Het bericht dat pijn bij dementie vaak niet behandeld wordt in verpleeghuizen |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Pijn bij dementie vaak niet behandeld in verpleeghuis»?1
In de zorg, dus ook de zorg voor mensen met dementie, kunnen verbeteringen aangebracht worden. Het verheugt ons dat het onderzoek naar behandeling van pijn bij dementie aanknopingspunten biedt om deze zorg te verbeteren.
Is het u bekend dat 40% van verpleeghuisbewoners met dementie vaak niet behandeld wordt bij pijnklachten? Zo ja, hoelang bent u hiervan al op de hoogte en wat heeft u hier eerder aan gedaan?
Het is al langer bekend dat er sprake is van onderbehandeling van pijnklachten bij dementie. Zo zijn hierover in 2007 Kamervragen beantwoord (TK 2006–2007, Aanhangsel, nr. 2615). Het is primair aan de beroepsbeoefenaren, zoals specialisten ouderengeneeskunde en geriaters, om daar maatregelen op te nemen.
Hoe reageert u op de uitspraak van drs. B. Plooij van de Vrije Universiteit, dat opvallend is dat onderbehandeling niet afhankelijk is van het stadium van de ziekte? Wat is volgens u de verklaring van onderbehandeling bij mensen met dementie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is primair aan de onderzoekers en de beroepsoefenaren om verklaringen voor deze onderbehandeling te geven. Wij kunnen daarom ook geen reactie geven op deze uitspraak van de heer Plooij. Evenmin kunnen wij uitspraken doen over mogelijke oorzaken van onderbehandeling. Indien beroepsbeoefenaren onvoldoende kennis over een onderwerp hebben, moeten zij in het kader van het leveren van kwalitatief goede zorg en het voldoen aan de beroepsstandaarden zorgen dat deze kennis verworven wordt. Het lijkt ons gepast dat Alzheimer Nederland, zoals aangegeven door mevrouw J. Meerveld, deze kwestie aankaart bij onder andere Verenso en ActiZ.
Kan onderbehandeling komen door (chronisch) personeelstekort in de ouderenzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hangt onderbehandeling van pijn bij dementerenden samen met kennisgebrek bij personeelsleden? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om onderbehandeling bij dementie aan te pakken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt er in de opleiding van mensen die werken met dementerenden aandacht besteed aan pijn bij dementerenden en de mogelijkheden van pijnbestrijding? Kunt u een overzicht geven van deze aandacht in opleidingen?
Bij de opleidingen in de zorg wordt ingegaan op alle aspecten die voor de zorg van belang zijn. Deze opleidingen hebben een competentiegericht karakter. Er is geen detailoverzicht van de specifieke (sub)onderdelen die worden onderwezen.
Zijn er zorginstellingen die werken met observatielijsten voor pijnklachten bij dementie? Zo ja, hoeveel zorginstellingen zijn dit? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorginstellingen en zorgprofessionals zijn zelf verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief goede zorg. Wij beslissen niet over het al dan niet gebruiken van instrumenten daarbij.
Wat is uw reactie op de uitspraak van mevrouw J. Meerveld van Alzheimer Nederland waarin zij stelt dat we nog te weinig weten over pijnklachten bij dementie? Bent u bereid onderzoek naar bestrijding van pijn bij dementeren te laten verrichten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zijn de uitkomsten te verwachten?
Mevrouw J. Meerveld geeft zelf aan de bevindingen van het onderzoek te willen aankaarten bij beroeps- en brancheverenigingen. Het is primair aan het veld om te beoordelen of nader onderzoek nodig is en hoe dit uitgevoerd gaat worden.
Is er zicht op de zorg voor pijnbestrijding voor dementerenden die thuis wonen en in de toekomst langer thuis (moeten) blijven wonen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Evenals zorg in intramurale setting moet extramurale zorg voldoen aan kwaliteitseisen en beantwoorden aan de behoeften van de cliënt, in dit geval de mens met dementie. Het is aan de beroepsbeoefenaren om te zorgen dat zij hun kennis en deskundigheid dienovereenkomstig op niveau hebben.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de kennis over dementie in gemeenten aanwezig is zodra persoonlijke verzorging thuis wordt overgeheveld naar gemeenten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het Transitiebureau begeleiding bereidt gemeenten en andere partijen voor op de decentralisatie van taken uit de AWBZ naar de Wmo. De afgelopen periode zijn in het kader van de functie begeleiding onder meer uitgebreide cliëntprofielen uitgebracht, waarin ook aandacht is voor mensen met dementie. De komende tijd gaat het Transitiebureau begeleiding verder met dit type activiteiten om zo gemeenten en andere partijen te ondersteunen bij de decentralisatie van begeleiding en persoonlijke verzorging naar de Wmo.
Gemeenten zullen nadrukkelijk een beroep doen op de kennis en expertise van aanbieders en andere professionals. Als het gaat om de specifieke kennis over dementie is het aan de beroepsbeoefenaren om te zorgen dat zij hun kennis en deskundigheid dienovereenkomstig op niveau hebben.
Hoe gaat u in de toekomst verder met de inzet van casemanagers voor dementerenden die thuis wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Hiervoor verwijzen wij u naar de op 7 november 2011 aan u gezonden brief over casemanagement dementie (TK 2011–2012, 29 689, nr. 362). In die brief is aangegeven welke stappen gezet worden om te komen tot een inhoudelijk kader voor casemanagement, te weten een definitie van casemanagement en criteria voor de inzet van casemanagement en daarna een besluit over bekostiging van casemanagement.
Particuliere pensioenproducten en de bijstand |
|
Sadet Karabulut |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Acht de regering het wenselijk dat er in Nederland rechtsongelijkheid bestaat doordat personen die particulier pensioenproducten opbouwen, omdat de werkgever niet voorziet in een collectieve pensioenregeling (tweede pijler), de opgebouwde pensioenrechten moeten «opeten» voordat zij aanspraak kunnen maken op een bijstandsuitkering, terwijl personen die via de werkgever meedoen aan een collectieve pensioenregeling deze pensioenrechten niet hoeven aan te spreken op het moment dat zij aanspraak moeten maken op een bijstandsuitkering? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?1
Zoals ook al in de kabinetsreactie op het SER-advies «Zzp’ers in beeld» is aangegeven, is er geen sprake van rechtsongelijkheid. In de Wet werk en bijstand (WWB) wordt iedereen gelijk behandeld. De bijstandsregeling is opgezet als uiterste vangnetregeling. Dit betekent dat men een beroep kan doen op de bijstand wanneer men niet meer over voldoende eigen middelen beschikt om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Dat houdt in dat men eerst alle middelen waarover men redelijkerwijs kan beschikken moet aanwenden, alvorens een beroep op bijstand kan worden gedaan.
Bij deze vermogenstoets wordt het vermogen dat in de tweede pijler is gespaard niet meegenomen, aangezien via de Pensioenwet is geregeld dat dit vermogen pas bij pensionering beschikbaar komt. In tegenstelling tot pensioen in de tweede pijler bestaan er geen dwingendrechtelijke verboden om over de derde pijler te beschikken. Dit is de reden dat de vermogenstoets in de WWB in de praktijk vaak anders uitpakt voor pensioen dat is opgebouwd in de tweede pijler dan dat in de derde pijler. Overigens biedt de WWB de gemeenten de ruimte om op grond van het individualiseringsbeginsel te besluiten de aanwending van het derdepijlerpensioenvermogen af te stemmen op de individuele omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
In bovengenoemde kabinetsreactie is aangegeven dat er vooralsnog geen aanleiding is voor aanpassing van de Bijstandswetgeving. Wel doet het kabinet momenteel onderzoek naar pensioenopbouw van zelfstandigen. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek kan worden overwogen om nader te onderzoeken of het wenselijk is, en zo ja, hoe (zoals via welke wettelijke regeling) en onder welke voorwaarden derdepijlerpensioenvermogen buiten de vermogenstoets van de bijstand kan blijven. Dit kan ook van betekenis zijn voor werknemers die alleen particulier pensioen opbouwen.
Kan de regering weergeven hoeveel mensen geen collectieve pensioenrechten via een werkgever opbouwen, maar dit zelf regelen via particuliere pensioenproducten, zoals banksparen, kapitaalverzekeringen, levensverzekeringen, pensioenverzekeringen, lijfrentes, koopsompolissen, beleggingsspaarplannen etc.? Kunt u dit onderverdelen in personen in loondienst en zelfstandigen zonder personeel?1
Uit het CBS onderzoek «Witte vlek op pensioengebied 2010»2 is gebleken dat in 2010 circa 9% van de werknemers (personen in loondienst) geen tweedepijlerpensioen opbouwen. Dit komt enerzijds doordat hun werkgever geen pensioenregeling aanbiedt, anderzijds omdat bepaalde werknemers niet deelnemen aan de door hun werkgever aangeboden pensioenregeling. Onbekend is hoeveel van hen in de derde pijler sparen voor een pensioen.
Cijfers over hoeveel zelfstandigen zonder personeel via particuliere pensioenproducten pensioen opbouwen, volgen uit de resultaten van het onderzoek over pensioenopbouw van zelfstandigen. Dit onderzoeksrapport wordt binnenkort aan uw Kamer gestuurd.
Is de regering alsnog – zoals ook de Sociaal Economische Raad (SER) adviseert – bereid om particuliere pensioenproducten niet aan te merken als vermogen bij de toekenning van een uitkering op grond van het Besluit Bijstand Zelfstandigen (BBZ), de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW) en een wetsvoorstel met deze strekking bij de Kamer in te dienen?2
Zie het antwoord op vraag 1. Voor de goede orde vermeld ik nog dat de IOW geen vermogenstoets kent.
Kan de regering weergeven wat de financiële consequenties zijn van een aanpassing van de vermogenstoets in het Besluit Bijstand Zelfstandigen (BBZ), de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW)?
De regering kan de gevraagde financiële consequenties niet weergeven. Die consequenties hangen namelijk af van meerdere modaliteiten, die afhankelijk zijn van de gekozen opzet van de aanpassing.
Het bericht dat bijna 20% van de pensioenpremie opgaat aan kosten |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Pensioenpremie voor 17% op aan kosten»?1
Ja.
Is het bericht waar dat bijna 20% van de pensioenpremie op gaat aan kosten? Kunt u toelichten of dit bericht in lijn is met de inzichten die u, de Autoriteit Financiële Markten (AFM) of De Nederlandsche Bank (DNB) hebben?
Ik verwijs voor de beantwoording van deze vraag naar het antwoord op vraag 3 van het lid Vermeij.
In hoeverre bent u bereid stappen te ondernemen om de transparantie van de pensioenuitvoerders te verbeteren? Wat is daarbij de relatie met de brieven van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 april 2011 en 14 februari 2012?2
Zoals ik in antwoord op vraag 9 van het lid Vermeij (2012Z166447) en in antwoord op vraag 4 van het lid Omtzigt (2012Z16648) heb aangegeven zie ik geen aanleiding tot het nemen van verdere stappen. Dat is ook in overeenstemming met mijn standpunt zoals verwoord in de genoemde brieven.
In hoeverre bent u bereid om pensioenfondsen onderling te vergelijken?
Zoals ik in antwoord op vraag 5 en 6 van het lid Vermeij heb aangegeven zijn er verschillende aspecten die de kosten van een pensioenfonds bepalen. Die aspecten verschillen per fonds en maken dat ook de kosten sterk kunnen verschillen. Een vergelijking op alleen kosten is naar mijn mening niet zinvol als daarbij al die relevante aspecten niet worden meegenomen. Er is niets op tegen als commerciële partijen die vergelijking maken, maar de beoordeling hiervan is aan partijen zelf.
Kunt u aangeven hoe de kosten van diverse pensioenuitvoerders (pensioenfondsen, pensioenverzekeraars en premiepensioeninstellingen) zich tot elkaar verhouden en in hoeverre de uitvoeringskosten van diverse pensioenuitvoeringsorganisaties met elkaar zijn te vergelijken?
Zoals ik in antwoord op vraag 5 en 6 van het lid Vermeij heb aangegeven kunnen de regelingen die de verschillende pensioenuitvoerders uitvoeren sterk verschillen, alsmede de wijze van uitvoering zoals het serviceniveau. Dat maakt een onderlinge vergelijking niet of nauwelijks zinvol. Daarnaast is een sterk bepalende factor in de hoogte van de kosten de omvang van de populatie. Pensioenverzekeraars en premiepensioeninstellingen voeren over het algemeen regelingen voor kleinere populaties uit dan de populaties die pensioenfondsen uitvoeren.
Wat zijn naar uw mening de prikkels van pensioenfondsen om de kosten laag te houden, aangezien pensioenfondsen niet te maken hebben met directe concurrentie?
In de eerste plaats ligt een belangrijkste prikkel voor pensioenfondsen om de kosten laag te houden in de betrokkenheid van sociale partners bij het pensioenfonds. Sociale partners zijn tevens de partijen die de pensioenpremie betalen. Zij hebben dus bij uitstek belang bij zo laag mogelijke kosten. Elke euro die op de uitvoering bespaard kan worden, is daarmee beschikbaar voor een verlaging van de premie of een verhoging van de pensioenopbouw. Ook in de betrokkenheid van de deelnemers via de deelnemersraad ligt een prikkel voor het pensioenfonds om efficiënt om te gaan met de kosten.
Verder zorgt de verplichtstelling bij bedrijfstakpensioenfondsen voor grote en stabiele collectiviteiten die vanwege de schaalgrootte kostenefficiënt kunnen opereren.
Bent u bereid op te treden wanneer de kosten te hoog zijn? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vragen naar het antwoord op vraag 8 van het lid Vermeij (2012Z16447).
Wie kan ervoor zorgen dat de kosten niet te hoog oplopen?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 6 van het lid Vermeij (2012Z16447) en het antwoord op bovenstaande vraag 6.
In hoeverre kunnen de uitvoeringskosten van pensioenuitvoerders meegenomen worden in het eerder aangekondigde «dashboard» (pensioencommunicatie)?
Zoals ik ook in mijn brief van 20 april 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 30 413, nr. 155) heb aangegeven is het voor individuele deelnemers lastig, zo niet onmogelijk, om een oordeel te geven over de hoogte van de kosten. Het vermelden van de uitvoeringskosten bij de informatie over de pensioentoezegging zelf zal zo eerder meer vragen oproepen dan antwoorden geven. Ik ben nog steeds van oordeel dat het vermelden van de kosten voorzien van een adequate toelichting in het jaarverslag en/of de website van het pensioenfonds individuele deelnemers meer inzicht biedt. Daarbij blijkt uit recent onderzoek dat het verstandig is om «gelaagd» naar de deelnemers te communiceren. Het is niet verstandig het UPO of toekomstige instrumenten (dashboard) met allerhande informatie te belasten die voor de individuele situatie nauwelijks of niet relevant is. Ik verwijs in dit verband ook naar mijn brief van 26 juni 2012 over pensioencommunicatie aan deelnemers (Kamerstukken II 2011/12, 33 110, nr. 2).
Kosten bij pensioenopbouw |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van actuarieel adviesbureau Lane, Clark & Peacock waaruit blijkt dat 17% van de jaarlijkse pensioenpremies direct op gaat aan kosten?1
Ja.
Kunt u een inhoudelijke reactie geven op de uitkomsten van het onderzoek?
De conclusies van het onderzoek zijn dat er duidelijke schaalvoordelen zichtbaar zijn, maar ook dat er tussen pensioenfondsen (zelfs van gelijke omvang) grote verschillen zitten in de hoogte van de uitvoeringskosten. Ten aanzien van de kosten voor het vermogensbeheer kan volgens Lane, Clark & Peacock (LCP) nog een efficiencyslag plaatsvinden.
Transparantie van en inzicht in de kosten is daarbij van groot belang. LCP constateert dat veel pensioenfondsen een eerste belangrijke stap hebben gezet op weg naar transparantie over uitvoeringskosten, men merkt ook op dat in de jaarverslagen over 2011 nog weinig terug te vinden is van de nadere aanbevelingen die de Pensioenfederatie in 2012 heeft gedaan.
Bij de uitkomsten van het onderzoek teken ik aan – net als LCP – dat de omvang van de kosten niet bepalend is voor de prestaties van het pensioenfonds. Daarbij moet ook gekeken worden naar het beleggingsrendement en de kwaliteit van de administratie en communicatie. Of een verdere efficiencyslag bij de vermogensbeheerkosten behaald kan worden kan ik niet beoordelen. Evenmin of pensioenfondsbesturen zich kritischer dienen op te stellen ten opzichte van hun vermogensbeheerders. In internationaal verband zijn de kosten van Nederlandse pensioenfondsen overigens laag vergeleken met pensioenfondsen in andere landen (bron: OECD, 2011, Funded Pensions Indicators, «Operating expenses as a % of total assets», gemiddelde voor 2008–2010).
De conclusie dat transparantie van en inzicht in de kosten van groot belang is, deel ik volledig. Ik heb dit standpunt ook verwoord in mijn brieven van 20 april 2011 (Kamerstukken II 2010/2011, 30 413, nr. 155) en 14 februari 2012 (Kamerstukken II 2011/2012, 32 043, nr. 100). De constatering in het onderzoek dat in de jaarverslagen over 2011 de transparantie nog niet volledig is bereikt verbaast niet. In de loop van 2011 was al duidelijk dat het niet voor alle fondsen mogelijk was om al over 2011 volledige transparantie te geven van met name bepaalde typen vermogensbeheerskosten en transactiekosten. De Aanbevelingen Uitvoeringskosten van de Pensioenfederatie zijn eerst in november 2011 en de Nadere Uitwerking kosten vermogensbeheer in maart 2012 gepubliceerd. Er is dan ook terecht uitgegaan van een traject waarbij volledige implementatie wordt voorzien over het boekjaar 2014. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.
In hoeverre vindt u het percentage van 17% kosten redelijk?
Het percentage van 17% zegt niet veel over de gemaakte kosten van pensioenfondsen. Dit is een percentage waarbij de kosten worden gerelateerd aan de betaalde pensioenpremie. Pensioenpremies worden echter alleen betaald voor actieve deelnemers, terwijl ook het vermogen dat wordt aangehouden ter dekking van de pensioenverplichtingen van inactieve deelnemers (gepensioneerden en slapers) beheerd moet worden. Kosten van vermogensbeheer moeten daarom worden gerelateerd aan de grootte van het beheerd vermogen. Internationaal is het ook gebruikelijk dat de vermogensbeheerskosten gerelateerd worden aan de grootte van het vermogen. Vaste beheerskosten zijn een percentage van het belegd vermogen. Naarmate het vermogen groeit, zullen de vermogensbeheerskosten in euro ook groeien.
LCP schat de totale kosten van de Nederlandse pensioenfondsen in op 4–5 miljard euro, waarvan naar schatting 1,1 miljard ziet op de administratiekosten. De overige kosten hebben betrekking op het vermogensbeheer. Het totale pensioenvermogen bedroeg ultimo 2011 ca. 860 miljard euro. De vermogensbeheerkosten bedroegen in totaal naar schatting tussen de 0,45 en 0,53% van het pensioenvermogen
Welk percentage van de pensioenpremies gaat bij verzekeraars direct op aan kosten?
Ik heb op macroniveau geen informatie beschikbaar over het gemiddelde percentage dat verzekeraars aan kosten in rekening brengen. Werkgever en deelnemers kunnen op individueel niveau wel zien hoeveel kosten in rekening zijn gebracht. Voor een uitkeringsregeling die bij een verzekeraar is ondergebracht staat gedurende de contractperiode voor werkgevers en werknemers vast hoeveel pensioen met de premie wordt opgebouwd en welke kosten daarbij in rekening worden gebracht. De afgesproken kosten zijn periodiek (veelal iedere 5 jaar) onderdeel van de contractonderhandelingen. Werkgevers kunnen bij de keuze voor een verzekeraar deze kosten onderling vergelijken.
Bij premieovereenkomsten hanteren verzekeraars sinds 2010 een standaard model waarmee de werknemer jaarlijks inzicht in de opbouw en kosten van de pensioenovereenkomst wordt gegeven.
In hoeverre vindt u het redelijk dat er tussen fondsen met vergelijkbare deelnemersbestanden grote verschillen bestaan in de kosten die gemaakt worden?
Verschillen in kosten tussen pensioenfondsen met vergelijkbare deelnemersbestanden zijn verklaarbaar uit keuzes van sociale partners of fondsbestuur. Afgezien van schaalgrootte worden de administratiekosten namelijk beïnvloed door bijvoorbeeld de complexiteit van de regeling (en met name overgangsregelingen), de gewenste dienstverlening, zoals communicatie naar deelnemers en het type pensioenfonds. Een beroepspensioenfonds of een bedrijfstakpensioenfonds moet andere kanalen gebruiken om de deelnemers te bereiken dan een ondernemingspensioenfonds.
De kosten van het vermogensbeheer worden beïnvloed door het gevoerde beleggingsbeleid. Daarbij gaat het om het onder andere om het risicoprofiel van een fonds, het type beleggingen waarin wordt geïnvesteerd, of er actief of passief wordt belegd.
Daarnaast zijn de kosten voor een deel afhankelijk van de beleggingsopbrengsten. Veel pensioenfondsen betalen prestatieafhankelijke vergoedingen. Hoge kosten gaan dan gepaard met een hoog (relatief) rendement.
Welke mogelijkheden hebben fondsen om de kosten te drukken? In hoeverre maken fondsen hiervan gebruik?
Een aantal aspecten die de hoogte van de uitvoeringskosten bepalen worden niet door het fonds bepaald, maar door sociale partners. Zij bepalen met de keuze voor een eigen regeling of aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds (als dit in de sector bestaat) de grootte van het deelnemersbestand. Sociale partners bepalen de complexiteit van de regeling en eventuele overgangsregelingen als gevolg van wijzigingen in de pensioenregeling.
Binnen bovengenoemde randvoorwaarden zal een pensioenfondsbestuur natuurlijk moeten zorgen voor efficiënte bedrijfsvoering en goed inkoopbeleid.
Fondsen kunnen door middel van uitbesteding werkzaamheden gezamenlijk laten uitvoeren. Hierdoor ontstaan schaalvoordelen die leiden tot kostenreductie. Deze schaalvoordelen kunnen toenemen wanneer het in de nabije toekomst mogelijk zal worden om binnen één pensioenfonds (API) meerdere regelingen gezamenlijk uit te voeren. Dan kunnen niet alleen schaalvoordelen in de uitvoering worden bereikt, maar zullen ook de bestuurlijke lasten verminderd worden.
Deelt u de mening dat het erg belangrijk is dat er op een transparante manier gecommuniceerd wordt door de fondsen over de gemaakte kosten?
Ja. Het belang van transparantie communicatie over de uitvoeringskosten heb ik ook nadrukkelijk benoemd in de eerder genoemde brieven aan uw Kamer van 20 april 2011 en 14 februari 2012.
Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn als er een wettelijk maximum gesteld zou worden aan kosten per pensioendeelnemer?
Het stellen van een wettelijk maximum aan de kosten per deelnemer is geen begaanbare weg. Uiteindelijk is het de verantwoordelijkheid van het bestuur van een pensioenfonds binnen de kaders van goed pensioenfondsbestuur om het beleggingsbeleid, kwaliteit van de administratie, gewenste wijze van communicatie te bepalen. Aan de verschillende keuzes zullen ook verschillende kosten zijn verbonden. Het is niet aan mij te bepalen hoe hoog die kosten mogen zijn.
In hoeverre worden de aanbevelingen van de Pensioenfederatie over uitvoeringskosten al nageleefd?
De Pensioenfederatie heeft in november 2011 de Aanbevelingen Uitvoeringskosten gepresenteerd. In maart van dit jaar is er een Nadere Uitwerking kosten vermogensbeheer uitgegeven. In de aanbeveling wordt onderscheid gemaakt tussen drie typen kosten: administratiekosten, vermogensbeheerkosten en transactiekosten. Met name met het inzichtelijk maken van de transactiekosten loopt de Nederlandse pensioensector ver vooruit in de wereld van het internationale vermogensbeheer. Transactiekosten worden, ook in overeenstemming met (internationale) verslaggevingsrichtlijnen, doorgaans niet als kosten gezien en gerapporteerd, maar als een al dan niet zichtbare verhoging van het aankoopbedrag respectievelijk een verlaging van het verkoopbedrag van een beleggingstitel. Hierdoor worden deze bedragen indirect in mindering gebracht op het rendement.
In de aanbevelingen van de Pensioenfederatie is een implementatietraject opgenomen. Voor elk van de drie typen kosten is aangegeven over welk deel van het pensioenvermogen de transparantie gegeven moet worden. Dit percentage loopt de komende jaren op.
Op 8 oktober jl. heeft de Pensioenfederatie mij schriftelijk geïnformeerd over de stand van zaken. Duidelijk is dat pensioenfondsen voor het verzamelen van met name transactiekosten afhankelijk zijn van de vermogensbeheerders waaraan zij (een deel van) het vermogen hebben uitbesteed. Omdat het internationaal niet gebruikelijk is om transactiekosten apart weer te geven, zijn vermogensbeheerders vaak niet gewend deze informatie op te leveren en zijn administratieve systemen hier (nog) niet op ingericht. Tevens zijn in vele beleggingsmarkten, zoals bij obligaties en derivaten, de transactiekosten ook niet bekend, omdat transacties op nettoprijzen worden gesloten. Het verschil tussen aan- en verkoopprijzen is dan een indicatie van de transactiekosten. Niettemin hebben de pensioenfondsen ook de transactiekosten grotendeels inzichtelijk kunnen krijgen. Hiermee lopen ze ver vooruit op het implementatietraject van de Pensioenfederatie. Onderstaande tabel geeft de mate waarin de pensioensector over boekjaar 2011 gehoor heeft gegeven aan de aanbevelingen van de Pensioenfederatie.
Doelstelling
Boekjaar 2011
Realisatie
Boekjaar 2011
Pensioenbeheer
80%
Ca. 85%
Vermogensbeheer
65%
Ca. 91%
Transactiekosten
25%
Ca. 76%
Het artikel "Pensioenpremie gaat voor 17% op aan kosten" en het onderliggende rapport van LCP |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Pensioenpremie gaat voor 17% op aan kosten» en het onderliggende rapport van LCP?1
Ja.
Hoever is de pensioensector (pensioenfondsen en verzekeraars) met het inzichtelijk maken van de kosten voor haar deelnemers? Hebben zij het recht om te weten hoeveel kosten gemaakt worden door hun pensioenuitvoerder, waarbij zij verplicht aangesloten zijn?
In antwoord op vraag 4 en vraag 9 van het lid Vermeij (2012Z16647) heb ik aangegeven hoe het implementatietraject verloopt.
Deelnemers hebben door publicatie van de kosten en een toelichting op de wijze waarop de kosten tot stand zijn gekomen in het jaarverslag en/of op de website de mogelijkheid om inzicht te krijgen in de kosten die hun pensioenuitvoerder maakt.
Deelt u de mening dat een deelnemer aan een pensioenregeling op een gemakkelijke wijze inzicht dient te hebben in de totale kosten die ten laste gebracht worden van het pensioenvermogen?
Ja, ik ben van mening dat publicatie in het jaarverslag en/of website de deelnemers een gemakkelijke toegang biedt.
Welke stappen zult u nemen om de kosten van zowel de tweede als de derde pijler transparant te maken voor de deelnemer?
Zoals ik in antwoord op vraag 9 van het lid Vermeij (2012Z16447) heb aangegeven ben ik van mening dat wat betreft de tweede pijler pensioenfondsen het afgelopen jaar een grote stap hebben gezet in het verhogen van de transparantie van de uitvoeringskosten. Binnen zeer korte tijd hebben pensioenfondsen verhoogde inzage in kosten gegeven door het op een uniforme wijze weer te geven. Daarnaast is met name meer inzicht in vermogensbeheerkosten en transactiekosten verkregen en wordt dit tevens in het jaarverslag van pensioenfondsen gepubliceerd. De sector heeft laten zien dat zij het onderwerp voortvarend heeft opgepakt. Ik zie geen aanleiding om verdere stappen te ondernemen.
Voor individuele pensioenproducten in de derde pijler is de afgelopen jaren een duidelijke ontwikkeling naar meer transparantie waarneembaar. De klant wordt op verschillende momenten door de verzekeraar geïnformeerd over de kosten van het product. Zo wordt voor het aangaan van de overeenkomst een model met specifieke informatie over de beleggingsverzekering geleverd. Verder kan de klant de financiële bijsluiter en productwijzers raadplegen op de website van de verzekeraar. Tijdens de looptijd ontvangt de klant jaarlijks een waardeopgave van zijn verzekering. De voorgeschreven modellen en bijsluiters zijn afgestemd op de behoefte van de klant en getoetst op begrijpelijkheid.
Het septemberpakket pensioenen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u in het algemeen overleg over het septemberpakket pensioenen op 27 september aan de Kamer heeft meegedeeld dat de wettelijke basis van de verhoging van het Minimaal Eigen Vermogen en van het nieuwe Leeftijd Aanpassingsmechanisme artikel 142 van de Pensioenwet (PW) is?
Wat is de tekst van artikel 142 van de Pensioenwet en wat is de tekst van artikel 131 van de Pensioenwet?
Uit welk deel van de tekst dan wel de parlementaire toelichting komt de mogelijkheid om ex artikel 142 eisen te stellen aan het Minimaal vereiste eigen vermogen (MVEV) en dat te verhogen naar 110%?
Is het waar dat artikel 142 in ieder geval alleen mogelijkheden biedt voor een uitzonderlijke economische situatie waardoor een groot aantal pensioenfondsen niet kan voldoen aan de bij of krachtens de PW gestelde vereisten inzake het Vereist eigen vermogen (VEV) en MVEV en dus niet voor een situatie waarin het MVEV verhoogd wordt?
Deelt u de mening dat u het minimaal vereiste eigen vermogen alleen verhoogd kan worden door toepassing van artikel 131 en dat dit een aanpassing van het besluit Financieel Toetsingskader (FTK), een algemene maatregel van bestuur, vergt? Wanneer zal die worden gepubliceerd?
Kunt u eveneens een toelichting geven op welke delegatiebepaling in de wet van toepassing is op het leeftijdsaanpassingsmechanisme?
Wanneer worden nu eindelijk de gewijzigde amvb’s, ministeriële regelingen en beleidsbesluiten van DNB openbaar?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 2 oktober 12.00 uur, omdat er dan stemmingen plaatsvinden over het septemberpakket?
De derivatenpositie en de risicobeheersing van pensioenfondsen en andere instellingen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «tegenpartij risico van pensioenfondsen beperkt»? 1 waarin gesteld wordt dat op dit moment het tegenpartij risico voor de derivatenposities van pensioenfondsen beperkt is, maar «een verdere neerwaartse bijstelling van de kredietwaardigheid van (zaken)banken is in de huidige precaire financieel-economische omstandigheden zeker niet uit te sluiten. Waakzaamheid vanuit zowel de sector zelf als DNB blijft daarom geboden ten aanzien van de blootstelling aan tegenpartijrisico’s.»?
Ja.
Acht u het risico bij de pensioenfondsen voldoende beheerst op dit moment, inclusief de voorraad onderpand die zij voorradig hebben?
Ja. Uit het DNB-onderzoek waarop het DNB-artikel «Tegenpartij risico van pensioenfondsen beperkt» is gebaseerd, blijkt dat de onderzochte fondsen derivatenposities hebben uitstaan bij 57 verschillende tegenpartijen, waarbij 93% van de fondsen 6 of meer verschillende tegenpartijen heeft. Voorts blijkt dat de totale waarde van de uitstaande derivaten van pensioenfondsen voor 102% door onderpand wordt gedekt.
De marktwaarde van de renteswaps van pensioenfondsen bedraagt volgens DNB ongeveer € 55 miljard, heeft u enig inzicht welke marktpartijen een tegenovergestelde positie ingenomen hebben en dus op een negatieve waarde van hetzelfde bedrag?
Het beeld dat in het antwoord op vraag 2 is geschetst voor het totaal van de derivatenposities van pensioenfondsen geldt ook voor de posities in renteswaps.
Heeft u er kennis van genomen dat brokers en adviseurs trots melden dat zij «brokerage» leveren voor vele lokale en provinciale overheden en een groot aantal zorginstellingen (zie bijvoorbeeld www.dhv.nl)?
Ja.
Heeft u inzicht in de derivatenposities van publieke en semi-publieke instellingen, zoals woningbouwcoöperaties, onderwijsinstellingen, zorginstellingen en decentrale overheden en of hun beleid adequaat is?
Het inzicht in derivatenposities van verschillende instellingen is niet op één plaats beschikbaar.
Voor de verschillende instellingen gelden verschillende wetten en regelingen:
Momenteel zijn de ministeries van Financiën, OCW, VWS, SZW en BZK gezamenlijk aan het bekijken of het noodzakelijk is om de wet- en regelgeving en het daarbij behorende toezicht aan te scherpen.
Weet u of er instellingen of groepen instellingen in de publieke en semi-publieke sfeer zijn die onverantwoorde risico’s genomen hebben en daardoor in de problemen gekomen zijn of kunnen komen?
Er zijn aanwijzingen dat er in het verleden instellingen zijn geweest die in de problemen zijn gekomen door derivatentransacties. Een bekend voorbeeld daarvan is woningcorporatie Vestia.
Zoals reeds aangegeven bij het antwoord op vraag 5 wordt momenteel binnen het Ministerie van OCW een onderzoek uitgevoerd dat in kaart moet brengen of er instellingen in het MBO en in het HO zijn die door het gebruik van derivaten grote financiële risico’s lopen. De resultaten daarvan worden half oktober naar buiten gebracht.
De kans dat woningcorporaties nog onverantwoorde risico’s lopen als gevolg van derivaten lijkt klein, nu de nieuwe strengere regeling per 1 oktober 2012 van kracht wordt. Hierdoor wordt de handelingsvrijheid van woningcorporaties aanzienlijk ingeperkt.
Voor de aangesloten zorginstellingen bij het Wfz is deze kans eveneens klein, aangezien het Waarborgfonds strenge eisen stelt. Met betrekking tot de overige zorginstellingen is niets bekend.
Bent u bereid de totale derivatenpositie in deze sectoren, per sector en per instelling, aan de Kamer te doen toekomen?
Momenteel beschikken de ministeries niet over overzichten van derivatenposities per instelling. Het is daarom onmogelijk om hier overzichten van aan de Kamer te doen toekomen.
“Europa moet van onze pensioenen afblijven” |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u het interview in Elsevier, «Europa moet van onze pensioenen afblijven», geautoriseerd?1
De bescherming van het Nederlandse pensioenstelsel is voor zowel het Kabinet als uw Kamer een belangrijke prioriteit. Met dit uitgangspunt in gedachten hebben wij vele malen in uw Kamer overleg gevoerd over de voornemens van de Europese Commissie met betrekking tot pensioenen. De laatste tijd was dit overleg gefocust op het in februari uitgebrachte Witboek Pensioenen. In de Kabinetsreactie hierop van 24 april 2012 heb ik meegedeeld dat de aanbevelingen in het Witboek, zoals die over het pensioenbeleid in den brede worden gedaan, in algemene zin door het Kabinet ondersteund worden. Voor veel lidstaten is het noodzakelijk dat zij het draagvlak van hun pensioenstelsels verbreden, meer mensen langer aan het werk houden en hun financiële situatie beter op orde brengen. Dit versterkt de economische groei en publieke financiën in Europa en daar heeft ook Nederland voordeel van.
Naar steeds is gebleken worden deze Europese prioriteiten breed door uw Kamer gedeeld. Dit is laatstelijk nog aangegeven tijdens een Algemeen Overleg op 27 juni 2012 in uw Kamer en ook de standpuntennotitie van uw Kamer is in lijn daarmee. Uw Kamer geeft in de standpuntennotitie aan een aantal voorstellen uit het Witboek Pensioenen passend te vinden. Allereerst omdat deze zich richten op de houdbaarheid van de arbeidsmarkt en het pensioenstelsel. En daarnaast omdat ze sturen op bescherming van opgebouwde rechten van werknemers en het gemakkelijk verkrijgen van overzicht van alle opgebouwde rechten.
Waar het Kabinet en uw Kamer het ook volledig over eens zijn, zijn onze grote zorgen over de voorgenomen herziening IORP-Richtlijn. Het onder één toezichtsregime brengen van verzekeraars en pensioenfondsen, zou leiden tot een sterke kostenstijging voor de pensioenfondsen. Pensioenfondsen leveren een ander pensioenproduct dan verzekeraars. Verzekeraars komen met hun cliënten een vaste premie en een vaste uitkering overeen. Pensioenfondsen beheren zo goed mogelijk de premies die werkgevers en werknemers betalen en keren vervolgens een zo goed mogelijk pensioen uit. Pensioenfondsen hebben daarbij de mogelijkheid de premies aan te passen en indien nodig te korten op de indexatie en/of de uitkeringen. Wanneer pensioenfondsen onnodig hoge buffers moeten aanhouden om te voldoen aan de hogere zekerheidseisen voor verzekeraars, dan zullen deze buffers met circa 80 miljard Euro moeten toenemen. Zeker waar verzekeraars en pensioenfondsen wezenlijk verschillende producten leveren, is er geen enkele reden om tot een dergelijke gelijkstelling over te gaan.
In de Kabinetsreactie op het Witboek Pensioenen heb ik aangegeven dat het grote belang dat Nederland heeft bij de herziening van de IORP-richtlijn vanzelfsprekend een substantiële inzet in Brussel vergt. Daarom is al vanaf de eerste signalen in 2009 dat de Commissie bezig was met de voorbereiding van de herziening van de IORP-Richtlijn, vanuit Nederland gecoördineerd actie ondernomen. Zo is door mijn voorganger al vanaf het begin in 2009 duidelijk aan Brussel aangegeven dat wij het niet eens zijn met de voorgenomen plannen voor een herziene IORP-Richtlijn. Dit is onder andere kenbaar gemaakt in de Kabinetsreactie op het Groenboek Pensioenen van 11 oktober 2010. Centraal bij alle activiteiten richting Brussel staat steeds te voorkomen dat Nederland door herziening van de IORP-Richtlijn schade zou kunnen ondervinden. Vanuit SZW wordt het optreden richting Brussel van de verschillende Nederlandse actoren in het pensioendebat, zoals DNB en de pensioensector, op elkaar afgestemd. Deze gecoördineerde acties worden thans onverminderd doorgezet.
Ook ikzelf zet mij, als politiek verantwoordelijke voor het Nederlandse pensioenstelsel, op allerlei manieren en langs diverse wegen in om de aandacht te vestigen op de negatieve gevolgen voor Nederland van de voorgenomen IORP-herziening. Mijn uitspraken in Elsevier sluiten daar logischerwijs op aan.
Bent u zich ervan bewust dat u op 24 april 2012 aan de Kamer schreef dat het kabinet «in den brede» achter de plannen van het Witboek pensioenen staat? Bent u ervan op de hoogte dat de Kamer juist afstand heeft genomen van de plannen uit het Witboek pensioenen en dit ook in een standpuntennotitie heeft vastgelegd (verschenen op 28 juni 2012)? Onderschrijft u de mening van de Kamer in zijn geheel?
Zie antwoord vraag 1.
Van welke plannen van de Europese Commissie neemt u nu precies afstand? Op welke wijze heeft u de Europese Commissie daarvan op de hoogte gebracht?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om nog deze week het voorbeeld van de Kamer te volgen en per brief het in het interview in Elsevier uitgedragen standpunt aan de Europese Commissie kenbaar te maken en een afschrift van die brief aan de Kamer toe te sturen?
Zoals ik in het Elsevier interview heb aangegeven, zijn mijn inspanningen richting Europa in de eerste plaats gericht op het bereiken van overeenstemming met de Europese Commissie, zodat de Commissie afziet van een IORP-herziening die schadelijke effecten heeft voor het Nederlandse pensioenstelsel. Daartoe vinden frequente contacten plaats met de Commissie die in het licht van de effectieve beïnvloedingsstrategie nauwkeurig worden gekozen.
Daarbij werk ik nauw samen met aantal andere lidstaten (Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Ierland) die ook grote bezwaren hebben tegen de voorgenomen herziening. We hebben al gezamenlijk actie ondernomen richting de Commissie en zullen dat – op daarvoor geëigende tijdstippen – de komende tijd blijven doen. De vier landen vormen echter geen blokkerende minderheid.
Een aantal lidstaten is zich aan het beraden op hun standpunt, andere landen wachten eerst het Commissievoorstel af. Ook met diverse van deze andere lidstaten onderhoud ik nauwe contacten over dit onderwerp, zij zijn op de hoogte van de Nederlandse zorgen en bezwaren bij een herziene IORP-Richtlijn. Dit biedt een goede basis om in een later stadium, indien nodig, te werken aan het bereiken van een blokkerende minderheid.
Heeft u genoeg steun voor een blokkerende minderheid van EU-lidstaten? Welke landen steunen Nederland en welke stappen heeft u ondernomen om andere landen te overtuigen van uw standpunt?
Zie antwoord vraag 4.
De onregelmatigheden binnen het pensioenfonds van het Centraal Bureau (CBR) |
|
Roos Vermeij (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Rommeltje maar geen fraude bij pensioen CBR»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het toezicht op het pensioenfonds van het CBR gefaald heeft, nu blijkt dat de administratie tientallen jaren onzorgvuldig was en het overzicht ontbrak en er bovendien tegen de regels in met miljoenen zou zijn geschoven? Hoe beoordeelt u deze situatie?
Het artikel verwijst naar een onderzoek van Integis naar de handelswijze van de werkgever met betrekking tot de gelden in de Stichting Toeslagfonds CBR over de periode 1980 tot en met 2010. Het onderzoek heeft dus betrekking op het toeslagfonds van het CBR. Dit is een fonds van de werkgever waarin reserveringen werden gedaan voor toeslagen.
Het prudentieel toezicht in de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW), die tot 1 januari 2007 van kracht was, was niet van toepassing op toeslagfondsen. Een toeslagfonds was en is in de zin van de pensioenwetgeving geen pensioenfonds. Er kunnen aan dit onderzoek dan ook geen conclusies worden verbonden over het toezicht op het pensioenfonds van het CBR.
Bij de oprichting in 1980 had de Stichting Toeslagfonds CBR tot doel de financiering van de indexatie van ingegane pensioenen van oud-medewerkers van CBR2. Vanaf 1994 is deze (indexatie)toeslagregeling onderdeel van de pensioenregeling van CBR geworden die werd ondergebracht bij verzekeraar Nationale Nederlanden; Stichting Toeslagfonds CBR had vanaf toen tot doel het houden van toezicht op de uitvoering en instandhouding van de bij CBR bestaande (indexatie)toeslagregeling3. Sinds maart 1999 heeft Stichting Toeslagfonds CBR een ander doel gekregen, namelijk het doen van aanvullende (salarisvervangende) uitkeringen aan gewezen werknemers van CBR en had zodoende niets meer van doen met de indexatie van pensioenen4.
Het onderzoek van Integis laat zien dat de meeste onregelmatigheden bij Stichting Toeslagfonds CBR na 1994 hebben plaatsgevonden.
Welke maatregelen gaat u nemen om een dergelijke situatie in de toekomst onmogelijk te maken?
De pensioenwetgeving voorziet er sinds 1 januari 2007 (invoering van de Pensioenwet) in dat er toezicht is op gelden die bedoeld zijn voor toeslagen op pensioen door de toeslagverlening een zaak te maken van pensioenuitvoerders (pensioenfonds, verzekeraar of premie pensioeninstelling – ppi). Een pensioenuitvoerder valt onder het toezicht van De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM).
Toeslagen vallen sinds de invoering van de Pensioenwet onder het begrip pensioen, en de Pensioenwet bepaalt dat de uitvoering en financiering van een toeslagbeleid altijd de verantwoordelijkheid is van een pensioenuitvoerder. Een apart toeslagfonds, niet zijnde een pensioenfonds of een verzekeraar, dat los staat van een pensioenfonds of verzekeraar, is vanaf de inwerkingtreding van de Pensioenwet niet meer toegestaan (zie ook Kamerstukken II 2005/06, 30 655, nr. 3, p.24).
Wat zijn de gevolgen voor de deelnemers van het voortdurend heen en weer schuiven van miljoenen, waarbij het ene jaar het pensioenfonds gezond leek en het andere jaar het saldo op nul stond?
De conclusie van de begeleidingscommissie in de begeleidende brief bij het onderzoek van Integis luidt: «Het onderzoek van Integis heeft geleid tot de vaststelling van meerdere onregelmatigheden van uiteenlopende aard en ernst. De onregelmatigheden zien overigens niet op onrechtmatige bevoordeling van personen en/of partijen». Hieruit concludeert de begeleidingscommissie dat: «Voor zover de onregelmatigheden, al dan niet van formele aard, hebben geleid tot materiële gevolgen, heeft grotendeels correctie in latere jaren plaatsgevonden».
Het is aan de belanghebbenden (de werkgever en de Ondernemingsraad) – die tevens opdrachtgever waren van het onderzoek – om hier conclusies aan te verbinden. Zij zullen eerst afwegingen moeten maken over de in het onderzoek aangereikte onregelmatigheden. Dit kan ook de deelnemers betreffen. De begeleidingscommissie raadt werkgever en Ondernemingsraad aan «in redelijkheid tot een oplossing te komen teneinde een streep onder het verleden te zetten».
Op welke manier kunnen deelnemers inzicht krijgen in de cijfers uit het verleden? Op welke manier kunnen zij, indien blijkt dat zij zijn benadeeld door de gang van zaken, hun recht halen?
Zie antwoord vraag 4.
Belastingheffing bij Nederlanders door Duitsland over pensioenen |
|
Helma Neppérus (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel over de heffing door Duitsland over pensioenen van Nederlanders tegen het hoogste Duitse belastingtarief?1
Ja.
Wat vindt u hiervan, zowel wat betreft de heffing op zich als het kennelijk toegepaste tarief?
De Duitse belastingheffing is het gevolg van een uitspraak van 6 maart 2002 van de hoogste Duitse rechter, het Bundesverfassungsgericht, die inhoudt dat Duitsland een ongelijkheid tussen gepensioneerden moet oplossen door uiterlijk met ingang van 2005 ook belastingheffing in te voeren voor diegenen die een wettelijk pensioen ontvangen van de Duitse Renteversicherung. De Duitse regering had dus geen andere keuze, dan de heffing in te voeren. Deze heffing is stapsgewijs ingevoerd, waardoor veel Nederlandse gepensioneerden over 50% van hun pensioen in Duitsland belastingplichtig zijn. Voor wat betreft het toegepaste tarief zijn de tarieven van de Duitse Einkommensteuer van toepassing, die voor inwoners en niet-inwoners hetzelfde zijn. In veel gevallen is het toegepaste belastingtarief 14%. Het is dus niet zo dat standaard het hoogste Duitse belastingtarief wordt toegepast. Niet-inwoners (bijvoorbeeld de inwoners van Nederland) kunnen onder bepaalde voorwaarden een verzoek doen om als «unbeschränkt Steuerpflichtige» te worden behandeld, waardoor ook zij voor bepaalde Duitse fiscale faciliteiten in aanmerking komen, hetgeen de effectieve belastingheffing vermindert. Nederland kent overigens een vergelijkbaar systeem met de keuzeregeling voor buitenlandse belastingplichtigen om als binnenlandse belastingplichtige te worden behandeld.
Om hoeveel mensen gaat het? Welke gegevens zijn bij de Nederlandse Belastingdienst hierover bekend?
Volgens de gegevens die de Duitse Renteversicherungen aan de Belastingdienst heeft verstrekt ontvangen ongeveer 45 000 inwoners van Nederland een Duits wettelijk pensioen. Pas recent heeft de Belastingdienst van de Duitse Renteversicherungen deze gegevens ontvangen. De gegevens omvatten naam, adres, geboortedatum en de hoogte van het pensioen.
Bent u bereid om met uw Duitse collega te overleggen in hoeverre aanpassing van de aanslagen kan plaatsvinden, zodat een laag tarief wordt toegepast en ook gekeken wordt naar de mogelijkheden van kwijtschelding?
Er is voortdurend overleg met zowel het Duitse ministerie van Financiën als met het Finanzamt Neubrandenburg. Betrokkenen ontvangen van het Finanzamt Neubrandenburg informatie over de voorwaarden van «unbeschränkte Steuerpflicht» en op welke wijze zij daarvoor in aanmerking komen. De Nederlandse Belastingdienst heeft vervolgens als taak om een verklaring af te geven over het inkomen van de belastingplichtige dat in Nederland bekend is, de zogenoemde Bescheinigung EU/EWR. Belastingplichtigen krijgen dus de mogelijkheid om onder omstandigheden het lagere effectieve tarief in Duitsland te krijgen. Dezelfde systematiek geldt overigens ook voor reguliere grensarbeiders.
Moet de voorlichting over belastingheffing en pensioenen in Nederland en andere landen niet worden verbeterd? Bent u bereid daarbij ook vooral aandacht te besteden aan grensregio’s?
Ja, ik vind dat er verbetering te behalen is in de informatievoorziening aan gepensioneerden met een pensioen uit het buitenland. Voor wat betreft de Nederlandse pensioenen aan mensen in het buitenland, is het verantwoordelijke kantoor van de Belastingdienst Limburg/kantoor Buitenland, bezig om de aanvraag voor belastingvrijstelling te vereenvoudigen in het geval het heffingsrecht aan het woonland is toegewezen op grond van het bilaterale verdrag tussen Nederland en het woonland. Met het oog op mensen in Nederland met een pensioen uit het buitenland zie ik mogelijkheden om de automatische uitwisseling van informatie van grensoverschrijdende pensioenen tussen landen onderling verder uit te breiden. Daarmee weet de Belastingdienst vooraf wie er in Nederland een pensioen uit het buitenland ontvangt. Met geschikte gegevens is het vervolgens mogelijk om de digitale aangifte van belastingplichtigen zoveel mogelijk «voor in te vullen». Overigens is er momenteel al een ruim aanbod van voorlichting over grensoverschrijdende belastingheffing, zoals bijvoorbeeld het team Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen van de Belastingdienst in Maastricht, waarin ook Duitse en Belgische ambtenaren participeren. Een andere ontwikkeling is het binnenkort te openen fysieke grensinfopunt Aken-Eurode.
Tegelijkertijd komt aan de gepensioneerde ook een verantwoordelijkheid toe om zich te informeren omtrent zijn pensioen. Zo zal hij zelf een pensioen moeten aanvragen en moeten nagaan wat de ontvangst van een pensioen verder voor gevolgen meebrengt. Overigens zal de gepensioneerde reeds eerder te maken hebben gehad met het belastingstelsel van het andere land, namelijk tijdens zijn actieve periode als werknemer in dat land.
Wat doet u om dit soort situaties, waarbij burgers opeens door een buitenlandse heffing, en nog wel uit een buurland, worden verrast, voor de toekomst te vermijden?
De invoering van de nieuwe Duitse wetgeving werd onder andere vermeld in informatie van de SVB, Bureau Duitse Zaken en op websites van de Duitse belastingdienst. Door de langdurige operatie die de Duitse belastingdienst nodig heeft gehad om de heffing te implementeren, is de heffing voor velen echter toch als een verrassing gekomen. Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de belastingdienst van het land dat de heffing invoert om belastingplichtigen te informeren. Tegelijkertijd is het belangrijk dat landen elkaar onderling intensief op de hoogte houden van de wijzigingen die plaatsvinden, zodat waar nodig extra ondersteuning kan worden gegeven. Met België is al geruime tijd een goede samenwerking gaande; met Duitsland zal de samenwerking de komende tijd intensiveren met het oog op de implementatie van het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland dat op 12 april 2012 is afgesloten.
Naheffing door de Duitse fiscus aan Nederlandse oud-dwangarbeiders |
|
Frans Timmermans (PvdA), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de grote ongerustheid, die is ontstaan bij de meestal hoogbejaarde Nederlandse oud-dwangarbeiders naar aanleiding van de naheffingen, die zij ontvangen van de Duitse belastingdienst over het Duitse staatspensioen, dat zij ontvangen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van weinig inlevingsvermogen en zorgvuldigheid getuigt om deze kwetsbare groep te overvallen met naheffingen, die soms wel zeven jaren omvatten?
Ja.
Hoe kan het dat veel Nederlandse, veelal hoogbejaarde, gepensioneerden, die een Duits staatspensioen ontvangen, voor de dwangarbeid, die in Duitsland is verricht tijdens de Tweede Wereldoorlog, deze zomer een naheffing hebben ontvangen van de Duitse fiscus, terwijl u eerder heeft aangegeven dat voormalig dwangarbeiders volgens de Duitse wet zijn vrijgesteld van belastingen op deze pensioenen?2
Hoe zorgt u er voor dat kwetsbare groepen senioren, zoals tachtigplussers, die van een klein AOW’tje moeten rondkomen, niet in de financiële problemen raken door deze naheffing van de Duitse fiscus?
Diegenen die een Duits wettelijk pensioen ontvangen vanwege dwangarbeid, kunnen vrijstelling krijgen van Duitse belastingheffing. Zie ook het antwoord op vraag 3. Zij hoeven de Duitse aanslagen dan niet te voldoen en kunnen de reeds betaalde Duitse belasting terugkrijgen.
Bent u bereid er onverwijld bij uw Duitse collega’s op aan te dringen dat er uitvoerige, duidelijke en voor getroffenen begrijpelijke voorlichting in het Nederlands komt over wat er van de pensioengerechtigden wordt verwacht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze gaat u dit doen?
In mijn brief van 26 juni 2012 (kamerstuk 33 000 IXB, nr. 27) heb ik uw Kamer laten weten dat vanaf mei 2011 een algemene toelichting in het Nederlands beschikbaar is over het invullen van de Duitse belastingformulieren. Tegenwoordig stuurt Finanzamt Neubrandenburg die Nederlandse (algemene) toelichting mee met de Duitse belastingformulieren. In diezelfde brief van 26 juni 2012 ben ik ingegaan op het benaderen van voormalige dwangarbeiders die in aanmerking komen voor de Duitse belastingvrijstelling en de mogelijkheden die ik benut om voormalige dwangarbeiders actief te benaderen.
Bent u tevens bereid in overleg te treden met uw Duitse collega's om coulance voor deze kwetsbare en hoogbejaarde groep oud-dwangarbeiders te bepleiten, hetzij door kwijtschelding, hetzij door een betalingsregeling, die voorkomt dat mensen in financiële problemen komen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid de Duitse regering te wijzen op de gevoeligheden, die deze naheffingen voor de ex-dwangarbeiders kunnen hebben en de vervelende herinneringen die de naheffingen naar boven kunnen brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
De tweede kwartaalcijfers van de vier grootste pensioenfondsen, die laten zien dat als gevolg van de extreem lage rente de dekkingsgraden verder zijn gedaald |
|
Ino van den Besselaar (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft de minister kennisgenomen van de berichten van hedenmorgen over de tweede kwartaalcijfers van de vier grootste pensioenfondsen, die laten zien dat als gevolg van de extreem lage rente de dekkingsgraden verder zijn gedaald?1
Ja.
Is de minister het met de leden van de PVV-fractie eens dat deze daling vooral een gevolg is van de door de leden van de PVV-fractie eerder gesignaleerde rekenmethodiek van de rente waarop de verplichtingen van de fondsen moeten worden gewaardeerd?
De ontwikkeling van de dekkingsgraden van pensioenfondsen worden bepaald door ontwikkelingen op de financiële markten en ontwikkelingen in de levensverwachting. Bij de financiële markten gaat het zowel om de risicovrije rente waarmee de verplichtingen gewaardeerd moeten worden, als om de beurskoersen die waarde van de bezittingen bepalen. Naast de gedaalde rente is relevant dat bijvoorbeeld de AEX met een huidige stand van circa 330 nog altijd veel lager is dan de stand van 657 ultimo 2007. Sinds ultimo 2007 is ook de levensverwachting sterker toegenomen dan verwacht waardoor de dekkingsgraden van de verplichtingen lager zijn uitgekomen. Daarnaast wordt de ontwikkeling van de dekkingsgraden ook beïnvloed door het exploitatiesaldo dat vooral afhangt van de mate waarin de premie-inkomsten afwijken van de uitgekeerde pensioenen.
Kan de minister, nu al drie jaar gestudeerd wordt door sociale partners en regering op het meer toekomstbestendig maken van het pensioenstelsel, nu eens daadkracht tonen en aangeven welke concrete maatregelen de minister op korte termijn zal nemen om aan de onrealistische situatie van een extreem lage rente als gevolg van de Europese financiële crisis een einde te maken?
Bij de bespreking van de Hoofdlijnennota herziening financieel toetsingskader pensioenen (Kamerstukken II, 2011/12, 32 043, nr. 113) heb ik aangegeven dat ik in de komende maand september een evenwichtig pakket maatregelen aan de Kamer zal voorleggen waarbij op een verstandige manier wordt vooruitgelopen op de nieuwe Pensioenwet die het pensioenstelsel meer toekomstbestendig moet maken.
Overweegt de minister terug te keren naar de situatie van voor 2007 toen gewerkt werd met een vaste rekenrente van 4%, zoals de leden van de PVV-fractie in elk geval voor de duur van de crisis wensen? Zo nee, waarom niet? Wat was er verkeerd aan de systematiek, die vele decennia lang voor rust in pensioenland heeft gezorgd?
Nee. De vaste rekenrente van 4% die tot 2007 heeft gegolden, moet worden gezien in het perspectief van de rente op 10-jarige Nederlandse staatsleningen die – zo blijkt uit figuur 1 – in 1970–2006 is uitgekomen op een gemiddelde van jaarlijks 7,1%. Het hanteren van een vaste rekenrente heeft in deze periode voorkomen dat pensioenfondsen zich rijk konden rekenden met een veel hogere rekenrente. In die zin heeft de vaste rekenrente decennia lang heel goed gefunctioneerd.
Figuur 1 laat echter ook zien dat de rente gestaag is gedaald en in 2005 en 2006 zelfs al lager is uitgekomen dan 4%.
Bron: CPB.
Door het geleidelijk verdwijnen van de prudentiemarge tussen de vaste rekenrente van 4% en de feitelijke rente is het gebruik van de vaste rekenrente bij het zeker stellen van nominale pensioenaanspraken steeds meer ter discussie gekomen. Bij een feitelijke rente lager dan 4% kan er immers niet meer op worden vertrouwd dat met het belegd vermogen steeds een rendement kan worden gehaald van ten minste 4%.
Juist om nominale pensioenaanspraken zeker te stellen is de systematiek van een vaste rekenrente verlaten. In plaats daarvan verplicht de Pensioenwet die per 1 januari 2007 van kracht is geworden, tot het hanteren van een risicovrije rente die op basis van marktwaardering wordt bepaald.
Overweegt de minister, gezien de uitzonderlijke crisissituatie, om de termijn van herstel waarbij veel pensioenfondsen voor ultimo 2013 met hun dekkingsgraad op 105% moeten uitkomen, eenmalig uit te smeren over een langere periode, zodat deze fondsen meer ruimte voor herstel in de komende jaren wordt geboden? Zo nee, waarom niet? Met welke tijdelijke crisismaatregelen denkt de minister de pensioenfondsen op korte termijn tegemoet te komen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat gaat de minister concreet doen om de onrust weg te nemen, die wordt veroorzaakt door de kortingen op de pensioenen in 2013 en volgende jaren en door de voorgenomen verhoging van de premies, die de koopkracht van gepensioneerden en deelnemers ernstig zal aantasten?
Zie het antwoord op vraag 3.
Overbelasting van mantelzorgers |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u op de hoogte van de resultaten van de meldactie van Mezzo, waaruit blijkt dat ongeveer 86 procent van de mantelzorgers zorg- en huishoudelijke taken uitvoert in het verpleeghuis en veertig procent van de mantelzorgers dit dagelijks doet?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik ben een warm voorstander (van het bevorderen) van een grotere betrokkenheid van familie bij de ondersteuning van bewoners van zorginstellingen. De inbreng van familie en mantelzorgers is altijd vrijwillig en in aanvulling op de basiszorg. Zij voegen extra kwaliteit van leven toe. Veel mantelzorgers hebben bepaalde taken in de thuissituatie al op zich genomen en willen dat graag ook blijven doen in het verpleeghuis. Ik betreur dat er blijkbaar mantelzorgers zijn die zich daartoe verplicht voelen. De zorgplanbespreking is daarom bij uitstek een goed moment om expliciet ook over de bijdrage van de familie te spreken en daarover (op basis van vrijwilligheid) afspraken te maken. Om alle betrokken (zorgaanbieder, cliënt en familie) duidelijkheid te geven over wederzijdse verwachtingen is het goed om deze afspraken vast te leggen in het zorgplan. Het zorgplan en de daarin gemaakte afspraken over familieparticipatie kunnen regelmatig worden besproken en indien wenselijk worden bijgesteld.
Ik wil de resultaten van de door Mezzo georganiseerde meldactie in perspectief plaatsen. Ongeveer 1 000 mantelzorgers doen mee aan het mantelzorgpanel van Mezzo. Van deze 1 000 mantelzorgers hebben 51 mensen gereageerd op de vragen van Mezzo met betrekking tot hun rol in de zorg voor naasten die in een verpleeghuis verblijven. Het bericht is dus gebaseerd op een beperkte groep mantelzorgers. Ik neem deze signalen echter serieus en ga over de uitkomsten in overleg met Mezzo en Actiz.
Wat vindt u van het feit dat 57 procent van de mantelzorgers zich verplicht voelt om taken uit te voeren in het verpleeghuis omdat zij het gevoel hebben dat hun naaste anders aandacht en zorg tekort komt? Denkt u dat mensen inderdaad zorg tekort komen in een verpleeghuis en de zorg van mantelzorgers onmisbaar is?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat veel mantelzorgers op dit moment overbelast (dreigen te) worden en dat dit voorkomen moet worden omdat mantelzorgers van grote waarde zijn in de zorg ?Zo ja, welke mogelijkheden heeft u daartoe?
Onderzoek van het SCP uit 2012 geeft aan dat er inderdaad veel mantelzorgers zijn die zich overbelast voelen. Het SCP spreekt van circa 450 000 mantelzorgers. Hoewel overbelasting nooit helemaal zal zijn te voorkomen, spreekt het vanzelf dat dit aantal overbelaste mantelzorgers te hoog is. In mijn brief mantelzorg van 29 maart 2012 geef ik aan hoe ik met ondersteuning van mantelzorgers wil stimuleren onder meer ter voorkoming van overbelasting. De acties uit de brief zijn gericht op het maken van afspraken met veldpartijen, koepels en gemeenten over bijvoorbeeld het beter combineren van zorg en werken, het beter inzetten van respijtzorg, het verbeteren van de relatie tussen professionals en mantelzorger en het versterken van de lokale ondersteuning.
Bent u het eens met Mezzo dat betere communicatie tussen mantelzorgers en professionals «overbelasting' van mantelzorgers kan voorkomen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Zoals als ik in het antwoord op vraag een heb aangegeven, ben ik een warm voorstander (van het bevorderen) van een grotere betrokkenheid van familie bij de ondersteuning van bewoners van zorginstellingen. Goede communicatie tussen professionals en mantelzorgers is daarbij van groot belang. Wanneer professionals en mantelzorgers elkaar beter begrijpen, zal dit leiden tot een groter vertrouwen in de mogelijkheden die de andere heeft om goed voor een zorgbehoevende te zorgen. Dit kan zorgen wegnemen bij mantelzorgers. Ik ben van plan om samen met Mezzo, het Expertisecentrum Mantelzorg en «de opleidingen» om de tafel te gaan zitten om te bezien hoe mantelzorg beter op het netvlies van de professional kan komen. Daarnaast is het gewenst dat er op de werkvloer een betere communicatie ontstaat zodat goede afspraken gemaakt kunnen worden in het zorgplan over de taken die de mantelzorger vrijwillig gaat verrichten. Tevens ligt er ook een verantwoordelijkheid voor werkgevers en leidinggevenden. Werkgevers kunnen bijvoorbeeld in de bijscholing hier aandacht aan schenken. Ik ga met werkgevers in de zorg aan de slag om hier een nadere uitwerking aan te geven.
Het verbeteren van de relatie – waaronder ook de communicatie – tussen de professionele zorgverlener, de zorginstelling en de mantelzorger is één van de acties van mijn eerdergenoemde brief mantelzorg. Over de uitvoering van deze brief zal ik in het voorjaar van 2013 rapporteren.
Bent u bereid de Kamer vóór de behandeling van de begroting 2013 een plan van aanpak te sturen waarin de rol van de mantelzorger en de afbakening van taken en verantwoordelijkheden worden gedefinieerd en met name de mogelijkheden voor verbetering van de communicatie tussen mantelzorger en professionele zorgverleners nader worden ingevuld?
Zie antwoord vraag 4.
De bijgestelde verkoopplannen van het ouderencomplex Prinsehof 55+ door woningcorporatie SOR in Rotterdam |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de bijgestelde verkoopplannen van woningcorporatie SOR in Rotterdam van het ouderencomplex 55+ Prinsehof aan de Dordtseweg?1
Ja.
Bent u er van op de hoogte dat de verkoopplannen zich nu al ruim twee jaar voortslepen?
Ja. De woningcorporatie SOR is zonder resultaat met twee beoogde kopers in onderhandeling geweest. Zo is met de tweede potentiële koper geen akkoord bereikt, omdat deze te weinig bood in relatie tot de geldende verkoopregels, hetgeen ten koste zou gaan van het maatschappelijk bestemde vermogen van woningcorporatie SOR.
Deelt u de mening dat de verkoopplannen van woningcorporatie SOR de veelal op zeer hoge leeftijd verkerende bewoners te lang in onzekerheid laat?
Ik vind het wenselijk dat er snel duidelijkheid ontstaat voor de bewoners. Echter, de verkooptransactie die de woningcorporatie SOR voornemens is uit te voeren, dient zorgvuldig en binnen de regelgeving inzake verkoop van corporatiewoningen plaats te vinden. De woningcorporatie SOR heeft aangegeven dat zij momenteel onderhandelt over de verkoop van onder andere De Prinsenhof, waarbij een sale-leaseback constructie van 10 jaar onderdeel uitmaakt van de koopovereenkomst. Voor de huurders betekent dit dat zij de komende tien jaar dezelfde verhuurder houden en er voor de huurders materieel niets zal veranderen. De woningcorporatie SOR heeft aangegeven haar doelgroepbeleid (ouderenhuisvesting) te continueren.
Bent u ervan op de hoogte dat woningcorpratie SOR het onderhoud van het complex schromelijk en langdurig heeft verwaarloosd?
De woningcorporatie SOR heeft in de afgelopen periode een nieuwe CV-installatie aangelegd en lekkages opgelost. De SOR heeft aangegeven dat zij op korte termijn voegreparaties gaat uitvoeren en het gebouw buiten laat schilderen.
Bent u ervan op de hoogte dat de bewoners wederom in onzekerheid worden gelaten nu eerst voor 1 juli 2012 duidelijkheid zou worden verschaft en dat deze datum wederom is verschoven? Deelt u de mening dat dit niet langer verantwoord is?
Ik ben op de hoogte van het feit dat de bewoners voor 1 juli 2012 duidelijkheid zou worden gegeven inzake verkoop van het complex. Onder verwijzing naar het antwoord op vraag drie, stel ik vast dat de woningcorporatie SOR heeft aangegeven dat zij de bewoners heeft geïnformeerd dat er mogelijk in september duidelijkheid komt.
Deelt u de mening dat de eerdere adviezen van de gemeente, het huurdersplatform en betrokken bewonerscommissies bij een mogelijke verkoop achterhaald zijn vanwege de lange duur van het verkoopproces en de onzekerheid rond de achtergrond van de mogelijke koper?
De adviezen zijn achterhaald, maar om reden dat de beoogde koper een andere koper is dan waar de gevraagde zienswijzen betrekking op hebben.
Deelt u de mening dat een nieuwe adviesronde moet plaatsvinden indien een mogelijke verkoop aan de orde is?
Ja.
Bent u bereid geen onomkeerbare stappen te nemen dan nadat u overleg met de vaste commissie Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer heeft gehad?
Nee, ik heb eigenstandige bevoegdheid tot het nemen van besluiten onder toetsing aan de regelgeving. Er is derhalve geen voorafgaande instemming van uw Kamer vereist.
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe vorm van ouderenzorg pakt slecht uit»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de conclusie dat het dus niet werkt om hoogbejaarden verplicht thuis in plaats van in een verzorgingshuis te laten wonen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat cliënten zo lang mogelijk, zo «gewoon mogelijk» in hun eigen omgeving geholpen willen en kunnen worden. Daarbij kunnen cliënten er ook voor kiezen om (in plaats van naar een verzorginghuis) naar een andere woning te verhuizen waar ze (indien ze dat wensen) in de nabijheid kunnen wonen van andere ouderen en waar ze zorg aan huis geboden kunnen krijgen.
Wat vindt u ervan dat uit deze proef blijkt dat hoogbejaarden die verplicht thuis moesten blijven wonen vereenzamen en thuis veel meer zorg nodig blijken te hebben?
Ik ben van mening dat vereenzaming onder ouderen een belangrijk aandachtspunt is. Voor cliënten met een relatief geringe zorgvraag speelt vereenzaming vaak ook een rol bij een opname in een verzorgingshuis. Vereenzaming kan ook buiten het verzorgingshuis worden opgevangen. De AWBZ kent overigens al vele mengvormen van «thuis» en instellingszorg. De woonvoorziening in Neede is daar een voorbeeld van. Een gedeelte van de cliënten woont daar met een extramurale indicatie in een eigen appartement en ontvangt thuis zorg. Er zijn gezamenlijke voorzieningen in het gebouw aanwezig die ontmoetingen met andere bewoners bevorderen. De voorziening in Neede is nu ook toegankelijk voor mensen met een licht zorgzwaartepakket, omdat er verder geen voorzieningen waren in het dorp. De mogelijkheid blijft ook voor deze cliënten bestaan om in de woonvoorziening in Neede te wonen en daar zorg te ontvangen. Ik ben van mening dat beide groepen cliënten baat kunnen hebben bij deze mix van bewoners.
Bent u bereid de plannen uit het Kunduz-akkoord (extramuraliseren zorgzwaartepakketten: zzp 1–3), die inhouden dat op termijn alle verzorgingshuizen worden gesloten, terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de plannen uit het Begrotingsakkoord aansluiten bij de wens van cliënten om zo lang mogelijk zorg aan huis te krijgen en aansluiten bij een trend die al meerdere jaren zichtbaar is.
Deelt u de mening dat het opheffen van 46 000 verzorgingshuisplaatsen vanaf 2013 (of dat nou geleidelijk gaat of niet) een enorme kapitaalvernietiging is, zeker nu vooraf blijkt dat dit onverantwoord is? Zo nee, waarom niet?
Het zo lang mogelijk zorg krijgen aan huis is een trend die al jaren zichtbaar is. De af- en ombouw van plaatsen in verzorgingshuizen houdt daarbij gelijke tred. Ik heb in mijn tweede voortgangsrapportage Hervorming Langdurige Zorg van 25 juni jl. aangegeven de maatregel uit het begrotingsakkoord verder uit te werken en daarbij ook de effecten op het vastgoed te betrekken.
Het artikel “Meer meldingen mishandeling van ouderen” |
|
Hero Brinkman (Brinkman) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Meer meldingen mishandeling van ouderen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze trieste ontwikkeling niet te accepteren is en dat er snel ingegrepen moet worden?
In genoemd krantenartikel constateer ik dat er meer gemeld wordt. Het is goed dat het taboe op ouderenmishandeling is doorbroken. Dit is het begin van de oplossing. Er moet na een melding zo snel mogelijk worden ingegrepen om de mishandeling te stoppen.
Deelt u de mening dat er meer controle/toezicht moet komen door de Inspectie voor de Gezondheidszorg en er protocollen dienen te komen voor ouderenmishandeling binnen alle zorginstellingen? Zo nee, waarom niet
Een van de actiepunten uit het Actieplan «Ouderen in veilige handen» is het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Dit wordt vormgegeven door middel van het meldpunt ouderenmishandeling in de zorg. In dat kader oefent de IGZ haar toezicht uit, met de gebruikelijke handhavingsinstrumenten. Tevens ontwikkelt de IGZ een handhavingskader ouderenmishandeling. Dat is op 1 oktober 2012 gereed. Ten slotte houdt de IGZ toezicht op het naleven van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, waar ouderenmishandeling ook onder valt.
Een ander onderdeel van het Actieplan is de richtlijn ouderenmishandeling. Deze richtlijn moet zorginstellingen en professionals in de zorg handvatten bieden hoe te handelen bij ouderenmishandeling door medewerkers in de zorg. Op 14 juni jongstleden is er een debat met de Tweede Kamer geweest over de aanpak van ouderenmishandeling. Naar aanleiding van dit debat is de motie Gerbrands en Agema2 aangenomen, om deze richtlijn zo spoedig mogelijk gereed te maken. Over de uitvoering van deze en de andere aangenomen moties in dat kader zal ik de Tweede Kamer in de voortgangsrapportage over geweld in afhankelijkheids-relaties (najaar 2012) nader informeren.
Kunt u aangeven welke maatregelen u zal treffen om ouderenmishandeling in de toekomst te voorkomen?
Op 30 maart 2011 heb ik, samen met de Minister van Veiligheid en Justitie, het actieplan «Ouderen in veilige handen» gelanceerd3. Doel van het plan is om ouderenmishandeling krachtig aan te pakken. Dit gebeurt door middel van tien concrete acties. Ik noem enkele voorbeelden: een voorlichtingscampagne, een project «voorkomen van financiële uitbuiting», een handreiking voor vrijwilligers en het Meldpunt ouderenmishandeling in de zorg bij de IGZ. Over de voortgang heb ik de Tweede Kamer schriftelijk geïnformeerd (zie mijn brieven van 16 december 2011 en 22 mei 20124).
Het toezicht op pensioenen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Onder verwijzing naar uw antwoord op eerdere vragen op het toezicht over pensioenen1, waarin u heeft aangegeven dat, wanneer een werkgever heeft verzuimd een deelnemer bij de pensioenuitvoerder aan te melden, werknemers een beroep kunnen doen op pensioenrechten en -aanspraken bij de uitvoerder en waarin u tevens opmerkt dat er in dat geval geen sprake is van civielrechtelijke aansprakelijkheid van de pensioenuitvoerder ten opzichte van de uitvoerder, kunt u nader uitleggen wat dit betekent?
Dit betekent dat een werknemer recht heeft op een pensioenuitkering van de pensioenuitvoerder, ook al heeft de werkgever verzuimd om de werknemer aan te melden bij de pensioenuitvoerder. De pensioenuitvoerder kan de werkgever aansprakelijk stellen voor de geleden schade.
Waarop kunnen aanspraken die de desbetreffende werknemers op de pensioenuitvoerder hebben anders zijn gebaseerd dan op een civielrechtelijke verbintenis?
Het klopt dat de pensioenrechten en -aanspraken van de werknemer ten opzichte van de pensioenuitvoerder voortvloeien uit een civielrechtelijke verbintenis. De term «pensioenaanspraak» moet echter niet worden verward met (civielrechtelijke) aansprakelijkheid, waarbij sprake is van schuld of toerekenbaarheid.
Op welke gronden zijn de pensioenuitvoerders dan wel aansprakelijk voor het nakomen van de door de werkgever aan de niet aangemelde deelnemers gedane pensioentoezegging?
Ter bescherming van de niet aangemelde pensioenaanspraakgerechtigde stelt artikel 5 Pensioenwet (Pw) een aantal bepalingen van titel 17 van Boek 7 Burgerlijk Wetboek (Verzekering) buiten toepassing. Het gaat dan met name om bepalingen die de pensioenuitvoerder zouden beschermen indien die bepalingen niet buiten toepassing zouden zijn verklaard. Artikel 5 Pw beoogt dus te voorkomen dat een pensioenuitvoerder zich tegen een claim van een werknemer verweert (of kan verweren) met de stelling dat de werkgever (verzekeringnemer) zijn mededelingsplicht niet heeft nagekomen. Ook aan artikel 36 Pensioen- en spaarfondsenwet lag datzelfde uitgangspunt ten grondslag.
De niet aangemelde werknemer kan de pensioenuitvoerder direct aanspreken omdat hij rechtstreeks partij is geworden bij de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en de pensioenuitvoerder. In die uitvoeringsovereenkomst bedingt de werkgever van de pensioenuitvoerder dat deze de pensioenovereenkomst uitvoert die de werkgever met de werknemer heeft gesloten. De uitvoeringsovereenkomst omvat dus een derdenbeding ten gunste van de werknemer, welk beding door de werknemer is aanvaard door het sluiten van de pensioenovereenkomst. 2
Op welke wijze zou een deelnemer dan wel zijn pensioenaanspraken en -rechten bij de pensioenuitvoerder en -rechten geldig moeten en kunnen maken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en op eerdere Kamervragen3, is de werknemer via een derdenbeding partij geworden bij de uitvoeringsovereenkomst tussen een werkgever en een pensioenuitvoerder. De werknemer kan nakoming afdwingen door de pensioenuitvoerder.
Klopt de conclusie dat in de situatie waarin verhaal op de werkgever niet meer mogelijk is, omdat deze bijvoorbeeld niet meer bestaat, er sprake kan zijn van de verplichting voor een pensioenverzekeraar om uitkeringen te doen waarvoor nooit premie is ontvangen en ook nooit zal worden ontvangen, voor een risico waar de verzekeraar geen weet van had en ook redelijkerwijs geen weet van had moeten of kunnen hebben?
Ja, met dien verstande dat die conclusie niet alleen geldt voor verzekeraars, maar ook voor pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen (PPI’s). Het is juist de bedoeling dat de pensioenuitvoerder er zelf voor zorgt dat hij zorgvuldig onderzoek doet bij de werkgever of deze alle werknemers heeft aangemeld. Het risico ligt dus met opzet bij de pensioenuitvoerder.4
Zo ja, is dat dan niet ten principale strijdig met het karakter van een verzekering en de kernactiviteit van een verzekeraar, te weten het inschatten, afwegen en afdekken van risico’s? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het gaat hier naar mijn mening juist om inschatten, afwegen en afdekken van risico’s. Zoals De Nederlandsche Bank (DNB) ook in de vragen en antwoorden op de website heeft aangegeven, zullen pensioenuitvoerders moeten inschatten hoe groot het prudentiële risico is dat met artikel 5 Pw samenhangt en welke beheersingsmaatregelen daarvoor getroffen moeten worden.5 Een van de beheersingsmaatregelen zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat de pensioenuitvoerder een accountantscontrole van de werkgever eist over de informatie die hij aanlevert. Verder kunnen verzekeraars voor de gevallen dat een werkgever failliet is eventueel een buffer aanleggen om de kosten, die met het niet aanmelden samenhangen, op te vangen.
Klopt de conclusie dat de pensioenverzekeraar in dergelijke gevallen gedwongen is een min of meer blanco cheque af te geven, daar de verzekeraar immers niet weet wat hij niet weet? (Met andere woorden: de verzekeraar weet niet hoeveel deelnemers met welke aanspraken er niet zijn aangemeld door de werkgever terwijl deze dat op basis van de uitvoeringsovereenkomst wel verplicht was te doen). Hoe beoordeelt DNB als toezichthouder van pensioenverzekeraars dit risico?
Nee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 kan een pensioenuitvoerder maatregelen nemen om het risico te beperken. Ook de beoordeling van het risico door DNB komt aan de orde in het antwoord op vraag 6.
Klopt de conclusie dat de positie van een pensioenverzekeraar in dezen principieel anders is dan die van een pensioenfonds, omdat een pensioenfonds kan afstempelen indien zich ineens niet bekende risico’s manifesteren en een pensioenverzekeraar niet? Is het waar dat daarom tijdens de parlementaire behandeling dit onderscheid wel nadrukkelijk is gemaakt?2
Nee. Als het gaat om aansprakelijkheid van pensioenuitvoerders in het geval een werkgever heeft verzuimd een deelnemer bij de pensioenuitvoerder aan te melden, is de positie van een pensioenverzekeraar niet principieel anders dan die van een pensioenfonds. Het klopt dat in de aangehaalde passage in de Kamerstukken is aangegeven dat pensioenfondsen meer mogelijkheden hebben om een premieachterstand in te halen of op te vangen. Deze passage heeft echter niet specifiek betrekking op de situatie dat een werkgever heeft verzuimd een deelnemer bij de pensioenuitvoerder aan te melden.
Zo ja, waarom wordt dit onderscheid dan ook niet gemaakt in het standpunt van DNB en in uw antwoord op de eerdere vragen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat het belang van de individuele deelnemer hier voorop dient te staan. Het is onwenselijk als het risico van een fout in het gegevensverkeer tussen de werkgever en de pensioenuitvoerder afgewenteld wordt op individuele deelnemers. Gelet op het belang van de individuele deelnemer ligt het ook voor de hand dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen een pensioenfonds en een pensioenverzekeraar. Zoals in het standpunt van DNB en in mijn antwoorden op eerdere vragen is aangegeven, moet zoveel als mogelijk worden voorkomen dat de individuele deelnemer de dupe wordt van een fout in het gegevensverkeer.
Klopt de conclusie dat de door u in het antwoord op vraag 11 aangegeven gedachte van de pensioenwet dat zowel de pensioenwerkgever als de pensioenuitvoerder hun verantwoordelijkheid nemen om te voorkomen dat er in het gegevensverkeer iets misgaat, in het amendement -De Vries3 was geborgd doordat de verzekeraar alleen dan niet aansprakelijk zou zijn indien de werkgever zijn verplichting tot het verstrekken van inlichtingen niet nakomt en de verzekeraar zich aantoonbaar voldoende heeft ingespannen om de werkgever aan deze verplichting te laten voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 9 heb aangegeven, gaat het er om dat voorkomen moet worden dat de individuele deelnemer de dupe wordt van een fout in het gegevensverkeer. Dit belang van de individuele deelnemer is naar mijn mening niet geborgd in het aangehaalde amendement De Vries.
Als door de huidige onzekerheid over deze wetgeving de situatie dreigt te ontstaan dat de verzekeraar zegt: u was niet aangemeld dus ga maar naar uw voormalig werkgever, terwijl de werkgever zegt: u was aangemeld dus claim maar bij de verzekeraar en e werknemer hierdoor straks niet weet waar hij aan toe is, kunt u dan ook bevestigen dat het voor de verzekerde ten allen tijde duidelijk zal zijn toe wie hij of zij zich moet wenden? Hoe gaat u dit regelen?
De werknemer kan in een dergelijk geval bij de pensioenuitvoerder een beroep doen op zijn pensioenrechten.8 De werknemer kan nakoming bij de pensioenuitvoerder afdwingen. Een uitzondering hierop is de situatie dat de werknemer toerekenbaar heeft bijgedragen aan het feit dat de pensioenuitvoerder niet geïnformeerd is (bijvoorbeeld fraude, misleiding).
Bent u bereid om bij de eerst mogelijke gelegenheid een wijziging van artikel 23 van de Pensioenwet voor te stellen conform de tekst van het amendement -De Vries zodat de Kamer zelf een oordeel kan uitspreken over de vraag of en in hoeverre pensioenverzekeraars aansprakelijk moeten zijn voor deelnemers en aanspraken of rechten die zij niet kennen en redelijkerwijs niet hadden kunnen kennen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Met het oog op het belang van de individuele deelnemer, zoals toegelicht in het antwoord op de vragen 9 en 10, voel ik niets voor een wijziging van de Pw op dit punt.
Medicatiebeoordeling bij ouderen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u stelde dat het beter monitoren van de patiënt het primaire doel van de medicatiecheck is en dat de zorginhoudelijke inbreng van apothekers sinds 2011 apart kan worden geleverd en vergoed? Wat is uw reactie op een recente belronde van de Unie KBO, waaruit blijkt dat het merendeel van de zorgverzekeraars een all-in tarief bij de zorgprestatie van de terhandstelling vergoedt en dat slechts twee zorgverzekeraars apothekers onder strikte voorwaarden een aparte vergoeding voor medicatiebeoordeling geven?1
Ja. Ik herinner mij deze beantwoording. Het nieuwe tariefsysteem en de nieuwe prestatiebeschrijvingen zijn pas sinds 2012 concreet van start gegaan. Voor 1 januari 2012 werd er alleen op de prijs ingekocht en speelden deze prestaties helemaal geen rol. Nu kunnen wij echt omschakelen op inkoop van kwaliteit naast prijs. Dit is nieuw en zal even tijd nodig hebben om daadwerkelijk van de grond te komen. In het AO d.d. 21 juni jl. heb ik de apothekers en de zorgverzekeraars opgeroepen hierover in gesprek te gaan. Voor mijn reactie op het resultaat van de belronde door het KBO, verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen 2, 3, 5 en 9.
Deelt u de mening dat uit het onderzoek van de Unie KBO blijkt dat de nieuwe prestatiebekostiging op het gebied van medicatiebeoordeling niet werkt? Zo nee, waarom niet?
Het nieuwe tariefsysteem en de nieuwe prestatiebeschrijvingen, waaraan jarenlange voorbereiding vooraf is gegaan en waarover met de Tweede Kamer uitgebreid is gewisseld, is pas sinds 1 januari 2012 ingevoerd. De tijd die gelegen is tussen de invoering van de systematiek en de belronde van de Unie KBO is tekort om dergelijke conclusies te trekken. Ik wijs u erop dat medicatiebewaking uiteraard moet plaatsvinden bij aflevering van geneesmiddelen. Zeker in het geval dat sprake is van polyfarmacie is een nauwkeurige beoordeling door de apotheker van het recept en mogelijke contra-indicaties van belang. Deze handeling maakt deel uit van de reguliere prestatie terhandstelling die bij alle apothekers wordt gecontracteerd. De prestatie medicatiebeoordeling ziet op een uitgebreide beoordeling van alle medicatie van de patiënt om onder meer te bezien of er niet teveel aan middelen wordt geslikt en waarin bijwerkingen van de middelen wordt nagegaan. Volledigheidshalve verwijs ik verder naar de beantwoording van de Kamervragen die in vraag 1 worden aangehaald.
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP), waaruit blijkt dat minder dan de helft van de zorgverzekeraars medicatiebeoordeling heeft gecontracteerd? Deelt u de mening dat hieruit blijkt dat u onvoldoende voorwaarden heeft geschapen voor het bereiken van overeenstemming tussen zorgverzekeraars en apothekers? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de bevinding van de KNMP dat patiënten op grote schaal vanwege financiële overwegingen weigeren maagzuurremmers aan te schaffen als gevolg van het grotendeels verwijderen van deze middelen uit het basispakket? Vindt u het aanvaardbaar dat deze patiënten als gevolg van de pakketuitname ernstige gezondheidsrisico’s, zoals een maagbloeding, lopen?
Ik betreur het als patiënten niet overgaan tot het aanschaffen van maagzuurremmers in die gevallen waarin de zorgverleners dit van belang achten. Ik neem aan dat zorgverleners het belang hiervan aan de patiënt toelichten. Ik reken de aanschaf van deze middelen tot de eigen verantwoordelijkheid van de patiënt. De kosten van maagzuurremmers zijn goed te betalen (€ 10,– tot € 15,– per drie maanden bij gemiddelde dosering inclusief de receptregelvergoeding voor de apotheekhoudende).
Deelt u de mening dat kwetsbare ouderen de dupe dreigen te worden van de onduidelijke afspraken tussen zorgverzekeraars en zorgverleners op het gebied van medicatiebeoordelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat noodzakelijke basiszorg voor kwetsbare ouderen niet afhankelijk mag zijn van de wijze waarop zij verzekerd zijn en daarmee van de vergoeding die een individuele zorgverzekeraar biedt? Zo nee, waarom niet?
De noodzakelijke basiszorg is door alle betrokken partijen gedefinieerd en is niet afhankelijk van de wijze waarop patiënten verzekerd zijn. Het is echter duidelijker en transparanter geworden welke zorg bepaalde patiëntengroepen behoeven. Ik ga er zondermeer vanuit dat zorgverzekeraars deze zorg zullen gaan contracteren. Het is echter aan de apotheekhoudenden om duidelijk te maken welke gezondheidswinst en opbrengsten in concrete zin de patiënten en zorgverzekeraars mogen verwachten indien een prestatie wordt gecontracteerd.
Beschikt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) inmiddels over meer informatie over de relatie tussen ingekochte prestaties en het aantal uitgevoerde medicijnbeoordelingen? In hoeverre komen de bevindingen van de NZa overeen met de uitkomst van het onderzoek van de Unie KBO?
De NZA heeft onlangs een beperkte quick scan uitgebracht. Deze heb ik inmiddels de Kamer doen toekomen. Later dit jaar zal de NZa een meer uitgebreide marktscan uitbrengen waarin ook de gecontracteerde prestaties aan de orde komen. De mate waarin medicatiebeoordeling in 2012 plaatsvindt, zal ook naar voren komen in het kader van de rapportages van Zichtbare Zorg. Ik verwacht dit jaar vier rapportages die betrekking hebben op de farmacie. Ik zal deze rapportages uiteraard aan de Kamer aanbieden.
In hoeverre houden zorgverzekeraars bij hun inkoopbeleid rekening met de multidisciplinaire richtlijn polyfarmacie die de beroepsgroepen in de medische ouderenzorg hebben opgesteld? Heeft de NZa hier ook onderzoek naar gedaan? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij voorstellen dat de zorgverzekeraars bij hun inkoopbeleid nog geen rekening met deze richtlijn hebben gehouden omdat deze richtlijn pas in mei 2012 is vastgesteld. Ook de NZa heeft hier nog geen onderzoek naar kunnen doen.
Deelt u de mening dat meer werk moet worden gemaakt van medicatiebeoordelingen, die zowel de gezondheid van ouderen ten goede komen als op eenvoudige wijze kosten besparen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze maakt u hier alsnog serieus werk van?
Zie antwoord vraag 2.
De veiligheid van bewoners van verpleeghuis Mariahoeve |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u bekend met de berichten over bewoners van verpleeghuis Mariahoeve die overleden zijn na het eten van een chloortablet en een plastic handschoen? Bent u bekend met het bericht dat de toediening van morfine door een verpleegster van ditzelfde verpleeghuis is stopgezet, zonder toestemming van een arts en de familie?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke incidenten te allen tijde voorkomen kunnen worden?
Nee. Incidenten kunnen altijd gebeuren, hoe oplettend de zorgmedewerkers ook zijn of hoe gedegen het kwaliteitsbeleid van de zorginstelling ook is. Ik vind het echter essentieel dat er alles aan wordt gedaan om te voorkomen dat dergelijke vreselijke incidenten gebeuren. Een goed kwaliteitsbeleid en een actieve commissie melding incidenten binnen de zorginstelling zijn hiervoor van groot belang.
Wat vindt u ervan dat dit verpleeghuis pas actie onderneemt nadat dergelijke incidenten tot de dood geleid hebben?
Ik heb contact opgenomen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). De IGZ constateert dat deze zorginstelling veel aandacht heeft voor de veiligheid van cliënten. De IGZ is van mening dat de zorginstelling de kwaliteit goed bewaakt, met name door een pro-actieve aanpak om incidenten zoveel mogelijk te voorkomen.
Zijn de beschreven incidenten allemaal gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Zo ja, wat heeft de Inspectie met de meldingen gedaan? Zo nee, welke actie gaat u ondernemen tegen organisatie Florence omdat de incidenten niet gemeld zijn?
Ja, de incidenten zijn gemeld bij de IGZ. De IGZ heeft de meldingen onderzocht. Aan de hand van de resultaten van het onderzoek zijn door de zorginstelling verbetermaatregelen genomen.
De zaak van het inslikken van de chloortablet is nog niet afgerond. Na afronding van het onderzoek zal de IGZ zich bezinnen op de te nemen maatregel.
Wanneer heeft de Inspectie voor het laatst een bezoek gebracht aan verpleeghuis Mariahoeve? Deelt u de mening dat dit verpleeghuis vaker, onaangekondigd bezocht moet gaan worden, al dan niet door «mystery guests»?
De IGZ heeft in 2010 en 2011 meerdere bezoeken gebracht aan zorginstelling Florence. De locatie Mariahoeve is niet specifiek bezocht. Zoals ik al in antwoord 4 aangeef, zal de IGZ zich nog bezinnen op de te nemen maatregelen wanneer het onderzoek naar het incident is afgerond.
De overgangsregeling bij de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Uitgaande van het feit dat in het naar de Europese Commissie verstuurde Stabiliteitsprogramma een overgangsregeling in verband met de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd is opgenomen, wie gaan er onder deze overgangsregeling vallen? Kan daar een overzicht van gegeven worden?
Het kabinet is zich ervan bewust dat verhoging van de AOW-leeftijd per 2013 tijdelijke overbruggingsproblemen kan veroorzaken voor mensen die weinig voorbereidingstijd hebben en weinig mogelijkheden hebben het verlies te compenseren. Daarom wordt een viertal overgangsmaatregelen genomen om de overbrugging voor de mensen met weinig voorbereidingstijd te versoepelen:
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
1
1
1
2
2
2
3
Het overbruggingsprobleem wordt met dit verzachte invoerpad aanzienlijk verkleind voor mensen die het dichtst tegen hun pensioen aanzitten.
Daarnaast zullen alle sociale zekerheidsuitkeringen doorlopen tot de nieuwe AOW-gerechtigde leeftijd. Voor een nadere uitwerking van de overgangsfaciliteiten en een raming van de kosten van de voorzieningen verwijs ik graag naar het wetsvoorstel voor verhoging van de AOW-leeftijd, dat ik zo snel mogelijk, in ieder geval begin juni, aan u zal aanbieden.
Nb. De brief aan de Stichting van de Arbeid over Stabiliteitsprogramma Nederland en het Pensioenakkoord is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer
Gaan mensen die gebruik maken van de Vervoegde uittreding (VUT) onder deze overgangsregeling vallen?
Zie antwoord vraag 1.
Gaan alle mensen met een verzekerde regeling (die altijd eindigt op een vaste datum) eronder vallen?
Zie antwoord vraag 1.
Gaan alle arbeidsongeschikten (die een verzekerde regeling hebben) eronder vallen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gebeurt er met de uitkeringen van mensen die in de overgangsregeling vallen? Lopen alle uitkeringen door? Ook als ze hoger zijn dan een AOW-uitkering? Wat zijn de kosten daarvan?
Zie antwoord vraag 1.
Om hoeveel mensen gaat het bij de overgangsregeling?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel gaat de overgangsregeling kosten? Hoe verhoudt dat bedrag zich tot de opbrengsten?
Zie antwoord vraag 1.
Komt er ook een overgangsregeling voor de jaren na 2013? Met andere woorden, als de AOW-leeftijd in 2014 verder verhoogd wordt, komt er dan ook voor die mensen een overgangsregeling? Om hoeveel mensen gaat het dan in dat geval? Wat zijn de kosten van die overgangsregeling?
Zie antwoord vraag 1.