze calamiteit het handelen van de arts ter toetsing voorgelegd aan de tuchtrechter. In januari van dit jaar legde het Regionaal Tuchtcollege de arts een waarschuwing op.
Wordt mevrouw Van Dijck financieel gecompenseerd voor deze ernstige medische misser? Zo ja, is deze compensatie al geregeld? Zo nee, waarom is er geen sprake van een financiële compensatie? Wilt u bevorderen dat het compensatietraject voor haar geen lijdensweg wordt?
Compensatie voor een medische fout is een civielrechtelijke kwestie tussen de patiënt en het ziekenhuis. Ik heb daarin geen rol.
Wat is uw reactie op de opmerking c.q. afweging van het Maxima Medisch Centrum dat zij de calamiteit niet heeft gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) omdat volgens hen de fout bij de patholoog anatoom lag die niet verbonden was aan het ziekenhuis? Zijn op dit gebied de regels voldoende helder?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de opmerking van de chirurg «dat hij het zo weer zou doen»? Vindt u dit van zijn kant getuigen van het leren van gemaakte fouten?
Zoals gezegd onder mijn antwoord op vraag 1 en 3 heeft de inspectie naar aanleiding van haar onderzoek naar deze calamiteit het handelen van de arts ter toetsing voorgelegd aan de tuchtrechter. In januari van dit jaar legde het Regionaal Tuchtcollege de arts een waarschuwing op. De arts werkt op dit moment in het MMC. Er zijn zowel door het ziekenhuis als de betrokken arts zelf maatregelen getroffen om herhaling van het gebeurde te voorkomen en de veiligheid en kwaliteit van zorg in het MMC te waarborgen. De inspectie ziet hier op toe.
Is deze chirurg nog steeds werkzaam bij het Maxima Medisch Centrum? Voert de chirurg, die de onnodige operatie bij mevrouw van Dijck uitvoerde, op dit moment nog steeds operaties uit?
Zie antwoord vraag 4.
Is de veiligheid voor andere patiënten in het Maxima Medisch Centrum op dit moment gegarandeerd?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er na de excuses van het ziekenhuis daadwerkelijk meer meldingen van calamiteiten gedaan? Wat is het beeld van de meldingsbereidheid van dit ziekenhuis?
Dit betrof een specifieke casus en of de leerpunten hieruit zullen leiden tot meer meldingen van calamiteiten bij de IGZ door het ziekenhuis zal moeten blijken. De inspectie ziet overigens sinds 2013 geen aanleiding om te twijfelen aan de meldingsbereidheid van het MMC.
Hoeveel tuchtzaken heeft de IGZ gevoerd na melding door een benadeelde patiënt of familie in plaats van een melding door de zorginstelling? Kunt u een overzicht geven?
De IGZ heeft sinds 2011 28 tuchtzaken gevoerd naar aanleiding van meldingen over calamiteiten in een ziekenhuis of particuliere kliniek. In twee gevallen was een melding van betrokken patiënten hiervoor de aanleiding. In zeven gevallen was een melding van een andere zorgaanbieder (die bijvoorbeeld nazorg heeft geleverd aan de patiënt) de aanleiding. In negentien gevallen was een melding van het ziekenhuis of de particuliere kliniek de aanleiding.
Daarnaast heeft de IGZ in drie andere situaties waarbij ze een tuchtzaak heeft gevoerd, meldingen van patiënten en familie ontvangen die zij heeft betrokken bij een lopend onderzoek naar het functioneren van een groep medisch specialisten. Eén van deze meldingen betrof een calamiteit die ook bij deze tuchtzaken is betrokken.
Het niet melden van een calamiteit en het mogelijk betalen van zwijggeld aan nabestaande(n) door Tergooi Ziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u de Kamer het oordeel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over de vaststellingsovereenkomst tussen het Tergooi Ziekenhuis en nabestaanden doen toekomen vóór aanstaande donderdag 12:00 uur in verband met het Algemeen overleg IGZ voorzien op 7 april a.s.? Zo neen waarom niet? Wanneer kan dan het oordeel van de IGZ worden verwacht?1
Het Tergooi Ziekenhuis heeft de vaststellingsovereenkomst tussen het ziekenhuis en nabestaanden van de overleden 21 jarige patiënt overgelegd aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Na een nadere toelichting van het ziekenhuis en de advocaat van de nabestaanden oordeelt de inspectie dat sprake is van een civielrechtelijke, minnelijke schikking tussen het ziekenhuis en nabestaanden ten aanzien van vergoeding van materiële schade zonder erkenning van aansprakelijkheid en onder de voorwaarde dat deze nabestaanden zullen afzien van alle verdere juridische mogelijkheden. In deze overeenkomst is voorts opgenomen dat beide partijen zich zullen onthouden van contacten met de media.
Ten eerste ben ik van mening dat een dergelijke schikking er uiteraard niet toe mag leiden dat de zorgaanbieder de wettelijke meldplicht niet naleeft of dat de patiënt over wat is gebeurd niet meer zou mogen spreken. Het belang van openheid en transparantie over tekortkomingen in de zorgverlening vind ik zeer groot. Hierover heb ik uw Kamer vanaf 2012 meerdere keren geïnformeerd, laatstelijk met mijn brief van 25 januari 2015 over «Zwijgcontracten in de zorg». Ook de IGZ acht het niet wenselijk dat partijen die een vaststellingsovereenkomst aangaan daarin opnemen zich zullen onthouden van contacten met de media. Ook al zijn in de onderhavige casus betrokken partijen dit overeengekomen. Afgesproken is dat als de IGZ op de hoogte is van een zwijgcontract of vermoedens heeft daartoe, dat zij dit als een signaal beschouwt om nader onderzoek in te stellen naar de kwaliteit van zorg en/of patientveiligheid. Naar beide aspecten doet de IGZ momenteel onderzoek bij het Tergooi ziekenhuis.
Uit de overeenkomst strekt, volgens de IGZ, niet zo ver dat het ziekenhuis en/of de nabestaanden zich jegens niemand meer zouden mogen uitlaten over de gebeurtenissen rond hun overleden familielid. De IGZ heeft vastgesteld dat het ziekenhuis conform de in artikel 10 lid 3 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) opgenomen verplichtingen, voldoende openheid heeft betracht richting de nabestaanden over de aard en de toedracht van het gebeurde. Voor de IGZ is van belang dat door de overeenkomst de meldplicht bij calamiteiten en de openheid richting de inspectie niet wordt geschaad. De kwaliteit van zorg dient namelijk te allen tijde toetsbaar te zijn in een bepaalde situatie.
De IGZ plaatst voorts kanttekeningen bij de voorwaarden waarvan de nabestaanden dienen af te zien van alle verdere juridische mogelijkheden. Ik ben met de IGZ van mening dat de uitsluiting voor de nabestaanden om (alsnog) tucht- en/of strafrechtelijke stappen tegen het ziekenhuis en/of de betrokken beroepsbeoefenaren te ondernemen zeer onwenselijk is. Dergelijke procedures hebben immers (mede) tot doel de kwaliteit van zorg te bewaken en te bevorderen.
Ik benadruk overigens dat het bestaan van de in dit geval gesloten overeenkomst geen enkele invloed heeft op de aan de IGZ ter beschikking staande mogelijkheden om in deze zaak handhavend op te treden. Zo heeft de IGZ het ziekenhuis verbetermaatregelen opgelegd die zij de komende tijd zal monitoren, zal de IGZ overgaan tot het treffen van een bestuursrechtelijke handhavingsmaatregel voor het niet tijdig melden van de calamiteit en stapt de IGZ naar de tuchtrechter om het handelen van de betrokken longarts tuchtrechtelijk te laten toetsen. Voorts hebben het Openbaar Ministerie (OM) en de IGZ conform hun samenwerkingsprotocol overleg gehad over de casus en zullen zij ook het vervolg nader afstemmen.
Het in een vaststellingsovereenkomst opnemen van dergelijke uitsluitingen van alle verdere juridische mogelijkheden is niet verboden en om die reden kan de IGZ daar op dit moment dan ook niet tegen optreden. De IGZ heeft aangegeven dit echter wel wenselijk te vinden en ik deel die mening. Ik zal dan ook bezien of het mogelijk is dit via een bepaling in de Wkkgz te regelen opdat zorgaanbieders daar in een voorkomend geval door de inspectie op aangesproken kunnen worden. Dit komt de nazorg aan patiënten en nabestaanden ten goede maar in algemene zin ook de kwaliteit van zorg.
De nabestaanden hebben zich bij de overeenkomst laten bijstaan door een advocaat. Deze had tot taak om de eventuele consequenties van de overeenkomst voor de nabestaanden goed te bewaken en met hen te bespreken. De IGZ heeft aangegeven geen reden te zien om aan te nemen dat dit niet afdoende is gebeurd en is van oordeel dat er sprake is van een vrijwillig getroffen minnelijke schikking.