Het bericht ’Zorginstelling Woerden dreigt gehandicapt stel uit elkaar te halen: ‘Het is mensonterend’' |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent bekend met het bericht «Zorginstelling Woerden dreigt gehandicapt stel uit elkaar te halen: «Het is mensonterend»»?1
Ja.
Welke maatregelen kunt u nemen om te voorkomen dat het gehandicapte stel uit elkaar wordt geplaatst? Bent u ook bereid deze maatregelen te nemen?
Ik heb bij Reinaerde navraag gedaan. De bewoner met partner heeft twee mogelijkheden voorgelegd gekregen. Op één plek is direct gelegenheid tot samenwonen, deze plek is verder weg. Er is een andere plek, dichterbij, waar op termijn ruimte is om samen te gaan wonen.
Wat gebeurt er met de bewoners als zij voor 9 februari 2020 nog geen passende alternatieve woonruimte hebben gekregen?
Voor de bewoners die langer tijd nodig hebben om een keuze te maken c.q. die na 9 februari nog niet zijn verhuisd, wordt door Reinaerde in afstemming met het zorgkantoor overbruggingszorg geregeld via de inzet van tijdelijke, externe gespecialiseerde zorg. Met extra inspanning is deze inzet te realiseren omdat het om tijdelijke zorg gaat ter overbrugging naar een andere woning en er al bewoners zijn verhuisd.
Door wie worden de kwaliteitseisen, waardoor er altijd een HBO-verpleegkundige bij de ondersteunende beademing aanwezig moet zijn, bepaald?
De zorgvragen van mensen die zorg in een instelling voor gehandicaptenzorg krijgen, variëren van licht tot complex. De deskundigheid van het personeel moet afgestemd zijn op de zorgvragen van de cliënten en dat deskundig personeel moet ook beschikbaar zijn. Daarvoor geldt niet één algemeen opleidingsniveau. Je hebt een mix van zorgverleners nodig om goede en deskundige zorg te kunnen leveren. Het is een verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder hoe dat in te richten, met inachtneming van de wettelijke en professionele eisen.
De zorgaanbieder moet er dus voor zorgen dat de zorgverleners bevoegd en bekwaam zijn. Dat betekent dat zorgverleners getraind moeten zijn om de nodige handelingen goed uit te voeren en dat ook met regelmaat in de praktijk doen. Daar hoort bij dat niet alle zorgverleners zomaar voorbehouden of risicovolle handelingen mogen uitvoeren.
Zie verder antwoord vraag 5.
Wat mist een MBO-verpleegkundige precies aan opleiding, waardoor hij/zij niet voldoende is als een bewoner ondersteuning krijgt bij de beademing? En kunnen MBO-verpleegkundigen dat niet bijleren?
Veel medische handelingen brengen risico’s met zich mee. Een aantal van deze risicovolle handelingen mag alleen door bevoegd zorgpersoneel worden uitgevoerd. Dit zijn de zogenoemde voorbehouden handelingen. In de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) staan de voorbehouden handelingen genoemd. Hier staat ook wie deze zelfstandig of in opdracht mag uitvoeren.
Wie voorbehouden handelingen uitvoert, moet dat deskundig en zorgvuldig doen. Ook moet hij of zij bekwaam zijn. Dat wil zeggen dat die persoon voldoende kennis en vaardigheid heeft om de handeling uit te voeren. Anders ontstaan onverantwoorde risico's voor de gezondheid van de cliënt.
Het af- en aansluiten van een beademingsapparaat kan een risicovolle handeling zijn. Echter, dit is géén voorbehouden handeling in de zin van de Wet BIG. De Wet BIG schrijft dus niet voor wie hiertoe bevoegd is.
Reinaerde werkt voor het overgrote deel met MBO-opgeleid personeel. Extra expertise wordt door HBO-verpleegkundigen geboden in het hele werkgebied van Reinaerde, De benodigde inzet wordt bepaald vanuit reële gezondheidsrisico’s.
Waarom mogen de bewoners niet blijven, als ze dat zelf wel willen en het gevolg bij het falen van het ondersteunende beademingsapparaat niet meer is dan een beetje hoofdpijn?
De zorgorganisatie is verantwoordelijk voor het bieden van goede en dus veilige zorg. Ik kan niet ingaan op de specifieke medische en verpleegkundige zorg en handelingen die de zeven cliënten op individueel niveau nodig hebben. Reinaerde is van mening dat het deze medische en verpleegkundige zorg niet langer op een verantwoord niveau kan bieden en is er wettelijk aan gehouden goede zorg te bieden. Hierbij dient bedacht te worden dat de gevolgen na uitval van ondersteunende ademhalingsapparatuur groter kunnen zijn dan beetje hoofdpijn.
Hoe worden de wensen van de bewoners meegenomen bij de bepaling van wat goede zorg is? Waarom mogen mensen met een handicap niet «samen beslissen»?
«Samen beslissen» is een concept waarbij cliënten, familie en medewerkers met elkaar werken aan goede zorg en een goed leven voor cliënten. Dit betekent dat cliënten niet alleen mee mogen denken en meepraten, maar dat zij ook mee beslissen over de dingen die zij belangrijk vinden in hun leven. In de sector gehandicaptenzorg staat «samen beslissen» steeds meer centraal. Daarbij zal soms in overleg tussen zorgaanbieder en cliënt of diens wettelijk vertegenwoordiger, een afweging gemaakt moeten worden tussen de wens van de cliënt
en de risico ‘s die aan die wens verbonden zijn. Dit alles met inachtneming van de wettelijke eis tot het geven van goede en dus veilige zorg. Van geval tot geval zal bekeken moeten worden welke risico’s aanvaardbaar zijn en welke niet.
Wat kunt u doen om gehandicaptenzorg voor HBO-verpleegkundigen aantrekkelijker te maken?
Via de zorgbrede IkZorg-campagne en www.ontdekdezorg.nl laten we de diversiteit aan beroepen in de zorg zien en hoe mooi en betekenisvol dat werk is. Specifiek voor de gehandicaptenzorg heeft de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) de website www.wateenvak.nl opgezet. Hier kunnen belangstellenden informatie vinden over beroepen én over actuele vacatures in de gehandicaptenzorg. Belangrijk is ook dat werkgevers studenten HBO-V via stages op een laagdrempelige manier de mogelijkheid bieden te ontdekken of zij affiniteit hebben met (het werken met) de cliënten in de gehandicaptenzorg.
VWS werkt in het kader van het programma Volwaardig leven met VGN en beroepsorganisaties aan de arbeidsmarkttafel gehandicaptenzorg aan concrete maatregelen om knelpunten op de arbeidsmarkt voor de gehandicaptenzorg aan te pakken. In dat kader vindt nu een arbeidsmarktverkenning plaats die handelingsperspectieven zal bieden om de tekorten terug te dringen. Daarnaast werkt VWS samen met de beroepsverenigingen BPSW (begeleiders) en VenVN (verpleegkundigen en verzorgenden) aan het opleiden van een enthousiaste groep ambassadeurs voor werken in de gehandicaptenzorg. Deze ambassadeurs gaan de beroepsgroep vertegenwoordigen, binnen hun organisatie en daarbuiten.
Wat kunt u doen om de lonen van HBO-verpleegkundigen in het ziekenhuis en de gehandicaptenzorg gelijk te trekken?
HBO-verpleegkundigen doen belangrijk werk en daar mag een mooi salaris tegenover staan. Afspraken over arbeidsvoorwaarden leggen werkgevers- en werknemers vast in cao’s.
De verschillende branches gaan daarbij elk over hun eigen cao. VWS heeft geen bemoeienis met de totstandkoming van de cao’s. Wel stelt VWS jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova) ter beschikking. Deze ter beschikking gestelde ova is procentueel gezien gelijk voor de ziekenhuiszorg en de gehandicaptenzorg en maakt daarmee een gelijke arbeidskostenontwikkeling mogelijk. Met deze ruimte kunnen werkgeversvertegenwoordigers met werknemersvertegenwoordigers cao-afspraken maken over verbetering van arbeidsvoorwaarden. De hoogte van het loon hangt daarnaast af van de salarisonderhandelingen tussen individuele werknemers en werkgevers en factoren als ervaring, inschaling en contractduur.
De loting voor SMA-patiënten voor een behandeling met Spinraza |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Loting om levensbedreigende spierziekte SMA»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel «Loting om levensbedreigende spierziekte SMA». Het geneesmiddel Spinraza wordt vanaf januari 2020 vergoed voor SMA patiënten ouder dan 9,5 jaar onder de voorwaarde van onderzoek naar de effectiviteit. Nu er vergoeding is, zien patiënten uit naar een snelle behandeling.
Het is niet mogelijk iedereen tegelijk te behandelen. De behandeling is complex, het is immers geen simpele toediening, en vereist opname in het ziekenhuis. Het SMA expertisecentrum UMC Utrecht (hierna: UMCU) heeft voor een eerste groep patiënten een startdatum. De overige patiënten zijn geïnformeerd over de wijze waarop de volgorde van instroom is bepaald. Ik besef dat het voor patiënten en hun naasten een beproeving is om het precieze moment van de start van behandeling niet te weten.
Ik heb een financiële bijdrage toegezegd die het UMCU in staat stelt om te onderzoeken hoe de instroom verder kan worden versneld. Ik heb er vertrouwen in dat het UMCU alles op alles stelt om patiënten zo snel mogelijk te laten instromen en de komende tijd zal ik de voortgang van de behandelingen in het UMCU nauwlettend volgen.
Sinds wanneer is bij u bekend dat de voorwaardelijke toelating per januari via een loting zal plaatsvinden? Waarom is dit in de beantwoording van herhaaldelijke schriftelijke vragen nooit aangegeven?2 3
Het besluit over deze aanpak werd begin januari genomen door het UMCU. Op 15 januari jl. informeerden het UMCU en de patiëntenorganisatie Spierziekten Nederland de patiënten over de gekozen aanpak. Dat was ook het moment waarop ik werd geïnformeerd over deze beslissing over de aanpak van het UMCU.
Waarom is er voor een loting door een notaris gekozen?
Ten tijde van de beantwoording van eerdere schriftelijke Kamervragen4 over de voorwaardelijke toelating van Spinraza was er nog niets bekend over de wijze waarop de volgorde van instroom van patiënten zou worden bepaald.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de behandeling van patiënten door het lot wordt bepaald en er niet naar de toestand van patiënten wordt gekeken?
Ik heb hierover navraag gedaan bij het UMCU. Het UMCU geeft aan dat de effectiviteit van Spinraza bij oudere patiënten met SMA niet eerder is onderzocht en dat het daarom onbekend is welke patiënten het meeste baat hebben bij een snelle behandeling. Omdat wetenschappelijk bewijs ontbreekt, is door het UMCU gezocht naar een rechtvaardige wijze om de volgorde van instroom van patiënten te bepalen. Dit vindt plaats op willekeurige wijze zodat iedereen gelijke kansen heeft op een snelle start van de behandeling. Onder toezicht van een notaris is voor iedere patiënt de plek op de wachtlijst bepaald. De volgorde is bepaald voor twee groepen die tegelijkertijd op twee locaties van het UMCU worden behandeld. Daarom is er een wachtlijst voor kinderen tot 16 jaar en een wachtlijst voor patiënten vanaf 16 jaar. Op deze manier wordt elke beschikbare plek benut en kunnen meer patiënten tegelijk starten met de behandeling.
Zullen alle Spinale Musculaire Atrofie (SMA)-patiënten via de loting aan de beurt komen? Uiterlijk wanneer komen de laatste patiënten aan de beurt? Waarom start niet voor alle patiënten meteen de behandeling aangezien het convenant af is, het behandelcentrum operationeel is en alle nodige afspraken zijn gemaakt?
Wat betreft de aanpak van het UMCU in dit geval deel ik deze mening niet. De specialisten van het centrum hebben samen met een ethicus eerst op zorgvuldige wijze overwogen of wetenschappelijk bewijs of medische criteria de volgorde van behandeling kunnen bepalen. Zij kwamen tot de conclusie dat dit niet mogelijk is en om deze reden wordt de volgorde nu op willekeurige wijze bepaald. De patiëntenorganisatie Spierziekten Nederland heeft aangegeven deze aanpak te steunen.
Begrijpt u dat het voor patiënten moeilijk is te geloven dat u, zoals u in reactie op eerdere schriftelijke vragen stelde, «begrijpt dat het uitermate zwaar is voor patiënten om in deze onzekerheid te zitten», terwijl u tegelijkertijd toestaat dat de onzekerheid waarin zij verkeren, met alle gevolgen voor hun gezondheid van dien, alleen maar langer duurt? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Voor SMA patiënten tot de leeftijd van 9,5 jaar wordt Spinraza sinds 1 augustus 2018 vergoed. Nu komt de behandeling via de voorwaardelijke toelating ook beschikbaar voor patiënten ouder dan 9,5 jaar. Alle SMA patiënten uit deze groep komen in aanmerking voor behandeling met Spinraza. Om de volgorde van instroom van deze patiënten te bepalen heeft het UMCU gekozen voor een loting.
Alle SMA patiënten ouder dan 9,5 jaar, voor zover bekend bij het UMCU, hebben bij het UMCU kenbaar kunnen maken dat zij behandeld willen worden en zijn geïnformeerd over de wijze waarop de volgorde van instroom is bepaald. Een voorwaarde voor de vergoeding van Spinraza is wel dat de patiënt deelneemt aan het onderzoek naar de effecten van de behandeling. Verder moet het mogelijk zijn om Spinraza op een medisch verantwoorde wijze via een ruggenprik toe te dienen. Dat zal voor iedere individuele patiënt worden bekeken door de behandelaars.
Door het aantal benodigde ruggenprikken, de complexe zorg daaromheen en de tijd die nodig is voor het onderzoek naar de effecten van Spinraza, is het helaas niet mogelijk om alle patiënten tegelijk te laten starten met de behandeling. Om iedereen zo snel mogelijk te laten starten met de behandeling werkt het behandelteam van het UMCU nu op twee locaties tegelijkertijd. Voor kinderen tot 16 jaar is er een kortere wachtlijst dan voor volwassen en de verwachting is dat zij daardoor eerder aan de beurt zijn.
Alle patiënten zijn inmiddels door het UMCU geïnformeerd over hun plek op de wachtlijst. Door de complexe logistiek rondom de behandeling met Spinraza is het niet mogelijk om een uitspraak te doen over de termijn waarop de laatste oudere patiënt start met de behandeling. Voorafgaand aan het traject voor voorwaardelijke vergoeding is door de betrokken partijen – UMCU, de patiëntenorganisatie en fabrikant Biogen – wel overeengekomen dat de instroomfase van het onderzoek twee jaar is. Het UMCU heeft laten weten alles op alles te zetten om alle patiënten zo snel mogelijk te helpen en waar dit kan te versnellen.
Wat gaat u doen om de behandeling voor alle patiënten beschikbaar te maken?
Ik begrijp dat sinds de markttoelating van Spinraza de onzekerheid over de vergoeding van het middel voor SMA patiënten een enorme beproeving is geweest. Ik begrijp ook dat nu er een voorwaardelijk vergoeding is voor de oudere patiënten, de onzekerheid over de startdatum van hun behandeling een nieuwe beproeving is. Wel zijn alle patiënten dus inmiddels door het UMCU geïnformeerd over hun plek op de wachtlijst. Helaas kan, zoals onder vraag 6 toegelicht, niet iedereen tegelijk instromen in het onderzoek bij het UMCU. Ik blijf daarom de komende periode met het behandelcentrum in contact over mogelijkheden om de instroom van patiënten verder te versnellen.
Het bericht ‘Zorginstelling Woerden dreigt gehandicapt stel uit elkaar te halen: Het is mensonterend’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht: «Zorginstelling Woerden dreigt gehandicapt stel uit elkaar te halen: Het is mensonterend»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Wat vindt u ervan dat van de 26 mensen met een fysieke handicap die in Reinaerde Woerden wonen er zeven mensen weg moeten, dat zij voor 1 februari 2020 moeten verhuizen en dat dit een dag voor kerst is medegedeeld?
Ik begrijp dat het voor de bewoners heel ingrijpend is om uit hun vertrouwde sociale omgeving te moeten verhuizen en dat dit voor de mensen zelf, hun omgeving en hun zorgverleners pijnlijk is. Eind vorig jaar heeft Reinaerde aangegeven dat zij op een locatie in Woerden de verpleegkundige en medische zorg voor zeven cliënten op de langere termijn niet op het benodigde niveau kon blijven bieden. Het lukte onder meer in onvoldoende mate geschikte verpleegkundige zorg aan te bieden. Het gaat hier onder andere om beademingszorg.
Reinaerde voelde zich genoodzaakt de zorg van deze zeven zorgintensieve cliënten over te dragen naar andere zorgaanbieders en is daarom op zoek gegaan naar andere plekken waar de benodigde zorg wel kan worden geboden. Na een intensieve zoektocht met samenwerkingspartners bleek het helaas niet mogelijk de benodigde zorg in de nabijheid te realiseren. Daarom is naar plekken elders in het land gezocht. Het vertrek van twee medewerkers met een verpleegkundige achtergrond (per 1 februari 2020) maakt dat de zorg op korte termijn moet worden overgedragen.
Alle zeven betrokken bewoners hebben twee of meer mogelijkheden elders voorgelegd gekregen waar de voor hen benodigde zorg wel kan worden geboden. Zij hebben nu allen perspectief op een plek die aansluit bij hun specifieke ondersteuningsbehoefte.
Wat vindt u ervan dat mensen die al jaar en dag in Woerden wonen en daar hun sociale netwerk en mantelzorgondersteuning hebben nu een aanbod krijgen voor Appelscha, Ruinerwold of Almelo: meer dan 150 kilometer verder?
Ik vind het primair van belang dat deze zorgintensieve cliënten de medische en verpleegkundige zorg krijgen die aansluit bij hun specifieke ondersteuningsvraag. Dat is ook de intentie van Reinaerde en de reden van de verhuizing. Helaas bleek het niet mogelijk de zorg voor deze cliënten in de nabijheid van Woerden te realiseren. Gelukkig zijn er elders wel mogelijkheden gevonden, onder andere in Ermelo, Zeist en Katwijk. Geen van de cliënten hoeft naar Friesland, Drenthe of Overijssel te verhuizen.
Wat vindt u ervan dat één persoon nog geen aanbod heeft gekregen, maar op 1 februari wel weg moet zijn?
Reinaerde heeft mij laten weten dat aan alle cliënten twee of meer mogelijkheden zijn voorgelegd. Vijf cliënten hebben inmiddels een keuze kunnen maken. Met twee cliënten zijn hierover nog gesprekken gaande. Tot aan de verhuizing wordt voor alle cliënten overbruggingszorg geregeld.
Wat vindt u ervan dat de locatie van Reinaerde in Appelscha zich vooral richt op ouderen met psychogeriatrische problematiek, terwijl de cliënten van Reinaerde locatie Woerden dertigjarigen zijn met een fysieke beperking?
Ik deel het uitgangspunt dat er zoveel mogelijk moet worden gekeken naar een woonplek die zo goed mogelijk aansluit bij de doelgroep. Voorop staat echter dat deze zorgintensieve cliënten de medische en verpleegkundige zorg krijgen die aansluit bij hun specifieke ondersteuningsvraag. Het bleek helaas niet mogelijk de zorg voor deze cliënten in de nabijheid van Woerden te realiseren. Maar geen van de cliënten hoeft naar Friesland, Drenthe of Overijssel te verhuizen.
Klopt het dat de locatie Ruinerwold een zorgboerderij is op afstand van het dorp, terwijl in Woerden deze cliënten op rij-afstand met de rolstoel van het winkelcentrum wonen en dat zelfs het stadscentrum voor de meesten van hen bereikbaar is?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u het uitgangspunt dat als er gekeken moet worden naar een passende vervolgplek voor deze specifieke doelgroep, dit aan moet sluiten bij de doelgroep (jonge mensen met een fysieke beperking) en dat de tijd moet worden genomen een passende plek te zoeken en/of te bieden?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u al een reactie op de brief van de gemeente Woerden d.d. 19 november 2019 naar aanleiding van het besluit dat de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de procedurevergadering van 4 december jl. heeft genomen?
Ik heb kennisgenomen van de zorgen die door de gemeente in deze brief zijn geuit over de verhuizing en het zoekproces naar een goede plek voor de betrokken bewoners. Ook heb ik kennisgenomen van de reactie van Reinaerde op deze brief. Ik kan mij vinden in de reactie en handelwijze van Reinaerde. Samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd heb ik de ontwikkelingen intensief gevolgd en ben ik met verschillende betrokken partijen in overleg gegaan.
Het op medische noodzaak ontvangen van vaccins die niet zijn opgenomen in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem omdat de fabrikant geen vergoedingsdossier heeft ingediend |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat personen die een miltverwijdering hebben ondergaan en op medische noodzaak vaccins moeten ontvangen, zelf voor de kosten moeten opdraaien aangezien de vaccins niet in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem zijn opgenomen, simpelweg omdat de fabrikant daarvoor geen vergoedingsdossier heeft ingediend?1
Ik vind het onwenselijk dat bij mensen waarvan de milt is verwijderd en die aangewezen zijn op een dergelijke vaccinatie, deze niet vergoed krijgen.
Ten aanzien van het middel Bexsero heeft het Zorginstituut, na ontvangst van een vergoedingsdossier van de fabrikant, inmiddels een positief advies uitgebracht. Ik zal zo spoedig mogelijk een besluit nemen over de opname in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). Voor het andere middel is geen vergoedingsdossier ingediend. Ik zal de fabrikant hiertoe oproepen. Voorts ben ik met het Zorginstituut en het RIVM in overleg over een bredere oplossing voor dergelijke gevallen (zie ook vraag2.
Daar waar patiënten zijn aangewezen op een vaccinatie kunnen deze als onderdeel van de behandeling in het ziekenhuis aan de patiënt gegeven worden. Indien een patiënt echter niet (of niet langer) onder behandeling is van een medisch-specialist, is hij aangewezen op de huisarts en de apotheker. In dat geval dient voor de vergoeding van de vaccinatie, deze opgenomen te zijn in het GVS. Als de fabrikant echter nooit een aanvraag daarvoor heeft gedaan, maakt de vaccinatie geen deel uit van het GVS.
Voor de specifieke vaccinatie Nimenrix heeft de fabrikant nooit een verzoek voor opname in het GVS gedaan. Ik zal daarom, zoals hierboven al vermeld, de fabrikant verzoeken om alsnog een vergoedingsdossier in te dienen. Het is en blijft immers de verantwoordelijkheid van een fabrikant om een vergoeding aan te vragen en daarvoor een dossier aan te leveren.
Daarnaast zal ik het RIVM vragen om de huidige situatie, waarin patiënten niet altijd de noodzakelijke vaccinaties ontvangen, onder de aandacht te brengen van de betreffende medisch-specialisten, de ziekenhuizen en zorgverzekeraars. De betreffende vaccinaties zijn namelijk onderdeel van de LCI-richtlijn Asplenie (afwezigheid van een functionerende milt), welke is vastgelegd in samenspraak met én gedragen wordt door de beroepsgroep3.
Daartoe worden door het RIVM nu al acties ondernomen, zoals de actualisering van richtlijnen en communicatie hierover met de medische beroepsgroep. Zodat daar waar dit nog niet gebeurt de toediening van deze vaccinaties georganiseerd kan worden.
Hoeveel mensen betreft dit? Om welke aandoeningen gaat het?
Het kan zowel gaan om personen met een verminderde functie van de milt als personen zonder milt. Deze laatste groep bestaat uit personen die zonder milt zijn geboren en personen van wie de milt is verwijderd om onderliggende medische reden. Deze laatste groep is verreweg de grootste. Ik begrijp uit de LCI-richtlijn van het RIVM dat het in Nederland om zo’n 1000 miltverwijderingen per jaar gaat.
Wat gaat u doen om te garanderen dat patiënten die op medische noodzaak vaccins dienen te ontvangen niet zelf hoeven op te draaien voor de kosten? Op welke termijn zullen er stappen ondernomen worden om dit probleem op te lossen en wanneer zult u de Kamer daarover informeren?
Zoals hierboven aangegeven zal ik voor deze specifieke casus de fabrikant verzoeken een GVS-aanvraag in te dienen. Daarnaast ben ik met het Zorginstituut en het RIVM breder in gesprek over vaccinaties voor medische risicogroepen binnen het verzekerde pakket. Ik wil samen met het Zorginstituut de knelpunten rondom de toegankelijkheid van deze vaccinaties in kaart brengen en bezien op welke wijze deze opgelost kunnen worden. Ik verwacht de Kamer hierover in de tweede helft van 2020 te informeren.
Het artikel “NY Times: ‘Rotterdamse geneticus gebruikte mogelijk onder dwang verkregen bloedmonsters van Oeigoeren’” |
|
Sven Koopmans (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «NY Times: «Rotterdamse geneticus gebruikte mogelijk onder dwang verkregen bloedmonsters van Oeigoeren»»?1
Ja.
Was u ervan op de hoogte dat het onderzoek naar «de voorspelbaarheid van grote lichaamslengte» onder andere door het Chinese Ministerie van veiligheid financiering ontving? Hoe beoordeelt u dat het Chinese Ministerie van veiligheid meebetaalt aan onderzoeken in Nederland?
Mijn ministerie heeft geen inzicht in financieringsstromen voor wetenschappelijk onderzoek afkomstig van buitenlandse overheden. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Ik sta niet onwelwillend tegenover medefinanciering door andere landen van wetenschappelijk onderzoek dat in Nederland wordt uitgevoerd. Voorwaarde is dan wel dat dit onderzoek voldoet aan normen van ethiek en integriteit zoals die in ons land gelden.
Het onderzoek naar voorspelbaarheid lichaamslengte dat financiering van de EU heeft ontvangen, is ter toetsing voorgelegd aan een medisch-ethische commissie en heeft toestemming gekregen van deze commissie. Dit onderzoek is niet hetzelfde als het onderzoek naar gezichtsvormen dat in China werd uitgevoerd en waarvoor de onderzoeker naar verluidt persoonlijke subsidie heeft ontvangen van de Chinese overheid.
Meer in het algemeen merk ik op dat ik van universiteiten en universitair medische centra verwacht dat zij zich bewust zijn van risico’s in de samenwerking met andere landen. Juist vanwege de in Nederland zo gekoesterde open cultuur binnen kennisinstellingen is het zaak voldoende oog te hebben voor de risico’s van het beschikbaar stellen van kennis en faciliteiten, zoals ongewenste kennisoverdracht. Ik heb daarom zowel bij de Vereniging van Universiteiten (VSNU) als rechtstreeks bij onderwijsinstellingen aangedrongen op bewustwording en alertheid. Daar heb ik meermaals met hen over gesproken. Dit geldt temeer wanneer resultaten van onderzoek dat is medegefinancierd door buitenlandse overheden zouden kunnen worden ingezet tegen de eigen inwoners. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Hoeveel onderzoeken ontvangen in Nederland Chinese financiering? Kunt u een overzicht geven van de financieringsstromen tussen Nederlandse universiteiten en de Chinese overheid?
Het door u gevraagde overzicht is er niet. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u van mening dat financieringsstromen uit China naar ons hoger onderzoek adequaat genoeg gecontroleerd worden? En bent u van mening dat u momenteel voldoende zicht heeft op wat de Chinese overheid doet met de onderzoeksresultaten, zoals de onderzoeksresultaten van «de voorspelbaarheid van grote lichaamslengte»? Kunt u dit uitleggen?
Vanuit de rijksoverheid wordt niet toegezien op financieringsstromen naar universiteiten vanuit andere landen. Ook wordt niet toegezien op het gebruik van resultaten van in Nederland verricht onderzoek dat toestemming heeft van een medisch-ethische commissie door andere partijen; onderzoek dat niet past binnen de in ons land gehanteerde medisch-ethische normen wijs ik strikt af.
Instellingen die financiering ontvangen vanuit andere landen moeten zich bewust zijn van eventuele hiermee verbonden risico’s. Zij moeten voldoende aandacht hebben voor mogelijke risico’s, zoals die zich kunnen voordoen waar het onderzoek met medisch-ethische aspecten betreft. Ons land voert met betrekking tot wetenschappelijk onderzoek een beleid dat is gebaseerd op een zo groot mogelijke openheid. Open access van publicaties en het delen van data zijn de norm. Dat laat onverlet dat ik van mening ben dat onderzoekers transparant moeten zijn over donaties van bedrijven of andere landen voor hun onderzoek. Wim van Saarloos, president van de KNAW, opperde in de Volkskrant van 28 januari jl. om te komen tot een landelijke code voor donaties van bedrijven. Oproepen voor meer transparantie ondersteun ik, maar het is aan het veld is om te bezien hoe een eventuele landelijke code voor donaties zich verhoudt tot de Gedragscode wetenschappelijke integriteit. De wens voor meer transparantie past ook bij de op 28 januari jl. ingediende motie Westerveld om een historisch overzicht van de omvang van de derde geldstroom in kaart te brengen.2
Op welke manieren kan een onderwijsinstelling of het ministerie ingrijpen wanneer zij vermoeden dat onderzoeksresultaten misbruikt kunnen worden door overheden tegen hun inwoners? Bent u van mening dat het Erasmus MC in dit geval had moeten ingrijpen? Kunt u dit uitleggen?
Ik verwacht van de instellingen dat zij ingrijpen wanneer onderzoek niet in overeenstemming is met de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke integriteit 2018.3 In paragraaf 4 van deze code zijn de zorgplichten van de instellingen opgesomd. Met betrekking tot de ethische normstelling en procedures beveelt de gedragscode aan te zorgen voor ethische toetsing, bijvoorbeeld met betrekking tot mogelijke belangenconflicten. Alle instellingen dienen te beschikken over een commissie of functionaris voor het behandelen van klachten over wetenschappelijke integriteit. Het onderzoek over lichaamslengte is voorgelegd aan de medisch-ethische commissie van Erasmus MC. Gelet op het gegeven dat dit onderzoek is getoetst door de ethische commissie ben ik van mening dat het onderzoek voldoende waarborgen bevatte voor ethisch verantwoord onderzoeksgedrag. Het onderzoek naar gezichtsvormen is niet voorgelegd aan een medisch-ethische commissie, omdat het onderzoek in China en niet in Nederland is verricht. Dat neemt niet weg dat ik blijf benadrukken dat instellingen zich bewust dienen te zijn van de risico’s van onderzoekers die in meerdere landen werkzaam zijn. Ik zal dit nogmaals bij de VSNU onder de aandacht brengen.
Welke stappen neemt u op Europees niveau om de Chinese invloed op het Europese hoger onderwijs in kaart te brengen en te controleren?
Nederland levert een actieve bijdrage aan discussies op Europees niveau over het tegengaan van ongewenste beïnvloeding en over het beheersen van risico’s van internationale onderwijs- en onderzoekssamenwerking. Een concreet voorbeeld is dat de «Checklist voor samenwerking met Chinese academische en kennisinstellingen», die het Den Haag Centrum voor Strategische Studies (HCSS) in opdracht van Buitenlandse Zaken en mijn ministerie heeft opgesteld, in het Engels beschikbaar is gemaakt en in Europees verband is gedeeld.4
Herinnert u zich dat Nieuwsuur in juni berichtte2 over Chinese studenten en promovendi in Nederland die onderzoek doen dat risicovol kan zijn voor onze veiligheid en bedrijvigheid?
Ja.
Herinnert u zich dat in de VVD-Chinastrategie van april dit jaar wordt opgeroepen tot het ontwikkelen van regels, in overleg met universiteiten en onderzoeksinstellingen, voor het doen of delen van wetenschappelijk onderzoek als dit veiligheidsconsequenties voor Nederland kan hebben, en tot het scheppen van de mogelijkheid om studenten te weren als er zorgen zijn over nationale veiligheid of de ongewenste export van strategische kennis? Wat bent u voornemens hieraan te doen, en wanneer?
Het kabinet onderzoekt momenteel in hoeverre aanvullende maatregelen gewenst zijn met betrekking tot de risico’s van ongewenste kennis- en technologieoverdracht in brede zin via de weg van (academisch) onderwijs en onderzoek. In dit traject wordt onderzocht op welke manier er een brede kennisregeling kan worden opgezet. De mogelijkheid en wenselijkheid van het toetsen van studenten en onderzoekers wordt in dit traject ook nader bekeken.
Deelt u de mening dat dit artikel nogmaals de urgentie aantoont van dit onderwerp? Welke parallellen ziet u tussen de casus uit Nieuwsuur en deze casus?
Ik ben het met vragenstellers eens dat het gaat om een urgent onderwerp. Ik waag mij echter niet aan bespiegelingen met betrekking tot casuïstiek.
De artikelen ‘Doe iets, anders is het wachten op de volgende dode’ en ‘We laten verwarde personen te lang vrijlopen’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Kelly Regterschot (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de nieuwsartikelen «Doe iets, anders is het wachten op de volgende dode»1 en «Kabinet doet te weinig om overlast door verwarde personen te voorkomen»? 2
Ja.
Welke lessen zijn getrokken uit de verschrikkelijke incidenten die in deze artikelen worden beschreven?
In de artikelen worden verschillende incidenten aangehaald. Ieder incident is treurig, in de eerste plaats voor slachtoffers en betrokkenen, en vormt voor ons aanleiding om scherp te kijken naar de huidige praktijk. Allereerst is het goed om op te merken dat de groep personen met verward gedrag een brede doelgroep is met diverse problematiek. In deze groep zitten onder andere mensen met dementie, mensen met psychosociale problemen of een verstandelijke beperking en mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen. Het is ook belangrijk om te benadrukken dat het grootste deel van de groep personen met verward gedrag niet gevaarlijk is voor zichzelf of voor anderen en geen overlast veroorzaakt.
Op 10 december jl. is de brief «stand van zaken persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen» naar de Kamer gestuurd.3 In deze brief beschrijven we de stand van zaken rond de aanpak voor kwetsbare personen, waar de groep personen met een hoog veiligheidsrisico onderdeel van uit maakt. In de brief wordt geschetst waar we de komende tijd op gaan inzetten. Zo is met de invoering van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), die per 1 januari 2020 in werking is getreden, een belangrijke stap gezet in de informatiedeling. Overal in het land is invulling gegeven aan de beoordelingsfunctie, zodat mensen sneller kunnen worden doorgeleid naar de juiste vormen van hulp en begeleiding. Ook krijgen familie en naasten onder de nieuwe wet meer mogelijkheden tot inspraak. Daarnaast is de samenwerking tussen partners in de zorg- en veiligheidsketen verbeterd doordat ggz-aanbieders aansluiten bij het overleg dat gevoerd wordt binnen de Zorg- en Veiligheidshuizen. De afgelopen periode is tevens hard gewerkt om ervoor te zorgen dat in ieder Zorg- en Veiligheidshuis het thema personen met verward gedrag en een hoog veiligheidsrisico is belegd. Het in beeld krijgen en houden van deze groep is daarbij een prioriteit. In 2020 zetten we alles op alles zodat de persoonsgerichte aanpak voor de groep personen met een hoog veiligheidsrisico volledig landelijk is geïmplementeerd.
Kortom, we doen ons best om herhaling van dergelijke incidenten te voorkomen. Hierbij analyseren we wat er gebeurd is en treffen we waar nodig maatregelen. Desondanks kunnen we nooit uitsluiten dat er zich in de toekomst weer een incident zal voordoen.
In 2018 is de eindrapportage «Op weg naar een persoonsgerichte aanpak» gepresenteerd, kunt u aangeven welke acties u sindsdien heeft ondernomen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre hebben gemeentes en regio’s deze aanpak verder geïmplementeerd en geborgd?
Gemeenten en regio’s zijn aan de slag gedaan met de implementatie en borging van de aanpak. Onlangs is de rapportage «Stand van het land» aan uw Kamer toegestuurd.4 Deze rapportage beschrijft de stand van zaken wat betreft de persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen op basis van de negen bouwstenen van het Aanjaagteam op regionaal en gemeentelijk niveau. De rapportage laat zien dat op alle 9 bouwstenen5 voor de aanpak van verward gedrag veel gebeurt in de regio’s. Dat is goed om vast te stellen, maar tegelijkertijd blijkt uit de rapportage dat er behoefte is aan ondersteuning bij het (blijven) leggen van de verbinding tussen de verschillende (beleids)trajecten. Die ondersteuning wordt nu geboden door het Verbindend Landelijk Ondersteuningsteam (VLOT) en door de door VLOT aangestelde regioadviseurs.
Welke acties zijn er tot nu toe ondernomen om de gegevensuitwisseling te verbeteren zoals het schakelteam «Personen met verward gedrag» heeft aanbevolen? Zo ja, wat is het resultaat van deze acties en welke acties kunnen wij nog verwachten?
Zoals geantwoord bij vraag 2 en 3 hebben we aangegeven dat met de Wvggz extra mogelijkheden worden gecreëerd voor informatiedeling. In aanvulling hierop wijzen we op het handvat gegevensdeling en privacy in het zorg- en veiligheidsdomein. Dit handvat wordt geactualiseerd aan de hand van nieuwe ontwikkelingen, zoals de nieuwe Europese privacywet, de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de gewijzigde wetgeving naar aanleiding van de invoering van de Europese Richtlijn Gegevensbescherming Opsporing en Vervolging. Thans wordt een addendum voorbereid in verband met de komst van onder andere de Wvggz en de Wet Zorg en Dwang.
De afgelopen periode zijn ook de trainingen gecontinueerd en verder uitgebreid. Voor de Zorg- en Veiligheidshuizen is er de training gegevensdeling voor procesregisseurs, beleidsmedewerkers en juristen verzorgd. Volgend jaar wordt aanvullend een train-de-trainer programma gegevensdeling en privacy voor de Zorg- en Veiligheidshuizen gestart. In aanvulling hierop wordt gestart met een Leergang voor procesregisseurs Zorg- en Veiligheidshuizen om het vak van procesregisseur verder te professionaliseren.
Voor het eerste kwartaal 2020 staat de introductie van een app gepland voor professionals om te helpen bij het beantwoorden van de vraag of er informatie mag worden gedeeld. Met het Zorg- en Veiligheidshuis Rotterdam wordt een Privacy Impact Assessment uitgevoerd op het Advies- en Triage Punt om juridisch onderbouwd een goed toestandsbeeld te kunnen krijgen van een casus/situatie. Tenslotte is het interdepartementale (wets)traject Uitwisseling persoonsgegevens en privacy (UPP) gestart.6 Dit traject werkt aan verduidelijking van het juridisch kader in situaties waarin de gemeente, samen met mogelijk betrokken partijen, nog moet verkennen of sprake is van meervoudige problematiek en of (domeinoverstijgende) samenwerking noodzakelijk is.
Kunt u een actuele stand van zaken geven met betrekking tot de realisatie van het publieksnummer voor verwarde personen, dat 24/7 bereikbaar is zoals ook is aanbevolen in de rapportage? Kunt u een concrete datum noemen wanneer het nummer opengesteld wordt?
Zoals aangegeven in de genoemde brief van 10 december jl. wordt hard gewerkt aan de vormgeving van het landelijk meldnummer dat kan doorschakelen naar regionale meldpunten voor niet-acute situaties. Wij vinden dit belangrijk omdat het de toegankelijkheid vergroot tot een laagdrempelige voorziening die burgers in staat stelt om hun zorgen over het gedrag van naasten of anderen te melden. Zoals eerder gecommuniceerd, bij brief van 10 oktober jl.7, zal het landelijk meldnummer naar verwachting in het voorjaar van 2020 gereed zijn.
Hoe worden burgemeesters momenteel ondersteund in het nemen van een snel, maar ook zorgvuldig besluit in geval van een acute situatie met een verwarde persoon waarbij diegene wellicht in bewaring gesteld moet worden?
Op dit moment wordt in acute situaties een persoon met verward gedrag (doorgaans) beoordeeld door de crisisdienst van de GGZ, of als de persoon al is opgenomen in een instelling door de dienstdoende arts, van die instelling. Beoordeeld wordt of de betrokkene een acuut gevaar vormt voor zichzelf, derden of zijn omgeving en of het gevaar voortvloeit uit een stoornis van de geestesvermogens alsmede of een opname in een instelling noodzakelijk is om het gevaar weg te nemen. Als aan alle voornoemde voorwaarden wordt voldaan en de betrokkene wil niet worden opgenomen, dan stelt de arts een geneeskundige verklaring op en dient een aanvraag tot inbewaringstelling (IBS) in bij de burgemeester. Op basis van de geneeskundige verklaring besluit de burgemeester om al dan niet een IBS af te geven.
Met inwerkingtreding van de Wvggz krijgt de burgemeester naast een medische verklaring van een onafhankelijk psychiater ook de beschikking over de relevante politiegegevens en justitiële gegevens van de betrokkene. Die gegevensuitwisseling vindt zo veel mogelijk digitaal plaats, zodat de burgemeester snel over de relevante informatie beschikt die nodig is om zorgvuldig een besluit te kunnen nemen. De burgemeester dient bovendien de betrokkene, indien mogelijk, te horen, alvorens hij besluit een crisismaatregel te nemen. Hiermee beschikt de burgemeester over meer informatie om een gewogen besluit nemen. Dit versterkt de mogelijkheid voor de burgermeester om een goede afweging te maken betreffende de situatie en de veiligheid van de patiënt, naasten en de samenleving.
Bent u het ermee eens dat het zorgwekkend is dat het aantal incidenten met verwarde personen ten opzichte van 2011 ruim verdubbeld is? Zo ja, welke concrete maatregelen heeft u sindsdien getroffen en bent u bereid te treffen? Zo nee, waarom niet?
Het is goed om op te merken dat de stijging waaraan u refereert de stijging van het aantal E33-meldingen van een persoon met verward gedrag betreft (de zogenoemde E33-melding). Een melding is niet automatisch een incident, het is goed dat wij ons dit realiseren. Dat neemt niet weg dat de stijging van het aantal meldingen een zorgelijke ontwikkeling is. Daarbij moet in ogenschouw genomen worden dat het soort meldingen dat onder de code E33 wordt geregistreerd zeer divers is.
De meldkamer heeft te maken met een groeiend aantal meldingen over een zeer diverse groep, waarvan – we kunnen het niet genoeg benadrukken – het grootste deel níet gevaarlijk is voor zichzelf of anderen of overlast veroorzaakt en die juist ondersteuning en zorg nodig heeft.
De komende tijd blijven we dan ook in zetten op het stimuleren van gemeenten en hun partners om daadwerkelijk regie te voeren en zicht te krijgen op deze kwetsbare personen waarbij het uitgangspunt moet zijn om vroegtijdig te signaleren en indien nodig politie én zorg hand in hand te laten samenwerken om verdere escalatie te voorkomen. Ook voor de nadere uitwerking op dit punt verwijzen wij graag naar onze eerder brieven die aan uw Kamer toegezonden zijn.
Bent u het ermee eens dat de politie vooral bezig moet zijn met het vangen van boeven, in plaats van met mensen met een zorgbehoefte? Zo ja, hoe bent u van plan om ervoor te zorgen dat de politie zich kan richten op haar kerntaken in plaats van op de 90.000 incidenten rond verwarde personen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de zorgtaken weer bij zorginstellingen komen te liggen? Zo nee, waarom niet?
Personen met verward gedrag die geen strafbaar feit hebben gepleegd en geen veiligheidsrisico opleveren, horen niet bij de politie thuis maar hebben een zorgbehoefte. In de brief van 10 december jl. is de ambitie voor 2020 uitgesproken om bij iedere melding in de meldkamer waarbij het vermoeden bestaat van ernstige problematiek een goede triage uit te voeren en zo passende hulp en ondersteuning te kunnen bieden. We zien op de meeste plekken al verbetering als het gaat om het inrichten van een beoordelingsfunctie en het opvangen van kwetsbare personen in een passende omgeving. Daarnaast moeten goede afspraken worden gemaakt over passend vervoer voor personen met verward gedrag. Zoals op 10 december aan uw Kamer gemeld is, wordt over dat laatste in februari 2020 de tussenbalans opgemaakt. Hierover wordt u zo spoedig mogelijk daarna geïnformeerd. Het is van groot belang dat wordt ingezet op het tijdig en adequaat herkennen van signalen en deze op te pakken zodat de situatie niet escaleert, zie ook onze antwoorden op vraag 4. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen.
Klopt het dat gemeentes er allemaal verschillende aanpakken ten aanzien van verwarde personen op na lijken te houden? Ziet u mogelijkheden om met een landelijke aanpak voor verwarde personen te komen? Zo ja, welke maatregelen bent u hier bereid voor te treffen? Zo nee, waarom niet?
De hierboven geschetste complexiteit van de problematiek vraagt om maatwerk. Hierbij moet enerzijds rekening gehouden worden met de specifieke kenmerken van de persoon in kwestie, maar anderzijds ook met het lokaal beschikbare zorgaanbod. Het klopt dus dat de aanpak voor personen met verward gedrag per regio en per gemeente kan verschillen. Eén landelijke aanpak zou ook geen recht doen aan de complexiteit van de problematiek en onvoldoende ruimte bieden voor lokaal maatwerk. Overigens sluit dit ook aan bij het advies van het Schakelteam personen met verward gedrag en het eerder advies van de heer Van der Vlist. Ook zij stellen dat op lokaal en regionaal niveau de oplossing ligt. Uit de rapportage «Stand van het land» (zie ook onze antwoorden op vraag 4) blijkt gelukkig ook dat er lokaal en regionaal veel gebeurt. We blijven dit vanuit onze brede verantwoordelijkheid ook ondersteunen.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg van 4 november 2019, waarin de arts, die in het medisch dossier van klokkenluider de heer Van Wulfen een consult op 16 november 2009 plaatste met de diagnose «Overige psychische stoornissen, Andere psychische stoornissen», publiekelijk berispt is omdat er geen medisch consult heeft plaatsgevonden en dus ook helemaal geen diagnose gesteld kon worden?1
Ik heb kennis genomen van de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg te Eindhoven van 4 november 2019.
Deelt u de mening dat het oordeel van het tuchtcollege dat «(h)et college oordeelt dat de onderdeelsarts ten onrechte een diagnose heeft toegevoegd aan klagers medisch dossier. Er had geen consult tussen klager en de onderdeelsarts plaatsgevonden. De arts had de aantekening in het medisch dossier zo moeten formuleren dat het voor opvolgende zorgverleners duidelijk was dat de informatie niet afkomstig was van klager maar van de commandant, maar heeft dat niet gedaan. Ook verwijtbaar is dat de onderdeelsarts juist heeft gekozen voor deze ziektecode. Het had voorzienbaar moeten zijn voor de arts dat dit grote gevolgen kon hebben voor klager.» keihard is?2
Het Regionaal Tuchtcollege is van oordeel dat de wijze waarop de arts op 16 november 2009 verslag heeft gedaan in het medisch dossier van klager van hetgeen hem ter ore is gekomen dan wel wat tussen de arts en de commandant over klager is besproken, de toets der kritiek niet kan doorstaan. Naar het oordeel van het tuchtcollege heeft de arts ten onrechte een diagnose toegevoegd aan het medisch dossier van klager.
In februari 2012 heeft dhr. van Wulfen zich gewend tot de Inspecteur Militaire Gezondheid (IMG) en geklaagd over onzorgvuldig handelen van de arts. Op 22 maart 2012 heeft de IMG zijn onderzoek afgerond, waarbij onder andere is gekeken naar de gang van zaken rondom de mutaties in het medisch dossier. Op 7 februari 2013 heeft Defensie de Onderzoeksraad Integriteit Overheid (OIO), de voorloper van het Huis voor de Klokkenluiders, verzocht om onderzoek te doen naar een door dhr. van Wulfen ingediende melding van vermoede mistanden. Ook in dit onderzoek is aandacht besteed aan de mutaties in het medisch dossier. Het OIO-rapport vermeldt dat de IMG heeft vastgesteld dat er sprake was van een onzorgvuldige verslaglegging onder een onjuiste code. Het rapport van de OIO, inclusief de reactie van Defensie, is d.d. 28 mei 2015 geanonimiseerd aangeboden (Kenmerk 34 000 X, nr. 94) aan de Kamer. Het rapport van de Inspecteur Militaire Gezondheidszorg (IMG) (Kenmerk 2017D03208) is d.d. 1 februari 2017 met de Kamer gedeeld (Kenmerk 34 550 X, nr. 71). De conclusies van de IMG en de OIO is een aantal keer in de Kamer aan de orde geweest3 4 5.
In de reactie van Defensie op het OIO-rapport, die d.d. 28 mei 2015 geanonimiseerd aan de Kamer is aangeboden (Kenmerk 34 000 X, nr. 94), is opgemerkt dat het medisch dossier van klager inmiddels was geschoond.
Wilt u een algemeen oordeel geven over deze uitspraak en welke gevolgen deze voor beide betrokkenen heeft?
Zie antwoord op vraag 2. Ik acht het niet opportuun om nader in te gaan op uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege, mede omdat de termijn om daartegen beroep in te stellen nog loopt.
Voor de volledigheid merk ik op dat met de heer Van Wulfen naar aanleiding van het OIO-rapport eerder al afspraken zijn gemaakt om hem te rehabiliteren die zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. In 2017 is met de heer Van Wulfen een tweede vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin is afgesproken dat zijn dienstverband op zijn aanvraag werd beëindigd. Partijen beoogden met het sluiten van deze overeenkomst de rechtsverhouding te beëindigen en zich op de toekomst te richten.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in de Kamer het volgende zei: «Het geheel is door de Inspectie Militaire Gezondheidszorg onderzocht. Er bleek geen sprake van fraude of vervalsing te zijn. De betrokken arts, die dus echt niets fout heeft gedaan, is inderdaad bevorderd» (Kamerstuk 34 550 X, nr. 48)?
Hierover zijn op 23 januari 2017 Kamervragen gesteld. In antwoord daarop (2016–2017, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1001) heeft de toenmalig Minister als volgt gereageerd: «Mijn uitlatingen tijdens de begrotingsbehandeling op 16 en 17 november jl. moet u zien in de context van de vragen die toen zijn gesteld. Zoals ook in het door de IMG uitgevoerde onderzoek is vastgesteld, concludeert de OIO dat in het onderhavige geval sprake is geweest van een onzorgvuldig wegschrijven van een notitie van een overleg tussen de arts en de leidinggevende. De notitie is weggeschreven onder een onjuiste code in het medische systeem (GIDS). Dit is later in het medische systeem gecorrigeerd. Er was geen sprake van fraude of een strafbaar feit. Met de arts zijn gesprekken gevoerd over zijn handelen.»
Het Regionaal Tuchtcollege heeft in haar uitspraak hieromtrent bij de beoordeling het volgende overwogen: «Het college merkt daarbij echter op dat niet gebleken is van vervalsing in de zin van kwaadwillendheid of opzet aan de zijde van verweerder, zoals klager stelt.»
Hoe beoordeelt u de bevindingen van de Inspectie Militaire Gezondheidszorg dat «(o)p maandag 16 november 2009 had melder een gesprek met de vliegerpsycholoog, die hij verzocht om aanwezig te zijn bij een voor woensdag 18 november gepland gesprek met de squadroncommandant. Eveneens op 16 november 2009 maakte de squadroncommandant tegenover de arts en in het SMT melding van door hem gesignaleerde problemen met betrekking tot melders functioneren en de daarop genomen actie, alsmede het contact met de vliegerpsycholoog. Op diezelfde dag tekende de arts in het elektronisch patiëntendossier (GIDS) van melder aan (evidente typfouten door IMG gecorrigeerd): Gesprek met c336 en in SMT, mag nu niet vliegen van C, leeft mogelijk in een aparte wereld. Wel incidenten geweest, gaat niet op uitzending, c heeft contact gehad met. De aantekening werd in de SOEP-systematiek van het GIDS (Subjectief/Objectief/Evaluatie/ Plan) genoteerd bij de S. Verdere aantekeningen ontbraken; in het systeem werd een en ander die dag weggeschreven als CONSULT onder de ziektecodes Cas P69 / ICPC P99 – Overige psychische stoornissen, andere psychische stoornissen. Op dinsdag 17 november 2009 kwam melder weer terug op het onderdeel, waar hij zag dat hij van de lijst aangewezenen voor uitzending was afgehaald en vervangen door een van stafcursus teruggeroepen collega. Op woensdag 18 november 2009 volgde het geplande gesprek van melder met de squadroncommandant, waarbij naast anderen ook de vliegerpsycholoog aanwezig was. Aan melder werd meegedeeld dat hij in een schijnwereld leek te leven en professionele hulp nodig had. Er werd een afkoelingsperiode van twee weken ingelast, waarna hij zich moest melden bij de arts.», terwijl het tuchtcollege duidelijk heeft vastgesteld dat dhr. Van Wulfen niet in Nederland was en dat deze gesprekken in zijn geheel niet plaatsgevonden kunnen hebben?3
In het Algemeen Overleg Personeel d.d. 26 januari 2017 (Kenmerk 34 550 X, nr. 74) heeft de toenmalige Minister van Defensie laten weten dat de data die zijn genoemd in het IMG-rapport niet kloppen en dat de chronologie der dingen is rechtgezet in het OIO-rapport dat op verzoek van Defensie is uitgevoerd. Daarbij heeft de toenmalig Minister ook gewezen op het feit dat de IMG in zijn rapport bij zijn bevindingen een voorbehoud heeft gemaakt met betrekking tot bepaalde dateringen.
Deelt u de mening dat de inspecteur de conclusie dat «van onzorgvuldig medisch-inhoudelijk handelen niet is gebleken» nooit had mogen trekken?
Ik heb begrepen dat er een klacht is ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege die verband houdt met deze vraag. Ik acht het daarom niet opportuun op deze vraag in te gaan.
Bent u bereid om nader onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de totstandkoming van het rapport van de Inspectie Medische Gezondheidszorg, dat elementaire fouten bevat?
Het rapport van de IMG is reeds door een onafhankelijke instantie bezien. Immers, de OIO heeft in haar rapport van 5 februari 2015 (Kenmerk 34 000 X, nr. 94) het IMG-rapport betrokken. Daarnaast geldt dat, zoals ik heb opgemerkt bij de beantwoording van vraag 6, mij bekend is dat er een klacht is ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege die verband houdt met deze vraag. Gelet op het voorgaande zie ik geen aanleiding om nader onafhankelijk onderzoek te laten doen.
Is er in dit dossier van de heer Van Wulfen door iemand fraude, valsheid in geschrifte en/of een ambtsmisdrijf gepleegd? Indien u het niet zeker weet, wilt u dit dan laten onderzoeken en terugrapporteren aan de Kamer?
Zoals blijkt uit de beantwoording van vraag 2 hebben de IMG, de OIO en het Regionaal Tuchtcollege de kwestie bekeken. Op basis van die onderzoeken heb ik geen aanwijzingen dat sprake is geweest van fraude, valsheid in geschrifte en/of een ambtsmisdrijf. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 heeft het Regionaal Tuchtcollege bij de beoordeling opgemerkt dat niet gebleken is van vervalsing in de zin van kwaadwillendheid of opzet.
Heeft de heer Van Wulfen op zijn verzoek de beschikking gehad over alle documenten over zijn zaak (rapporten, emails etc.)? Zo nee, welke documenten heeft hij niet gekregen en wat is daar de oorzaak van?
De heer Van Wulfen heeft met het oog op de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege aan Defensie gevraagd om een aantal stukken, die hij in die procedure wilde inbrengen.
Defensie was bij deze procedure geen partij. Het doel van een tuchtrechtelijke procedure is om vast te stellen of de beklaagde, dat is de medisch professional in deze, binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de normen en standaarden van de beroepsgroep. Binnen een tuchtrechtelijke procedure is het aan de beklaagde zelf om te bepalen welke stukken hij verstrekt in het kader van zijn verdediging. De regelgevende kaders van het medisch tuchtrecht bevatten geen grondslag om de beklaagde (of diens werkgever) te verplichten bepaalde stukken in het geding te brengen, noch om stukken aan de klager te verstrekken. Defensie heeft het verzoek dan ook gemotiveerd afgewezen.
Daarnaast merk ik op dat het Regionaal Tuchtcollege aan Defensie geen verzoek heeft gedaan om stukken in te dienen.
Bent u bereid deze vragen een voor een en binnen twee weken te beantwoorden?
Ik houd mij aan de door de Kamer gestelde reguliere termijn van drie weken.
De financiële toestand van GGZ-instelling Dokter Bosman |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel van Follow The Money waaruit blijkt dat een investeringsmaatschappij de geestelijke gezondheidszorg (ggz)-instelling Dokter Bosman wil redden, maar dat zij daarvoor eist dat tal van gemeenten de helft van de schulden kwijtscheldt?1
Ja
Deelt u de mening dat het onwenselijk en immoreel is als gemeenten op deze wijze min of meer gedwongen worden om gemeenschapsgeld te gebruiken om een commerciële partij een zorginstelling te laten redden, waarmee zij verwacht op termijn forse winsten te kunnen behalen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen vind ik het niet onredelijk dat een investeerder een normaal rendement wil behalen op een investering. Voor forse winsten is in de zorg echter geen plaats. Zoals in de commissiebrief van 25 november jl. aan uw Kamer inzake stand van zakenbrief over de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza)2 reeds is aangekondigd, werk ik samen met de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan aanvullende randvoorwaarden voor dividenduitkering. Daarnaast bezien we of er een norm geïntroduceerd moet worden voor een maatschappelijk maximaal aanvaardbare dividenduitkering. In deze specifieke casus heb ik onvoldoende inzicht in de bedrijfseconomische situatie van Dokter Bosman om te kunnen oordelen over de moraliteit van dit voorstel van een investeerder om een noodlijdende instelling te financieren. Gemeenten zijn vrij een eigen afweging te maken of zij meegaan in het voorstel van een investeerder. Hierbij zullen ze moeten afwegen of het verlies van gemeenschapsgeld bij acceptatie van het voorstel al dan niet opweegt tegen het mogelijke verlies van gemeenschapsgeld en discontinuïteit van een zorginstelling bij faillissement.
Klopt het dat de Dokter Bosman-groep schulden bij de gemeenten van de regio Utrecht West heeft opgebouwd doordat in de periode 2016 tot 2018 veel te veel is gedeclareerd? Zo ja, kan hier naar uw mening sprake zijn van fraude, of ligt hier een andere oorzaak aan ten grondslag?
Dat is mij niet bekend. Dokter Bosman geeft aan dat zij met gemeenten in overleg zijn om het verleden af te sluiten en zich te concentreren op de zorgverlening in de toekomst.
Is bekend hoeveel gemeenten in totaal vorderingen hebben bij de Dokter Bosman-groep? Zo ja, om welk totaalbedrag gaat het?
Dat is mij niet bekend.
Wat is de reden dat de Dokter Bosman-groep een vordering van de Belastingdienst heeft ter waarde van 1,3 miljoen euro?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht, ingevolge artikel 67 Algemene wet rijksbelastingen, kan niet worden ingaan op individuele gevallen. In zijn algemeenheid geldt dat schulden aan de Belastingdienst diverse oorzaken kunnen hebben.
Klopt het dat de Dokter Bosman-groep jarenlang jaarrekeningen te laat of helemaal niet heeft gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Wat is de reden dat het jaarverslag van 2016 niet is ingediend?
Het klopt dat de jaarrekeningen van 2016, 2017 en 2018 niet tijdig zijn gedeponeerd bij het CIBG. Dokter Bosman heeft mij laten weten dat onder andere de complexe financieringsstructuur van de zorg en de invoering van een nieuw EPD voor vertraging hebben gezorgd in de afronding van de jaarverslagen. Inmiddels zijn de jaarverslagen afgerond en gedeponeerd en zichtbaar op de website van het ministerie.
Kunt u zich voorstellen dat de prognose van DRB Participatie kan kloppen dat er met de ggz-instelling op korte termijn een nettoresultaat van 1,4 miljoen euro winst te behalen valt? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik vind dat er in de zorg geen plaats is voor forse winsten, zie ook mijn antwoord op vraag 2. Dit geldt ook voor jeugdhulpaanbieders. Daarom zal ik, conform motie van de leden Kuiken en Peters, onderzoeken welke maatregelen mogelijk zijn om deze excessieve winstuitkeringen door jeugdhulpaanbieders tegen te gaan. Ik zal de Kamer hier voor 1 maart 2020 over informeren.
Welke acties hebben toezichthouders als de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) tot nog toe ondernomen richting de Dokter Bosman-groep? Heeft de IGJ signalen over financiële problemen gedeeld met de Jeugdautoriteit? Indien er geen acties zijn ondernomen, waarom niet?
De IGJ heeft contact met de Dokter Bosman Groep en houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Zorgcontinuïteit is een belangrijk aspect daarin. Conform de samenwerkingsafspraken heeft de IGJ contact met de NZA.
In het geval dat discontinuïteit van jeugdhulp in het geding is dan hebben gemeenten en aanbieders de mogelijkheid ondersteuning te vragen bij het Ondersteuningsteam Zorg voor Jeugd (OZJ) van de VNG. Mocht dat niet tot resultaat leiden dan kan, indien de continuïteit van cruciale jeugdhulp in het geding is, worden geëscaleerd via de Jeugdautoriteit. Het doel van de Jeugdautoriteit is om de continuïteit van cruciale jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering te borgen. De Jeugdautoriteit doet dit door te bemiddelen rond de inkoop van jeugdhulp, gemeenten aan te spreken rond continuïteitsvraagstukken, bestuurlijke maatregelen voor te bereiden en, indien aan de orde, mij te adviseren over tijdelijke liquiditeitssteun.
Op welke wijze is de zorg van de ongeveer 400 jeugdzorgcliënten van de Dokter Bosman-groep geborgd?
Dr. Bosman heeft mij laten weten dat de overname afgerond is en de continuïteit van zorg geborgd is. De inspectie onderhoudt contact met Dokter Bosman over de kwaliteit en continuïteit van de geboden zorg en jeugdhulp door Dokter Bosman.
Hebben het Ondersteuningsteam Zorg voor Jeugd (OZJ) en/of de Jeugdautoriteit een rol bij het bemiddelen in een dergelijke zaak waarbij de continuïteit van jeugdzorg in het geding is?
Zie beantwoording vraag 8.
Is de subsidieregeling al operationeel die u heeft aangekondigd in uw brief van 11 oktober 2019, waarmee tijdelijke liquiditeitssteun toegekend kan worden als de zorgcontinuïteit van jeugdhulpaanbieders geborgd kan worden? Zou deze casus in aanmerking kunnen komen voor deze subsidieregeling?2
De subsidieregeling die ik heb aangekondigd zal per 1 januari 2020 operationeel zijn. De regeling voorziet in de mogelijkheid om liquiditeitssteun te verlenen indien de continuïteit van cruciale jeugdhulp, jeugdbescherming- en jeugdreclassering in het geding is. Bij een aanvraag zal beoordeeld worden of het inderdaad om cruciale jeugdhulp gaat. Dokter Bosman heeft mij inmiddels laten weten dat er sprak is van een overname waardoor er voldoende financiële draagkracht is. Daarmee komt deze casus niet in aanmerking voor deze subsidieregeling.
Kunt u aangeven of de meldplicht in het kader van de nieuwe Wet Toelating Zorgaanbieders (Wtza) in een dergelijke casus de gemeente handvatten zou geven om bij de zorgaanbieder striktere voorwaarden te kunnen stellen?
De meldplicht voor nieuwe zorgaanbieders in de Wtza en de meldplicht voor nieuwe jeugdhulpaanbieders in de Jeugdwet is bedoeld voor de verbetering van het kwaliteitstoezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op nieuwe aanbieders. Met deze meldplicht krijgt de IGJ nieuwe aanbieders voor de aanvang van zorgverlening en/of jeugdhulp beter in beeld en worden nieuwe aanbieders beter bewust gemaakt van de (kwaliteits)eisen die aan de zorgverlening en de jeugdhulp zijn gesteld. De meldplicht stelt geen voorwaarden aan zorgaanbieders. Gemeenten hebben vanuit hun verantwoordelijkheid voor de inkoop van jeugdhulp de plicht en ook de ruimte om (striktere) voorwaarden te stellen aan jeugdhulpaanbieders.
Zorgorganisatie DeSeizoenen die de gedragscode voor de zorg schendt |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving met betrekking tot zorgorganisatie DeSeizoenen die de gedragscode voor de zorg schendt?1 2 3
Ik vind het onwenselijk als zorgaanbieders de governancecode zorg schenden. Het is goed dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna inspectie), al dan niet in samenwerking met de Nederlandse Zorgautoriteit (hierna NZa), scherp is op constructies in de zorg waarbij sprake is van (schijn van) belangenverstrengeling, dat zij de betreffende zorgaanbieder daarop vervolgens aanspreekt en hierover ook publiekelijk rapporteert zodat andere zorgaanbieders daarvan kunnen leren.
Hoe oordeelt u over de functies van de twee directeuren van DeSeizoenen die ook directeur zijn van facilitair bedrijf Care Shared Services B.V., dat door DeSeizoenen wordt ingehuurd voor onder andere ICT-diensten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Care Shared Services BV (CSS) en DeSeizoenen BV (hierna DeSeizoenen) maken beiden deel uit van de WW Zorg Groep BV. De WW Zorg Groep BV (hierna WW Zorg Groep) is als holding 100% aandeelhouder van beide BV’s. In de periode 2016–2017 was de financieel directeur van DeSeizoenen tevens bestuurder van CSS en medeaandeelhouder van de holding WW Zorg Groep. De algemeen directeur van DeSeizoenen maakte tevens deel uit van de directie van CSS.
De inspectie oordeelt dat door deze invulling van posities sprake is van een (schijn van) belangenverstrengeling als bedoeld in de governancecodes 2010 en 2017. DeSeizoenen heeft aan de inspectie laten weten dat zij voor het einde van dit jaar een definitief besluit neemt over de wijze waarop de bestuursstructuur (personele unie) van DeSeizoenen en Care Shared wordt aangepast. De Seizoenen heeft aangegeven de maatregelen in de loop van het volgend jaar te effectueren, zodat is voldaan aan de uitgangspunten zoals beschreven in de governancecode zorg 2017.
Ik vind het van belang dat (de schijn van) belangenverstrengeling bij zorgaanbieders wordt vermeden. Daarmee ontstaat namelijk het risico dat de maatschappelijke doelstelling ondergeschikt wordt gemaakt aan zakelijke of privébelangen van individuen binnen die organisatie.
Hoe oordeelt u over de voormalig directeur van DeSeizoenen die naast directeur van DeSeizoenen ook directeur was van Care Shared Services B.V. en ook nog eens aandeelhouder was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het acceptabel dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), door de gebrekkige administratie van DeSeizoenen, niet kan controleren of er geld via DeSeizoenen is doorgesluisd naar Care Shared Services B.V.?
De Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) schrijft voor dat alle toegelaten zorgaanbieders een ordelijke en controleerbare bedrijfsvoering waarborgen waarbij inkomsten en uitgaven herleidbaar zijn naar bron en bestemming. Een van de conclusies van het onderzoek van de inspectie was dat DeSeizoenen in de periode 2016 t/m 2017 op het onderdeel transacties met verbonden partijen niet transparant is geweest over de bedragen die DeSeizoenen voor de dienstverlening van CSS diende te betalen.
De inspectie constateerde echter ook dat DeSeizoenen na die periode op dit vlak de nodige verbeteringen heeft doorgevoerd. Voorts heeft DeSeizoenen in haar jaarrekening 2018 expliciet een beschrijving opgenomen van de transacties met CSS. Daarnaast is relevant dat de inspectie op dit moment geen aanwijzingen heeft dat zorggelden als winst of dividend zijn uitgekeerd aan de aandeelhouders.
Wat vindt u van de constatering van de IGJ dat DeSeizoenen commerciële risico’s genomen heeft met zorggeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het onwenselijk als een zorgaanbieder commerciële risico’s neemt met zorggeld. Geld dat bedoeld is voor de zorg moet daadwerkelijk worden besteed aan zorg. In onze brieven van 9 juli en 17 oktober jl. hebben mijn VWS-collega’s en ik aangegeven welke maatregelen wij nemen om dat te bevorderen.4 Uw Kamer ontvangt nog deze maand een brief waarin wij nader ingaan op de uitwerking van deze maatregelen.
Kunt u nader laten onderzoeken wat de rol is van ondernemers Loek Winter en zijn drie compagnons binnen DeSeizoenen en wat hun rol is geweest als het gaat om de gewekte schijn van belangenverstrengeling? Zo neen, waarom niet?
De inspectie heeft nu onderzoek gedaan naar goed bestuur inclusief de (schijn van) belangenverstrengeling bij DeSeizoenen in relatie tot de dienstenconstructie. De inspectie wacht op dit moment de beschikking af van de Ondernemingskamer Amsterdam in de zaak die de Centrale Cliëntenraad van DeSeizoenen heeft
aangespannen tegen de bestuurders in relatie tot de vastgoedconstructie van DeSeizoenen. Na kennisname van de uitspraak zal de inspectie bezien of er aanleiding is tot nader onderzoek.
De Ondernemingskamer, de IGJ en de Nederlandse Zorgautoriteit hebben onderzoek gedaan naar de handelwijze van de top van DeSeizoenen. Acht u aanvullend onderzoek nodig? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wat de rol van de Raad van Commissarissen is geweest op de fouten die zijn gemaakt met de aankoop van vastgoed, dubbele petten, gebrekkige administratie en de schijn van belangenverstrengeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eén van de conclusies van het onderzoek van de inspectie is dat de Raad van Commissarissen niet goed toezicht hield op de in het rapport genoemde transacties met verbonden rechtspersonen. Zo bleken afspraken tussen de bedrijven niet vastgelegd in contracten waaronder ook de lening van ruim 9 ton van DeSeizoenen aan CCS.
In algemene zin dienen interne toezichthouders situaties waar sprake is van de schijn van belangenverstrengeling te signaleren en er op toe te zien dat de risico’s die daaruit voortvloeien worden vermeden. Het is daarbij belangrijk dat zij tijdig en volledig worden geïnformeerd door de betrokken bestuurder. Anders kan de interne toezichthouder zijn rol niet vervullen. Anderzijds dienen interne toezichthouders proactief en alert te zijn op signalen die er op duiden dat bestuurders bedoeld of onbedoeld informatie achter houden die voor de interne toezichthouder relevant is.
Denkt u dat invoering van de nieuwe Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) toereikend zal zijn om dit soort constructies en belangenconflicten te voorkomen of denkt u dat aanvullende maatregelen nodig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De maatschappelijke doelstelling van een zorgaanbieder mag nooit ondergeschikt worden gemaakt aan zakelijke of privébelangen van individuen binnen die organisatie. Met de Wtza zetten wij een stap om dit beter te kunnen waarborgen. In onze brieven van 9 juli en 17 oktober jl. hebben mijn VWS-collega’s en ik aangegeven welke maatregelen wij nog meer nemen op dat vlak. Uw Kamer ontvangt nog deze maand een brief waarin wij nader ingaan op de uitwerking van deze maatregelen.
Het stoppen met het herindicatie circus voor mensen met een chronische aandoening of een beperking |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Vera Bergkamp (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Minder regels: eenmalige indicatie voor chronisch zieken»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat precies per 1 januari 2020 verandert voor de groepen (1) cliënten/verzekerden, (2) zorgverleners en (3) verzekeraars?
Voor cliënten/verzekerden betekent deze afspraak dat zij vanaf 1 januari 2020 nog maar één keer naar een arts hoeven voor een verklaring dat zij een bepaalde chronische aandoening hebben. De verklaring van die diagnose kan de cliënt/verzekerde altijd blijven gebruiken, bijvoorbeeld als een verzekerde een hulpmiddel nodig heeft of wil vervangen, of omdat een verzekerde van zorgverzekeraar is gewijzigd en voor het eerst bij die nieuwe zorgverzekeraar zorg nodig heeft. Dit voorkomt een nutteloze herhaalde gang naar de huisarts of medisch specialist.
Voor zorgverleners betekent dit dat zij niet meer herhaaldelijk dergelijke verklaringen hoeven op te stellen voor verzekerden die een chronische aandoening hebben.
Voor zorgverzekeraars betekent dit dat zij per 1 januari 2020 in het belang van hun verzekerden duidelijkheid hebben dankzij een (samen met vertegenwoordigers van cliënten en patiënten en voorschrijvers) nog op te stellen lijst met chronische aandoeningen en beperkingen, die alle zorgverzekeraars accepteren.
Kunt u aangeven wat precies verstaan wordt onder: «mensen met een chronische aandoening»? Vallen mensen met een beperking hier ook onder? Zo nee, waarom niet?
De komende periode werken we als ministerie samen met vertegenwoordigers van patiënten en artsen aan een lijst met de chronische diagnoses. Ook zorgverzekeraars zijn hierbij betrokken vanwege de uitvoering. Alle zorgverzekeraars gaan deze lijst gebruiken.
Ook gemeenten kunnen desgewenst gebruik gaan maken van deze lijst bij het beoordelen van de vraag of sprake is van een beperking die niet tijdelijk is. De vraag of iemand in aanmerking komt voor ondersteuning op basis van de Wmo 2015 is echter niet alleen afhankelijk van de vraag of een persoon een beperking in zijn zelfredzaamheid of participatie heeft, maar ook van zijn mogelijkheden om met de inzet van eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang. Dit is de reden dat het niet mogelijk is om de werkwijze, die geldt voor mensen die op grond van de Zvw zorg ontvangen vanwege een chronische aandoening, op een vergelijkbare wijze ook toe te passen voor mensen met een chronische beperking die een voorziening op basis van de Wmo 2015 ontvangen.
Voor jongeren geldt dat ze in ontwikkeling zijn en dat zelfs als zij een te definiëren chronische aandoening hebben, dit betekent dat de hulp met het voortschrijden van de leeftijd aan wensen en behoeften moet worden aangepast.
Klopt het dat de groep «mensen met een chronische aandoening» goed af te bakenen is door zorgverzekeraars? Zo ja, zou eenzelfde afbakening gehanteerd kunnen worden door gemeenten? Zo nee, waarom kunnen zorgverzekeraars dit wel maar gemeenten niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de quote: «En tóch moeten deze patiënten blijven aantonen dat ze blind zijn. Of dat hun kind nog steeds een ernstige beperking heeft. Dat is natuurlijk om gek van te worden» niet alleen van toepassing is op zorg geleverd vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) maar ook op de Jeugdwet (Jw) en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)?2
Ja.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het werken «aan alternatieven voor kortdurende beschikkingen voor mensen met een chronische beperking» binnen het sociaal domein?3
Zie het antwoord op vraag 4.
Indien u van mening bent dat het: «om gek van te worden is» om binnen het sociaal domein een herindicatie aan te moeten vragen voor iemand die blind is, deelt u dan de mening dat herindicaties voor mensen met een chronische aandoening of beperking binnen het sociaal domein zo snel mogelijk afgeschaft moeten worden? Zo ja, welke stappen gaat u hier de komende maanden in nemen?4
Op basis van de bestuurlijke afspraken die ik met de VNG in vervolg op de motie Kerstens5 heb gemaakt gaat de VNG in gesprek met gemeenten om een preciezer beeld te verkrijgen van de huidige uitvoeringspraktijk van het indiceren. Daarbij nodigt de VNG ook de cliëntorganisaties uit om aan te geven over welke gemeenten zij zich met name zorgen maken. Het doel is een beter beeld te krijgen van de (omvang van) de problematiek en de wijze waarop gemeenten daarmee in de praktijk omgaan. De VNG zal vervolgens op basis van dit beeld bezien wat aanvullend nodig is om te borgen dat alle gemeenten uitvoering geven aan de door uw Kamer aanvaarde motie Kerstens. In dit kader zal – in overleg met mij – ook worden bezien of een meer algemene norm ten behoeve van de duur van indicaties nodig en mogelijk is, met dien verstande dat deze norm zich uiteraard moet verhouden met het uitgangspunt van maatwerk in de Wmo 2015.
Voor jongeren met een beperking zal met het verstrijken van de tijd de hulpvraag veranderen en is het wenselijk de benodigde hulp opnieuw te inventariseren om zo goed mogelijk aan te sluiten op de behoefte aan hulp van deze jongere.
Naast het voorgaande heeft de VNG inmiddels een bericht op haar website geplaatst om gemeenten te informeren over de in de Wmo 2015 aanwezige mogelijkheden om langdurig te beschikken. VNG roept gemeenten in het bericht onder andere op bij het afgeven van een beschikking van bepaalde tijd die beschikking zoveel mogelijk aan te laten sluiten op de specifieke situatie van de cliënt.
Gegeven de hiervoor weergegeven afspraken met de VNG en gezien het feit dat de noodzaak, omvang en de inhoud van de maatschappelijke ondersteuning niet alleen afhankelijk zijn van aard en de duur van de beperking, maar ook van omstandigheden die in de loop der tijd kunnen en waarschijnlijk zullen veranderen (zie ook het antwoord op vraag 4) zie ik voor de Wmo 2015 geen aanleiding om een uniforme regeling te maken met de strekking herindicaties voor mensen met een chronische beperking af te schaffen.
Voor jongeren met een beperking zal met het verstrijken van de tijd de hulpvraag in beginsel veranderen en is het wenselijk de benodigde hulp opnieuw te inventariseren om zo goed mogelijk aan te sluiten op de behoefte aan hulp van deze jongere.
Bent u bereid om, indien het ontwikkelen van de alternatieven voor kortdurende beschikkingen uit vraag 6 te langzaam gaat, te komen tot een wijziging van de Jeugdwet en de Wmo 2015 om herindicaties voor mensen met een chronische aandoening of beperking af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid deze vragen apart te beantwoorden voor de plenaire behandeling van de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het jaar 2020?5
De beantwoording van deze vragen vergde meer tijd, waardoor verzending van de antwoorden voorafgaand aan de begrotingsbehandeling niet is gelukt. Daarom ontvangt u ze nu kort na de begrotingsbehandeling.
Het bericht ‘Leaked letter suggests US is rallying UN member states top oppose abortion’ |
|
Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Leaked letter suggests US is rallying UN member states to oppose abortion»?1
Ja.
Is de brief zoals in het artikel omschreven ontvangen van de Amerikaanse overheid of is er op andere (diplomatieke wijze) over de inhoud gecommuniceerd met Nederland? Zo ja, kunt u de Kamer inlichten over de inhoud van deze brief en/of deze communicatie? Klopt het beeld dat dit artikel schetst?
Nee. Nogmaals nee.
De VS heeft inderdaad steun gemobiliseerd voor een gezamenlijke verklaring die Secretary of Health and Human Services Alex Azar tijdens de VN High Level Meeting on Universal Health Coverage (UHC) namens 19 landen heeft uitgesproken. De brief roept op tot aansluiting bij deze verklaring. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Bent u op de hoogte van andere landen die deze brief hebben ontvangen?
Nee. Wel bleek tijdens de VN High Level Meeting on Universal Health Coverage (UHC) dat de brief gehoor heeft gevonden bij negentien landen.
Hoe duidt u de inhoud van deze brief? Indien u deze heeft ontvangen, wat is uw reactie geweest? Is het u bekend hoe andere landen, specifiek Europese lidstaten, op deze brief gereageerd hebben?
De brief, verstuurd uit naam van Secretary of State Mike Pompeo en Secretary of Health and Human Services Alex Azar, roept op tot aansluiting bij een gezamenlijke verklaring tijdens de VN High Level Meeting on Universal Health Coverage (UHC) waarin bezwaar wordt gemaakt tegen seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en Comprehensive Sexuality Education (CSE) omdat die volgens de ondergetekenden onder meer de rol van het gezin zou ondermijnen en abortus zouden promoten. Nederland heeft deze brief niet ontvangen. Op 23 september, en marge van de VN High Level Meeting on Universal Health Coverage (UHC), presenteerde Alex Azar een verklaring namens negentien landen, waaronder de EU-lidstaten Polen en Hongarije. In deze verklaring maken de mee-ondertekenende landen onder meer bezwaar tegen SRGR in VN-documenten omdat dit in hun visie onder meer de rol van het gezin zou ondermijnen en abortus zou promoten.
Klopt het dat op VN-niveau inderdaad een groeiende coalitie tegen het recht op abortus is? Zo ja, deelt u de mening dat dit zorgelijk is omdat dit de individuele vrijheid en het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen wereldwijd schaadt?
De groeiende regressieve druk op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), onder andere door voorstellen tot afzwakken of schrappen van verwijzingen naar SRGR in VN-teksten, raakt in een stroomversnelling. De druk is beter gecoördineerd en steeds vaker effectief voor wat betreft mobilisatie tegen SRGR, vrouwenrechten en gendergelijkheid met name bij de VN.
De groeiende regressieve druk op SRGR geeft reden tot grote zorg. Het betreft hier immers verworven rechten, waarvan naleving ook essentieel is voor duurzame ontwikkeling en de 2030 Agenda. Inperking van deze rechten zou onder meer kunnen betekenen dat minder mensen (in plaats van meer) toegang krijgen tot essentiële gezondheidsdiensten en -middelen (zoals moeder- en kindzorg, anticonceptie en HIV-testen en -behandeling); ontwikkeling raakt hierdoor achterop.
Deelt u de mening dat het essentieel is een tegencoalitie te vormen van landen die wel voorstander zijn van seksuele en reproductieve gezondheid van vrouwen? Zo ja, welke rol kunt u namens Nederland daarin spelen? Deelt u de mening dat Nederland hier een leidende rol in moet vervullen? Zo nee, waarom niet?
Ja, SRGR is een belangrijk thema in mijn BHOS nota Investeren in Perspectief en mensenrechten van vrouwen vormen de rode draad hierin. Dit blijft niet alleen bij woorden. Zo heeft Nederland zich tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties actief ingespannen voor SRGR en behoud van bestaande internationale afspraken op dit gebied. Mede namens 58 landen heeft Nederland een verklaring gepresenteerd waarin deze landen het belang bepleiten van SRGR in Universal Health Coverage (UHC) speciaal voor vrouwen, meisjes, adolescenten en gemarginaliseerde groepen. De Politieke Verklaring over UHC bevat nu een sterke SRGR-paragraaf conform de 2030 Agenda en de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s). Nederland zal zich bilateraal en in EU- en VN-kader actief blijven inzetten voor vrouwenrechten en SRGR en behoud van bestaande afspraken op dit gebied o.a. door vast te houden naar verwijzingen naar SRGR in VN teksten.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van ontwikkelingen op VN-niveau voor wat betreft dit onderwerp?
Ja.
Foto’s gemaakt kort na de moordaanslag op Kelvin Maynard op 18 september 2019 in Amsterdam |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de website-artikelen «Desaparicion di 400 kilo di cocaina a trece cu ne den menos di dos luna tres likidacion»1 en «Tiroteo-na-hulanda»2 beiden gepubliceerd op 19 september 2019?
Ja.
Deelt u de waarneming dat in deze publicaties foto’s zijn opgenomen van de op woensdag 18 september neergeschoten Kelvin Maynard? Deelt u voorts de waarneming dat deze foto’s – zeker de foto waarop betrokkene wordt gereanimeerd – gemaakt zijn door een hulpverlener, dan wel door een persoon die door hulpverleners ter plekke toegang is verschaft? Klopt het dat op dat moment de (foto)pers geen toegang had tot die plek?
Ja, mij is door de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland bevestigd dat het foto´s betreft die genomen zijn van Kelvin Maynard. Deze foto’s zijn volgens melding van deze veiligheidsregio gemaakt door één of meerdere brandweerlieden van deze regio. Het klopt dat de pers op dat moment geen toegang tot die plek had.
Deelt u het ongenoegen over de daar gemaakte foto’s van een stervende, dan wel iemand die vocht voor zijn leven? Deelt u het ongenoegen dat kennelijk hulpverleners of personen die betrokken waren bij die hulpverleners, foto’s hebben gemaakt en zelfs ook nog deze foto’s verspreid hebben, zodanig dat deze in de media zijn gekomen en op internet vrijelijk beschikbaar zijn?
Ja, ik deel het ongenoegen dat daar door brandweerlieden foto’s zijn gemaakt van een stervende dan wel iemand die vocht voor zijn leven, en dat die foto’s zodanig zijn verspreid dat deze in de media zijn gekomen en op internet vrijelijk beschikbaar zijn.
Bent u bereid uit te zoeken wie verantwoordelijk is voor het maken van en/of verspreiden van deze foto’s? Bent u bereid ten aanzien van deze persoon of personen (tucht)maatregelen te treffen, hen aan te spreken op hun gedrag? Hoe kunt u voorkomen dat in het vervolg nogmaals op deze wijze en onder deze omstandigheden foto’s worden gemaakt en verspreid?
De Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland neemt dit incident zeer serieus. In opdracht van de veiligheidsregio voert een extern bureau een onderzoek uit naar het maken en het verspreiden van de foto’s die op de plaats delict zijn genomen. De regio meldt mij na het onderzoek passende maatregelen te treffen. Op dit moment is (nog) niemand geschorst. De regio geeft aan dat de wijze waarop met beeldmateriaal moet worden omgegaan, behoort tot de standaardinstructies voor het personeel. Naar aanleiding van dit voorval is dit nogmaals besproken binnen de brandweer.
Waarom wordt de fotograferende pers in toenemende mate door de politie geweerd bij incidenten en misdrijven die zich in de publieke ruimte voordoen en die relevant zijn teneinde ook audio-visueel verslag van te doen? Hoe verhoudt zich dit tot politiemensen dan wel andere hulpverleners die vervolgens zélf foto’s gaan maken en verspreiden, uit persoonlijk initiatief dan wel als onderdeel van een communicatie-strategie? Deelt u de opvatting dat de politie afstand moet houden van het zelf verrichten van journalistieke werkzaamheden?
De politie ondersteunt de pers waar mogelijk bij vrije nieuwsvergaring. Zo is de politie recent overgestapt op het automatisch uitgeven van een persalarmering en krijgen journalisten in het bezit van een politieperskaart toegang tot een plaats delict, tenzij de politie beoordeelt dat er gevaar dreigt voor betrokkenen of derden (brand of instorting), er sprake is van belemmering van het (technisch) onderzoek of de hulpverlening, of er sprake is van een speciaal geval (bijvoorbeeld bij een noodverordening van de burgemeester).
Hulpverleners dienen voorzichtigheid te betrachten bij het maken van beeldmateriaal van heftige incidenten, zoals reanimaties. Het maken van dergelijke beelden kan een inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene of diens nabestaanden. Meer in het algemeen geldt dat de politie beeldmateriaal mag maken en verspreiden, bijvoorbeeld om het publiek te vragen te helpen bij de opheldering van een strafbaar feit of het publiek te informeren. Dit past bij de verantwoordelijkheid die een publieke organisatie als de politie heeft.
Het bericht ‘Toetsingscommissies euthanasie gaan meer naar de context kijken’ |
|
Ockje Tellegen (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Toetsingscommissies euthanasie gaan meer naar de context kijken»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u van de suggestie van de heer Kohnstamm om, wanneer er nieuwe rechtsvragen spelen, vragen rondom de euthanasiewet rechtstreeks aan de Hoge Raad voor te leggen?
Een van de aanbevelingen uit de evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: Wtl) uit 2017 behelst het nader onderzoek doen naar de mogelijkheid om tegen oordelen van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (hierna: RTE) cassatie in het belang der wet bij de Hoge Raad mogelijk te maken.
De mogelijkheid om tegen oordelen van de RTE cassatie in het belang der wet in te stellen zou vragen om een wetswijziging, namelijk aanpassing van artikel 78 van de Wet op de rechterlijke organisatie. In dit artikel is geregeld dat door de procureur-generaal bij de Hoge Raad cassatie in het belang der wet kan worden ingesteld tegen (kort gezegd) handelingen en uitspraken van rechterlijke colleges alsmede tegen uitspraken van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming.
In het voorstel van de heer Kohnstamm zou het niet meer nodig zijn om een handeling of uitspraak van een rechterlijk college af te wachten, maar zou de RTE rechtstreeks de procureur-generaal bij de Hoge Raad kunnen verzoeken om ten aanzien van een onderliggende rechtsvraag cassatie in het belang der wet in te stellen bij de Hoge Raad.
Aan uw Kamer is toegezegd dat dit voorstel wordt onderzocht.2 Dit onderzoek bevindt zich op dit moment in aan afrondende fase en ik zal uw Kamer dit najaar hierover inhoudelijk informeren.
Bent u het er mee eens dat er gekeken moet worden naar manieren om artsen beter te beschermen tegen een voor hen en hun omgeving belastend strafproces indien dat als primair doel heeft om meer helderheid over de reikwijdte en interpretatie van de euthanasiewetgeving te verkrijgen? Is er een manier waarop het tuchtrecht hier uitkomst biedt?
Ja, deze mogelijkheid laat ik momenteel onderzoeken. Ik verwijs daarbij naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de heer Kohnstamm en andere experts over het genoemde alternatief en eventueel onderzoek te doen naar deze en andere alternatieven om ervoor te zorgen dat artsen beter beschermd worden tegen zware en langdurige strafprocessen en de samenleving op eenvoudiger wijze antwoorden te bieden over rechtsvragen die leven over de juiste interpretatie van de euthanasiewetgeving?
De gesprekken met de heer Kohnstamm en een aantal andere betrokken partijen in het kader van het in het antwoord op vraag 2 genoemde onderzoek, hebben reeds plaatsgevonden.
De uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de specialist ouderengeneeskunde die verdacht werd van onzorgvuldige euthanasie op een demente patiënte |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Den Haag (11 september jl.) inzake de specialist ouderengeneeskunde die verdacht werd van onzorgvuldige euthanasie op een demente patiënte?1
Ja, ik ben met de uitspraak bekend.
Is inmiddels bekend of het Openbaar Ministerie in hoger beroep zal gaan tegen deze uitspraak?
Op 26 september jl. is bekend gemaakt dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) niet in hoger beroep gaat. Wel heeft het OM de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad verzocht om cassatie in het belang der wet in te stellen in bovengenoemde zaak. De Procureur-Generaal (hierna: P-G) is voornemens aan het verzoek van het OM gevolg te geven. De vordering van de P-G wordt naar verwachting in de maand december van dit jaar ingesteld. Dit betekent dat de P-G bij de Hoge Raad rechtsvragen kan stellen aan de Hoge Raad, waar de Hoge Raad zich over zal kunnen uitspreken.
Als er in een bepaalde zaak geen hoger beroep of beroep in cassatie wordt ingesteld, dan kan de Hoge Raad niet zelf oordelen over de in die zaak door een lagere rechter beoordeelde rechtsvragen. Toch kan in het algemeen belang beantwoording van een rechtsvraag door de Hoge Raad wenselijk zijn. In dat geval biedt de wet aan de P-G de mogelijkheid bij de Hoge Raad een cassatieberoep in het belang der wet in te stellen (artikel 78, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Het gaat in bovengenoemde zaak onder meer om beantwoording van vragen rond wilsbekwaamheid van dementerende mensen, de betekenis van een schriftelijke wilsverklaring en om de zorgvuldigheidseisen die bij toepassing van euthanasie gelden. In het algemeen belang is behoefte aan meer duidelijkheid op deze punten inzake euthanasie om op die manier rechtszekerheid te krijgen voor artsen en patiënten. Ook voor het maatschappelijke en politieke debat is het van belang om zoveel mogelijk helderheid over de uitleg van de wet te krijgen.
Een uitspraak van de Hoge Raad in een zaak waarin sprake is van een cassatie in het belang der wet heeft geen rechtsgevolgen voor de betrokken partijen. Voor de arts in de zaak in kwestie betekent dit dat haar zaak hiermee tot een definitief einde is gekomen. In afwachting van het arrest van de Hoge Raad schort het OM de beoordeling van andere lopende euthanasiezaken op, wanneer in die zaken dezelfde rechtsvragen aan de orde zijn.
Kunt u aangeven wat deze uitspraak betekent voor de beoordelingspraktijk van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie en het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg? Deelt u de mening dat de toetsingspraktijk onveranderd dient te blijven zolang de uitspraak nog niet onherroepelijk is?
Ik deel uw mening in zoverre dat de uitspraak van de Hoge Raad moet worden afgewacht en daarna gevolgd dient te worden. De uitspraak zal voor zowel de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie als het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg leidend zijn. De RTE toetst immers aan de wet (en daaraan verbonden jurisprudentie). Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg kijkt, als tuchtrechtsprekend orgaan, naar de wetgeving en jurisprudentie, maar ook naar bestaande medisch professionele normen.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van ethicus Theo Boer en specialist ouderengeneeskunde Bert Keizer dat door deze uitspraak de druk van familieleden op artsen zal toenemen om over te gaan tot euthanasie?2
Euthanasie kan slechts op het vrijwillige en weloverwogen verzoek van de patiënt zelf. Wel kunnen familieleden de wilsverklaring van de patiënt onder de aandacht brengen van de arts, als de patiënt zelf niet meer om euthanasie kan vragen. Een arts is niet verplicht om een euthanasieverzoek in behandeling te nemen, ook niet met deze uitspraak.
Ziet de regering in deze uitspraak aanleiding om, vooruitlopend op een eventueel hoger beroep, de Euthanasiewet aan te passen, om ondubbelzinnig vast te leggen dat niet alleen de schriftelijke verklaring, maar ook de actuele situatie dient te worden meegewogen?
Mij past terughoudendheid wat betreft een inhoudelijke reactie. Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 3 dient de uitspraak van de Hoge Raad te worden afgewacht.
Los van deze casus, wordt het meenemen van de actuele situatie al geborgd in de huidige wetgeving. Op basis van artikel 2, tweede lid, van de Wtl, kan een arts aan een schriftelijk euthanasieverzoek gevolg geven, indien een patiënt toen hij nog wilsbekwaam ter zake was een dergelijk schriftelijke verzoek tot levensbeëindiging heeft opgesteld. De zes zorgvuldigheidseisen uit de Wtl zijn dan van overeenkomstige toepassing. Bijvoorbeeld de zorgvuldigheidseis dat de arts tot de overtuiging is gekomen dat er sprake is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden. De arts komt tot de overtuiging dat aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan, op basis van zijn eigen beoordeling van de situatie, overleg met andere hulpverleners die met de patiënt een behandelrelatie hebben of hadden en indien aangewezen overleg met familie en naasten. Ook wordt altijd een tweede arts geconsulteerd, die tevens bekijkt of het euthanasieverzoek voldoet aan de zorgvuldigheidseisen.
Het Europees aanbesteden van medische diensten in het gevangeniswezen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat per 1 januari 2020 medische diensten Europees worden aanbesteed door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Is dit voor het eerst? Om welke diensten gaat dit?
In zijn algemeenheid klopt het dat medische diensten Europees worden aanbesteed. De gezondheidszorg aan justitiabelen in de justitiële inrichtingen is georganiseerd in afdelingen Zorg («medische diensten») en deze maken deel uit van de organisatie van elke justitiële inrichting. Onderdelen van de gezondheidszorg aan justitiabelen worden niet door medewerkers van DJI, maar vanuit de reguliere gezondheidszorg geleverd. Deze diensten worden al langer Europees aanbesteed, conform de Aanbestedingswet. Het gaat om alle vormen van dienstverlening door zorgverleners en om het leveren van zorgproducten en zorgartikelen (bijvoorbeeld huisartsenzorg, medicijnen en farmaceutische zorg, laboratoriumdiensten en medische artikelen).
Was men tot nu toe tevreden over de aanbieders van deze medische diensten? Zo nee, waarom is dan niet eerder gezocht naar een of meerdere andere aanbieders?
Het besluit tot aanbesteden van diensten vindt plaats op grond van de Aanbestedingswet en de aanbestedingsrichtlijn 2014/24/EU. DJI is als overheidsorganisatie gehouden om meerdere aanbieders in de gelegenheid te stellen een inschrijving te doen als een overeenkomst met een contractpartij expireert. Op basis van voornoemde wet is DJI verplicht medische diensten aan te besteden. Dit is niet afhankelijk van en komt niet voort uit de waardering van de geleverde diensten.
Is er iets veranderd in de wet- of regelgeving dat dit nu nodig is? Of is ervoor gekozen om diensten te clusteren en opdrachten samen te voegen, waardoor dit nu nodig is? Waarom werd eerst niet aanbesteed en nu wel?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1 worden deze diensten door DJI al langer aanbesteed. De Aanbestedingswet is in 2016 met name op het gebied van te volgen procedures gewijzigd ten opzichte van de Aanbestedingswet uit 2012. Echter, de verplichting tot het (Europees) aanbesteden van diensten in de gezondheidszorg aan justitiabelen is ongewijzigd gebleven. De diensten werden en worden separaat, per zorgsoort aanbesteed.
Hoe is hierbij rekening gehouden met de belangen van kleinere aanbieders?
Aanbestedingen worden conform de uitgangspunten van de Aanbestedingswet en de Gids proportionaliteit, waaronder het samenvoegen en in percelen verdelen van opdrachten, zodanig uitgewerkt dat toegang voor het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) optimaal is en waarbij tevens de kwaliteit van medische diensten wordt gewaarborgd.
Bent u van mening dat een juridische verplichting op DJI rust om deze diensten Europees aan te besteden? Zo ja, op grond waarvan? Is dit niet voor meerdere uitleg vatbaar?
Ja. Zoals ik hierboven in het antwoord op de vragen 1, 2 en 3 heb toegelicht, heeft DJI inderdaad een juridische verplichting om medische diensten Europees aan te besteden op grond van de Aanbestedingswet en de aanbestedingsrichtlijn 2014/24/EU. De betreffende wetgeving is niet voor meerdere uitleg vatbaar.
Gaan alle andere landen in Europa hier ook op deze wijze mee om? Zo nee, welke landen wel en welke niet?
In beginsel geldt op basis van de Europese Richtlijn 2014/24 die van toepassing is op overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, dat boven een bepaald drempelbedrag (voor «reguliere» diensten: 144.000 euro en voor sociale en specifieke diensten 750.000 euro) er Europees aanbesteed moet worden. Het is mij niet bekend hoe andere landen hiermee omgaan. DJI beschikt niet over informatie over de (zakelijke dan wel publieke) organisatie van de gezondheidszorg aan justitiabelen in andere landen van Europa.
Wat kost deze aanbestedingsprocedure in totaal?
De in deze algemene termen omschreven vraag is niet concreet te beantwoorden. Het gaat om een veelheid aan aanbestedingsprocedures, met uiteenlopende aanbestedingssommen en de betrokkenheid van meerdere inkoopmedewerkers.
Is met deze concurrentiestrijd ook een bezuinigingsdoel beoogd, namelijk door aanbieders tegen elkaar op te laten bieden op een lagere prijs uit te komen?
Bezuinigingen zijn geen oogmerk van aanbestedingen op dit gebied. Het doel van aanbesteding is dat zo veel mogelijk aanbieders van de betreffende diensten of producten kunnen meedingen, waarmee een gelijk speelveld voor deze aanbieders wordt gerealiseerd en een goede prijs/kwaliteitverhouding uiteindelijk wordt bereikt.
Welke garanties zijn er voor de kwaliteit?
In de aanbestedingsdocumenten zijn de basisvereisten voor de kwaliteit van de geleverde diensten vastgelegd. Daarbij gelden de kwaliteitskaders van de reguliere gezondheidszorg, zoals opleidingsvereisten voor zorgverleners. Een inschrijvende partij dient aan deze – in Nederland geldende – vereisten te voldoen.
Deelt u de mening dat het zonde en niet wenselijk is deze hele Europese aanbestedingsprocedure op te zetten als er geen klachten of zorgen zijn over de kwaliteit van de huidige aanbieders? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in vraag 2 staat de verplichting tot aanbesteden los van de waardering van de (huidige) aanbieders. Elke dienstverlener dient aan de kwaliteitsvereisten die in de reguliere gezondheidszorg gelden, te voldoen.
Wat is de stand van zaken met de (aanbesteding van de) beveiligingsdiensten? Klopt het dat Trigion de vervanger is van G4S? Zo ja, waarom? Hoe is dit gegaan?
In 2018 is een Europese – openbare – aanbesteding gestart conform de geldende wet- en regelgeving om de continuïteit ten aanzien van externe beveiligingsdiensten te waarborgen. De reden hiervoor is dat de huidige raamovereenkomst met G4S per 30 september 2019 afloopt. Uitgangspunt hierbij was om een nieuwe raamovereenkomst te sluiten met één opdrachtnemer. Er is bij de gunning gekeken naar de beste prijs-/kwaliteitsverhouding waarna de opdracht voor beveiligingsdiensten door DJI is gegund aan Trigion.
Hoeveel extern ingehuurde beveiligers zijn op dit moment werkzaam in het gevangeniswezen? Wordt bekeken of het mogelijk is de externe inhuur terug te dringen en een deel van de beveiligers in dienst te nemen bij DJI? Zo nee, waarom niet?
Op peildatum 13 september 2019 werkten er 230 ingehuurde beveiligers binnen het Gevangeniswezen. Het streven blijft de inhuur van extern ingehuurde medewerkers zo veel mogelijk te vervangen door eigen personeel. Een minimale flexibele schil met externe medewerkers blijft overigens te allen tijde nodig voor taken als bouwtoezicht (begeleiding van aannemers bij verbouwingen binnen een Penitentiaire Inrichting), vervanging als gevolg van ziekteverzuim en vervanging tijdens opleidingen.
Begin 2019 bleek het, door de toegenomen vraag naar celcapaciteit, nodig om extra celcapaciteit in te zetten. Deze vraag wordt opgevangen door het inzetten van een deel van de flexibele schil. Hiervoor is extra personeel benodigd. Het kost tijd voordat nieuwe medewerkers geworven en opgeleid zijn en volledig inzetbaar zijn op de werkvloer. Daarom blijft de inhuur van externe medewerkers ook om deze reden voorlopig nodig.
Wat zijn de taken en bevoegdheden van deze extern ingehuurde beveiligers? Klopt het dat hun taken zijn of worden uitgebreid als gevolg van het personeelstekort bij DJI? Vindt u dat wenselijk? Hoe zit dit precies?
De extern ingehuurde beveiligers worden op dit moment ingezet voor beveiligingstaken en het houden van toezicht bij bouwwerkzaamheden. Bij deze beveiligingstaken is in beginsel geen direct contact met gedetineerden. Met de overgang naar een nieuwe marktpartij voor de beveiligingsdiensten zal een deel van de extern ingehuurde beveiligers binnen het Gevangeniswezen extra worden opgeleid zodat zij ook toegerust zijn om in te grijpen bij calamiteiten binnen de inrichting. Uitgangspunt blijft dat zij toezicht en beveiligingstaken verrichten en geen direct contact onderhouden met gedetineerden. De extern ingehuurde beveiligers binnen de Vreemdelingenbewaring zullen, met de overgang naar de nieuwe marktpartij, extra worden opgeleid en ingezet als Detentietoezichthouder. De taken van een Detentietoezichthouder zijn, net als in de huidige situatie, zowel gericht op de begeleiding van vreemdelingen als op beveiligingstaken.
Ik hecht aan een zo groot mogelijk aandeel eigen personeel, vanwege het belang van ervaringsopbouw en teamwork bij DJI. Tegelijk levert externe inhuur een bijdrage aan de benodigde flexibiliteit, waardoor werkzaamheden kunnen worden verricht die anders in de knel zouden kunnen komen, zoals het uitvoeren van bouwtoezicht, het volgen van trainingen en opleidingen in het kader van vakmanschap, het opvangen van ziekteverzuim of de overbrugging van vacatures. Het streven is het huidige aandeel inhuur terug te dringen. Dit gebeurt pas als er eigen personeel is geworven en opgeleid.
De aanbeveling van het VN-Mensenrechtencomité 2019 om de waarborgen voor de euthanasiepraktijk te versterken door toetsing vooraf |
|
Jan de Graaf (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van paragrafen 28 en 29 van de conclusies en aanbevelingen van het VN-Mensenrechtencomité 2019 over de euthanasiepraktijk in Nederland?
Ja, ik heb kennisgenomen van de betreffende paragrafen.
Wat is uw reactie op de constatering van het VN-Mensenrechtencomité dat er in Nederland beperkte controle vooraf is op beslissingen om het leven te beëindigen, met inbegrip van de juridische en ethische implicaties van zulke beslissingen?
Het VN-Mensenrechtencomité merkt in paragraaf 28 op dat de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) voorziet in een aantal materiële en procedurele waarborgen met betrekking tot euthanasie. Tegelijkertijd uit het Comité in deze paragraaf zijn zorgen over de beperkte ex antetoetsing, waaronder het ontbreken van ethische en juridische toetsing voorafgaand aan de euthanasie of hulp bij zelfdoding. Het Comité beveelt Nederland aan om de institutionele waarborgen ter bescherming van het recht op leven te versterken. Daarbij noemt het Comité specifiek het overwegen van een onafhankelijke ethische commissie om de medische beslissingen tot euthanasie of hulp bij zelfdoding te beoordelen. De zorgen van het VN-Mensenrechtencomité zijn mij bekend en zijn ook eerder door het Comité geuit. Ik zie geen aanleiding om de huidige euthanasiewetgeving aan te passen, om de volgende redenen.
In de Wtl is een balans gevonden tussen de beschermwaardigheid van het leven, autonomie en barmhartigheid. De wet kent een zeer groot maatschappelijk draagvlak. Dit blijkt ook uit de derde evaluatie van de Wtl uit 2017 (88% van het Nederlandse publiek steunt de Wtl, de meldingsbereidheid van artsen is hoog en de toetsingscommissies functioneren goed).
De zes zorgvuldigheidseisen uit de wet bieden waarborgen om het leven te beschermen. Artsen dienen te voldoen aan deze zorgvuldigheidseisen alvorens zij tot euthanasie of hulp bij zelfdoding overgaan. Zo mag euthanasie of hulp bij zelfdoding pas bij een vrijwillig en weloverwogen verzoek hiertoe van de patiënt zelf. Ook moet de arts tot de overtuiging zijn gekomen dat er sprake is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden. De arts moet de patiënt voorlichting geven over de medische situatie en de vooruitzichten. De arts moet verder met de patiënt tot de overtuiging komen dat er geen redelijke andere oplossing is voor de situatie van de patiënt. De Wtl verplicht bovendien dat een tweede, onafhankelijke arts wordt geraadpleegd die onderzoekt of aan de zorgvuldigheidseisen wordt voldaan. Tot slot dient de euthanasie medisch zorgvuldig te worden uitgevoerd. Dit houdt onder meer in dat de juiste medicatie moet worden toegediend en dat de arts zelf de euthanasie uitvoert.
De Nederlandse euthanasiepraktijk is zeer zorgvuldig. Na de euthanasie of hulp bij zelfdoding meldt de arts deze bij de regionale toetsingscommissie euthanasie. In deze commissie beoordelen artsen, ethici en juristen of aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan. Slechts in een zeer klein aantal gevallen worden meldingen achteraf als onzorgvuldig beoordeeld (in 2018 6 gevallen van de 6126 totale meldingen, minder dan 0,1% van het totaal aantal euthanasiemeldingen). Onzorgvuldig houdt in dit geval in dat niet aan alle bovengenoemde zorgvuldigheidseigen van de Wtl is voldaan. Deze cijfers laten zien dat beoordeling achteraf niet leidt tot een hoge mate van onzorgvuldige euthanasie uitvoeringen.
Deelt u de mening dat het feit dat het VN-Mensenrechtencomité hier nu voor de tweede keer op wijst extra reden is om nog eens goed naar de waarborgen te kijken die er momenteel zijn bij de ex ante toetsing van beslissingen over levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om te overwegen om een onafhankelijke ethische commissie in te stellen die medische beslissingen over levensbeëindiging vooraf kan toetsen, zoals het VN-Mensenrechtencomité aanbeveelt? Bent u bereid om hierbij niet alleen medici, maar ook juristen en ethici te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om op korte termijn te reageren op paragrafen 28 en 29 en niet pas uiterlijk juli 2025, mede gezien de maatschappelijke en politieke discussie die momenteel wordt gevoerd over euthanasie?
Deze beantwoording van de Kamervragen kunt u beschouwen als mijn reactie op korte termijn. Ik ga ervan uit dat een eventuele maatschappelijke en politieke discussie hiermee gevoerd kan worden. De officiële Nederlandse reactie volgt uiterlijk in 2025.
Het bericht dat de Coöperatie Laatste Wil een handleiding online heeft gezet waarmee het mogelijk is om een leven te beëindigen |
|
Harry van der Molen (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Coöperatie Laatste Wil (CLW) een handleiding online heeft gezet waarin namen worden genoemd van chemische stoffen waarmee het mogelijk is om een leven te beëindigen?1
Ja.
Wat is uw reactie op het plaatsen van een dergelijke handleiding door de CLW?
De inzet van dit kabinet is om het aantal suïcides terug te dringen. Daarnaast zijn chemische stoffen, waaronder middel X, niet bedoeld of geschikt om op een menswaardige wijze een einde aan het leven te maken. Ik acht het dan ook zeer onwenselijk dat een dergelijke handleiding verspreid wordt en maak me zorgen over de gevolgen daarvan.
Deelt u de mening dat het naïef is van de CLW om te veronderstellen dat een dergelijke handleiding niet buiten de kring van de eigen leden bekend zal worden, en dat daarom te verwachten is dat kennis van het «middel X» ook breder verspreid zal worden?
Het is allerminst uitgesloten dat een dergelijke handleiding verder zal worden verspreid.
Bent u bereid om met de CLW in gesprek te gaan om hen ervan te doordringen hoe ongewenst het verspreiden van een dergelijke handleiding is?
De CLW treedt op als belangenbehartiger voor de groep mensen die regie willen voeren over hun levenseinde. Zoals eerder aangegeven in brieven aan uw Kamer en de beantwoording van Kamervragen, maakt het kabinet zich zorgen over de wijze waarop de CLW dit doet. In eerdere gesprekken tussen medewerkers van het Ministerie van VWS en de CLW is het standpunt van het kabinet reeds helder overgebracht. De CLW lijkt echter gemotiveerd om voor het bereiken van haar doelstelling de grenzen van de wet op te zoeken.
Bent u van mening dat het plaatsen van deze handleiding mogelijkerwijs als een overtreding van artikel 294 Wetboek van Strafrecht gekwalificeerd zou kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Een ieder die een ander behulpzaam is bij zelfdoding is strafbaar. Dit staat in artikel 294 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van de jurisprudentie wordt aangenomen dat daarvoor meer nodig is dan het verschaffen van algemene informatie. Het geven van gerichte instructies om zelfdoding te vergemakkelijken is wel strafbaar. Of er sprake is van hulp bij zelfdoding hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Het is aan het Openbaar Ministerie (hierna: OM) om te beslissen een eventueel onderzoek in gang te zetten naar de vraag in hoeverre sprake is van strafbare handelingen. De weging en waardering van deze omstandigheden is aan de rechter.
Herinnert u zich dat de regering in een eerdere instantie een nadere analyse heeft laten uitvoeren naar het handelen van de CLW, omdat dit handelen mogelijk strafbaar zou zijn?2
Het is niet de regering die een nadere analyse naar het handelen van de CLW heeft laten uitvoeren. Het OM heeft de CLW gevolgd sinds september 2017 toen bekend werd dat ze een zelfdodingsmiddel, aangeduid als middel X, ter beschikking wilde stellen aan haar leden. Toen in maart 2018 bekend werd dat inkopers het middel daadwerkelijk zouden gaan bestellen, is het OM een strafrechtelijk onderzoek gestart. Het OM heeft de ontwikkelingen een periode gemonitord en geconcludeerd dat in die periode niet is gebleken dat de CLW zich schuldig heeft gemaakt aan hulp bij zelfdoding of dat er anderszins sprake was van strafbare feiten. Het OM heeft in juli 2018 besloten het onderzoek te sluiten.
Bent u bereid het College van Procureurs-Generaal te verzoeken om opnieuw te verkennen of er aanknopingspunten zijn voor het starten van een strafrechtelijk onderzoek naar het handelen van de CLW? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft laten weten bekend te zijn met de recente ontwikkelingen. Het OM maakt een eigenstandige, onafhankelijke afweging over het al dan niet starten van een strafrechtelijk onderzoek. Over de uitkomst van deze afweging in de onderhavige kwestie zal mijn ambtgenoot van Justitie en Veiligheid uw Kamer informeren wanneer het OM hierin een afweging heeft gemaakt. Dat is nu nog niet het geval.
Cordaan die verstandelijk beperkte cliënten een zwijgcontract liet tekenen |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe oordeelt u over de handelwijze van zorgorganisatie Cordaan, die een groep verstandelijk beperkte cliënten een zwijgcontract heeft laten tekenen over de financiële, geestelijke en fysieke mishandeling die zij jarenlang hebben moeten doorstaan?1
Ik vind het afsluiten van een dergelijk contract tussen slachtoffers en een zorgorganisatie volstrekt onaanvaardbaar. Het opnemen van een zwijgclausule in een overeenkomst kan een drempel opwerpen om aangifte te doen en het belemmert slachtoffers in hun vrijheid om over voor hen zeer ingrijpende gebeurtenissen met anderen te communiceren. Een bijkomend gevolg kan zijn dat daders ongestraft hun gedragingen (elders) voortzetten.
Ik vind dan ook dat overeenkomsten met dergelijke ongewenste zwijgclausules moeten worden verboden. Ik streef ernaar om eind dit jaar een wetsvoorstel daartoe in consultatie te brengen.
Hoe is het mogelijk dat de dagopvang van Cordaan jarenlang ongestraft een schrikbewind heeft kunnen voeren, cliënten kleineerde, lijfstraffen uitdeelde en psychisch zwakke cliënten hun uitkering liet opnemen? Is het bestuur van Cordaan hier niet ernstig in gebreke gebleven?
Het is een verantwoordelijkheid van de bestuurder dat er goede en veilige zorg wordt geleverd. In verschillende wetten zijn hierover regels opgenomen (zoals in de Wkkgz). Het is aan de rechter om te beoordelen of er in strijd met de wet- en regelgeving is gehandeld.
Wanneer zijn deze misstanden bekend geworden? Waarom heeft zorgorganisatie Cordaan een jaar gewacht om deze misstanden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd te melden? Kunt u nagaan waarom hier een jaar mee is gewacht? Zo neen, waarom niet?
Cordaan heeft de misstanden in mei 2014 bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gemeld. Cordaan had dit eerder, in 2013 toen de misstanden aan het licht kwamen, bij de IGJ moeten melden. Naar aanleiding van de melding heeft de IGJ Cordaan gevraagd om een onderzoeksrapportage. Vervolgens heeft de IGJ de melding en situatie besproken met de bestuurder en gevraagd om een plan van aanpak hoe dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen. Verder heeft de IGJ herhaaldelijk aangedrongen op het doen van aangifte tegen de twee betrokken zorgverleners. Dit is uiteindelijk in juli 2015 gebeurd.
De IGJ maakt binnen de uitvoering van het toezicht haar eigen keuzes, onder andere met betrekking tot het uitvoeren van meldingenonderzoek. Bij de IGJ is niet gemeld dat cliënten een zwijgcontract hebben ondertekend.
Cordaan heeft de situatie zelf onderzocht en ook extern onderzoek laten uitvoeren. De IGJ is over de bevindingen geïnformeerd. De IGJ was van oordeel dat de melding voldoende was onderzocht en dat Cordaan passende maatregelen had genomen waaronder aangifte tegen de betrokken medewerkers en hun ontslag. Het onderzoek van Cordaan suggereerde namelijk dat er gezorgd was voor individuele nazorg voor de betrokken cliënten. Dit is de IGJ ook verteld in het gesprek met de bestuurder. Zoals aangegeven was bij IGJ niet bekend dat cliënten een zwijgcontract hebben ondertekend.
Kunt u een relaas geven van het toezicht en de handelwijze van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) met betrekking tot deze misstanden? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat medewerkers die cliënten mishandelden, niet ontslagen zijn, maar vertrokken in «goed overleg» en tevens een geldbedrag en een zwijgcontract meekregen?
Het bestuur van Cordaan heeft twee medewerkers die betrokken waren bij de begeleiding van cliënten van het betrokken wijksteunpunt op 1 januari 2014 ontslagen en in juli 2015 aangifte tegen hen gedaan. Cordaan heeft voorts een overeenkomst met de slachtoffers en medewerkers gesloten waarin een zwijgclausule is opgenomen. Zoals ik eerder heb aangegeven, was dit niet bekend bij de IGJ. Zie verder antwoord vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat medewerkers die schuldig zijn aan de mishandeling van kwetsbare cliënten bij Cordaan, nu elders in de zorg kunnen werken, omdat er niet is gehandeld is volgens de regels? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik vind het onacceptabel dat medewerkers die cliënten hebben mishandeld elders aan de slag kunnen gaan. Daarom ben ik met een traject bezig om te komen tot een wettelijke verplichting van het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn. Het doel van dit register is om, in het kader van een veilige zorgrelatie, te voorkomen dat mensen die eerder de fout in zijn gegaan, weer elders in de zorg komen te werken. Medewerkers in zorg en welzijn die grensoverschrijdend gedrag jegens cliënten hebben vertoond, worden onder een aantal voorwaarden geregistreerd.
Is Sonja L. de enige medewerker die veroordeeld is? Gaan andere oud-medewerkers ook verhoord worden? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Ik ga niet in op individuele zaken.
Hoe oordeelt u over het feit dat het bestuur van Cordaan verantwoordelijk is voor niet alleen misstanden, maar ook voor het uitdelen van geldsommen en zwijgcontracten aan verantwoordelijke medewerkers en aan de mishandelde cliënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 2.
Vindt u hier dat er sprake is geweest van goed bestuur? Gaat u sancties opleggen aan het bestuur van Cordaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de rechter om sancties op te leggen. Echter, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1, vind ik het sluiten van zwijgcontracten zeer onwenselijk en niet passen bij goed bestuur. Ik bereid dan ook wetgeving voor om het te verduidelijken dat zwijgcontracten verboden zijn. Het gaat mij dan specifiek om afspraken die ertoe leiden dat de cliënt/patiënt niet mag spreken over het aan een schikking ten grondslag liggende incidenten met familieleden, vrienden of lotgenoten, dat partijen zich moeten onthouden van contacten met de media over het aan de schikking ten grondslag liggende incident, dat geen informatie mag worden verstrekt over het aan de schikking ten grondslag liggende incident aan de IGJ, dan wel dat de cliënt of patiënt dient af te zien van het indienen van een tuchtklacht en/of het doen van aangifte.
Gaat de IGJ nog onderzoek doen naar de zwijgcontracten bij personeel en cliënten van Cordaan? Zo neen, waarom niet?
In 2016 hebben de IGJ en de toenmalige Minister van VWS mensen die een dergelijke overeenkomst hebben ondertekend meermaals opgeroepen deze te melden bij de IGJ. Toen heeft de IGJ geen signalen over zwijgcontracten bij Cordaan ontvangen. De IGJ heeft inmiddels de contracten opgevraagd bij Cordaan en ingezien. De IGJ heeft naar Cordaan aangegeven dat het gebruik van zwijgcontracten niet acceptabel is en niet meer voor mag komen. Cordaan heeft laten weten dit met de IGJ eens te zijn en heeft aangegeven dat het gebruik van zwijgcontracten niet meer voor zal komen.
De IGJ acht het afsluiten van zwijgcontracten volstrekt ongewenst omdat dit haaks staat op een open en transparante werkcultuur. De IGJ blijft aandacht vragen voor dit onderwerp en roept op om in voorkomende gevallen zwijgcontracten bij de IGJ te melden. Na publicatie van het rapport «Vaststellingsovereenkomsten in de zorg» door IGJ in 2016 zijn alle zorgaanbieders in Nederland voldoende gewaarschuwd. Bij nieuwe gevallen zal de IGJ dus direct overgaan tot het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel.
Wanneer komt u met een wetswijziging om zwijgcontracten in de zorg onmogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik streef ernaar eind dit jaar een wetsvoorstel in consultatie te brengen.
De dyslexie-industrie |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u in elk geval bevestigen dat het aantal bedrijven en het aantal vestigingen van bedrijven dat zich op commerciële basis bezighoudt met het begeleiden van kinderen met dyslexie, de afgelopen jaren exponentieel is toegenomen, gezien u in antwoord op eerdere schriftelijke vragen aangeeft dat u onvoldoende zicht heeft op de aantallen kinderen met de diagnose Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) onder de dertien jaar?1
Zoals aangegeven in de beantwoording op 12 juli jl. is er op dit moment onvoldoende zicht op aantallen en uitgaven rond EED-zorg. Er zijn geen cijfers beschikbaar over het totaal aantal dyslexieaanbieders of over overnames van dyslexieaanbieders door (buitenlandse) investeringsfondsen. Van het Nationaal Kwaliteitsinstituut Dyslexie (NKD) heb ik vernomen dat het aantal dyslexiepraktijken dat bij het NKD aangesloten is gedaald van 114 in 2017 naar 99 in 2019. Een dyslexiepraktijk kan (meerdere) vestigingen hebben. Het aantal is afgenomen door fusies en beëindiging.
In de voorgaande beantwoording is een onderzoek toegezegd om zicht te krijgen op de aantallen en uitgaven voor EED-zorg en de ontwikkeling hierin. Het onderzoek zal zich ook richten op de manier waarop de gemeenten sturen op de EED-uitgaven en hoe effectief deze sturing is. Aanvullend zal in het onderzoek gekeken worden of ontwikkelingen in EED-uitgaven en aantallen te verklaren zijn door de organisatie van dyslexiezorgaanbieders.
Naast zicht op de EED-uitgaven, vind ik het van groot belang om het aantal onterechte dyslexieverklaringen te verminderen, en gemeenten handvatten te geven om te sturen. Daarom is, in samenwerking met mijn collega Minister Slob, een aantal maatregelen genomen. Zo wordt dit jaar een handreiking ontwikkeld voor samenwerkingsverbanden passend onderwijs en gemeenten met diverse voorbeelden hoe gestuurd kan worden op de dyslexieketen. Daarnaast wordt op dit moment een richtlijn ontwikkeld met het veld onder leiding van het Nationaal Jeugd Instituut. Met deze richtlijn komen handvatten beschikbaar voor professionals voor signalering, ondersteuning, diagnostiek en behandeling bij dyslexie. Tot slot subsidieert het Ministerie van OCW het Stimuleringsprogramma Preventieve & Integrale Aanpak Dyslexie & Hulpmiddelen Onderwijs. Dit programma heeft als doel dat ondersteuning vanuit school verbetert en zodoende minder leerlingen onterecht doorverwezen worden voor dyslexieonderzoek.
Kunt u bevestigen dat meerdere van deze bedrijven inmiddels zijn overgenomen door (buitenlandse) investeringsfondsen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de antwoorden op de twee bovenstaande vragen in het onderzoek naar de aantallen jeugdigen met EED te betrekken, dat naar aanleiding van de eerdere schriftelijke vragen is toegezegd?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de poortwachter – waarover u in antwoord op de eerdere schriftelijke vragen pleit voor het invoeren van een orthopedagoog als poortwachter tussen onderwijs, zorg en gemeenten om te bekijken of er een zorgtaak of een onderwijstaak ligt in de begeleiding van een kind – onafhankelijk zou moeten zijn en in ieder geval geen banden mag hebben met commerciële aanbieders van dyslexiezorg? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat een poortwachter vanuit de gemeente en/of samenwerkingsverband passend onderwijs onafhankelijk moet zijn en geen financiële banden moet hebben met aanbieders van dyslexiezorg. Op dit moment zijn hier geen (wettelijke) waarborgen voor. Ik wil daarom in het eerder toegezegde onderzoek laten meenemen of, en zo ja hoe invulling gegeven wordt aan de poortwachtersfunctie in regio’s. Wanneer de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven, wil ik nadere stappen ondernemen om de onafhankelijkheid te waarborgen. Tot slot zal ik in de handreiking voor gemeenten en samenwerkingsverbanden passend onderwijs aandacht besteden aan de onafhankelijkheid van de poortwachter.
Erkent u dat het op dit moment niet gewaarborgd is dat de poortwachter onafhankelijk is en geen banden heeft met commerciële aanbieders van dyslexiezorg?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de aanstelling van zo’n onafhankelijke poortwachter verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 wil ik onderzoeken hoe gemeenten sturen op EED-zorg. Tot nu toe blijkt namelijk dat gemeenten op verschillende manieren actief beleid voeren op de EED-prevalentie. Een veel voorkomende manier is door het aanstellen van een poortwachter (al dan niet samen met het onderwijs). Er zijn echter ook gemeenten die ervoor kiezen om te werken met een regionale benchmark. Zij pakken hierbij een regierol en voeren met scholen en zorgaanbieders het gesprek over deze verwijzing- en diagnosecijfers.
Ik wil daarom onderzoeken hoe gemeenten samen met het onderwijs sturing op EED-prevalentie invullen en wat de effecten zijn van de verschillende vormen van sturing. Wanneer de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven, wil ik nadere stappen ondernemen. Ik vind het nu te vroeg om de conclusie te trekken dat een onafhankelijke poortwachter verplicht gesteld moet worden.
In antwoorden op eerdere vragen geeft u aan dat de «meningen in het veld over het meten van een ontwikkelingsstoornis verdeeld zijn»; kunt u bevestigen dat de meningen «in het veld» over klimaatverandering en het belang van vaccineren ook verdeeld zijn?
Het huidige protocol is onder andere gebaseerd op het advies van de gezondheidsraad uit 1995 en op basis van wetenschappelijk onderzoek.
Zoals hiervoor aangegeven, wordt op dit moment een brede vakinhoudelijke richtlijn ontwikkeld onder leiding van het Nederlands Jeugd Instituut in opdracht van de beroepsverenigingen NIP, NVO en LBRT en het NKD. Deze richtlijn wordt ontwikkeld door vertegenwoordigers van wetenschap en werkveld op basis van de huidige wetenschappelijke kennis, praktijkkennis en cliëntvoorkeuren. De richtlijn biedt handvatten voor het handelen van de professionals in de zorg en het onderwijs in de signalering, ondersteuning, diagnostiek en behandeling bij dyslexie. In deze richtlijn zal ook de manier van en methoden voor diagnosticeren aan de orde komen.
Deelt u de mening dat uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek niet veranderen omdat mensen blijkbaar van mening kunnen verschillen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u bevestigen dat door in uw antwoord expliciet te schrijven dat meningen op dit punt verschillen, u onderzoek ontkracht waaruit blijkt dat het overgrote deel van de testen uit het Protocol Diagnose en Behandeling wetenschappelijk bezien flauwekul en overbodig zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Wat beoogt u te zeggen met uw opmerking in het antwoord op de vragen over commercieel belanghebbenden die zitting nemen in de wetenschappelijke adviesraad en een instituut dat de kwaliteit van dyslexiezorg bewaakt? Kunt u uw opmerking over het feit dat mensen zitting nemen «zonder last en ruggespraak en op persoonlijke titel» verduidelijken?
Het NKD geeft aan dat een lid van de wetenschappelijke adviesraad zitting heeft op basis van wetenschappelijke kennis en dat de organisaties (waar een lid werkzaam is) niet worden geconsulteerd.
Kent u andere voorbeelden van (zorg)systemen waarbij screening, diagnose, behandeling, kwaliteitscontrole en wetenschappelijk advies feitelijk in handen zijn van enkele commerciële aanbieders?
Binnen jeugdhulp is het niet ongebruikelijk dat de intake van cliënten, de diagnose en behandeling geschiedt door dezelfde zorgverlener. Dit heeft bijvoorbeeld tot voordeel dat er minder overdracht tussen zorgverleners hoeft plaats te vinden en dat voor de school, ouders en het kind er een vertrouwd gezicht is.
Op landelijk niveau zet het NKD zich in voor het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van diagnostiek en behandeling van EED. Dit doen zij door kwaliteitseisen op te leggen aan aangesloten praktijken. Onder andere door het werken volgens het protocol, en verplichte audits door het KIWA. Daarnaast leveren de aangesloten praktijken informatie aan bij de Nederlandse Databank Dyslexie van het NKD. Deze informatie wordt (geanonimiseerd) terug geleverd aan de praktijken, hetgeen zij kunnen gebruiken voor benchmarking of verantwoording naar de gemeente. De NKD is ook voornemens om op basis van deze informatie een geanonimiseerde landelijke rapportage op te stellen. Tot slot heb ik heb begrepen dat de voorzitter van het NKD voornemens is om de governance structuur te evalueren met de hulp van een externe partij. Waar van toepassing en mogelijk, wordt de onafhankelijkheid verder versterkt
Dat zorgaanbieders en professionals zich verenigen en met elkaar afspraken maken om de kwaliteit van zorg(verlening) te verbeteren is niet ongebruikelijk en vind ik positief. Soms is dit gekoppeld aan een specifiek beroep, zoals bij de beroepsverenigingen met (kwaliteits)eisen voor lidmaatschap. Maar het kan ook in andere samenwerkingsvormen zijn. Zo hebben recent de gezinshuizen eigen kwaliteitscriteria geformuleerd, is er het ZKN-keurmerk voor zelfstandige klinieken, of het keurmerk fysiotherapie voor fysiotherapeuten en praktijken.
Kunt u aangeven of ook daar aanbieders hun eigen vlees «zonder last en ruggespraak» keuren?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven hoe u het feit weegt in het volgende citaat uit uw antwoord op de eerdere vragen; dat het «niet ongebruikelijk is dat het stellen van een diagnose, het uitvoeren van een behandeling en de evaluatie hiervan wordt uitgevoerd door een en dezelfde zorgaanbieder. Uiteraard in nauw overleg met andere betrokkenen zoals gemeenten en / of het onderwijs»?
Het is aan gemeenten om EED-zorg beschikbaar te stellen. Vrijwel alle gemeenten doen dit door dyslexiezorgaanbieders te contracteren. De afspraken die daarbij gemaakt worden met het onderwijs en de manier waarop gemeenten (en het onderwijs) sturen verschilt tussen regio’s. Het overleg dat de gemeenten en het samenwerkingsverband voeren over hoe de ondersteuning voor dyslexie (in de gehele keten) vormgegeven wordt, vind ik daarbij essentieel.
De gemeente kan, al dan niet samen met het samenwerkingsverband, het aantal verwijzingen vanuit scholen naar dyslexiezorg monitoren. Ook beschikt de gemeente over informatie van de zorgaanbieders, bijvoorbeeld het percentage kinderen dat na verwijzing de diagnose EED krijgt en hoelang een behandeltraject gemiddeld duurt. Vervolgens kan er met scholen en dyslexieaanbieders hier overleg over gevoerd worden wat goed gaat en beter kan.
Kunt u in algemene termen aangeven hoe het «nauwe overleg» met andere betrokkenen er in de praktijk uit kan zien, anders dan het betalen van de rekening?
Zie antwoord vraag 13.
Het aanpakken van pro-anorexia websites en ‘anorexiacoaches’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zelfbenoemde «coaches» actief op zoek naar seks op pro-anorexia-sites»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Was het artikel voor u reden om verder onderzoek te doen of in te grijpen? Zo nee, waarom niet?
Het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) voert in samenwerking met GGZRivierduinen Eetstoornissen Ursula een onderzoek uit naar het verband tussen meisjes met anorexia en slachtofferschap van seksueel geweld. Het artikel gaat in op de voorlopige resultaten van dit onderzoek.
Er is niet in kaart gebracht hoe omvangrijk de pro-anorexia websites zijn in Nederland en er is geen totaalbeeld van de websites, fora en sociale mediakanalen. De eindrapportage van het onderzoek bevat wel een nadere analyse over het aantal veelgebruikte pro-anorexia websites. We weten niet hoe groot de online gemeenschap van jongeren is die elkaar via websites en sociale media aanmoedigen.
Het onderzoek van het CKM en GGZRivierduinen loopt nog. Het eindrapport wordt dit najaar verwacht. Met het eindrapport en de aanbevelingen die voortkomen uit het onderzoek gaan we aan de slag en bekijken we of aanvullend onderzoek nodig is. Hier zullen we uw Kamer over informeren.
Heeft u enig idee hoe omvangrijk pro-anorexiasites zijn in Nederland? En hoe groot de online gemeenschap is van jongeren die elkaar via websites en sociale media aanmoedigen om een ernstige eetstoornis te ontwikkelen? Heeft u in het vizier om welke websites, fora en sociale mediakanalen het gaat? Zo nee, bent u het met ons eens dat dit onderzocht moet worden
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inzicht in het aantal «coaches» dat op deze manier actief is? Heeft u inzicht in de wijze waarop deze «coaches» misbruik van kwetsbare jongeren proberen te maken?
Nee. Het CKM heeft contact gelegd met in totaal 45 pro-anorexia coaches. Hoewel het onderzoek nog niet is afgerond, heeft het CKM aangegeven dat het onderzoek inzicht verschaft in de handelwijze van pro-anorexia coaches maar niet in de omvang van het fenomeen. De werkwijze van dergelijke coaches bestaat volgens het CKM in het algemeen uit het reageren op berichten van jongeren die via pro-anorexia fora op zoek zijn naar manieren om af te vallen en beloven hen hulp.
Meestal verlopen de gesprekken daarna via chat apps als KIK of Messenger, waarin zij proberen het vertrouwen te winnen van de jongeren door middel van steun en bevestiging. De coaches – veelal mannen of mannen die zich voordoen als vrouw – beloven afvaltips te geven, maar vragen in ruil voor hulp vaak snel op een dwingende wijze om foto’s of filmpjes (in ondergoed of naakt) en seks.
Is uw standpunt zoals verwoord in de brief van 12 april 2018, dat een verbod op pro-ana websites om verscheidene redenen niet effectief zal zijn, nog steeds actueel?2 Heeft u ideeën over de meest effectieve aanpak om kwetsbare jongeren die deel uit maken van dergelijke gemeenschappen het beste te beschermen? Zo nee, wilt u daar over in gesprek gaan met experts?
We verwerpen de verheerlijking van eetstoornissen, op sociale media, websites of anderszins. We vinden bestaan van deze websites onwenselijk, maar zien een verbod niet als een effectieve aanpak.
Mensen die aan anorexia lijden ervaren schaamte en hebben de indruk in een sociaal isolement te verkeren. Een dergelijk verbod zou het stigma rondom anorexia en ondergewicht juist bevestigen en de zoektocht naar hulp kunnen belemmeren. Een aantal experts geeft bovendien aan dat een verbod op pro-anorexia sites juist averechts kan werken. Ervaringsdeskundigen stellen dan ook dat de focus moet liggen op de psychische klachten die mensen met anorexia hebben. Het kabinet ziet – vanwege het belang van de patiënten – op dit moment geen aanleiding om het Nederlandse standpunt te wijzigen.
We maken ons hard voor de strafrechtelijke bescherming van slachtoffers van online of fysiek seksueel misbruik:
Afhankelijk van de concrete situatie en omstandigheden zijn er verschillende strafbaarstellingen die op deze gevallen van toepassing kunnen zijn. Ingeval coaches naaktfoto’s van minderjarige meisjes onder de achttien jaar in hun bezit hebben is sprake van het in bezit hebben van kinderpornografie waarvoor vervolging mogelijk is. Algemene strafbepalingen (zoals afpersing, afdreiging, smaad, laster) bieden bescherming op het moment dat misbruik van seksueel beeldmateriaal plaatsvindt. Uw Kamer heeft op 21 mei jl. het wetsvoorstel herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen, met daarin de zelfstandige strafbaarstelling van misbruik van seksueel beeldmateriaal (waaronder wraakporno), aangenomen3. Voorts stelt art. 248e Sr grooming strafbaar. Grooming is de digitale equivalent van kinderlokken, waarbij door middel van online communicatie het vertrouwen van een minderjarige onder de zestien jaar wordt gewonnen, met het uiteindelijke doel ontuchtige handelingen met deze minderjarige te plegen of kinderpornografie te vervaardigen. Sinds 1 maart jl. maakt de wet Computercriminaliteit III de inzet van de lokpuber mogelijk.
Daarnaast zetten we ons in om kwetsbare jongeren die deel uit te maken van dergelijke gemeenschappen te beschermen:
Een aantal bevlogen zorgprofessionals, tevens experts op het terrein van eetstoornissen (kinder- en jeugdpsychiaters, psychologen, klinieken voor eetstoornissen en kinderartsen) heeft eind januari 2019 een stuurgroep opgericht onder de noemer K-EET (landelijke ketenaanpak eetstoornissen). K-EET wil de zorg van anorexia op korte en lange termijn te verbeteren. Dit gebeurt aan de hand van bouwstenen. Eén van de bouwstenen is de ontwikkeling van een realistisch en maatschappelijk frame rondom eetstoornissen, zowel voor cliënten, hulpverlening als de maatschappij. Het geven van voorlichting aan jongeren kan een belangrijke stap zijn in het beter beschermen van kwetsbare jongeren. K-eet onderzoekt hoe de voorlichting op zodanig vorm kan worden geven zodat de potentieel schadelijke effecten (bijv. op een idee brengen) tot een minimum wordt beperkt.
Ook in de GGZ voor volwassenen wordt hard gewerkt aan de aanpak van lange wachttijden. De zogenaamde hoofddiagnosegroep «eetstoornissen», waaronder anorexiapatiënten vallen, wordt daarin ook meegenomen. De landelijke gemiddelde wachttijd voor de behandeling van een eetstoornis schommelt rond de daarvoor gestelde Treeknorm van 14 weken. Hierover heeft de Staatssecretaris van VWS uw Kamer in juli geïnformeerd (Kamerstuk 25 424, nr. 481).
Er is een toenemend aantal websites dat aanmoedigt tot herstel. Zo zijn er websites als www.proud2Bme.nl en de online ontmoetingsplek www.ikookvanmij.nl opgericht. We bekijken op welke wijze we deze websites bij de doelgroep nog meer onder de aandacht kunnen brengen.
In de herziene richtlijn audiovisuele mediadiensten van de Europese Commissie, die uiterlijk op 19 september 2020 omgezet moet zijn in Nederlandse wetgeving, wordt geregeld dat videoplatformdiensten passende maatregelen moeten nemen om minderjarigen te beschermen tegen content die hun lichamelijke, geestelijke of morele ontwikkeling kunnen aantasten. Passende maatregelen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het vooraf waarschuwen van de kijker voor de schadelijke inhoud of het ontoegankelijk maken van de content voor minderjarigen. De videoplatformdiensten leggen deze maatregelen vast in een gedragscode. Het Commissariaat voor de Media ziet toe op de in Nederland gevestigde videoplatformdiensten.
Daarnaast willen we de uitkomsten van het rapport bespreken met de onderzoekers en experts, zoals de stuurgroepleden van K-eet. Op basis daarvan bekijken we of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Ziet u mogelijkheden om jongeren betere voorlichting te geven over het gevaar van eetstoornissen en het gevaar van dit soort online gemeenschappen?
Zie antwoord vraag 5.