Het plan van de UvA om te bezuinigen op de faculteit Geesteswetenschappen |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de plannen van de Universiteit van Amsterdam (Uva), waaruit blijkt dat er fors bezuinigd wordt op de faculteit Geesteswetenschappen en het onderwijsaanbod ingrijpend wordt herzien?1
De Faculteit der Geesteswetenschappen van de UvA heeft te maken met teruglopende studentenaantallen en is bezig met een interne discussie rond een toekomstplan. Ik vind het van belang dat de UvA deze discussie open en zorgvuldig voert en daar de tijd voor neemt.
Is het waar dat de UvA van plan is ongeveer tien procent van de medewerkers te ontslaan? Welk deel van het personeel betreft het?2
De UvA is bezig met uitwerking en nadere bespreking van de plannen. Er is dan ook op dit moment geen uitspraak te doen over de wijze waarop de plannen zullen uitwerken op het personeelsbestand.
Wat zijn de oorzaken van de bezuinigingen? Welke rol speelt het geleden verlies door vastgoedspeculatie?
De UvA geeft aan dat bezuinigingen noodzakelijk zijn vanwege met name de dalende instroom van studenten in de Geesteswetenschappen. Verder heb ik van de UvA begrepen dat zij niet speculeert met vastgoed en dat er een Chinese muur gehanteerd wordt tussen het huisvestingsplan en de faculteitsbekostiging waardoor eventuele tekorten op het vastgoed worden opgevangen binnen het huisvestingsplan en niet worden afgewenteld op onderwijs en onderzoek in de faculteiten.
Deelt u de mening dat universiteiten niet moeten speculeren met publiek geld? Op welke wijze gaat u dit aanpakken?
Ja, die mening deel ik. Mij is niet gebleken dat dit bij de UvA het geval is.
Welke gevolgen heeft het terugbrengen van het aantal masteropleidingen en de geplande herstructurering van de bacheloropleidingen voor de onderwijskwaliteit? Erkent u dat door verbreding van de opleidingen het gevaar van vervlakking dreigt?
De UvA voert het gesprek over herstructurering op basis van een discussiestuk van het faculteitsbestuur. Het gaat hier niet om reeds genomen besluiten. Het discussiestuk geeft aan hoe het aanbod van programma’s beter kan worden geprofileerd en georganiseerd. Dit zou ten goede moeten komen aan de kwaliteit. Verbreding van opleidingen kan een manier zijn om kwaliteit van kleine opleidingen te versterken en de aantrekkelijkheid voor studenten te vergroten. Er is daarnaast altijd een spanningsveld, dat de verbreding tot te weinig specialistische inhoud leidt. Dit is een onderwerp waar in het accreditatiekader aandacht voor is, en waar opleidingen op getoetst worden. De UvA geeft in de notitie Profiel 2016 overigens aan dat het accent ligt op een mogelijke verbreding van de propedeuse, en niet van de opleidingen of programma’s als geheel, met vervolgens een grote mate van specialisatie in het tweede en derde leerjaar.
Hoe voorkomt u een kaalslag in het aanbod van opleidingen? Bent u van mening dat u, als Minister, verantwoordelijk bent voor het brede aanbod van opleidingen en dat u zogenaamde «witte vlekken» moet voorkomen?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op Kamervragen inzake de beëindiging van opleiding Hebreeuwse en Joodse studies (brief 27 februari 2013), moet er bij het al dan niet behouden van kleine opleidingen een afweging gemaakt worden tussen het belang van de opleiding en de doelmatigheid ervan. Een dergelijke afweging kan het beste gemaakt worden door de universiteiten zelf. Daarnaast ga ik met de VSNU, het Disciplineoverleg Letteren en Geschiedenis en het Regieorgaan Geesteswetenschappen in gesprek over een gezamenlijk voorstel van deze partijen, gericht op een toekomstbestendige aanpak van de talenopleidingen in de geesteswetenschappen en specifiek de positie van de unieke opleidingen daarbinnen. Daarbij zal worden ingegaan op afspraken over talenopleidingen die in ieder geval in Nederland aangeboden zouden moeten worden, en op procesafspraken rond stopzetten van unieke opleidingen.
Erkent u dat de studentenaantallen nog verder kunnen teruglopen door deze bezuinigingen, zodat een neerwaartse spiraal ontstaat?
De ontwikkeling van de studentenaantallen hangt af van de wijze waarop de herstructurering zal plaatsvinden en hoe aansprekend dat is voor nieuwe studenten. Initiatieven als International Studies van de Universiteit Leiden laten zien dat het taal- en cultuuronderwijs in staat is zich te vernieuwen en aantrekkelijk te worden voor aankomende studenten.
In hoeverre is de medezeggenschap (Ondernemingsraad en Facultaire Studentenraad) betrokken bij de geplande bezuinigingen en de herziening van het onderwijsaanbod? Deelt u de mening dat ingrijpende veranderingen in het onderwijsaanbod niet zonder instemming van de medezeggenschap kunnen worden ingevoerd?
De UvA heeft mij verzekerd dat de medezeggenschapsorganen ten volle zijn aangesloten bij de discussie over het profiel van de faculteit, waarvan de herziening van het onderwijsaanbod deel uitmaakt. De wet biedt ook voldoende aanknopingspunten om invloed uit te oefenen op ingrijpende wijzigingen in het onderwijsaanbod.
Wat onderneemt u om een duurzame toekomst van deze faculteit te garanderen?
Voor de duurzame toekomst van de faculteit is het goed dat het faculteitsbestuur de discussie over het profiel van de faculteit is gestart. Ik vertrouw erop dat het bestuur van de UvA en de faculteit, samen met de medezeggenschapsorganen tot een gedegen uitwerking komt. Wanneer er signalen zijn dat er knelpunten ontstaan, zal ik daarover met de UvA in gesprek treden.
Foliaweb, 11 november 2014, «Ingrijpende herstructurering onderwijs geesteswetenschappen»
Het verbod voor studenten van de Hogeschool van Amsterdam (HvA) om voor stage of studie af te reizen naar Afrika |
|
Roelof van Laar (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Hogeschool van Amsterdam verbiedt stages en reizen naar Afrika»1 en «HvA zet stop op stages en reizen naar Afrika»2?
Ja. Overigens heeft de HvA aangegeven dat het verbod niet absoluut is, maar meer bedoeld is om een extra check in te bouwen voor reizen naar risicogebieden.3
Deelt u de mening dat ervaring opdoen in Afrika tijdens een stage of studiereis naar Afrika, een verrijking kan zijn voor zowel de student als het continent en daarom een belangrijk onderdeel kan zijn van het curriculum van een studie?
Ja, ik deel die mening. In mijn Visiebrief Internationale dimensie ho en mbo (Kamerstuk 22 452, nr. 41), die ik deze zomer uitbracht, benadruk ik het belang van internationale ervaring. Internationale ervaring helpt studenten hun grenzen te verleggen, problemen creatief op te lossen en levenservaring op te doen. Dat geldt voor reizen binnen en buiten Europa, dus ook voor reizen naar Afrika.
Zijn er andere onderwijsinstellingen met een vergelijkbaar beleid ten aanzien van stages in en studiereizen naar Afrika?
Er zijn mij geen instellingen bekend die reizen in heel Afrika verbieden, hoewel er wel instellingen zijn die reizen naar West-Afrika ontraden. De onderwijsinstellingen die programma’s en stages hebben in Afrika, geven doorgaans aan het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken te volgen.
Deelt u de mening, zoals ook verwoord door de HvA-studente in Folia3, dat het niet goed is om heel Afrika als continent over één kam te scheren en dat het daarom beter zou zijn om per land het besmettingsgevaar en de risicosituatie te beoordelen in plaats van een verbod op reizen naar het gehele continent Afrika in te stellen?
Ja, ik deel deze mening. Er zijn grote verschillen tussen regio’s en landen in Afrika. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken geeft een actueel en op de situatie aangepast reisadvies met betrekking tot reizen naar Afrikaanse landen. Met een reisadvies kunnen Nederlandse reizigers zich beter voorbereiden op veiligheidsrisico's tijdens een buitenlands verblijf.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de HvA en sectorraden om ervoor te zorgen dat onderwijsinstellingen op de hoogte zijn van de exacte risico’s en het verantwoord bezoeken van Afrika in het kader van een studie mogelijk blijft?
Het is aan de instellingen zelf om in hierin hun beleid te bepalen, ik zal daarover geen landelijke richtlijnen opstellen. Wel onderhoud ik contact met de Vereniging Hogescholen en de VSNU over de ontwikkelingen. Ik raad instellingen aan zich te houden aan het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken gaat in reisadviezen uitgebreid in op de veiligheidssituatie in een land en wijst op gezondheidsrisico’s. In een groot aantal landen in Afrika is het heel goed mogelijk om te reizen/verblijven, mits goed voorbereid. De reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn niet bindend. Het blijft de verantwoordelijkheid van de reiziger zelf en van in dit geval de HvA om een reis wel of niet te laten doorgaan.
Financiering van de nieuwe tropenopleiding |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tropenarts worden? Zelf betalen!»?1
Ja.
Wat is volgens u het belang van de nieuwe tropenopleiding, Internationale Gezondheidszorg en Tropische Geneeskunde (IGT)?
De opleiding tot Arts Internationale Gezondheidszorg en Tropengeneeskunde (IGT) focust op klinisch functioneren en/of leiding geven aan een ruraal ziekenhuis in een setting met beperkte mogelijkheden in een ontwikkelingsland. Deze arts heeft na het volgen van de opleiding met name kennis van infectieziekten, hun epidemiologie en bestrijding in tropische-, oorlogs- en crisisgebieden. Dat is kennis die waardevol is om in te zetten voor advisering en «hands-on» werk voor bestrijding in crisisgebieden. De opleiding leidt dan ook artsen op die na hun opleiding – al dan niet tijdelijk – buiten Nederland gaan werken.
Wat vindt u ervan dat Internationale Gezondheidszorg en Tropische Geneeskunde, een opleiding die door de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) is erkend als opleiding tot profielarts, nog steeds geen duurzame financiering heeft gevonden?
Door de erkenning is de kwaliteit van de opleiding geborgd. Voor het opleiden van de artsen die nodig zijn voor een goede werking van het zorgstelsel is in publieke financiering voorzien. Voor publieke financiering komen nu de zorgopleidingen in aanmerking die opleiden voor zorg verleend op basis van de Zorgverzekeringswet, AWBZ of Wet publieke gezondheidszorg. De IGT- opleiding voldoet niet aan dit criterium. Datzelfde geldt voor forensisch artsen (die worden opgeleid voor justitiële taken), bedrijfsartsen etc., die worden opgeleid voor arbotaken. De artsen IGT worden immers primair opgeleid voor het leveren van zorg in het buitenland.
Cruciale onderdelen van de opleiding tot arts IGT zijn de klinische onderdelen obstetrie/gynaecologie, chirurgie of kindergeneeskunde in opleidingsziekenhuizen en een cursus tropische geneeskunde van drie maanden bij het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT). Tijdens de klinische onderdelen ontvangt de tropenarts-in-spe salaris van de werkgever als arts niet in opleiding. Deelname aan de KIT-cursus wordt sinds jaar en dag betaald door degenen die de opleiding volgen of door de uitzendende organisaties. Er is derhalve sprake van publiek-private financiële mix. Zoönosen en infectieziekten vragen toenemend aandacht doordat zij, door toegenomen reisbewegingen en internationale uitwisseling van dieren en dierlijke producten, impact kunnen hebben op de Nederlandse zorg. Ik bekijk momenteel of de huidige capaciteit toereikend is.
De huidige financiering uit private middelen is op zich duurzaam te noemen. Er zijn in de zorgsector andere voorbeelden van eigen bijdragen voor het volgen van een vervolgopleiding. Bij terugkeer kunnen de artsen IGT in de Nederlandse zorg werken als basisarts of zich verder specialiseren. Zij zullen daarin dus niet als tropenarts werkzaam zijn. Hun eventuele medisch specialistische vervolgopleiding kan in aanmerking komen voor publieke financiering op een subsidiabele opleidingsplaats.
Wat vindt u ervan dat de IGT-opleiding volledig wordt gefinancierd door bijdragen van verenigingsleden, studenten en (onbetaalde) docenten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat studenten die tropenarts (AIGT) willen worden daar, na hun opleiding en coschappen, zelf bijna 7.000 euro voor moeten betalen en daarna vaak onbezoldigd of tegen een beperkte vergoeding enige tijd in het buitenland werken?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat artsen Internationale Gezondheidszorg en Tropische Geneeskunde en de ervaring die zij elders opdoen van groot belang kunnen zijn voor de nationale omgang met ziekten als Ebola?
Er is in Nederland kennis over infectieziekten en hun bestrijding voor wat betreft de Nederlandse situatie. Kennis van uitheemse en importziekten is onderdeel van de reguliere basisartsopleiding. Bovendien bestaat reeds de specifieke opleiding tot arts infectieziektebestrijding. De artsen infectieziektebestrijding zijn veelal werkzaam bij GGD’en en richten zich op het voorkomen van infectieziekten en doelmatige bestrijding van uitbraken van diverse besmettelijke ziekten. De curatieve zorg aan patiënten met uitheemse en importziekten wordt in de reguliere eerstelijns- en tweedelijnszorg geboden. Nederland beschikt over diverse centra voor tropische geneeskunde en importziekten veelal verbonden aan universitaire medische centra.
Bij een uitbraak van infectieziekten is de landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) bij het RIVM als landelijk kenniscentrum verantwoordelijk voor de inhoudelijke advisering van overheid en zorgaanbieders over hoe deze uitbraak het beste kan worden bestreden. De LCI draagt bij aan het onderhoud en de inrichting van het professionele bestrijdingsnetwerk bestaande uit onder meer deskundigen van GGD’en en zorginstellingen en eerstelijnszorgprofessionals.
GGDen doen momenteel onderzoek naar de infrastructuur, de robuustheid en waar eventuele hiaten in kennis, kunde of beschikbaarheid zitten. Ik wacht hun onderzoek af. Naar verwachting ontvang ik het onderzoek aan het einde van het jaar.
Erkent u dat artsen Internationale Gezondheidszorg en Tropische Geneeskunde bij terugkomst toegevoegde waarde hebben voor het leveren van verzekerde zorg in Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met het Opleidingsinstituut Internationale Gezondheidszorg en Tropische Geneeskunde over de mogelijkheden om tot structurele en duurzame oplossing te komen voor de financiering van de opleiding?
Zoals ik heb aangegeven bij het AO infectieziektebestrijding van 26 november 2014 zie ik geen aanleiding om de opleiding te financieren. Hierover heb ik ook gecommuniceerd met de Nederlandse Vereniging voor Tropische Geneeskunde en Internationale Gezondheidszorg.
Conform mijn toezegging is nagegaan wat op dit punt het beleid is van het Ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in het kader van ontwikkelingssamenwerking. Uitgangspunt voor de steun vanuit Nederland is dat de verantwoordelijkheid voor de gezondheidszorg en structurele verbetering daarvan bij de ontwikkelingslanden zelf ligt. Daarop concentreert de Nederlandse hulp zich. Nederland verstrekt beurzen aan gezondheidsprofessionals uit ontwikkelingslanden, draagt bij aan internationale programma’s voor de opbouw van publieke gezondheidszorg en investeert in ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen en vaccins. Nederland investeert niet in de tijdelijke uitzending van medische ontwikkelingswerkers. Via (medische) ontwikkelingsorganisaties worden er wel Nederlandse artsen uitgezonden. Daarvoor was en is er de opleiding tot tropenarts. Die wordt echter niet gefinancierd uit het Nederlandse ontwikkelingsbudget. De middelen voor ontwikkelingssamenwerking zijn bedoeld voor besteding in de ontwikkelingslanden zelf en niet voor opleidingen in Nederland van Nederlandse experts.
In het kader van de nieuwe crisisteams onder de WHO wordt bezien of dit voldoende is of dat er meer moet gebeuren.
Het bericht dat het een rommeltje is met de beloning van hbo-bestuurders |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gerommel met salaris onderwijsbestuurders»?1
Ja.
Klopt het dat nog altijd een aantal hbo-bestuurders meer verdient dan dat wettelijk is toegestaan? Zo ja, is het waar dat na het aannemen en inwerkingtreden van de Wet Normering Topinkomens (WNT) door instellingen voor hoger beroepsonderwijs contracten zijn afgesloten, waardoor onderwijsbestuurders meer gingen verdienen dan de WNT en/of hun eigen beloningscode voorschrijft?
De beloningsgegevens over 2013, het eerste jaar dat de WNT in werking is getreden, worden op dit moment geanalyseerd. Eind van dit jaar zal de eerste WNT-rapportage aan uw Kamer worden toegestuurd. Hieruit zal blijken of en hoeveel bestuurders de wettelijke norm overschrijden. Dit kan geoorloofd zijn vanwege het overgangsrecht. Mocht het zo zijn dat er na de inwerkingtreding van de WNT contracten zijn afgesloten in strijd met de WNT, dan zal dit ook uit de WNT-rapportage blijken.
Herkent u het beeld zoals dat wordt geschetst in het Onderwijsblad, dat er sprake is van een «ratjetoe van niet-afdwingbare codes»?2 Zo nee, hoe verklaart u de grote verschillen in beloning tussen bestuurders en het feit dat deze verschillen ogenschijnlijk niet logisch te verklaren zijn, zoals in het artikel wordt gesteld?
Het is aan de Aob om hier de kwalificatie «ratjetoe» aan te geven. De sector hbo heeft een beloningscode voor bestuurders vastgesteld, die als doel heeft om opwaartse druk van beloningen naar het wettelijk maximum te voorkomen. In deze code is een indeling in salarisklassen gemaakt op basis van de criteria studenten (50%), budget (30%) en sectoren (20%). Net als bij de WNT is ook in de code opgenomen dat bij teruggang in beloning – als gevolg van het overschrijden van de passende salarisklasse – een overgangstermijn van maximaal 3 jaar wordt gehanteerd; in geval van een herbenoeming wordt direct de passende beloning van toepassing. Deze vorm van zelfregulering door de sector wordt door mij gemonitord. Recent heeft u hiervan de nulmeting ontvangen (Kamerstuk 33 495, nr. 58).
Op welke wijze zal de wettelijke verankering van de salarisklassen, zoals vastgelegd in de motie Mohandis en Van Meenen3, bijdragen aan meer transparantie over de beloning van onderwijsbestuurders?
Op dit moment zijn alle beloningen van onderwijsbestuurders openbaar, omdat deze op grond van de WNT in het jaarverslag worden opgenomen. Het opnemen van de salarisklassen in de ministeriële regeling verandert niets daaraan. Wel zorgt het verankeren van de salarisklassen in een ministeriële regeling ervoor dat handhaving op de overschrijding van de toepasselijke klasse mogelijk wordt.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat zo snel mogelijk alle (hbo-)bestuurders onder de WNT vallen en zich houden aan de beloningsode die voor onderwijsbestuurders geldt?
Sinds 1 januari 2013 vallen alle onderwijsbestuurders onder de WNT. De Inspectie van het Onderwijs voert de handhaving op de naleving van de wet uit. Met de inwerkingtreding van de wet en het vaststellen van sectorale beloningsmaxima daaronder, hebben de Staatssecretaris en ik een belangrijke vervolgstap gezet in het voorkomen van topinkomens. Bovendien hebben wij in 2013 en 2014 met succes een moreel appel gedaan om bestuurders te bewegen eerder dan de wettelijke termijn in beloning terug te gaan: van de elf aangeschreven hbo-bestuurders hebben er tien positief gereageerd.
Ten slotte hebben toezichthouders en bestuurders op dit moment zelf de verantwoordelijkheid om de bestuurder conform de beloningscode te belonen. Om vast te stellen of deze vorm van zelfregulering door de sector werkt, wordt door mij een monitoring op de beloningsgegevens uitgevoerd.
Bent u bekend met het artikel «Stapel weer docent bij Fontys Tilburg»?1
Ja, hiermee ben ik bekend.
Welke bestuurder(s) van Fontys is/zijn eindverantwoordelijk voor het aantrekken op freelancebasis van de heer Stapel die aan de basis staat van de verrijking van onze woordenschat met de zelfstandig naamwoorden «fopprofessor» en «fraudeprofessor»?
Fontys Hogescholen heeft te kennen gegeven dat de heer Stapel is aangetrokken om als freelancer enkele gastcolleges te verzorgen. Hij was dus niet in dienst van Fontys Hogescholen, noch was hij actief als docent binnen een opleiding. Binnen Fontys Hogescholen is het zo dat de directie van een instituut, in dit geval de directie van Fontys Academy for Creative Industries, eindverantwoordelijk is voor de invulling van het onderwijs van haar opleidingen, inclusief het aantrekken van docenten of, zoals in dit geval, het inschakelen van gastsprekers daartoe.
Op grond van welke overweging is deze bestuurder/zijn deze bestuurders tot de slotsom gekomen dat het aantrekken van de heer Stapel toegevoegde waarde heeft voor deze Fontys Academy?
Fontys Hogescholen geeft aan dat de heer Stapel is gevraagd enkele gastcolleges te verzorgen over het thema reputatieschade en hoe je daarmee omgaat, vanuit zijn persoonlijke ervaringen en achtergrond. De gastcolleges maakten geen deel uit van het curriculum van de opleiding. Studenten konden op vrijwillige basis deze gastcolleges bijwonen en kregen hiervoor geen studiepunten.
Hebben of hadden de betrokken bestuurders een persoonlijke relatie met de heer Stapel en indien dat zo is, heeft dat een rol gespeeld bij het aantrekken van de heer Stapel als docent?
Fontys Hogescholen laat weten dat er geen sprake was van persoonlijke relaties.
Deelt u de mening dat u als verantwoordelijk bewindspersoon actie moet ondernemen om deze schaamteloze benoeming die voor de reputatie van Fontys schadelijk is, ongedaan te maken? Zo nee, waarom niet?
De instellingen zijn verantwoordelijk voor de invulling van hun onderwijs, hun personeelsbeleid en reputatie. En nogmaals, de heer Stapel was aangetrokken om als freelancer enkele gastcolleges te verzorgen en studenten uit eigen ervaring te vertellen over de schaduwzijde van succes. Hij was niet bij Fontys in dienst en de gastcolleges waren geen onderdeel van het curriculum, noch waren zij verplicht.
Het kort geding dat is aangespannen door twee vrouwen tegen de Islamitische Universiteit Rotterdam |
|
Malik Azmani (VVD), Pieter Duisenberg (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het kort geding dat is aangespannen door twee vrouwen tegen de Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR)?
Ja.
Kunt u, los van deze specifieke zaak, inzicht geven in de regels omtrent het verwijderen van studenten bij geaccrediteerde niet-bekostigde opleidingen?
De bepalingen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) over de bevoegdheid van het instellingsbestuur om de inschrijving van een student voor een opleiding eenzijdig te beëindigen, zijn niet van toepassing op niet-bekostigde instellingen. Het instellingsbestuur van een niet-bekostigde instelling zegt met de beslissing een student weg te sturen in feite tussentijds een privaatrechtelijke overeenkomst op. Dat kan normaliter niet zonder goede motivering. Met de inschrijving van de student verplicht de niet-bekostigde instelling zich jegens hem of haar tot het verzorgen van de opleiding. De student kan tegen de niet-bekostigde instelling langs civielrechtelijke weg een rechtszaak aanspannen indien hij of zij meent dat de instelling bedoelde verplichting ten onrechte niet langer nakomt.
In hoeverre is een geaccrediteerde opleiding vrij om studenten te verwijderen tijdens de behandeling van een klacht? Op basis van welke wetgeving is dit toegestaan? Is hier een verschil met bekostigde instellingen?
Zoals vermeld in antwoord 2 gelden de bepalingen van de WHW met betrekking tot het eenzijdig beëindigen van een inschrijving niet voor de niet-bekostigde instellingen. Niet-bekostigde instellingen kunnen met de student – ook – andere regels overeenkomen voor het eenzijdig beëindigen van de inschrijving. Niet-bekostigde instellingen zijn op grond van de WHW overigens niet verplicht om een klachtenregeling te hebben.
Het enkele feit dat een student een klacht indient mag natuurlijk geen reden zijn om de inschrijving eenzijdig te beëindigen. Inmiddels heeft ook de rechter geoordeeld dat de instelling fout zat en de studentes hun opleiding moeten kunnen voortzetten.
Het uitsluiten van een opleiding of het eenzijdig beëindigen van de inschrijving van een student door het college van bestuur van een bekostigde instelling voor hoger onderwijs kan op grond van de WHW alleen in de volgende gevallen:
Bent u op de hoogte welke cultuur bedoeld wordt met het «niet passen in de cultuur» als verwijderingsgrondslag?
Ja, de IUR heeft dit toegelicht in haar verweerschrift bij het kort geding. De rechter heeft geoordeeld dat dit onvoldoende grondslag biedt voor verwijdering en bepaald dat de twee vrouwen hun opleiding moeten kunnen hervatten.
In hoeverre is een veilige omgeving binnen de universiteit een voorwaarde voor accreditatie?
De onderwijsleeromgeving is onderdeel van het accreditatiekader, zowel in de beperkte als de uitgebreide opleidingsbeoordeling, en wordt in deze toetsen door een onafhankelijk panel van deskundigen beoordeeld. In de tekst van het kader en de toelichting daarop worden meerdere aspecten van de leeromgeving onderscheiden: het onderwijsprogramma en het didactisch concept, de kwaliteit van het personeel, de opleidingsspecifieke voorzieningen, studeerbaarheid van het programma (studenten de mogelijkheid bieden om de eindkwalificaties te behalen), en de informatievoorziening aan studenten (in functie van de studievoortgang).
Welke consequenties kan dit kort geding hebben voor de accreditatie?
Het kort geding betreft het afdwingen van een inschrijving. De IUR heeft aangegeven het juridisch oordeel van de rechtbank te respecteren en de studenten alsnog in te schrijven. Zie verder antwoord vraag 7.
Hoe verhoudt deze informatie zich tot de eerder in de Kamer besproken incidenten op de IUR?
Mijn vertrouwen in het bestuur van de Islamitische Universiteit Rotterdam is beschaamd. Mijn juridische mogelijkheden om in te grijpen zijn beperkt daar het gaat om een niet-bekostigde instellingen. Op dit moment lopen er, mede op mijn verzoek, twee acties.
Mocht een van deze lopende onderzoeken mij de aanleiding geven om in te grijpen, zal ik niet aarzelen dat te doen. Zoals gemeld zal de visitatie van zowel de master als de bachelor in maart of april 2015 plaatsvinden.
De voorvallen bij IUR zijn voor mij aanleiding om met wetgeving te komen waarmee ook het niet-bekostigde hoger onderwijs de opdracht krijgt maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef aan studenten bij te brengen. Ik streef ernaar dit wetsvoorstel medio 2015 bij de Raad van State aanhangig te maken.
Deelt u de mening dat er meer aan de hand is op de IUR dan een incident?
De aard en de hoeveelheid incidenten betreffende de IUR zijn mij een doorn in het oog. Ik maak mij dan ook ernstige zorgen over (bestuurs)cultuur op deze instelling.
Is de Inspectie op de hoogte van de klacht die door de studenten is ingediend?
Ja, de Inspectie is op de hoogte van de klacht die door de studenten is ingediend en van de uitspraak van de rechter in dit kort geding.
Welke stappen gaat de inspectie zetten om de gang van zaken op de IUR te onderzoeken?
Wat de klacht van de twee studenten betreft verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 7. De inspectie heeft naar aanleiding daarvan al gesproken met het College van Bestuur en de Raad van Toezicht van de IUR en terzake afspraken gemaakt.
Het bedoelde gesprek van de inspectie betrof ook de onrust die is ontstaan door een bericht dat de rector van de IUR op Facebook heeft geplaatst in het kader van de Europese parlementsverkiezingen. Van de zijde van de inspectie is met klem benadrukt dat de afspraak, die na het vorige incident rond de rector is gemaakt, helder is: de rector zal geen uitspraken meer doen die maatschappelijke commotie veroorzaken. De rector dient zich te realiseren dat zijn uitlatingen gezien de maatschappelijke context grote impact kunnen hebben en bijzondere zorgvuldigheid dus vereist is. Dat heeft hij onvoldoende gedaan. Daarmee is de aangehaalde afspraak wat mij betreft geschonden.
Hoe verhoudt de gang van zaken op de IUR zich tot de eerdere uitspraak van het bestuur van de IUR dat de IUR zich actief wil inzetten om een brug te slaan tussen de (normen en waarden van de) Nederlandse maatschappij en de islamitische gemeenschap?1
Zie antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat, als een onderwijsinstelling bewust een tegenstelling creëert tussen de Nederlandse maatschappij en de islamitische gemeenschap, dit grond zou moeten zijn om de accreditatie te herbezien en/of in te trekken?
Zie antwoord op vraag 7.
Het bericht 'Meer studenten voor omstreden Islamitische Universiteit' |
|
Harm Beertema (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meer studenten voor omstreden Islamitische Universiteit»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel studenten in totaal zijn afgestudeerd sinds de oprichting van de Islamitische Universiteit Rotterdam?
Er zijn 27 bachelorstudenten en 11 masterstudenten afgestudeerd.
Ontvangen deze studenten een tegemoetkoming in de studiekosten, een studielening en/of een ov-jaarkaart? Zo nee, kunt u uitsluiten dat niet werkende studenten naast hun studie een uitkering ontvangen?
Ja, studenten die zich voor een geaccrediteerde bacheloropleiding inschrijven hebben aanspraak op studiefinanciering, inclusief de OV-studentenkaart.
Wanneer verwacht u een wetsvoorstel aan de Kamer te zenden waarin «maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef» ook van toepassing wordt op niet-bekostigde onderwijsinstellingen?
Dit wetsvoorstel heb ik toegezegd, de uitwerking is in gang gezet. Zowel de definitie van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef als de vertaling daarvan in wetgeving is echter complex en vraagt meer tijd dan voorzien. Het is belangrijk om de wijziging zo te formuleren dat het beoogde doel wordt bereikt maar tegelijkertijd recht wordt gedaan aan de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van onderwijs en de academische vrijheid. Ik streef ernaar het wetsvoorstel medio 2015 bij de Raad van State aanhangig te maken.
Bent u bereid (buitenlandse) financiering van de Islamitische Universiteit Rotterdam via het netwerk van rector A. A. te onderzoeken, deze in kaart te brengen en te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt er onderzoek gedaan naar de financiële steunverlening naar de IUR. Dit gebeurt in het kader van een breder onderzoek naar financiële steunverlening aan Nederlandse moskeeverenigingen en andere organisaties in Nederland vanuit onvrije landen dat momenteel door het WODC uitgevoerd wordt in het kader van de motie Segers cs. Deze motie verzoekt de regering de omvang en de aard van deze financiële steun in kaart te brengen omdat het onwenselijk is als daarbij sprake is van een ideologische agenda die haaks staat op fundamentele vrijheden in Nederland. De uitkomsten van dit onderzoek worden in de eerste helft van 2015 aan uw Kamer gestuurd. Belangrijker vind ik echter of er signalen zijn van buitenlandse inmenging in het onderwijs. Dit is een aandachtspunt voor de gesprekken tussen de IUR en de inspectie.
Zoals ik daarnaast in mijn brief van 7 maart jl. aangaf, zijn er strikte afspraken gemaakt tussen het College van Bestuur en de Raad van Toezicht van de IUR, inhoudende dat de IUR geen financiering van buitenlandse staten accepteert. De financiering is voor een groot deel afhankelijk van persoonlijke netwerken waaronder dat van de rector. Dit vind ik een punt van aandacht voor de Raad van Toezicht.
Bent u bekend met het feit dat rector A. A. wederom in opspraak is geraakt door enkele Turks-Nederlandse kandidaten voor het Europees parlement uit te maken voor «landverraders»?2
Ik ben bekend met het bericht dat de rector van de IUR op Facebook heeft geplaatst over de Europese parlementsverkiezingen. Mede naar aanleiding hiervan heeft de Inspectie van het Onderwijs gesproken met het voltallige College van Bestuur van de IUR en een lid van de Raad van Toezicht. Van de zijde van de Inspectie is met klem benadrukt dat de afspraak, die na het vorige incident is gemaakt, helder is: de rector zal geen uitspraken meer doen die maatschappelijke commotie veroorzaken. De rector dient zich te realiseren dat zijn uitlatingen gezien de maatschappelijke context grote impact kunnen hebben en zorgvuldigheid dus vereist is. Dat heeft hij onvoldoende gedaan. Daarmee is de aangehaalde afspraak wat mij betreft geschonden.
Deelt u de mening dat de belofte van de Islamitische Universiteit Rotterdam dat de rector geen uitspraken meer zal doen die maatschappelijke commotie veroorzaken hiermee geschonden is? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie mijn antwoord op vraag 6.
Bent u van plan op basis hiervan het vertrouwen in de rector alsmede het volledige bestuur van de Islamitische Universiteit Rotterdam op te zeggen, hen te verzoeken hun functies neer te leggen en de accreditatie van de instelling in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Mijn vertrouwen in het bestuur van de Islamitische Universiteit Rotterdam is beschaamd. Mijn juridische mogelijkheden om in te grijpen zijn beperkt daar het gaat om een niet-bekostigde instellingen. Op dit moment lopen er, mede op mijn verzoek, twee acties.
Mocht een van deze lopende onderzoeken mij de aanleiding geven om in te grijpen, zal ik niet aarzelen dat te doen. Zoals gemeld zal de visitatie van zowel de master als de bachelor in maart of april 2015 plaatsvinden.
De voorvallen bij IUR zijn voor mij aanleiding om met wetgeving te komen waarmee ook het niet-bekostigde hoger onderwijs de opdracht krijgt maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef aan studenten bij te brengen. Ik streef ernaar dit wetsvoorstel medio 2015 bij de Raad van State aanhangig te maken.
De tekortschietende financiering van Wageningen UR |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel Breukink: «We kunnen de groei niet meer betalen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit artikel?
Ik deel de opvatting van de heer Breukink over de betekenis en maatschappelijke relevantie van de opleidingen van Wageningen Universiteit (WU). Ten aanzien van de bekostiging verwijs ik naar onderstaande antwoorden op de vragen 3 t/m 5.
Wat is de oorspronkelijke reden dat de twee procent regel is afgesproken?
Het bekostigingsmodel van WU is in 2001 – naar analogie van het OCW-verdeelmodel – vastgesteld op advies van een door departement en WU ingestelde commissie. Het model is vastgelegd in een brief aan de Tweede Kamer (2000–2001, 27 400 XIV, nr. 108). De 2%-afspraak houdt in dat de totale bekostiging van WU ieder jaar maximaal 2% daalt of stijgt, ook als de studentenaantallen meer dalen of stijgen. De regel is bedoeld om al te sterke fluctuaties in de begrotingen van de instelling en het Ministerie van Economische Zaken te voorkomen. De regel is niet van toepassing op reguliere loon- en prijsbijstellingen.
De andere universiteiten kennen een dergelijke maximering niet.
Onderhavige regeling wordt betrokken in het onderzoek dat het kabinet start naar onderwijs bekostigd door het Ministerie van Economische Zaken en het onderwijs bekostigd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De uitkomsten van dit onderzoek zullen betrokken worden bij de begrotingsbesprekingen van het kabinet over de begroting 2016.
Herkent u het beeld dat Wageningen UR op deze manier in een nadeliger positie is dan andere universiteiten? Zo ja, meent u dat het terecht is dat nu gevraagd wordt om een aanpassing van deze situatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de regeling te heroverwegen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voorts bereid om bij een mogelijke aanpassing van de financieringsregeling ook scherp te letten op mogelijke overschrijdingen van de Wet normering topinkomens?
De wet normering topinkomens geldt ook voor het Groen Onderwijs en op naleving wordt toegezien. Bij recente (her)benoemingen binnen de Raad van Bestuur is gebleken dat Wageningen Universiteit de bepalingen uit deze Wet navolgt.
Het bericht ‘Internationaal verdrag botst met leenstelsel’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Internationaal verdrag botst met leenstelsel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het kabinet in strijd met het internationale verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van de Verenigde Natie het hoger onderwijs duurder maakt in plaats van geleidelijk kosteloos?
Nee. Er is geen sprake van strijdigheid met het verdrag zolang de toegankelijkheid van het hoger onderwijs is geborgd.
Kunt u bevestigen dat het kabinet overweegt het internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van de Verenigde Naties niet in werking te laten treden omdat op basis van dit verdrag het onderwijs juist geleidelijk kosteloos moet worden gemaakt?
Nee. Het verdrag inzake economische, sociale en culture rechten is reeds in 1969 door Nederland ondertekend alvorens het in 1978 door het kabinet Van Agt geratificeerd is. Ik zie geen enkele aanleiding noch heb ik enige behoefte de werking van dit verdrag dat reeds vele decennia in werking is ter discussie te stellen.
Kunt u tevens bevestigen dat de regering advies inwint over de gevolgen van de inwerkingtreding van dit verdrag voor de plannen ten aanzien van het afschaffen van de basisbeurs?
Nee. Het verdrag is reeds inwerking getreden. Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven wat de noodzaak is van het schrappen van de basisbeurs voor het behouden van de kwaliteit van het onderwijs zoals wordt gevraagd door dit verdrag?
De invoering van het studievoorschot maakt een kwaliteitsimpuls in het hoger onderwijs mogelijk. Op die manier kan, langs de lijnen van het advies van de commissie Veerman2, worden gekomen tot een meerkleurig bestel van hoge kwaliteit, waarin de onderwijsinstellingen zich duidelijk kunnen profileren.
De vernieuwde islamitische gebedsruimte op de Vrije Universiteit |
|
Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Vrije Universiteit in Amsterdam (VU) een vernieuwde gebedsruimte voor moslims in gebruik neemt?1
Ja. De VU heeft een islamitische gebedsruimte en een algemene meditatieruimte officieel heropend op maandag 18 augustus j.l. De betreffende ruimtes waren reeds een aantal maanden eerder in gebruik genomen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de VU naast een algemene stilteruimte een gebedsruimte inricht die specifiek gericht is op moslims? Zo neen, waarom niet?
Neen. Of en hoe een universiteit invulling geeft aan haar diversiteitsbeleid is een zaak van de universiteit zelf. De overheid heeft hier geen rol in. De Vrije Universiteit heeft een zeer diverse studentenpopulatie. Haar identiteit en de diversiteit van haar studentenpopulatie zijn belangrijke aandachtspunten in haar beleid. De VU ontwikkelt actief beleid op het terrein van diversiteit. In dit kader faciliteert ze een diversiteit aan (religieuze) achtergronden met stilte- en gebedsruimtes. De VU heeft de islamitische gebedsruimte in de jaren negentig in gebruik genomen om gehoor te geven aan de culturele en levensbeschouwelijke diversiteit binnen de VU. De recente heropening van de gebedsruimte is het gevolg van een bredere interne verhuisbeweging binnen de VU.
Deelt u de mening dat elke instelling die belastinggeld ontvangt en ondertussen de scheiding van mannen en vrouwen faciliteert onmiddellijk van financiering moet worden uitgesloten? Zo neen, waarom niet?
De recente heropening van de islamitische gebedsruimte betekent niet dat de VU segregatie tussen mannen en vrouwen faciliteert. Er zijn geen aparte Islamitische gebedsruimtes voor mannen en vrouwen. De VU heeft me verzekerd dat segregatie tussen mannen en vrouwen tegen haar interne regels is en dat ze voor bijeenkomsten waar segregatie tussen mannen en vrouwen wordt aangebracht geen ruimte beschikbaar stelt.
Klopt het dat de kerkzaal inmiddels is gesloten en de christelijke voorganger gedwongen is zijn activiteiten te verplaatsen naar een kelder zonder enige andere faciliteiten?
Neen. De VU faciliteert, zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al heb aangegeven, een diversiteit aan religieuze achtergronden met stilte- en gebedsruimtes. In de in het hoofdgebouw van de VU ondergebrachte Protestante Theologische Universiteit is een christelijke kapelruimte gecreëerd. De kerkzaal van de VU is beschikbaar voor onderwijsdoeleinden ten behoeve van alle studenten van de VU.
Deelt u de mening dat de VU door het faciliteren van een specifieke islamitische gebedsruimte segregatie in de hand werkt en daarmee integratie frustreert? Zo neen, waarom niet?
Neen. Het beleid van de VU is gericht op diversiteit en openheid. De achtergrond van de academische gemeenschap binnen de VU is in grote mate divers qua, etniciteit, levensbeschouwing, politieke overtuiging en leer- en levensstijl. Er is voorts geen sprake van dat de VU uitsluitend een islamitische gebedsruimte faciliteert. Andere religies worden door de VU op vergelijkbare wijze gefaciliteerd.
Bent u bereid de financiering van de VU volledig stop te zetten indien de islamitische gebedsruimte niet onmiddellijk weer wordt gesloten? Zo neen, waarom niet?
Neen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heeft de overheid geen rol in hoe universiteiten uiting geven aan hun diversiteitsbeleid en/of hoe zij tegemoet komen aan de diversiteit en verscheidenheid van de academische gemeenschap binnen de instelling. Gezien mijn antwoorden op bovenstaande vragen zie ik ook inhoudelijk geen aanleiding de bekostiging van de VU te beëindigen.
Het bericht dat steeds meer studenten problemen hebben met hun studieschuld |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Afgestudeerde kan vaker schuld niet betalen», waaruit blijkt dat steeds meer studenten problemen hebben met de aflossing van hun studieschuld?1
De stijging van het aantal oud-studenten dat gebruikt maakt van de draagkrachtregeling, is mij bekend. De daadwerkelijke cijfers liggen overigens net wat anders dan in het nieuwsbericht. In 2009 maakte 7% van de oud-studenten met een studieschuld gebruik van de draagkrachtregeling; in 2013 was dat 9%.
De toename van het aantal studenten dat onder de draagkrachtregeling valt, heeft met verschillende factoren te maken. Allereerst is er de economische recessie waarin Nederland zich tot voor kort geleden bevond, en haar gevolgen voor de werkgelegenheid. Dit betekent dat nu meer oud-studenten dan vijf jaar geleden die geen werk hebben en van de draagkrachtregeling gebruik maken. Daarnaast is met ingang van het collegejaar 2009–2010 een wetsvoorstel in werking getreden dat ervoor gezorgd heeft dat van oud-studenten de draagkracht automatisch wordt vastgesteld, in plaats van op aanvraag. 2 Dit heeft tot gevolg dat meer oud-studenten (tijdelijk) gebruik maken van de draagkrachtregeling.
De genoemde cijfers zijn voor mij dus geen verrassing, noch een bron van ongerustheid. De kosten van de draagkrachtregeling worden behoedzaam geraamd bij beleidswijzigingen en vervolgens aan de hand van realisatiegegevens gemonitord. De cijfers bevestigen juist het sociale karakter van de draagkrachtregeling in ons stelsel van studiefinanciering, en onderstrepen nog eens dat oud-studenten op veilige en verantwoorde wijze een lening voor hun studie kunnen afsluiten bij DUO, nu en in de toekomst.
Hoe verklaart u de toename van het aantal studenten dat problemen heeft met zijn studieschuld?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de studieschulden zullen toenemen door de invoering van een leenstelsel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, u en ik zijn het eens over de verwachting dat de studieschulden zullen toenemen als gevolg van de invoering van het studievoorschot. Immers, de basisbeurs verdwijnt in het hoger onderwijs.
Deelt u de mening dat het vooruitzicht van een hoge studieschuld met name nadelig uitpakt voor jongeren uit een gezin met een laag inkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het studievoorschot is een sociaal, redelijk en evenwichtig voorstel, dat rekening houdt met de diversiteit van de huidige studentenpopulatie in Nederland. Het studievoorschot wordt bovendien op verantwoorde wijze ingevoerd. Allereerst bevat het voorstel een versoepeling van de terugbetaalvoorwaarden: de terugbetaalperiode wordt verlengd van 15 naar 35 jaar, de drempel waaronder men niet hoeft terug te betalen wordt verhoogd van 84% naar 100% van het wettelijke minimumloon, en het percentage dat een oud-student maximaal hoeft in te zetten voor aflossing van zijn studieschuld, verlagen we van 12% naar 4% van het inkomen boven deze drempel.
Ten tweede verhoog ik de maximale aanvullende beurs met ruim € 100 per maand, voor die studenten van wie de ouders niet genoeg draagkracht hebben om (volledig) bij te dragen aan de studie van hun kind. Bovendien investeer ik in schakelen, doorstromen en studiesucces tussen en in mbo, hbo en wo. Zo zorg ik ervoor dat de hoogte van het inkomen van de ouders nooit de belemmerende factor hoeft te zijn voor jongeren die gemotiveerd zijn om te gaan studeren.
De komende jaren zal ik de effecten van voorgestelde maatregelen op de toegankelijkheid goed blijven monitoren. Dit doe ik aan de hand van instroom-, doorstroom- en uitvalcijfers, en door leengedrag, studievoortgang en studietempo te monitoren. Op basis van deze gegevens zal ik bezien of, wanneer en hoe eventuele bijsturing nodig is. Zo geef ik ook uitvoering aan de motie Slob c.s, die de regering oproept om de gevolgen van de maatregelen in kaart te brengen, met name voor studenten afkomstig uit gezinnen met lage inkomens. 3
Wat voor gevolgen heeft het niet afbetalen van een studieschuld voor de geplande investeringen in het (hoger) onderwijs? Nemen de geplande investeringen dan evenredig af? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit heeft geen gevolgen voor de geplande investeringen. Zowel in het huidige stelsel als in het voorgestelde stelsel wordt rekening gehouden met een percentage van de oud-studenten dat zijn studieschuld niet terugbetaalt. Deze kosten zijn al geraamd, en gaan dus niet ten koste van de investeringsruimte.
Is het waar dat de studieschulden in het Verenigd Koninkrijk de afgelopen jaren explosief zijn gestegen? Hoe oordeelt u over het plan van de Britse regering om daarom maar de hoogte van het collegegeld vrij te geven?2
Als Nederlandse Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, ben ik verantwoordelijk voor het stelsel van studiefinanciering en hoger onderwijs hier in Nederland. Ik wil mij dan ook beperken tot de beantwoording van de vragen over dat stelsel. Bovendien verschillen de stelsels in de genoemde landen op een aantal cruciale punten. Zo is in Engeland het collegegeld bijvoorbeeld veel hoger.
Wel vind ik het van belang om lering te kunnen trekken uit ervaringen met studiefinanciering in ons omringende landen. In de aanloop naar de hervormingen in de studiefinanciering heb ik het CHEPS daarom gevraagd om een internationale vergelijking uit te voeren. Het CHEPS heeft de kennis en expertise in huis om te beoordelen op welke punten stelsels wel en niet met elkaar vergelijkbaar zijn, en op welke onderdelen we van elkaar kunnen leren. Ik heb dit rapport recent nog eens aan de Kamer verzonden.5 Dat is een gedegen internationale vergelijking die ten grondslag ligt aan de beleidsvoornemens rondom het studievoorschot.
Is het waar dat de studieschulden in Schotland afgelopen jaar met 58% zijn gestegen? Begrijpt u dat daarom wordt gepleit voor herinvoering van studiebeurzen?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat u door de invoering van een leenstelsel verantwoordelijk bent voor een flinke verhoging van de Nederlandse studieschuldenberg? Hoe kunt u dat verantwoorden na de grootste schuldencrisis aller tijden?
Zie het antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
De “EUPE affaire” |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Is het waar dat u op 7 juni 2010 de European University for Professional Education (EUPE) heeft gesloten vanwege tekortschietende kwaliteit?1
Ja, de toenmalig Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op die datum op grond van artikel 6.12 lid 2, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), zoals die toen luidde, het besluit genomen de aanwijzing van de European University for Professional Education (EUPE) als hogeschool in te trekken. De instelling voldeed niet aan hetgeen in de wet bepaald was omtrent de kwaliteitszorg, het onderwijs, de examens en de vooropleidingseisen en het verstrekken van de nodige inlichtingen aan de Minister omtrent de instelling.
Heeft u toen beloofd om «alles in het werk te stellen om de studenten onder dak te brengen bij vervangende opleidingen en in vervangende huisvesting»? In hoeverre is dat gelukt?2
Er is toen beloofd dat stappen gezet zouden worden om de studenten behulpzaam te zijn bij het maken van de overstap naar een vergelijkbare opleiding, zodat zij alsnog een opleiding konden afronden. Zoals in de brief aan uw Kamer van 7 juni 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 288, nr. 103) aangekondigd, zijn stappen genomen om de «zittende» studenten de gelegenheid te bieden hun opleiding te vervolgen. Daartoe heeft overleg plaatsgevonden met de Haagse Hogeschool en de Hogeschool Inholland, die zich bereid verklaarden deze studenten de mogelijkheid te bieden de overstap te maken. De «zittende» studenten zijn vervolgens aangeschreven om de overgangsregeling onder hun aandacht te brengen. Slechts een beperkt aantal studenten heeft hier gebruik van gemaakt; in veel gevallen was het niveau van het Engels van de studenten ontoereikend.
Is het waar dat er voor circa 100 buitenlandse studenten geen oplossing is gevonden, terwijl zij wel het collegegeld van 10.000 euro hebben betaald?3
Bekend is dat niet alle studenten hun opleiding aan een hogeschool konden of wilden vervolgen dan wel – waar het de nog in India verblijvende personen betrof – als nieuwe student konden worden ingeschreven, terwijl zij wel het bedrag van ongeveer € 10.000, waarin inbegrepen het collegegeld, aan EUPE hadden betaald. Tot het moment dat de open brief van 3 september 2010 van de heer Vis het ministerie bereikte, was onbekend om hoeveel studenten het ging. EUPE heeft er uit eigen beweging voor gekozen de studenten de kosten voor de opleiding vooraf te laten betalen.
Is het waar dat het door de studenten betaalde collegegeld «op een door de Nederlandse justitie geblokkeerde rekening» staat waar niemand bij kan?4
Het beslag, waar in vraag 4 op wordt gedoeld, was gelegd op bankrekeningen van EUPE. Het OM heeft het geld nimmer fysiek onder zich gehad. In de periode van 2010 en 2011 is in opdracht van de officier van justitie en de rechter het beslag op deze rekeningen opgeheven. Er bestond wat betreft de betaling van de kosten geen relatie tussen de studenten en de overheid, waardoor het niet aan de overheid was om dit geld aan de studenten terug te geven; dat is een zaak tussen de student en de instelling.
Zou het niet redelijk en billijk zijn om dit geld aan de studenten terug te geven, aangezien zij nooit de gekozen opleiding hebben kunnen volgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat dit gebeuren?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kwalificeert u deze gang van zaken? Hoe voorkomt u in de toekomst dat buitenlandse studenten naar Nederland worden gelokt voor een (particuliere) opleiding die wel is geaccrediteerd, maar tegelijk buitengewoon omstreden is?
Ik kwalificeer de gang van zaken als zeer betreurenswaardig. De wetgeving voor de rechtspersonen voor hoger onderwijs is sinds dit voorval aangescherpt, zodat de Minister direct geïnformeerd is over wijzigingen in de financiële en bestuurlijke constellatie van een rechtspersoon voor hoger onderwijs, de registratie van een opleiding of de beëindiging daarvan zodat de Inspectie snel onderzoek kan doen en zo nodig ingegrepen kan worden. Ook is de Gedragscode internationale student hoger onderwijs aangescherpt, door een bepaling op te nemen dat buitenlandse studenten jaarlijks een minimale studievoortgang moeten behalen omdat anders de verblijfsvergunning wordt ingetrokken, tenzij er sprake is van persoonlijke omstandigheden.
Met de komst van de Wet modern migratiebeleid (1 juni 2013) is bovendien het verplicht erkend referentschap voor onderwijsinstellingen geïntroduceerd. Onderwijsinstellingen moeten door de IND erkend zijn als referent voordat zij studenten kunnen uitnodigen om naar Nederland te komen. Om erkend te kunnen worden, moet de instelling een betrouwbare partner zijn voor de IND en voldoen aan enkele specifieke voorwaarden. Zo moet de onderwijsinstelling (voor het hoger onderwijs) geaccrediteerd onderwijs aanbieden en aangesloten zijn bij de Gedragscode internationale student in het hoger onderwijs.
Het bericht dat de Haagse Hogeschool maatregelen neemt bij alle tentamens naar aanleiding van de fraude die afgelopen vrijdag aan het licht kwam |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Maatregelen» bij tentamens Haagse Hogeschool»?1
Ja.
Bij welke opleidingen binnen de Haagse Hogeschool zou er sprake zijn van fraude en wat is de omvang van de fraude?
De Haagse Hogeschool heeft het recherchebureau, dat eerder onderzoek heeft gedaan bij ICT-opleidingen, gevraagd om binnen de hogeschool breder onderzoek te doen naar het tentamenproces en de zwakke plekken hierin. Dit onderzoek loopt nog en is uitgebreid met het laatste signaal met betrekking tot fraude (juli 2014). Omdat zowel het Openbaar Ministerie als het recherchebureau onderzoek doen naar dit signaal, kan ik u nog niet vertellen bij welke opleidingen er sprake is geweest van tentamendiefstal en -fraude en wat de omvang daarvan is.
In het lopende onderzoek van het recherchebureau is wel al vastgesteld dat zeven studenten voorkennis hebben gehad bij het maken van tentamens. Deze studenten hebben de zwaarst mogelijk sanctie gekregen die een hogeschool kan opleggen, namelijk definitieve verwijdering van de hogeschool. De Haagse Hogeschool heeft daarnaast aangifte gedaan van tentamendiefstal. Ook zal zij de komende maanden het tentamenproces zodanig herontwerpen dat het risico op incidenten als deze in toekomst sterk beperkt wordt.
Momenteel wordt onderzoek gedaan naar de precieze omvang van deze tentamendiefstal, het aantal studenten dat deze gestolen tentamens heeft verkocht en gekocht en de wijze waarop de tentamens zijn ontvreemd.
Welke gevolgen heeft deze nieuwe tentamenfraude voor de betrokken studenten?
Zie antwoord op vraag 2.
Wie zijn er verantwoordelijk voor deze tentamenfraude en welke gevolgen heeft het voor hen?
Zie antwoord op vraag 2.
Is het u bekend dat studenten van de Haagse Hogeschool al jaren zelf surveilleren bij tentamens en dat een aantal van hen zich niet houdt aan de protocollen?
De Haagse Hogeschool heeft mij meegedeeld dat het bericht dat studenten van de hogeschool zelf surveilleren bij tentamens onjuist is. De surveillanten die bij tentamens worden ingezet, zijn in geen geval student aan de hogeschool en voor de surveillanten geldt een minimumleeftijd van 23 jaar.
De Haagse Hogeschool heeft een surveillanceprotocol opgesteld voor surveillanten en ziet toe op naleving hiervan.
Deelt u de mening dat het onderwijs eindelijk eens definitief moet afkomen van examen- en diplomafraudes? Wilt en kunt u erop toezien dat bij het komende onderzoek de onderste steen boven komt en dat de verantwoordelijken worden gestraft?
Ik deel de mening dat fraude verwerpelijk is. Ik ga ervan uit dat de onderzoeken meer duidelijkheid zullen verschaffen over de tentamenfraude en -diefstal en dat de Haagse Hogeschool naar aanleiding van deze onderzoeken adequate maatregelen neemt zodat deze gevallen zich in de toekomst niet meer zullen voordoen. De Inspectie van het Onderwijs zal toezien op de naleving van de aanbevelingen uit de onderzoeken.
Het bericht dat studenten van de Haagse Hogeschool tentamens vooraf kunnen inzien |
|
Jasper van Dijk , Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten rond tentamenfraude aan de Haagse Hogeschool, waaruit blijkt dat studenten mogelijk al vier jaar lang vooraf tentamens hebben kunnen inzien?1
De Haagse Hogeschool heeft in februari 2014 een tip ontvangen over tentamenfraude bij ICT-opleidingen. Volgens deze tip zou een groep studenten toegang hebben gehad tot het computersysteem en daardoor vier jaar lang inzage hebben gehad in tentamenopgaven en -antwoorden. De Haagse Hogeschool heeft naar aanleiding van deze tip een onafhankelijk recherchebureau ingeschakeld dat hier uitgebreid onderzoek naar heeft gedaan. Er is bij dat onderzoek geen enkele aanwijzing gevonden dat hiervan daadwerkelijk sprake was.
Hoe oordeelt u over de meest recente onthulling, waarbij studenten opgaven «op bestelling» kunnen krijgen omdat deze door docenten en medewerkers aan hen worden doorgespeeld?2
Ik kan op dit moment geen uitspraken doen over de meest recente ontwikkeling met betrekking tot deze onthulling, omdat momenteel onderzoek naar het op bestelling krijgen van opgaven wordt gedaan door zowel het Openbaar Ministerie als het recherchebureau. Wat ik u wil melden is dat ik vind dat er hard moet worden opgetreden tegen tentamendiefstal en frauderende studenten. Een diploma moet het resultaat zijn van aangetoonde kennis en kunnen volgend uit de opleiding. Het afnemend werkveld en de samenleving moet daarop kunnen vertrouwen. Elke vorm van fraude moet daarom hard bestreden worden.
Om hoeveel gevallen van fraude gaat het? Is het waar dat voor de tentamens honderden tot duizenden euro's worden betaald?
De Haagse Hogeschool heeft het recherchebureau Hoffmann, dat eerder onderzoek heeft gedaan bij ICT-opleidingen, gevraagd om breder onderzoek te doen naar het tentamenproces en de zwakke plekken hierin. Dit onderzoek loopt nog en is uitgebreid met het laatste signaal met betrekking tot fraude (juli 2014).
In het lopende onderzoek is al vastgesteld dat zeven studenten voorkennis hebben gehad bij het maken van tentamens. Deze studenten zijn inmiddels definitief verwijderd van de hogeschool en er is door de hogeschool aangifte gedaan van tentamendiefstal. Momenteel wordt onderzoek gedaan naar de precieze omvang van deze tentamendiefstal, het aantal studenten dat deze gestolen tentamens heeft verkocht en de wijze waarop de tentamens zijn ontvreemd. Ik kan daarom nog geen antwoord geven op uw vraag of het waar is dat er honderden tot duizenden euro’s is betaald voor tentamens.
Hoe verklaart u de nieuwe gevallen van tentamenfraude, terwijl bureau Hoffman in april constateerde dat er niets aan de hand zou zijn?
Het recherchebureau Hoffmann constateerde naar aanleiding van hun onderzoek naar het signaal dat de Haagse Hogeschool in februari ontving over inzage in tentamens bij ICT-opleidingen dat er geen aanwijzingen voor tentamendiefstal naar voren zijn gekomen bij deze opleidingen. De nieuwe gevallen van tentamenfraude betreffen niet de opleiding waar de conclusie van het recherchebureau op gebaseerd is.
De Haagse Hogeschool heeft het recherchebureau, dat eerder onderzoek heeft gedaan bij ICT-opleidingen, gevraagd om binnen de hogeschool breder onderzoek te doen naar het tentamenproces en de zwakke plekken hierin. Dit onderzoek loopt nog en is uitgebreid met het laatste signaal met betrekking tot fraude (juli 2014).
Bent u bereid een nieuw onderzoek in te stellen, aangezien de tentamenfraude niet is opgehelderd? Zo nee, hoe zorgt u ervoor dat er een eind komt aan de voortdurende fraude?
De tentamenfraude is nog niet opgehelderd, omdat de onderzoeken van het Openbaar Ministerie en het recherchebureau nog niet zijn afgerond. Ik ga ervan uit dat de Haagse Hogeschool voortvarend aan de slag zal gaan met de aanbevelingen en bevindingen uit deze onderzoeken. Ik heb op dit moment – gezien het optreden van de Haagse Hogeschool om hier een einde aan te maken – geen reden om te veronderstellen dat zij dat niet zal doen. Ook de Inspectie van het Onderwijs ziet geen aanleiding om op dit moment actie te nemen en wacht de onderzoeken af. Naar aanleiding van deze onderzoeken zal de Inspectie van het Onderwijs bezien of adequaat uitvoering wordt gegeven aan de aanbevelingen uit deze onderzoeken. Ik acht het instellen van nieuw onderzoek dan ook niet noodzakelijk.
Doet de Inspectie van het Onderwijs onderzoek naar de berichten, aangezien deze vanaf februari al verscherpt toezicht hield op de Haagse Hogeschool?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u bereid aangifte te doen als de berichten waar zijn?
Er is al aangifte van tentamendiefstal gedaan door de Haagse Hogeschool.
Hoe voorkomt u dat op andere hogescholen gelijksoortige praktijken plaatsvinden? Wat onderneemt u om dit soort fraude te voorkomen?
Helaas zullen er altijd mensen zijn die fraude plegen, ook in het onderwijs. Als stelselverantwoordelijke kan ik – hoe graag ik dat ook zou willen – niet voorkomen dat gelijksoortige praktijken bij andere instellingen zullen voorkomen. Het zijn de onderwijsinstellingen die verantwoordelijk zijn voor het tentamen- en examineringsproces en zij moeten er alles aan doen om te voorkomen dat dergelijke praktijken voorkomen. En als deze zich toch voordoen, deze gevallen intern zo snel mogelijk aan het licht te brengen zodat er direct actie op kan worden genomen.
Het alsnog doorvoeren van de bètafusie tussen de UvA en de VU |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «UvA en VU gaan bètastudies en -onderzoekers toch clusteren»?1
Laat ik vooropstellen dat ik zeer hecht aan een goed functionerende medezeggenschap en dat ik ervan uitga dat de medezeggenschap wordt betrokken bij alle belangrijke besluiten die het personeel en de studenten van de betrokken instellingen raken. Noch uit het bericht op Foliaweb, noch uit informatie van de instellingen maak ik op dat in het onderhavige geval de medezeggenschap gepasseerd of niet betrokken is (geweest).
Over de inhoud van het bericht op Foliaweb heb ik geen oordeel. Uit informatie die ik heb ingewonnen bij de UvA maak ik wel op dat de inhoud van het bericht niet helemaal overeenkomt met de feitelijke situatie.
Is het waar dat de colleges van bestuur van de Vrije Universiteit (VU) en de Universiteit van Amsterdam (UvA) in een convenant hebben afgesproken hun bèta-onderwijs en -onderzoek alsnog te gaan clusteren?
Neen. Uit informatie die ik heb ingewonnen bij de instellingen maak ik op dat in het bedoelde convenant uitsluitend kaderstellende afspraken over huisvesting van de bètafaculteiten zijn gemaakt om een efficiënt gebruik van dure investeringen te bevorderen.
Hoe rijmt u dit convenant met de eerdere afwijzing van de bètafusie door de medezeggenschap (c.q. de gezamenlijke vergadering) van de UvA?2
Zie mijn antwoord op vraag 2. Er zijn overigens geen aanwijzingen dat, hoewel de medezeggenschap niet heeft ingestemd met de integratie van de bètafaculteiten van de UvA en de VU, er geen draagvlak is voor samenwerking.
Is het waar dat het oorspronkelijke fusieplan voor de Amsterdam Faculty of Science van december 2012 in het convenant als bijlage is meegezonden, terwijl dit plan was verworpen door de gezamenlijke vergadering? Getuigt deze werkwijze niet van minachting?
Neen. Uit informatie die ik bij de UvA heb ingewonnen maak ik op dat wat ter instemming op 20 december 2013 voorlag het voorgenomen besluit op hoofdlijnen betrof om te komen tot een integratie van de bètafaculteiten van UvA en VU, het ging dus niet om een fusieplan. Bij dit voorgenomen besluit waren ter informatie bijlagen en werkdocumenten meegestuurd, waaronder het werkdocument Propositie voor de Amsterdam Faculty of Science, opgesteld door het bouwteam van de bètafaculteiten, uit december 2012. Dit werkdocument is tevens meegezonden bij het in vraag 2 bedoelde huisvestingsconvenant. Ter toelichting hebben de instellingen hieraan toegevoegd dat het werkdocument uitsluitend is meegestuurd om richting te geven aan de gedachtevorming over de mogelijkheden van de samenwerking als bedoeld in mijn antwoord op vraag 3, maar dat dat blijkbaar niet duidelijk genoeg is gecommuniceerd en daardoor tot verwarring en ongerustheid heeft geleid.
Is de indruk juist dat de bestuurders met dit voornemen niet handelen in de geest van het besluit van de gezamenlijke vergadering van 20 december 2013?
Gezien mijn antwoorden op bovenstaande vragen heb ik geen aanleiding te veronderstellen dat de bestuurders van beide instellingen niet handelen in de geest van de besluiten die in de gezamenlijke vergadering van 20 december 2013 zijn genomen.
Deelt u de mening dat de bestuurders van beide universiteiten geen goede beurt maken nu het plan via een website is uitgelekt, in plaats van dat het de uitkomst zou zijn van een open en transparant overleg met de medezeggenschap en andere betrokkenen?
Uit de informatie van de instellingen maak ik op dat het convenant niet is uitgelekt via een website, maar dat het op 24 juni 2014 door het CvB van de UvA aan de medezeggenschap is toegestuurd.
Kunt u zich voorstellen dat studenten en personeel zich gepasseerd voelen door deze werkwijze van de colleges van bestuur?
Het meezenden van het werkdocument genoemd onder vraag 4, als bijlage bij het convenant heeft tot verwarring en ongerustheid bij personeel en studenten geleid. Overigens ben ik van mening dat het bestuur er goed aan zou hebben gedaan over de reden van het bijsluiten van het document duidelijker te communiceren danwel het meezenden ervan achterwege te laten.
Ik heb geen aanwijzingen die erop duiden dat de medezeggenschap is of wordt gepasseerd.
Deelt u de mening dat de medezeggenschap (c.q. de gezamenlijke vergadering) instemmingsrecht moet hebben op ingrijpende beslissingen, zoals het plan om de bètafaculteiten te clusteren?
Ik deel de mening dat goede medezeggenschap belangrijk is. In de wet is dit uitgewerkt in de onderwerpen waarover de medezeggenschap advies- en instemmingsrecht heeft. Voor het in de vraag bedoelde onderwerp is instemmingsrecht niet wettelijk verplicht. Het feit dat het CvB zijn voorgenomen besluit in dit geval wel ter instemming aan de gezamenlijke vergadering heeft voorgelegd, waardeer ik in dit verband positief.
Wanneer komt u met uw voorstel om de medezeggenschap in het hoger onderwijs instemmingsrecht te geven op (de hoofdlijnen) van de begroting?
Het voorstel om de medezeggenschap instemmingsrecht te geven op de (hoofdlijnen van de) begroting maakt deel uit van het wetsvoorstel met betrekking tot het studievoorschot. Ik verwacht het wetsvoorstel binnenkort aan uw Kamer te kunnen aanbieden.
Bent u bereid de besturen op te roepen hun plannen te staken en eerst werk te maken van het zoeken naar draagvlak onder personeel en studenten?
Een dergelijke oproep is naar mijn mening niet aan de orde. Overigens vind ik, en dat zeg ik hier niet voor het eerst, dat medezeggenschapsraden dusdanig tijdig geïnformeerd en middels advies- c.q. instemmingsvraag betrokken dienen te worden, dat daadwerkelijk effectieve medezeggenschap mogelijk is. In mijn brief Evaluatie versterking besturing (Kamerstukken II 2013/14, 33 824, nr. 1) heb ik de instellingen hiertoe nog eens opgeroepen.
Het bericht dat de Vrije Universiteit (VU) onderzoek gaat doen naar mogelijke datafraude in wetenschappelijk werk van econome Karima Kourtit |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «VU gaat onderzoeken of er fraude is gepleegd bij werk Karima Kourtit»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat in acht door mevrouw Kourtit gepubliceerde artikelen is gefraudeerd met data, wat door alle door NRC Handelsblad geraadpleegde wetenschappers wordt bevestigd en dat van deze acht artikelen er drie in het proefschrift staan, dat al eerder werd afgekeurd door de onderzoekscommissie? Deelt u de mening dat het vreemd is dat de promotie van mevrouw Kourtit op 25 juni aanstaande gewoon doorgang zal vinden? Deelt u de mening dat deze promotie op dit moment onwenselijk zou zijn en bent u bereid de rector magnificus van de Vrije Universiteit (VU) nadrukkelijk te verzoeken de promotieplechtigheid aanstaande woensdag niet door te laten gaan? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in NRC. Ik heb mij hierover door de Vrije Universiteit laten informeren, die mij het volgende heeft gemeld:
Naar aanleiding van een (anonieme) melding kort voor de beoogde verdediging van het proefschrift op 29 mei 2013 heeft de toenmalige decaan besloten de geplande verdediging uit te stellen. De melding is vervolgens onderzocht door een commissie die tot de conclusie kwam dat in het proefschrift tekortkomingen voorkwamen. De commissie adviseerde de promovenda in de gelegenheid te stellen deze te herstellen en een nieuw concept ter beoordeling voor te leggen. Deze aanbevelingen zijn door het college van bestuur van de Vrije Universiteit overgenomen, de toenmalige promotor en beide copromotoren hebben zich teruggetrokken en het college van decanen heeft nieuwe promotoren aangewezen. Onder hun leiding heeft de promovenda een nieuw manuscript voorbereid.
Op 22 november 2013 is een tweede, eveneens anonieme, melding ingediend en deze is door een commissie onderzocht. De melding had zowel betrekking op artikelen die in de eerste versie van het proefschrift waren gebruikt als op artikelen die niet in het proefschrift waren opgenomen. Omdat deze al door een commissie onderzocht waren, zijn de artikelen die deel uitmaakten van het eerste concept proefschrift niet onderzocht. De commissie heeft haar bevindingen over deze tweede klacht gerapporteerd aan het college van bestuur. Het college heeft geconstateerd dat de aanbevelingen van deze commissie geen betrekking hebben op artikelen die in de eerste versie van het proefschrift voorkwamen noch van invloed zijn op de openbare verdediging van het proefschrift. De resultaten van de commissie en het besluit daarover van het college van bestuur zullen aan betrokkenen worden voorgelegd alvorens hierover mededelingen worden gedaan.
Inmiddels is op 13 juni een derde anonieme melding ingediend bij de Ombudsman wetenschappelijke integriteit van de Vrije Universiteit. Deze melding betreft vermeende datamanipulatie, onder meer in artikelen in het proefschrift van betrokkene. De VU en de uit internationale wetenschappers samengestelde leescommissie ontvingen al eerder documenten waarin vermoedens van datamanipulatie werden uitgesproken. De leescommissie heeft daarop besloten tot een wetenschappelijke ondervraging van promovenda en is daarbij tot de conclusie gekomen dat zij overtuigend kan aantonen dat noch met de oorsprong noch met de behandeling van de data die aan het proefschrift ten grondslag liggen iets mis is. Het proefschrift is door de commissie getoetst en verdedigbaar bevonden. De commissie heeft het college van decanen geadviseerd de kandidate tot de openbare verdediging toe te laten. Op basis van dit advies heeft inmiddels de promotie plaatsgevonden.
Op grond van de door de Vrije Universiteit verstrekte informatie ben ik van mening dat door betrokkenen zorgvuldig is besloten de promotie doorgang te doen vinden. Ik wijs er daarbij op dat de universiteit in haar besluitvorming volledig autonoom is.
Heeft u vernomen dat hoogleraar Nijkamp heeft toegezegd de ruwe data te overhandigen aan Richard Gill voor nader onderzoek? Erkent u dat op zijn minst dit onderzoek moet zijn afgerond voordat de promotie van mevrouw Kourtit eventueel kan doorgaan?
Ik baseer mij bij mijn oordeel op de onderzoeken die zijn gedaan onder verantwoordelijkheid van de Vrije Universiteit. Op basis daarvan kom ik tot de conclusie dat het besluit de promotie doorgang te laten vinden zorgvuldig is genomen.
Het bericht dat de minister van mening blijft dat studiepunten afgepakt mogen worden |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Oppositie aanvaardt afpakken tentamenpunten niet» en het commentaar van hogeronderwijsexpert Kwikkers, die stelt dat de wet en de wetsgeschiedenis op dit punt volkomen helder zijn en het hier geen kwestie van opinie betreft?1
Het standpunt van de oppositie laat ik aan de oppositie. De opvattingen van de heer Kwikkers deel ik niet. Ik verwijs naar mijn antwoorden op onderstaande vragen en met name ook naar het in antwoord 3 verwerkte oordeel van de rechter.
Op welke wijze heeft de druk die onderwijsinstellingen mogelijk ervaren, om aan prestatie- en rendementseisen te moeten voldoen, u bewogen om deze vrije interpretatie over het laten vervallen van tentamenpunten toe te staan?
Mijn opvatting, zoals verwoord in mijn brief van 12 maart 2014 (Kamerstuk 31 288, nr. 384) heeft geen relatie met de mogelijk door instellingen ervaren druk om hun prestatieafspraak te realiseren.
Hoe verhoudt zich het vervallen van studiepunten met de beleidsdoelstelling verbetering van rendement?
In de beantwoording van eerdere kamervragen heb ik gewezen op de ontwikkeling dat de mogelijkheid om de geldigheidstermijn van met goed gevolg afgelegde tentamens te beperken ook in bredere zin in het kader van onderwijskundige doelstellingen wordt gebruikt dan alleen om te voorkomen dat studenten met verouderde kennis afstuderen. Bijvoorbeeld als maatregel om studiebevordering vorm te geven, die past in een pakket van kwaliteits-vervorderende maatregelen. Artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k, van de WHW biedt ruimte voor een dergelijke toepassing. De rechter heeft dit bevestigd. Het College van beroep voor het hoger onderwijs (CBHO) heeft overwogen «dat argumenten als marginale studievoortgang en onvoldoende studieperspectief acceptabel zijn als geldigheidsbeperkende maatregel».2
Kunt u uw onderbouwing van de antwoorden op de eerder gestelde vragen2 verder toelichten? Kunt u de passage uit de WHW3 en de daarbijbehorende toelichting die naar uw mening uw visie over het laten vervallen van tentamenpunten onderschrijft, hier weergeven en toelichten?
Mijn opvatting over de mogelijkheid om de geldigheidsduur van tentamens te beperken baseer ik op de tekst van artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k, van de WHW, dat bepaalt dat in de onderwijs- en examenregeling «(...) per opleiding of groep van opleidingen worden vastgelegd de geldende procedures en rechten en plichten met betrekking tot het onderwijs en de examens, waaronder ten minste waar nodig, de geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde tentamens, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie die geldigheidsduur te verlengen.» De tekst van de wet is leidend. De toelichting bij deze wettekst zegt «dat er in uitzonderingsgevallen aanleiding kan zijn om de geldigheidsduur van tentamens te beperken» (Kamerstukken II 1988/89, 21 073, nr. 3, bladzijde 129). Dit is niet in tegenspraak met het gestelde in antwoord 3. Ik ga er niet van uit dat het beperken van de geldigheidsduur in de Onderwijs- en Examenregeling (OER) de regel is, maar zoals het CBHO heeft overwogen, doet de toelichting bij artikel 7.13, tweede lid, onder k, van de WHW niet af aan de bredere toepassing als vermeld in antwoord 3.5 Het behoort tot de bevoegdheid van de instelling om te bepalen of er een reden is die de beperking van de geldigheidsduur nodig maakt. Via het instemmingsrecht op de OER kan de medezeggenschap invloed houden op de wijze waarop de instelling aan deze bevoegdheid uitvoering geeft. En de examencommissie kan in individuele gevallen om haar moverende redenen de geldigheidsduur verlengen.
Wat is uw reactie op de volgende passages uit de wetshistorie die wel direct betrekking hebben op het laten vervallen van tentamenpunten, te weten de Toelichting van de regering op haar conceptontwerp WHW (Staatsuitgeverij, 1988, p. 22/23): «Onderdeel e4 maakt beperking van de geldigheidsduur van tentamens (dus niet van examens) mogelijk. Daartoe kan in uitzonderingsgevallen aanleiding zijn op gebieden waarop kennis snel veroudert.», alsook de memorie van toelichting5: «Onderdeel f maakt beperking van de geldigheidsduur van tentamens (dus niet van examens) mogelijk. Daartoe kan in uitzonderingsgevallen aanleiding zijn.»? Geven deze passages in hun context helder aan dat tentamens alleen mogen vervallen in de uitzonderlijke situatie dat het duidelijk verouderde kennis betreft?
De passage «op gebieden waarop kennis snel veroudert» stond alleen in het concept-wetsvoorstel dat was bedoeld voor consultatie van organisaties van belanghebbenden. In het wetsvoorstel zoals ingediend in de Tweede Kamer en daar is aanvaard is deze passage achterwege gelaten.
Voor wat betreft de passage uit de memorie van toelichting bij artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder f (later vernummerd naar 7.13, tweede lid, aanhef en onder k) die zegt «dat er in uitzonderingsgevallen aanleiding kan zijn om de geldigheidsduur van tentamens te beperken» (Kamerstukken II 1988/89, 21 073, nr. 3, bladzijde 129), verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Deelt u de uitleg in genoemd toelichtend commentaar bij artikel 7.13 van de WHW, dat de woorden «waar nodig» in de wettekst niet alleen impliceren dat de noodzaak ter beoordeling is van het bestuur met instemming van de medezeggenschapsraad, maar dat bovendien is vereist dat het instellingsbestuur die noodzaak objectief hard maakt vanwege de uitzonderlijke reden die moet bestaan om een ontneming van een recht (in dit geval op de gehaalde studiepunten) te rechtvaardigen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze uitleg niet. De zinsnede «waar nodig» in artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k van de WHW betekent dat, uitsluitend indien een instelling gebruik maakt van de bevoegdheid om de geldigheidduur van tentamens te beperken, zij de geldigheidsduur en de daarmee verband houdende procedures, rechten en plichten in de OER tot uitdrukking moet brengen. Maakt de instelling geen gebruik van de bevoegdheid de geldigheidsduur te beperken, dan hoeft dat alles niet. Uiteraard moeten instellingen bij de toepassing van hun bevoegdheid wel de maatschappelijke zorgvuldigheid betrachten. Zij mogen (hoge) eisen stellen aan studenten maar moeten ook rekening houden met gerechtvaardigde belangen van studenten. De medezeggenschap kan via het instemmingsrecht op de OER invloed houden op de wijze waarop de instelling van haar bevoegdheid om de geldigheidsduur van tentamens te beperken, gebruik maakt. Dat is elders in de WHW vastgelegd.
Deelt u de opvatting dat ook artikel 7.11 van de WHW (vijfde lid) van belang is voor een juiste wetsuitleg, in die zin dat de genoemde verklaring (betreffende de verplichting dat een andere instelling (de desbetreffende examencommissie) deze verklaring meeweegt in beslissingen over vrijstelling) gezien tekst, strekking en wetsgeschiedenis onbeperkt geldig is en dit wetssystematisch ook wijst op onbeperkte geldigheid van een gehaald tentamen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze opvatting niet. De artikelen hebben verschillende oogmerken. Artikel 7.13, tweede lid, aanhef onder k van de WHW strekt ertoe te regelen dat beperking van geldigheidsduur van tentamens blijkt uit de OER, alsmede de daarmee verband houdende procedures, rechten en plichten. Artikel 7.11, vijfde lid van de WHW is in het leven geroepen om te regelen dat degene die een opleiding, anders dan door het afronden daarvan, verlaat aan de examencommissie een verklaring kan vragen waaruit blijkt welke tentamens hij met succes heeft afgerond.
Deelt u de mening dat financiële overwegingen en/of rendementsoverwegingen in ieder geval niet onder een onderwijskundige reden kunnen worden geschaard, zoals ook terug te lezen is in het toelichtend commentaar bij artikel 7.13 (tweede lid onder j)? Zo nee, op welke wijze kunt u onderbouwen dat met onderwijskundige redenen ook rendementsoverwegingen zijn bedoeld? Zijn er voorbeelden uit de parlementaire geschiedenis die uw opvatting staven?
Eerder heb ik de Kamer meegedeeld dat mijns inziens het verhogen van studievoortgang wel degelijk als onderwijskundige reden kan worden gezien, indien een verhoging van studievoortgang een kwalitatieve verbetering van het onderwijsaanbod en de ondersteuning van studenten impliceert, zodat zij op een goede manier in staat worden gesteld een kwalitatief goede studie binnen de daarvoor bestemde tijd af te ronden.
Ik ben van mening dat studievoortgang geen doel op zichzelf moet zijn. De maatregelen die instellingen treffen om studenten sneller te laten studeren moeten leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Die kwaliteitsbevorderende maatregelen liggen bijvoorbeeld op het gebied van de intensivering van het onderwijs of de verbetering van de docentkwaliteit. Ook kunnen het maatregelen zijn op het gebied van een intensievere studie- en studentbegeleiding en de monitoring van de studieresultaten.
Overigens is het aan de instelling om, met inachtneming van de maatschappelijke zorgvuldigheidsnormen, inhoud te geven aan de bevoegdheid bedoeld in artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k. De wetgever heeft daarbij voor diverse procedurele waarborgen gezorgd (regeling in het OER, instemmingsrecht medezeggenschap en een verlengingsbevoegdheid voor de examencommissie). Mij zijn geen voorbeelden in de wetsgeschiedenis bekend.
Deelt u de mening dat een instelling zich niet mag en kan verschuilen achter een (willekeurige) onderwijskundige reden?
De wet schrijft voor dat het instellingsbestuur de beperking van de geldigheidsduur in de OER opneemt. Van een verschuilen kan en mag geen sprake zijn. Ik wijs u er nogmaals op dat de medezeggenschap op dit deel van de OER instemmingsrecht heeft.
Deelt u de mening dat de wetgever met artikel 7.13 (tweede lid, onder k) de bedoeling heeft de student te beschermen? Zo nee, tot wiens bescherming strekt deze wetbepaling dan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening dat artikel 7.13, tweede lid, onder k, van de WHW de student beschermt. Maar het heeft ook een breder oogmerk. Dat geldt voor artikel 7.13 in zijn geheel, dat ziet op de inhoud van de OER. De OER moet de student helderheid verschaffen over de inhoud en de inrichting van de opleiding en het onderwijs het aantal en de volgtijdelijkheid van tentamens, of tentamens beperkt geldig zijn, de rechten en verplichtingen van de student etc. Dit alles dient de rechtszekerheid van de student.
Deelt u de mening dat de wet en de daarbijbehorende toelichting geen kwestie zijn van een mening of opvatting, maar dat de wet tot een objectief oordeel en het waarborgen van rechten dient te leiden?
De wet moet te goeder trouw worden uitgelegd. De tekst van artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k van de WHW is leidend.
Bent u het er mee eens dat voorkomen moet worden dat studenten hun recht steeds in afzonderlijke gevallen bij de rechter zouden moeten bevechten en dat dit uit het oogpunt van duidelijkheid, rechtsgelijkheid, rechtszekerheid en rechtsstatelijkheid een buitengewoon slechte zaak zou zijn?
Artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k, beoogt precies dergelijke onwenselijke effecten te voorkomen door ervoor te zorgen dat de student weet in welke gevallen er een beperkte geldigheidsduur is en wat de procedures en de rechten en plichten zijn in dat geval. Overigens, uit een oogpunt van rechtsstatelijkheid, moet de gang naar de rechter wel open staan.
Deelt u de opvatting over vereiste staatsrechtelijke zuiverheid, dat het een Minister niet vrijstaat om bij brief de ook uit de wetsgeschiedenis duidelijk blijkende betekenis van een recht en de rechtspositie van studenten, noch de bedoeling van de wetgever, te wijzigen?
Ik heb mij in mijn brieven gebaseerd op de tekst van de wet, die ook voor mij leidend is. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 3, 4, 5 en 11.
Hoe gaat u voorkomen dat een vrijere interpretatie zoals u die lijkt te hebben voorgesteld rechtsongelijkheid en willekeur in de hand werkt?
Er is geen sprake van een vrijere interpretatie. De wettekst is helder. Zoals bij alle wettelijk toegekende bevoegdheden zal bij de toepassing daarvan de vereiste zorgvuldigheid betracht moeten worden. Bovendien kan de medezeggenschap dit toetsen via haar instemmingsrecht op de OER. Daarnaast zien de Inspectie van het Onderwijs en de rechter toe op de rechtmatigheid van de bevoegdheidsuitoefening.
Hoe gaat u voorkomen dat rechten zonder uitdrukkelijke wettelijke grondslag worden ontnomen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 4 en 5 en ook naar de in antwoord 3 verwerkte oordeel van de rechter. De tekst van artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k, van de WHW geeft het instellingsbestuur de bevoegdheid om de geldigheidsduur van tentamens te beperken. Er is dus een wettelijke grondslag.
Bent u van mening dat een principiële wijziging van de betekenis en reikwijdte van een wetsartikel, zoals u die kennelijk wenst, alleen kan plaatsvinden door middel van een wijziging van de WHW?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 4 en 5 en de in antwoord 3 verwerkte oordeel van de rechter. Ik baseer mijn opvatting op de tekst van artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k. Een wijziging van dat artikel is niet nodig.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat er op zeer korte termijn helderheid en duidelijkheid is over de geldigheidsduur van tentamens?
Voor helderheid en duidelijkheid over het wettelijk kader waarbinnen de geldigheidsduur van tentamens kan worden beperkt verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Het bericht dat Hogeschool Saxion wordt gekort op het budget omdat te weinig studenten op tijd afstuderen |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Minister dreigt hogeschool Saxion met korting op budget», waarin wordt gesteld dat de hogeschool wordt gekort, omdat te weinig studenten afstuderen?1
In het artikel wordt ten onrechte gesuggereerd, dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft bepaald dat het bachelor-rendement bij Hogeschool Saxion in 2015 68% moet zijn. In het kader van de prestatieafspraken hoger onderwijs is met Saxion wel een percentage van 68 in 2015 afgesproken, maar dit percentage is door Saxion zelf gekozen en haalbaar bevonden, uitgaande van de historie, context en uitgangssituatie van de hogeschool. Ook de Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek heeft het voorstel voor de prestatieafspraak van Saxion, waarvan deze ambitie deel uitmaakt, als realiseerbaar beoordeeld.
Aan de realisatie van de ambities uit de prestatieafspraak op de zogenoemde zeven verplichte indicatoren voor onderwijskwaliteit en studiesucces zijn financiële consequenties verbonden. Daarop wijst het artikel terecht. In het Besluit experiment prestatiebekostiging hoger onderwijs [artikel 13, eerste en tweede lid] is aangegeven welke financiële gevolgen verbonden zijn aan het niet realiseren van (een deel van) de afgesproken ambities. In 2016 wordt beoordeeld of de hogeronderwijsinstellingen de ambities hebben waargemaakt.
Is het waar dat u heeft bepaald dat 68% van de hbo-studenten binnen vijf jaar een diploma moet halen en dat Saxion nu «blijft steken op 59%»?
Nee. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, is het in de prestatieafspraak opgenomen percentage van 68 een door Saxion zelf gekozen percentage. In haar jaarverslag over 2013 meldt Saxion het bachelor-rendement in 2013. Dat bedroeg inderdaad 59%.
Klopt het dat andere opleidingen vergelijkbaar scoren? Zo ja, worden ook andere hogescholen gedreigd met een korting? Welke instellingen zijn dit? Zo nee, waarom wordt alleen deze hogeschool bedreigd met een korting?
Het bachelor-rendement (2013) bij Saxion is in vergelijking met veel andere hogescholen aan de lage kant. Een lage score hoeft echter niet tot een korting te leiden. Voor de andere hogescholen (en voor de universiteiten) geldt hetzelfde als voor Saxion: in 2016 wordt beoordeeld of zij de (door hen zelf gekozen en vervolgens in de prestatieafspraak) vastgelegde ambities op de zeven verplichte indicatoren voor onderwijskwaliteit en studiesucces hebben gerealiseerd. Uit het oordeel over de realisatie van de voor 2015 afgesproken ambities volgen financiële consequenties.
Zoals ik eerder aan de Tweede Kamer heb gemeld, heb ik de universiteiten en hogescholen in de gelegenheid gesteld vóór 1 juli 2014 aan te geven of er gewijzigde (juridische of financiële) randvoorwaarden zijn die hen belemmeren bij het realiseren van hun ambities in de prestatieafspraken. Op basis van de inventarisatie bij de instellingen zal ik, na overleg met VSNU en Vereniging Hogescholen, besluiten of er aanleiding is de uitgangspunten van de eindbeoordeling in 2016 te heroverwegen.
Welke gevolgen heeft een korting op het budget voor de onderwijskwaliteit van deze school?
Indien de hogeschool de afgesproken ambities voor drie aspecten, te weten studiesucces (waartoe de indicatoren uitval, switch en bachelor-rendement behoren), kwaliteit/excellentie (afhankelijk van gekozen indicator: studenttevredenheid (NSE) of deelname aan excellentietrajecten of aandeel studenten in opleidingen met goed/excellent-oordeel NVAO) en maatregelen (docentkwaliteit, onderwijsintensiteit en indirecte kosten), niet weet te realiseren, wordt het budget voor onderwijskwaliteit en studiesucces voor deze hogeschool voor elk genoemd aspect voor de jaren 2017 tot en met 2020 telkens met een derde verminderd. Het budget voor onderwijskwaliteit en studiesucces heeft een omvang van ongeveer 5% van de bekostiging van de hogescholen.
Deelt u de mening dat de dreiging met een korting op het budget een perverse prikkel is, omdat het aanzet om studenten zo snel mogelijk door de studie te jagen?
Nee. Ook gezien de ervaringen met de eerdere meerjarenafspraken studiesucces in het hoger onderwijs, is bij de prestatieafspraken bewust ervoor gekozen deze niet vrijblijvend te laten zijn. Ik zie ook dat in het hoger onderwijs hard gewerkt wordt aan het realiseren van de afgesproken ambities. Een focus op alleen bachelor-rendement is voor de instellingen niet lonend. De realisatie van de andere afgesproken ambities komt dan in gevaar. Bij de prestatieafspraken is niet voor niets gekozen voor een mix van zeven verplichte indicatoren.
Hoe gaat u voorkomen dat scholen zich, net als voorheen bij hogeschool Inholland, meer op rendement dan op onderwijskwaliteit gaan richten?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is het voor hogeronderwijsinstellingen niet lonend om zich te zeer op bachelor-rendement te richten. De realisatie van de andere afgesproken ambities komt dan in het gedrang. Ik vind het van belang dat in het hoger onderwijs meer het gesprek wordt gevoerd over wat onderwijskwaliteit is. Daaraan wil ik een bijdrage leveren. Wat bedoelen we als we naar «beter onderwijs» streven? Welke instrumenten dragen daaraan bij? Als de prestatieafspraken tot effect hebben dat het gesprek meer hierover wordt gevoerd en als zij een kwaliteitscultuur stimuleren in het hoger onderwijs, hebben ze een belangrijke meerwaarde. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 27 juni 2014 aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 31 288, nr. 393), zal ik met de instellingen gedurende de looptijd van de prestatieafspraken het gesprek blijven voeren over de maatregelen die zij nemen om de prestatieafspraken te realiseren.
Het weigeren van studiefinanciering voor een master na een gecombineerde bacheloropleiding Pabo (HBO) en Pedagogische Wetenschappen (WO) |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de situatie dat studenten die een combinatie van een hbo-bachelor Pabo en een wo-bachelor pedagogische wetenschappen na 4 jaar nominale studieduur afgerond hebben, geen prestatiebeurs krijgen voor hun master?
Ja.
Waarom wordt een prestatiebeurs voor een master in het wetenschappelijk onderwijs geweigerd door DUO1, terwijl de student de bachelorfase in de nominale studieduur heeft afgerond?
Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 kan een student in het hoger onderwijs in beginsel vier jaar aanspraak maken op studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs. Dit betekent dat een student in beginsel een hbo-bacheloropleiding of het geheel van een wo-bacheloropleiding en een wo-masteropleiding kan afronden met prestatiebeurs. De academische pabo is een gecombineerde bacheloropleiding welke bestaat uit een hbo-bacheloropleiding (Pabo) en een wo-bacheloropleiding Pedagogische Wetenschappen of Onderwijskunde. Deze opleiding duurt vier jaar. Als de student vervolgens nog een masteropleiding wil volgen kan hij gedurende drie jaar gebruik maken van de sociale leenvoorziening en behoudt de student eveneens nog gedurende één jaar recht op de reisvoorziening. Wanneer de student een bekostigde hbo-master in het domein onderwijs wil volgen, kan hij een jaar verlenging van de prestatiebeurs krijgen. Voor de pabo-studenten zijn dan bijvoorbeeld de Masters Special Educational Needs (SEN) en Leren & Innoveren (L&I) interessant. Dit zijn professionele masters gericht op het beroep leraar.
Deelt u de mening dat het aan te moedigen is dat studenten naast hun bachelorgraad voor leraar basisonderwijs ook hun bachelorgraad in de pedagogische wetenschappen behalen? Deelt u de mening dat het aan te moedigen is dat studenten een aansluitende master volgen op dit traject?
Deze opleidingsvorm van de pabo trekt vwo-afgestudeerden aan, een doelgroep die wij graag willen aantrekken voor het onderwijs. Deze studenten zijn na hun opleiding bevoegd om aan de slag te gaan in het onderwijs, evenals studenten die de reguliere pabo hebben gevolgd. Voor alle studenten geldt dat zij recht hebben op vier jaar studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs. Ik wil voor de groep studenten van de academische pabo geen uitzondering maken op de bestaande regelgeving. Het is zeker aan te moedigen dat leraren een mastergraad behalen. Voor deze studenten zijn er dan ook bekostigde professionele masters in het hbo. Tevens kunnen leraren die werkzaam zijn in het onderwijs een masteropleiding bekostigd krijgen via de lerarenbeurs.
In het kader van de uitwerking van de afspraken van het Nationaal Onderwijs Akkoord (NOA) ben ik in onderhandeling met de sectorraden over de concretisering van de ambitie om tot een hoger aantal masteropgeleiden in het primair onderwijs te komen. Ik hoop u hierover op korte termijn nader te kunnen informeren.
Hoe is bovenstaande weigering van een prestatiebeurs voor een aansluitende master voor een docent in opleiding te rijmen met de ambities in uw Lerarenagenda, waarin staat dat nieuwe leraren worden opgeleid tot de beste opleiders en ingezet wordt op meer masteropgeleide leraren?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om voor het komende studiejaar verandering aan te brengen voor deze groep studenten?
Nee, zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid deze vragen op korte termijn te beantwoorden, zodat studenten nog voor komend studiejaar duidelijkheid hebben als zij aan hun master beginnen?
Ja. Voor komend jaar blijft hun recht op studiefinanciering onveranderd.
Het bericht dat het bestuur van Hogeschool Inholland misstanden onder de pet houdt |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Klokkenluider: Leugens van Inholland maken me misselijk», waarin wordt gesteld dat de Raad van Toezicht de klachten van een student op onfatsoenlijke en mogelijk zelfs onrechtmatige wijze heeft afgehandeld?1
Het is altijd jammer wanneer een student ontevreden is over de afhandeling van zijn klacht. Ik betreur dat.
Deelt u de mening dat de procedure van een klokkenluidersregeling en de handelswijze van de Raad van Toezicht helder en inzichtelijk moeten zijn, om iedere schijn van belangenverstrengeling te voorkomen?
Ja.
Bent u van mening dat in deze kwestie de Raad van Toezicht van Inholland op zijn minst flinke steken heeft laten vallen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geconstateerd dat de Raad van Toezicht de brief van 22 augustus 2013 van klager later dat jaar in behandeling heeft genomen nadat ik de raad daarop had gewezen. De hogeschool heeft steken laten vallen ten aanzien van de bereikbaarheid van de Raad van Toezicht. Ik heb uw Kamer daarover in mijn brieven van 19 december 2013 (ref. 559119) en 11 april 2014 (ref. 612671) reeds bericht.
Deelt u de mening dat wanneer een Raad van Toezicht en het College van Bestuur worden beschuldigd van het verstrekken van onjuiste informatie en het voorliegen van officiële instanties, de onderste steen boven moet komen?
Ja.
Is het waar dat de voorzitter van de Raad van Toezicht aan de klokkenluider heeft beloofd dat hij u zou verzoeken om een onderzoek? Wat is hiervan terechtgekomen?
Nee, de voorzitter van de Raad van Toezicht heeft dit niet beloofd.
Deelt u de mening dat het eigen onderzoek van de Raad van Toezicht niet geloofwaardig is, aangezien de Raad zelf partij is in het conflict?
Deze mening deel ik niet. Klagers hebben de melding gedaan op basis van de Klokkenluidersregeling van Inholland. Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 11 april jl. heb geschreven, heeft de voorzitter van de Raad van Toezicht conform artikel 5 van die regeling opdracht tot een onderzoek gegeven. De uitkomst van het onderzoek is op 2 mei 2014 per brief aan klagers per brief voorgelegd. De raad van toezicht is het orgaan dat ingevolge de WHW toezicht houdt op het college van bestuur. De leden hebben geen direct belang bij de hogeschool. Daarom is in de Klokkenluidersregeling de Raad van Toezicht van Inholland belast met het hier bedoelde onderzoek.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar deze kwestie en de handelswijze van het bestuur van Inholland, inclusief de Raad van Toezicht? Zo ja, op welke wijze gaat u dit onderzoek vormgeven? Zo nee, hoe voorkomt u dat deze kwestie buitengewoon onbevredigend afloopt?
Nee. Ik kan niet voorkomen dat deze kwestie voor een of meer partijen onbevredigend afloopt. Zoals reeds eerder aan uw Kamer gemeld, kan ik geen rol spelen in een conflict tussen een (oud-)student en een instelling voor hoger onderwijs noch een instelling opdracht geven tot het uitvoeren van een onafhankelijk onderzoek. Elke instelling voor hoger onderwijs heeft een interne regeling voor de behandeling van klachten en geschillen. Na de interne procedure kan een (oud-)student een geschil voorleggen aan het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs en kan hij zich tot de burgerlijke rechter wenden.