De berichten ‘pensioenpot van gemeenten maar voor de helft gevuld’ ‘pensioenpot gemeenten komt half miljard tekort: tikkende tijdbom onder toekomstige begrotingen’ |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichten dat gemeenten, provincies en waterschappen veel te weinig geld opzij zetten voor het pensioen van hun politieke ambtsdragers en dat waar een voorziening van ongeveer 1 miljard euro nodig is, in werkelijkheid slechts zo’n 500 miljoen euro gereserveerd blijkt te zijn?1
Ja.
Waarom is het rapport van Deloitte, dat dateert van 18 april 2013, pas zeer onlangs naar de Tweede Kamer gezonden? Waarom moest hier een WOB-verzoek van het pensioenvakblad Pensioen Pro aan te pas komen?
De uitkomsten van het onderzoek zijn deel van het overleg over het bepalen van een kabinetsstandpunt over fondsfinanciering. Daarin is ook de vraag aan de orde hoe decentrale overheden in staat worden gesteld ervoor zorg te dragen dat er op het moment van een eventuele waardeoverdracht toereikende voorzieningen beschikbaar zijn. De besluitvorming binnen het kabinet is echter nog gaande. Om deze reden was er voorafgaand aan het WOB-verzoek geen aanleiding de resultaten van het onderzoek kenbaar te maken.
Klopt de inhoud van de berichten? Deelt u de conclusies van het in de berichten genoemde onderzoek van Deloitte Pension Advisory?
Het onderzoek bevestigt het beeld dat de huidige gedecentraliseerde uitvoering mede vanwege de complexiteit van pensioenen risicovol en inefficiënt is. Het rapport van Deloitte constateert dat de decentrale overheden voorzieningen beschikbaar hebben voor reeds opgebouwde pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers. Echter, op basis van het rapport kan worden geconcludeerd dat niet alle aanspraken door voorzieningen op de begroting en reserveringen worden gedekt. Provincies en gemeenten zijn daartoe ook niet verplicht, met uitzondering van reserveringen voor waardeoverdrachten. Eén van de redenen hiervoor is dat een gemeente ervoor kan kiezen om de uitbetaling van pensioenuitkeringen van politieke ambtsdragers niet in een voorziening op te nemen, maar de jaarlijkse kosten hiervan wel op te nemen in de meerjarenraming. De huidige praktijk heeft als belangrijk nadeel dat dit ertoe kan leiden dat er in een gemeenteraad een debat plaatsvindt over een eventuele aanpassing van een verplichte voorziening/reservering bij rentewijzigingen of instroom van nieuwe bestuurders, terwijl de gehele materiële kant van de pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers wettelijk verankerd is in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.
Is het waar dat gemeenten, provincies en waterschappen aanvullend pensioen van onder andere wethouders en gedeputeerden nu vaak rechtstreeks uit hun begroting betalen? Wat betekent dit voor die begrotingen? Hoeveel komt deze praktijk voor? Acht u deze aanvaardbaar? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven is dit inderdaad een direct gevolg van de huidige systematiek waarin de pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers begrotingsgefinancierd zijn en niet zoals te doen gebruikelijk op basis van kapitaaldekking. In het advies van de commissie-Dijkstal werd al geconstateerd dat voor met name de provincies, gemeenten en waterschappen de huidige Appa-wet financiële risico’s heeft bij waardeoverdrachten van pensioenaanspraken. Sinds 1 januari 1998 heeft een politieke ambtsdrager het wettelijk recht zijn opgebouwde Appa-pensioenaanspraken na het verwerven van een nieuwe werkkring door het bestuursorgaan over te laten dragen naar zijn nieuwe pensioenuitvoerder. Als de ambtsdrager ook zijn eerdere pensioenaanspraken opgebouwd voorafgaand aan zijn politieke functie door het bestuursorgaan heeft laten overnemen, kan een dergelijke waardeoverdracht na het aftreden een behoorlijk kapitaal omvatten. De omvang van de benodigde reserveringen voor waardeoverdrachten kunnen daardoor per bestuursorgaan aanmerkelijk verschillen. De benodigde omvang van de reservering is immers afhankelijk van de opgebouwde pensioenaanspraken van Appa-gerechtigden en de waardeovernames die voor betrokken ambtsdragers bij aantreden in de begroting van het bestuursorgaan zijn gestort. In een fonds moet per definitie (voldoende) kapitaal gereserveerd zijn voor overdracht van pensioenaanspraken. Ook dit aspect was voor de commissie-Dijkstal een belangrijk argument in het advies waarom aansluiting van de Appa-populatie bij een bestaand pensioenfonds opportuun is.
Kan een overzicht gegeven worden, per provincie, gemeente en waterschap, op welke wijze de pensioenvoorziening van politieke ambtsdragers is geregeld en hoe deze wordt gedekt?
Het onderzoek is uitgevoerd met als doel om een algemeen beeld te krijgen van de aard en de omvang van pensioenaanspraken bij de decentrale bestuursorganen. In het onderzoek is op geaggregeerd niveau (per bestuurslaag) gerapporteerd over de aanwezige voorzieningen en reserveringen. Belangrijke randvoorwaarde was ook dat de geaggregeerde gegevens voldoende massa zouden hebben om de anonimiteit van de individuele bestuurder te waarborgen. Het onderzoek had niet ten doel een overzicht van de financiële dekking van de opgebouwde aanspraken per afzonderlijk bestuurorgaan weer te geven.
Is de pensioenproblematiek bij provincies, gemeenten en waterschappen beperkt tot de pensioenen van politieke ambtsdragers?
Ja. Alleen de pensioen van gedeputeerden,wethouders en de dagelijks bestuursleden van de waterschappen zijn ondergebracht in de Appa. De pensioenen van commissarissen van de Koning, de burgemeesters en voorzitters van de waterschappen en de ambtenaren zijn ondergebracht bij de Stichting Pensioenfonds ABP.
Het onderzoek van Deloitte toont aan dat premie inkomsten niet noodzakelijk worden gebruikt voor de pensioenen van politieke ambtsdragers; de commissie Dijkstal wees al in 2006 op de risico’s die hieraan kleven; wat hebben lagere overheden gedaan om die risico’s in te dammen en waarom is dit kennelijk in onvoldoende mate gebeurd?2
Er is geen sprake van premie-inkomsten. Op de bezoldiging van politieke ambtsdragers wordt een percentage ingehouden dat in hoogte gelijk is aan de werknemerspremie van een overheidswerknemer in de sector Rijk. Deze inhouding is bedoeld om een politieke ambtsdrager in dezelfde mate als een overheidswerknemer te laten bijdragen aan zijn pensioenopbouw. Omdat zijn uiteindelijke pensioenuitkering uit de begroting van het bestuurorgaan wordt gefinancierd, is er geen werkgeverspremie. Het staat het bestuursorgaan vrij de inhouding te benutten voor het opbouwen van een reserve voor de uiteindelijke pensioenuitkering. Om de risico’s in te dammen hebben bestuursorganen reserveringen en voorzieningen getroffen.
Waarom is er nog geen kabinetsreactie op het rapport van de commissie Dijkstal uit 2006?
Het vraagstuk van fondsfinanciering van de Appa kent twee stappen, te weten de rechtspositionele gelijktrekking van de pensioenaanspraken en de financiering van de eventuele waardeoverdracht van opgebouwde aanspraken. Zoals bekend volgt de Appa indien mogelijk de pensioenaanspraken van de overheidswerknemers die zijn aangesloten bij het ABP. In de afgelopen jaren is de Appa-regeling ook steeds meer naar het ABP-reglement gemodelleerd. Met de aanpassing van de pensioenen van overheidswerknemers aan het nieuwe Witteveenkader is pas onlangs de opgave bekend geworden op welke wijze de pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers kunnen worden genormaliseerd aan de aanspraken van overheidswerknemers. Aan de hand van deze aanspraken ga ik het wetsvoorstel opstellen tot gelijktrekking. Deze stap wil ik nu eerst zetten en daarna zal ik in het Kabinet een voorstel voor de waardeoverdracht bespreken. Uiteraard zal ik de Kamer daarover zo spoedig mogelijk informeren, een en ander met in achtneming van het besluit van de commissie BZK in de procedurevergadering van 13 november jl.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en onlogisch is dat afgedragen pensioenpremies van politieke ambtsdragers niet gebruikt hoeven te worden voor pensioenen van politici, en niet prudent belegd hoeven te worden in een professioneel pensioenfonds? Welke pensioenrisico’s lopen politieke ambtsdragers hierdoor?
Zoals in de beantwoording van vraag 7 is vermeld, is er geen sprake van afgedragen pensioenpremies voor politieke ambtsdragers. Het salaris van politieke ambtsdragers wordt verlaagd met een inhouding. Deze besparing op de loonkosten kan worden ingezet voor een voorziening of reservering voor de pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers. De pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers zijn wettelijk verankerd in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers. Het bestuursorgaan is verantwoordelijk voor de uitvoering hiervan. Voor zover mij bekend is in geen enkel individueel geval sprake van een tekortkoming door een bestuursorgaan bij het uitbetalen van een pensioenaanspraak. Dit neemt echter niet weg dat het huidige systeem van begrotingsfinanciering belangrijke risico’s voor het bestuursorgaan in zich draagt, reden voor de commissie-Dijkstal om te adviseren voor fondsfinanciering.
Wat gaat u doen om onderbrenging van pensioenen van politieke ambtsdragers bij een professioneel pensioenfonds op korte termijn tot stand te brengen?
Het overleg binnen het kabinet is nog gaande. Het is mijn inzet om uw Kamer op korte termijn over de uitkomsten hiervan te informeren.
Verkeerde beddenproblematiek Verpleging en Verzorging (V&V) en Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het probleem dat mensen met een GGZ C-problematiek die ouder worden door somatische aandoeningen soms een zorgzwaartepakket ZZP 4 tot en met 8 geleverd krijgen, en dat dit cliënten zijn die veelal vanuit Beschermd Wonen of Forensische zorg (omdat zij geen verpleeghuiszorg kunnen bieden) of vanuit een regulier verpleeghuis (omdat deze verpleeghuizen niet weten om te gaan met de gedragsproblematiek van deze doelgroep) komen?
Ik ben ermee bekend dat cliënten soms een andere zzp-indicatie kunnen hebben dan voor een instelling «gebruikelijk» is. Het zzp is dan voor de instelling sectorvreemd of instellingsvreemd. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om mensen met psychiatrische problemen die in een V&V-instelling verblijven. Zij hebben een indicatie zzp GGZ-C.
Kunt u aangeven om hoeveel mensen dit gaat?
Volgens gegevens van het Zorginstituut Nederland waren er op 1 januari 2014 ruim 1.600 cliënten die een indicatie zzp GGZ-C hadden en daarvoor V&V-zorg geleverd kregen.
Wat vind u van het feit dat met de overheveling GGZ-C naar gemeenten de dekking wegvalt voor een deel van deze zorg, en daarmee verpleeghuisbedden voor deze speciale doelgroep uit de Wet langdurige zorg (Wlz) vervallen, terwijl er juist wel V&V zorg wordt geleverd?
Gemeenten zijn vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de zorg en ondersteuning van mensen met een indicatie zzp GGZ-C, ook als deze cliënten in een instelling voor gehandicapten of een verpleeghuis verblijven. Het is dus niet zo dat de dekking voor de zorg aan deze mensen wegvalt.
Klopt het dat met de overheveling van het beschermd wonen (GGZ-C) naar gemeenten de gemeente het beschermd-wonen-deel en niet het deel (behandeling en medicijnen) verpleeghuiszorg zal bekostigen? Zal het antwoord dan zijn dat de cliënt zelf een huisarts, apotheek en paramedische hulp zal moeten regelen? Deelt u de mening dat dit niet de bedoeling kan zijn, en dat het probleem van deze doelgroep is dat zij niet goed in staat is dit zelf te regelen, en eigenlijk tussen wal en schip dreigt te komen doordat deze een dubbelproblematiek heeft?
Ja, het klopt dat de gemeente alleen zorg draagt voor het beschermd wonen deel. Zorg door huisarts, apotheker en paramedische hulpverlener wordt vergoed uit de Zvw, net zoals dat ook het geval was bij beschermd wonen in de AWBZ. Het is dus in zijn algemeenheid niet ongebruikelijk om een eigen huisarts te hebben, ook niet voor cliënten in een instelling.
Voor sommige cliënten met een «sectorvreemde» indicatie zal dit wel nieuw zijn. De instelling moet hierover afspraken maken met zorgverleners. Cliënten moeten adequaat worden begeleid. Deze begeleiding houdt ook in dat de cliënten zullen worden ondersteund ten behoeve van toegang tot de benodigde zorg, zoals die van een huisarts of apotheker of paramedicus. Wanneer sprake is van een structureel gewijzigde zorgbehoefte, kan een nieuwe indicatie bij het CIZ worden aangevraagd.
Uit mijn contact met het Leger des Heils (één van de zorgaanbieders gericht op de hier aan de orde zijnde doelgroep) is mij gebleken dat het Leger des Heils op deze verandering reageert met een praktische oplossing, zodat de cliënten zo weinig mogelijk hinder ervaren van de veranderingen. Verder is van belang op te merken dat de huisarts zo nodig voor consultatie terecht kan bij de verpleeghuisarts.
Zoals aan uw Kamer toegezegd zal er in de toekomst ook voor ggz-cliënten toegang zijn tot de Wlz op basis van objectieve, inhoudelijke criteria. Het Zorginstituut Nederland stelt hiervoor momenteel een afwegingskader op dat in het voorjaar gereed zal zijn, waarna besluitvorming hierover zal plaatsvinden. Zowel voor cliënten met een zorgzwaartepakket C alsook voor cliënten met een zorgzwaartepakket B kan gelden dat zij tot deze groep behoren, die in de toekomst op basis van objectieve criteria toegang kunnen krijgen tot de Wlz. Dit kan ook gelden voor sommige cliënten met een «sectorvreemde» indicatie. Binnen de Wlz is sprake van een zogenaamd integraal pakket, wat betekent dat de benodigde algemeen medische zorg door de instelling zal worden geleverd indien de cliënt op behandeling is aangewezen.
Indien deze zorg naar de gemeente gaat en niet meer betaald wordt vanuit de V&V, moeten verpleeghuiszorgbehoevende (ex)dak- en thuislozen dan zelf een huisarts zoeken en paramedische hulpverlening, terwijl zij door hun somatische klachten langdurige verpleeghuiszorg nodig hebben? Vindt u dat hier een praktische oplossing voor moet komen,? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De kwaliteit van zorg in een Haags verpleeghuis |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Radeloze Joop (81): Soms loopt de urine langs haar enkels»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de echtgenoot van een cliënt die woont op een afdeling van verpleeghuis WZH Waterhof in Den Haag zelf regelmatig op de afdeling van zijn echtgenote, waar 8 dementerende cliënten verblijven, oppast omdat er geen personeel aanwezig is op de afdeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bewoners van een verpleeghuis moeten kunnen rekenen op verantwoorde zorg. Genoeg personeel op een afdeling, juiste medicatietoediening en het nakomen van afspraken uit het zorgplan maken onderdeel uit van verantwoorde zorg.
Wat vindt u van de verdere constateringen, die de echtgenoot van een cliënt toelicht in het artikel, over toezicht op de medicatietoediening op de afdeling, hygiëne en persoonlijke verzorging van cliënten en het niet nakomen van afspraken uit het ondersteuningsplan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat volgens u goede kwaliteit van zorg is? Wordt er volgens u goede kwaliteit van zorg geleverd in verpleeghuis WZH Waterhof in Den Haag? Kunt u beide antwoorden toelichten?
In mijn brief van 12 juni jl. heb ik geschetst wat voor mij goede zorg is. Ik citeer: «Goede zorg wil zeggen dat er wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijke kwaliteit van leven voor de cliënt. De concrete invulling van de zorg gebeurt in samenspraak tussen de cliënt en de zorgverlener, waarbij het uitgangspunt is dat de cliënt zo veel mogelijk beslist met het oog op zijn wensen en mogelijkheden. Omdat de kwaliteit van bestaan centraal staat, kiezen zorgverleners een persoonsgerichte bejegening. Er is aandacht voor zingeving en voor iemands eigen netwerk en buurt. De (zorg)vraag van de cliënt wordt integraal bekeken. Het gaat erom dat iemand zich geholpen voelt, niet dat er «een product» is geleverd. Daarbij voldoet goede zorg aan professionele standaarden. (...) In mijn visie op kwaliteit staat het begrip kwaliteit van leven centraal en is veilige zorg daar onlosmakelijk een onderdeel van. Veilige zorg is de basis van waaruit gestart wordt; van daaruit kan kwalitatief goede zorg zich richten op een zo hoog mogelijke kwaliteit van leven of welbevinden.»
Het oordeel op de vraag of er verantwoorde zorg wordt geleverd, is een verantwoordelijkheid van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).
Wanneer is voor het laatst door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) verpleeghuis WZH Waterhof in Den Haag bezocht? Hoe was het oordeel van de IGZ over de kwaliteit van zorg in deze instelling? Hoe verhoudt het oordeel van de IGZ zich tot de constateringen van genoemde echtgenoot?
De IGZ heeft het specifieke verpleeghuis WZH de laatste vier jaar frequent bezocht. Dit jaar heeft de IGZ in het voorjaar WZH bezocht.
Het is gebruikelijk dat de IGZ het ministerie over haar bezoeken informeert indien er sprake is van noodzaak tot een maatregel. Daarvoor was destijds geen aanleiding. De IGZ heeft WZH locatie Waterhof voor het laatst 12 november 2014 bezocht. De voorlopige bevindingen komen overeen met het beeld dat de IGZ de laatste jaren van deze organisatie heeft gekregen. Uit dit toezicht bleek niet dat er hoge risico’s waren voor kwaliteit en veiligheid van zorg, maar wel dat er verbeterpunten zijn ten aanzien van bezetting, deskundigheid van medewerkers en ook medicatieveiligheid. Deze elementen komen ook terug in het artikel in het Algemeen Dagblad.
Wat vindt u ervan dat de cliëntenraad van de instelling meerdere keren aan de bel getrokken heeft over de kwaliteit van zorg op deze locatie, maar dat het bestuur van de instelling niet reageert op de signalen van de cliëntenraad? Kunt u uw antwoord toelichten?
Signalen van de cliëntenraad moeten altijd serieus genomen worden. Dit is een expliciet aandachtspunt van de IGZ bij inspecties.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de bestuurders van WZH Waterhof in Den Haag over deze situatie?
Dit is een verantwoordelijkheid van de IGZ als toezichthouder.
Kunt u aangeven op welke wijze kwaliteit van zorg in verzorgings- en verpleeghuizen nu concreet verbeterd gaat worden, zodat situaties – zoals de echtgenoot van deze cliënt deze beschrijft – niet meer voorkomen? Kunt u aangeven welke concrete acties er gaan plaatsvinden in het kader van het verbeterprogramma dat samen met brancheorganisatie Actiz wordt opgezet? Welke rol speelt de IGZ in dit verbeterprogramma?
Ik heb de Tweede Kamer 12 juni jl. een brief gestuurd, waarin de hoofdlijnen van mijn aanpak voor een verbetering van de zorg voor ouderen in verzorgings- en verpleeghuizen is gepresenteerd. Hierover ga ik vanavond met u in debat en daarin zal ik uw Kamer ook de uitwerking nader toelichten.
Is het mogelijk deze vragen voor de behandeling van de begroting VWS voor het jaar 2015 te beantwoorden en het verbeterprogramma dat in november naar de Kamer zou komen vóór de begrotingsbehandeling naar de Kamer te sturen?
Ja. Ik heb u ten aanzien van het verbeterprogramma in de brief over verbetering van de mondzorg van 12 november laten weten dat de uitwerking daarvan aanaar uw Kamer wordt verzonden.
Thuiswonende dementerenden die te vaak onvrijwillige zorg ontvangen |
|
Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Thuiswonende dementerende vaak met dwang verzorgd»?1
Ja.
Heeft u al eerder signalen ontvangen over onvrijwillige zorg in de thuissituatie? Wat heeft u met deze signalen gedaan?
Cijfers over onvrijwillige zorg in de thuissituatie waren mij tot nu toe onbekend, maar uit contacten met cliënten, naasten, hulpverleners en IGZ was wel bekend dat ook in de thuissituatie onvrijwillige zorg plaatsvindt. Mede daarom is het wetsvoorstel zorg en dwang (WZD) in 2009 bij uw Kamer ingediend en aangenomen in 2013. In dat wetsvoorstel wordt, anders dan in de nu geldende wet Bopz, onvrijwillige zorg in de thuissituatie wel geregeld en worden duidelijke voorwaarden gesteld aan het toepassen van deze zorg thuis. De WZD ligt nu bij de Eerste Kamer ter behandeling.
Hoe duidt u het dat bijna 80% van de ouderen die thuiszorg krijgen te maken heeft met onvrijwillige zorg? Hoe verhoudt dit cijfer zich volgens u ten opzichte van de ingezette daling van dwangtoepassingen bij instellingszorg?
Uit het persbericht van de onderzoekers begrijp ik dat niet bijna 80% maar 39% van de onderzochte mensen met dementie die thuis verzorgd worden te maken heeft met vrijheidsbeperkende maatregelen. Bij 79% van deze 39% was sprake van onvrijwillige zorg, zoals gedwongen douchen, eten of drinken, het verstopt toedienen van medicatie, het wegnemen van de telefoon, het afsluiten van internet enz. In de afgelopen jaren is hard gewerkt aan het terugdringen van onvrijwillige zorg, waarbij de extramurale zorg niet werd vergeten, maar de nadruk toch lag bij de instellingszorg. De cijfers over onvrijwillige zorg in de thuissituatie maken mij nogmaals duidelijk hoe noodzakelijk het is dat ook in de thuissituatie duidelijke voorwaarden worden gesteld aan de onvrijwillige zorg. De WZD die thans bij de Eerste Kamer ligt, voorziet daarin. Daarop vooruitlopend werk ik via het actieprogramma Dwang in de zorg aan terugdringen van onvrijwillige zorg, ook in de thuissituatie.
Deelt u de mening dat iedere vorm van gedwongen en stiekeme zorg in de thuissituatie zo veel mogelijk moet worden teruggedrongen? Welke acties zet u in om onvrijwillige zorg in de thuissituatie snel terug te dringen en welke doelstellingen stelt u zich daarbij? In hoeverre kan worden meegelift op de ingezette cultuuromslag bij de instellingszorg?
Niet alleen «stiekeme gedwongen» zorg in de thuissituatie moet zo veel mogelijk worden teruggedrongen, maar voor alle onvrijwillige zorg geldt mijns inziens dat deze alleen toelaatbaar is als er echt geen (vrijwillig) alternatief is. Deze «nee, tenzij» benadering is de essentie van de WZD. Zoals gezegd, werk ik daarnaast via het actieprogramma Dwang in de zorg aan het terugdringen van die onvrijwillige zorg, zowel in instellingen als in de thuissituatie. Voor de zorg in de thuissituatie wordt daarbij waar mogelijk uiteraard gebruik gemaakt van de ervaringen opgedaan in de instellingszorg.
Welke rol dicht u gemeenten vanaf 2015 toe in het terugdringen van onvrijwillige zorg in de thuissituatie? Welke activiteiten dienen gemeenten uit te voeren vanuit wettelijke kaders en welke activiteiten zijn niet wettelijk vastgelegd, maar wel zeer wenselijk?
Gemeenten worden geacht, op basis van een zorgvuldig proces waarin het individueel onderzoek centraal staat, passende ondersteuning te bieden die mensen in staat stelt zo lang mogelijk thuis te blijven wonen. In de voortgangsbrief informele zorg, die ik op 11 november 2014 aan uw Kamer heb gestuurd, geef ik aan dat ik verwacht dat met de bredere rol van de gemeenten om meer gerichte ondersteuning te bieden en door verdere professionalisering van de netwerken voor samenhangende dementiezorg, de zorg voor mensen met dementie en hun naasten verbeterd kan worden. Naast de inzet van deze netwerken kunnen gemeenten hun inwoners ook ondersteunen door gebruik te maken van de door Alzheimer Nederland ontwikkelde handreiking «pak de handschoen op», de handreiking (dag)activiteiten voor dementerenden en de Zorgstandaard Dementie.
Binnenkort stuur ik uw Kamer een brief met mijn visie op dementie. Daarin zal ik nader ingaan op de ondersteuning van mantelzorgers voor mensen met dementie.
Welke andere actoren dragen verantwoordelijkheid voor het terugdringen van onvrijwillige zorg in de thuissituatie? Hoe ziet deze verantwoordelijkheid eruit en hoe kunnen actoren worden aangesproken?
Bij de zorg in de thuissituatie gaat het vaak om een samenwerking tussen mantelzorgers, verpleegkundigen, verzorgenden en huisarts. Op grond van het wetsvoorstel Zorg en dwang moet in een zorgplan worden vastgelegd welke zorg verleend wordt, vrijwillig en onvrijwillig. Dit zorgplan wordt opgesteld in overleg met de cliënt of de wettelijke vertegenwoordiger van de cliënt. De professionals zijn verantwoordelijk voor beslissingen rond het toepassen van onvrijwillige zorg zoals dat staat in het zorgplan. Deze onvrijwillige zorg mag alleen worden toegepast als er echt geen vrijwillig alternatief is.
In hoeverre bent u tevreden over het functioneren van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Vindt u dat de IGZ actiever moet gaan toezien op onvrijwillige zorg in de thuissituatie?
In tegenstelling tot gedwongen vrijheidsbeperking in de intramurale zorg, bestaat er voor onvrijwillige zorg in de thuissituatie geen meldplicht bij de IGZ. In het wetsvoorstel WZD wordt daarin wel voorzien. Dat betekent niet dat de IGZ nu niets doet. Wanneer de IGZ in haar toezicht tegen situaties aanloopt waarbij een zorgaanbieder onvrijwillige zorg toepast in de thuissituatie, eist zij van de zorgaanbieder dat zij hier een einde aan maakt. Wanneer dat niet gebeurt, treedt de IGZ handhavend op.
Wanneer de IGZ, al dan niet via het Landelijk Meldpunt Zorg, hierover een melding krijgt zal de IGZ deze melding in behandeling nemen en onderzoek doen. De IGZ kan niet optreden bij onvrijwillige zorg die wordt toegepast door familieleden/mantelzorgers. In deze gevallen kunnen mensen terecht bij het Steunpunt Huiselijk Geweld (vanaf 2015 bij het Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling).
De hoogte van de AOW-uitkering in het buitenland |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoeveel Nederlanders ontvangen een AOW-uitkering in het buitenland? Kunt u dit uitsplitsen naar land?
Zie bijlage 1. Rubricering is per rechtsgebied: EU, verdragen, zonder verdrag. Gebieden die integraal onderdeel uitmaken van een land (bijvoorbeeld de Franse departementen) worden niet apart vermeld c.q. zijn opgenomen onder het desbetreffende land. Gebieden met zelfbestuur worden apart vermeld alsof ze een land zijn (bijvoorbeeld Azoren, Gibraltar). Gebieden met aparte status kunnen onder een ander rechtsregime vallen dan het metropolitane grondgebied (bijvoorbeeld Kanaaleilanden).
Met hoeveel en met welke landen heeft Nederland een verdrag gesloten over toezicht ten behoeve van het samenwooncriterium in de Algemene ouderdomswet (AOW)? Kunt u aangeven hoeveel Nederlanders een AOW-uitkering ontvangen in een land waarmee Nederland een verdrag heeft, en hoeveel Nederlanders in een land waarmee Nederland geen verdrag heeft? Kunt u dit uitsplitsen naar land?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe controleert de Sociale Verzekeringsbank (SVB) op bijvoorbeeld overlijden in landen waarmee Nederland geen verdrag heeft gesloten?
Klanten die in een land wonen waarmee Nederland geen verdrag heeft gesloten, ontvangen jaarlijks een formulier levensbewijs (OLB = Onderzoek LevensBewijs) waarmee ze kunnen aantonen dat ze nog in leven zijn. Het OLB formulier moet worden ondertekend door een bevoegde autoriteit alvorens te worden geretourneerd aan de SVB. Komt een formulier niet retour dan wordt een rappel verzonden. Komt geen reactie op het rappel dan wordt de uitkering geschorst en wordt een nader onderzoek ingesteld. Afhankelijk van het onderzoek wordt de schorsing opgeheven (uiteraard omdat de persoon in leven is en recht op pensioen heeft) of wordt het recht op uitkering volledig ingetrokken.
Deelt u de mening dat Nederland met zoveel mogelijk landen een verdrag zou moeten sluiten, zodat Nederlanders die in het buitenland verblijven aanspraak kunnen maken op de AOW-hoogte waar ze recht op hebben en niet worden «gekort» op de uitkeringshoogte omdat de SVB niet kan controleren op het samenwooncriterium?
Op 1 januari 2000 is de Wet beperking export uitkeringen(Wet BEU) in werking getreden. In deze wet is het beleid vastgelegd om geen uitkeringen meer te exporteren, tenzij met het desbetreffende land verdragsrechtelijke afspraken zijn gemaakt waardoor de handhaving van de uitkeringen adequaat is geregeld. Een uitzondering geldt voor de AOW, die naar alle landen in de wereld wordt geëxporteerd ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimum loon). Het is de inzet geweest van de Nederlandse regering om na aanvaarding van het wetsvoorstel Beperking Export Uitkeringen (BEU) met zoveel mogelijk landen een dergelijk handhavingsverdrag te sluiten. Deze inzet heeft geleid tot een groot aantal afgesloten verdragen. Voor landen waarmee een verdrag is gesloten, kan de AOW voor alleenstaanden 70% van het wettelijk minimum loon bedragen. Ten aanzien van de landen waarmee tot nu toe geen verdragsafspraken zijn gemaakt, zie ik weinig mogelijkheden om die alsnog tot stand te brengen. Voor Nederland geldt in deze situatie dat de baten van het sluiten van een verdrag en het implementeren van de daarin gemaakte afspraken in termen van verbeterde rechtmatigheid dikwijls niet opwegen tegen de daarmee gemoeide kosten (Kamerstuk 29 382, nr. 13).
Kunt u aangeven met hoeveel landen thans onderhandelingen worden gevoerd over een verdrag, met hoeveel landen in het verleden onderhandelingen zijn gevoerd die niet hebben geleid tot een verdrag, danwel met hoeveel landen een gesloten verdrag is opgezegd?
Momenteel wordt met 21 landen1 onderhandeld over (aanpassing van) bilaterale verdragen inzake sociale zekerheid. Met meerdere landen zijn besprekingen gevoerd die niet tot een verdrag hebben geleid, bijvoorbeeld vanwege onvoldoende handhavingsmogelijkheden in die landen. Tot op heden heeft Nederland geen bilateraal verdrag inzake sociale zekerheid opgezegd.
Klopt het dat de onderhandelingen met Costa Rica over een verdrag zijn gestaakt? Zo ja, waarom? Bent u voornemens de onderhandelingen met Costa Rica te hervatten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
De onderhandelingen met Costa Rica hebben geleid tot ondertekening van het verdrag inzake controle van socialezekerheidsuitkeringen op 1 december 2003. Nederland heeft in 2004 het verdrag geratificeerd. In afwachting van ratificatie van het verdrag door Costa Rica, heeft Nederland het verdrag eenzijdig voorlopig toegepast en uitkeringen geëxporteerd, hoewel de desbetreffende handhavingsbepalingen nog niet in werking waren getreden. Zoals toegezegd in de nota «Arbeidsmobiliteit en sociale zekerheid» (Kamerstuk 32 149, nr. 1) heeft de regering besloten niet langer te wachten op ratificatie door een aantal landen waaronder Costa Rica. De voorlopige toepassing van het verdrag is per 1 januari 2012 daadwerkelijk beëindigd.
Nationaliteit
Nederlands
Nederlands + Buitenlands
Buitenlands
Totaal
Nederland
2.846.131
64.542
42.499
2.953.172
Bonaire
412
.
13
425
Sint Eustatius
.
.
.
30
Saba
13
0
0
13
Aruba
1.858
13
54
1.925
Curacao
3.988
14
116
4.118
Nederlandse Antillen
.
.
.
43
Sint Maarten
211
.
11
222
Azoren
.
.
.
1
België
18.600
343
46.419
65.362
Bulgarije
53
12
30
95
Canarische eilanden
239
11
1.038
1.288
Cyprus
101
.
39
140
Denemarken
292
18
444
754
Duitsland
19.113
580
24.735
44.428
Estland
.
.
.
11
Finland
70
.
234
304
Frankrijk
8.696
433
3.342
12.471
Gibraltar
.
.
.
4
Griekenland
412
117
1.435
1.964
Groot-Brittannië
3.483
277
6.902
10.662
Hongarije
386
80
163
629
Ierland
470
24
289
783
Italië
1.127
299
5.843
7.269
Kroatië
52
83
1.754
1.889
Letland
.
.
.
16
Litouwen
.
.
.
17
Luxemburg
534
.
184
718
Madeira-eilanden
.
.
.
2
Malta
149
.
39
188
Oostenrijk
743
44
1.409
2.196
Polen
246
115
343
704
Portugal
1.255
69
3.341
4.665
Roemenië
72
13
11
96
Slovenië
24
10
114
148
Slowakije
35
.
24
59
Spanje
6.985
380
40.144
47.509
Tsjechie
161
55
96
312
Zweden
674
38
1.340
2.052
Nationaliteit
Woonland
Nederlands
Nederlands
+
Buitenlands
Buitenlands
Totaal
IJsland
.
.
.
17
Liechtenstein
.
.
.
11
Noorwegen
421
19
669
1.109
Amerikaanse Maagdeneilanden
.
.
.
1
Argentinië
94
23
59
176
Australië
4.711
280
8.487
13.478
Belize
.
.
.
9
Bosnië-Herzegovina
34
104
908
1.046
Canada
3.329
420
11.403
15.152
Chili
108
26
167
301
Ecuador
.
.
.
47
Egypte
42
.
18
60
Filipijnen
408
.
100
508
Guam
.
.
.
3
Hongkong
112
25
82
219
India
69
.
71
140
Indonesië
755
18
508
1.281
Israël
779
202
637
1.618
Japan
36
0
1.361
1.397
Jordanië
.
.
.
21
Kaapverdië
68
64
985
1.117
Kanaaleilanden
25
.
22
47
Kosovo
.
.
.
76
Macedonië
14
10
433
457
Man
.
.
.
17
Marokko1)
58
324
12.394
12.776
Monaco
120
.
26
146
Montenegro
12
.
49
61
Nieuw-Zeeland
2.752
61
1.370
4.183
Pakistan
28
.
39
67
Panama
41
.
9
50
Paraguay
.
.
.
14
Puerto Rico
.
.
.
8
Servië
54
122
1.150
1.326
Suriname
1.685
66
2.146
3.897
Thailand
1.119
26
115
1.260
Tunesië
38
37
380
455
Turkije
304
1.429
21.185
22.918
Uruguay
37
.
44
81
Verenigde Staten van Amerika
6.143
514
10.990
17.647
Zuid-Afrika
2.512
68
616
3.196
Zuid-Korea
.
.
.
53
Zwitserland
2.502
445
2.323
5.270
Nationaliteit
Woonland
Nederlands
Nederlands +
Buitenlands
Buitenlands
Totaal
Algerije
.
.
.
25
Andorra
50
0
11
61
Angola
.
.
.
1
Anguilla
.
.
.
6
Antigua en Barbuda
.
.
.
4
Armenië
.
.
.
1
Azerbajdsjan
.
.
.
2
Bahama-eilanden
.
.
.
11
Bahrein
.
.
.
14
Bangladesh
.
.
.
8
Barbados
.
.
.
6
Belarus (Wit-Rusland)
.
.
.
2
Benin
.
.
.
3
Bermuda
.
.
.
5
Bolivia
.
.
.
37
Botswana
.
.
.
12
Brazilië
585
30
151
766
Britse Maagdeneilanden
.
.
.
3
Brunei
.
.
.
2
Burkina Faso
.
.
.
3
Burundi
.
.
.
1
Caymaneilanden
.
.
.
7
China
77
.
35
112
Colombia
99
.
15
114
Cookeilanden
.
.
.
3
Costa Rica
94
.
18
112
Cuba
.
.
.
6
Dem. Rep. Congo
.
.
.
6
Dominica
.
.
.
4
Dominicaanse Republiek
.
.
.
103
El Salvador
.
.
.
9
Eritrea
.
.
.
5
Etiopië
.
.
.
20
Faeroer
.
.
.
2
Fiji
.
.
.
7
Frans Polynesië
.
.
.
5
Gabon
.
.
.
6
Gambia
.
.
.
17
Georgië
.
.
.
6
Ghana
.
.
.
48
Grenada
.
.
.
1
Guatemala
.
.
.
25
Guinee
.
.
.
2
Guinee Bissau
.
.
.
3
Guyana
.
.
.
8
Haïti
.
.
.
5
Honduras
.
.
.
13
Internationaal gebied
.
.
.
2
Irak
.
.
.
16
Iran
.
.
.
24
Ivoorkust
.
.
.
4
Jamaica
.
.
.
8
Jemen
.
.
.
2
Kambodja
.
.
.
6
Kameroen
16
,
0
16
Katar
.
.
.
3
Kazachstan
.
.
.
3
Kenya
64
.
14
78
Koeweit
.
.
.
3
Kongo
.
.
.
1
Kyrgyzstan
.
.
.
1
Laos
.
.
.
1
Lesotho
.
.
.
2
Libanon
.
.
.
26
Liberia
.
.
.
2
Madagaskar
.
.
.
8
Malawi
.
.
.
16
Maleisië
153
.
38
191
Mali
.
.
.
4
Mauritanië
.
.
.
2
Mauritius
.
.
.
6
Mexico
127
.
53
180
Moldavië
.
.
.
1
Mongolië
.
.
.
1
Mozambique
.
.
.
10
Myanmar
.
.
.
2
Namibië
.
.
.
30
Nepal
.
.
.
2
Nicaragua
.
.
.
16
Nieuwcaledonië
.
.
.
1
Niger
.
.
.
1
Nigeria
.
.
.
15
Oekraine
.
.
.
19
Oman
.
.
.
15
Papua-Nieuwguinea
.
.
.
12
Peru
43
.
12
55
Republiek van Palau
.
.
.
2
Rusland
.
.
.
27
Rwanda
.
.
.
6
Saint Kitts-Nevis
.
.
.
3
San Marino
.
.
.
2
Saoedi-Arabië
.
.
.
8
Senegal
.
.
.
9
Seychellen
.
.
.
4
Sƒo Tom‚ en Principe
.
.
.
1
Sierra Leone
.
.
.
2
Singapore
62
.
77
139
Sint Lucia
.
.
.
8
Sint Vincent en de Grenadinen
.
.
.
2
Soedan
.
.
.
5
Solomoneilanden
.
.
.
4
Somalia
.
.
.
1
Sri Lanka
38
.
10
48
Swaziland
.
.
.
11
Syrië
.
.
.
2
Taiwan
24
.
17
41
Tanzania
.
.
.
38
Togo
.
.
.
3
Tonga
.
.
.
2
Trinidad en Tobago
.
.
.
16
Turks- en Caicoseilanden
.
.
.
2
Uganda
.
.
.
21
Vanuatu
.
.
.
2
Vaticaanstad
.
.
.
1
Venezuela
65
.
20
85
Verenigde Arabische Emiraten
.
.
.
55
Vietnam
15
10
10
35
Westelijke Sahara
.
.
.
7
Westsamoa
.
.
.
1
Zambia
.
.
.
22
Zimbabwe
.
.
.
21
Zuid-Soedan
.
.
.
1
opzeggingswet in voorbereiding
Het toenemende aantal drugslabs in seniorenflats |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Steeds meer drugslabs ontdekt in seniorenflats»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat, ondanks alle inspanningen tegen illegale wietteelt, de komende twee jaar een toename wordt verwacht van het aantal plekken waar hennep wordt gekweekt?
In het bericht van Metro staat dat de heer Van Werkhoven, teamleider brandonderzoek van de brandweer Rotterdam-Rijnmond, er ernstig rekening mee houdt dat er de komende twee jaar een flinke toename zal zijn van het aantal plekken waar hennep wordt gekweekt, cocaïne wordt gewassen en XTC wordt gemaakt. Waarop deze verwachting is gebaseerd wordt echter uit het bericht niet duidelijk.
In het afgelopen jaar zijn er meer hennepkwekerijen geruimd dan het jaar ervoor. Ook is er een stijging te zien in het aantal aangetroffen productieplaatsen van synthetische drugs. Of dit ook iets zegt over een (toekomstige) stijging van drugsproductie en -verwerking valt moeilijk te zeggen. Er bestaat geen volledig beeld van de omvang van (drugs)criminaliteit en deze hogere registratiecijfers kunnen ook het gevolg zijn van de prioritering van de bestrijding van drugscriminaliteit en de daarbij behorende vergrootte opsporings- en handhavingsinspanningen. Ik verwacht dat de recent aan uw Kamer gemelde intensivering van de aanpak van de ondermijnende en georganiseerde (drugs)criminaliteit in Zuid-Nederland zijn gevolgen zal hebben. Bij deze intensivering wordt met name ingezet op «korte klappen»: direct en zichtbaar reageren op signalen van georganiseerde misdaad. De focus ligt hierbij op de aanpak van hennep en synthetische drugs, waarbij het verstoren van het productieproces een heel belangrijk onderdeel is.
Waarom is er ook, ondanks uw beleid, een toename van het aantal plekken waar cocaïne wordt gewassen en XTC wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de brandgevaren en andere gezondheidsrisico’s van de verschuiving van de locatie waar drugs worden geproduceerd en verwerkt?
Een landelijke verschuiving van locaties waar drugs worden geproduceerd en/of verwerkt naar seniorenflats is mij vooralsnog niet bekend.
Hennepkwekerijen en drugslabs in woonwijken leveren gevaar op, zowel vanwege brandgevaar als vanwege de gebruikte chemicaliën. Daarom wordt hier stevig op ingezet en kan er, zeker indien sprake is van direct gevaar, meteen ingegrepen worden.
Wat is de link tussen uw repressieve beleid en de uitbreiding van illegale drugslabs en kwekerijen van de zuidelijke provincies naar de rest van Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel regio’s naast Brandweer Rotterdam-Rijnmond hebben te maken met incidenten die veroorzaakt worden door het produceren of verwerken van drugs in bejaardentehuizen en seniorenflats? Hoeveel incidenten zijn er de afgelopen drie jaar geweest? Kunt u dit per jaar uiteenzetten?
Graag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van het lid Berndsen-Jansen (D66) van uw Kamer over de verdubbeling van het aantal brandslachtoffers (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2002). Daarin wordt ingegaan op de uitkomst van een onderzoek van het Instituut Fysieke Veiligheid waaruit zou blijken dat het aantal doden door brand zou zijn verdubbeld in het eerste kwartaal van 2014. De uitkomsten van dit onderzoek dienen genuanceerd te worden. Zo betreft het hier een ruwe telling en analyse van de cijfers over 2014 moet nog plaatsvinden. Ook zijn in deze telling alle slachtoffers van brand in gebouwen meegenomen, terwijl bij de definitieve cijfers over 2014 de slachtoffers van bijvoorbeeld brandstichting en zelfdoding niet worden meegenomen. Het definitieve cijfer kan daarom lager uitvallen. Doordat een analyse nog niet heeft plaatsgevonden, is er geen informatie over de oorzaken van de branden beschikbaar.
De jaarlijkse Brandweerstatistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) biedt wel inzicht in het totaal aantal branden per jaar. Uit een analyse van de CBS-Brandweerstatistieken van 2002 tot en met 2012 blijkt dat het totaal aantal branden per jaar fluctueert, evenals het aantal doden per brand (tussen de 0,12% en 0,21%). Momenteel zijn nog geen cijfers met betrekking tot het aantal branden en doden beschikbaar over 2013. Die cijfers worden opgenomen in de CBS-Brandweerstatistiek 2013 die in het najaar van 2014 zal verschijnen.
Hoe garandeert u de veiligheid van senioren, die vaak moeilijk ter been zijn, als illegale hennepkwekerijen vaak te vinden zijn in woningen, hetgeen gepaard gaat met brandgevaar?
Met mijn financiële steun wordt voorlichting aan burgers gegeven om het (brand)veiligheidsbewustzijn te vergroten, in het bijzonder aan de doelgroep thuiswonende senioren. Dit vindt plaats vanuit het project Brandveilig Leven van Brandweer Nederland en in de vorm van de jaarlijkse campagne Nationale Brandpreventieweken van de Nederlandse Brandwonden Stichting. Met betrekking tot de verschillende maatregelen en activiteiten op het gebied van algemene brandpreventie verwijs ik u naar de hiervoor genoemde antwoorden op de eerdere vragen van het lid Berndsen-Jansen.
Met betrekking tot voorlichting over hennepkwekerijen wijs ik graag op de campagne van Meld Misdaad Anoniem die burgers voorlicht over hoe een hennepkwekerij te herkennen is.2 Daarnaast zijn in het verleden in gemeentes als Rotterdam, Den Haag, en meer recentelijk Helmond en Tilburg, zogenaamde «geurkraskaarten» verspreid onder inwoners de geur van een hennepkwekerij te kunnen laten herkennen.
Ondanks alle bovenstaande activiteiten en voorlichting is het geven van garanties omtrent veiligheid niet mogelijk.
Hoeveel incidenten van brandgevaar, wateroverlast en verloedering hebben zich de afgelopen drie jaar voorgedaan als gevolg van illegale drugspraktijken in woningen? Kunt u dit per jaar aangeven?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een schatting geven van het aantal illegale drugslocaties in woongebieden?
De locatie waar drugs worden geproduceerd en/of verwerkt wordt niet apart geregistreerd. Hierin valt daarom geen inzicht te geven.
Wat zijn de volksgezondheid- en de leefbaarheidrisico’s van illegale drugslocaties voor de omringende bewoners?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat één op de vier branden in binnensteden door illegale hennepteelt wordt veroorzaakt? Zo nee, wat zijn de juiste cijfers?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat het aantal doden bij brand het afgelopen jaar is verdubbeld? Wat is de relatie van deze verdubbeling met de illegale drugspraktijken in woningen?
Zie antwoord vraag 6.
Kan inzicht worden gegeven in de schade door branden die te maken hebben met wietteelt?
Het Verbond van Verzekeraars heeft gemeld dat in de nieuwe indeling van schadeoorzaken brandverzekeringen die respectievelijk in de zomer van 2012 (particulieren) en de zomer van 2013 (zakelijk) is geïntroduceerd, «hennep» apart is opgenomen. De invoering van die verandering in de systemen kost echter tijd en cijfermatige gegevens zijn nog niet beschikbaar.
Wat zijn de totale maatschappelijk kosten door illegale productie of verwerking van drugs?
Het is niet mogelijk om de totale maatschappelijke kosten door illegale productie of verwerking van drugs te berekenen. Specifiek voor de Landelijke Faciliteit Ondersteuning en Ontmantelen wordt vanuit mijn ministerie jaarlijks een bedrag van € 520.000,– in de algemene bijdrage voor de politie gereserveerd. Inmiddels heeft de politie aangegeven dat de kosten voor de LFO voor 2014 zijn geprognosticeerd op ten minste € 832.000,–. Gezien het feit dat de capaciteit van de LFO in 2014 is verdubbeld (van 4 naar 8 LFO-coördinatoren) betekent dit dat deze kosten verder zullen stijgen en worden geprognosticeerd op € 1.223.000,–.
Het bericht dat de gemeente Enschede werklozen wil verplichten hun aanvullend pensioen op te eten alvorens zij recht krijgen op bijstand |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het voornemen van de gemeente Enschede om mensen die bijstand aanvragen te verplichten eerst hun aanvullend pensioen op te eten alvorens zij aanspraak kunnen maken op een bijstandsuitkering? Deelt u de mening dat de pensioenvoorziening een oudedagsvoorziening is en dat die niet aangemerkt mag worden door gemeenten als beschikbaar inkomen?1
Het plan van Enschede, dat inmiddels is ingetrokken, vind ik onwenselijk. De 2e pijler pensioenen zijn thans een sterk gereguleerd instrument voor de oudedagsvoorziening. Bijstandsgerechtigden zouden – in het kader van de bijstand – niet door gemeenten verplicht moeten worden om hun 2e pijler pensioen vervroegd in te laten gaan. Daarbij komt dat momenteel wetgeving wordt voorbereid om het 3e pijler pensioen van zzp-ers en werknemers onder voorwaarden te beschermen in geval van een beroep op de bijstand.
Klopt het dat gemeenten aanvragers van een bijstandsuitkering niet kunnen verplichten om eerst hun aanvullend pensioen op te eten? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog is op grond van jurisprudentie niet gebleken dat het oorspronkelijke plan van Enschede in strijd zou zijn met de WWB.
Hoe verhoudt het voornemen van de gemeente Enschede zich tot uw beleid om het via pensioen opgebouwde vermogen te beschermen als oudedagsvoorziening? Deelt u de mening dat het moeten opeten van aanvullend pensioen dat mensen hebben opgebouwd om hun oude dag mee door te komen hier haaks op staat en zeer nadelige gevolgen kan hebben voor de inkomenspositie van ouderen? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?2
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 1 al heb aangegeven vind ik het plan onwenselijk.
Ik ondersteun de strekking van het amendement op de Verzamelwet SZW 20153 dat de SP heeft ingediend. Echter, de Verzamelwet leent zich, gezien zijn overwegend technische en beperkt inhoudelijk karakter, minder voor dit onderwerp. Daarom zal ik met een voorstel komen om in de Wet werk en bijstand (ofwel: de Participatiewet zoals die met ingang van 1 januari 2015 zal gaan luiden) te regelen dat bijstandsgerechtigden door het college niet gedwongen kunnen worden om hun 2e pijler pensioen vervroegd in te laten gaan. Daarbij wordt onderzocht hoe het een en ander het best kan worden geïmplementeerd. Hierbij wordt ook gekeken naar aanverwante wet- en regelgeving (zoals de IOAW en de IOAZ). Alleen wanneer personen vrijwillig hun 2e pijler pensioen eerder laten ingaan, zal het 2e pijler pensioen door het college van B&W in aanmerking genomen worden bij de vaststelling voor het recht op en de hoogte van bijstand.
In de eerstvolgende Verzamelbrief zal ik gemeenten oproepen om, vooruitlopend op de wetswijziging, bijstandsgerechtigden niet te verplichten om hun 2e pijler pensioen vervroegd in te laten gaan.
Op basis waarvan doet de Inspectie SZW onderzoek naar de gemeente Enschede en wanneer worden de resultaten bekend gemaakt?
Aan de gemeente Enschede is een meerjarige aanvullende uitkering toegekend op grond van de WWB. In dit kader dient de gemeente een deel van haar tekort te verminderen door de effecten van haar beleid en uitvoering te verbeteren. Hiertoe heeft de gemeente een verbeterplan vastgesteld.
Eind juni 2014 heeft de gemeente hierover haar verantwoording ingediend bij de Toetsingscommissie WWB (TC) en namens deze commissie beoordeelt de Inspectie SZW deze verantwoording. De beoordeling richt zich op de juiste naleving van de verplichtingen die bij beschikking aan de gemeente zijn opgelegd, waaronder het realiseren van een tekortreductie volgens het door de gemeente zelf vastgestelde verbeterplan. Het is aan de gemeente zelf te bepalen op welke wijze zij haar vereiste tekortreductie realiseert.
De inspectie onderzoekt de voortgang van de verbetermaatregelen en de eventuele bijstelling daarvan. Het rapport van de inspectie is, voorzien van een bestuurlijke reactie van de gemeente Enschede, inmiddels aan de TC aangeboden. De toetsingscommissie zal mij informeren over de onderzoeksbevindingen en zal mij adviseren over de daaraan te verbinden conclusies.
De gemeente weet dat zij een beroep heeft gedaan op een voorziening die met zich mee kan brengen dat de gemeente de effecten van haar beleid en uitvoering moet gaan verbeteren. De gemeente heeft de bereidheid daartoe getoond en een verbeterplan vastgesteld dat de TC het noodzakelijke vertrouwen heeft gegeven dat de gemeente de vereiste verbeteringen zal realiseren. Mede op basis van dit vertrouwen heeft de TC mij vorig jaar geadviseerd aan Enschede een meerjarige aanvullende uitkering toe te kennen over de periode 2013–2015. Om aanspraak te kunnen maken op de meerjarige aanvullende uitkering, is het van belang dat de gemeente de haar opgelegde verplichtingen correct nakomt, temeer omdat deze uitkering op basis van solidariteit door gemeenten gezamenlijk wordt bekostigd. Nadat ik de bevindingen en het advies van de TC heb ontvangen zal ik de gemeente nader berichten.
Wat wilt u zeggen tegen de wethouder die als argument voor deze maatregel opvoert dat «de rijksoverheid legt ons bezuinigingen op, wij staan met de rug tegen de muur»? Erkent u de financiële nood van de gemeente Enschede?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze zou de gemeente Enschede met een werkloosheidspercentage van 18% alle bijstandsgerechtigden naar banen begeleiden? Hoeveel banen zijn er beschikbaar in de regio?
Net als andere grote gemeenten kent ook Enschede helaas een relatief hoog percentage geregistreerde niet-werkende werkzoekenden (NWW). Het genoemde hoge NWW-percentage van 18%4 is niet gelijk aan het formele werkloosheidspercentage doordat NWW’ers voor een belangrijk deel niet actief zoeken en/of direct beschikbaar zijn voor werk, waardoor zij niet behoren tot de werkloze beroepsbevolking (de «werkloosheid»). Het formele werkloosheidspercentage is in de gemeente Enschede iets hoger dan het landelijk gemiddelde (in 2013 9,5 ten opzichte van 8,3 procent5).
Er zijn voor werklozen in Enschede ook kansen buiten de eigen woongemeente. Voor hen kan met andere woorden (breder) gekeken worden naar de arbeidsmarktsituatie in de regio Twente en in de provincie Overijssel. Het NWW-percentage (wat – zoals hiervoor is aangegeven – niet hetzelfde is als het werkloosheidspercentage) is voor deze regio’s (met 12,2 respectievelijk 10,6 procent) maar weinig hoger dan het landelijk gemiddelde van 10,1 procent. Ook zijn er mogelijkheden over de grens in Duitsland.
Voor de regio Twente geldt dat er in het afgelopen jaar (tot en met juli 2014) een kleine 12 duizend vacatures zijn gemeld bij het UWV. In heel Nederland werden 350 duizend vacatures gemeld bij het UWV. Uitgaand van het totaal aantal ontstane vacatures volgens het CBS in het afgelopen jaar van 664 duizend is het totaal ontstane vacatures in de regio Twente te schatten op ruim 22 duizend. Er zijn dus wel kansen op werk voor de 7.000 werklozen (12.418 niet-werkende werkzoekenden) in Enschede.
Veel werklozen vinden op eigen kracht weer werk en hebben geen (grote) afstand tot de arbeidsmarkt. Deze mensen hebben geen ondersteuning van de gemeente nodig. De gemeente ondersteunt op basis van maatwerk wel mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en zij kunnen daarvoor ondermeer de middelen uit het Participatiebudget inzetten.
De pensioenuitkering en afkoop klein pensioen op verjaardag |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het dat de fiscus per 1 januari 2015 eist dat het pensioen pas ingaat op de dag dat de pensioengerechtigde leeftijd wordt bereikt, de verjaardag?1
In de Wet op de loonbelasting 1964 staat het fiscale kader waarbinnen een fiscaal gefaciliteerd pensioen moet blijven. Bij de maximaal toegestane fiscale ruimte wordt hierbij gerekend met een pensioenrichtleeftijd van 67 jaar. Dat wil zeggen dat de maximaal toegestane opbouwpercentages die in het fiscale kader zijn opgenomen passen bij een pensioen dat ingaat op 67-jarige leeftijd. Het is fiscaal toegestaan in een pensioenregeling een eerdere pensioeningangsdatum op te nemen, bijvoorbeeld de eerste van de maand dat iemand 67 jaar wordt. Voorwaarde is wel dat de pensioenregeling als geheel binnen het fiscale kader blijft. Dit is niet nieuw per 1 januari 2015; de wijzigingen van het Witteveenkader per die datum veranderen niets aan de pensioeningangsdatum of de pensioenrichtleeftijd.
Hoe verhoudt het voornemen van de fiscus zich tot uw brief d.d. 2 juli 2014 over afkoop van kleine pensioenen, waarin staat dat het moment waarop de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt geen regulier betaalmoment is?1
In de brief van 2 juli jl. – die gaat over de afkoop van een klein pensioen – is aangegeven dat uitstel van (de afkoop van) het pensioen voor pensioenuitvoerders uitvoeringstechnisch lastig is, omdat het geen regulier betaalmoment is. Het bepalen van het reguliere betaalmoment is een zaak van de pensioenuitvoerders. De fiscus stelt hieraan geen voorwaarden. Wat betreft de fiscale voorwaarden voor de ingangsdatum van het pensioen wordt, zoals in reactie op de eerste vraag is aangegeven, niets veranderd per 1 januari 2015.
Klopt het dat indien de fiscus inderdaad de AOW-verjaardag handhaaft het probleem met afkoop van kleine pensioenen makkelijk is opgelost?
De problematiek bij de afkoop van kleine pensioenen hangt samen met de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. Hierdoor komt het vaker voor dat de afkoop van een klein pensioen plaatsvindt vóór de AOW-gerechtigde leeftijd. Hieraan kunnen nadelige financiële gevolgen zitten, doordat samenloop kan ontstaan met inkomensafhankelijke regelingen en toeslagen. Daarnaast is het mogelijk dat er AOW-premie verschuldigd is over het afkoopbedrag. Voor deze problematiek bestaat inmiddels een oplossing doordat bij de behandeling van de Verzamelwet SZW 2015 het amendement Vermeij c.s. is aangenomen.3 Als gevolg van dit amendement wordt een keuzerecht ingevoerd in de Pensioenwet op grond waarvan de afkoop van een klein pensioen kan worden uitgesteld tot de eerste dag van de maand na de datum waarop de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt. Bij de problematiek rond de afkoop van een klein pensioen gaat het derhalve om mogelijkheden om het kleine pensioen uit te stellen en niet, zoals bij de eerste vraag aan de orde is, de mogelijkheid om pensioen eerder te kunnen laten ingaan. Wellicht ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de AOW-gerechtigde leeftijd, waaraan bij deze vraag gerefereerd wordt, een andere leeftijd kan zijn dan de pensioengerechtigde leeftijd waar het bij de eerste vraag over gaat.
Het kwijtraken van pensioen bij bijstand in Enschede |
|
Roos Vermeij (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het voornemen van de gemeente Enschede om bij een bijstandsaanvraag verplichte verzilvering van het pensioen vóór de pensioendatum in te voeren?1
Ja. Nadat het voornemen bij mij bekend werd, gaf ik aan dat ik verre van enthousiast ben over het plan. Pensioen is voor later, als inkomen voor de oude dag. Wat mij betreft dus niet bedoeld als inkomen wanneer je (tijdelijk) zonder werk zit.
Tevens ben ik er van op de hoogte dat het college van burgemeester en wethouders (B&W) van Enschede inmiddels heeft besloten om het plan in te trekken.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat pensioen vóór de pensioengerechtigde leeftijd moet worden «opgegeten» alvorens er recht kan ontstaan op bijstand?
Het plan van Enschede, dat inmiddels is ingetrokken, vind ik onwenselijk. De 2e pijler pensioenen zijn thans een sterk gereguleerd instrument voor de oudedagsvoorziening. Bijstandsgerechtigden zouden – in het kader van de bijstand – niet door gemeenten verplicht moeten worden om hun 2e pijler pensioen vervroegd in te laten gaan. Daarbij komt dat momenteel wetgeving wordt voorbereid om het 3e pijler pensioen van zzp-ers en werknemers onder voorwaarden te beschermen in geval van een beroep op de bijstand.
In hoeverre heeft de gemeente Enschede gelijk als zij stelt dat, indien een pensioenfonds de mogelijkheid biedt om pensioen voor de pensioenleeftijd uit te keren, dit binnen het wettelijk kader van de Wet werk en bijstand (WWB) valt, dat voorschrijft dat (aanvullende) bijstand alleen wordt verstrekt voor zover andere inkomstenwerving niet tot de mogelijkheden hoort?
Vooralsnog is op grond van jurisprudentie niet gebleken dat het oorspronkelijke plan van Enschede in strijd zou zijn met de WWB. Evenwel acht ik de geschetste situatie, zoals eerder aangegeven, onwenselijk. Ik ondersteun de strekking van het amendement op de Verzamelwet SZW 20152 dat de SP heeft ingediend. Echter, de Verzamelwet leent zich, gezien zijn overwegend technische en beperkt inhoudelijk karakter, minder voor dit onderwerp. Daarom zal ik met een voorstel komen om in de Wet werk en bijstand (ofwel: de Participatiewet zoals die met ingang van 1 januari 2015 zal gaan luiden) te regelen dat bijstandsgerechtigden door het college niet gedwongen kunnen worden om hun 2e pijler pensioen vervroegd in te laten gaan. Daarbij wordt onderzocht hoe het een en ander het best kan worden geïmplementeerd. Hierbij wordt ook gekeken naar aanverwante wet- en regelgeving (zoals de IOAW en de IOAZ). Alleen wanneer personen vrijwillig hun 2e pijler pensioen eerder laten ingaan, zal het 2e pijler pensioen door het college van B&W in aanmerking genomen worden bij de vaststelling voor het recht op en de hoogte van bijstand.
In de eerstvolgende Verzamelbrief zal ik gemeenten oproepen om, vooruitlopend op de wetswijziging, bijstandsgerechtigden niet te verplichten om hun 2e pijler pensioen vervroegd in te laten gaan.
Het bericht “Tekort aan toezicht op kwetsbare ouderen dreigt” |
|
Martine Baay-Timmerman (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Tekort aan toezicht op kwetsbare ouderen dreigt»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat er volgens de directeur van Mentorschap Nederland een groot gebrek aan toezicht op kwetsbare ouderen en gehandicapten zal ontstaan? Herkent u dit beeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer een cliënt zijn eigen situatie niet meer helemaal kan overzien, dan heeft hij soms iemand nodig om een oogje in het zeil te houden. De primaire taak van zo’n persoon is om de eigen regie van de cliënt te ondersteunen en hem te helpen bij het maken van keuzes. Vaak is het een familielid die de cliënt daarbij helpt. Is die persoon er niet, dan is het een rol voor cliëntondersteuning. Een mentor is één van de personen die deze rol kan vervullen. Ik herken het beeld niet dat door het langer thuis wonen van ouderen een gebrek aan toezicht ontstaat. Immers, ook wanneer deze ouderen in een instelling wonen, is er vaak een familielid dat deze oudere helpt bij het maken van keuzes of voor zijn belangen opkomt.
Hoe beoordeelt u de stelling dat er voor de groep kwetsbare ouderen en gehandicapten zonder sociale omgeving meer mentoren moeten komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vooral voor kwetsbare ouderen en mensen met een handicap die geen sociale omgeving (meer) hebben, is de mentor een belangrijke schakel in de relatie tussen de cliënt en zorgverlener. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Hoe ziet u de rol van een organisatie als Mentorschap Nederland in het licht van het beleid dat ouderen met een toenemende zorgvraag langer thuis (moeten) blijven wonen?
Mentorschap Netwerk Nederland (MNN) heeft een belangrijke taak waar het gaat om het werven van mentoren c.q. te bereiken dat voldoende mentoren zich aanmelden. Voorts heeft MNN een rol bij het verstrekken van de juiste informatie over de rol van mentor of vertegenwoordiger aan personen die als mentor of vertegenwoordiger fungeren en voor hen als vraagbaak optreden. Ik subsidieer MNN nu voor een projectperiode van drie en een half jaar voor deze activiteiten.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat kwetsbare ouderen en gehandicapten zonder sociaal vangnet, die hun eigen situatie niet meer kunnen overzien, goed vertegenwoordigd worden door een mentor?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe ziet u de rol van een mentor in het bestrijden van ouderenmishandeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een mentor kan een rol spelen bij de aanpak van ouderenmishandeling. Daarom ook wordt in het kader van het Actieplan «Ouderen in veilige handen» een project gefinancierd, dat wordt uitgevoerd door MNN. Het project, dat tot medio 2015 loopt, richt zich ten eerste op het vergroten van de deskundigheid van mentoren die aangesloten zijn bij MNN, om ouderenmishandeling beter te kunnen signaleren en vervolgens weten hoe te handelen. Daarnaast staat het project in het teken van het vergroten van de bekendheid van het werk van mentoren bij onder andere gemeenten en steunpunten huiselijk geweld. Ook de samenwerking op lokaal/regionaal niveau zal worden bevorderd. Voorts is MNN betrokken bij een ander project van het Actieplan, te weten het project «Voorkomen van financiële uitbuiting».
De overdracht van de pensioenen van oud-mijnwerkers aan Aegon |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de overdracht van de pensioenen van alle deelnemers van Mijnfonds AFM en BFM aan verzekeraar Aegon? Acht u een dergelijke overdracht noodzakelijk? Welke gevolgen heeft de overgang van een pensioenfonds naar een verzekeraar voor de deelnemers?1
Vanwege het arbeidsvoorwaardelijke karakter van de aanvullende pensioenen besluiten sociale partners bij welke pensioenuitvoerder de pensioenregeling wordt ondergebracht. Bij die verantwoordelijkheid past dat sociale partners overwegen welke voor- en nadelen de verschillende opties met zich meebrengen, inclusief de effecten hiervan voor de deelnemers. De Nederlandsche Bank (DNB) ziet hier op toe. Ik acht het niet opportuun mij over individuele casussen omtrent de onderbrenging van de pensioenregeling uit te spreken.
Ervan uitgaande dat met de overdracht het pensioen eenmalig met ruim 8% wordt verhoogd en dat dat percentage vervolgens geldt voor alle deelnemers voor de rest van hun leven, biedt een dergelijke regeling naar uw oordeel ook op middellange termijn voldoende garantie op koopkracht-behoud?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat de leeftijdsopbouw is van het huidige deelnemersbestand van beide mijnfondsen? Wat is het gemiddelde uitkeringsniveau? Welke korting of niet doorgevoerde indexering is er de afgelopen tien jaar in deze pensioenen toegepast?
Het Ministerie van Sociale Zaken beschikt niet over gegevens van individuele pensioenfondsen. DNB heeft wel gegevens van individuele fondsen, maar het is DNB, volgens artikel 204 van de Pensioenwet, niet toegestaan om gegevens die zij heeft verkregen vanuit de vervulling van haar taak als toezichthouder op een pensioenuitvoerder openbaar te maken.
Vanaf wanneer verwacht u dat – op basis van beschikbare parameters – het uitblijven van verdere verhogingen, een netto nadelig resultaat op zal gaan leveren voor de betrokken deelnemers?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel “Absurde bezuiniging zorg ouderen” en “Conflict tussen zorgverzekeraars en aanbieders van langdurige zorg” |
|
Martine Baay-Timmerman (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Absurde bezuiniging zorg ouderen»1 en «Conflict tussen zorgverzekeraars en aanbieders van langdurige zorg»2, gepubliceerd in het Eindhovens Dagblad op 31 juli 2014?
Ja.
Is het waar dat zorgverzekeraars op eigen gezag de tarieven verlagen, omdat zij niet willen opdraaien voor de ingeboekte bezuinigingen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
De korting op de contracteerruimte vanwege extramuralisering is door het kabinet geraamd op basis van de verwachte geleidelijke afbouw van het aantal lage zorgzwaartepakketten. De omvang van deze korting is in goed overleg met de zorgkantoren tot stand gekomen. Ik heb met de zorgkantoren afgesproken dat zij zich bij de inkoop 2015 op landelijk niveau houden aan deze landelijke volumeontwikkelingen en dat er daarom geen aanvullende tariefskorting uit hoofde van extramuralisering nodig is.
Voorts heb ik afgesproken dat ik de volumeontwikkelingen nauwgezet zal monitoren. Daar wordt dit najaar mee gestart. Indien zich afwijkingen van de ramingen voordoen die financiële consequenties hebben, dan zal ik het initiatief nemen om dat met betrokken partijen (NZa, zorgkantoren en zorgaanbieders) te bespreken.
Hoe beoordeelt u het bericht dat zorgaanbieders aangeven de korting «absurd» te vinden, omdat zij hiermee niet meer aan hun verplichtingen kunnen voldoen?
Mede naar aanleiding van deze berichten, heb ik overleg gevoerd met Actiz, die mij via brieven van 17 juli en 6 augustus 2014 op de hoogte hebben gesteld van hun zorgen over het inkoopproces. In dit overleg heb ik uitgelegd dat de korting op de contracteerruimte aansluit bij de verwachte geleidelijke afbouw van het aantal lage zorgzwaartepakketten in 2015. Ook heb ik gewezen op de afspraken die ik heb gemaakt met zorgkantoren dat zij zich op landelijk niveau zullen houden aan de veronderstellingen van het kabinet over de geraamde volumeontwikkelingen en dat we de ontwikkelingen nauwgezet zullen monitoren. De conclusie van het gesprek met Actiz was dat het inkoopproces 2015 kan plaatsvinden op basis van deze uitgangspunten.
Gaat u zorgverzekeraars aanspreken op de opgelegde kortingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 2, heb ik goede afspraken gemaakt met zorgkantoren. Zorgkantoren zullen als gevolg van het extramuraliseringsbeleid in 2015 een minder groot volume aan lage zorgzwaartepakketten inkopen. Zij zullen op grond daarvan niet op voorhand tot kortingen op de tarieven overgaan.
Hoe kan voorkomen worden dat de betreffende kortingen een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van zorg aan ouderen, met alle risico’s van dien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals blijkt uit mijn eerdere antwoorden is er op voorhand geen sprake van kortingen op de tarieven als gevolg van langer thuis wonen. De geschetste mogelijk negatieve gevolgen zijn dan ook niet aan de orde.
Hoe kan voorkomen worden dat de betreffende kortingen van negatieve invloed zijn op de bedrijfsvoering van zorginstellingen, met alle risico’s van dien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Onveilige sleutelkluisjes bij ouderen |
|
Martine Baay-Timmerman (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het NOS-journaalitem «Oplossing voor onveilige sleutelkluisjes bij ouderen», d.d. 30 juli 20141 en het artikel «Unie KBO op NOS Journaal en Radio 1 n.a.v. rechtszaak «sleutelkluisjesbende», gepubliceerd op de website van Unie KBO?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat er ca. 150 000 ouderen een onveilig sleutelkastje naast hun voordeur hebben hangen en dat er in het afgelopen jaar ruim 200 inbraken hebben plaatsgevonden door middel van een onveilig sleutelkastje?
Deze situatie vind ik zeer onwenselijk.
Hoe beoordeelt u het bericht dat onveilige sleutelkluisjes veel goedkoper zijn dan kluisjes met een politiekeurmerk?
Ik vind dat er geen afweging zou moeten plaatsvinden tussen prijs en veiligheid. De dienstverlenende organisatie is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de aangeboden sleuteloplossing en zou alleen veilige kluisjes moeten aanbieden.
Bent u het ermee eens dat in de keuze voor een sleutelkastje prijs geen belangrijker criterium mag zijn dan veiligheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid thuiszorgorganisaties een dwingende richtlijn op te leggen om alleen sleutelkluisjes met een PolitieKeurmerk Veilig Wonen te accepteren?
De sleutelkastjes worden ingezet bij personenalarmering en thuiszorg. Ik vind het vanzelfsprekend dat de aanbieders van deze diensten afzonderlijk en als branches in hun beleid en bij het maken van afspraken met de cliënt over het leveren van de dienst rekening moeten houden met het inbraakrisico van de woning van de cliënt. Deze aanbieders dragen zelf een verantwoordelijkheid, ik vind het dan ook te ver gaan om dit in wet- en regelgeving vast te leggen.
Welke andere acties gaat u ondernemen om ouderen én zorgorganisaties bewust te maken van de risico’s van onveilige sleutelkluisjes?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u de inzet van de Unie KBO om ouderen persoonlijk voor te lichten over veilig thuiswonen?
Ik heb grote waardering voor dit initiatief.
Herinnert u zich de motie Baay-Timmerman inzake een veiligheidsadviseur voor ouderen, ingediend tijdens de behandeling van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015?3
Ja.
Bent u het ermee eens dat het van belang is dat de veiligheid van thuiswonende ouderen zo goed mogelijk wordt geborgd, zeker nu steeds meer ouderen met een zorgvraag langer thuis (moeten) blijven wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in verschillende overleggen met uw Kamer heb aangegeven, gaat de veiligheid van ouderen mij zeer ter harte. Daarom zet ik in op de aanpak van ouderenmishandeling door het Actieplan «Ouderen in veilige handen» dat ik samen met de Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ) uitvoer. Dit plan richt zich op mishandeling in huiselijke kring of in de professionele setting.
Waar het gaat om misbruik of mishandeling door onbekenden (zoals babbeltrucs of woningovervallen) – de situaties die in de (verworpen) motie Baay-Timmerman worden genoemd – heeft de Minister van VenJ het voortouw. Het Ministerie van VenJ heeft diverse acties op touw gezet om ouderen in hun eigen omgeving voor te lichten over de risico’s met betrekking tot een babbeltruc, overval of inbraak. Daarvoor wordt onder andere samengewerkt met de Unie KBO. Ook wordt samengewerkt met een groot aantal gemeentes en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Er worden dus verschillende instrumenten ingezet om de veiligheid van ouderen te bevorderen. Daarbij spelen, onder regie van de gemeente, verschillende partijen een rol, zoals de sociale wijkteams, de wijkverpleegkundige, de wijkagent en de ouderenbonden. Het gaat dan om een integrale aanpak, met expliciet aandacht voor veiligheid. Het biedt geen meerwaarde om daar bovenop een aparte functionaris voor veiligheid te benoemen.
Bent u het ermee eens dat een veiligheidsadviseur voor ouderen in hoge mate kan bijdragen aan de veiligheid van ouderen thuis, en daarmee aan de maatschappelijke veiligheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u het ermee eens dat een dergelijke veiligheidsadviseur een belangrijke coördinerende rol kan spelen hierin? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u in het licht van dit nieuwsbericht inmiddels wel bereid om gemeenten expliciet te wijzen op instrumenten die de veiligheid en weerbaarheid van thuiswonende ouderen vergroten, bijvoorbeeld een veiligheidsadviseur voor ouderen, zoals in genoemde motie werd voorgesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
De korting van CZ voor verzorgingshuizen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar CZ bij de zorginkoop in Zuid-Limburg 50 procent korting toepast op de verzorgingshuizen?1
Per 1-1-2013 is gestart met de extramuralisering van de ZZP’s V&V1–2, VG1–2 en GGZ1–2. Per 1-1-2014 is een vervolgstap gemaakt met V&V3. Nieuwe cliënten krijgen in plaats van een indicatie voor een laag zorgzwaartepakket een indicatie voor extramurale zorg en ondersteuning (in functies en klassen). Het resterende aantal lage ZZP’s in de sector V&V zal hierdoor geleidelijk steeds verder afnemen. De verwachte landelijke volumeontwikkeling is opgenomen in de hierna volgende tabel.
Het kabinet verwacht dat het gemiddelde aantal resterende lage ZZP’s in de V&V in 2015 met 12 duizend afneemt tot 12 duizend. Ten opzichte van het volume in 2014 (24 duizend) is dit een daling van 50%.
De korting die zorgverzekeraar CZ toepast op het inkoopvolume van lage zorgzwaartepakketten in de V&V is dus in lijn met de door het kabinet verwachte landelijke volumeontwikkelingen voor 2015. Deze is daarmee tevens in lijn met de voorlopige contracteerruimte voor 2015 zoals deze is opgenomen in mijn brief van juli 2014 aan de NZa.
In absolute aantallen is de geraamde daling in 2015 (12 duizend) groter dan de geraamde daling in 2014 (8 duizend). Dit is een logisch gevolg van het feit dat het effect van extramuralisering van V&V3 zich vanaf 1-1-2014 geleidelijk opbouwt. Het aantal nieuwe cliënten dat geen indicatie meer krijgt voor V&V3 neemt immers geleidelijk toe vanaf 1-1-2014. Bezien als jaargemiddelde is er in 2014 sprake van een halfjaarseffect. Hierdoor is de afname van het gemiddelde aantal plekken in 2015 hoger dan in 2014.
Bij de geschetste volumeontwikkelingen in de voorgaande tabel is uitgegaan van de verwachtingen rond in- en uitstroom zoals ook opgenomen in de bijlage bij de brief aan de Tweede Kamer over de hervorming van de langdurige zorg van 25 april 2013. De afbouw met 50% in 2015 vloeit hier dan ook uit voort. De feitelijke volumeontwikkelingen van de lage zorgzwaartepakketten zal ik met de NZa, de zorgkantoren en de zorgaanbieders overigens nauwgezet monitoren. Daar wordt dit najaar mee gestart. Indien zich afwijkingen van de ramingen voordoen die financiële consequenties hebben dan zal ik het initiatief nemen om dat met genoemde partijen te bespreken. De zorgkantoren zullen daarbij de rechten van bestaande cliënten respecteren.
Is de korting van 50 procent in lijn met de contracteerruimte die in juli 2014 is gegeven?2 Zo nee, waarom past CZ deze korting dan toe?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u een afbouw van het budget van 50 procent een gewenste uitkomst van uw beleid om te extramuraliseren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat een korting van het budget van 50 procent zeker ook huidige bewoners zal treffen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bestaande cliënten met een (indicatie voor een) zorgzwaartepakket V&V1, 2 of 3 behouden hun recht op een intramurale plaats. In de beschikbare contracteerruimte voor 2015 is daar ook rekening mee gehouden. In directe zin treft de aanpassing van het budget huidige bewoners dus niet.
Erkent u dat verzorgingshuizen die hun budget voor de helft gekort zien bewoners op straat zullen moeten zetten? Zo ja, vindt u dat vijf maanden voorbereidingstijd voldoende is om oude mensen weer een woonplek voor zichzelf te laten zoeken? Zo nee, waarom niet?
De maatregelen van extramuralisering dateren reeds uit het begrotingsakkoord 2013 (van september 2012). Daarbij wordt aangesloten op een trend die reeds jaren daarvoor is ingezet. Met het extramuraliseren wordt aangesloten bij de trend dat mensen langer thuis blijven wonen. Tussen 1980 en 2010 is het aantal plekken in verzorginghuizen (waar de lichtere cliëntgroepen wonen) afgenomen van ongeveer 150.000 plekken naar 84.000 plekken, terwijl het aantal 80-plussers in dezelfde tijd meer dan verdubbeld is.
Verzorgingstehuizen hebben dus reeds geruime tijd kunnen anticiperen op de geleidelijke afbouw van het aantal lage zorgzwaartepakketten. Instellingen kunnen zich bijvoorbeeld meer zijn gaan richten op zwaardere doelgroepen of op het verhuren van verblijfsruimten aan mensen zonder intramurale indicatie.
Als een verzorgingstehuis onverhoopt niet kan voldoen aan de wensen van de tijd of de cliënten kan dit ertoe leiden dat bestaande cliënten moeten verhuizen naar een ander locatie. Deze verhuizingen zullen zo zorgvuldig mogelijk worden voorbereid. De zorgkantoren, waaronder ook CZ, hebben daarbij een zorgplicht jegens de cliënten. Zij dienen dus te bemiddelen bij het vinden van een nieuwe geschikte woonplek.
Op welke wijze geeft CZ invulling aan haar zorgplicht als bewoners van verzorgingshuizen niet kunnen blijven wonen waar zij nu wonen?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het niet ontzettend hypocriet om aan te kondigen dat er aan de ene kant een «aanjager» komt om langer thuis wonen te stimuleren en «te helpen bij eventuele gedwongen verhuizingen» terwijl er aan de andere kant willens en wetens zoveel op het budget voor verzorgingshuizen gekort wordt, dat er hoe dan ook gedwongen verhuizingen zullen ontstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Nee. Zoals ik heb aangegeven bij de beantwoording van vraag 1 tot en met 3 is de korting op de contracteerruimte in 2015 in lijn met de verwachte daling van het aantal benodigde plekken voor mensen met een laag zorgzwaartepakket. Verzorgingshuizen kunnen zich omvormen tot moderne woonzorgcentra en hun appartementen verhuren, gecombineerd met het leveren van extramurale zorg en ondersteuning of zich richten op de zwaardere doelgroepen. Er kan sprake zijn van gedwongen verhuizingen voor zover verzorgingstehuizen hun deuren sluiten in het geval zij niet meer kunnen voldoen aan de wensen van de tijd of cliënten. Ook in eerdere jaren is er steeds sprake geweest van een zekere dynamiek in de huisvesting door verzorgingstehuizen, waarbij cliënten soms gedwongen waren om te verhuizen naar een andere locatie. Deze verhuizingen gebeuren zo zorgvuldig mogelijk en staan los van het feit dat het nuttig is om via een aanjaagteam het langer thuis wonen te stimuleren.
Kunt u aangeven wanneer u de Kamer heeft geïnformeerd dat de korting voor verzorgingshuizen – ontstaan door het extramuraliseren – € 880 miljoen betreft?
In de nota naar aanleiding van het nader verslag Wlz heb ik de Kamer geïnformeerd over de opbouw van de netto besparingen van extramuralisering ten opzichte van ongewijzigd beleid. Daarbij zijn de budgettaire effecten opgedeeld naar de verschillende domeinen (Wlz, Wmo, Zvw en huurtoeslag) en is ook de besparing van € 880 miljoen op de Wlz-uitgaven in beeld gebracht. Zoals aangegeven in de nota naar aanleiding van het nader verslag Wlz zijn deze financiële effecten direct gerelateerd aan aantallen cliënten, het afgesproken tempo van extramuralisering en de kosten van intramurale respectievelijk extramurale zorg. De besparing van € 880 miljoen vloeit op die manier voort uit het tempo van extramuralisering zoals opgenomen in de bijlage van mijn brief over de hervorming van de langdurige zorg van 25 april 2013 (Kamerstuk 30 597, nr. 296). In die brief heb ik aangegeven dat intramurale zorg geleidelijk wordt vervangen door extramurale zorg en ondersteuning.
Is de korting van 5 procent op verpleeghuiszorg verantwoord? Heeft u hierover advies ingewonnen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het zorginkoopdocument 2015 van CZ is opgenomen dat de initiële productieafspraken voor hoge zorgzwaartepakketten 5 procent lager worden vastgesteld dan de realisatiecijfers over 2014. Daarbij merkt CZ overigens op dat de productieafspraken nog kunnen worden aangepast naar de daadwerkelijke realisatie per zorgaanbieder binnen de financiële kaders en de gemaakte afspraken over de productmix.
Dit is een belangrijke opmerking. Zoals blijkt uit mijn brief aan de NZa over het voorlopige budgettaire kader Wlz in 2015 komen er per saldo namelijk extra middelen beschikbaar voor de hogere zorgzwaartepakketten in 2015. Tegenover de intramurale tariefskorting van € 40 miljoen en de efficiencykorting van € 30 miljoen staat namelijk een extra bedrag aan groeimiddelen van € 240 miljoen.
Met de korting van 5 procent in de initiële productieafspraken houdt CZ op voorhand ruimte over om bij de tweede ronde via productieafspraken gericht extra middelen toe te kennen. Daarbij kan CZ ook rekening houden met de ontwikkelingen in de vraag naar zorg bij de verschillende instellingen binnen haar regio’s.
De uitzending ‘Opa en oma in de ban’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending «Opa en oma in de ban»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de uitzending.
Er is geen inzicht te geven in het aantal grootouders dat hun kleinkinderen niet ziet, omdat een groot deel waarschijnlijk buiten het zicht van (overheids)instanties blijft.
De Raad voor de Kinderbescherming kan de rechter desgevraagd een advies geven over omgang. De Raad voor de Kinderbescherming geeft aan dat het aantal adviezen dat over de omgang met grootouders wordt uitgebracht zeer beperkt is.
Herkent u het probleem dat grootouders soms niet, nauwelijks of moeizaam contact kunnen onderhouden met hun kleinkinderen als gevolg van een echtscheiding?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u meer inzicht geven in de aard en omvang van dit veronderstelde probleem?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat het belang van het kind kan zijn van een omgangsregeling met zijn of haar grootouders?
Grootouders kunnen een belangrijke rol spelen in het leven van kleinkinderen. Over het algemeen hebben kinderen dus baat bij omgang met hun grootouders. Dit geldt ook vice versa. Of omgang ook in het belang is van kinderen als er hevige conflicten zijn tussen ouders en grootouders dient per casus te worden bekeken.
Kunt u aangeven welke uitleg in de rechtspraak wordt gehanteerd ten aanzien van de vereisten van een nauwe persoonlijke band met het kind, of de omgangsregeling in het belang van het kind is en de voorwaarden voor ontzegging zoals geformuleerd in artikel 1:377a, derde lid, Burgerlijk Wetboek?
Ingevolge artikel 1:377a BW heeft het kind recht op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Indien grootouders bij de rechter om omgang verzoeken, zal de rechter derhalve eerst vaststellen of zij in een dergelijke nauwe persoonlijke betrekking tot hun kleinkind staan. De uitleg die de rechtspraak daarbij hanteert is dat degene die om omgang verzoekt voldoende concrete feiten en omstandigheden moet stellen waaruit dit kan worden afgeleid. Deze uitleg vloeit voort uit rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (zie bijvoorbeeld EHRM Lebbink tegen Nederland 1 juni 2004, no. 45 582/99).
Als sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking bestaat een recht op omgang. Dit recht wordt slechts ontzegd als omgang kortweg niet in het belang van het kind is, dat wil zeggen als sprake is van de in het derde lid van artikel 1:377a BW genoemde gronden. De rechtspraak zal daarbij moeten aangeven welke concrete feiten en omstandigheden zo zwaar wegen dat tot ontzegging van omgang wordt overgegaan.
Kunt u op basis van de beschikbare jurisprudentie aangeven wat de meest voorkomende gronden zijn waarop de rechter een verzoek van de grootouders voor een omgangsregeling afwijst?
Gezien het bovenstaande zal een verzoek tot omgang niet worden gehonoreerd indien:
Bent u van mening dat de wet voldoende ruimte biedt om een omgangsregeling voor grootouders met hun kleinkinderen bij de rechter af te dwingen of dat de voorwaarden daarvoor veelal te strikt worden toegepast door de rechter?2
In een aantal ons omringende landen waaronder Duitsland en Frankrijk staan grootouders direct in de wet genoemd als rechthebbende op omgang met hun kleinkind.
Ik acht de eerder geschetste mogelijkheid voor grootouders om via de rechter tot een omgangsregeling te komen niettemin afdoende en zie daarom geen aanleiding hier nader onderzoek naar te doen.
Hoe beoordeelt u de gekozen wettelijke bepalingen in de ons omringende landen in vergelijking met de Nederlandse wetgeving, bijvoorbeeld die in het Duitse Bürgerliches Gesetzbuch, waarin niet alleen de ouders, maar ook de juridische grootouders een expliciet geformuleerd recht op omgang met de kleinkinderen wordt toegekend?3
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid verder onderzoek te doen naar de wenselijkheid en noodzakelijkheid om (de formulering van) de wettelijke omgangsregeling voor grootouders met hun kleinkinderen aan te passen?
Zie antwoord vraag 7.
Speelt de veronderstelde problematiek van een omgangsregeling voor grootouders een rol in het door u gepresenteerde uitvoeringsplan «Verbeteren situatie kinderen in een «vechtscheiding»»?4 Zo nee, bent u van mening dat hiervoor meer aandacht moeten komen in toekomstige beleidsplannen over vechtscheidingen?
Ja. In het door de Staatssecretaris van VWS en mij gepresenteerde uitvoeringsplan «Verbeteren situatie kinderen in een «vechtscheiding»» hebben grootouders nadrukkelijk een rol. Zo spreekt de bewustwordingscampagne, die naar verwachting eind deze zomer start, de omgeving van ouders in een «vechtscheiding» aan op hun verantwoordelijkheid om niet mee te gaan in de strijd. Ook kan Bureau Jeugdzorg grootouders betrekken bij een netwerkberaad ter verbetering van de situatie van het kind.
In het uitvoeringsplan ligt de nadruk op het voorkomen en vroegtijdig signaleren van een vechtscheiding, hetgeen alle partijen ten goede komt.
De afkoop van kleine pensioenen |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat klopt er van de berichtgeving door de Pensioenfederatie, dat er sprake zou zijn geweest van een afspraak over de afkoop van kleine pensioenen?1
Er heeft op 22 mei jl. een ambtelijk overleg plaatsgevonden tussen organisaties van pensioenuitvoerders, de SVB, UWV en de ministeries van Financiën en SZW. Tijdens dit overleg zijn verschillende oplossingsrichtingen aan de orde geweest. Afgesproken is om de besproken oplossingen uit te werken en nader binnen de departementen te beoordelen.
Bij die beoordeling bleek de oplossing die in het overleg voor de betrokkenen het meest werkbaar leek, namelijk uitstel van de betaling van de afkoopsom van een klein pensioen tot het eerste reguliere betaalmoment in de maand volgend op de ingang van de AOW, niet mogelijk gelet op de fiscale regelgeving en uitvoerbaarheid. Dit is ook gemeld in de brief van 2 juli jl. over de afkoop van een klein pensioen.2
Bent u bereid het fiscale genietingsmoment van de afkoopsom van een klein pensioen uit te stellen tot direct na de AOW-leeftijd, indien pensioenfondsen op verzoek van de deelnemer de uitbetaling van de afkoopsom van een klein pensioen uitstellen tot direct na de voor hen geldende AOW-leeftijd? Zo nee, waarom niet?
De problematiek bij de afkoop van kleine pensioenen hangt samen met de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. Hierdoor komt het vaker voor dat de afkoop van een klein pensioen plaatsvindt vóór de AOW-gerechtigde leeftijd. Hieraan kunnen nadelige financiële gevolgen zitten, doordat samenloop kan ontstaan met inkomensafhankelijke regelingen en toeslagen. Daarnaast is het mogelijk dat er AOW-premie verschuldigd is over het afkoopbedrag. Voor deze problematiek bestaat inmiddels een oplossing doordat bij de behandeling van de Verzamelwet SZW 2015 het amendement Vermeij c.s. is aangenomen.3 Er hoeft dan ook niet meer gekeken te worden naar het al dan niet mogelijk zijn van het uitstellen van het fiscale genietingsmoment. Door het aangenomen amendement wordt een keuzerecht ingevoerd in de Pensioenwet, op grond waarvan de afkoop van klein pensioen kan worden uitgesteld tot de eerste dag van de maand na de datum dat de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt. Hierbij wordt ook het fiscale doorwerkvereiste aangepast. De ingangsdatum van een klein pensioen kan worden uitgesteld tot de eerste dag van de maand na het tijdstip dat de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt zonder dat fiscaal vereist is dat wordt doorgewerkt.
Bent u bereid te kijken naar een uitbreiding van het beleidsbesluit betreffende het doorwerkvereiste, zodanig dat het vervallen van het doorwerkvereiste ook geldt voor diegenen met kleine (afkoopbare) slapersaanspraken die niet elders doorwerken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dan voor deze groep ook kijken naar de mogelijkheid van een langere periode dan tot 1 april 2015?
Zie antwoord vraag 2.
Ongewenste gevolgen van de premiekorting voor oudere werknemers |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Voor hoeveel werknemers ontvangen werkgevers op dit moment een premiekorting?
In de monitor arbeidsmarkt die tweemaal per jaar aan de Kamer wordt aangeboden, wordt gerapporteerd over het aantal lopende premiekortingen. De meest recente rapportage dateert van april 20141. Uit deze monitor blijkt dat er ultimo augustus 2013 35.200 lopende premiekortingen (m.i.v. 1 januari 2013 mobiliteitsbonussen) voor oudere werknemers zijn.
Heeft u de cijfers van het aantal werknemers van 50 jaar of ouder die na 3 jaar werken met premiekorting in vaste dienst zijn genomen? Zo nee, bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
Deze cijfers zijn niet beschikbaar. De premiekorting voor ouderen is er op gericht de kansen op het vinden van een baan voor uitkeringsgerechtigde ouderen te laten toenemen, door het voor werkgevers financieel aantrekkelijker te maken deze groep in dienst te nemen. Hoewel het wenselijk is dat oudere werknemers na afloop van een premiekorting aan de slag blijven, is er geen voorkeur of dit bij dezelfde of een andere werkgever gebeurt. De premiekorting richt zich vooral op het bevorderen van de uitstroom naar werk van oudere uitkeringsgerechtigden. Dit vergroot hun werkervaring, kennis en vaardigheden en daarmee ook hun kansen op werk, ook bij andere werkgevers. Daarom is vanuit het doel van de premiekorting geen urgentie om te onderzoeken in welke mate ouderen na 3 jaar werken in vaste dienst genomen worden.
Kunt u een overzicht geven van de 25 werkgevers die het meeste werknemers met premiekorting in dienst hebben? Zo nee, waarom niet?
Zijn er sectoren waar er substantieel meer gebruik wordt gemaakt van premiekortingen?
Er zijn signalen dat werkgevers in de taxibranche oudere werknemers ontslaan en inruilen voor werknemers met premiekorting; bent u bereid na te gaan of het middel premiekorting in deze branche het gewenste resultaat heeft? Zo nee, waarom niet?
Deze signalen zijn mij niet bekend. Hoewel het wenselijk is dat oudere werknemers na afloop van een premiekorting in vaste dienst genomen worden, richt de premiekorting zich vooral op het bevorderen van de uitstroom naar werk van oudere uitkeringsgerechtigden. Met name ouderen hebben deze ondersteuning nodig, omdat zij moeizaam uitstromen uit een uitkering. Door de middelen te richten op het bevorderen van het in dienst nemen van ouderen wordt aangesloten bij de problematiek die ouderen ervaren. Daarmee worden overheidsmiddelen zo efficiënt mogelijk ingezet (zie ook antwoord bij vraag 2).
Het ligt bovendien niet voor de hand dat werkgevers de premiekorting en de proefplaatsing aangrijpen om oudere werknemers te ontslaan om vervolgens andere oudere werklozen aan te nemen. Tijdens een dienstverband investeren werkgevers namelijk in bedrijfsspecifieke kennis en vaardigheden van personeel. Dit kan zowel door het aanbieden van formele scholing als door het leren op de werkvloer plaatsvinden. Nieuwe medewerkers beschikken vaak niet voldoende over de kennis en vaardigheden die nodig zijn om optimaal in een bepaald beroep te functioneren. Het bijbrengen van deze kennis en vaardigheden vergt daarom doorgaans inwerktijd. Deze inwerktijd of scholing gaat doorgaans gepaard met kosten voor de werkgever, omdat nieuwe werknemers nog niet volledig productief ingezet kunnen worden. Het is daarom vaak niet rendabel voor werkgevers om personeel te ontslaan en nieuw personeel in dienst te nemen waarvoor de loonkosten lager liggen.
Wat is uw reactie op het feit dat de vacaturesite voor taxichauffeurs Taxiwerq nadrukkelijk de uitkeringsvorm uitvraagt bij dit sollicitatieformulier: http://www.taxiwerq.nl/solliciteren?
In de gelijke behandelingswetgeving is het hebben van een uitkering geen discriminatiegrond die als zodanig door die wetten wordt beschermd. Mocht echter het uitsluiten van mensen met een uitkering indirect onderscheid tot gevolg hebben op een wel door deze wetten genoemde grond, dan is het vragen naar een uitkeringsachtergrond in een sollicitatieformulier wel verboden. Te denken valt aan een sollicitant met een handicap of ziekte op grond waarvan hij een uitkering ontvangt en de werkgever hem dientengevolge niet voor een functie in aanmerking laat komen.
In onderhavige casus lijkt echter sprake van het omgekeerde; uitkeringsgerechtigden lijken een pre te hebben. Overigens kunnen er ook andere beweegredenen dan de premiekorting een rol spelen om de uitkeringsvorm uit te vragen, bijvoorbeeld in verband met scholingsfaciliteiten van de uitkeringsinstanties. Dit draagt bij aan het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van de betreffende groepen.
Is het waar dat de loonkosten gedurende 3 jaar ruim 25.000 euro lager kan zijn, indien de werknemer tussen de 50 en 61 jaar oud is en vanuit de WW gaat werken, ten opzichte van een werknemer waarbij geen premiekorting en proefplaatsing van toepassing is? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
De premiekortingsregeling houdt in dat een werkgever die een uitkeringsgerechtigde werknemer van 50 jaar of ouder (of een arbeidsgehandicapte werknemer) in dienst neemt, een premiekorting mag toepassen van maximaal € 7.000 euro, gedurende maximaal 3 jaar. Gedurende de 3 jaar in totaal derhalve € 21.000. De proefplaatsing houdt in dat UWV toestaat dat een werknemer met een uitkering van het UWV twee maanden mag komen werken op proef met behoud van uitkering. Tijdens de proefplaatsing is er geen loon verschuldigd. Overigens moet de werkgever bij de inzet van een proefplaatsing wel de intentie hebben om direct aansluitend aan de proefplaatsing de werknemer een baan aan te bieden van dezelfde omvang voor minimaal 6 maanden. Onderzoek heeft aangetoond dat de premiekorting een licht positief effect heeft op de uitstroomkansen van ouderen. De premiekorting en de proefplaatsing kunnen net het duwtje in de rug zijn voor een werkgever om een oudere uitkeringsgerechtigde in dienst te nemen.
De afgelopen jaren is veel vooruitgang geboekt met het versterken van de arbeidsmarktpositie van ouderen. Voor het zevende achtereenvolgende jaar is de gemiddelde uittreedleeftijd toegenomen. De sterke stijging van de uittreedleeftijd is ook zichtbaar in een stijging van de arbeidsparticipatie van ouderen. De situatie is echter een stuk minder rooskleurig wanneer ouderen eenmaal werkloos zijn geworden. Zij vinden dan moeizaam een baan. Van de werklozen van 55 jaar heeft gemiddeld genomen 45 procent binnen één jaar een baan gevonden. Bij werklozen van 60 jaar is dit percentage gedaald tot bijna 20 procent. De premiekorting voor oudere uitkeringsgerechtigden en de proefplaatsing grijpen aan bij deze problematiek en bevorderen de baankansen voor oudere uitkeringsgerechtigden. Derhalve acht ik het financiële voordeel gerechtvaardigd.
Per 1 januari 2013 zijn de regels rond premiekorting aangepast; in de memorie van toelichting staat: «De focus verschuift van het in dienst houden naar het in dienst nemen van oudere werknemers»; acht u het wenselijk dat door proefplaatsing en premiekorting het voor werkgevers aantrekkelijk is om oudere werknemers te ontslaan en in te ruilen voor oudere werkzoekenden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het bovenstaande is aangegeven, is de premiekorting voor uitkeringsgerechtigde ouderen voornamelijk bedoeld om de uitstroomkansen van deze groep mensen te vergroten. Dat sluit het best aan op de knelpunten op de arbeidsmarkt. De positie van mensen die in dienst zijn is over het algemeen beter. Het is daarom kostbaar en niet nodig om werkgevers financieel te ondersteunen voor mensen die al in dienst zijn. Bovendien is het waarschijnlijk lang niet altijd rendabel voor werkgevers om personeel te ontslaan en nieuw personeel in dienst te nemen waarvoor de loonkosten lager liggen. Derhalve zie ik nu geen aanleiding om de regeling te wijzigen op dit punt.
Bent u bereid om een onderzoek te (laten) doen naar de effectiviteit van premiekorting en de gevolgen die de premiekorting heeft voor oudere werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd waarbij geen premiekorting van toepassing is? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Er is al eens eerder onderzoek verricht naar de effectiviteit. Uit onderzoek van SEO3 blijkt dat de mobiliteitsbonus tot 13% extra banen leidt in de groep uitkeringsgerechtigden ouder dan 50 jaar. Dat zijn circa 5.000 extra banen voor oudere werkzoekenden. Een mobiliteitsbonus kan dus net een extra duwtje in de rug geven om het voor een werkgever aantrekkelijk te maken om een oudere uitkeringsgerechtigde in dienst te nemen. Het gebruik van de regeling wordt jaarlijks bijgehouden en gepubliceerd via de monitor arbeidsmarkt en in 2019 zal de regeling worden geëvalueerd. Derhalve zie ik nu geen aanleiding om verder onderzoek te verrichten naar de effectiviteit van premiekortingen in relatie tot arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.
Brandwonden van een 86-jarige man na een douchebeurt |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een 86-jarige man na een douchebeurt onder de brandwonden zit?1
Ik heb het bericht over dit tragisch ongeval gelezen en vind het vreselijk voor de familie. Ik ben me er ook van bewust dat deze calamiteit een grote impact heeft op de betrokken zorgprofessionals.
Is het waar dat dit is gebeurd doordat een stagiaire de man douchte? Zo ja, waar was deze stagiaire in haar opleiding? Was zij al bekwaam genoeg om deze taak alleen uit te voeren? Zo neen, hoe is dit dan gebeurd?
De inspectie heeft besloten direct zelf een onderzoek naar deze calamiteit te starten. Gelet op de stand van het onderzoek kan de inspectie nog geen uitspraken doen over de toedracht van de calamiteit. De inspectie betrekt de familie bij dit onderzoek, dat naar verwachting in het najaar wordt afgerond.
Gaat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dit voorval onderzoeken? Zo ja, per wanneer verwacht zij met een oordeel te kunnen komen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak zijn stagiaires betrokken bij ongelukken die via een incidentenmelding bij de IGZ binnenkomen?
Bij de inspectie zijn cijfers bekend over hoe vaak iemand die een opleiding nog niet heeft afgerond, betrokken is bij een melding. Extra onderzoek vind ik daarom niet nodig. De inspectie heeft mij laten weten dat zij sinds januari 2006 tot heden 29 meldingen van incidenten heeft ontvangen waarbij een stagiair(e) betrokken is geweest. Ik merk daarbij op dat het ontstaan van een calamiteit in de meeste gevallen niet toe te schrijven is aan één gebeurtenis of zorgverlener, maar aan een samenloop van gebeurtenissen. Oorzaken die ten grondslag liggen aan een calamiteit kunnen zich bevinden op organisatorisch, technisch, medewerkers- of cliëntniveau.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak ongelukken gebeuren, omdat de zorg verleend wordt door iemand die de opleiding nog niet voltooid heeft? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u dat dit onderzoek klaar is?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de grootste pensioenbeheerder van Nederland niet gaat beleggen in windmolenparken op zee |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Grootste pensioenbeheerder houdt vast aan fossiele energie»?1
Ja.
Bent u het met het pensioenfonds eens dat de techniek van offshorewindturbines te jong is om aan de rendementseisen van het fonds te voldoen? Zo neen, waarom niet?
Het is niet aan mij om te beoordelen welke rendementseisen voor het pensioenfonds van toepassing zijn.
Bent u bereid om alle subsidies op windmolens per direct te beëindigen gezien het gegeven dat de techniek nog te jong is om rendabel te zijn?
Nee. In het Energieakkoord zijn afspraken gemaakt voor het realiseren van 16% duurzame energie in 2023. Wind op zee speelt daarbij een grote rol.
Tegelijk zijn er kansen om de kosten van wind op zee te laten dalen. In het Energieakkoord is dan ook een kostenreductie pad afgesproken voor wind op zee.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk te starten met het boren naar schaliegas?
Nee. Zoals ik in het overleg met uw Kamer op 5 juni heb aangegeven wil ik eerst alle aangekondigde onderzoeken afwachten. Pas nadat een besluit is genomen over de vraag of en zo ja waar schaliegas gewonnen kan worden en een en ander is vastgelegd in een structuurvisie, zal ik aanvragen voor (proef)boringen in behandeling nemen.
De uitzending van Radar “ouderen rustig gehouden met medicatie” |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de tv-uitzending «Ouderen rustig gehouden met medicatie»?1
Ja.
Is er een verband tussen het gebruik van drogerende middelen en hoge werkdruk? Wat is anders de reden dat 1 op de 3 ouderen drogerende middelen toegediend krijgt? Klopt dit aantal? Zo nee, om hoeveel ouderen gaat het dan?
Het in de tv-uitzending genoemde cijfer sluit aan bij uit onderzoek bekende gegevens; bijna één op de drie ouderen in verpleeghuizen krijgt neuroleptica of antipsychotica (bron: monitor woonvormen dementie van het Trimbos-instituut). Antipsychotica zijn oorspronkelijk bedoeld voor het behandelen van psychoses, maar worden in het verpleeghuis vaak voorgeschreven om onrustig gedrag te dempen.
Belangrijk bij het gebruik van deze medicatie lijkt de binnen de instelling heersende cultuur rond het voorschrijven en toepassen van deze middelen. Het gebruik van «onrustmedicatie» zonder eerst op zoek te gaan naar onderliggende oorzaken voor de onrust is helaas nog heel gebruikelijk in de zorg voor demente bejaarden. Mede daarom acht ik de ook in de tv-uitzending genoemde cultuuromslag bij bestuurders en hulpverleners zeer noodzakelijk. Het door mijn ambtsvoorganger gestarte actieprogramma onvrijwillige zorg is bedoeld om de beroepsgroep te ondersteunen bij deze omslag. Een onderdeel van dat programma is bijvoorbeeld onderzoek naar de beleving van demente ouderen, zodat hulpverleners straks beter in staat zijn om gedrag en signalen van demente bejaarden te begrijpen. Betere herkenning van onderliggende problematiek zal hopelijk op zijn beurt weer bijdragen aan het terugdringen van het gebruik van onrustmedicatie.
Waarom zijn er zulke grote verschillen in het gebruik van psychofarmaca in instellingen? Klopt het dat instellingen met een lage overhead ook een lager gebruik van psychofarmaca hebben dan instellingen met een hogere overhead? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
De verschillen in het gebruik van psychofarmaca tussen instellingen zijn voor een deel het gevolg van verschillen tussen de bewonersgroepen. Maar ook bij vergelijkbare bewonersgroepen zijn er verschillen tussen instellingen in het gebruik van psychofarmaca. De instellingscultuur en het daaruit voortvloeiende medicatiebeleid spelen daarbij, zoals gezegd, een belangrijke rol.
Of instellingen met een lage overhead ook een lager gebruik van psychofarmaca hebben is mij niet bekend. Ik zal deze vraag voorleggen aan veldpartijen en wetenschappers en relevante conclusies meenemen in mijn beleid en bij het actieprogramma. Overigens is mij bekend dat er een universitair onderzoek loopt naar het gebruik van psychofarmaca. Er zijn uit dit onderzoek, voor zover ik weet, nog geen resultaten bekend.
Wat zijn de extra kosten als gevolg van het gebruik van drogerende middelen, zoals ondervoeding, hartfalen, beroerte, te weinig beweging etc.? Wegen deze kosten op tegen het extra inzetten van personeel?
Er zijn mij geen gegevens bekend over de kosten van de negatieve bijwerkingen van psychofarmaca. Maar ook al weten we niet precies hoe hoog deze kosten zijn, het is duidelijk dat het voorschrijven van psychofarmaca aanzienlijke risico's oplevert voor deze ouderen. Dat is mijns inziens slechts dan acceptabel als er echt geen alternatief is voor deze middelen. De tv-uitzending laat heel duidelijk zien dat er in veel gevallen wel degelijk een alternatief is en dat het vooral nodig is om te werken aan een cultuuromslag in de ouderenzorg. Het actieprogramma onvrijwillige zorg is gericht op zo'n cultuuromslag bij alle betrokkenen.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat het slaapmiddel Dormicum overdag gebruikt wordt om ouderen rustig te houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat hij ervoor zorgen dat instellingen hier per direct mee stoppen?
Zoals bij 3 al aangegeven, worden bij demente bejaarden middelen tegen onrust voorgeschreven die oorspronkelijk ontwikkeld zijn voor andere doelen, bijvoorbeeld als slaapmiddel of als behandeling tegen psychoses. Het voorschrijven van deze middelen mag zeker geen gewoonte zijn en is alleen acceptabel als er echt geen beter alternatief voorhanden is. Daarom heb ik hierover ook strikte regels gesteld in het wetsvoorstel Zorg en Dwang. Dit wetsvoorstel wacht nu op behandeling in de Eerste Kamer.
De inspectie ziet toe op deze zorg en kan zo nodig ook maatregelen nemen tegen instellingen. De Inspectie baseert zich daarbij uiteraard op de nu geldende wetgeving, de wet bopz, maar neemt daarbij wel al de uitgangspunten van het wetsvoorstel Zorg en Dwang mee. Dit betekent bijvoorbeeld dat de «Nee, tenzij» benadering essentieel is bij het beoordelen van de zorg; alleen als er geen enkel vrijwillig alternatief is en onvrijwillige zorg echt onvermijdelijk is, kan en mag onvrijwillige zorg, bijvoorbeeld onvrijwillige medicatie, worden toegepast.
Bent u bereid sancties te treffen tegen zowel de instellingen als ook hun bestuurders, bij onvrijwillige toediening van drogerende middelen?
Zie antwoord vraag 5.