Het bericht dat de verklaring euthanasie jaarlijks verlengd moet worden |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de verklaring euthanasie jaarlijks verlengd moet worden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het voorstel om de geldigheid van een schriftelijke wilsverklaring voor euthanasie te beperken met een geldigheidstermijn van maximaal twee jaar?
Over dit onderwerp is tijdens de behandeling van de Euthanasiewet uitgebreid gesproken. De wetgever heeft destijds aan de schriftelijke wilsverklaring geen geldigheidstermijn willen stellen omdat elke gestelde geldigheidsduur «hardheidsdiscussies zal oproepen bij gevallen waarin de wilsverklaring net buiten de termijn valt». Ik zie op dit moment geen aanleiding om hiervan af te wijken.
In hoeveel van de 42 meldingen van euthanasie of hulp bij zelfdoding bij demente patiënten bij de Regionale toetsingscommissie euthanasie in 2012 was er sprake van een beginstadium van euthanasie, waarbij nog niet echt sprake was van ondraaglijk lijden?
In 2012 was er bij 41 meldingen van euthanasie of hulp bij zelfdoding bij de Regionale toetsingscommissies euthanasie sprake van een patiënt die zich in het beginstadium van dementie bevond. Bij één melding, die ook is opgenomen in het jaarverslag, was sprake van gevorderde dementie.
Overigens ben ik het niet met u eens dat er in het beginstadium van dementie geen sprake kan zijn van ondraaglijk lijden. Zoals de oordelen van de Regionale toetsingscommissies euthanasie laten zien, kan in geval van dementie in een beginstadium wel degelijk sprake zijn van ondraaglijk lijden.
Deelt u de mening dat er door arts en patiënt tijdens het ziekteproces regelmatig over de wilsverklaring gesproken dient te worden, en dat dit ook schriftelijk vastgelegd dient te worden? Zo ja, hoe kan het geregeld bespreken van de wensen van de dementerende patiënt over het eigen levenseinde met de arts gestimuleerd worden?
Het is zeer invoelbaar dat een (meermalen) geactualiseerde wilsverklaring de arts helpt om tot de overtuiging te komen dat er sprake is van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Zeker wanneer de schriftelijke wilsverklaring niet eerder met de arts is besproken. Ik wil echter op dit moment niet zo ver gaan een geldigheidsduur te formuleren.
Ik zie het in eerste aanleg als de verantwoordelijkheid van de patiënt om de schriftelijke wilsverklaring met de arts te bespreken en hiertoe het initiatief te nemen.
Zoals u weet buigt een werkgroep zich op dit moment over de betekenis van de schriftelijke wilsverklaring bij euthanasie. Binnen deze werkgroep is uiteraard ook aandacht voor het actualiseren van de wilsverklaring en het bespreken ervan met de arts. U wordt geïnformeerd over de stand van zaken van deze werkgroep vóór het algemeen overleg met uw Kamer op 19 december a.s.
Bent u van mening dat een jaarlijkse verlenging van de verklaring euthanasie de arts meer houvast geeft voor het geval een patiënt zijn wil niet meer kan uiten? Zo ja, op welke wijze kan het beste uitvoering gegeven worden aan het voorstel om de wens tot euthanasie jaarlijks met de arts te bespreken en te verlengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid dit voorstel te laten beoordelen door de gezamenlijke werkgroep van uw ministerie en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), die momenteel bezig is met het opstellen van een handreiking waarmee, gegeven de geldende wet- en regelgeving, meer duidelijkheid op dit punt geboden kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Binnen welke termijn zal de handreiking van deze werkgroep beschikbaar komen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Euthanasie op 19 december 2013?
Ja.
Het bericht dat in Azerbeidzjan en Armenië duizenden meisjes worden geaborteerd vanwege hun geslacht |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht, gebaseerd op rapporten van het Guttmacher Institute, dat in Azerbeidzjan en Armenië vele duizenden meisjes (10% van alle meisjes) worden geaborteerd louter vanwege hun geslacht? Hoe beoordeelt u dit bericht?1
Ja. Dit is zorgwekkend.
Is het u bekend of de betreffende overheden in deze landen voldoende hun verantwoordelijkheid nemen om deze ernstige vorm van gendercide tegen te gaan en met welk resultaat?
In Azerbeidzjan is de belangstelling voor deze problematiek beperkt, zowel bij de regering als bij het maatschappelijk middenveld. Recent heeft de vicevoorzitter van de parlementaire commissie voor Sociaal Beleid, Musa Guliyev, een wetgevingspakket aangekondigd over reproductieve gezondheid, waarbij expliciet aandacht zal worden besteed aan selectieve abortus.
Ook in Armenië wordt de kwestie van selectieve abortus niet als prioriteit gezien. Een UNFPA rapport terzake vormde aanleiding voor enkele ministeries (Sociale Zaken, Gezondheid) om hieraan meer aandacht te schenken. Een voorstel van het Ministerie van Gezondheid om d.m.v. aangepaste wetgeving beperkingen te stellen aan het bekendmaken van het geslacht binnen prenataal onderzoek, is echter niet gerealiseerd.
Worden deze landen vanuit de internationale gemeenschap op enigerlei wijze aangesproken op deze praktijken? Wanneer en op welke wijze is dit voor het laatst gebeurd?
Ja. Binnen de Raad van Europa, waarvan zowel Azerbeidzjan als Armenië lid zijn, hebben het Comité van Ministers (CM) en de Parlementaire Assemblee regelmatig in rapportages en verklaringen de aandacht gevraagd voor deze problematiek. Het CM is van oordeel dat prenatale geslachtsselectie de fundamentele waarden van de Raad van Europa, zoals die zijn neergelegd in het Europese Verdrag, voor de Rechten van de Mens ondermijnt.
In Azerbeidzjan zijn UNICEF en UNPFA op dit terrein actief, echter zonder veel maatschappelijke steun. Hun inspanningen zouden gebaat zijn met meer belangstelling van de zijde van de regering en het maatschappelijk middenveld terzake.
In Armenië is UNFPA op dit gebied leidend, onder meer met onderzoek en bewustmaking op TV-stations en online media, in overleg met de overheid. UNFPA spoort de Armeense overheid aan beleidsmaatregelen te treffen, vooralsnog met bescheiden resultaat (zie antwoord2.
In beide landen volgen de Nederlandse ambassade en ambassades van andere EU-landen de situatie op het gebied van vrouwenrechten en seksediscriminatie. Waar nodig worden de autoriteiten aangesproken op voorkomende problemen. Dit omvat mede de problematiek van selectieve abortus.
Welke mogelijkheden ziet u om deze praktijken – langs bilaterale of multilaterale kanalen – aan de orde te stellen bij de betreffende overheden in deze landen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u tevens bereid om de overheden in deze landen, zo mogelijk gezamenlijk met andere landen, te stimuleren en te ondersteunen in het terugdringen van deze vorm van gendercide, mede gedachtig uw toezeggingen naar aanleiding van de motie-Van der Staaij c.s.?2
Ja.
Het bericht dat de praktijk van draagmoederschap een ethische grens bereikt |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichten dat de praktijk van draagmoederschap een ethische grens bereikt? Herinnert u zich voorts eerdere vragen over commercieel draagmoederschap in Nederland en over commercieel draagmoederschap in India?1 2 3
Het antwoord op beide vragen is ja.
Is het waar dat een 47-jarige Nederlandse draagmoeder vorig jaar is bevallen van een kind uit twee anonieme Spaanse donoren? Zo ja, wat is uw oordeel over het feit dat er een kind is «gecreëerd» waarvan de afstamming onbekend is, hetgeen in strijd met het Nederlandse afstammingsrecht?
Zoals te lezen is in het artikel in Medisch Contact, is in 2012 een Nederlandse draagmoeder bevallen van een kind dat ontstaan is met behulp van twee anonieme donoren uit Spanje.
Nederland hecht zeer aan het recht van het kind om zijn of haar afkomst te weten. De Wet Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting (WDKB) voorziet hierin. In andere landen gelden andere regels voor gebruik van geslachtsmateriaal van anonieme donoren en voor draagmoederschap. Soms wijken in Nederland wonende wensouders om die reden uit naar het buitenland. Dit achten wij, met het oog op eerdergenoemd recht van het kind, onwenselijk maar toch niet volledig te voorkomen.
De Raad voor de Kinderbescherming weegt in elke casus zorgvuldig af wat in het belang is van het specifieke kind. Het feit dat het kind geen informatie over de afkomst zou kunnen krijgen, was in deze casus een vaststaand gegeven.
Is het waar dat de Raad voor de Kinderbescherming heeft besloten dat het kind, ondanks de overtreding van de Nederlandse regelgeving, toch met de wensouders mee naar huis mocht omdat dit in het belang van het kind werd geacht? Zo ja, waaruit bestaat het belang van het kind in deze precies? Hoe verhoudt dit belang zich tot het recht van het kind op zijn identiteit en op kennis over zijn biologische ouders?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de toename van het aantal wensouders die voor hun kinderwens uitwijken naar landen als Spanje, de VS en India zorgelijk is? Zo ja, bent u zich bewust van de precedentwerking die uitgaat van de toevlucht naar het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak is er tot nu toe een voorlopige voorziening-procedure gestart om bij commercieel draagmoederschap en illegale opneming van kinderen een kind toch een Nederlands paspoort dan wel een nooddocument te verlenen, teneinde het kind Nederland in te laten reizen?
Voor zover mij bekend is dit tot nu toe drie keer gebeurd.
Bent u bereid om een doorzichtige meldingsstructuur te ontwikkelen voor de verschillende instanties (zoals zorgverleners, de de Raad voor de Kinderbescherming, de ambassades en de Immigratie- en Naturalisatiedienst) die met onderhavige problematiek in aanraking komen, om te bewerkstelligen dat in de toekomst beter vast kan worden gesteld op welke schaal draagmoederschap en illegale opneming van kinderen in Nederland plaatsvindt? Zo ja, hoe zou een dergelijke meldstructuur het beste geïmplementeerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Het vermoeden bestaat dat niet alle gevallen van draagmoederschap bij instanties aan het licht komen. Dit werd geconcludeerd in het rapport Draagmoederschap en illegale opneming van kinderen van het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF) dat in 2011 is verschenen en bij brief van 1 maart 2011 aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstukken II, 2010/11, 32 500 VI, nr.83). Ook kan uit het rapport worden opgemaakt dat draagmoederschap in omvang beperkt is. Mede om die redenen zie ik geen meerwaarde in de ontwikkeling van een meldingsstructuur door instanties.
Deelt u de mening dat er betere voorlichting beschikbaar moet komen voor wensouders die zich na een mislukte behandeling voor kinderloosheid ten einde raad tot klinieken in het buitenland wenden? Zo ja, welke voorlichtende maatregelen gaat u in het kader van preventie nemen om commercieel draagmoederschap tegen te gaan en illegale opneming van een buitenlands kind te voorkomen?
Nee, ik ben van mening dat de voorlichting adequaat is.
Wensouders krijgen gedurende hun behandeling in een vruchtbaarheidskliniek uitgebreide counseling. Het accepteren van mogelijke kinderloosheid kan daar onderdeel van zijn, evenals de mogelijkheid om over te gaan tot adoptie.
Daarnaast kan een arts op grond van medische of psychische redenen (morele contra-indicatie) besluiten een vruchtbaarheidsbehandeling te staken of niet te starten. Dit hele proces is gebaseerd op zowel goede voorlichting aan de wensouders, als het beschermen van de rechten van het toekomstig kind.
Ook heb ik, zoals aangekondigd in mijn brief aan de Tweede Kamer van 16 december 2011 (Kamerstukken II 2011/12, 33 000 VI, nr. 69), eind 2012 informatie over draagmoederschap, waaronder ook over de mogelijke risico’s van draagmoederschap in het buitenland, op Rijksoverheid.nl geplaatst.
Bent u bereid om een ethische commissie in te stellen die zich over de problematiek van commercieel draagmoederschap en illegale opneming van kinderen kan gaan buigen en voorstellen kan doen om de juridische werkelijkheid in overeenstemming te brengen met de praktijk? Zo ja, binnen welke termijn kan een dergelijke commissie ingesteld worden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Eerste Kamerlid Quik-Schuijt (SP) heeft, in de behandeling van wetsvoorstel 33032 (juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie) op 19 november jl. een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht een multidisciplinaire Staatscommissie te installeren over de verhouding tussen juridische, biologische en sociale ouders en de kinderen die door hen worden verzorgd en opgevoed. Zoals desgevraagd door mij aangegeven in de behandeling van dit wetsvoorstel op 12 november jl. ben ik voornemens een dergelijke Staatscommissie in te stellen op het terrein van draagmoederschap en meeroudergezinnen. De voorbereidingen tot instelling van deze commissie worden getroffen.
Wat zijn de internationale ontwikkelingen met betrekking tot commercieel draagmoederschap en illegale opneming van kinderen?
De Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht onderzoekt de mogelijkheid en wenselijkheid van een mondiaal instrument op het terrein van draagmoederschap. In de loop van 2014 komt de Haagse conferentie met een eindrapport.
Wat vindt u van de mogelijkheid om de artikelen 151b en 151c van het Wetboek van Strafrecht in de toekomst onder de reikwijdte van artikel 5 van het Wetboek van Strafrecht te laten vallen?
Op grond van het bestaande artikel 5, eerste lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht is de Nederlandse strafwet reeds toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 151b en 151c van het Wetboek van Strafrecht. Wel is vereist dat op deze feiten door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld. Mij komt het voor dat het handhaven van dit vereiste van dubbele strafbaarheid redelijk is.
Een strafvervolging van een misdrijf dat in het buitenland begaan is, heeft in de regel alleen reële kans van slagen als in het land waar het feit begaan is opsporingsactiviteiten kunnen worden ontplooid. Het desbetreffende land zal daartoe gewoonlijk pas bereid zijn of mogelijkheden zien als het gaat om een feit dat in eigen land ook strafbaar is.
Het bericht ‘Laat niet artsen maar rechters oordelen over euthanasieverklaring’ |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over het laten oordelen van rechters over een euthanasieverklaring?1
Ja.
Hoe vaak heeft hulp bij zelfdoding sinds 1998 plaatsgevonden bij demente patiënten? Neemt dat aantal toe?
Het aantal meldingen van euthanasie of hulp bij zelfdoding bij demente patiënten bij de Regionale toetsingscommissies euthanasie is toegenomen van 20 meldingen in de periode 2002 tot en met 2009 naar 25 in 2010, 49 in 2011 en 42 in 2012.
Wat vindt u van het voorstel om rechters in plaats van artsen te laten beslissen over de geldigheid van de euthanasieverklaring van ernstig dementerende patiënten?
Ik vind het zinvol noch wenselijk rechters te betrekken bij het beoordelen van de geldigheid van de wilsverklaring. Een voorafgaande rechterlijke toets past niet in het toetsingskader zoals dat in de Euthanasiewet is vastgelegd. Verder is het zo dat een wilsverklaring reeds rechtsgeldig is als deze is voorzien van een datum en is ondertekend door de (wilsbekwame) persoon in kwestie. Hiervoor is geen voorafgaande rechterlijke toets nodig.
De wilsverklaring wint dan ook niet aan rechtsgeldigheid wanneer deze notarieel is bekrachtigd, zoals dat wel het geval is bij een testament. Ik ben geen voorstander van het notarieel vastleggen van de wilsverklaring, omdat het onterecht de suggestie kan wekken dat de uitvoering van euthanasie daarmee zou zijn gegarandeerd. Dat is niet het geval. Euthanasie is geen recht en de arts heeft geen plicht om deze uit te voeren.
De schriftelijke wilsverklaring is een – bij voorkeur zelf opgesteld – document waarin iemand aangeeft wat hij wenst in geval hij niet meer in staat is om zijn wil te uiten. Het gaat er bijvoorbeeld om dat iemand vastlegt dat hij bij een hartstilstand niet meer gereanimeerd wil worden, of juist wel behandeld wil blijven worden in bepaalde situaties, of om een schriftelijk verzoek tot levensbeëindiging in geval van (vergevorderde) dementie. Het is van groot belang dat de wilsverklaring onderwerp van gesprek is tussen patiënt en arts. Het is aan beiden om deze regelmatig te bespreken en zo nodig te actualiseren aan de hand van de dan bestaande inzichten en gesteldheid van degene die de wilsverklaring heeft opgesteld. Indien de situatie, zoals beschreven in de wilsverklaring zich voordoet, rust op de zorgverlener (de arts) de professionele verantwoordelijkheid om de wilsverklaring in die specifieke situatie te interpreteren in het licht van de wet en de laatst besproken wil van de patiënt. Een arts is bij uitstek de aangewezen persoon om te beoordelen of de huidige situatie van de patiënt overeenkomt met de situatie die de patiënt in de wilsverklaring heeft beschreven als voor hem ondraaglijk en uitzichtloos.
Ik zie, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om het voorstel om de rechter te laten oordelen over de geldigheid van de wilsverklaring te betrekken bij de werkgroep of de rechterlijke macht hierover te consulteren.
Bent u bereid om dit voorstel te laten beoordelen door de gezamenlijke werkgroep van uw ministerie en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), welke momenteel bezig is met het opstellen van een handreiking waarmee gegeven de geldende wet- en regelgeving meer duidelijkheid op dit punt kan worden geboden? Zo ja, binnen welke termijn zal de handreiking van deze werkgroep beschikbaar komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de vergelijking van de schriftelijke wilsverklaring met een testament?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het voorstel om de wilsverklaring bij een notaris af te laten leggen en die eens in de drie jaar te laten controleren of de wil van een patiënt onveranderd is gebleven? Komt daarmee niet de laagdrempeligheid van het afgeven van een euthanasieverklaring onder druk te staan?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het haalbaar om het dilemma over de wilsverklaring weg te halen bij de arts en neer te leggen bij een andere beroepsgroep: rechters? Zo ja, bent u voornemens om de rechterlijke macht te consulteren over dit voorstel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het medisch beroepsgeheim en vreemdelingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de uitspraken van een internist dat artsen worden gedwongen de aanwezigheid van een bewaarder dan wel politieagent toe te staan bij een medisch consult met een vreemdeling?1 Klopt deze uitspraak en wat is uw reactie hierop?
Ik ben op de hoogte van de uitspraken van deze internist. Ingeslotenen krijgen de noodzakelijke zorg aangeboden. Als een bezoek aan een ziekenhuis geïndiceerd is, zal dit uiteraard plaatsvinden. In het algemeen geldt dat een gesprek tussen de arts en patiënt in vertrouwen moet kunnen plaatsvinden. Bij een ziekenhuisbezoek van een ingesloten vreemdeling is dit uitgangspunt ook van toepassing, maar moet dit tevens worden afgewogen tegen het belang toezicht te houden op ingeslotenen die zich buiten de inrichting bevinden. Dit toezicht is niet alleen noodzakelijk om onttrekking te voorkomen, maar ook met het oog op de veiligheid van de ingeslotene en het ziekenhuispersoneel. De medewerkers van DV&O hebben de instructie om rechtstreeks toezicht te houden. Het toezicht kan echter afhankelijk van het veiligheidsrisico en de privacy gevoeligheid van het consult, ook worden uitgevoerd op een manier die meer privacy voor de ingeslotene meebrengt. In die gevallen is de DV&O medewerker niet in de behandelkamer aanwezig, maar doet deze dienst bij de deur buiten op de gang. Hierover vindt in de regel overleg plaats tussen de DV&O-medewerker en de betreffende arts. Dit leidt eigenlijk altijd tot een oplossing. Voor zover mij bekend is het zelden tot nooit voorgekomen dat een ziekenhuisbezoek van een bestuursrechtelijk ingesloten vreemdeling moest worden afgebroken vanwege het veiligheidsrisico.
Al met al ben ik van mening dat het uit oogpunt van veiligheid gerechtvaardigd kan zijn om – na zorgvuldige weging het te respecteren beroepsgeheim van de arts – een inbreuk te maken op de arts-patiënt vertrouwelijkheid. Deze inbreuk moet wel proportioneel zijn in het licht van de urgentie van de behandeling, het veiligheidsrisico en de privacy gevoeligheid van het consult.
Klopt de ervaring van deze internist dat zieke vreemdelingen mee terug worden genomen als een arts aangeeft alleen met de patiënt te willen spreken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dat een dergelijk beleid in strijd is met het medisch beroepsgeheim, ook omdat een politieagent de medische informatie wel mag gebruiken? Hoe rijmt u deze gang van zaken met het uitgangspunt van het Nederlandse beleid dat elke vreemdeling recht heeft op de noodzakelijk medische zorg?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat voor elke betrokkene duidelijk moet zijn dat aanwezigheid van een derde, zoals een politieagent dan wel een bewaarder, bij een medisch consult in principe in strijd is met het medisch beroepsgeheim als voor die aanwezigheid geen enkele aanleiding is en dat de beoordeling van de arts hierin leidend dient te zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de opmerkingen van deze internist door het Openbaar Ministerie, dat ter plekke bij monde van een Officier van Justitie verbonden aan het expertisecentrum Medische Zaken aangaf de zaak serieus te nemen, reeds aan u doorgegeven? Zo ja, is er inmiddels tot actie overgegaan? Zo nee, gaat u deze klachten alsnog onderzoeken?
Van de opmerkingen van de internist is melding gemaakt in een brief die het College van Procureurs-Generaal aan de Minister van Veiligheid en Justitie heeft gestuurd. Gelet op mijn eerdere antwoorden vind ik het op dit moment niet nodig om het beleid rondom het vervoer van gedetineerde vreemdelingen naar het ziekenhuis te herzien. Indien er klachten bestaan over het optreden van DV&O tijdens medische consulten, dan kan daarover volgens de gebruikelijke weg worden geklaagd.
Het nieuws dat dokter Jansen Steur een verklaring van geen bezwaar zou hebben gekregen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het bericht van het Duitse ziekenhuis Klinikum am Gesundbrunnen waar dat op maandag 7 januari in een persverklaring meldt dat de neuroloog Jansen Steur daar aan het werk kon omdat hij in 2006 een verklaring van geen bezwaar had gekregen met rechtsgeldige Duitse vertaling, afkomstig uit Nederland?1
Ik verwijs u naar paragraaf 4 van de begeleidende brief.
Om wat voor een verklaring gaat het en door welke instantie is dit document uitgegeven?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat een dergelijke verklaring is afgegeven?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de uitspraak: «Dit ziekenhuis had de naam één keer in hoeven tikken en hoeven googelen en die had natuurlijk al een enorme ellende boven zien drijven» in het licht van het nieuws dat Jansen Steur een verklaring van geen bezwaar heeft gekregen? Blijft u bij die stellingname ondanks dat Jansen Steur klaarblijkelijk een verklaring van geen bezwaar heeft gekregen van een Nederlandse instantie?2
Ziekenhuizen in Duitsland nemen personen aan als arts indien die personen aan de eisen van de Duitse wet voldoen om het beroep van arts in Duitsland uit te mogen oefenen. Dat betekent dat de sollicitant de bevoegdheid tot beroepsuitoefening in Duitsland («Approbation») moet bezitten. Bij het aanvragen van de Approbation moet een buitenlandse aanvrager een op dat moment recente verklaring van geen bezwaar («certificate of good conduct») overleggen. In het kader daarvan is het bij een sollicitatie in 2011 overleggen van een verouderde verklaring van geen bezwaar van het BIG-register uit 2006 niet relevant. De datum van afgifte van de verklaring van het BIG-register strookt met de datum van de aanvraag van de bevoegdheid in Duitsland. In het algemeen acht ik het verstandig om bij sollicitaties andere bronnen dan nationale registers te raadplegen. Vooral als zij met behulp van bijvoorbeeld Google zeer eenvoudig te raadplegen zijn. En ik acht het verstandig om recente verklaringen te vragen aan sollicitanten. De Duitse bevoegde autoriteit accepteert geen verklaring die ouder is dan een maand.
Hoe gaat u voorkomen dat er in de toekomst opnieuw een verklaring van geen bezwaar wordt afgegeven aan een arts die in Nederland zijn vak niet meer mag uitoefenen?
Dat is in het geval van de heer Jansen Steur ook niet gebeurd. De heer Jansen Steur was in 2006 toen het BIG-register de Duitstalige verklaring van geen bezwaar afgaf bevoegd om zijn beroep uit te oefenen.
Deelt u de mening dat het onverstandig is dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) geen tuchtzaak tegen Jansen Steur heeft aangespannen om hem zo te laten schrappen uit het BIG-register? Waarom heeft de inspectie namens u ervoor gekozen om Jansen Steur zich vrijwillig uit het BIG-register te laten uitschrijven?
Ik verwijs u naar paragraaf 4 van de begeleidende brief.
Het gebruik van DNA uit ziekenhuizen voor opsporingsdoeleinden in strafzaken |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman , Henk van Gerven |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is er waar van de berichten over de uitbreiding van mogelijkheden voor justitie om in de toekomst DNA-materiaal te onderzoeken dat in ziekenhuizen wordt bewaard voor wetenschappelijk onderzoek?1
Vanaf de zomer van 2011 heeft op ambtelijk niveau een zogeheten «preconsultatie» plaats gehad over conceptteksten van een eventuele Wet zeggenschap lichaamsmateriaal (WZL) en bijbehorende memorie van toelichting. Bij de teksten die op de website van Reporter zijn gepubliceerd gaat het om die conceptteksten. Die teksten betreffen inderdaad onder meer ook bepalingen waarin de voorwaarden zijn geformuleerd waaronder bijvoorbeeld DNA-materiaal dat wordt bewaard voor wetenschappelijk onderzoek, in zeer uitzonderlijke gevallen eveneens zou mogen worden gebruikt voor (justitiële) opsporingsdoeleinden.
Het is heel gebruikelijk om in een vroeg stadium op ambtelijk niveau (koepel)organisaties van belanghebbenden en deskundigen te vragen naar hun ideeën over dergelijke conceptteksten zodat de maatschappelijke reacties betrokken kunnen worden bij het opstellen van een definitief voorstel. De concept-teksten zijn dus nog niet door mij of het kabinet geaccordeerd.
Wat is de status van het concept wetsvoorstel en de concept memorie van toelichting op de website van KRO Reporter?2
Zie antwoord vraag 1.
Met wie is er in de voorbereidingen op dit wetsvoorstel gesproken? Welke grondhouding is door het ministerie aangenomen?
In het kader van bedoelde preconsultatie zijn de conceptteksten toegezonden aan ruim twintig maatschappelijke organisaties. Het gaat bij de organisaties om (in alfabetische volgorde): de Biomoleculair Resources Research Infrastructure (BBMRI), BioMedical Materials (BMM), de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO), het Center for Translational Molecular Medicine (CTMM), de Dierenbescherming, Diagned, Europdonor, de Federatie van medisch-wetenschappelijke verenigingen Federa (Federa), GlaxoSmithKline, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), Lifelines, de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Nefarma, de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS), de Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde (NVKC), de Nederlandse Vereniging van Medisch-Ethische toetsingscommissies (NVMETC), het Pathologisch Anatomisch Landelijk Geautomatiseerd Archief (Palga), het Parelsnoer Instituut (PSI), de Rijksuniversiteit Groningen, de SAN centra voor medische diagnostiek (SAN), Sanquin, TiPharma, de Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties (VSOP) en VU medisch centrum (VUmc).
Met de genoemde organisaties, uitgezonderd de KNAW en de VSOP, heeft in het kader van de preconsultatie ook daadwerkelijk een gesprek plaatsgehad. KNAW en VSOP hebben overigens wel een schriftelijke reactie gezonden, waarbij de VSOP dat deed mede namens de Cliëntenraad Academische Ziekenhuizen (CRAZ), de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) en de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK). De grondhouding van het ministerie bij de preconsultatiegesprekken bestond uit het willen verkrijgen van inzicht in het draagvlak bij de maatschappelijke organisaties voor de uitgangspunten van een WZL als vervat in de conceptteksten en in de behoefte aan verduidelijking van die teksten.
BBMRI, Federa, KNMG, NFU, NVKC, PSI en VSOP hebben ook specifiek gereageerd ten aanzien van het punt van mogelijkheden voor justitie om materiaal te onderzoeken voor de opsporing van (ernstige) strafbare feiten. De reacties op dat punt zijn negatief van aard.
Aan welke partijen is het concept wetsvoorstel ter consultatie toegestuurd? Hoe luidden de reacties, specifiek op het punt van de uitbreiding van mogelijkheden voor justitie om DNA-materiaal te onderzoeken voor de opsporing van (ernstige) strafbare feiten?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom zou DNA-materiaal, verkregen voor medisch-wetenschappelijke doeleinden, onderzocht mogen worden door justitie? Is dit niet in strijd met het beginsel van doelbinding? Bent u van mening dat justitie te weinig opsporingsbevoegdheden heeft, nu er gesproken wordt over deze uitbreiding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij bepalingen over het eventuele justitiële gebruik van bijvoorbeeld DNA-materiaal dat is verkregen voor medisch-wetenschappelijke doeleinden, betreft het één van de maatschappelijke dilemma’s waarover het zojuist aangetreden kabinet zich zal moeten uitspreken. Ik verwijs u voor meer informatie over deze dilemma’s naar de brief over de WZL van het vorige kabinet (Kamerstukken II 2011/2012, 33 000 XVI, nr. 178).
Wat is uw reactie op de vrees, uitgesproken door medici, dat patiënten niet meer mee zullen werken aan wetenschappelijke onderzoeken, als dit materiaal voortaan door justitie kan worden onderzocht?
Zie antwoord vraag 5.
Baby Donna |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel over baby Donna en de op handen zijnde uitspraak van de Belgische rechter?1
Is een dergelijk drama, zoals rond baby Donna in 2005, op dit moment nog mogelijk in Nederland? Zo ja, welke beleidsregels zouden een dergelijke zaak tegenwoordig onmogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat dit drama voor baby Donna hopelijk vandaag tot een eind zal komen? Zal de uitspraak van de Belgische rechter consequenties hebben voor baby Donna, ervan uitgaande dat u op de hoogte bent van de uitspraak? Zo ja, welke?
Hoe vaak is er de afgelopen tien jaar gebruik gemaakt van het draagmoederschap? Hoe vaak heeft dat geleid tot problemen vergelijkbaar met het drama rond baby Donna? Hebt u inzicht in hoe draagmoederschap in andere Europese landen is geregeld? Zo ja, is de regelgeving wezenlijk anders met de regelgeving in Nederland?
Is er op Europees niveau de afgelopen jaren gesproken over draagmoederschap? Zo ja, wat is er besproken en afgesproken in Europees verband over draagmoederschap?
Als dit onderwerp niet op de Europese agenda heeft gestaan, bent u van mening dat dit, gezien het grensoverschrijdend karakter, op de Europese of internationale agenda geplaatst moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bereiken?
Het onderwerp draagmoederschap heeft internationaal de aandacht. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 16 december 2011, beraadt de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht zich op de mogelijkheid en wenselijkheid van een mondiaal verdrag op het terrein van draagmoederschap. In dit kader heeft het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie in april 2012 het mandaat gekregen om informatie over de aard en omvang van internationaal draagmoederschap en de problemen die hieruit voortkomen te verzamelen.
De eventuele totstandkoming van een verdrag op het terrein van draagmoederschap zal veel tijd in beslag nemen. Ik acht het wenselijk en noodzakelijk om eerder maatregelen te treffen om de praktische knelpunten op het gebied van interlandelijk commercieel draagmoederschap zoveel mogelijk op te lossen. Voor de voorgestelde maatregelen verwijs ik u naar mijn brief van 16 december 2011.
Is (aanvullende) nationale of Europese regelgeving nodig om draagmoederschap beter te stroomlijnen en kinderhandel te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat moet er veranderen en hoe gaat dat ze beslag krijgen?
Zie antwoord vraag 6.
Seksueel misbruik door zorgverleners |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Honderden patiënten misbruikt door zorgverlener»?1
Ja.
Zijn de cijfers die RTL heeft opgevraagd bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg al langer bekend? Zo ja, bij wie, en was ook u daarvan op de hoogte? Hoe komt het dan dat die cijfers niet eerder openbaar zijn geworden? Zo nee, waarom is onderzoek van RTL daarvoor nodig geweest?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) publiceert jaarlijks over het totaal aantal ontvangen meldingen in het «Jaarbeeld». De IGZ differentieert in het jaarbeeld niet naar de aard van de melding vanwege de diversiteit van de ontvangen meldingen. De jaarbeelden worden gepubliceerd op de website van de IGZ.
Houdt de Inspectie alleen individuele meldingen van seksueel misbruik bij? Zo ja, waarom? Deelt u de mening dat van het geaggregeerd bijhouden van soorten van klachten en daarover rapporteren een belangrijke signaalfunctie kan uitgaan? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit?
Zorgaanbieders zijn verplicht om seksueel misbruik te melden bij de IGZ. De IGZ registreert alle meldingen van (vermeend) seksueel misbruik op individueel niveau, maar rapporteert alleen over het totaal van ontvangen meldingen (zie ook het antwoord op vraag 2).
Hoeveel en welke handhavingsinstrumenten heeft de Inspectie gebruikt tegen zorgverleners waarvan in de genoemde periode 2007 tot en met 2012 meldingen van seksueel misbruik zijn binnengekomen?
RTL hanteert in het betreffende nieuwsbericht cijfers van meldingen bij de IGZ over seksueel grensoverschrijdend gedrag door hulpverleners in de eerstelijnsgezondheidszorg, specialistisch somatische zorg, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg in de periode januari 2007 tot mei 2012. Dit is breder dan alleen meldingen over seksueel misbruik. Zo bevat dit overzicht ook meldingen die bijvoorbeeld betrekking hebben op seksueel getinte opmerkingen door hulpverleners.
In geval van meldingen betreffende vermeend seksueel grensoverschrijdend gedrag hanteert de IGZ een beoordelingsschema aan de hand waarvan besloten wordt welke stappen worden gezet. Deze stappen zijn afhankelijk van de specifieke omstandigheden van de melding, in het bijzonder de ernst en aard van het seksueel grensoverschrijdende gedrag. De meldingen van vermeend seksueel misbruik zoals gepresenteerd door RTL hebben betrekking op alle vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag, variërend van seksueel getinte opmerkingen tot seksuele contact(en)2.
Bij 11% van de meldingen volgde een strafrechtelijk traject.
In 15% van de gevallen volgde een tuchtrechtelijk traject (11% van de tuchtklachten werd door de IGZ zelf ingediend, 4% van de tuchtklachten werd door derden ingediend).
Bij 18% van de meldingen bleek na onderzoek van de IGZ dat er geen sprake was van seksueel grensoverschrijdend gedrag, of werd de melding ingetrokken.
In 23% van de gevallen trof de instelling zelf – na intern – onderzoek voldoende maatregelen om de kans op herhaling te voorkomen (waaronder ontslag van betreffende hulpverlener).
In 34% van de gevallen heeft de betrokken hulpverlener op eigen initiatief afdoende maatregelen getroffen, veelal als gevolg van eigen onderzoek door de IGZ en/of een gesprek tussen de IGZ en de hulpverlener.
Tot slot is in 1% van de gevallen naar de klachtencommissie van de instelling verwezen, bijvoorbeeld wanneer de melder anoniem wil blijven en ook de naam van de betrokken hulpverlener niet wil geven.
In hoeveel van de in het bericht genoemde meldingen van seksueel misbruik heeft de Inspectie een opsporingsonderzoek uitgevoerd, en hoe vaak is er aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie? Hoe vaak heeft dit tot een strafrechtelijke vervolging, respectievelijk veroordeling geleid? Waarom hebben de overige meldingen niet tot aangifte respectievelijk vervolging geleid?
Zie het antwoord bij vraag 4. De overige meldingen hebben niet tot aangifte geleid vanwege de aard van het seksueel overschrijdend gedrag of omdat het Openbaar Ministerie op voorhand aangaf niet tot vervolging over te zullen gaan.
Deelt u de mening dat meldingen van seksueel misbruik door zorgverleners zelden een zaak mogen zijn van alleen de Inspectie, en dat seksueel misbruik vrijwel altijd onder de aandacht van de justitiële autoriteiten moet worden gebracht? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven is het overzicht van RTL breder dan alleen meldingen over seksueel misbruik. Afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het seksueel grensoverschrijdend gedrag is hier al dan niet een rol voor justitiële autoriteiten. Vaak zullen dergelijke gevallen inderdaad onder de aandacht van justitiële autoriteiten moeten worden gebracht. Dit kan de IGZ zelf doen. Ook de instelling of het slachtoffer kan zelf aangifte doen bij de politie en/of tot een civielrechtelijk traject overgaan.
Deelt u de mening dat er meer aandacht moet komen voor het probleem van seksueel misbruik tijdens de opleiding voor zorgpersoneel? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de opleiding wordt reeds stilgestaan bij de professionalisering van beroepsbeoefenaren. IJkpunt voor het handelen van professionals is hun beroepscode met als onderdeel de ongelijke relatie tussen cliënt en professional waarvan geen misbruik mag worden gemaakt. Wordt de code overtreden dan kan de professional door de tuchtrechter uit het beroepsregister worden geschrapt.
In het rapport van de Commissie Samson naar seksueel misbruik waarover uw Kamer op 8 oktober jongstleden is geïnformeerd (TK, 2012–2013, 33 435, nr. 1) worden een aantal aanbevelingen gedaan op het gebied van opleidingen en permanente educatie. Onze reactie hierop ontvangt uw Kamer voor het kerstreces.
Hoeveel zorgverleners tegen wie een melding van seksueel misbruik is gedaan, beschikten over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)?
Het al dan niet kunnen overleggen van een VOG door een instelling heeft op dit moment geen wettelijke basis waardoor de IGZ hierop niet kan handhaven. De IGZ heeft deze gegevens dan ook niet geregistreerd. Dit neemt niet weg dat zorginstellingen zelf aan risicomanagement kunnen doen door structureel om een VOG te vragen.
Zou het verplicht stellen van de VOG voor werknemers in de zorg kunnen helpen bij het terugdringen van seksueel misbruik? Zo ja, in welke mate, en hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Een VOG biedt de mogelijkheid om het justitiële verleden van werknemers in de zorg te screenen en veroordeelde ontuchtplegers te weren. Bij de afgifte van de VOG kan echter alleen gekeken worden naar de justitiële gegevens die op dat moment geregistreerd staan in de justitiële documentatie. Zodoende geeft de VOG alleen het justitiële verleden weer en niet het gehele levenspad van de betrokkene. Tevens zegt de VOG niets over toekomstig gedrag of de psychische gesteldheid van de aanvrager. Hoewel een VOG dus geen garanties biedt dat er geen incidenten meer zullen plaatsvinden is het wel een belangrijk hulpmiddel dat de kans op seksueel misbruik terugdringt.
Ik ben dan ook een warm voorstander van de praktijk van veel zorgverleners om systematisch te vragen naar een VOG bij het in dienst nemen van een zorgverlener en wil dat ook wettelijk regelen. Zoals hiervoor gezegd is er op dit moment nog geen wettelijke basis om de VOG verplicht te stellen voor werknemers in de zorg. Een voorstel om de VOG in de jeugdzorg te verplichten is 8 oktober jongstleden naar de Tweede Kamer gestuurd (TK 2012–2013, 33 062, nr. 8). Ik zal mij beraden over het opnemen van een verplichte VOG voor overige werknemers in de zorg.
De abortusboot |
|
Joël Voordewind (CU), Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Nederlandse abortusboot naar Marokko»1 en «Marokko niet blij met abortusboot»?2 Wat is uw oordeel over deze berichten?1
Ja, ik ken de berichten. Women on Waves (WoW) is op uitnodiging van de organisatie MALI (Mouvement Alternative pour les Libertés Individuelles) naar Marokko gegaan om daar aandacht te vragen voor het belang van legale en veilige abortus. Het staat WoW vrij hierop in te gaan.
Riskeren vrouwen die de abortusboot bezoeken strafrechtelijke vervolging bij terugkomst aan wal? Zijn de medewerkers van de boot daarvan op de hoogte, en stellen zij de eventuele bezoekers van de boot op de hoogte van het risico van eventuele vervolging? Bent u bereid de initiatiefnemers van de abortusboot hierop aan te spreken, en aan te dringen van het bezoek naar Marokko af te zien? Zo nee, waarom niet? Is op regeringsniveau contact geweest tussen
Abortus is bij wet verboden in Marokko. WoW geeft op hun website aan zeer goed van deze situatie op de hoogte te zijn. De actie van WoW is een privaat initiatief en daarmee heb ik geen directe bemoeienis. Mijn verantwoordelijkheid ligt bij de Wet afbreking zwangerschap (Waz) en de vergunning die in dat kader aan WoW is verstrekt in 2008.
Nederland en Marokko over het geplande bezoek? Zo nee, gaat dit nog gebeuren? Zo ja, kunt u ons informeren over de inhoud van die gesprekken? Wordt de mobiele kliniek meegenomen naar Marokko? Zo ja, op welke wijze wordt gegarandeerd dat Women on Waves zich aan de wet- en regelgeving houdt, en zich dus ook houdt aan de beraadtermijn van vijf dagen en andere zorgvuldigheidseisen, zoals het aanbieden van alternatieven?
Tijdens het bezoek hebben de Marokkaanse autoriteiten kort contact gezocht met de Nederlandse ambassadeur in Rabat. Daarbij heeft het Marokkaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken aangegeven dat Marokko dit als een particulier initiatief van een NGO beschouwt, en dat Marokko begrijpt dat de Nederlandse regering hiermee geen bemoeienis heeft.
Het staat WoW vrij naar Marokko te gaan voor het geven van voorlichting en het onder de aandacht brengen van het belang van legale, veilige abortus. Voor wat betreft het kunnen doen van zwangerschapsafbrekingen valt WoW, indien zij buiten de territoriale wateren van Marokko behandelingen uitvoert, gelet op de Nederlandse vlagvoering onder de Nederlandse jurisdictie. WoW moet dus voldoen aan de in Nederland geldende regels voor zwangerschapsafbrekingen.
Dat betekent voor WoW dat zij moet voldoen aan de eisen die in de aan hen verstrekte Waz-vergunning van 24 november 2008 staan vermeld. Hierin staat ondermeer dat wanneer WoW actie gaat voeren waarin zij voornemens is abortussen te verrichten in een nieuw aangeschafte mobiele kliniek, zij aan de Minister van VWS een tijdelijke vergunning moet aanvragen voor deze actie. Daarnaast moet worden beoordeeld of aan alle eisen die nodig zijn voor een verantwoorde abortus wordt voldaan. Dat behelst onder meer een toetsing door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op de medische zorgvuldigheidseisen. WoW heeft de tijdelijke vergunning echter niet aangevraagd. De IGZ heeft WoW tot twee maal toe hierop gewezen. De brieven van de IGZ zijn als bijlage bijgevoegd.
Welke vergunningen heeft de stichting Women on Waves op dit moment? Kan verzekerd worden dat geen activiteiten worden verricht die buiten de zorgvuldigheidskaders van de Wet afbreking zwangerschap vallen? Op welke wijze ziet de Inspectie daarop toe?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u een overzicht geven van de activiteiten van «Women on Waves» van de afgelopen 5 jaar?
Bij de Minister van VWS is bekend dat WoW in oktober 2008 actie heeft gevoerd in Spanje. Verder is er gewerkt aan de «safe abortion hotline». Hier kunnen vrouwen via internet informatie krijgen over veilige abortus. Daarnaast is WoW betrokken geweest bij diverse kunstprojecten die als boodschap uitdragen dat vrouwen baas zijn over hun eigen lichaam en recht hebben op toegang tot informatie over veilige abortus. Dit overzicht beslaat de activiteiten die bekend zijn uit openbare bron. Voor een volledig overzicht verwijzen wij u naar deze organisatie zelf.
Wordt er op enigerlei wijze subsidie verstrekt aan de stichting Women on Waves?
De stichting Women on Waves krijgt geen subsidie van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, noch van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Of zij op enige andere wijze subsidie ontvangen is mij niet bekend.
Het bericht Dubbel verdriet om verlies Danique |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Dubbel verdriet om verlies Danique» en het bericht «Danique blijkt nergens recht op te hebben»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit verhaal schrijnend is?
Het moet zonder meer een vreselijke ervaring zijn om te bevallen van een doodgeboren kindje of van een kindje dat kort na de geboorte overlijdt. Dat ouders dit als een groot verdriet ervaren, kan ik mij goed voorstellen.
Waarom gelden er verschillende rechten voor ouders die hun kind verliezen na een verschillende zwangerschapsduur? Wat is het verschil tussen het verliezen van een kind na een zwangerschap van 22 weken, 25 weken of 40 weken?
De duur van de zwangerschap is van belang met betrekking tot de plicht tot begraven of cremeren zoals deze in de Wet op de lijkbezorging is geregeld. Als de zwangerschap voor het overlijden meer dan 24 weken heeft geduurd geldt zonder meer de plicht tot begraven of cremeren. Maar die plicht is er niet als een kindje na een zwangerschapsduur van minder dan 24 weken ter wereld is gekomen en vervolgens minder dan 24 uur heeft geleefd.
Wanneer binnen 24 weken van de zwangerschap een kind levenloos ter wereld komt, is de Wet op de lijkbezorging niet van toepassing. Er bestaat dan de keuze om zelf te beschikken over het lichaam van het doodgeboren kindje of om het kindje bij het ziekenhuis achter te laten. Met een doktersverklaring in de zin van artikel 11a van de Wet op de lijkbezorging kan het kindje worden begraven op een begraafplaats of worden gecremeerd.
Of de kosten van de uitvaart ook in dergelijke gevallen moeten worden vergoed, is een zaak tussen de verzekeraar en de ouders. Het hangt onder meer af van de polis die de verzekerden hebben gesloten. Het staat verzekeraars daarbij natuurlijk vrij om, in die gevallen dat er geen sprake is van een recht op vergoeding van uitvaartkosten, zelf een coulanceregeling te hanteren. Een uitvaartverzekeraar heeft inmiddels aangegeven haar leden, de verzekerden, te willen voorleggen of de toepassing van haar beleid ten aanzien van de grens van 24 weken als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen moet worden aangepast.
Op grond van een interne richtlijn verstrekt UWV pas een zwangerschaps- en bevallingsuitkering bij de grens van 24 weken zwangerschap. Heeft de werkneemster in de eerste 24 weken een miskraam of abortus dan heeft zij geen recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof. Het zwangerschaps- en bevallingsverlof is in deze situatie dus niet van toepassing. Dat neemt niet weg dat een voortijdige bevalling – en daarmee een beëindiging van de zwangerschap – een fysieke en emotionele gebeurtenis is, die zich slecht kan verhouden tot het verrichten van werk. Gelet op de fysieke en mentale gevolgen die een voortijdige bevalling kan hebben op de werkende is dit een situatie die valt in de sfeer van ziekte. Bij ongeschiktheid tot werken ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling, geldt op grond van het Burgerlijk Wetboek in principe de loondoorbetalingsverplichting voor de werkgever. Indien een werkneemster, voorafgaand aan dan wel volgend op het zwangerschaps- en bevallingsverlof, ziek wordt als gevolg van zwangerschap of bevalling, valt zij onder de bescherming van het vangnet van de Ziektewet. In dat geval bestaat recht op ziekengeld.
Daarnaast kent de Wet arbeid en zorg het calamiteiten- en ander kort verzuimverlof ingeval van zeer bijzondere persoonlijke en bepaalde onbetaalde wettelijke verplichtingen die niet in iemands vrije tijd kunnen worden verricht zoals de aangifte van een geboorte van een kind en de aangifte van overlijden. Dit verlof geldt voor een korte, naar billijkheid te berekenen tijd en wordt voor 100% doorbetaald door de werkgever.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat er een situatie kan ontstaan waarbij ouders wel grafrechten en vergunningen dienen te betalen, terwijl er geen rechten worden toegekend op het gebied van vergoeding van begrafeniskosten en het ontvangen van verlof? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de reden dat ouders onder druk worden gezet om voor de 24 weken van de zwangerschap een beslissing te nemen, als het gaat om het vroegtijdig afbreken van de zwangerschap?
Ik kan niet beoordelen of er sprake is geweest van druk om de zwangerschap af te breken. Wel is het zo dat de wettelijke grens waarop een zwangerschap mag worden afgebroken op 24 weken is gesteld. Tot die tijd hebben ouders de tijd om te besluiten een zwangerschap vroegtijdig af te breken. Voor die beslissing is in de wet een minimale beraadtermijn van 5 dagen geregeld, ook na een 20 weken echo. Overigens kan na 24 weken wel een zwangerschap om medische redenen worden afgebroken, mits wordt voldaan aan de daarvoor geldende criteria.
Waarom krijgen ouders niet meer tijd om na te denken, de zwangerschap verder uit te dragen en te beslissen wat voor hen een goed moment van afscheid is, zodat ze zich daar beter op kunnen voorbereiden? Deelt u de mening dat het beter zou zijn als deze tijd er wel zou zijn?
Het staat ouders vrij om zoveel tijd te nemen als zij wensen voor hun afweging om een zwangerschap al dan niet af te breken. De Wet afbreking zwangerschap geeft echter 24 weken als grens waarop een zwangerschap nog mag worden afgebroken. Ik acht het niet wenselijk deze grens te verhogen. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, is een zwangerschapsafbreking na die termijn mogelijk onder het daarvoor geldende regime.
Wat gaat u doen om de zorg voor ouders en het kind rondom de 20 weken echo te verbeteren, zodat kinderen een waardig afscheid kunnen krijgen en hun ouders de tijd krijgen om dit alles lichamelijk en psychisch een plekje te kunnen geven?
De vraag draagt de suggestie in zich dat de zorg rondom de 20 weken echo verbetering behoeft en dat het afbreken van een zwangerschap na de 20 weken echo een waardig afscheid van het kind niet mogelijk maakt. Beide suggesties kan ik niet onderschrijven. Wel ben ik van mening dat het verwerken van een dergelijk verdriet altijd veel tijd en energie van ouders zal vergen. Een termijn daarvoor is niet te geven.
Deelt u de mening dat de rol van de arts dienstbaar zou moeten zijn ten opzichte van de rol van de ouders? Zo ja, op welke manier kan deze rol beter ingevuld worden?
De arts die uiteindelijk een eventuele afbreking van de zwangerschap uitvoert, dient zich ervan te verzekeren dat er sprake is van een weloverwogen beslissing en dat de betrokkenen hiertoe volledig geïnformeerd zijn. Het al of niet afbreken van de zwangerschap is uiteindelijk dus een beslissing van de ouders. Ik heb geen aanwijzing dat artsen hun rol beter zouden moeten invullen.
Deelt u de mening dat dit bericht laat zien dat de abortusgrens hopeloos achterhaald is, en de abortusgrens niet in het belang van het kind en van de ouders is? Zo ja, bent u bereid de 20 weken echo buiten de werking en sfeer van de abortuswetgeving te halen?
De 20 weken echo staat los van de abortuswetgeving. Ik zie op dit moment dan ook geen aanleiding om de abortusgrens te verhogen dan wel te verlagen.
De uitspraak van premier Erdogan van Turkije dat abortus moord is |
|
Arjan El Fassed (GL), Mariko Peters (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken over abortus van premier Erdogan van Turkije, die hij heeft gedaan tijdens Internationale Conferentie van Parlementariërs?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze uitspraken van de Turkse premier, die abortus beschouwt als moord en ook tegen de keizersnede is?
Ik verwijs naar de vigerende Nederlandse wetgeving op dit gebied die abortus onder voorwaarden toestaat. De visie die daaraan ten grondslag ligt is wezenlijk anders dan die van de Turkse premier.
Bent u bereid deze uitspraken aan de orde te stellen tijdens het bezoek dat u met de Koningin van 13 tot en met 15 juni 2012 aan Turkije brengt in het kader van 400 jaar diplomatieke betrekkingen? Bent bereid daarbij het recht op abortus voor iedere vrouw te verdedigen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken hierover?
Bent u bereid deze vragen voor uw vertrek naar Turkije op 13 juni te beantwoorden?
Het bericht dat opnieuw fraude is aangetoond bij SPV |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Justitie jaagt op psychiater» en het bericht «Zielenknijper of uitknijper»?1
Ik ben bekend met dit bericht dat Tubantia op vrijdag 13 april jongstleden heeft gepubliceerd.
Bent u op de hoogte gesteld van de «jacht» op de psychiater? Zo ja wanneer? Wilt u uw antwoord toelichten?
Over mogelijke en lopende strafrechtelijke onderzoeken kan ik geen mededelingen doen.
Hoe oordeelt u over de claim dat de genoemde psychiater diagnoses op betaling stelde/verstrekte?
Zie antwoord vraag 2.
Is bekend hoeveel diagnoses te ruim zijn gesteld of zijn aangedikt om via deze wijze geld te incasseren? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn deze psychiater en zijn collega-arts momenteel actief werkzaam? Zo ja, bent u bereid maatregelen te nemen om de psychiater en de arts te schorsen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt dat zolang er niet is bewezen dat een beroepsbeoefenaar strafbare feiten heeft gepleegd en zolang er geen aanwijzingen zijn dat de veiligheid van hun patiënten in het geding is, er geen aanleiding is om beroepsbeoefenaren te beletten hun werk uit te oefenen.
Kunnen deze artsen voorgelegd worden aan het Medisch Tuchtcollege? Zo ja, op welke termijn zal dit gebeuren?
Is bekend hoeveel geld via het frauduleus handelen van SPV en de psychiater is geïnd? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, hoeveel? Kan dit worden teruggevorderd?
De IGZ kan een zaak aanhangig maken bij een regionaal tuchtcollege als er sprake is van overtreding van de tuchtnormen uit de Wet BIG. Op grond van het tuchtrecht kan in het zwaarste geval een arts het recht om zijn beroep uit te oefenen worden ontzegd. Een spoedbehandeling kan gevraagd worden als er gevaar dreigt voor de individuele gezondheidszorg van andere patiënten.
Tuchtrecht inzetten uitsluitend op basis van de verdenking van het plegen van een strafbaar feit, en dus vooruitlopend op de beoordeling van die feiten door de strafrechter, met het verstrekkende doel om de volledige beperking van de beroepsuitoefening te bereiken, acht de IGZ niet kansrijk. Als de IGZ kan aantonen dat er sprake is van niet verantwoorde zorgverlening kunnen beroepsbeperkende maatregelen worden opgelegd.
Wat is uw mening over het feit dat 130 van de 430 zorgbehoevenden die voorheen zorg ontvingen van SPV nu hebben laten weten dat zij geen zorg meer nodig hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik u in mijn antwoord bij de vragen 2,3 en 4 heb gemeld, kunnen over mogelijke en lopende strafrechtelijke onderzoeken geen mededelingen worden gedaan.
Kunt u aangeven wat de rol van het Centrum indicatiestelling zorg ( CIZ) is geweest bij het toekennen van de indicaties van deze mensen? Is het mogelijk dat alle aangevraagde indicaties door deze psychiaters worden nagelopen op noodzakelijke zorgbehoefte?
Menzis heeft het contract met SPV opgezegd en ervoor gezorgd dat de cliënten van SPV bij andere zorgaanbieders terecht konden. In dat proces hebben ongeveer 130 cliënten te kennen gegeven niet langer prijs te stellen op zorg. Menzis heeft mij laten weten dat dit komt omdat deze cliënten van SPV zorg kregen die niet tot de AWBZ behoort en dat zij geen prijs stelden op AWBZ verzekerde zorg.
Klopt het dat zorgverzekeraar Menzis ongeveer tussen 1,3 en 2,6 miljoen euro bespaart door het afzien van de zorgindicaties? Zo ja, bent u bereid grootschalig onderzoek te doen naar grote PGB-zorgaanvragers (persoonsgebonden budget) en mogelijke overindicatie bij die aanvragen?
Zoals eerder gemeld, kan ik over mogelijke en lopende strafrechtelijke onderzoeken geen mededelingen doen.
Hoeveel zorgbureaus in Twente staan onder verdenking van fraude en welke zijn dit? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Menzis heeft mij laten weten dat zij over de jaren 2009 t/m 2011 op basis van onderzoek € 1,3 miljoen niet hebben geaccepteerd als rechtmatig gedeclareerd. Uw idee om een onderzoek te doen naar de indicatiebesluiten van zorgbureaus die veel budgethouders als cliënten hebben, neem ik in overweging.
Welke maatregelen heeft u getroffen of gaat u nog treffen naar de zorgbureaus die onder verdenking van fraude staan? Bent u bereid de Kamer te informeren over de lopende ontwikkelingen van deze zaken?
Zoals eerder gemeld kan ik over mogelijke en lopende strafrechtelijke onderzoeken geen mededelingen doen.
Hoe oordeelt u over de woede van gedupeerden en hun klacht dat onderzoeken te lang duren en verdachten gemakkelijk weer een nieuw zorgbureau opzetten? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat malafide zorgbestuurders geen nieuw zorgbureau kunnen opstarten of elders in de zorg gaan werken? Zo nee, waarom niet?
Als zorgbureaus onder verdenking van fraude staan en er een strafrechtelijk onderzoek loopt, kan ik u hierover niet informeren. In zijn algemeenheid ben ik van mening dat iedere vorm van misbruik van overheidsgelden conform het Kabinetsbeleid hard moet worden aangepakt.
Weet u inmiddels het antwoord of andere zorgkantoren hun contacten met SPV of dochter/zuster bedrijven hebben opgezegd? Zo neen, waarom duurt dit zolang?2
Ik kan mij die woede goed voorstellen, mij bereiken deze geluiden ook. Nu geldt in ons rechtssysteem dat, zolang iemand niet is veroordeeld, er geen gronden zijn waarop hij of zij belet kan worden een zorgbureau op te zetten. Dat betekent overigens niet dat er niet extra op hem of haar gelet wordt. Het CIZ heeft een interne frauderichtlijn waardoor men extra alert is bij aanvragen voor indicatiebesluiten die afkomstig zijn van sommige aanvragers. De zorgkantoren zijn extra alert om geen contracten af te sluiten met malafide ondernemers. De pgb-maatregelen die ik heb genomen, hebben tot doel te voorkomen dat kwetsbare mensen de dupe worden van malafide zorgbureaus.
Is bekend of er meer psychiaters zijn die diagnoses verkopen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar toedoen en de Kamer hierover te informeren?
Het contract met SPV is door Achmea en Agis beëindigd op 29 februari 2012. Achmea is gestopt met betalen in periode 9 van 2011 (een periode = 4 weken), omdat ze constateerden dat SPV heeft gedeclareerd voor zorg die in regio’s van andere zorgkantoren is geleverd.
Eno heeft met ingang van 2012 geen nieuw contract met SPV afgesloten.
Het niet melden van een niet-natuurlijke dood |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat bij het Openbaar Ministerie (OM) de indruk bestaat dat artsen te snel een overlijdensverklaring tekenen, uit onwetendheid of angst?1
Ja.
Waarop is de veronderstelling van het OM precies gebaseerd? Welke signalen of aanwijzingen heeft het OM hiervoor?
De veronderstelling van het OM is gebaseerd op het rapport van Nivel en EMGO getiteld «Monitor Zorggerelateerde Schade 2008. Dossieronderzoek in Nederlandse ziekenhuizen». Uit het rapport blijkt dat jaarlijks naar schatting 1960 mensen overlijden door vermijdbare fouten in de zorg. Dat getal betekent volgens het OM niet dat er 1960 strafrechtelijke onderzoeken of strafzaken zouden moeten volgen, maar wel dat er in het merendeel van deze gevallen getwijfeld kan worden aan het natuurlijke karakter van het overlijden. Als de behandelend arts er niet van overtuigd is dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak, dan mag hij geen verklaring van natuurlijk overlijden afgeven en moet hij dit overlijden melden aan de lijkschouwer. Als ook de lijkschouwer meent om deze reden geen verklaring van natuurlijk overlijden te kunnen afgeven, brengt hij daarvan verslag uit aan de officier van justitie conform de bepalingen van de Wet op de lijkbezorging. Bij het Expertisecentrum medische zaken zijn over het jaar 2011 echter slechts 96 gevallen van overlijden bekend waarbij is aangegeven dat de medische behandeling of verzorging mogelijk een rol heeft gespeeld bij en/of rond het overlijden. Deze discrepantie is voor het OM aanleiding om te veronderstellen dat niet alle gevallen van niet-natuurlijke dood als zodanig worden gemeld.
Kan een overzicht gegeven worden van de meldingen van de verschillende instellingen bij het Expertisecentrum Medische Zaken? Hoeveel meldingen zijn in totaal binnen gekomen in 2011? Hoeveel artsen en/of zorginstellingen blijken opvallend weinig of helemaal geen meldingen te doen?
Zie over het aantal meldingen het antwoord op vraag 2. Het OM is aan het inventariseren welke zorginstellingen weinig of helemaal geen meldingen doen van niet-natuurlijk overlijden.
Waarop baseert het OM de overtuiging dat het niet melden voortkomt uit onvoldoende kennis?
Deze overtuiging is deels ontstaan doordat zorgverleners dit zelf aangeven. Tijdens de opleiding van artsen is er voornamelijk aandacht voor de genezing van patiënten en vindt maar beperkt kennisoverdracht plaats over bijvoorbeeld de manier waarop een lijkschouw verricht moet worden en welke forensische kennis de lijkschouwende arts zou moeten hebben. Organisaties zoals de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ) en de KNMG hebben bij het OM aangegeven dat de kennis op dit terrein vergroot kan worden. Om die reden wordt door OM, KNMG, IGZ en de FMG gewerkt aan vergroting van deze kennis.
Hoe ziet de kenniscampagne die het OM in samenwerking met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en artsenorganisaties ontwikkelt er precies uit? Wanneer gaat deze campagne van start?
Zie antwoord vraag 4.
Op welk moment zal het OM artsen en zorginstellingen die weinig melden actief gaan benaderen? Waarom worden artsen en zorginstellingen die niet of weinig melden niet nu al actief benaderd door het OM, terwijl het afgeven van een valse overlijdensverklaring een strafbaar feit is?
Om vast te stellen of sprake is geweest van een ten onrechte afgegeven verklaring van natuurlijk overlijden is het OM afhankelijk van andere partijen. De gemeentelijke lijkschouwer en het OM worden immers alleen in kennis gesteld indien er sprake is van een melding van niet-natuurlijk overlijden. Wel kan het OM via andere wegen, bijvoorbeeld door een aangifte, in kennis worden gesteld van een overlijden door een mogelijke medische fout. In die gevallen zal het OM steeds toetsen of er sprake is van het «opzettelijk afgeven van een valse overlijdensverklaring» ex artikel 228 Wetboek van Strafrecht en zo nodig een strafrechtelijk onderzoek starten.
Bij veel zorgverleners lijkt, ten onrechte, de opvatting te leven dat er pas sprake is van een niet-natuurlijke dood op het moment dat er sprake is van een mogelijk gepleegd strafbaar feit. De lijkschouwend arts moet echter ook twijfelen aan het natuurlijke karakter van het overlijden als dit overlijden geen rechtstreeks verband meer heeft met een (spontane) ziekte maar wordt veroorzaakt door complicaties gedurende de medische behandeling die (mogelijk) onjuist is geïndiceerd, onjuist is uitgevoerd of onjuist is gedoseerd. Door dit gebrek aan kennis bij de beroepsgroep kan betwijfeld worden of artsen «opzettelijk» een valse overlijdensverklaring afgeven, en dus of er sprake is van een strafbaar feit ex artikel 228 Wetboek van Strafrecht. Deze kennisachterstand beoogt het OM eerst te dichten. In de fase daarna zal het OM de zorginstellingen die (nagenoeg) nooit een niet-natuurlijke dood melden daarop aanspreken via de Raad van Bestuur van de zorginstelling.
Uiteraard blijft het OM wel waakzaam op meldingen van niet-natuurlijk overlijden en aangiftes.
Bent u het eens met de stelling van de woordvoerder van het OM dat naleving van de procedure in de eerste plaats de verantwoordelijkheid is van artsen en zorginstellingen? Wat is uw mening over het feit dat het OM eerst een kennis- campagne gaat ontwikkelen, dan nog wacht of er nog steeds niet gemeld wordt, en dan pas overgaat tot het actief benaderen van artsen en zorginstellingen?
Op grond van artikel 7 van de Wet op de lijkbezorging is hij die de schouwing heeft verricht, en dat is ofwel de behandelend arts ofwel de gemeentelijke lijkschouwer, degene die een verklaring van overlijden afgeeft. Naleving van de procedure is in de eerste plaats dan ook de verantwoordelijkheid van die arts. Ik heb geen reden om te twijfelen aan de werkwijze van het OM om eerst een kenniscampagne te ontwikkelen en pas over te gaan tot het actief benaderen van artsen en zorginstellingen als na verloop van tijd nog steeds geen toename van het aantal meldingen van niet-natuurlijke dood kan worden vastgesteld.
Als blijkt dat jaarlijks ongeveer 2000 medische missers plaatsvinden, en deze niet gemeld worden, ligt het dan naar uw mening voor de hand te veronderstellen dat ook een aantal kinderen die zijn overleden ten gevolge van verwaarlozing of mishandeling niet gemeld zullen worden?
In situaties van overlijden ten gevolge van kindermishandeling of -verwaarlozing is duidelijk dat deze zaken geregistreerd moeten worden als niet-natuurlijk overlijden. Probleem hierbij is wel dat het signaleren dat het overlijden door kindermishandeling is veroorzaakt, in zekere zin ook specifieke expertise vraagt, die de behandelende artsen niet altijd hebben. Daardoor valt niet uit te sluiten dat in een aantal gevallen overlijden door kindermishandeling niet wordt gemeld.
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen van ruim een jaar geleden over het niet goed uitvoeren van onderzoek naar plotseling, onverwacht en onverklaarbaar overlijden van minderjarigen, waarin u schrijft: «Ik acht het van belang dat de NODO-procedure op korte termijn kan worden ingevoerd en streef er dan ook naar hierover spoedig een beslissing te nemen, in overleg met de Minister van Volksgezondheid, Welzijnen Sport»?2 Wat is nu precies de stand van zaken rond de invoering van de NODO procedure cq het instellen van mobiele «Rapid Response» teams? Kan precies worden aangegeven waarom er vertraging is opgetreden en wie daarvoor verantwoordelijk is of welke gebeurtenissen daartoe aanleiding hebben gegeven?
Op korte termijn zal uw Kamer een brief ontvangen waarin wordt toegelicht op welke wijze de NODO-procedure ingevoerd zal worden en hoe deze werkwijze in de afgelopen periode precies tot stand is gekomen.
Bent u op de hoogte van het feit dat de KNMG op haar website3 schrijft: «Zolang de NODO-procedure niet is ingevoerd, hangt deze nieuwe wettelijke plicht (meldplicht, standaard contact met gemeentelijke lijkschouwer) enigszins in de lucht. In situaties waarin artsen geen concrete aanleiding hebben om een niet-natuurlijk overlijden aan te nemen, maar evenmin met zekerheid de doodsoorzaak kunnen vaststellen, kan zonder ingevoerde NODO-procedure geen onderzoek zoals bedoeld in het NODO-protocol plaatsvinden»? Wat is uw mening over deze stelling?
Totdat de NODO-procedure is ingevoerd kan deze nog niet toegepast worden. Zoals aangegeven in de beantwoording op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1727) is alleen het contact tussen de behandelend arts en de gemeentelijk lijkschouwer sinds 1 januari 2010 een nieuwe taak. De beslissing die de gemeentelijk lijkschouwer neemt na dit contact blijft dezelfde als voorheen.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen: «Door de invoering van de NODO-procedure zullen gevallen van onverklaard overlijden bij minderjarigen nader onderzocht worden en zal een beter onderscheid gemaakt kunnen worden tussen een natuurlijke en een niet- natuurlijke dood»? Betekent uw antwoord destijds dat op dit moment geen goed onderscheid gemaakt kan worden tussen een natuurlijke en een niet- natuurlijke dood bij minderjarigen?
Dit betekent niet dat er momenteel geen goed onderscheid gemaakt kan worden, maar wel dat met de invoering van de NODO-procedure dit onderscheid beter gemaakt kan worden. Aanleiding voor het opstellen van de NODO-procedure is geweest dat zich gevallen voordeden waarbij het overlijden van een minderjarige onverklaard bleef. Vanaf 1 januari 2010 kan de behandelend arts alleen een verklaring van overlijden van een minderjarige afgeven na overleg met de gemeentelijk lijkschouwer (artikel 10a, eerste lid, Wlb). Dit overleg is erop gericht de overtuiging van de arts te toetsen. Ook als er op voorhand geen aanleiding is om te twijfelen aan de natuurlijke aard van het overlijden, maar de doodsoorzaak onbekend is, kunnen na invoering van de NODO-procedure gevallen van onverklaard overlijden bij minderjarigen alsnog worden verklaard.
Het bericht dat het VU medisch centrum het medisch beroepsgeheim heeft geschonden |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het VUmc het medisch beroepsgeheim zou hebben geschonden?1
Op grond van de bestaande wet- en regelgeving moet voor het maken van en meekijken bij televisieopnamen vooraf toestemming worden gevraagd en verkregen. Uit onderzoek door het Openbaar Ministerie (OM) zal moeten blijken of er mogelijk een strafbaar feit is gepleegd. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) wacht de resultaten van dat onderzoek af.
Het medisch beroepsgeheim dient het maatschappelijk belang dat iedereen vrije toegang heeft tot de gezondheidszorg: iedereen moet zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot een zorgverlener kunnen wenden.
Het medisch beroepsgeheim kan alleen bij uitzondering en onder bepaalde voorwaarden worden doorbroken, namelijk: na toestemming van de patiënt, tegenover zorgverleners die rechtstreeks betrokken zijn bij de behandeling van de patiënt, op grond van een wettelijk voorschrift (bijvoorbeeld de afgifte van een verklaring van overlijden) en bij een conflict van plichten (bijvoorbeeld om een moord te voorkomen). Overige gronden voor doorbreking, zoals geformuleerd door de Hoge Raad, zijn «zwaarwegend belang» (hoofdzakelijk erfrechtelijke kwesties) en «zeer uitzonderlijke omstandigheden» (bijvoorbeeld het oplossen van een moord). In al deze situaties moet de zorgverlener altijd een zorgvuldige belangenafweging maken. Daarbij neemt hij de beginselen van subsidiariteit (is er geen minder ingrijpend alternatief?) en proportionaliteit (staan de negatieve gevolgen van de doorbreking in verhouding tot de positieve gevolgen?) in acht. Als de zorgverlener beslist dat hij zijn beroepsgeheim doorbreekt mag hij niet meer informatie geven dan strikt noodzakelijk is.
Het VUmc, Eyeworks en RTL Nederland hebben verklaard dat de opnamen hebben plaatsgevonden in de periode 20 januari 2012 tot en met de ochtend van 5 februari 2012. Momenteel zijn geen verborgen camera’s van Eyeworks meer aanwezig in het VUmc.
Wat is uw reactie op het bericht dat Eyeworks 35 camera’s op de spoedeisende hulp van het VUmc heeft opgehangen om alles wat er gebeurt te filmen, zonder medeweten van de patienten?
Daar ben ik van geschrokken. Het OM heeft aangiftes van patiënten ontvangen naar aanleiding van de gebeurtenissen in het VUmc. Met de nog te leveren nadere informatie van de aangevers zal het OM beoordelen of er sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit en zal het naar deze mogelijke overtreding onderzoek doen.
Wat is uw reactie op het bericht dat mensen pas na de opnames om toestemming voor uitzending gevraagd wordt? Is dit volgens u een goede invulling van het medisch beroepsgeheim? Zo ja, waarom? Zo nee, wat zou volgens u wel een goede invulling zijn?
Toestemming voor doorbreking van het beroepsgeheim moet altijd vooraf worden gevraagd en verkregen. Voor het maken van en meekijken bij televisieopnamen moet dus ook vooraf toestemming worden gevraagd en verkregen. Er mogen geen televisieopnamen worden gemaakt van patiënten die toestemming weigeren of die niet in staat zijn om toestemming te geven, bijvoorbeeld omdat de patiënt direct behandeld moet worden en er geen tijd is om toestemming te vragen of omdat de patiënt niet bij kennis is. Het beroepsgeheim is van toepassing op alle informatie die tijdens en in het kader van de behandeling wordt uitgewisseld tussen patiënt en behandelaar.
Kunt u zich voorstellen dat het voor patiënten moeilijk is om na behandeling toestemming te weigeren aan de behandelde arts voor het uitzenden van de opgenomen beelden?
Ja, dat kan ik mij in algemene zin voorstellen. Het is dan ook aan de behandelende arts om te beslissen of hij het beroepsgeheim doorbreekt, zelfs als de patiënt toestemming geeft. De behandelende arts moet in zijn afweging meenemen of de patiënt genoeg vrijheid heeft om zijn toestemming te geven.
Kunt u zich voorstellen dat het voor artsen (in opleiding) moeilijk is om toestemming te vragen aan patiënten? Vindt u het de taak van onder hoge druk werkende artsen om hiervoor de verantwoordelijkheid te dragen, of moet deze verantwoordelijkheid elders liggen? Zo ja, waar?
Het is de plicht en verantwoordelijkheid van het ziekenhuis om voorwaarden te scheppen voor en toe te zien op een professionele en correcte toepassing van het beroepsgeheim. Het is de plicht en verantwoordelijkheid van de individuele zorgverlener – al dan niet in opleiding – om op een professionele en correcte wijze met het beroepsgeheim om te gaan.
Zijn er vooraf afspraken gemaakt tussen het VUmc en Eyeworks over de manier waarop er gefilmd zou worden op het VUmc? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer doen toekomen? Hoe beoordeelt u deze afspraken?
Hier kan ik geen uitspraken over doen. De resultaten van het onderzoek door het OM zijn hiervoor van belang. Het strafrechtelijke onderzoek zal ook betrekking hebben op de mogelijk gemaakte afspraken tussen het VUmc en Eyeworks. Het OM zal geen mededelingen doen over de inhoud daarvan gedurende het lopende onderzoek.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dit bij het VUmc of bij andere ziekenhuizen weer gaat gebeuren? Bent u bereid ziekenhuizen te laten weten dat bij dergelijke series voor opname expliciet toestemming gevraagd moet worden aan patiënten? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft het meewerken aan media-activiteiten door zorgverleners en zorgaanbieders bestaat zowel de Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) als de Handreiking cameratoezicht en beeldopnamenvan de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ). Naar aanleiding van deze zaak zal ik alle ziekenhuizen hierop attenderen.
Welke andere maatregelen kunt u nemen om de privacy van patiënten te waarborgen?
De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) bevat regels over de privacy. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) kan bij overtreding van de wet bestuurlijke boetes opleggen en besluiten tot het opleggen van dwangsommen en het toepassen van bestuursdwang. Artikel 441b van het Wetboek van strafrecht bepaalt dat het opzettelijk filmen of fotograferen van personen met een aangebrachte camera in de openbare ruimte verboden is, tenzij dit vooraf duidelijk is aangekondigd. Het recht op privacy binnen de behandelrelatie is geregeld in artikel 7:459 van de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst en artikel 26 van het voorstel voor de Wet cliëntenrechten zorg (Kamerstukken II, 32 402): anderen dan de behandelende zorgverlener(s) mogen de behandeling van de patiënt niet waarnemen, tenzij de patiënt daarmee heeft ingestemd. De Handreiking cameratoezicht en beeldopnamenvan de NVZ bevat daarnaast voorschriften hoe ziekenhuizen in het kader van de privacy moeten omgaan met cameratoezicht en beeldopnamen.
Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) onderzoekt momenteel of de privacy geschonden is bij de televisieopnamen in het VUmc.
Euthanasie bij dementie |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De vrouw die niet meer wist dat ze dood wilde»1 en de reacties daarop «Demente bedenkt zich? Dan is het moord» van K. Rozemond en het artikel «Geen euthanasie bij een demente die zich bedenkt» van de artsen Keizer, Kimsma en Chabot?2
Ja.
Onderschrijft u de constatering dat er, na het bekendmaken van het oordeel van de Regionale toetsingscommissie euthanasie in NRC Handelsblad, nieuwe feiten zijn gepresenteerd door de betrokken artsen en de toetsingscommissie euthanasie?3 Wat is uw reactie hierop?
Het oordeel van de Regionale toetsingscommissies euthanasie bevat een weergave van de beoordeling van de melding door de commissie. Ik treed niet in de beoordeling van een individueel geval en of er al dan niet nieuwe feiten zijn gepresenteerd. De Regionale toetsingscommissies euthanasie hebben op grond van de hen beschikbaar gestelde en ingewonnen informatie geoordeeld dat er in deze casus sprake was van zorgvuldig handelen door de arts. In de brief aan uw Kamer (32 647, nr. 5) hebben mijn collega van Veiligheid en Justitie en ik uiteengezet wat de rol en positie van het OM in relatie tot de Regionale toetsingscommissies euthanasie is. Voorts is in de brief uiteengezet wat de mogelijkheden zijn om nader onderzoek te doen naar beoordeelde meldingen. Die mogelijkheden zijn beperkt en doen zich hier niet voor. Rechtsonzekerheid voor arts en patiënt is mijns inziens niet aan de orde.
Deelt u de mening dat er twijfel is ontstaan over de zorgvuldigheid van de Regionale toetsingscommissie euthanasie in deze casus, en daarmee twijfel over het oordeel? Zo ja, leidt dit tot rechtsonzekerheid voor arts en patiënt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat een Regionale toetsingscommissie euthanasie via de media een eigen eerder afgegeven oordeel toelicht?
De Regionale toetsingscommissies euthanasie hebben op verzoek van de journalist, bij monde van de plaatsvervangend coördinerend voorzitter, een toelichting gegeven van algemene strekking op wat zich in een individueel geval heeft voorgedaan. Zij hebben zich daarbij uitgesproken over de reikwijdte van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Euthanasiewet).
Wat vindt u van de opvatting van de Regionale toetsingscommissie euthanasie dat artsen «nog een stap verder kunnen gaan»?
Deze zin dient gelezen te worden in de context van het artikel en moet worden gezien als een verduidelijking aan artsen omtrent de ruimte die de wet biedt. De Regionale toetsingscommissies euthanasie geven, bij voorkeur door middel van hun oordelen op euthanasiemeldingen, aan waar de grenzen lopen van de zorgvuldigheidseisen uit de Euthanasiewet. Duidelijkheid over deze grenzen is bij artsen zeer gewenst. Zo blijkt uit de evaluatie uit 2007 van de Euthanasiewet dat artsen over het algemeen ruim binnen de grenzen van de wet blijven, onder meer omdat zij het niet duidelijk vinden waar deze grenzen zich bevinden. Zowel de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst (KNMG) als de Regionale toetsingscommissies euthanasie trachten door middel van communicatie deze grenzen te verhelderen. Ik vind het van groot belang dat deze partijen tezamen duidelijkheid creëren voor artsen.
Wat vindt u van het feit dat de Regionale toetsingscommissie euthanasie zulke opvattingen naar aanleiding van een casus in de krant laat optekenen?
Zie ons antwoord op vraag 5.
Bent u, zoals de heer Rozemond betoogt, bereid een justitieel onderzoek te laten instellen door het Openbaar Ministerie om zo duidelijkheid te verkrijgen over het werkelijke beloop, en om helder te krijgen waar de wettelijke grens ligt bij euthanasie en hulp bij zelfdoding? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de in vraag 3 genoemde brief aan uw Kamer heb toegelicht is een dergelijk oordeel van de Regionale toetsingscommissies euthanasie een eindoordeel. Uitsluitend in de situaties waarin de commissie zich niet bevoegd acht, wanneer geconstateerd is dat niet conform de zorgvuldigheidseisen is gehandeld of wanneer de euthanasie op een andere wijze dan door melding aan het licht komt, is er in het huidige systeem een rol weggelegd voor het OM. Geen van deze situaties doet zich hier voor. Nader onderzoek door het OM is daarom niet aan de orde.
Deelt u de conclusie dat er juridische onduidelijkheid bestaat over de waarde van een schriftelijke euthanasieverklaring? Acht u het in dit licht wenselijk dat de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) een heldere richtlijn hieromtrent formuleert?
Nee, hierover bestaat geen juridische onduidelijkheid. De wet en de wetsgeschiedenis maken duidelijk dat een schriftelijke wilsverklaring in de plaats kan komen van een mondelinge wilsverklaring. Dit is vastgelegd in artikel 2, lid 2 van de Euthanasiewet. Niettemin blijkt in de praktijk dat niet alle artsen hierover hetzelfde oordelen. Om meer duidelijkheid en uniformiteit te creëren, heeft de KNMG recentelijk een handreiking «Tijdig praten over het levenseinde» gepubliceerd en binnenkort verschijnt hiervan ook een versie voor patiënten.
Wordt de rol van de Regionale toetsingscommissies en het toezicht op de toetsingscommissies meegenomen in de evaluatie van de Euthanasiewet?
In de evaluatie van de Euthanasiewet wordt onder meer het functioneren van de Regionale toetsingscommissies euthanasie geëvalueerd. Het toezicht op de Regionale toetsingscommissies euthanasie is niet officieel belegd en kan dus ook niet geëvalueerd worden. Wel zal in de evaluatie aandacht worden besteed aan de rol van het Openbaar Ministerie (OM) bij meldingen die door de toetsingscommissies als onzorgvuldig zijn beoordeeld. Ten slotte zal aandacht worden besteed aan de rol van het OM en de Inspectie voor de Gezondheidszorg bij de handhaving van de Euthanasiewet.
Het bericht 'Staphorst censureert abortusinformatie CJG' |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u bekend met het bericht «Staphorst censureert abortusinformatie CJG»?1
Ja.
Welke relatie heeft Stichting opvoeding tot de rijksoverheid? Is er sprake van subsidie naast de afdrachten van de aangesloten gemeenten?
De Stichting Opvoeden.nl heeft als missie het bevorderen van het gezond opvoeden, opgroeien en ontwikkelen van een kind door het online aanbieden van eenduidige gevalideerde informatie voor ouders, opvoeders en jongeren. Hiertoe ontvangt de stichting subsidie van VWS. Er is geen sprake van afdrachten van de aangesloten gemeenten.
Welke opdracht heeft Stichting opvoeding?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat gemeenten eigen keuzes kunnen maken met betrekking tot de informatie die door Stichting opvoeding wordt aangereikt? Hoe is de opvatting van Stichting opvoeding te verenigen met uw beleid waarin gemeenten vrijheid hebben bij het inrichten van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG)?
Gemeenten beslissen zelf over de informatie die zij willen verstrekken aan hun inwoners. Zo beslist ook elke gemeente over de vraag of zij via een website opvoedinformatie wil verstrekken en of zij dergelijke informatie betrekt van de databank van de Stichting Opvoeden.nl. De rol van VWS is faciliterend. Ik wil stimuleren dat alle kinderen en opvoeders de beschikking hebben over actuele, gevalideerde en volledige informatie over opvoedingsvraagstukken waarmee iedere gemeente uit de voeten kan. Ik heb begrepen dat de informatie in de databank van de stichting naar de mening van de gemeente Staphorst niet evenwichtig is. Het is goed dat gemeenten richting de stichting kenbaar maken welke informatie naar hun opvatting verbetering behoeft, zodat de stichting deskundigen hiernaar kan laten kijken. De stichting heeft dan ook aangegeven dat zij onderzoekt of en zo ja welke verbeteringen mogelijk zijn. De stichting heeft verder een standpunt aangekondigd over de mogelijkheid en wenselijkheid om gemeenten selectief informatie uit de databank te laten betrekken. Omdat in het bestuur en de Raad van Toezicht van de stichting een burgemeester en drie wethouders zitting hebben, vertrouw ik erop dat de opvattingen van gemeenten zorgvuldig in de afweging zullen worden betrokken.
Bent u bereid in overleg te treden met Stichting opvoeding ten einde een model voor de website te bewerkstelligen, waarin zowel sprake is van herkenbaarheid en gevalideerde informatie als beleidsvrijheid voor gemeentelijke invulling?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat het UMC Utrecht voornemens is een eicelbank te openen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Universitair Medisch Centrum (UMC) Utrecht voornemens is volgend jaar een eicelbank te openen waar vrouwen eicellen kunnen doneren? Bent u van mening dat dergelijke initiatieven binnen de kaders van de Nederlandse wetgeving dienen te blijven? Zo nee, waarom niet?1
Ik heb kennis genomen van dit initiatief. Uiteraard dient de uitvoering van dergelijke initiatieven altijd binnen de kaders van de Nederlandse wetgeving te blijven.
Wat is uw opvatting over het voornemen van de initiatiefnemers van deze eicelbank om vrouwen een vergoeding van ongeveer 1000 euro te bieden? Bent u van mening dat 1000 euro een redelijke onkostenvergoeding is voor het doneren van eicellen, of deelt u de mening dat hiermee een verschuiving richting commerciële eiceldonatie plaatsvindt? Wilt u uw antwoord toelichten? Past dit binnen de regels van de wet, waarbij slechts eiceldonatie «om niet» mag plaatsvinden?
Volgens artikel, 5, tweede lid, van de Embryowet dient eiceldonatie «om niet» te geschieden, waarbij artikel 27 van de Embryowet bepaalt dat het is toegestaan de kosten die een rechtstreeks gevolg zijn van de handelingen die met de geslachtscellen zijn verricht te vergoeden. Een onkostenvergoeding van € 1000,- is volgens het UMC Utrecht redelijk en gepast, gezien de tijd die het kost en de belasting die eiceldonatie met zich meebrengt. De beroepsgroep heeft nog geen formeel standpunt bepaald over de hoogte van de vergoeding voor eiceldonatie. Navraag bij de beroepsgroep geeft aan dat een bedrag tussen de € 500,- en € 1000,- redelijk is. Ik wacht het formele standpunt over de hoogte van het bedrag af en bepaal op basis daarvan of dit bedrag inderdaad een rechtstreeks gevolg is van de «handelingen die met de geslachtscellen zijn verricht».
Is het waar dat de initiatiefnemers voornemens zijn vrouwen met een kinderwens tot 50 jaar te helpen? Waar is deze leeftijdsgrens op gebaseerd en hoe verhoudt deze zich tot de vigerende wetgeving en de stand van de medische wetenschap? Vindt u dit een wenselijke leeftijdsgrens?2
Nee, de initiatiefnemers houden zich, conform het modelreglement bij de Embryowet aan de leeftijdsgrens van 45 jaar voor de acceptor bij IVF met gedoneerde eicellen. De beroepsgroep geeft als reden voor deze grens het verhoogde medische risico voor moeder en kind. De beroepsgroep evalueert de richtlijnen en protocollen regelmatig en past ze waar nodig aan nieuwe wetenschappelijke inzichten aan. Op dit moment ziet de beroepsgroep op basis van internationaal medisch-wetenschappelijk onderzoek onvoldoende aanleiding om de leeftijdsgrens voor eiceldonatie in Nederland te verhogen.
Hoe zal de hulp bij een kinderwens door deze kliniek worden gefinancierd? Op welke wijze wilt u tweedeling in de toegankelijkheid van deze zorg op basis van iemands financiële positie voorkomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De eerste drie IVF behandelingen, is zorg die wordt vergoed vanuit het basispakket en is dus voor iedereen toegankelijk. Dat geldt ook voor IVF waarbij gebruik gemaakt is van eiceldonatie.
Deelt u de mening dat het initiatief van het UMC Utrecht niet eerder van start mag gaan dan nadat de Kamer heeft gesproken over uw aangekondigde nota over onder meer eiceldonatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bewerkstelligt u dit?
Het doneren van eicellen ten behoeven van een ander is niet nieuw en past binnen onze wet- en regelgeving. Wat met dit initiatief ter discussie staat is de hoogte van de vergoeding. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat niet Europese maar nationale regelgeving leidend moet zijn als het gaat om eiceldonatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt uw opvatting zich tot de uitspraken van gynaecoloog Fauser?1
Er is geen specifieke Europese wetgeving die betrekking heeft op de toelaatbaarheid van eiceldonatie of de daarvoor betaalde vergoeding. Artikel 21 van het Verdrag inzake de bescherming van de mens met betrekking tot de toepassing van de biologie en de geneeskunde (VRMB) van de Raad van Europa bepaalt dat het menselijk lichaam en zijn bestanddelen, als zodanig, niet mogen dienen tot verkrijging van financieel voordeel. In de toelichting bij het VRMB is opgenomen dat vergoeding van onkosten of verlies aan inkomen wel is toegestaan. Hoewel het VRMB niet door Nederland is geratificeerd, is de Nederlandse regelgeving voor donatie van eicellen en ander lichaamsmateriaal in overeenstemming met dit uitgangspunt. Zie mijn antwoord op vraag 2.
Rechtszaak van het RIVM tegen een kritische huisarts |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) een rechtszaak heeft aangespannen tegen een huisarts omdat deze kritische opmerkingen heeft geplaatst over de dubbelfuncties van de directeur van het Centrum voor Infectiebestrijding?1
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van lid Gerbrands (PVV) (2011Z21818).
Is het u bekend dat de directeur naast zijn overheidsfunctie als directeur van het Centrum Infectiebestrijding RIVM een tweetal deeltijdhoogleraarschappen vervult waarbij hij nauwe samenwerkingsverbanden heeft met grote, vaccinproducerende farmaceutische bedrijven als MSD en Glaxo-SmithKline in het kader van Utrecht Life Sciences (ULS) en in het bijzonder het Castellum-project en Immuno Valley? Bent u van mening dat een dergelijke belangenverstrengeling verenigbaar is met zijn ambtelijke status als gezondheidsautoriteit van hoogste infectiedeskundige van het RIVM die gezaghebbende uitspraken moet doen over het nut en de uitvoering van vaccinatiecampagnes? Dient hij niet volstrekt onafhankelijk te zijn, zodat elke schijn van belangenverstrengeling uitgesloten is? Zo neen, waarom niet?
De directeur CIb onderhoudt noch als deeltijdhoogleraar, noch anderszins nauwe samenwerkingsverbanden met grote farmaceutische bedrijven.
Het is mij bekend dat de directeur van het RIVM Centrum Infectieziektebestrijding sinds mei 2011 een deeltijdhoogleraarschap vervult bij het Universitair Medisch Centrum (UMCU). Hij is daarin benoemd door de Universiteit van Utrecht, de leerstoel wordt bekostigd door het UMCU. Zijn leerstoelopdracht is «Epidemiologie en preventie van infectieziekten in het veterinair-humane domein». Het initiatief voor de leerstoel is uitgegaan van het innovatienetwerk Utrecht Life Sciences (ULS)2. Doel ervan is om het Europese thema «Public Health – One Health» in de opleidingen aan studenten geneeskunde en diergeneeskunde te introduceren. Dit thema is één van de twee kernthema’s van ULS.
Aan het ULS zijn meer dan 30 (academische) instellingen, overheden en bedrijven als netwerkpartners verbonden. Hieronder zijn MSD en Glaxo-SmithKline en het netwerk Immuno Valley3.
Het ULS brengt ten behoeve van onderwijs, onderzoek en innovatie potentiële partners bij elkaar. Hieruit resulteren zelfstandige publiek-publieke en publiek-private samenwerkings-projecten en initiatieven. ULS financiert zelf geen projecten. Zoals aangegeven in mijn beantwoording van de vragen van lid Gerbrands (2011Z21818) stimuleert het kabinet deze innovatieve ontwikkelingen.
Castellum is zo’n zelfstandig samenwerkingsproject van in dit geval 4 deelnemers. De Universiteit Utrecht, faculteit diergeneeskunde, is initiator en projectleider. De overige deelnemers zijn: het RIVM, het Centraal Veterinair Instituut van Wageningen Universiteit en de producent van diergeneesmiddelen InterVet Nederland uit Boxmeer, sinds overname in 2010 onderdeel van MSD Animal Health.
Het project wordt gefinancierd door het Ministerie van EL&I. Drie partners richten zich op vaccinontwikkeling voor dieren tegen zoönotische ziekten. Het RIVM neemt daaraan niet deel, maar richt zich op de humane diagnostiek van deze ziekten.
Hoeveel geld is gemoeid met deze procedure van het RIVM? Kan dit publieke geld niet beter worden besteed?
De procedure kost enkele tienduizenden euro’s. Omdat ik het met u eens ben dat ontoelaatbare belangenverstrengeling van het RIVM dan wel van één van de belangrijkste gezondheidsadviseurs, de gezaghebbendheid van hun uitspraken ondermijnt en dit in crisissituaties ernstige publieke gevolgen kan hebben, neemt het RIVM de door een arts bij herhaling gedane aantijgingen, zeer serieus. Nu tot twee keer toe geen bereidheid tot rectificatie is getoond zal ten bate van het publieke belang dat daarmee gemoeid is, de rechter om een oordeel gevraagd worden.
Wat is de reden dat het RIVM niet een kort geding tegen deze kritische huisarts heeft aangespannen maar een bodemprocedure is begonnen? Klopt het dat het RIVM een bodemprocedure is begonnen om deze huisarts financieel te treffen? Zo neen, wat is dan de reden?
Nee. In de bodemprocedure zal de rechter worden gevraagd om zich met een oordeel ten gronde uit te spreken over de (on)rechtmatigheid van de uitlatingen van de huisarts. Een dergelijke «verklaring voor recht» kan niet worden gegeven in kort geding. Daarbij leent een bodemprocedure zich beter voor een zorgvuldige en volledige vaststelling van alle relevante feiten dan een kortgedingprocedure, waarin het oordeel van de rechter bovendien naar zijn aard voorlopig is. Het RIVM heeft er geen enkel belang bij om deze huisarts financieel te treffen. De zaak is uitsluitend aangespannen om de rechter om een inhoudelijk oordeel te vragen. Het is nu eenmaal zo dat aan dergelijke procedures kosten zijn verbonden.
Komt het vaker voor dat het RIVM een dergelijk juridisch middel inzet tijdens een discours over het nut van vaccinaties en de onafhankelijkheid van wetenschappers en adviserende autoriteiten?
Nee.
Overweegt het RIVM ook een juridische procedure tegen de Volkskrant of Trouw die zich ook kritisch hebben betoond over de belangenverstrengeling van de directeur of de handelwijze van het RIVM?2 Zo neen, waarom niet?
Nee. De uitlatingen waar u op duidt in beide dagbladen zijn ontleend aan en gebaseerd op de publieke uitlatingen van de huisarts. De rechter te verzoeken een afgewogen uitspraak te doen over de grenzen van het toelaatbare in deze, volstaat.
Bent u bereid onmiddellijk uw invloed aan te wenden om een einde te maken aan deze onverkwikkelijke gang van zaken, waarbij kritische mensen door het RIVM de mond worden gesnoerd? Zo neen, waarom niet?
Het uiten van kritiek en het voeren van een open debat past binnen de beginselen van een democratische samenleving, welke ik vanzelfsprekend ondersteun en toejuich. Alle deelnemers moeten in een dergelijk debat gelijkwaardig hun wetenschappelijke argumenten kunnen wisselen en wegen. Aan de rechter wordt dan ook niet de vraag over nut en/of noodzaak van de jaarlijkse griepprik voorgelegd. Dat inhoudelijke debat moet in de wetenschap gewoon gevoerd kunnen blijven worden. De zaak die aan de rechter is voorgelegd gaat over de aantijgingen dat de advisering inzake de griepprik door RIVM en haar directeur CIb niet op basis van onafhankelijke wetenschappelijke inzichten maar door hun relatie en belangenverstrengeling met de farmaceutische industrie is gestuurd.
Deze aantijgingen kunnen afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de directeur van het CIb en van het RIVM als gezaghebbend instituut. Dat kan negatieve gevolgen hebben voor de persoon in kwestie alsook voor de uitvoering van de taken van het RIVM. Door de onafhankelijkheid van de directeur van het CIb ter discussie te stellen worden zijn argumenten in dit debat a priori als inferieur weggezet. Dit schaadt naar mijn mening de kwaliteit van het debat en mogelijk het belang van de volksgezondheid. Ik vind dat de Nederlandse bevolking moet kunnen vertrouwen op de integriteit van de heer Coutinho en van het RIVM als gezaghebbend (overheids)instituut. De huidige rechtsgang moet helderheid brengen over de aantijgingen van belangenverstrengeling, waardoor het wetenschappelijk debat in zijn volledigheid kan plaatsvinden.
Hulp bij zelfdoding aan huis |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hulp bij zelfdoding aan huis. Ambulante teams verwachten 1000 doodswensen per jaar»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat ambulante teams met speciaal opgeleide euthanasieartsen en -verpleegkundigen vanaf begin volgend jaar mensen thuis helpen bij zelfdoding of euthanasie?
Het initiatief van de Nederlandse vereniging voor vrijwillig levenseinde (NVVE) om een dergelijk ambulant team in het leven te roepen is een reactie op een signaal dat er patiënten zijn die hun verzoek om levensbeëindiging niet ingewilligd zien worden bij hun arts, terwijl wel zou zijn voldaan aan zorgvuldigheidseisen.
Het is mijns inziens het meest wenselijk dat een verzoek om levensbeëindiging en het proces om dit verzoek te onderzoeken, plaatsvindt binnen de bestaande arts-patiëntrelatie. Immers deze arts heeft inzicht in de gehele situatie van de patiënt en is bekend met zijn of haar achtergrond. Naar mijn mening moet de aandacht daarom met name uitgaan naar het verder verbeteren van die communicatie tussen de arts en de patiënt als het gaat om een verzoek om levensbeëindiging. Daarbij is het de professionele verantwoordelijkheid van de arts om de patiënt tijdig door te verwijzen wanneer hij of zij om principiële redenen het verzoek niet wil inwilligen. Indien de patiënt dat wenselijk vindt, kan de arts hem of haar doorverwijzen naar een ambulant team of kliniek.
Echter het mag niet zo zijn dat het bestaan van een levenseindekliniek of ambulant team er toe leidt dat artsen bij een verzoek om levensbeëindiging eerder geneigd zijn door te verwijzen naar een dergelijke kliniek of team. Ook daarom is de professionele verantwoordelijkheid van de arts in deze zo van belang.
Hoe beoordeelt u de komst van de kliniek waar mensen met een doodswens, die niet thuis kunnen sterven, bij het sterven begeleid kunnen worden? Bent u van mening dat dit een waardevolle aanvulling kan zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat niet alleen ernstig zieken, maar ook beginnende dementerenden, chronisch psychiatrische patiënten en ouderen met een overtuigde doodswens bij deze ambulante teams en de kliniek terecht kunnen?
Het is van belang dat voldaan wordt aan de zorgvuldigheidscriteria ingevolge de Wet Toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Voor meer complexe problematiek zoals bij dementie en psychiatrie is extra zorgvuldigheid geboden in de zin dat geadviseerd wordt om extra expertise in te roepen. Daarbij is een diepgaand inzicht in de situatie van de patiënt en onder meer kennis van de achtergrond en de ziektegeschiedenis cruciaal voor een goede beoordeling van de zorgvuldigheidseisen. Het is niet bij voorbaat uitgesloten dat deze zorgvuldigheid ook kan worden geboden door ambulante teams of een kliniek. Wel is duidelijk dat het een zeer intensief en mogelijk zeer langdurig traject zou betreffen, waarin onderzocht wordt of levensbeëindiging op verzoek ingevolge de wettelijke zorgvuldigheidseisen aan de orde kan zijn.
Heeft er overleg plaatsgevonden tussen de initiatiefnemers en u? Zo ja, hoe luiden de uitkomsten van dit overleg? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen en de Kamer vóór het algemeen overleg inzake euthanasie, dat op 30 november 2011 plaatsvindt, op de hoogte te stellen van de uitkomsten?
Op woensdag 26 januari van dit jaar heb ik gesproken met de NVVE onder meer over de levenseindekliniek. Er zijn geen concrete uitkomsten van dit overleg. Het betrof een informatief gesprek.
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg inzake euthanasie dat u op 30 november voert te beantwoorden?
Ja.