Belemmeringen voor gezinshuizen en pleegouders. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Is bekend hoeveel gezinshuizen er in 2020 waren? Stijgt het aantal gezinshuizen nog steeds? Hoeveel kinderen verblijven momenteel in een gezinshuis en bij pleegouders? Is bekend wat de verdeling is in type constructies, zoals loondienst, franchise en zelfstandig?
In opdracht van het kernteam gezinshuizen1 heeft het Nederlands Jeugdinstituut samen met Gezinspiratieplein een publicatie gezinshuizen opgesteld (de eerste vijf factsheets werden opgesteld door Gezinspiratieplein). Deze publicatie, bijgevoegd bij deze beantwoording, geeft inzicht in de cijfers over 2020. Zoals hier staat beschreven, was de werkwijze bij het opstellen gedeeltelijk anders dan in 2018 en voorheen. Hierdoor zijn de gegevens uit voorgaande factsheets niet volledig te vergelijken met de huidige cijfers. Toekomstige publicaties zullen dezelfde werkwijze als de huidige werkwijze hanteren en zullen gebruik maken van de definitie van gezinshuizen zoals beschreven in de Kwaliteitscriteria Gezinshuizen2.
Uit de cijfers blijkt dat er in 2020 in totaal 979 gezinshuizen waren met in totaal 3.678 jeugdigen. In 2018 ging dit om 937 gezinshuizen waar 3.113 jongeren verbleven3. Over het algemeen is sprake van een stijgende lijn: in 2016 ging het om 764 gezinshuizen waar 2.594 jongeren verbleven. De publicatie gaat ook nader in op de verdeling tussen typen gezinshuizen zoals loondienst of zelfstandige gezinshuizen.
Uit de meest recente factsheet pleegzorg van Jeugdzorg Nederland (bijgevoegd bij deze beantwoording) blijkt dat in 2020 23.093 jeugdigen bij pleegouders hebben gewoond. In 2019 waren dit 23.272 jeugdigen en in 2018 22.741. De bijgevoegde factsheet pleegzorg gaat nader in op de meest recente cijfers omtrent pleegzorg.
Wat is het huidige tekort aan pleegouders en gezinshuisouders? Zijn er (zeer) jonge kinderen die nu in een instelling zijn geplaatst omdat er onvoldoende pleegouders en gezinshuisouders zijn?
De factsheet pleegzorg geeft aan dat in 2020 in totaal 17.312 pleeggezinnen waren. Er zijn alleen cijfers beschikbaar over het aantal kinderen dat op pleegzorg wachtte op 31 december. Op 31 december 2020 waren dit 427 jeugdigen, 9% minder dan in 2019. Voor hen is nog geen bemiddeling gestart. Daarnaast was voor 442 jeugdigen op 31 december de aanvraag voor plaatsing bij pleegouders in behandeling bij een pleegzorgorganisatie (dat is een afname van 12% in vergelijking met 2019). Voor hen werd een passend pleeggezin gezocht: de bemiddeling was gestart, maar een plaatsing was nog niet (definitief) rond. Dit heeft voornamelijk te maken met een tekort aan pleegouders en onvoldoende keuzemogelijkheden voor een juiste match. In totaal wachtten op 31 december 2020 869 jeugdigen op plaatsingen bij pleegouders (zie bijgevoegde factsheet pleegzorg 2020). Er kan niet worden aangegeven wat het exacte tekort aan pleegouders is. Een eventueel tekort hangt af van zaken als de in- en uitstroom van pleegkinderen en pleegouders, het aantal kinderen per pleeggezin, de specifieke wensen en behoeften van pleegkinderen die wachten op pleegzorg (niet alle pleegouders kunnen voor alle pleegkinderen zorgen), regionale spreiding van pleeggezinnen en vraag naar pleegzorg en de vorm van pleegzorg die kinderen op een wachtlijst nodig hebben (zoals voltijds of deeltijdspleegzorg).
Is er nog steeds sprake van een groot verschil in regionale spreiding?1 Zo ja, is bekend waarom het aantal gezinshuizen per regio zo verschillend is?
Bijgevoegde publicatie Gezinshuizen beschrijft de spreiding van het aantal zelfstandige gezinshuizen per regio en het aantal gezinshuizen in loondienst per provincie. Er zijn regio’s met relatief veel zelfstandige gezinshuizen. Zo zijn er in regio’s als Zeeland, Twente en Drenthe tussen de 25 en 30 zelfstandige gezinshuizen per regio actief. Daarnaast zijn er regio’s waarin niet of nauwelijks zelfstandige gezinshuizen actief zijn, zoals Haarlemmermeer, Utrecht-stad en Zuid-Kennemerland. Ook het aantal gezinshuizen in loondienst verschilt per provincie. Zo zijn in de provincie Noord-Holland 93 gezinshuizen in loondienst actief, tegenover 2 in Friesland.
Er kunnen verschillende factoren ten grondslag liggen aan deze regionale spreiding. Ten eerste is, zoals ook in de publicatie gezinshuizen staat beschreven, niet van alle zorgaanbieders bekend of ze gezinshuizen actief hebben. Het beeld is daarom niet volledig, waardoor sommige regio’s wellicht ondervertegenwoordigd zijn in de cijfers. Daarnaast kan regionale spreiding afhankelijk zijn van zaken als beschikbaarheid van geschikte woonruimte, de vraag naar gezinshuiszorg en regionale inspanningen en ondersteuningsstructuren voor gezinshuizen.
Is bekend wat de leeftijdsopbouw is van kinderen in gezinshuizen? Wordt er sinds het uitbreiden van het tarief voor verlengde pleegzorg ook langer gebruik gemaakt van gezinshuiszorg voor jongvolwassenen na hun 18e?
Uit de meest recente cijfers van het CBS blijkt dat in 2020 5.310 kinderen en jongeren een vorm van gezinsgerichte jeugdhulp hebben ontvangen (waaronder gezinshuiszorg). De leeftijdsopbouw van deze jeugdigen was als volgt:
Uit de CBS-cijfers blijkt dat in 2020 1.795 jongeren van 18 jaar of ouder pleegzorg hebben ontvangen en 320 jongeren van 18 jaar of ouder een gezinsgerichte vorm van jeugdhulp met verblijf. In 2019 ging dit om 1.175 jongeren binnen de pleegzorg en 310 binnen gezinsgericht. In 2018 waren dit 540 jongeren (pleegzorg) en 265 jongeren (gezinsgericht).
Over het algemeen maken meer jongvolwassenen binnen de pleegzorg en gezinshuizen ook na volwassenheid gebruik van de geboden hulp. Deze stijging is in lijn met de afspraken die het Rijk heeft gemaakt met de sector om pleegzorg en gezinshuiszorg voortaan standaard tot 21 jaar in te zetten.
Kunt u uiteen zetten wat de landelijke eisen zijn voor gezinshuisouders als het gaat om opleiding en aanvullende eisen zoals de SKJ (Stichting Kwaliteitsregister Jeugd)-registratie? Zijn er landelijke eisen over de financiële situatie? Herkent u het beeld dat er nogal wat verschillende aanvullende eisen door gemeenten worden gesteld en dat ook het toezicht langs verschillende lijnen loopt? Staat u ervoor open om betere afspraken te maken zodat er meer eenduidigheid komt in eisen over financiën, opleidingsniveau en toezicht?
De eisen voor gezinshuisouders zijn vastgelegd in de Kwaliteitscriteria Gezinshuizen5. Deze zijn door een kernteam van experts met inbreng van de gezinshuissector zelf opgesteld. Ze beschrijven de kenmerken waaraan een goed gezinshuis dient te voldoen. Er worden ook voorwaarden gesteld aan de opleiding en daarmee samenhangende SKJ-registratie-eisen voor gezinshuisouders.
Ook gemeenten stellen eisen aan de gezinshuiszorg. Bij de aanbesteding en inkoop van de gezinshuiszorg dienen gemeenten naast de financiële voorwaarden ook te letten op de kwaliteit van geleverde gezinshuiszorg. Daarmee zijn ook voor gemeenten de Kwaliteitscriteria Gezinshuizen richtinggevend voor het vaststellen van kwaliteit van de gezinshuizen en belangrijk bij de inkoop van deze zorg.
Landelijk is er een handreiking tariefstelling gezinshuiszorg ontwikkeld6. Deze handreiking, opgesteld door Jeugdzorg Nederland, VNG, VGN en Present24x7, geeft gemeenten en aanbieders meer houvast over de opbouw en hoogte van tarieven in de gezinshuiszorg.
Het toezicht op de gezinshuizen vindt plaats door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Zij toetst of de gezinshuizen voldoen aan het toetsingskader voor kleinschalig zorgaanbod. De Kwaliteitscriteria Gezinshuizen worden ook door de IGJ gebruikt voor het bepalen van eisen van het toetsingskader.
Gemeenten, aanbieders van gezinshuiszorg en de IGJ hebben ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid een taak om de kwaliteit en de voorwaarden waaraan gezinshuiszorg dient te voldoen te bepalen en te bewaken. De Kwaliteitscriteria Gezinshuizen zijn hierbij leidend.
Bent u bekend dat veel gezinshuizen contracten hebben bij meerdere gemeenten en daarom aan alle afzonderlijke gemeenten verantwoording moeten afleggen? Bent u bereid om met gemeenten afspraken te maken zodat dit eenvoudiger kan, door bijvoorbeeld het gebruik van standaard formulieren voor het afsluiten van contracten, het declareren van zorgkosten en andere zaken?
Onder leiding van speciaal Adviseur Rita Verdonk werken jeugdhulpprofessionals en inkopers van gemeenten aan het beperken van het aantal productcodes tot een minimale set met een geharmoniseerde tijd. Het Rijk en de sector zijn voornemens om deze op te nemen in een Ministeriële Regeling. Hiermee wordt ook het tijdschrijven voor professionals aanzienlijk beperkt.
Wat zijn de tarieven die gehanteerd worden door gemeenten? Zitten hier grote verschillen tussen? Zijn er afspraken over minimumtarieven? Zo niet, waarom niet? In hoeverre kunnen gemeenten eenzijdig tarieven verlagen?
In het kader van het koersdocument gezinshuizen7 en bijbehorende kwaliteitscriteria8 hebben Jeugdzorg Nederland, VNG, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) en Present24x7 een handreiking tariefstelling gezinshuiszorg opgesteld (zie ook mijn antwoord op vraag 5). Op basis van deze handreiking kunnen aanbieders en gemeenten de hoogte en de opbouw van het tarief bespreken. Doordat niet elk gezinshuis hetzelfde is qua grootte, ondersteuningsaanbod, huisvesting en dergelijke, verschilt ook de kostenstructuur van locatie tot locatie en daarmee het tarief dat de gemeente hanteert. Gemeenten en aanbieders kunnen op lokaal niveau het beste bezien welke hulpverlening nodig is en welk tarief daarbij past.
Bent u het ermee eens dat gezinshuizen vaak een langdurige en stabiele, fysieke plek bieden aan kinderen en zij daarom gebaat zijn bij duidelijkheid? Bent u het ermee eens dat kortdurende contracten (van vaak 1–3 jaar) voor zowel de kinderen als de gezinshuizen niet wenselijk zijn? Bent u bereid om hier met aanbieders en gemeenten afspraken over te maken?
Gezinshuizen zijn veelal bedoeld om langdurig een plek te bieden aan kinderen en jeugdigen die uit huis zijn of worden geplaatst. Soms is het echter mogelijk dat een gezinshuis ook kortdurend verblijf aanbiedt aan jeugdigen die dit nodig hebben. Gemeenten, zorgaanbieders en gezinshuizen zijn daarom aan zet om hierover samen goede afspraken te maken en daarbij ook rekening te houden met de wensen en behoeften van de jeugdigen en hun begeleiders c.q. ouders of voogden.
Herinnert u zich nog het rapport «Constant nieuwe gezichten, ik crash daarvan»2 van Het Vergeten Kind waaruit bleek dat uit huis geplaatste jongeren gemiddeld zes keer zijn verplaatst, maar het ook voorkomt dat een kind 20 keer is verplaatst? Wat is er sinds de beantwoording van onze vragen op 30 april 20203 concreet gebeurd om het aantal verhuizingen terug te dringen? Waar wordt bijgehouden hoe vaak kinderen nu verhuizen? Is het gemiddelde nog steeds zes keer of is dit omlaag gebracht?
Het rapport «Constant nieuwe gezichten, ik crash daarvan» van Stichting Het Vergeten Kind gaf een indringende boodschap en liet zien hoe belangrijk het is dat jongeren, als ze uit huis geplaatst moeten worden, een passende plek krijgen. Alle kinderen en jongeren verdienen het om op een stabiele plek op te groeien. Aanbieders, gemeenten en het Rijk delen deze doelstelling en hebben, in het kader van het actieprogramma Zorg voor de Jeugd, verschillende acties ingezet.
Zo zijn er bovenregionale expertisenetwerken ingesteld die zijn bedoeld om eraan bij te dragen dat jongeren met complexe vragen passende hulp krijgen. Om de residentiële jeugdhulp te transformeren en daarmee passender te maken voor kinderen, heb ik in 2020 en 2021 in totaal € 85,5 mln, beschikbaar gesteld aan gemeenten via de specifieke uitkering vastgoedtransitie residentiële jeugdhulp.11 Daarvan is € 33,5 miljoen bedoeld voor de vastgoedtransitie in de gesloten jeugdhulp, € 5 mln. voor de ombouw van separeerruimten en € 50 mln. voor de vastgoedtransitie driemileuvoorzieningen. Met deze impuls wil ik bevorderen dat jongeren die uithuisgeplaatst moeten worden in een meer passende, gezinsachtige omgeving kunnen verblijven.
Om te zorgen dat uit huis geplaatste jongeren een passende plek krijgen, kunnen gemeenten, jeugdbeschermers en aanbieders ook een beroep doen op de regionale expertteams.
Landelijk wordt het aantal verhuizingen van kinderen niet bijgehouden. Dat is aan gemeenten en dient op regionaal niveau te gebeuren. Mij is bekend dat de jeugdregio Food Valley een goed inzicht heeft in het aantal doorverhuizingen en haar beleid hierop aanpast.
Klopt het dat er soms wordt gefinancierd op enkel «geleverde zorg», waardoor een gezinshuis inkomsten mist als een kind bijvoorbeeld een nacht bij een vriendje/vriendinnetje slaapt? Bent u het ermee eens dat logeerpartijtjes horen bij het normale gezinsleven en dat het onwenselijk is als gezinshuizen er financieel nadeel bij hebben als dit niet gebeurt?
Ja, ik vind dat logeerpartijtjes bij het normale gezinsleven horen. Daarnaast ben ik van mening dat het mogelijk moet zijn om, als de situatie daar om vraagt, verschillende vormen van hulp elkaar te laten versterken, door bijvoorbeeld gezinshuiszorg te combineren met weekendpleegzorg. Er zijn bij mij geen signalen bekend dat gezinshuizen worden gekort op hun inkomsten wanneer een kind sporadisch bij een vriend/vriendin logeert. Wel zijn er situaties mogelijk waarin het tarief wordt aangepast wanneer een kind structureel ergens anders verblijft, bijvoorbeeld in de weekenden bij de eigen ouders of bij een pleeggezin.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de motie-Westerveld4 waarin de regering wordt gevraagd om met de Belastingdienst in gesprek te gaan om fiscale knelpunten voor pleegouders weg te nemen? Welke concrete veranderingen zijn hieruit voortgekomen?
Pleegouders hebben aangegeven dat ze knelpunten ondervinden in de kinderopvangtoeslag, die afhankelijk is van het inkomen van de pleegouders en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De inkomensafhankelijke combinatiekorting is een tegemoetkoming voor werkenden met kinderen tot 12 jaar in verband met de specifieke lasten waarvoor werkenden met jonge kinderen zich gesteld zien. Aangezien pleegouders een pleegvergoeding ontvangen, komen ze niet in aanmerking hiervoor.
Momenteel loopt een breed onderzoek waarin wordt nagegaan met welke financiële knelpunten pleegouders te maken hebben, hoe in de praktijk wordt omgegaan met bijzondere kosten en hoe tarieven voor pleegzorg zijn opgebouwd. Op basis van de uitkomsten zal ik met betrokken partijen, zoals de VNG, Jeugdzorg Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (NVP) nagaan hoe we financiële knelpunten voor pleegouders zoveel mogelijk weg kunnen nemen en hoe we om kunnen gaan met de vergoeding van bijzondere kosten, bijvoorbeeld door het opstellen of aanpassen van handreikingen. We gaan hierbij ook nadrukkelijk in op kosten voor kinderopvang. De planning is om dit onderzoek met de volgende voortgangsbrief jeugd (in november 2021) naar uw Kamer te sturen.
Klopt het dat gezinshuisouders in tegenstelling tot pleegouders geen blokkaderecht hebben? Bent u bereid om in kaart te brengen of een versterking van de rechtspositie van gezinshuisouders kan bijdragen aan het terugdringen van het aantal overplaatsingen?
Ja, het klopt dat gezinshuisouders, in tegenstelling tot pleegouders, geen blokkaderecht hebben. Gezinshuisouders nemen een andere positie in dan pleegouders. Gezinshuisouders zijn, in tegenstelling tot pleegouders, professionals die voor hun werk inkomsten ontvangen in de vorm van salaris en/of winst uit onderneming. Gezinshuisouders hebben vanuit die positie, net als alle andere jeugdhulpprofessionals, geen blokkaderecht. Het blokkaderecht is een middel om de positie van pleegouders te verstevigen en niet om overplaatsingen te verminderen.
Wel wordt, indien overplaatsing van kinderen in gezinshuizen wordt overwogen, ook het oordeel van de gezinshuisouders en mogelijk ook de wens van het kind zelf of de ouders en/of het wettelijk gezag meegenomen in de uiteindelijke beslissing om tot overplaatsing van een kind/ jeugdige over te gaan. Samen met gezinshuisouders en andere professionals willen we nagaan hoe we jeugdigen die uit huis geplaatst worden zo goed mogelijk kunnen plaatsen om daarmee onnodige overplaatsing te voorkomen. Hiervoor is door het NJi een factsheet ontwikkeld met criteria welke plek het best passend is voor een kind dat niet thuis kan wonen13.
Is in beeld wat de gevolgen zijn van de coronacrisis voor gezinshuisouders? Zijn er meer kosten geweest in verband met onder meer thuisonderwijs? Op welke manier worden gezinshuisouders ondersteund?
De coronacrisis heeft veel flexibiliteit gevraagd van kinderen, jongeren, ouders, de jeugdzorgsector en van gezinshuisouders. Het wegvallen van zaken als onderwijs, sport en hobby’s heeft een impact op kinderen en jongeren en daarmee ook op hun (gezinshuis/pleeg)ouders en/of begeleiders. De jeugdzorgsector heeft zich vanaf het begin van de coronacrisis ingezet om de hulp en ondersteuning voor kinderen en jongeren zo goed mogelijk in te vullen, ondanks de beperkende maatregelen.
Het kabinet heeft geen zicht op extra kosten die gezinshuisouders hebben gehad vanwege de maatregelen tegen het coronavirus. Wel heeft kabinet afgelopen februari € 40 mln. beschikbaar gesteld voor een steunpakket Welzijn Jeugd. Het steunpakket Welzijn Jeugd focust op 3 componenten:
Het grootste deel (€ 33,5 mln.) van de financiële middelen wordt gebruikt om gemeenten in staat te stellen hun sociale activiteiten, laagdrempelige mentale ondersteuning en jongerenwerk voort te zetten. Om deze lokale aanpak te versterken, financiert VWS aanvullend circa 40 landelijke initiatieven, waaronder initiatieven gericht op (thuis)onderwijs.
Wanneer gezinshuisouders in individuele gevallen extra kosten hebben gehad wegens de maatregelen tegen het coronavirus is het aan jeugdhulpaanbieders en gemeenten om hier passende oplossingen voor te vinden.
Het feit dat meerdere gedupeerde ouders een brief van Incassobureau GGN hebben ontvangen. |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Hoe is het mogelijk dat vele ouders die nog geen integrale toets hebben gehad, of zelfs (deels) gecompenseerd zijn, een brief van GGN hebben gekregen dat zij niet gedupeerd zouden zijn?1
Via het amendement Lodders/Van Weyenberg kwam het moratorium tot stand.2 In dit moratorium is opgenomen dat de gegevens van de gedupeerden met gerechtsdeurwaarders, waaronder GGN, via de Stichting Netwerk Gerechtdeurwaarders (SNG) met ondersteuning van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) worden gedeeld om zo te voorkomen dat beslagen worden uitgevoerd. In eerste instantie is een lijst geleverd met alle mensen die zich voor 15 februari hadden gemeld, het moratorium, de pauzeknop, was namelijk voor alle mensen die zich melden geldig tot 1 mei en vanaf 1 mei voor iedereen die gedupeerd was. Vanaf 1 mei worden periodiek updates gestuurd naar de gerechtsdeurwaarders met daarin de gegevens van de mensen die zijn aangemerkt als gedupeerden.
Op 5 mei hebben we met de SNG nieuwe gegevens gedeeld van de gedupeerde voor wie het moratorium na 1 mei van toepassing blijft. Op zondag 16 mei werd duidelijk dat de gedeelde informatie onvolledig was; de lijst bevatte alleen de gegevens van ouders die via de Catshuisregeling € 30.000 hebben ontvangen. De ouders die al via de integrale beoordeling herstel hadden ontvangen, stonden niet op de lijst. Tevens ontbraken er ouders die zich hadden gemeld bij UHT en die ook toeslagpartner zijn van een gedupeerde. Dit waren ongeveer 1.500 ouders. Daarnaast ontbrak een groep ouders die wel recht heeft op de € 30.000 vanuit de Cathuisregeling, maar deze nog niet heeft ontvangen, bijvoorbeeld omdat we deze ouders nog niet hebben kunnen bereiken.3 Dit betreft ongeveer 4.400 ouders
Gedupeerden die schulden hebben en van ons al een positief bericht over herstel hadden ontvangen, hebben daardoor plots een brief ontvangen waarin stond dat zij hun schulden moeten afbetalen. Door deze situatie zijn ouders in verwarring gebracht en hebben we hen opnieuw in onzekerheid gebracht. Ik vind dat heel naar en bied daar deze ouders mijn excuses voor aan.
Voor alle ouders die geld van ons hebben gekregen of bericht hebben gekregen dat ze dat gaan krijgen, geldt de pauzeknop.
Voor ouders waarbij wij na de lichte toets op dit moment geen aanwijzingen hebben gevonden dat ze recht hebben op herstel, eindigt het moratorium vanaf 1 mei. Deze ouders zijn daarover per brief geïnformeerd. Het moratorium loopt af om te voorkomen dat hun private schulden oplopen gedurende een langere looptijd van het moratorium. Schuldeisers weten immers niet welke ouders zich hebben gemeld bij UHT en kunnen gedurende het moratorium nog wel verhogingen en kosten in rekening brengen. Dit zou de schuldenproblematiek van deze ouders vergroten en dat is onwenselijk. Wij maken met de deurwaarders graag afspraken over de herstart van de invorderingen van ouders waarbij er nu geen aanwijzingen zijn gevonden voor recht op herstel. Het kan zijn dat deze ouders problematische schulden hebben. Zij hebben uiteraard de mogelijkheid om afspraken te maken met de deurwaarders en zij kunnen altijd terecht bij hun gemeenten voor hulp met hun schulden.
Op basis van welke wettelijke gronden mag de Belastingdienst doorgeven dat iemand wel of niet gedupeerde is aan een incassobureau?
De wettelijke grond van gegevensuitwisseling met de schuldeisers is door middel van het amendement Lodders/Van Weyenberg opgenomen in de Awir, art 49i. Schuldeisers, incassobureaus en gerechtsdeurwaarders kunnen daarvoor aan Belastingdienst/Toeslagen vragen of een ouder gedupeerd is. De gegevenswisseling die wij doen is alleen met SNG voor de gerechtsdeurwaarders; GGN is een gerechtsdeurwaarderskantoor. Deze gegevensuitwisseling is namelijk nodig om het moratorium te effectueren. Schuldeisers en incassobureaus kunnen alleen op initiatief van een ouder, met de aan ouders gestuurde code, verifiëren of een ouder gedupeerde is.
Over hoeveel mensen heeft GGN gegevens opgevraagd?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2. In eerste instantie is een bestand met alleen BSN’s verstuurd naar de SNG van alle mensen die zich hadden gemeld voor 15 februari. Dit betrof ongeveer 25.000 ouders. Daarna is er een bestand verstuurd met ongeveer 12.000 toeslagpartners. Dat is ook door de gerechtsdeurwaarders verwerkt. Op 5 mei is een bestand gestuurd met daarin de ouders die € 30.000 hebben ontvangen, ongeveer 11.000 ouders.
Door de SNG worden alleen die BSN’s verstrekt aan de gerechtsdeurwaarder die ook in het klantenbestand van de betreffende gerechtsdeurwaarder zitten. De gegevensdeling vanuit de SNG vindt plaats naar het gerechtsdeurwaarderskantoor GGN. Hoeveel gedupeerden of mogelijk gedupeerden bij GGN zitten is bij de Belastingdienst niet bekend omdat deze informatie niet wordt verstrekt vanuit privacy oogpunt.
Op welke wijze kan iemand die gedupeerd is, bij de Belastingdienst checken of zijn/haar gegevens gedeeld zijn met GGN en andere incassobureaus?
Ouders die gedupeerd zijn en via de Catshuisregeling € 30.000 hebben gekregen, hebben een brief ontvangen met een code, deze correspondeert met een register waar opgezocht kan worden of het moratorium voor deze ouder geldt en vanaf welk moment. Alle ouders die via integrale beoordeling in aanmerking komen voor het moratorium en de huidige toeslagpartners van alle ouders die in aanmerking komen voor het moratorium zullen deze brief op korte termijn ontvangen. Een ouder kan opvragen of en wie zijn/haar gegevens heeft opgevraagd. Het proces hiervoor wordt nu ingericht. Deze mogelijkheden zijn gerealiseerd omdat het de wens van uw Kamer is dat schuldeiser moeten kunnen verifiëren of iemand gedupeerd is en dat een ouder deze verzoeken ook kunnen raadplegen zodat ze aan schuldeisers kunnen aantonen dat ze tot de groep gedupeerden behoren.
De gegevens van deze ouders zijn niet gedeeld met incassobureaus, alleen met deurwaarderskantoren. Zie voor een aanvulling op dit antwoord ook het antwoord op vraag 2.
Wie heeft goedkeuring gegeven voor het doorgeven van gegevens van mensen aan GGN? Is dit behandeld in de Ministeriële Commissie Herstel Toeslagen?
Zie ook het antwoord op vraag 2, dit is via het amendement Lodders/Van Weyenberg wettelijk verankerd via het moratorium (art 49i Awir).
Klopt het dat ouders door de Belastingdienst een specifieke code toegewezen krijgen als zij gedupeerd zijn? Zo ja, wat zijn hiervan de consequenties voor hen?
Voor dit antwoord verwijzen ik graag naar vraag 4 waar dit wordt toegelicht.
Bent u van mening dat het delen van de gegevens met incassobureaus of deurwaarders rechtsgevolgen heeft?
Het al dan niet bevestigen of een ouder gedupeerd is, is noodzakelijk om te zorgen dat het moratorium voor private schuldeisers van kracht wordt. Het moratorium is daarmee het rechtsgevolg van het delen van gegevens. Gerechtsdeurwaarders en private schuldeisers mogen de gegevens alleen voor dit doel gebruiken en hier geen andere (rechts)gevolgen aan verbinden.
Is het delen van de gegevens met incassobureaus of deurwaarders conform artikel 1.3 van de Awb? Kunt u aangeven op welke wijze mensen in bezwaar kunnen gaan tegen het delen van de gegevens?
De AWB kent geen artikel 1.37. Daarom is het mij niet duidelijk waar u op doelt. De gegevensverstrekking naar gerechtsdeurwaarders is conform artikel 49i Awir. Toeslagen is dus ook verplicht de gegevens van gedupeerde ouders met de gerechtsdeurwaarders te delen zodat zij zich aan het moratorium kunnen houden. Als een ouder niet wil dat schuldeisers of incassobureaus weten dan een ouder gedupeerd is, hoeft de ouder niets te doen. Toeslagen deelt deze gegevens niet met schuldeisers of incassobureaus. Alleen als de ouder de code die hij of zij ontvangt deelt met derden kunnen die in het register verifiëren of een ouder gedupeerd is.
Op welke wijze kan een gedupeerde bezwaar maken tegen het besluit van de Belastingdienst om een naam op de lijst te zetten die gedeeld is met de incassobureaus die daarna met invorderingen starten?
De Belastingdienst heeft geen besluit genomen om ouders op een lijst te zetten en deze lijst te delen met incassobureaus. Hiertegen hoeft dus ook geen bezwaar gemaakt te worden. De Belastingdienst heeft de gegevens van gedupeerde ouders gedeeld met gerechtsdeurwaarders zodat voor deze groep het wettelijke moratorium geëffectueerd kan worden.
Waarom mag GGN stellen in de brief dat mensen niet gedupeerd zijn en dat de incasso derhalve weer gaat lopen?
Dat is niet de bedoeling. GGN kan aangeven dat iemand nog niet aangemerkt staat als gedupeerde. Als iemand op dit moment niet aangemerkt is als gedupeerde mag een gerechtsdeurwaarder weer starten met het incasseren van de vorderingen. Benadrukt dient te worden dat het hier gaat om de GGN als deurwaarderskantoor, en niet over het incassobureau.
Heeft u enig besef hoe het voelt voor mensen om opnieuw te lezen «u bent niet gedupeerd», zonder dat er ook maar een gesprek is geweest?
Ik kan me inderdaad voorstellen dat dit enorm naar is. Ik vind het dan ook verschrikkelijk dat deze foute lijst gedeeld is en dat vervolgens deze brieven zijn uitgestuurd. We doen onze uiterste best om te zorgen dat iedereen die gedupeerd is zo snel mogelijk de hulp en ondersteuning ontvangt waar ze recht op hebben. In eerste instantie gebeurt dit door middel van een lichte toets. Voor ouders waarbij we in de lichte toets geen aanwijzingen hebben gevonden kijken wij in de integrale beoordeling zorgvuldig naar hun verzoek voor herstel. Het gesprek met en verhaal van de ouder geldt hier als leidraad.
Wij zullen op korte termijn ge-update bestand met gegevens met de deurwaarders delen, met een volledig overzicht van alle ouders waarvoor het moratorium doorloopt of ingaat.
Voor ouders waarbij wij na de lichte toets op dit moment geen aanwijzingen hebben gevonden dat zij recht hebben op herstel, eindigt het moratorium vanaf 1 mei. Deze ouders zijn daarover per brief geïnformeerd. Het moratorium loopt af om te voorkomen dat hun private schulden oplopen gedurende een langere looptijd van het moratorium. Schuldeisers weten immers niet welke ouders zich hebben gemeld bij UHT en kunnen gedurende het moratorium nog wel verhogingen en kosten in rekening brengen. Dit zou de schuldenproblematiek van deze ouders vergroten en dat is onwenselijk. Wij maken met de deurwaarders graag afspraken over de herstart van de invorderingen van ouders waarbij er nu geen aanwijzingen zijn gevonden voor recht op herstel. Het kan zijn dat deze ouders problematische schulden hebben. Zij hebben uiteraard de mogelijkheid om afspraken te maken met de deurwaarders en zij kunnen altijd terecht bij hun gemeenten voor hulp met hun schulden.
Heeft u tevens enig besef wat het betekent voor mensen om wederom op basis van het doorgeven van gegevens beoordeeld worden en zij zelf helemaal niet betrokken zijn of er iets aan hen gevraagd is?
Ik betreur ten zeerste dat deze fout heeft kunnen gebeuren. In eerste instantie zijn de gegevens van ouders die in aanmerking komen voor de Catshuisregeling gedeeld met de gerechtsdeurwaarders om zo het moratorium te continueren. Helaas waren deze gegevens onvolledig en hebben sommige ouders dus onterecht een brief ontvangen, terwijl zij wel recht hebben op het moratorium. Ik kan mij voorstellen dat dit erg schrikken is geweest voor deze ouders. Ik wil dus ook benadrukken dat zij af kunnen gaan op het bericht dat zij ontvangen van de Herstelorganisatie en dat er geen nieuwe beoordeling plaatsvindt bij de gerechtsdeurwaarders.
Heeft de Belastingdienst ook aan andere incassobureaus gegevens over gedupeerden doorgegeven? Zo ja, aan welke incassobureaus en hoeveel personen betreft het?
Zie hiervoor ook het antwoorden op vragen 2 en 3. Er zijn geen gegevens gedeeld met incassobureaus, alleen met gerechtsdeurwaarders. Alle gerechtsdeurwaarders zijn aangesloten bij de KBvG en hun gegevensdeling verloopt via de SNG.
Snapt u dat incassobureaus juist in mei weer willen gaan incasseren omdat ze dan beslag op het vakantiegeld van mensen kunnen leggen? Waarom werkt de Belastingdienst/ de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen actief mee aan deze agenda?
Conform het amendement Lodders/Van Weyenberg verloopt het moratorium per 1 mei voor ouders waarbij er nog geen aanwijzing is gevonden voor het recht op compensatie. De gerechtsdeurwaarders voeren bij het herstarten van de invorderingen hun wettelijke taak uit. Er is dan ook geen andere motivatie bij het delen van deze gegevens dan de wettelijke grondslag uit Awir/amendement.
Kunt u deze vragen per ommegaande beantwoorden en in ieder geval voor het aanstaande commissiedebat over de Hersteloperatie Kinderopvangtoeslag van 27 mei 2021?
Ja.
Vastlopende hersteloperatie toeslagenschandaal. |
|
Pieter Grinwis (CU), Don Ceder (CU) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kent u de berichten «Hersteloperatie van schade in toeslagenaffaire loopt vast» en «Wanorde bij fiscus door terugbetaling» in Trouw?1 Wat is uw reactie daarop? Bent u zelf van mening dat de hersteloperatie vastloopt? Is er sprake van wanorde?
Ik ben bekend met deze berichten. In de artikelen wordt aangegeven dat er sprake is van een hoge werkdruk bij onze werknemers en dat de deadline van 1 mei waarschijnlijk niet gehaald zou worden. Het klopt dat er sprake van een hoge werkdruk bij de medewerkers van UHT, de afgelopen tijd hebben zij onverminderd hard gewerkt en grote inspanningen verricht om de gedupeerde ouders te compenseren. Hierdoor is het gelukt om alle ouders die zich voor 15 februari gemeld hebben ook voor 1 mei met een lichte toets te bekijken en indien kon worden vastgesteld dat zij gedupeerd zijn uit te betalen (met uitzondering van de ouders die we niet konden bereiken). Daarnaast is het ook gelukt om tijdens deze periode te werken aan het uitvoeren van integrale beoordelingen. Ik deel de opvatting dat de hersteloperatie vastloopt dan ook niet.
Ik besef wel dat dit veel heeft gevraagd, en nog steeds vraagt, van de medewerkers, juist vanwege hun enorme betrokkenheid. Het verloop onder medewerkers is, met gemiddeld 2% per maand, niet uitzonderlijk hoog in vergelijking met vergelijkbare organisaties. Het verloop in de maanden februari en maart van dit jaar lag wel hoger (3,8% en 7,5%) wat voor een groot deel te verklaren doordat detacheringen van medewerkers vanuit diverse onderdelen binnen de Belastingdienst aflopen en het aflopen van contracten met externe partijen. UHT is continu bezig met het werven van nieuwe medewerkers. Tegelijk melden zich ook nieuwe medewerkers vanuit de Belastingdienst en elders binnen de overheid die met volle overtuiging de gedupeerde ouders willen helpen. Zij gaan de komende periode met volle overtuiging door met het bieden van erkenning en compensatie aan gedupeerde ouders.
In de afwijzingsbrief van de Belastingdienst naar aanleiding van de lichte toets wordt aangegeven: «Pas als we u hebben gesproken sturen wij u een besluit. U kunt bezwaar maken tegen dat besluit. Op dit moment is dat nog niet nodig. Uw herbeoordeling is namelijk nog niet klaar. Voor meer informatie over het maken van bezwaar kijk op toeslagen.nl/bezwaar-herstel. Of bel het Serviceteam»; waarom staat er in de beschikking naar aanleiding van de lichte toets geen bezwaarclausule, zoals dat voor andere beschikkingen van de Belastingdienst wel geldt? Waarom wordt de beslissing niet gemotiveerd, zodat de burger weet waarom hij niet op dit moment in aanmerking komt? Wat betekent dit volgens u voor de juridische houdbaarheid en de rechtspositie van gedupeerde ouders? Deelt u de opvatting dat het uiteindelijk niet aan de Belastingdienst of afdeling toeslagen is om te beoordelen of bezwaar nodig is maar aan de burger zelf? En dat het de facto wegschrijven van de bezwaarmogelijkheid derhalve niet kies is?
In de brief die ik bij deze beantwoording meestuur ga ik uitgebreid in op de dilemma’s die speelden bij de groep waar in de lichte toets geen aanwijzingen voor herstel werden gevonden. En op welke manieren gestreefd is naar een zo zorgvuldig mogelijk proces voor alle ouders.
In mijn brief van 30 april jl.2 heb ik uw Kamer aangegeven dat ouders niet in bezwaar hoeven te gaan tegen de brief over de lichte toets, omdat het geen definitieve beslissing is. Het is heel nadrukkelijk een tussenstand waarin we melden dat we nu geen reden zien voor uitbetaling van de Catshuisregeling, maar dit graag in een integrale beoordeling, samen met de ouder, in meer detail willen bekijken. Ouders komen automatisch in aanmerking voor deze integrale beoordeling; ze hoeven zich hier niet apart of opnieuw voor aan te melden. Bij deze integrale beoordeling komen ze ook nog steeds volledig in aanmerking voor de uitbetaling van tenminste 30.000 euro. Ook heb ik in mijn brief aangegeven dat als ouders wel bezwaar willen maken deze mogelijkheid er voor hen is. Dan wordt opnieuw bekeken of de lichte toets in hun situatie zorgvuldig is uitgevoerd.
In de brief aan de ouders stond initieel geen rechtsmiddelverwijzing (een verwijzing naar de mogelijkheid van bezwaar) opgenomen, maar werd wel aangegeven waar op de website van UHT meer informatie over bezwaar is te vinden. De reden hiervoor was dat we wilden voorkomen dat ouders onterecht in de veronderstelling zouden verkeren dat een formeel bezwaar noodzakelijk zou zijn voor een vervolg, de integrale beoordeling.
Vanuit de vaktechnische lijn is geconcludeerd dat de brief aan de ouders naar aanleiding van de lichte toets door een burger kan worden opgevat als een voor bezwaar vatbaar besluit waardoor een rechtsmiddelverwijzing vereist is. Als gevolg van deze conclusie is in de brief een verwijzing naar de website van UHT opgenomen waar meer informatie over bezwaar is opgenomen. De vaktechnische en ambtelijke adviezen die ten grondslag lagen aan het besluit vindt u in de bijlage3. U ziet in deze bijlage ook dat in de weken voorafgaand aan deze keuze steeds meer inzichten op tafel kwamen, bijvoorbeeld rondom de vraag of de brief voor bezwaar vatbaar was. Gedurende dit hele proces is mijn streven geweest om tot een uitkomst te komen die zo veel mogelijk recht zou doen aan de situatie van de ouders in kwestie.
Zoals besproken met uw Kamer in het debat op 29 april zou ik nagaan waar de brief verwarring oplevert bij ouders en hier nu en in toekomstige communicatie rekening mee houden. Naar aanleiding hiervan is de brief aangepast en is de volledige rechtsmiddelverwijzing wel opgenomen.
Om ervoor te zorgen dat UHT iedereen voor 1 mei kon informeren over de uitkomst van de lichte toets is gekozen voor een uniforme en geen persoonlijke brief. Bij een integrale beoordeling en in geval van bezwaar tegen de uitkomst van de lichte toets zal dit uiteraard wel het geval zijn.
Ouders met vragen kunnen altijd bellen met ons Serviceteam, en we hebben ook een speciaal nazorgteam ingericht. Dit team staat sinds 1 mei klaar om ouders die vragen hebben te helpen, en heeft ook het mandaat om in geval van aanvullende informatie vanuit de ouder waar nodig de uitkomst van de lichte toets te herzien. Over de werkzaamheden en voortgang van dit nazorgteam vindt u ook meer informatie in de brief bij deze beantwoording.
Is de afwijzing in de brief naar aanleiding van de lichte toets wel of niet een juridisch besluit in de zin van de Awb? Bent u van mening dat de kwalificatie in de brief dat dit geen (bestuursrechtelijk) besluit is onterecht is en burgers hiermee onjuist zijn geïnformeerd? Kunt u met uw antwoord de ambtelijke, dan wel vaktechnische adviezen meesturen welke u ontvangen hebt bij het vorm geven van deze brief aan de ouders?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zet u erop in de communicatie richting ouders naar aanleiding van het besluit na de lichte toets te verbeteren en duidelijker te zijn over de motivatie van eventuele afwijzing, de mogelijkheid van bezwaar en de verwachte afhandelingstermijn?
Via de integrale beoordeling en het persoonlijke contact met de ouder zullen de medewerkers van UHT steeds de individuele situatie van de ouder bekijken, zodat we er zeker van zijn dat iedere ouder het herstel krijgt waar hij/zij recht op heeft. In de tussentijd kunnen het Serviceteam of het nazorgteam antwoorden geven op vragen van ouders waarom ze nu geen € 30.000 ontvangen.
Naar aanleiding van de signalen dat er verwarring is ontstaan over de brief met de uitkomst van de lichte toets is deze aangepast met een rechtsmiddelenverwijzing.
Zoals aangegeven in het debat met uw Kamer op 29 april jl. is UHT erop gericht om brieven aan ouders zo leesbaar mogelijk te maken door het Ouderpanel en de Stichting Lezen en Schrijven mee te laten kijken. Daarnaast is de website toeslagen.nl/herstel voortdurend in ontwikkeling, om in de informatiebehoefte van ouders te (blijven) voorzien. Ook draagt de actuele communicatie op Facebook bij aan proactieve en actuele communicatie met ouders. Hier vindt de ouder bijna dagelijks updates. Dit neemt niet weg dat er altijd verbeterpunten zijn of gaandeweg het proces punten naar boven komen die extra aandacht vergen. We blijven dan ook voortdurend inzetten op communicatie richting ouders die begrijpelijk is en die niet tot nieuwe vermijdbare vragen leidt.
Bent u van mening dat de Catshuisregeling inherent in zich heeft dat de snelheid ten koste gaat van de zorgvuldigheid in de uitvoering? Ergo, dat deze regeling per definitie onzorgvuldig is? Hoe zet u erop in om de onzorgvuldigheid in de uitvoering weg te nemen? Is de Catshuisregeling uitgekristalliseerd als het gaat om de toepassing? Is het niet verstandiger om voor de ouders die zich na 15 februari jl. hebben gemeld gelijk over te gaan tot een integrale beoordeling? Hoe lang zou dat gaan duren?
In de vijfde Voortgangsrapportage4 en in mijn brieven van 8 februari5 en 25 maart6 heb ik aangegeven dat het mijn hoogste prioriteit is om alle gedupeerde ouders zo snel mogelijk te helpen. Het kiezen tussen snelheid en het integraal helpen van de ouders is een lastig dilemma. Ik ben er echter van overtuigd dat om ouders echt verder te helpen de zorgvuldige integrale beoordeling van belang is. Bij deze integrale beoordeling staat het verhaal van de ouder voorop en wordt in detail gekeken naar de situatie van de ouder. Omdat in de loop van 2020 bleek dat het doorlopen van een goed proces met ouders tijd kost – en het deze tijd ook meer dan waard is – is eind 2020 besloten tot de «Catshuisregeling». Alle ouders die gedupeerd zijn door problemen met de kinderopvangtoeslag ontvangen sowieso 30.000 euro. De betaling van de 30.000 euro is geen vervanging van de integrale beoordeling – de ouders kunnen immers recht hebben op meer dan 30.000 euro – maar zorgt dat zij al sneller een eerste bedrag op hun rekening kunnen hebben en in aanmerking komen voor de schuldenaanpak. Via deze regeling en deadline heeft UHT nu veel gedupeerden in een paar maanden tijd kunnen uitbetalen. Daarnaast zetten we de lichte toets voort voor ouders die zich na 15 februari gemeld hebben en hebben we een deel van deze ouders reeds uitbetaald. Zie voor de voortgang van behandeling van deze ouders met de lichte toets de brief die ik meestuur bij het beantwoorden van deze vragen. Door de inzet van een meer-ogenprincipe en het eventueel bellen van de ouders, met daarnaast ook nog steekproeven, ben ik ervan overtuigd dat we een goede balans hebben tussen zorgvuldigheid en snelheid in de uitvoering. Uit steekproeven op groepen ouders waarbij met de lichte toets recht op herstel is vastgesteld blijkt slechts een zeer beperkt percentage toch geen recht te hebben op herstel (2–5%).
Alle ouders die zich voor 15 februari gemeld hebben zijn voor 1 mei met een lichte toets bekeken en waar mogelijk uitbetaald. De ouders waarbij nog geen aanwijzing is gevonden dat ze in aanmerking komen voor de € 30.000 komen mogelijk nog in aanmerking voor compensatie na de integrale beoordeling.
Voor alle ouders de zich na 15 februari hebben gemeld, geldt dat ze binnen 6 maanden na aanmelding worden beoordeeld via de lichte toets. Op basis van de lichte toets zal worden bekeken of zij in aanmerking komen voor het forfaitaire bedrag van € 30.000. Vervolgens volgt een integrale beoordeling, tenzij een ouder hier expliciet van afziet. Wanneer voor de ouders die zich na 15 februari jl. hebben gemeld gelijk zou worden overgegaan tot een integrale beoordeling dan zou het voor hen voor langer duren voordat voor hen duidelijk is of zij gedupeerd zijn; ze moeten dan langer wachten op deze erkenning, de uitbetaling van € 30.000 en op bijkomende effecten zoals aanspraak op brede hulp en de schuldenaanpak. Dat vind ik ongewenst.
Bent u bereid de ouders die zich voor 15 februari 2021 hebben aangemeld voor de Catshuisregeling en een afwijzing hebben ontvangen na de lichte toets als eerste integraal te laten beoordelen met het oog op hun mogelijk benarde schuldenpositie en daarmee het principe first-in-first-out gedeeltelijk los te laten? En als u daartoe niet bereid bent, hoe voorkomt u dat het nodeloos lang duurt voordat de ouders die – mogelijk ten onrechte – een afwijzing hebben gekregen moeten wachten op de integrale beoordeling en het daarbij behorende besluit.
Nogmaals wil ik graag benadrukken dat bij de ouders die zich voor 15 februari 2021 hebben aangemeld en waar nog geen reden is gevonden dat ze in aanmerking komen voor de € 30.000 geen sprake is van een afwijzing. Iedere ouder die dat wenst, krijgt een integrale beoordeling waarin zorgvuldig wordt beoordeeld of er recht is op compensatie. Via deze integrale beoordeling en het contact met de ouder zullen we de individuele situatie bekijken zodat iedereen het herstel krijgt waar hij/zij recht op heeft. In de brief bij deze beantwoording ga ik in detail in op de aanpak rondom de lichte toets, en de dilemma’s die daarbij speelden.
We hebben steeds de belofte aan de ouders gedaan dat wij, behalve in acute probleemsituaties, werken op basis van aanmelddatum. Ik ben er nog steeds van overtuigd dat dit de meest faire aanpak is. Wanneer deze werkwijze wordt losgelaten kan dit namelijk leiden tot de situatie dat ouders die zich in 2019 gemeld hebben en waarschijnlijk recht hebben op meer dan € 30.000 ook later worden behandeld. De ongeveer 15.000 ouders bij wie reeds recht is vastgesteld, en die in veel gevallen al heel lang wachten op een integrale beoordeling, zouden dan allemaal later aan de beurt komen dan de ongeveer 10.000 ouders bij wie geen recht is vastgesteld. In plaats hiervan zijn meerdere waarborgen ingebouwd – in de lichte toets, en daarna – waarmee ouders die twijfels hebben bij de uitkomst snel bij UHT terecht kunnen. Deze waarborgen worden uitgebreid beschreven in de brief bij deze beantwoording.
Daarnaast blijft gelden dat ouders die in acute problemen zitten zich kunnen melden bij het serviceteam. Deze ouders worden dan zo snel mogelijk geholpen middels een versnelling in de behandeling of een andere maatwerkoplossing.
Bent u bereid om de afgewezen ouders die ook na een integrale beoordeling niet in aanmerking lijken te komen zo nodig te begeleiden richting schuldhulpverlening en specifiek een minnelijke regeling dan wel een schuldsanering?
Ook na de integrale beoordeling zullen er ouders zijn die niet in aanmerking komen voor compensatie. Dit zullen onder andere ouders zijn die in enig toeslagjaar wel geconfronteerd zijn met een terugvordering, maar waarvan die terugvordering volgt uit het systeem van de kinderopvangtoeslag. Dit zullen bijvoorbeeld ouders betreffen die geld hebben moeten terugbetalen omdat zij een hoger voorschot hebben ontvangen dan zij op basis van hun feitelijk inkomen of opvanguren hadden moeten ontvangen. Ik ben mij er terdege van bewust dat een terugvordering door wijziging van uren of inkomen zeer vervelend is voor ouders en flinke financiële problemen kan opleveren. Deze ouders kunnen zich altijd melden bij de gemeente die ze kan helpen met hun schuldproblemen. Vanuit UHT zullen we ouders waar nodig en gewenst ook actief in contact brengen met hun gemeente. Zoals ook in de kabinetsreactie op de POK aangekondigd houden we ook de invorderingsstrategie van de Belastingdienst en Toeslagen in brede zin tegen het licht, in het bijzonder voor mensen die langdurig te maken hebben met hoge schulden.7 We kijken daarbij zowel naar regelgeving als naar verbeteringen in de uitvoering.
Is het correct dat na 1 mei a.s. het moratorium verloopt dat op dit moment in het leven geroepen is? Heeft u de gevolgen van dit aflopen in kaart gebracht voor de getroffen burgers? Hoe voorkomt u dat met het verlopen van het moratorium voor schuldeisers op 1 mei deze eisers meteen weer zullen aankloppen bij ouders die vooralsnog zijn afgewezen na de lichte toets en in afwachting zijn van de integrale beoordeling? Bent u bereid het moratorium in ieder geval voor de ouders die na de lichte toets een afwijzing hebben ontvangen te verlengen tot het moment dat zij een definitief besluit hebben ontvangen?
Allereerst wil ik graag opmerken dat UHT iedereen die recht heeft op de Catshuisregeling en zich voor 15 februari heeft gemeld reeds via de lichte toets heeft beoordeeld. In mijn brief van 30 april jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik ernaar streef om alle gedupeerde ouders met schulden te helpen en een nieuwe start te bieden. Zodra bij hen is vastgesteld dat ze in aanmerking komen voor herstel en daarmee minimaal € 30.000, gaat het moratorium (de pauzeknop) vanaf het moment van uitbetaling met één jaar in.
Voor ouders waarbij wij na de lichte toets op dit moment geen aanwijzingen hebben gevonden dat zij in aanmerking komen voor herstel verviel het moratorium na 1 mei. Ook voor deze ouders geldt dat hun dossier integraal beoordeeld zal worden. Publieke schulden worden niet geïnd tot de integrale beoordeling is afgerond. Als bij de integrale beoordeling blijkt dat iemand alsnog recht heeft op (minimaal) € 30.000, dan zal het moratorium vanaf het moment van uitbetaling voor de periode van een jaar van toepassing zijn. Er zijn dus mogelijk ouders waarbij het moratorium na 1 mei afliep en na vaststellen van recht bij de integrale beoordeling op het moment van uitbetaling weer van kracht wordt.
Vanuit haar rol als schuldeiser heeft de overheid besloten om gedurende de periode dat ouders in afwachting zijn van hun integrale beoordeling geen publieke schulden te innen of te verrekenen. Er zijn echter twee redenen die het verlengen van de pauzeknop bij private schulden minder wenselijk maken. Op de eerste plaats is de kans aanwezig dat de private schulden zullen oplopen voor ouders die uiteindelijk geen recht blijken te hebben. Schuldeisers weten namelijk niet wie de gedupeerde zijn en kunnen gedurende het moratorium zo onverhoopt nog wel verhogingen en kosten in rekening brengen. Verlenging van het moratorium zou de schuldenproblematiek van deze ouders vergroten en dat is onwenselijk. Daarnaast wil ik ook zorgvuldig omgaan met de rechten van schuldeisers. Dit zijn niet alleen grote partijen, het gaat ook over de aannemer die wacht op zijn of haar geld of iemand die wacht op een uitstaande alimentatieschuld. Het moratorium is voor hen alleen een goede regeling als zij op een later moment, via de schuldenregeling, hun schulden vergoed krijgen. Echter, bij de groep waar nu het moratorium voor afloopt zijn er op dit moment geen aanwijzingen gevonden voor recht op herstel en dus ook niet voor het recht op een schuldenaanpak. Gezien het bovenstaande ben ik terughoudend met het verlengen van het moratorium. Omdat de datum van 1 mei bij het moratorium wettelijk is vastgelegd, zoals opgenomen in het amendement Lodders/van Weyenberg, is voor het formeel verlengen van de afkoelingsperiode, wegens de rechten van de schuldeisers, bovendien een wetswijziging nodig.
Om te voorkomen dat de kleine groep die toch gedupeerd blijkt te zijn (en schulden heeft) hiervan hinder ondervindt heb ik, zoals vermeld, met publieke schuldeisers afspraken gemaakt over het verlengen van de schuldenpauze tot het moment dat er duidelijkheid is vanuit een integrale beoordeling. Deze verlenging volgt dus niet uit een wetswijzing, maar is gebaseerd op een afspraak die in principe met elke schuldeiser gemaakt dient te worden. Door afspraken te maken over bijvoorbeeld rentematiging, zal het verder oplopen van schulden bij publieke partijen beperkt blijven. Bij private partijen kunnen vergelijkbare afspraken niet gemaakt worden. Wel maken wij afspraken met de deurwaarders over de wijze waarom de invorderingen herstart zullen worden en kunnen ouders in alle gevallen contact opnemen met ons serviceteam. Wanneer er zich onwenselijke situaties voordoen zullen we een gesprek opstarten tussen de deurwaarders en de herstelorganisatie. In situaties waarin achteraf blijkt dat een ouder tóch recht heeft en er hebben invorderingen plaatsgevonden dan zullen we dat oplossen. Dit zullen we laten we meelopen in de schuldenoplossing. Ik verwijs ook naar de brief waarbij deze Kamervragen zijn gevoegd.
Hoe vaak en voor welke periodes kan het moratorium verlengd worden? En wat betekent dit voor de juridische houdbaarheid van het moratorium?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom is ervoor gekozen om – met het oog op de tijd – ouders de mogelijkheid te bieden om geen aanspraak te doen op integrale beoordeling, zoals u in de Voortgangsrapportage aangeeft? Hoe waarborgt u dat de ouders deze keuze kunnen overzien en een goede inschatting kunnen maken?
Wij willen ouders op geen enkele manier ontmoedigen om een integrale beoordeling te vragen. Zonder expliciete intrekking van het verzoek van de ouder is de standaard werkwijze dat UHT elke individuele aanmelding volledig integraal zal beoordelen. We weten echter ook dat er ouders zijn die aangeven dat zij met de 30.000 euro echt geholpen zijn en daarnaast geen aanvullende hulp nodig hebben. Hen willen we uiteraard de mogelijkheid bieden om na uitbetaling van 30.000 euro af te zien van een verdere integrale beoordeling. De keuze is volledig aan hen. Zij kunnen hierbij altijd nader advies vragen, bijvoorbeeld via de regeling voor gratis juridische bijstand.
Deelt u de conclusie dat het voor (mogelijk) gedupeerde ouders bijna onmogelijk is zich te verweren wanneer zij hun dossier niet of erg laat ontvangen wanneer zij afgewezen worden na de lichte toets?
Nee, die conclusie deel ik niet. Alle ouders krijgen na de lichte toets een zorgvuldige integrale beoordeling. De integrale beoordeling start altijd met het verhaal van de ouder. Alle, voor de beoordeling, relevante documenten uit het dossier worden met de ouder gedeeld en besproken. Waar nodig kan dit worden aangevuld met aanvullende documenten. Uitgangspunt is en blijft dat in geval van twijfel bij de beoordeling van documenten van een ouder of er recht op compensatie bestaat, de beslissing uitvalt in het voordeel van de ouder.
Krijgt elke ouder die zijn of haar dossier wil hebben dat dossier? Hoe zet u erop in om de duur van het opvragen van de dossiers door ouders (115 uur) te verkorten? Krijgen ouders een volledig dossier of een aangepast dossier?
Zoals in antwoord 11 aangegeven, wordt de ouder in staat gesteld alle, voor de beoordeling relevante documenten, in te zien. Elke ouder die daarom verzoekt kan los daarvan zijn of haar volledige dossier krijgen. Dit volledige dossier bevat alle over de ouder bekende informatie bij Toeslagen, en ziet daarmee ook op jaren en/of toeslagen die geen rol spelen bij de beoordeling in het kader van de hersteloperatie.
Het kost inderdaad veel tijd om op een zorgvuldige wijze volledige dossiers en samenvattingen op te leveren. Ook na de procesoptimalisatie, waarover ik in de 5e VGR heb bericht, kost het gemiddeld circa 115 uur per dossier. Dossiers zijn opgebouwd uit vaak honderden documenten (en in totaal soms duizenden pagina’s) die herbenoemd moeten worden en op de juiste volgorde geplaatst. Om te voldoen aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) worden persoonsgegevens van andere personen dan de ouder geanonimiseerd. Dit gaat bijvoorbeeld over namen, user ID, en telefoonnummers van Belastingdienstmedewerkers, BSN-nummers van familieleden van de aanvrager, persoonsgegevens van ex-toeslagenpartners, en persoonlijke gegevens van gastouders. Het is een zeer tijdrovend proces om dit voor gehele dossiers handmatig uit te voeren. Ook worden meerdere controles op de dossiers uitgevoerd door ervaren medewerkers met expertise op het gebied van gegevensdeling. Hierbij werken wij altijd met het uitgangspunt om zo transparant mogelijk te zijn, mede gezien de lessen uit het verleden.
Op dit moment verkorten we de wachttijd door op te schalen in capaciteit. Extra medewerkers worden geworven en opgeleid. In de brief die meegestuurd is met deze beantwoording vindt u de meest actuele status van de oplevering van dossiers.
Hoe anticipeert u op de mogelijkheid dat door de onzorgvuldigheid en problemen in de uitvoering de groep ouders die onterecht deze € 30.000 (zullen) ontvangen te groot wordt? Of op het feit dat ouders twee keer dat bedrag ontvangen, omdat ze sinds hen onrecht is aangedaan, gescheiden zijn?
Zoals ik in mijn brieven van 8 februari8, 25 maart9 en 30 april10 heb aangegeven zullen er ook betalingen plaatsvinden aan mensen die in werkelijkheid geen recht hebben op de forfaitaire € 30.000. Dit zijn naar verwachting betalingen die als onrechtmatig zullen worden aangemerkt door de Auditdienst Rijk bij de controle van het jaarverslag van het Ministerie van Financiën. Op basis van een steekproefmethode wordt het risico op (achteraf) onterechte uitbetalingen geschat op 2–5%. Ik acht het belang van zo snel mogelijk zo veel mogelijk gedupeerden het herstel bieden waar ze recht op hebben echter groter dan het volledig voorkomen van onrechtmatige betalingen. Door de inzet van extra data-analyse en handmatige toetsen zet ik zoveel als mogelijk in op voorkomen van onrechtmatige betalingen.
De positie van de (ex-)toeslagpartner heeft ook mijn aandacht. In het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling, gepubliceerd op 19 maart jl., is aangegeven dat het herstelbedrag van ten minste € 30.000 eenmalig wordt uitbetaald aan de ouder die de kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd. En dat de forfaitaire regeling is ontworpen vanuit het uitgangspunt dat een ouder en diens toeslagpartner in de jaren waarover herstel plaatsvindt, samen één keer voor het bedrag in aanmerking komen. Naar aanleiding van vragen vanuit ouders, de Commissie Werkelijke Schade en de Kamer over (ex-) toeslagpartners wordt verkend of de positie van (ex-) toeslagpartners hiermee voldoende gewaarborgd is, of dat nog een andere vorm van hulp en/of herstel nodig. De uitkomsten hiervan zal ik bij de zevende Voortgangsrapportage, in de vorm van een concreet voorstel, aan uw Kamer voorleggen.
Worden de beslissingen van de commissie werkelijke schade openbaar? Hoe denkt u over het idee om schade-experts, in om te beginnen bijvoorbeeld 100 dossiers, mee te laten lopen om inzicht te krijgen in hoe burgers schade financieel moeten vertalen?
In de zesde Voortgangsrapportage11 heb ik de Kamer geïnformeerd over de adviezen die de Commissie Werkelijke Schade tot dan toe had gegeven. Dit betroffen toen twaalf adviezen die allemaal door UHT zijn overgenomen. Ik heb daarbij aangegeven dat het aantal toen nog te gering was om er al een rode draad uit te kunnen halen en dat ik de Kamer in de volgende Voortgangsrapportage met meer geaggregeerde informatie kan informeren. Daarnaast heb ik in reactie op schriftelijke vragen van het lid Leijten aangegeven dat de individuele adviezen niet kunnen worden gedeeld met de Kamer vanwege de persoonlijke aard van de adviezen.12 De Commissie Werkelijke Schade werkt verder onafhankelijk en heeft een eigen werkwijze en daarin wordt momenteel geen gebruik gemaakt van extra schade-experts. Wel zijn wij constant in gesprek met de Commissie voor het bieden van eventuele ondersteuning zodat zij hun werkzaamheden goed kunnen uitoefenen. We zullen het idee om schade-experts mee te laten lopen meenemen in deze gesprekken.
Hoe beziet u de bevindingen, zoals opgetekend in Trouw, over het vertrek van meerdere persoonlijke zaakbehandelaars en juristen – vaak juist bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) begonnen vanuit een intrinsieke motivatie om het ongekende onrecht te herstellen – vanwege uiteenlopende redenen als werkdruk, juridische bezwaren, gebrek aan ruimte voor eigen initiatief en professionaliteit en de vele bureaucratische lagen die per definitie doorlopen moeten worden? Hoe zet u erop in om dit in de toekomst te voorkomen? Hoe voorkomt u overbodige bureaucratie bij de UHT? Bent u van mening dat de uitvoeringscapaciteit momenteel voldoende is? Wat moet gedaan worden om de uitvoeringscapaciteit voldoende te maken?
Ik beaam dat de medewerkers van UHT vaak onder grote druk en in hoog tempo moeten presteren. Er wordt veel van hen gevraagd, de contacten met gedupeerde ouders zijn intensief en soms emotioneel. Zoals in de beantwoording van vraag 1 aangegeven is er verloop zichtbaar van circa 2% per maand. Het verloop is voor een deel te verklaren doordat detacheringen van medewerkers vanuit andere onderdelen binnen de Belastingdienst aflopen en deels door het aflopen van contracten met externe partijen. UHT is in februari en maart volop bezig geweest met de verdere bemensing van de herstelteams en beoordelingsteams om ouders snel en efficiënt van dienst te kunnen zijn. Ook de werkzaamheden voor de € 30.000-regeling noopten ertoe dat uitbreiding van het aantal medewerkers noodzakelijk was. Dat heeft er uiteindelijk toe geleid dat UHT is uitgebreid met 156 persoonlijk zaakbehandelaars, waarvan er 90 specifiek ingezet worden op de € 30.000-regeling en een deel van de medewerkers vrijgekomen vacatures heeft ingevuld bij UHT. Ook zijn er 15 beoordelaars en 13 medewerkers brede hulpverlening; nieuwe teamleiders en ondersteunende stafmedewerkers aangenomen. Het bezwarenteam is met 15 personen uitgebreid. Daarnaast werkt UHT continu aan het verbeteren van werkprocessen om medewerkers beter hun werk te kunnen laten doen.
Bent u – met het oog op de toenemende problemen in de uitvoering van het compenseren van gedupeerde ouders, zoals blijkt uit het artikel van Trouw – bereid om mee te werken aan een onafhankelijk onderzoek naar of een apart en onafhankelijk gremium dat verantwoordelijk is voor de compensatie haalbaar en passend zou zijn, aangezien met een dergelijk onderzoek waarbij grote ruimte is voor ouders en vertegenwoordigers de haalbaarheid en wenselijkheid vanuit de ouders om tot echte schadeloosstelling en duurzame ondersteuning aan al deze ouders te komen nader in beeld kan worden gebracht?
Over het herstel van ouders die door het stopzetten en/of terugbetalen van kinderopvangtoeslag in de problemen zitten of zaten is het afgelopen jaar veelvuldig gesproken in de vorige samenstelling van de Kamer. Het resultaat hiervan is een «hersteloperatie» waarbij recht doen aan gedupeerden en erkenning van wat er mis is gegaan voorop staat. Alles er is op gericht om hen hiervoor te compenseren, hun de kans te bieden op een nieuwe start met een schone lei, en te werken aan herstel van vertrouwen.
Naast de financiële regeling is in het gesprek met de Kamer ook veel aandacht gegaan naar het proces dat nodig is om ouders herstel te bieden en bij te dragen aan herstel van vertrouwen. Een belangrijk element hierbij is dat het verhaal van de ouder centraal staat. De beoordeling is ruimhartig, waarbij niet gezocht hoeft te worden naar «het laatste stukje bewijs» als een ouder een plausibel verhaal heeft, en waarbij altijd gezocht wordt naar de meest ruime regeling waar een ouder voor in aanmerking komt. Daarnaast zijn om te voorkomen dat ouders bij twijfel over de beoordeling direct aangewezen zijn op een juridisch traject verschillende onafhankelijke commissies ingesteld, die op verschillende momenten mee kijken met de uitvoering en beoordeling. Zoals ik uw Kamer medio 2020 heb toegezegd laat ik de hersteloperatie periodiek doorlichten om de kwaliteit van de processen en producten in beeld te brengen. Momenteel loopt weer een nieuwe doorlichting. De resultaten daarvan verwacht ik bij de 7e VGR met uw Kamer te kunnen delen. Tegen de achtergrond van dit met waarborgen omklede proces acht ik onderzoek naar een apart en onafhankelijk gremium dat verantwoordelijk is voor de compensatie dan ook niet opportuun.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden ruim voor het geplande commissiedebat over de Hersteloperatie kinderopvangtoeslag van 27 mei a.s.?
Ja.
Het kinderopvangtoeslagschandaal |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wat vindt u ervan dat de zogeheten wettelijke «adempauze» voor de gedupeerde ouders in het kinderopvangtoeslagschandaal, waardoor sinds februari schuldeisers geen oude schulden bij ze kunnen innen, na 1 mei afloopt?1
Betekent dit dat gedupeerde ouders met schulden na 1 mei alweer deurwaarders aan hun deur kunnen verwachten? Zo ja, deelt u de mening dat dit voor hen een voortzetting van het ongekende onrecht dat hen is aangedaan zal betekenen?
Hoe gaat u voorkomen dat onschuldige slachtoffers de dupe worden van het aflopen van de adempauze, aangezien nog niet iedereen die recht heeft op compensatie dit al zal hebben ontvangen op 1 mei, onder andere vanwege een fout door de Belastingdienst?2
Bent u bereid om de wettelijke adempauze met spoed te verlengen?
Kunt u deze vragen vóór 1 mei a.s. beantwoorden?
Ja dat is gelukt.
De afwikkeling van de compensatie van gedupeerden in het Toeslagenschandaal |
|
Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Klopt het dat door de secretarissen-generaal van uw ministeries een notitie is gemaakt over de afwikkeling van de compensatie van gedupeerden in het Toeslagenschandaal?
Op basis van de informatie in uw vragen hebben wij een dergelijke notitie niet kunnen vinden. Wel hebben wij bijgaande e-mails gevonden over een interdepartementale capaciteitsuitvraag ten behoeve van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), waaruit betrokkenheid met de belasting van de uitvoeringsorganisatie en het belang van extra inzet op goede uitvoering blijkt. Er is contact geweest met de vraagsteller van uw Kamer, maar dit heeft geen extra zoekresultaten opgeleverd. Wij zijn zeer bereid om indien u nadere duiding heeft over de verwachte inhoud en vorm van de notitie op basis van deze nadere concretisering verder te zoeken.
Wat is de status van deze notitie?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de notitie, de memo, of hoe het bestand dan ook heet, naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 1.
De vele openstaande vragen die er zijn over de compensatie van gedupeerden in de toeslagenaffaire. |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Waarom is door u telkens ontkend dat de Belastingdienst al ver voor de de start van de Combiteams Aanpak Facilitators (CAF)-antirechtstatelijke werkwijzen gebruikte en dat hier ook werkinstructies op bestaan?1
In mijn eerste brief als Staatssecretaris over de kinderopvangtoeslagaffaire van 4 februari 2020 is meerdere malen, ook in antwoord op vragen van uw Kamer, gewezen op mogelijk gedupeerden van voor de start van het CAF.2 Hoewel in de eerste jaren na invoering van het toeslagenstelsel de focus lag op het zo snel mogelijk toekennen en uitbetalen van toeslagen, is bekend en ook erkend dat de Belastingdienst/Toeslagen de wet- en regelgeving vanaf het begin zeer strikt heeft geïnterpreteerd en toegepast. Zowel in de situatie waarin – naar de huidige inzichten – sprake is van «hardheden» in het stelsel als in situaties waarin de Belastingdienst/Toeslagen – naar de huidige inzichten – vooringenomen heeft gehandeld, kon dit zeer ingrijpende gevolgen hebben voor de ouders die hierdoor zijn getroffen. Juist om die reden heeft het kabinet in reactie op de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen besloten om gedupeerde ouders te compenseren over de gehele periode sinds de invoering van de kinderopvangtoeslag. Onder meer met de Wet hardheidsaanpassingen AWIR, die per 1 juli 2020 in werking is getreden, is uitdrukkelijk (ook) voorzien in de mogelijkheid voor compensatie over vroegere jaren3. Ook voor de Catshuisregeling, die vooruitlopend op wetgeving als beleidsbesluit is gepubliceerd, kunnen de ouders die zich gedupeerd voelen in die vroegere jaren zich aanmelden. Het bieden van herstel aan gedupeerde ouders voor vroegere jaren vindt ook al plaats, bijvoorbeeld bij de pre-CAF zaak inzake gastouderbureau Appelbloesem. In de vijfde VGR heb ik de adviezen van de Commissie van Wijzen over zowel Appelbloesem als De Parel gedeeld. De Commissie kwam tot de conclusie dat bij de Appelbloesem sprake was vooringenomen handelen over 2007 t/m 2009. Bij de Parel was geen sprake van groepsgewijze vooringenomenheid, maar kan dit wel in individuele gevallen aan de orde zijn. Ook kan hardheid van het stelsel hier spelen. Door de uitbreiding van de compensatieregeling zullen de ouders in die gevallen ook hiervoor in aanmerking kunnen komen. Alle ouders hebben van UHT een brief ontvangen dat zij zich kunnen melden.
Is dit exemplarisch voor de begin dit jaar aangekondigde nieuwe werkwijze van de rijksoverheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is niet eerder een overzicht gemaakt van de onrechtstatelijke werkwijze bij Toeslagen en de Belastingdienst als het gaat om fraudeopsporing en fraudehandhaving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals volgt uit de brief van 12 maart 2021 is het niet mogelijk een eenduidig overzicht te verstrekken van alle gevallen waarin de Belastingdienst of Toeslagen niet in overeenstemming met de wet- of regelgeving heeft gehandeld.4 Dit mede gezien de vele schakeringen en facetten van begrippen als «buitenwettelijk» of «onrechtmatig». Voor wat betreft fraudeopsporing en fraudehandhaving wil ik benadrukken dat dit altijd onderdeel is van het gehele palet aan toezichtactiviteiten van de Belastingdienst en Toeslagen. Met name na de «Bulgarenfraude» is hier veel sterker de focus op komen te liggen. Er is toen onvoldoende rekening gehouden met het feit dat burgers veelal onbewust fouten maken waar op een andere manier mee omgegaan moet worden dan via de destijds gekozen aanpak. Op deze manier wordt niet meer gewerkt, inmiddels ligt de nadruk veel meer op dienstverlening, het voorkomen van fouten en het helpen van de toeslaggerechtigden.
Kunt u reageren op het betoog van hoogleraar Van der Bunt dat de Catshuisregeling (opnieuw) tot willekeur leidt en dat u terug naar de tekentafel moet?2, 3
In het NRC-artikel benoemt hoogleraar Van der Bunt onder meer dat een groot deel van de ouders opnieuw vermalen dreigt te worden door het systeem, omdat de Catshuisregeling geen rechtszekerheid kan bieden. Zoals eerder aangegeven in de Kamerbrief van 25 maart 2021 heeft het kabinet besloten om alle ouders die gedupeerd zijn door een vooringenomen behandeling, alles-of-niets-benadering of het onterecht aanmerken van ouders met het kenmerk «Opzet/Grove Schuld» bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag ten minste € 30.000 uit te betalen.7 De doelgroep is hiermee hetzelfde als voor de primaire herstelregelingen. De regeling is bedoeld om meer ouders een snelle uitbetaling te kunnen doen, omdat zij vaak al lang wachten op herstel. Daarnaast is de uitbetaling, tenzij de ouder anders beslist, geen vervanging voor de integrale beoordeling waarin in meer detail en samen met de ouder naar zijn of haar situatie gekeken wordt. Ouders die op basis van de herstelregelingen recht hebben op meer dan € 30.000 zullen dat na integrale beoordeling ontvangen. Daarnaast ga ik in de 6e Voortgangsrapportage op een aantal punten in die hoogleraar Van der Bunt noemt in het aangehaalde artikel in het NRC Handelsblad. Een vaktechnische structuur en onafhankelijk commissies waarborgen dat iedere ouder gelijk wordt behandeld en er dus geen willekeur ontstaat bij de toewijzing van compensatie (zie paragraaf 2.6). In paragraaf 2.5 van de Voortgangsrapportage ga ik enerzijds in op de wijze waarop ouders zich kunnen melden bij het College van de Rechten van de Mens indien zij het vermoeden hebben dat zij zijn gediscrimineerd. Anderzijds beschrijf ik de acties die zijn ondernomen om in de toekomst beter zicht te krijgen op signalen omtrent discriminatie en op welke wijze hier in de toekomst mee moet worden omgegaan. Tenslotte verwijs ik naar hoofdstuk 3 van de 6e Voortgangsrapportage voor de verschillende initiatieven om ouders, naast financiële compensatie, zo goed mogelijk te ondersteunen.
Klopt het dat voor de mensen die niet onder de Catshuisregeling vallen per 1 mei 2021 het moratorium dat er geen schulden mogen worden geïnd komt te vervallen? Zo ja, hoeveel mensen treft dit?
Dat klopt. Als in de lichte toets geen aanwijzingen zijn gevonden op basis waarvan een ouder in aanmerking komt voor € 30.000 vervalt het moratorium per 1 mei. Dit is om te voorkomen dat de private schulden van deze ouders oplopen, terwijl UHT nog niet heeft kunnen vaststellen dat zij in aanmerking komen voor de Catshuisregeling en zij mogelijk dus ook niet in aanmerking komen voor de schuldenaanpak. Als het moratorium wel door zou lopen en daarna in de integrale beoordeling blijkt dat een ouder geen recht heeft op compensatie, zouden de schulden van deze ouder in de tussentijd groter kunnen zijn geworden. Dit komt omdat het moratorium het uitwinnen van beslag voorkomt, maar niet kan voorkomen dat schulden (bv. een niet betaalde verzekering) ondertussen oplopen. Door het moratorium alleen door te laten lopen bij ouders die, na de lichte toets, onder de Catshuisregeling vallen zorgen we dat het moratorium alleen doorloopt voor ouders die ook in aanmerking komen voor de schuldenaanpak. Als bij de integrale beoordeling blijkt dat een ouder wel in aanmerking komt voor compensatie gaat het moratorium wel weer in. Zodra de lichte toets voor iedereen die zich heeft aangemeld is afgerond is duidelijk hoeveel mensen dit betreft. Overigens is een deel van de mensen die dit betreft de huidige partner van iemand die wel voor de Catshuisregeling in aanmerking komt. Zij komen daardoor wel in aanmerking voor de afkoelingsperiode van één jaar. De invordering van publieke schulden blijft wel gepauzeerd totdat definitief duidelijk is of mensen wel of geen recht hebben op compensatie (zie ook onderdeel 2.2 van de zesde Voortgangsrapportage).
Hoe zeker is het dat de mensen die buiten de Catshuisregeling vallen niet in aanmerking komen voor compensatie?
In mijn brief van 25 maart 2021 heb ik aangegeven dat voor alle ouders die zich uiterlijk op 15 februari 2021 hebben gemeld een lichte toets plaatsvindt om te bepalen of sprake is van recht op € 30.000. Op basis van data-analyse komt naar voren dat ongeveer 20% van de aangemelde ouders geen kinderen of geen kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd. Dit betreffen ook ouders waarvan het verzoek tot herstel niet zag op de kinderopvangtoeslag, maar op bijvoorbeeld de huur- en zorgtoeslag. Voor ongeveer 50% van de aangemelde ouders geldt dat er, na de data-analyse, een lichte handmatige toets nodig is om hun recht op de € 30.000 vast te stellen. Bij de handmatige toets kijken we in het individuele dossier of de ouder ooit onterecht kinderopvang moest terugbetalen. Indien we op basis hiervan nog geen aanwijzing zien voor recht op herstel dan kijkt een expert hier nog een tweede keer naar. Indien de expert twijfelt bellen we de ouder om de situatie goed te begrijpen. In diezelfde brief heb ik eveneens medegedeeld dat iedere ouder in aanmerking komt voor een integrale beoordeling, ook als er nog geen uitsluitsel kan worden gegeven na de lichte toets. In het traject van de lichte toets vindt ook collegiale toetsing plaats als we nog niet direct een haakje voor het recht op € 30.000 zien. Hiermee wil ik benadrukken dat wij binnen onze mogelijkheden zorgvuldig opereren om ervoor te zorgen dat we zoveel mogelijk mensen € 30.000 uitbetalen voor 1 mei. Via de integrale beoordeling en het contact met de ouder bekijken we steeds de individuele situatie zodat we er zeker van zijn dat – ook na 1 mei – iedere ouder het herstel krijgt waar hij/zij recht op heeft.
Waarom wordt voor gedupeerde gezinnen die een «opmaat-behandeling» nodig hebben, omdat bijvoorbeeld de 30.000 euro compensatie bij lange na niet de schade dekt, het moratorium opgeheven? Erkent u dat dit tot veel stress leidt bij deze gezinnen?
Voor alle ouders die € 30.000 ontvangen blijft het moratorium gelden na 1 mei. Namelijk tot een jaar na de ontvangst van de € 30.000. Dit geldt ook voor de ouders die mogelijk recht hebben op meer compensatie van de € 30.000 en een «opmaat-behandeling» ofwel integrale beoordeling nodig hebben. Het moratorium vervalt alleen bij ouders bij wie in de lichte toets geen aanwijzingen zijn op basis waarvan de ouder in aanmerking komt voor de € 30.000. Als daarna, bij de integrale beoordeling blijkt dat een ouder wel recht heeft op compensatie gaat het moratorium weer in voor de looptijd van 1 jaar.
Waarom is nog geen verslag gedaan van de proef met het in één dag uitzoeken van het bepalen van de rechtmatige compensatie voor een gedupeerde, zoals u toezegde in het algemeen overleg Hersteloperatie Kinderopvangtoeslagen van 10 februari 2021?4
Samen met uw Kamer blijf ik kijken naar mogelijkheden om de dienstverlening aan ouders te optimaliseren. Daarbij vind ik het belangrijk dat ouders de hulp krijgen die hen écht verder helpt hun leven weer op orde te krijgen. En tegelijkertijd kijken waar versnelling in de behandeling mogelijk is. De motie Kwint en Leijten9 stelt niet letterlijk het afdoen van een dossier van een ouder in één dag. Dat is ook niet mogelijk, gezien de complexe situatie waarin veel ouders die zich gemeld hebben zich bevinden. Bovendien spelen er bezwaar- en beroepstermijnen en is er nog ook een rol voor de Commissie Werkelijke Schade.
Waarom is de toezegging uit het algemeen overleg Hersteloperatie Kinderopvangtoeslagen van 10 februari 2021 over de verschillen tussen de terugvordering van de uiteindelijke toekenning van toeslagen en de uiteindelijke beslaglegging en de verrekening door Toeslagen en het Landelijk Incassocentrum (LIC) niet nagekomen?5
In lijn met die toezegging zijn toekenningen, verrekeningen en beschikkingen gecontroleerd. Hiervoor hebben veelvuldige overleggen plaatsgevonden en zijn handmatige controles uitgevoerd. In geen gevallen zijn er fouten gevonden. Wel blijkt dat de berekeningen bij beschikkingen of toekenningen niet duidelijk zijn. Dit moet beter. Ik ga ervoor zorgen dat dit verbetert in de beschikkingen vanuit UHT en dat er ook op de website toeslagen.nl/herstel een duidelijke uitleg komt te staan. Daarnaast blijf ik signalen op mogelijke fouten uiteraard onderzoeken.
Kunt u aangeven hoe vaak er intern al gesproken is over het verschil van verrekenen door Toeslagen en beslagleggen via het LIC, en de nihilstellingen? Waarom is hierover dan nog geen verslag gedaan aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel ouders hebben zich inmiddels gemeld met een (groot) verschil tussen wat is teruggevorderd en verrekend in relatie tot de nihilstellingen?
Enkele ouders en advocaten hebben zich hierover bij UHT gemeld, met hen loopt het gesprek.
Kunt u uitleggen waarom een in Nederland geboren gedupeerde consequent wordt vermeld als Turkse?
Ik betreur het zeer als vanuit de Belastingdienst en/of Toeslagen een dergelijke kwalificatie in het verleden gehanteerd is richting iemand met de Nederlandse nationaliteit en de gedupeerde niet de behandeling heeft gekregen die ze wenst. Er is hierover contact geweest met de betreffende ouder. Voor deze gang van zaken heb ik mijn excuses aangeboden richting de gedupeerde en heb dat intern onder de aandacht gebracht om hierop te letten.
Kunt u tevens uitleggen waarom de Belastingdienst hier geen uitleg over wil geven en deze gedupeerde enkel adviseert een klacht in te dienen bij het College voor de Rechten van de Mens?
Zie antwoord vraag 12.
Waarom krijgt deze gedupeerde geen antwoord op een informatieve vraag over waarom zij op een specifieke manier wordt behandeld?
Zie antwoord vraag 12.
Hoeveel gedupeerden die zich al in 2020 meldden, hebben nog geen persoonlijk zaakbehandelaar?
In 2020 hebben 11.928 (mogelijk) gedupeerden zich gemeld. Per 1 april 2021 hebben hiervan 9.118 (mogelijk) gedupeerden nog geen persoonlijke zaakbehandelaar, 2.810 hebben wel een persoonlijk zaakbehandelaar. Uiteraard krijgen alle ouders die zich in 2020 gemeld hebben een lichte toets voor 1 mei a.s. om hun recht op € 30.000 vast te stellen. Indien zij hier recht op € 30.000 hebben, krijgen zij dit voor 1 mei a.s. uitbetaald.
Hoeveel van deze gedupeerden wachten nog steeds op een compensatievoorstel?
Van de groep van 9.118 wachten 8.176 ouders nog op een compensatievoorstel. 942 ouders hebben een betaling in het kader van de Catshuisregeling ontvangen. Alle ouders die hiervoor in aanmerking komen ontvangen voor 1 mei een betaling in het kader van de Catshuisregeling.
Welke afspraken hebben u, de Minister-President en de Minister van Financiën afgelopen februari gemaakt met ouders in het Catshuis? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht sturen?
Op 6 februari en 27 maart jl. hebben de Minister-President, de Minister van Financiën en ik een gesprek gehad met een groep gedupeerde ouders, hierbij was ook de voorzitter van het ouderpanel aanwezig. Deze gesprekken zijn zeer waardevol om te komen tot een goede uitvoering van de herstelregelingen. Hierbij zijn verschillende onderwerpen aan de orde geweest, zowel verzoeken vanuit ouders als vragen om meer informatie. Het ging hierbij onder meer om de werkwijze van de commissies, de rol van de persoonlijke zaakbehandelaar, de speciale servicelijn en de verrekeningen tussen en met andere toeslagen. In de Voortgangsrapportages wordt u regulier op de hoogte gehouden van de stand van zaken over deze onderwerpen.
Hoe staat met het nakomen van die afspraken? Kunt u ook hiervan een overzicht sturen?
Zie antwoord vraag 17.
Erkent u dat, zoals in de media is beschreven, advocaten die mensen bijstaan onvoldoende vergoeding krijgen waardoor zij óf minder mensen kunnen helpen, óf hun eigen praktijk financieel ernstig tekort doen? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Op 1 maart 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) de Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag gepubliceerd.12 In deze subsidieregeling is aangesloten bij de systematiek van de vergoedingen die worden gegeven voor de sociale advocatuur zoals neergelegd in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Dit geldt ook voor de hoogte van de vergoeding per punt. Bij het opstellen van de regeling heeft de RvR samen met het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V) onderzocht hoeveel punten redelijk zijn voor de activiteiten van een advocaat. Hierbij is steeds de vergelijking gemaakt met andere trajecten waarin gesubsidieerde rechtsbijstand wordt toegewezen. De begeleiding van gedupeerde ouders bij de Commissie Werkelijke Schade is specifiek punt van aandacht geweest. Deze procedure is als aanvullende stap opgenomen in de subsidieregeling en de werkzaamheden in die fase worden ook aanvullend vergoed. Omdat hiervoor mogelijk andere expertise nodig is dan bij de rest van de procedure, is bovendien besloten om het mogelijk te maken om een extra expert in te schakelen. De RvR heeft de subsidieregeling ook getoetst bij de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en die hebben aangegeven zich te kunnen vinden in de regeling. Inmiddels hebben zich in korte tijd 169 advocaten gemeld. Met J&V, de RvR en de NOvA is wel afgesproken om de regeling periodiek te evalueren en dan ook te bezien of de regeling voldoet of moet worden bijgesteld.
Hoeveel advocaten hebben zich via de advocatenpoule gemeld?
Zie antwoord vraag 19.
Is het budget voor de advocaten voldoende om de begeleiding bij de Commissie Werkelijke Schade te bekostigen?
Zie antwoord vraag 19.
Zijn er al uitspraken gedaan door de Commissie Werkelijke Schade? Kunt u de Kamer deze uitspraken en een toelichting op de reikwijdte daarvan doen toekomen?
Er zijn tot op heden twaalf adviezen van de Commissie Werkelijke Schade («CWS») ontvangen (zie paragraaf 1.3 van de zesde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag). Er zijn situaties waarin de CWS adviseerde dat een ouder in aanmerking zou moeten komen voor een extra schadevergoeding bovenop de reeds uitbetaalde compensatie. In andere situaties kwam de CWS tot de conclusie dat extra schade reeds afgedekt werd door de betaling van € 30.000. Als uitgangpunt hanteert de CWS hierbij de persoonlijke omstandigheden van de gedupeerde ouder. Deze adviezen niet kunnen worden gedeeld met de Kamer vanwege de persoonlijke aard van de adviezen. Op een later moment, als meer adviezen zijn uitgebracht kan meer geaggregeerde informatie over de adviezen worden gedeeld via de Voortgangsrapportages kinderopvangtoeslag.
Waarom wordt nog altijd niet aangegeven hoeveel gedupeerden er zijn van de ontspoorde fraudeaanpak bij huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebondenbudget?
De afgelopen periode is een analyse uitgevoerd naar de potentiële omvang van de groep gedupeerde personen bij de zorgtoeslag, huurtoeslag en/of het kindgebonden budget. Vanwege het kabinetsbesluit in december om gedupeerden van de kinderopvangtoeslag een forfaitaire compensatie toe te kennen heeft de herstelorganisatie de uitwerking van dit kabinetsbesluit en uitvoering daarvan met prioriteit uitgewerkt. Het bepalen van de omvang van de groep gedupeerden bij de andere toeslagen heeft hierdoor vertraging opgelopen. In onderstaande tabel treft u de gevraagde aantallen die ook in de heden verzonden zesde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag zijn opgenomen.
Aantal betrokken personen CAF onderzoeken
Ongeveer 2.600
Ongeveer 550
wv betrokken bij CAF-vergelijkbaar
Ongeveer 500
Ongeveer 250
Aantal personen met O/GS kwalificatie
Ongeveer 21.000
Ongeveer 5.000
* personen kunnen zowel een O/GS kwalificatie hebben als voorkomen in een CAF-zaak.
Kunt u deze vragen beantwoorden op een zo kort mogelijke termijn?
Ja, dit is gelukt.
Het bericht ‘Belastingdienst weer in de fout: veel te veel toeslag voor arbeidsmigranten’. |
|
Helma Lodders (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kent u het bericht «Belastingdienst weer in de fout: veel te veel toeslag voor arbeidsmigranten»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichtgeving?
Wij streven ernaar iedere toeslaggerechtigde de toeslag toe te kennen waar hij/zij recht op heeft. Wanneer dit onverhoopt niet goed gaat, of wanneer burgers met (hoge) terugvorderingen geconfronteerd worden, betreuren we dat. Graag zetten wij hieronder uiteen hoe het proces rond toekennen van het kindgebondenbudget (kgb) werkt en hoe dit bij arbeidsmigranten in het bijzonder kan uitpakken. Dit geeft op veel van de onderstaande vragen antwoord. Wij verwijzen daarom bij andere antwoorden regelmatig naar dit antwoord.
Jaarlijks hebben circa 1 miljoen huishoudens recht op kgb. Deze toeslag is bedoeld voor mensen met een laag- of middeninkomen en (jonge) kinderen. Dit is vaak een doelgroep waarbij het toeslagenstelsel niet altijd aansluit bij het doenvermogen van de burger.
Voor de vaststelling en toekenning van het kgb gebruikt de Belastingdienst/Toeslagen gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) waarbij alleen die gegevens verwerkt kunnen worden die gekoppeld zijn aan een BSN. Het gebruik van het BSN houdt verband met de geautomatiseerde systemen van de Belastingdienst/Toeslagen en is voor wat betreft de aanvrager van een toeslag vastgelegd in artikel 1b van het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Daarnaast worden gegevens uit de aanvraag van de belanghebbende zelf gebruikt. Voor specifiek het kgb geldt dat wanneer burgers al een andere toeslag ontvangen (vaak zorgtoeslag) en er wordt kinderbijslag ontvangen, er volgens de wet tevens een aanvraag voor kgb is gedaan. De Belastingdienst/Toeslagen kent daarop kgb toe op basis van gegevens gebruikt bij de vaststelling van de andere toeslag. Deze automatische toekenning is in wetgeving opgenomen om burgers zo goed mogelijk van dienst te zijn.
Het automatisch toekennen en het «voorinvullen» van deze gegevens maakt het voor burgers eenvoudiger om een toeslag aan te vragen en helpt veel fouten bij de aanvraag te voorkomen. Keerzijde van deze werkwijze is dat onvolledige gegevens uit een eerdere aanvraag doorwerken in de aanvraag kgb. Ook is het niet mogelijk om de authentieke gegevens (afkomstig uit de BRP) in de aanvraag aan te vullen of te wijzigen en is de verwerking van gegevens zonder BSN van aanvrager en/of toeslagpartner niet mogelijk.
Het algemene proces werkt zodanig dat als de gegevens uit de BRP en uit de (eerdere) aanvraag juist en volledig zijn, en er wordt voldaan aan de overige voorwaarden, de toeslag op de juiste wijze wordt toegekend. Dit betekent dat als de Belastingdienst/Toeslagen een toeslagpartner kan vaststellen het kgb zonder verhoging voor alleenstaande ouders (de alleenstaande ouderkop, hierna: alo-kop) wordt toegekend. Als er geen toeslagpartner kan worden vastgesteld, wordt kgb inclusief de alo-kop toegekend.2 De alo-kop bedraagt voor 2021 maximaal € 3.242,– per jaar.
Voor de vaststelling van het toeslagpartnerschap worden adresgegevens en gegevens over een eventueel huwelijk of geregistreerd partnerschap en ouder-kindrelaties uit de BRP gebruikt. Voor situaties waarin beide partners in Nederland wonen (als inwoner in de BRP staan met een Nederlands adres èn BSN), kan het toeslagpartnerschap met deze gegevens vrijwel altijd worden vastgesteld.
Wanneer sprake is van een mogelijke partner in het buitenland is een juiste vaststelling en toekenning van het kgb complex en niet altijd goed mogelijk. De BRP (met gegevens over inwoners van Nederland en anderen met een relatie met de Nederlandse overheid, zogenaamde niet-ingezetenen) bevat namelijk niet alle benodigde gegevens om in alle gevallen vast te kunnen stellen of iemand een toeslagpartner in het buitenland heeft:
Het (financiële) belang van het beschikken over de juiste partnergegevens is met de invoering van de alo-kop in 2015 sterk toegenomen. In toenemende mate werd duidelijk dat de vaststelling van kgb in situaties met een buitenlandcomponent niet altijd goed mogelijk is. Vanaf dat moment is gezocht naar oplossingen en zijn maatregelen genomen om het toeslagpartnerschap beter te kunnen vaststellen om daarmee onterechte toekenning van een Alo-kop te voorkomen.
Bij de inwerkintreding van de Wet BRP (als opvolger van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, waarbij de BRP werd uitgebreid met het registreren van gegevens van niet-ingezetenen, bekend als RNI) is bezien of het registeren van de verwantschapsgegevens voor niet-ingezetenen in de BRP tot de mogelijkheden behoorde. Het toenmalige kabinet heeft daar echter niet toe besloten. Dit omdat er onvoldoende zekerheid was dat deze gegevens op een acceptabel niveau van actualiteit en juistheid gehouden zouden kunnen worden.
In reactie daarop is in 2015 een tijdelijke oplossing, de zogenaamde verwantschapsquery, ontwikkeld. Met behulp van deze query biedt de SVB de Belastingdienst/Toeslagen signalen over (buitenlandse) partnergegevens waarover de SVB beschikt op grond van haar taak om de samenloop met buitenlandse gezinsbijslagen vast te stellen.3 Voor deze taak is o.a. de aanwezigheid van een (werkende) partner in het thuisland relevant. Via zusterorganisaties in het buitenland laat de SVB buitenlandse registraties van persoonsgegevens en partnergegevens verifiëren die nodig zijn voor de beoordeling van het recht op kinderbijslag. Op basis van deze gegevens kan de Belastingdienst/Toeslagen in een aantal gevallen alsnog een toeslagpartner (in het buitenland) in de eigen systemen registreren. Deze informatie-uitwisseling tussen de SVB en de Belastingdienst/Toeslagen is daarmee behulpzaam maar is niet sluitend en biedt geen structurele oplossing:
Specifiek voor statushouders met een partner in het buitenland is het mogelijk gemaakt dat zij op verzoek kunnen afzien van de Alo-kop. De reden hiervoor is dat vluchtelingen als gevolg van hun situatie vaak niet meer beschikken over (een betrouwbare kopie van) de relevante documentatie. Het is daarom niet (altijd) mogelijk aan hun partner een BSN toe te kennen dat de Belastingdienst/Toeslagen nodig heeft om een partner te kunnen registreren. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarvoor een samenwerkingsconvenant met VluchtelingenWerk Nederland, die deze verzoeken namens vluchtelingen kan indienen.
Sinds maart 2021 kunnen toeslaggerechtigden met een partner in het buitenland de partnergegevens bij de Belastingdienst/Toeslagen aanleveren middels een formulier op de site. Daarbij worden gegevens (een huwelijksakte, een partnerschapsakte of een door een notaris opgemaakt samenlevingscontract) uitgevraagd waarmee de Belastingdienst/Toeslagen de toeslagpartner kan vaststellen en registreren in de eigen systemen. De Belastingdienst/Toeslagen kan ervoor kiezen de partner vervolgens als niet-ingezetene te laten registreren in de BRP.4 De partner verkrijgt daarmee een BSN dat noodzakelijk is voor de verwerking van de partnergegevens in de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen. De vindbaarheid en de toelichting bij het formulier zijn recent op de site van de Belastingdienst/Toeslagen verbeterd.
Naar aanleiding van de Beleidsdoorlichting Tegemoetkoming Ouders5 is het proces van verrekening van de buitenlandse bijslagen en het controleren van (partner)gegevens in het buitenland met het oog op vereenvoudiging en verbetering onderzocht. De Belastingdienst/Toeslagen, SVB en onze beide departementen hebben op basis daarvan verschillende oplossingsrichtingen geformuleerd. Het voornemen was om voor de zomer van 2020 de oplossingsrichtingen uitgewerkt te hebben en mogelijke eerste verbetervoorstellen te kunnen doen. Als gevolg van de Coronacrisis en de herstelactie van het kgb6 is dit niet gelukt. Wij verwachten dit jaar met de uitwerkingen en eventuele voorstellen tot verbetering te komen.
Naast verbetering van het uitvoeringsproces zet het kabinet in op een verbetering van de registratie in de BRP van niet-ingezetenen, waaronder arbeidsmigranten. In het kader van de Ontwikkelagenda BRP vindt een aantal acties plaats om de registratie van niet-ingezetenen in de BRP te verbeteren:
Deelt u de mening dat het pijnlijk is dat de Belastingdienst opnieuw en een langere periode in de fout is gegaan met de uitvoering van een regeling waardoor mogelijk ruim 15.000 arbeidsmigranten te veel kindgebonden budget hebben ontvangen?
Het is niet bekend in hoeveel gevallen er door de Belastingdienst/Toeslagen onterecht van wordt uitgegaan dat geen sprake is van een toeslagpartner. Wel is bekend dat in totaal aan circa 5.000 alleenstaande ouders waarvan het kind niet in Nederland woont kgb wordt toegekend. Hierbij gaat het niet uitsluitend om arbeidsmigranten, maar bijvoorbeeld ook om grensarbeiders. Wij verwijzen u ook naar het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat, zoals verwoord in het artikel, de Belastingdienst de toeslagen toekent op basis van foute informatie in zijn eigen systemen? Kunt u toelichten waarom dit gebeurt?
De Belastingdienst/Toeslagen registreert niet of een toeslagontvanger een arbeidsmigrant is. Het is daarom niet vast te stellen hoeveel arbeidsmigranten te veel kgb hebben ontvangen of hoe vaak de alo-kop is teruggevorderd bij deze doelgroep. Wel is bekend dat in totaal aan circa 5.000 alleenstaande ouders waarvan het kind niet in Nederland woont kgb is toegekend. Hierbij gaat het niet uitsluitend om arbeidsmigranten, maar bijvoorbeeld ook om grensarbeiders.
Kunt u verklaren waarom deze werkwijze nog steeds gaande is, terwijl de Sociale Verzekeringsbank (SVB) in het artikel erkent dat deze situatie al vanaf 2016 gaande is en de Belastingdienst erkent dat het probleem al jarenlang bestaat?
Dit is helaas het gevolg van het huidige toeslagenstelsel met voorschotten, sterke inkomensafhankelijkheid en veel complexe grondslagen in combinatie met een automatische verwerking van gegevens die sterk afhankelijkheid zijn van een volledige en juiste registratie van partnergegevens die niet makkelijk voor handen zijn. Dit speelt met name in situaties waarin sprake is van een proces van verrekening van de buitenlandse bijslagen en het controleren van (partner)gegevens in het buitenland.
Kunt u zich voorstellen dat mensen, als zij persoonlijke informatie delen met de overheid, ervan uitgaan dat zij te maken hebben met een overheid, zeker in deze situatie waarbij de SVB informatie vergaart en aanlevert aan de Belastingdienst voor de uitvoering van de regeling? Zo ja, hoe heeft u deze situatie dan zo lang kunnen laten bestaan? Bij welke andere regelingen of diensten van de overheid komt deze situatie voor?
Mede ingegeven door de gedachte dat burgers te maken hebben met één overheid, maakt de Belastingdienst/Toeslagen voor het vaststellen van de hoogte van het kgb zoveel mogelijk gebruik van reeds beschikbare gegevens. Voor zover het authentieke gegevens uit een basisregistratie (BRP) betreft, is gebruik in beginsel9 verplicht. Dit maakt onderdeel uit van het stelsel van basisregistraties, de daarbij geldende afspraken en de automatische verwerking en de beperking daarvan zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2. Naast deze gegevens maakt de Belastingdienst/Toeslagen gebruik van gegevens uit de aanvraag en de eigen systemen.
In het antwoord op vraag 2 is de rol van de SVB in het proces van verrekening van de buitenlandse bijslagen en het controleren van (partner)gegevens in het buitenland uiteengezet. De informatie-uitwisseling die hieruit voortkomt, is niet gebaseerd op een wettelijke taak van de SVB in het vergaren van (toeslagpartner)gegevens voor de uitvoering van de Wet op het Kindgebonden budget (WKB) en kan niet in alle gevallen worden gebruikt om het toeslagpartnerschap mee vast te stellen. Burgers die een toeslag aanvragen zijn gehouden om de gegevens van de toeslagpartner (die in het buitenland verblijft) bij de Belastingdienst/Toeslagen te melden. Daarbij realiseren wij ons dat dit veel vraagt van het doenvermogen van burgers. In antwoord op vraag 2 is aangegeven dat het kabinet streeft naar vereenvoudiging en verbeteringen van het proces.
Hoeveel signalen heeft de Belastingdienst de afgelopen zeven jaren ontvangen van mensen die het betreft, belastingadministratiekantoren, belastingadviesbureaus en/of anderen die deze situatie hebben aangekaart (graag een overzicht over de signalen van de afgelopen zeven jaar, per jaar)?
Er vindt geen specifieke registratie van signalen van arbeidsmigranten of hun vertegenwoordigers plaats. Concrete signalen zijn ons daarom niet bekend.
Wat heeft de Belastingdienst met deze signalen gedaan en welke reactie hebben de bij vraag 7 genoemden ontvangen? Binnen welke termijn zijn meldingen over personen aangepast in de systemen?
Genoemde signalen zijn ons niet bekend. De signalen die wel zijn ontvangen, hadden vooral betrekking op statushouders. Voor statushouders is met Vluchtelingenwerk Nederland een convenant afgesloten. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat er minimaal negen administratiekantoren aan de bel hebben getrokken over de situatie en daarbij de juiste familiegegevens hebben verstrekt, maar mensen nog steeds een te hoog kindgebonden budget ontvangen? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen?
Deze concrete signalen zijn ons niet bekend.
Klopt het in het artikel genoemde percentage van 50 procent van alle aanvragen van toeslagen waarbij het mis gaat? Hoe kunt u verklaren dat de door het administratiekantoor aangeleverde informatie niet verwerkt wordt en daarmee dus een te hoge toeslag wordt uitgekeerd met alle gevolgen van dien? Zo niet, waarom niet?
Het is door de Belastingdienst/Toeslagen niet vast te stellen in hoeveel gevallen arbeidsmigranten onterecht een alo-kop ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen kan alleen afzien van de toekenning van een alo-kop als een toeslagpartner kan worden vastgesteld.
Arbeidsmigranten of administratiekantoren worden als zij contact opnemen met de Belastingdienst/Toeslagen zo goed mogelijk geholpen om de registratie van de partnergegevens in de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen en de registratie van de partner zelf mogelijk te maken. Dat kan echter alleen wanneer de toeslaggerechtigde en zijn//haar partner beschikt over (een kopie van) de relevante documentatie. Dit kan daarom niet uitsluitend over de telefoon en duurt daarmee langer, afhankelijk van de beschikbaarheid van de noodzakelijke documentatie.
Zodra de mutatie heeft plaatsgevonden, is deze binnen 24 uur zichtbaar in MijnToeslagen. De nieuwe beschikking volgt regulier binnen één maand na de mutatie. Vervolgens ontvangt de burger bij de eerst volgende betaling10 het aangepaste bedrag (dus zonder alo-kop). Als de mutatie net na het moment van het opmaken van beschikkingen wordt gedaan dan schuift de ontvangst van de nieuwe beschikking een maand op. Voor zover bekend, hebben wij geen signalen dat verzoeken niet worden opgevolgd.
Vanaf wanneer werd het voor de Belastingdienst duidelijk dat er fouten in het proces zaten waardoor niet alleen vluchtelingen maar ook arbeidsmigranten te veel aan kindgebonden budget hebben ontvangen?
Met de invoering van de alo-kop in 2015 nam het (financiële) belang van het beschikken over de juiste partnergegevens sterk toe. In toenemende mate werd duidelijk dat de vaststelling van kgb in situaties met een buitenlandcomponent niet altijd goed mogelijk is. Vanaf dat moment is gezocht naar oplossingen. Er zijn maatregelen genomen om het toeslagpartnerschap beter te kunnen vaststellen om daarmee onterechte toekenning van een alo-kop te voorkomen.
Wat heeft u en wat heeft de Belastingdienst vanaf dat moment (vraag 11) gedaan om het uitvoeringsproces te wijzigen?
Sinds 2015 zijn oplossingen onderzocht en verbeteringen doorgevoerd:
Wij verwijzen u ook naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten waarom u op dezelfde wijze doorgaat met het toekennen van het kindgebonden budget als u weet dat dit op basis van foute informatie plaatsvindt?
Er zijn sinds 2015 verbeteringen doorgevoerd en oplossingen onderzocht. Helaas zijn als gevolg van het huidige toeslagenstelsel makkelijke oplossingen niet voorhanden.
Kunt u het proces beschrijven hoe een administratiekantoor het snelste wijzigingen in de gezinssituatie met betrekking tot toeslagen kan doorgeven aan de Belastingdienst? Is dit proces voor iedereen van toepassing? Hoe lang duurt het in dit proces voordat de wijziging ook daadwerkelijk is verwerkt?
De snelste weg die door een administratiekantoor kan worden bewandeld, is zorgen dat de partnergegevens van de arbeidsmigrant worden geregistreerd in de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen. Dit kan door middel van een formulier op de site van de Belastingdienst/Toeslagen. Dat kan echter alleen wanneer de toeslaggerechtigde en zijn/haar partner beschikt over (een kopie van) de relevante documentatie. Dit kan daarom niet uitsluitend over de telefoon. Wij verwijzen u ook naar het antwoord op vraag 2 en 8 waar wordt toegelicht dat de Belastingdienst/Toeslagen personen kan laten registreren in de BRP.
Kunt u ingaan op de ervaring zoals geschetst in het artikel waarbij er meerdere keren moet worden gebeld, alle informatie schriftelijk moet worden doorgegeven en het proces een half jaar duurt?
Wijzigingen kunnen uitsluitend worden doorgevoerd indien vaststaat dat dit op verzoek van de burger is. Wanneer een adviseur belt, kan dit niet altijd met zekerheid worden vastgesteld. Daarnaast is het niet altijd mogelijk gegevens per telefoon te wijzigen, bijvoorbeeld als de wijziging met authentieke gegevens onderbouwd moet worden. In dat geval wordt de burger gewezen op de wijze waarop deze wijziging schriftelijk kan worden doorgevoerd. De situatie die in het artikel wordt genoemd is ons niet bekend.
Deelt u de mening dat, als de geschetste ervaring (vraag 15) klopt, deze niet acceptabel is? Bent u bereid om in deze situatie (doorgeven van wijzigingen bij aanvraag en toekenning toeslagen) zo snel mogelijk te starten met een «track & trace systeem» zodat te allen tijde de informatie bekend is, gevolgd en verwerkt kan worden (met verwijzing naar de eerder gestelde vragen en antwoorden van het lid Lodders: Voorstel track & trace voor de Belastingdienst 2021Z00311)? Zo nee, waarom niet?
Het streven is dat als een toeslaggerechtigde contact opneemt met de Belastingdienst/Toeslagen hij/zij zo goed mogelijk wordt geholpen om registratie van zijn partner mogelijk te maken. Er lopen verschillende trajecten binnen de Belastingdienst die de mogelijkheden onderzoeken voor het invoeren van een systeem als track & trace en het uitbreiden van bestaande functionaliteiten om stukken te volgen.
Herinnert u zich dat de Kamer in het voorjaar van 2020 zou worden geïnformeerd over een oplossing waardoor de vaststelling van het kindgebonden budget voor «buitenland gevallen» structureel goed zou worden ingericht? Wat is de status van deze structurele oplossing?
Ja. Naar aanleiding van de Beleidsdoorlichting Tegemoetkoming Ouders11 is het proces van verrekening van de buitenlandse bijslagen en het controleren van (partner)gegevens in het buitenland met het oog op vereenvoudiging en verbetering onderzocht. De SVB, Belastingdienst/Toeslagen en onze beide departementen hebben op basis daarvan verschillende oplossingsrichtingen geformuleerd. Het voornemen was om voor de zomer van 2020 de oplossingsrichtingen uitgewerkt te hebben en mogelijke eerste verbetervoorstellen te kunnen doen. Als gevolg van de Coronacrisis en de herstelactie van het kgb12 is dit niet gelukt. Wij verwachten dit jaar met de uitwerkingen en eventuele voorstellen tot verbetering te komen.
Kunt u aangeven bij hoeveel arbeidsmigranten de fout is ontdekt en deze is rechtgezet? Hoeveel arbeidsmigranten zijn de afgelopen jaren in de knel gekomen omdat ze onterecht te veel kindgebonden budget hebben ontvangen en deze hebben moeten terugbetalen? Kunt u tevens aangeven om hoeveel geld het in totaal gaat (overzicht van de afgelopen zeven jaar, per jaar)?
Dit aantal is niet bekend en kan niet uit de systemen worden herleid.
Zijn of worden de betreffende arbeidsmigranten op enige wijze aangemerkt als «fraudeur» binnen de Belastingdienst? Zo ja, op welke wijze?
Het ontbreken van partnergegevens is geen reden om aangemerkt te worden als fraudeur.
Kunt u garanderen dat de betreffende mensen niet (langer) als fraudeur worden aangemerkt en behandeld en er gezocht wordt naar een passende oplossing? Zo nee, waarom niet?
Het ontbreken van partnergegevens is geen reden om aangemerkt te worden als fraudeur.
Kunt u aangeven op welke termijn het geconstateerde probleem structureel is opgelost?
De complexiteit van het proces van verrekening van de buitenlandse bijslagen en het controleren van (partner)gegevens in het buitenland is niet eenvoudig op te lossen binnen het huidige toeslagenstelsel. De historie laat dit ook zien. Op dit moment wordt dit proces opnieuw onderzocht om te zien of vereenvoudiging en verbetering mogelijk is. Wij verwachten dit jaar met de uitwerkingen en eventuele voorstellen tot verbetering te komen.
Deelt u de ernstige zorgen over de ontvlechting (reorganisatie) van de Belastingdienst, het ontbreken van een haalbaarheids- en uitvoeringstoets waardoor er geen inzicht is voor de gevolgen voor de werkzaamheden waar de dienst voor staat? Heeft de ontvlechting (reorganisatie) invloed gehad op het uitblijven van de toegezegde oplossing in het voorjaar van 2020? Heeft de ontvlechting (reorganisatie) van de dienst invloed op de huidige situatie? Zo nee, kunt u beide antwoorden uitgebreid toelichten? Kunt u hierbij, conform een eerder verzoek van de leden van de VVD-fractie, een actuele haalbaarheids- en uitvoeringstoets aan de Kamer doen toekomen?2
De ontvlechting heeft geen invloed gehad op de huidige situatie met het kgb. Wij verwijzen u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 2 en het antwoord op vraag 17. De wijze van ontvlechting wordt nog uitgewerkt. Als toegezegd, wordt uw Kamer over die uitwerking geïnformeerd.
Klopt het dat de SVB een startbericht doorgeeft aan de Belastingdienst om over te gaan tot het uitkeren van het kindgebonden budget? Wordt deze informatie een-op-een overgenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de SVB voert de Algemene Kinderbijslagwet uit. Iemand maakt aanspraak op kgb als kinderbijslag wordt ontvangen. De SVB informeert de Belastingdienst/Toeslagen hierover via een zogenaamd tijdlijnbericht. Partnergegevens zijn hierin niet opgenomen omdat deze gegevens voor het ontvangen van kinderbijslag niet relevant zijn. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat het Ministerie van Financiën de uitvoering van toeslagen monitort? Klopt het dat de Belastingdienst rapporteert aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid? Kunt u toelichten of deze kwestie eerder aan de orde is gekomen in de monitoring door het Ministerie van Financiën? Zo ja, op welke manier en is hiermee gedaan? Zo nee, kunt u toelichten of de monitoring op een adequate manier gebeurt als deze situatie vanaf 2015 bekend is en er geen concrete actie ondernomen is om de situatie aan te pakken? Deelt u de mening dat deze kwestie natuurlijk veel eerder door het Ministerie van Financiën aan de orde gesteld had moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, het Ministerie van Financiën monitort de uitvoering van de toeslagen vanaf de invoering van het stelsel. Bij deze monitoring komt een groot aantal onderwerpen aan de orde die te maken hebben met de uitvoering door de Belastingdienst/Toeslagen, waaronder ook het kgb. Ook tussen Belastingdienst/Toeslagen en SZW vindt periodiek overleg plaats over de uitvoering van het kgb. Specifiek bij internationale vraagstukken is ook de SVB gesprekspartner. Zoals in antwoord op vraag 2 is aangegeven, is de complexiteit van vaststelling van de hoogte van het kgb voor aanvragers waarbij een in het buitenland verblijvende partner aan de orde zou kunnen zijn, onderdeel van deze overleggen geweest en is gestreefd naar vereenvoudiging en verbetering van dit proces.
Het ongevraagd uitkeren van een te hoog kindgebonden budget |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat arbeidsmigranten al jaren ongevraagd en buiten hun schuld om teveel kindgebonden budget krijgen uitgekeerd door de Belastingdienst?1
Wij streven ernaar iedere toeslaggerechtigde de toeslag toe te kennen waar hij/zij recht op heeft. Wanneer dit onverhoopt niet goed gaat, of wanneer burgers met (hoge) terugvorderingen geconfronteerd worden, betreuren we dat. Graag zetten wij hieronder uiteen hoe het proces rond toekennen van het kindgebondenbudget (kgb) werkt en hoe dit bij arbeidsmigranten in het bijzonder kan uitpakken. Dit geeft op veel van de onderstaande vragen antwoord. Wij verwijzen daarom bij andere antwoorden regelmatig naar dit antwoord.
Jaarlijks hebben circa 1 miljoen huishoudens recht op kgb. Deze toeslag is bedoeld voor mensen met een laag- of middeninkomen en (jonge) kinderen. Dit is vaak een doelgroep waarbij het toeslagenstelsel niet altijd aansluit bij het doenvermogen van de burger.
Voor de vaststelling en toekenning van het kbg gebruikt de Belastingdienst/Toeslagen gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) waarbij alleen die gegevens verwerkt kunnen worden die gekoppeld zijn aan een BSN. Het gebruik van het BSN houdt verband met de geautomatiseerde systemen van de Belastingdienst/Toeslagen en is voor wat betreft de aanvrager van een toeslag vastgelegd in artikel 1b van het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Daarnaast worden gegevens uit de aanvraag van de belanghebbende zelf gebruikt. Voor specifiek het kgb geldt dat wanneer burgers al een andere toeslag ontvangen (vaak zorgtoeslag) en er wordt kinderbijslag ontvangen, er volgens de wet tevens een aanvraag voor kgb is gedaan. De Belastingdienst/Toeslagen kent daarop kgb toe op basis van gegevens gebruikt bij de vaststelling van de andere toeslag. Deze automatische toekenning is in wetgeving opgenomen om burgers zo goed mogelijk van dienst te zijn.
Het automatisch toekennen en het «voorinvullen» van deze gegevens maakt het voor burgers eenvoudiger om een toeslag aan te vragen en helpt veel fouten bij de aanvraag te voorkomen. Keerzijde van deze werkwijze is dat onvolledige gegevens uit een eerdere aanvraag doorwerken in de aanvraag kgb. Ook is het niet mogelijk om de authentieke gegevens (afkomstig uit de BRP) in de aanvraag aan te vullen of te wijzigen en is de verwerking van gegevens zonder BSN van aanvrager en/of toeslagpartner niet mogelijk.
Het algemene proces werkt zodanig dat als de gegevens uit de BRP en uit de (eerdere) aanvraag juist en volledig zijn, en er wordt voldaan aan de overige voorwaarden, de toeslag op de juiste wijze wordt toegekend. Dit betekent dat als de Belastingdienst/Toeslagen een toeslagpartner kan vaststellen het kgb zonder verhoging voor alleenstaande ouders (de alleenstaande ouderkop, hierna: alo-kop) wordt toegekend. Als er geen toeslagpartner kan worden vastgesteld, wordt kgb inclusief de alo-kop toegekend.2 De alo-kop bedraagt voor 2021 maximaal € 3.242,– per jaar.
Voor de vaststelling van het toeslagpartnerschap worden adresgegevens en gegevens over een eventueel huwelijk of geregistreerd partnerschap en ouder-kindrelaties uit de BRP gebruikt. Voor situaties waarin beide partners in Nederland wonen (als inwoner in de BRP staan met een Nederlands adres èn BSN), kan het toeslagpartnerschap met deze gegevens vrijwel altijd worden vastgesteld.
Wanneer sprake is van een mogelijke partner in het buitenland is een juiste vaststelling en toekenning van het kgb complex en niet altijd goed mogelijk. De BRP (met gegevens over inwoners van Nederland en anderen met een relatie met de Nederlandse overheid, zogenaamde niet-ingezetenen) bevat namelijk niet alle benodigde gegevens om in alle gevallen vast te kunnen stellen of iemand een toeslagpartner in het buitenland heeft:
Het (financiële) belang van het beschikken over de juiste partnergegevens is met de invoering van de alo-kop in 2015 sterk toegenomen. In toenemende mate werd duidelijk dat de vaststelling van kgb in situaties met een buitenlandcomponent niet altijd goed mogelijk is. Vanaf dat moment is gezocht naar oplossingen en zijn maatregelen genomen om het toeslagpartnerschap beter te kunnen vaststellen om daarmee onterechte toekenning van een Alo-kop te voorkomen.
Bij de inwerkintreding van de Wet BRP (als opvolger van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, waarbij de BRP werd uitgebreid met het registreren van gegevens van niet-ingezetenen, bekend als RNI) is bezien of het registeren van de verwantschapsgegevens voor niet-ingezetenen in de BRP tot de mogelijkheden behoorde. Het toenmalige kabinet heeft daar echter niet toe besloten. Dit omdat er onvoldoende zekerheid was dat deze gegevens op een acceptabel niveau van actualiteit en juistheid gehouden zouden kunnen worden.
In reactie daarop is in 2015 een tijdelijke oplossing, de zogenaamde verwantschapsquery, ontwikkeld. Met behulp van deze query biedt de SVB de Belastingdienst/Toeslagen signalen over (buitenlandse) partnergegevens waarover de SVB beschikt op grond van haar taak om de samenloop met buitenlandse gezinsbijslagen vast te stellen.3 Voor deze taak is o.a. de aanwezigheid van een (werkende) partner in het thuisland relevant. Via zusterorganisaties in het buitenland laat de SVB buitenlandse registraties van persoonsgegevens en partnergegevens verifiëren die nodig zijn voor de beoordeling van het recht op kinderbijslag. Op basis van deze gegevens kan de Belastingdienst/Toeslagen in een aantal gevallen alsnog een toeslagpartner (in het buitenland) in de eigen systemen registreren. Deze informatie-uitwisseling tussen de SVB en de Belastingdienst/Toeslagen is daarmee behulpzaam maar is niet sluitend en biedt geen structurele oplossing:
Specifiek voor statushouders met een partner in het buitenland is het mogelijk gemaakt dat zij op verzoek kunnen afzien van de Alo-kop. De reden hiervoor is dat vluchtelingen als gevolg van hun situatie vaak niet meer beschikken over (een betrouwbare kopie van) de relevante documentatie. Het is daarom niet (altijd) mogelijk aan hun partner een BSN toe te kennen dat de Belastingdienst/Toeslagen nodig heeft om een partner te kunnen registreren. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarvoor een samenwerkingsconvenant met VluchtelingenWerk Nederland, die deze verzoeken namens vluchtelingen kan indienen.
Sinds maart 2021 kunnen toeslaggerechtigden met een partner in het buitenland de partnergegevens bij de Belastingdienst/Toeslagen aanleveren middels een formulier op de site. Daarbij worden gegevens (een huwelijksakte, een partnerschapsakte of een door een notaris opgemaakt samenlevingscontract) uitgevraagd waarmee de Belastingdienst/Toeslagen de toeslagpartner kan vaststellen en registreren in de eigen systemen. De Belastingdienst/Toeslagen kan ervoor kiezen de partner vervolgens als niet-ingezetene te laten registreren in de BRP.4 De partner verkrijgt daarmee een BSN dat noodzakelijk is voor de verwerking van de partnergegevens in de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen. De vindbaarheid en de toelichting bij het formulier zijn recent op de site van de Belastingdienst/Toeslagen verbeterd.
Naar aanleiding van de Beleidsdoorlichting Tegemoetkoming Ouders5 is het proces van verrekening van de buitenlandse bijslagen en het controleren van (partner)gegevens in het buitenland met het oog op vereenvoudiging en verbetering onderzocht. De Belastingdienst/Toeslagen, SVB en onze beide departementen hebben op basis daarvan verschillende oplossingsrichtingen geformuleerd. Het voornemen was om voor de zomer van 2020 de oplossingsrichtingen uitgewerkt te hebben en mogelijke eerste verbetervoorstellen te kunnen doen. Als gevolg van de Coronacrisis en de herstelactie van het kgb6 is dit niet gelukt. Wij verwachten dit jaar met de uitwerkingen en eventuele voorstellen tot verbetering te komen.
Naast verbetering van het uitvoeringsproces zet het kabinet in op een verbetering van de registratie in de BRP van niet-ingezetenen, waaronder arbeidsmigranten. In het kader van de Ontwikkelagenda BRP vindt een aantal acties plaats om de registratie van niet-ingezetenen in de BRP te verbeteren:
Hoe is het mogelijk dat de Belastingdienst in zoveel gevallen de juiste informatie ontvangt van aanvragers van toeslagen en toch de verkeerde berekeningen maakt en er bijvoorbeeld vanuit gaat dat iemand geen partner heeft?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 1 beschikt de Belastingdienst/Toeslagen niet in alle situaties over de juiste informatie om een toeslagpartner vast te stellen.
Hoeveel gevallen van arbeidsmigranten die ongevraagd deze toeslagen krijgen zijn bij u bekend? Kunt u bevestigen dat het fout gaat in 50 procent van de gevallen?
Het is niet bekend in hoeveel gevallen er door de Belastingdienst/Toeslagen onterecht wordt uitgegaan dat geen sprake is van een toeslagpartner. Wel is bekend dat in totaal aan circa 5.000 alleenstaande ouders waarvan het kind niet in Nederland woont kgb wordt toegekend. Hierbij gaat het niet uitsluitend om arbeidsmigranten, maar bijvoorbeeld ook om grensarbeiders.
In hoeveel van deze gevallen krijgen deze mensen te maken met hoge terugvorderingen zoals het beschreven geval waar de partner zich ook in Nederland vestigt en direct geconfronteerd wordt met een terug te betalen bedrag? Hoe is het mogelijk dat de Belastingdienst pas handelt bij deze vestiging van de partner, soms jaren na dato?
Dit is niet bekend. De Belastingdienst/Toeslagen kan de toeslagpartner vaststellen als de relevante partnergegevens (op de juiste wijze) bekend zijn. Als dit later is dan het moment van de aanvraag, bijvoorbeeld wanneer de partner zich in Nederland vestigt en registreert in de BRP, wordt voor Belastingdienst/Toeslagen het partnerschap op dat moment bekend en is het mogelijk toeslagpartnerschap vast te stellen. Hierdoor kunnen terugvorderingen ontstaan. Wij verwijzen u ook naar het antwoord op vraag 1.
Hoeveel mensen zijn als gevolg van de terugvordering van duizenden of tienduizenden euro’s onterecht uitgekeerd, maar door de Belastingdienst verkeerd berekend kindgebonden budget in de schulden gekomen? Erkent u dat arbeidsmigranten en vluchtelingen zich in vele gevallen in de slechtst denkbare sociaaleconomische positie verkeren waardoor zij buitengewoon hard getroffen worden door deze zaak?
Het is mij niet bekend hoeveel arbeidsmigranten in de schulden zijn gekomen door terugvorderingen. Wij streven ernaar zo zorgvuldig mogelijk te werk te gaan en terugvorderingen te voorkomen. Dit geldt zeker ook voor vluchtelingen en arbeidsmigranten die zich vaak in een (financieel) kwetsbare situatie bevinden. Om terugvorderingen te voorkomen, zijn maatregelen zoals in antwoord op vraag 1 genomen. Dit neemt niet weg dat bij het (tijdelijk) niet volledig zijn van gegevens terugvorderingen kunnen ontstaan. Burgers die wel te maken krijgen met terugvorderen hebben 24 maanden om het onterecht ontvangen bedrag terug te betalen. Mochten ze dat niet kunnen dan kunnen ze een betalingsregeling op maat krijgen.
Zoals ook in de kabinetsreactie op de POK aangekondigd houden we ook de invorderingsstrategie van de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen tegen het licht, in het bijzonder voor mensen die langdurig te maken hebben met hoge schulden.9 We kijken daarbij zowel naar regelgeving als naar verbeteringen in de uitvoering. De Invorderingswet gaan we herijken om ervoor te zorgen dat er voldoende ruimte is om rekening te houden met omstandigheden van mensen. We zullen in ieder geval kijken naar de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een betalingsregeling en willen een hardheidsclause toevoegen. We maken een gestructureerde inventarisatie van gevallen waarin de invorderingsmaatregelen van de Belastingdienst of de Dienst Toeslagen onredelijk streng uitpakken.
Waarom duurt het een half jaar voordat deze situatie rechtgezet kan worden? Is het systeem van toeslagen zo vastgeroest dat individueel contact geen enkel effect meer heeft op de uitvoering?
Wanneer een toeslaggerechtigde contact opneemt met de Belastingdienst/Toeslagen wordt hij zo goed mogelijk geholpen om de registratie van de partnergegevens in de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen en de registratie van de partner in de BRP mogelijk te maken. Dat kan echter alleen wanneer de toeslaggerechtigde en zijn/haar partner beschikt over (een kopie van) de relevante documentatie. Dit kan daarom niet uitsluitend over de telefoon. Wij verwijzen u ook naar het antwoord op vraag 1 waar toegelicht wordt dat de Belastingdienst personen kan laten registreren in BRP.
Waarom is dit al sinds in ieder geval 2018 bekend en nooit gemeld aan de Kamer? Sinds wanneer doen deze problemen zich voor?
Vanaf de invoering van de alo-kop in 2015 is de complexiteit van het proces van verrekening van de buitenlandse bijslagen en het controleren van (partner)gegevens in het buitenland bekend. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de:
Is de Belastingdienst, getuige deze uiterst gebrekkige uitvoering, de juiste organisatie voor de uitvoering van het kindgebonden budget?
Het kgb maakt onderdeel uit van het toeslagenstelsel. Het kabinet heeft geconcludeerd dat het huidige toeslagenstelsel problemen kent.10 De uitvoering van het kgb waarbij internationale aspecten aan de orde zijn, laat zien dat dit onderdeel van het stelsel veel van burgers en de Belastingdienst/Toeslagen vraagt. Het kan leiden tot onzekerheid over terugvorderingen en nabetalingen. In het rapport Alternatieven voor het toeslagenstelsel11 zijn scenario’s geschetst om het stelsel te hervormen. Belangrijk doel van een alternatief stelsel is dat het beter uitvoerbaar wordt. Het is aan een volgend kabinet om een keuze te maken om het stelsel te hervormen.
Bent u bereid in kaart te brengen welke schade deze mensen hebben opgelopen en deze recht te zetten?
Als arbeidsmigranten geconfronteerd worden met hoge terugvorderingen wanneer partnergegevens bekend worden, kan dat erg ingrijpend zijn, zeker als zij zich in een kwetsbare (financiële) situatie bevinden. Dat betreuren wij. Helaas is dit de uitkomst van een toeslagenstelsel met voorschotten, sterke inkomensafhankelijkheid en veel complexe grondslagen in combinatie met een automatische verwerking van gegevens die sterk afhankelijkheid zijn van een volledige en juiste registratie van partnergegevens die niet makkelijk voor handen zijn. Alles is erop gericht om, binnen de beperkingen van het stelsel, te voorkomen dat burgers geconfronteerd worden met hoge terugvorderingen. Burgers die hier wel mee te maken krijgen, hebben 24 maanden om het onterecht ontvangen bedrag terug te betalen. Mochten ze dat niet kunnen dan kunnen ze een betalingsregeling op maat krijgen. Zie ook ons antwoord op vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van De Dag van 28 januari 2021?1 Hoe is het mogelijk dat een rechter-commissaris een dag voor het verstrijken van de einddatum van een schuldhulpsaneringstraject besluit het traject niet te beëindigen omdat onduidelijk is of de moeder 30.000 euro krijgt?
Ik heb kennisgenomen van deze uitzending. Ik vind het natuurlijk heel vervelend dat ouders op enigerlei wijze negatieve gevolgen ondervinden van de beslissing om hen € 30.000 toe te kennen. Ik werk nu hard aan een oplossing voor alle ouders die schulden hebben. Hierover spreek ik ook op regelmatige basis met onder andere de Recofa en de Branchevereniging van WSNP Bewindvoerders (BBW). In deze gesprekken zal ik samen met VNG, SZW en JenV ook naar een oplossing zoeken voor het genoemde uitstel van een beëindiging van de WNSP als gevolg van de compensatie. In de beantwoording op de vragen van de leden Nijboer en Van Dijk2 over beslaglegging op compensatie door de Belastingdienst die ik meestuur met de beantwoording van deze vragen ga ik uitgebreider in op de werking van de WSNP.
Erkent u dat het totaal bizar is dat u stelt dat overheidsschulden worden kwijtgescholden of weggestreept, maar dat een rechter-commissaris dat blijkbaar niet mee kan wegen bij het beëindigen van een saneringstraject?
Het beoordelen van specifieke praktijksituaties is voorbehouden aan de bewindvoerder en aan de rechter. Zodra de kwijtschelding van de (overheids-)schulden gerealiseerd is, wordt bezien wat de mogelijkheden zijn voor de afhandeling van de private schulden. Daarbij neem ik de aangenomen motie van het lid Wilders3 natuurlijk mee.
Kunt u aangeven welke afspraken er zijn gemaakt over mensen in minnelijke of wettelijke schuldhulptrajecten en het kwijtschelden van schulden?
Het kabinet heeft besloten om de publieke schulden van alle gedupeerde ouders en hun huidige partner kwijt te schelden (eerder benoemde uitzonderingen omtrent schulden die voortvloeien uit ernstige fraude of strafrechtelijke feiten daargelaten). Dit geldt voor alle ouders, ongeacht of zij wel of niet in een schuldhulpverleningstraject zitten. In principe kunnen alle ouders die een herstelbetaling van UHT ontvangen ervan uitgaan dat hun publieke schulden (de hiervoor genoemde uitzonderingen daargelaten) niet langer geïnd worden en daarmee feitelijk zijn kwijtgescholden. Onze eerste prioriteit is nu zorgen dat de openstaande vorderingen van deze ouders bij publieke instanties worden gepauzeerd. In het traject van kwijtschelden zal ook gekeken worden naar de vormgeving en uitvoeren voor mensen in schuldentrajecten. Daar zijn op het moment nog geen specifieke afspraken over gemaakt.
Kunt u aangeven waarom het overleg over de omgang met de schulden van gedupeerden is misgelopen en waarom er geen plan voor een schone lei ligt?2
In de uitvoering van de hersteloperatie is er continu sprake van voortschrijdend inzicht. Er is maandenlang hard gewerkt door verschillende partijen om te komen tot een voorstel voor een schone lei voor ouders met schulden binnen de toen geldende mogelijkheden. Na de publicatie van het rapport van de POK en terechte zorgen die zijn geuit door verschillende partijen hebben wij, als demissionair kabinet, besloten alle publieke schulden van deze ouders kwijt te schelden. Natuurlijk betekent deze beslissing ook dat we samen opnieuw moeten kijken naar de beste manier om te zorgen dat alle ouders een schone lei krijgen. Vele ouders hebben immers ook schulden bij private partijen. Ik ben hierover in gesprek met schuldeisers en met organisaties als de Recofa en de Branchevereniging van WSNP Bewindvoerders (BBW) naar een oplossing die zowel recht doet aan de belangen van de gedupeerde ouders, als van deze schuldeisers. Het is echter zaak dat een oplossing voor een schone lei wordt ontwikkeld niet alleen in overeenstemming met de schuldeisers, maar ook in samenspraak met de VNG, SZW, JenV, en naast bovengenoemde ook andere partijen in de schuldhulpverlening. We zijn hard aan het werk om een zorgvuldig en houdbaar plan te ontwikkelen.
Hoe vaak heeft u overleg gevoerd over de omgang met schulden die gedupeerde ouders nog hebben?
Ik voer hier iedere dag overleg over want dit is een onderwerp dat ik ongelofelijk belangrijk vind.
Erkent u dat u gedupeerde ouders in problemen heeft gebracht door de aankondiging van de 30.000 euro en dat overheidsschulden zullen worden weggestreept? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze aankondigingen zijn ervoor bedoeld om de situatie voor deze ouders significant te verbeteren. Ik vind het daarom erg vervelend dat er ouders zijn bij wie deze aankondigingen tot problemen heeft geleid en zal me er volledig voor inzetten om te zorgen dat dit doel voor hen ook zo snel mogelijk wordt bereikt.
Erkent u tevens dat beide aankondigingen tot stand kwamen door publieke druk, en het willen bijstellen van het beschadigde beeld van de compensatieregeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Beide besluiten zijn het gevolg van voortschrijdend inzicht – onder andere dankzij het rapport ongekend onrecht- en een zoektocht naar de beste wijze om deze ouders recht te doen.
Waarom is er nog altijd geen plan voor het bieden van een schone lei voor gedupeerden, terwijl er al wel 30.000 euro aan 500 mensen is betaald?
Zoals benoemd in de beantwoording van vraag 4 zijn wij hard aan het werk aan het plan om gedupeerden een schone lei te bieden. Het is ondertussen belangrijk door te gaan met het uitbetalen van de € 30.000 aan ouders, mede omdat vele van deze ouders geen (problematische) schulden hebben en dit geld graag zo snel mogelijk ontvangen. De circa 500 ouders die reeds uitbetaald zijn, hebben contact met een PZB’er en hadden eerder een herstelbetaling van UHT ontvangen. Hun uitbetaling is aangevuld tot € 30.000. Voor de uitbetalingen die nu volgen neemt UHT telefonisch contact op met de ouders voorafgaand aan de uitbetaling. Als ouders in dat gesprek aangeven schulden te hebben en er de voorkeur aan geven om een uitbetaling niet op dit moment te ontvangen is dat mogelijk. Ouders waarvan bij ons bekend is dat ze in een schuldentraject zitten, of waarvan we weten dat er bankbeslag is gelegd op hun rekening, worden nog niet gebeld. We werken voor hen uit wat de beste aanpak is om te zorgen dat ook zij een schone lei krijgen, zonder dat ze daar hinder aan ondervinden.
Klopt het dat daar meerdere mensen tussen zitten die geen enkele aankondiging van het bedrag hebben gekregen, laat staan de vraag of mensen door het bedrag opnieuw in problemen kunnen komen?
De 500 ouders die reeds zijn uitbetaald hadden reeds een herstelbetaling ontvangen van UHT en ook al regelmatig contact met een PZB’er. Sommige ouders hebben eerder in het proces aangegeven dat een uitbetaling hen mogelijk in problemen zou brengen – die ouders zijn op hun verzoek niet uitbetaald. Daar wordt gekeken wat nodig is om alsnog over te gaan tot uitbetaling, bijvoorbeeld na overleg met de bewindvoerder.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 2 februari 2021, 12 uur beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht dat er mogelijk bezuinigd gaat worden op de kinderbijslag |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Uitkeringsorganisaties maken meer kosten, en ouders mogen het betalen»?1
Ja.
Waarom moeten gezinnen met kinderen de rekening betalen van de extra kosten bij het UWV en de Sociale Verzekeringsbank?
Het kabinet zet in op een versterking van de uitvoering. Met het traject «Werk aan uitvoering» worden voorstellen gedaan om de dienstverlening aan burgers, bedrijven en instellingen te versterken en om de wendbaarheid, continuïteit en toekomstbestendigheid van diverse uitvoeringsorganisaties te vergroten. Dit is hard nodig om het vertrouwen van burgers in de overheid te houden en te versterken.
Het kabinet heeft binnen de begroting van SZW gezocht naar dekking voor deze investering. Het kabinet stelt voor om een deel van deze investering te dekken door de kinderbijslag in 2022 en 2023 niet, en in 2024 deels niet te indexeren. Omdat dit over ruim 1,9 miljoen gezinnen wordt gespreid, zijn de inkomens-effecten relatief beperkt en acht het kabinet dit aanvaardbaar. Ter illustratie: het cumulatieve, mediane inkomenseffect over de gehele periode 2022–2024 van de groep huishoudens met kinderen is -0,1%.
Overigens vindt het kabinet het belangrijk dat alle kinderen, ongeacht de financiële situatie van hun ouders, zich kunnen ontplooien en ontwikkelen. Daarom heeft het kabinet deze kabinetsperiode fors, zo’n € 900 miljoen extra, geïnvesteerd in de ondersteuning van gezinnen. Veel ouders zijn er daardoor structureel op vooruit gegaan.
Om welke extra kosten bij de uitvoeringsorganisaties gaat het en waarom kan het budget hiervoor niet op een andere wijze worden ingevuld?
Met de uitvoering van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekering (UWV) en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) worden miljoenen burgers in ons land ondersteund. De uitvoering van de sociale zekerheid is echter kwetsbaar. De continuïteit in het verlenen van de juiste dienstverlening staat onder grote druk. Sluipenderwijs is achterstallig onderhoud ontstaan en is de kwaliteit onder druk komen te staan.
Via de Ministeriële Commissie Uitvoering en de daarbij horende «Werkagenda voor de uitvoering» werkt het kabinet hard aan het toekomstbestendig maken van de uitvoering. In het rapport «Werk aan uitvoering fase II – handelingsperspectieven en samenvatting probleemanalyse» zijn concrete handelingsperspectieven opgenomen voor verbetering van de dienstverlening, wendbaarheid en toekomstbestendigheid die zijn in te zetten voor de korte en langere termijn.
Vooruitlopend op de kabinetsreactie op het traject «Werk aan de Uitvoering» (WAU) investeert het kabinet € 100 miljoen in UWV, de SVB en het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) vanaf 2022. De middelen worden ingezet voor onderhoud en modernisering van ICT, het verbeteren van en maatwerk bieden in de dienstverlening en voor artsen- en handhavingscapaciteit. Voor BKWI wordt structureel extra ontwikkelcapaciteit beschikbaar gesteld. Voor deze investering is dekking nodig binnen de Begroting SZW.
Omdat het inkomenseffect relatief beperkt is, acht het kabinet de voorgestelde dekkingsmaatregel aanvaardbaar.
Hoe beoordeelt u het dat juist in deze crisistijd de kinderbijslag mogelijk ruim twee jaar lang niet geïndexeerd wordt, terwijl op grond van de Wet koppeling en afwijkingsbevoegdheid (WKA) halfjaarlijks een indexering moet plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het ongepast is om in deze crisistijd, waarin gezinnen het al erg zwaar te verduren hebben, met dergelijke bezuinigingsvoorstellen te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het kabinet in 2019 ook al voornemens was een kindregeling (het kindgebonden budget) niet te indexeren, om een budgettaire tegenvaller te dekken?
Ja. Als gevolg van het herstellen van een omissie in de uitvoeringspraktijk bij de Belastingdienst/Toeslagen nam het niet-gebruik van het kindgebonden budget sterk af, waardoor veel extra gezinnen recht op kindgebonden budget kregen. Gevolg hiervan was dat de structurele uitgaven aan kindgebonden budget naar verwachting hoger uitvielen dan in de SZW-begroting was voorzien. Het kabinet heeft op dat moment eveneens de afweging gemaakt de budgettaire gevolgen van dekking te voorzien door geen indexering van het kindgebonden budget voor te stellen.2 Het kabinet heeft echter met het oog op het koopkrachtbeeld de maatregel later ongedaan gemaakt, waardoor indexering van het kindgebonden budget wel heeft plaatsgevonden.3
Bent u het eens met de stelling dat ouders moeten kunnen rekenen op een betrouwbare overheid en dat dit jojobeleid ten aanzien van het wel of niet indexeren van kindregelingen daar niet bij past? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Algemene Kinderbijslagwet wordt het basiskinderbijslagbedrag twee keer per jaar aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex zodat deze de algemene prijsontwikkeling volgt en daarmee zijn waarde behoudt.4 Het wetvoorstel dat van 13 januari tot en met 10 februari in internetconsultatie is geweest, stelt voor daar voor de jaren 2022, 2023, en deels in 2024 vanaf te zien.
Ouders moeten kunnen rekenen op een betrouwbare overheid. De kinderbijslag inclusief indexering maakt onderdeel uit van het geheel aan instrumenten waarover het kabinet beschikt om ouders financieel te ondersteunen. Dit kabinet vindt het belangrijk dat alle kinderen, ongeacht de financiële situatie van hun ouders, zich kunnen ontplooien en ontwikkelen. Dit kabinet heeft deze kabinetsperiode daarom fors extra geïnvesteerd in gezinnen en kinderen. De kinderbijslag is verhoogd met € 250 mln, het kindgebonden budget voor paren met € 500 mln en recent het kindgebonden budget vanaf het derde kind met € 150 mln. Daarnaast ontvangen werkende ouders kinderopvangtoeslag en ondersteunt het kabinet via gemeenten kinderen die in armoede opgroeien.
Door bovengenoemde maatregelen zijn ouders er structureel op vooruit gegaan. De voorgenomen niet-indexering doet daar niet aan af. Per saldo is er van bezuinigingen geen sprake. Door de relatief beperkte inkomenseffecten van de voorgenomen niet-indexering en de versterking van de uitvoering waaraan deze intensivering bijdraagt, vindt het kabinet het (deels) niet-indexeren binnen dit totaalpakket aan structurele intensiveringen aanvaardbaar.
Deelt u de mening dat de reflex om te bezuinigen op gezinnen met kinderen door middel van bezuinigingen op het kindgebonden budget en de kinderbijslag onwenselijk is en dat de gezinnen niet langer als het kind van de rekening moeten worden gezien?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Geef slachtoffers toeslagenaffaire een nieuw en schoon BSN’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geef slachtoffers toeslagenaffaire een nieuw en schoon BSN»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Klopt het dat de eerste ouders, bij wie de compensatie afgehandeld is, aanlopen tegen problemen omdat de ICT-systemen onvoldoende op elkaar zijn aangesloten en/of de informatie over het dossier niet of onvoldoende of te laat gedeeld is met andere overheidsorganisaties, zoals bijvoorbeeld DUO?
Voor het delen van gegevens met andere overheidsorganisaties gelden strikte regels. In de «Vijfde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag» die ik op 1 februari 2021 met uw Kamer heb gedeeld, licht ik toe welke afspraken we als Belastingdienst gemaakt hebben met publieke schuldeisers zoals DUO.2 Het zou zo kunnen zijn dat er ouders zijn met schulden bij deze partijen die in de tijd tussen bekendmaking van deze regelingen en de pauzering vanuit DUO, hun compensatie hebben ontvangen. Ik adviseer deze ouders om deze schulden nog niet af te betalen totdat zij bericht krijgen vanuit deze partijen, en waar nodig zelf contact op te nemen met de desbetreffende instantie. Op dit moment zijn dit soort schuldensituaties mij nog niet bekend.
Wat vindt u van de oproep om gedupeerden ouders van de toeslagenaffaire een nieuw burgerservicenummer te geven?
Hoewel het vervangen van het burgerservicenummer (BSN) sympathiek klinkt, is het niet zeker dat het alle problemen van verschillende registraties van de gedupeerde oplost, en is het zo’n ingrijpend middel dat het veel nadelen met zich mee kan brengen. De gedupeerden willen beginnen met een schone lei, en niet geconfronteerd worden met gevolgen van de onterechte registratie als fraudeur. Een nieuw BSN, komt in de plaats van het oude BSN, maar schoont het daaraan gekoppelde administratieve verleden echter niet op. Daarbij komt dat het niet denkbeeldig is, dat er juist fouten en complicaties op zullen treden in de communicatie tussen burger en overheid wanneer het BSN wordt gewijzigd. Het BSN is immers juist ingevoerd voor efficiënte, foutloze en privacybeschermende uitwisseling van gegevens tussen overheden en om communicatie tussen overheid en burger mogelijk te maken. Ook wordt het BSN gebruikt door dienstverleners in de zorg. Het speelt een sleutelrol in dienstverlening van de gehele overheid en van organisaties die gerechtigd zijn het BSN te gebruiken. Het is door het brede gebruik van het BSN onduidelijk welke gevolgen het vervangen van het BSN voor een burger allemaal heeft. Een aantal gevolgen is wel bekend, zo vervalt het reisdocument van de burger, en zal de burger bij veel instanties het nieuwe nummer zelf moeten doorgeven. Ook vele jaren na de wijziging kunnen er gevolgen zijn. Het BSN wordt bijvoorbeeld ook gebruikt in het administratief verleden van de burger ten behoeve van opgebouwde pensioenrechten en in medische dossiers.
Het BSN wordt alleen binnen de (semi-)overheid gebruikt. Het BSN veranderen, lost mogelijke problemen die gedupeerden ondervinden buiten de (semi-)overheid, zoals bij het afsluiten van leningen of abonnementen ook niet op.
Deelt u de mening dat een nieuw burgerservicenummer de gedupeerde ouders kan helpen om naast een nieuwe start ook een «schone start» te bieden door in het hele dossier «schoon schip» te maken en niet langer het risico te lopen dat er hier of daar een «vinkje» verkeerd staat?
Zoals ook bij vraag 3 wordt toegelicht, is het niet aannemelijk dat het verkrijgen van een nieuw BSN bijdraagt aan het maken van «schoon schip». Het nieuwe BSN komt in de plaats van het oude BSN, maar schoont het daaraan gekoppelde administratieve verleden niet op. Om «schoon schip» te maken is het vooral van belang dat alle onjuiste informatie wordt verwijderd uit de administraties van overheidsorganisaties. Het wijzigen van het BSN zorgt er niet voor dat «vinkjes» goed komen te staan. Dat het BSN wordt gewijzigd, zegt niets over wat met de rest van de gegevens gebeurt.
Deelt u de mening dat een nieuw burgerservicenummer eraan zal bijdragen dat ouders niet langer geconfronteerd worden met de gevolgen van het staan op «zwarte lijsten», ICT-systemen die niet of onvoldoende aan elkaar gekoppeld zijn waardoor de informatie over de afwikkeling van de schade niet overal in de dienst bekend is en dat de informatie-uitwisseling met andere (overheids)diensten zoals DUO, de banken of commerciële partijen veel beter zal verlopen?
Ik acht dat niet aannemelijk. Door het toekennen van een nieuw nummer wordt het administratieve verleden van de burger immers niet geschoond, zoals ook is aangegeven in het antwoord op vraag 3. Indien aan een burger een nieuw BSN is toegekend bestaat de mogelijkheid dat sommige vormen van informatie-uitwisseling tussen overheidspartijen en andere BSN-gerechtigde organisaties juist ingewikkelder wordt.» Zoals ook al bij vraag 3 is aangegeven speelt het BSN een sleutelrol in de communicatie tussen de overheid en de burger. Dat heeft tot gevolg dat het nieuwe BSN doorgevoerd moet worden in de werking van alle processen en applicaties van de BSN gerechtigde organisaties.
Bent u bereid om op korte termijn te onderzoeken of een nieuw burgerservicenummer kan bijdragen aan het oplossen van de problemen? Kunt u daarbij in kaart brengen wat de mogelijke negatieve consequenties zijn?
Het wijzigen van burgerservicenummers heeft veel onvoorziene en oncontroleerbare gevolgen, met name bij de (semi) overheid en de 40.000 zorgpartijen die niet zijn aangesloten op systematische verstrekkingen uit de Basisregistratie Personen (BRP). Ik ben echter bereid, samen met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, te onderzoeken wat de consequenties van het wijzigen van een BSN zijn. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal het onderzoek leiden. Een oplossing zoeken voor de problemen van de gedupeerde ouders heeft echter prioriteit. Allereerst moet worden onderzocht in welke overheidsregistraties de gedupeerde ouders met onjuiste informatie staan geregistreerd en hoe deze onjuiste informatie zo snel mogelijk kan worden verwijderd.
Bent u bereid om zo snel mogelijk in kaart te brengen wat nodig is om de gedupeerde ouders bij de afwikkeling van de schade een nieuw burgerservicenummer te geven en welke termijn hiermee gemoeid is?
Het toekennen van een nieuw BSN in deze situatie vergt een wijziging van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer. Om te kunnen besluiten over een mogelijke wetswijziging, zouden in ieder geval eerst de consequenties van het op verzoek van de burger wijzigen van het BSN in kaart moeten worden gebracht. De Staatssecretaris van Binnenlandszaken Zaken en Koninkrijksrelaties zal, zoals in vraag 6 aangegeven, dit onderzoek leiden. Over de inhoud en tijdpad van dit onderzoek zal u later geïnformeerd worden. Indien de uitkomst is dat de baten opwegen tegen de negatieve consequenties, is het mogelijk om in kaart te gaan brengen wat er nodig is om dit uit te voeren.
Mocht uit dit onderzoek blijken dat een nieuw burgerservicenummer de gedupeerde ouders kan helpen met een «schone start» te beginnen, bent u bereid om dit zo snel mogelijk in de uitvoering mee te nemen?
Naast het beginnen met een «schone start» zullen er nog andere afwegingen moeten worden gemaakt om te kunnen bepalen of deze actie een wenselijk effect heeft voor deze gedupeerden. Daarnaast is het belangrijk dat deze oplossing uitvoerbaar is. Zodra alle aspecten tegen elkaar zijn afgewogen en als hieruit blijkt dat een nieuw burgerservicenummer voor deze groep gewenst is, zal ik mijn volledige ondersteuning bieden om dit tot stand te laten komen.
Beslaglegging op compensatie door de Belastingdienst |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u reageren op de volgende casus? Ouders zijn aangemerkt als slachtoffer van de kinderopvangtoeslagaffaire. Medio juni is door de wsnp-rechter1 een schone lei afgegeven na drie jaar schuldsanering. In december geeft de bewindvoerder aan dat de nieuw te ontvangen compensatie dient te worden gebruikt om de openstaande boedelrekening te voldoen.
De ouders die geraakt zijn door de toeslagaffaire verdienen een schone lei, zodat zij zonder schulden en met geld uit de compensatie een nieuwe start kunnen verwezenlijken. Dat is de inzet van het kabinet. Het recht op compensatie volgt uit Wet hardheidsaanpassing Awir die op 7 juli 2020 in werking is getreden. Eén van de doelen van deze spoedwet is om de ouders die getroffen zijn door de kinderopvangtoeslag problematiek zo snel mogelijk tegemoet te komen.
Er zijn echter ouders op wie de wettelijk schuldsaneringsregeling (Wsnp: wettelijke schuldsanering natuurlijke personen) van toepassing was op het moment dat deze wet in werking trad. Wordt aan die ouders na afloop van de termijn van de schuldsaneringsregeling een tegemoetkoming uitgekeerd, dan geldt op basis van de Faillissementswet dat die tegemoetkoming alsnog onder het wsnp-beslag en daarmee de boedel valt. Alhoewel dat vanuit het perspectief van de schuldeiser logisch is,vindt het kabinet dit een onwenselijk effect voor de gedupeerde ouders.
Daarom ben ik in gesprek met schuldeisers en betrokken partijen om te komen tot een oplossing die recht doet aan de verschillende belangen.
De beoordeling van specifieke praktijksituaties is voorbehouden aan de bewindvoerder en aan de rechter. Ik kan slechts in algemene zin het volgende opmerken over de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna ook: wsnp). Op basis van de Faillissementswet (Fw) bestaat de boedel waaruit de boedelkosten moeten worden voldaan en waaruit de betrokken schuldeisers na afloop van de schuldsaneringsregeling voor zover mogelijk een uitkering ontvangen, uit de goederen die de schuldenaar heeft op het moment dat hij tot de schuldsaneringsregeling wordt toegelaten en de goederen die hij gedurende de termijn van die regeling verkrijgt. De termijn van de schuldsaneringsregeling bedraagt in beginsel drie jaar op basis van de Fw. Als de schuldenaar zijn wsnp-verplichtingen naar behoren nakomt, kan de rechter hem na verloop van deze termijn een «schone lei» verlenen op basis van de Fw. De bewindvoerder stelt vervolgens een zogenoemde slotuitdelingslijst op die de basis vormt voor de verdeling van de boedel onder schuldeisers. Verkrijgt de schuldenaar goederen na afloop van de genoemde termijn, dan vallen die in beginsel niet in de boedel. Dit geldt alleen niet voor baten die zijn vrijgekomen na afloop van de termijn van de schuldsaneringsregeling, maar die voortvloeien uit een aanspraak die gedurende die termijn is ontstaan. Die baten vallen dan alsnog onder het wsnp-beslag, zodat ten aanzien van deze baten de schuldsaneringsregeling niet is opgehouden te bestaan. De bewindvoerder kan – als behartiger van de belangen van de gezamenlijke schuldeisers – dan dus nog aanspraak maken op deze baten.
Op 7 juli 2020 is de Wet hardheidsaanpassing Awir in werking getreden. Eén van de doelen van deze spoedwet is om de ouders die getroffen zijn door de kinderopvangtoeslag problematiek zo snel mogelijk tegemoet te komen. Er zijn ouders op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing was op het moment dat deze wet in werking trad. Wordt aan die ouders na afloop van de termijn van de schuldsaneringsregeling een tegemoetkoming uitgekeerd, dan geldt op basis van de eerder genoemde bepalingen uit de Faillissementswet dat die tegemoetkoming alsnog onder het wsnp-beslag en daarmee de boedel valt.
Bent u voornemens een beslagverbod in te voeren voor compensatie die wordt uitgekeerd aan slachtoffers van de kinderopvangtoeslagaffaire, zodat alle gedupeerde ouders hun compensatie kunnen houden? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt alles in het werk gesteld om voor de ouders een oplossing te bewerkstelligen. Zoals ook toegelicht in de Vijfde voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag ben ik mede naar aanleiding van de Motie Omtzigt, in gesprek met publieke en private schuldeisers om te komen tot een oplossing voor de schulden van de gedupeerde ouders, waaronder ouders in een WSNP-traject. Publieke schuldeisers hebben reeds toegezegd dat zij de schulden van alle gedupeerde ouders, met uitzondering van schulden die voortvloeien uit ernstige fraude of strafrechtelijke feiten, zullen kwijtschelden.
In de gesprekken met private schuldeisers is ook aandacht voor de belangen van de private schuldeisers. Ik ben mij daarbij bewust van de door uw Kamer aangenomen motie Wilders, die oproept om indien nodig de schulden van private schuldeisers over te nemen. Voor ouders die na de kwijtscheldingen van de vorderingen van publieke schuldeisers nog openstaande schulden hebben, wordt onderzocht hoe zij hun compensatie alsnog zo veel mogelijk zelf kunnen behouden.
Indien een wsnp-rechter de schuldsanering na drie jaar beëindigt, kan de wsnp-bewindvoerder na die datum alsnog beslag leggen op de voorlopig toegekende compensatie? Zo ja, waaruit volgt dit, en acht u dit wenselijk?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord dat ik u eerder heb gegeven op vraag 1. Het kabinet vindt het onwenselijk als de compensatie niet (voor een groot deel) ten goede komt aan de gedupeerde zelf, maar is zich tegelijkertijd terdege bewust van de belangen en rechten van schuldeisers. Daarom streef ik in de gesprekken met schuldeisers en met organisaties als de Recofa en de Branchevereniging van WSNP Bewindvoerders (BBW) naar een oplossing die zowel recht doet aan de belangen van de gedupeerde ouders, als van deze schuldeisers.
Bent u bekend met signalen van personen van wie de wsnp-bewindvoerder beslag legt op de (voorlopig) toegekende compensatie? Wat doet u met die signalen?
Op dit moment zijn signalen van beslag door een WSNP-bewindvoerder na beëindiging van een WSNP mij niet bekend. Er zijn mij wel signalen bekend van een WSNP-traject waarbij de beëindiging wordt uitgesteld in verband met de mogelijke uitkering van de compensatie. Hierover verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van het lid Leijten.2
Klopt het dat de Belastingdienst heeft beloofd dat ouders het ontvangen bedrag niet hoeven terugbetalen? Hoe rijmt u dit met de mogelijkheid dat bewindvoerders beslag leggen op de compensatie om openstaande schulden – mogelijk ook aan de Belastingdienst – te betalen?
Ik heb toegezegd dat het compensatie bedrag niet teruggevorderd zal worden door de Belastingdienst. Daarnaast heb ik toegezegd alles in het werk te stellen zodat een nieuwe start kunnen maken zonder schulden, met behoud van een zo groot mogelijk deel van de compensatie. Hierover verwijs ik terug naar het antwoord vraag 2.
Welke gevolgen heeft het predicaat «opzet/grove schuld» in deze casussen voor de schuldsanering en eventuele beslaglegging?
Zoals aan u toegelicht in de feitelijke beantwoording op de POK, zijn uit de interne reconstructie ten behoeve van de Auditdienst Rijk (ADR) signalen naar voren gekomen dat de kwalificatie opzet/grove schuld doorwerking had op een verzoek tot een minnelijke schuldsaneringsregeling. Bij deze kwalificatie in combinatie met een of meer belastingaanslagen of toeslagterugvorderingen boven de 10.000 euro wees de Belastingdienst een minnelijk schuldsaneringstraject, zonder inhoudelijke toets, af blijkt uit een instructie.3 In deze gevallen werd de burger aangerekend verwijtbaar te hebben gehandeld dan wel niet te goeder trouw te zijn geweest. In hoeverre deze werkwijze zich heeft voorgedaan, hoe vaak en wat de gevolgen waren voorschuldenaren, onderzoekt de ADR.
Naast het niet tot stand komen van minnelijke schuldregelingen, kan de kwalificatie er ook toe hebben geleid dat gemeenten ouders geen toegang hebben verleend tot andere vormen van gemeentelijke schuldhulpverlening en dat daardoor ook niet kon worden gewerkt aan een oplossing voor hun schulden.
Op basis van de Fw kan de rechter een schuldenaar alleen toelaten tot de schuldsaneringsregeling als de schuldenaar – kort gezegd – te goeder trouw was bij het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden.
De kwalificatie opzet/grove schuld kon er dus toe leiden dat de schuldenaar ook bij een wettelijk schuldsaneringstraject niet toegelaten werd.
In de genoemde casus is de gedupeerde ouder toegelaten tot de wsnp. Dit betekent dat de rechter de ouder te goeder trouw heeft geacht, ondanks een eventuele opzet/grove schuld-kwalificatie.
De kwalificatie opzet/grove schuld is niet langer een criterium voor het toekennen van een betalingsregeling. Om de effecten van een eerdere kwalificatie weg te nemen zullen ouders aan wie dit in het verleden onterecht is gegeven, binnenkort een getuigschrift ontvangen waarin wordt verklaard dat er geen sprake is geweest van schuld of fraude. Ook zullen de instanties die betrokken zijn bij de hersteloperatie – zoals de branchevereniging voor schuldhulpverlening, sociaal bankieren en bewindvoering (NVVK), rechtspraak, gemeenten en kredietverstrekkers – op de hoogte worden gesteld van de uitgifte van het getuigschrift. Aan deze instanties wordt ook verzocht om de eventueel binnen hun registratie aangebrachte fraude labels te verwijderen.
Kinderopvang voor alleenstaande ouders tijdens de lockdown |
|
Paul van Meenen (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat kinderopvang en scholen op dit moment alleen maar geopend zijn voor ouders met cruciale beroepen of kinderen in kwetsbare situaties?
Ja, dat klopt.
Is er bij de afweging rekening gehouden met alleenstaande ouders?
Ja, dat is meegenomen in de afweging. Het is een uitdagende tijd voor alle ouders, nu kinderopvang en scholen gesloten zijn. Dit geldt in meerdere mate voor alleenstaande ouders, omdat zij er regelmatig alleen voor zullen staan. Mede daarom is de noodopvang in de kinderopvang en het primair onderwijs beschikbaar als één van de ouders in een cruciale beroepsgroep of vitale sector werkzaam is.
Erkent u dat er een extra groot beroep wordt gedaan op alleenstaande ouders met kinderen thuis?
Met de geldende maatregelen in deze lockdown wordt een groot beroep gedaan op álle ouders met kinderen en in het bijzonder op alleenstaande ouders met kinderen thuis. Voor alleenstaande ouders die zzp’er zijn of een eigen onderneming hebben zal dit een zware opgave zijn. We zitten in een uitzonderlijke situatie waarin veel van iedereen wordt gevraagd. Het doel van de sluiting van kinderopvang en scholen is om zoveel als mogelijk de contacten en niet-essentiële reisbewegingen van volwassenen terug te dringen, zodat het aantal besmettingen daalt en kinderopvang en onderwijs weer verantwoord open kunnen.
Het beroep op de noodopvang tijdens deze tweede sluiting is hoog, hoger dan tijdens de eerste sluiting in het voorjaar. Scholen geven al aan dat het geven van thuisonderwijs in het gedrang komt door het hoge aantal leerlingen in de noodopvang1. Het toevoegen van een extra doelgroep aan de noodopvang kan er toe leiden dat er teveel kinderen aanwezig zijn, waardoor er niet meer verantwoord noodopvang kan worden geboden. Daarom wil ik de uitgangspunten voor de noodopvang niet aanpassen zodat alleenstaande ouders hier ook een beroep op kunnen doen.
Erkent u dat dit voor zzp’ers/ondernemers die alleenstaande ouders zijn extra ingewikkeld is, omdat zij zowel de zorg van het kind en het runnen van een bedrijf moeten combineren, terwijl zij minder gebruik kunnen maken van oppas gezien de coronamaatregelen en de kwetsbaarheid van grootouders?
Zie antwoord vraag 3.
Wie maakt de uiteindelijke afweging of ouders hun kind naar de kinderopvang of school mogen brengen?
De rijksoverheid heeft in de Wet publieke gezondheid artikel 58r en in de Regeling tot wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 in verband met een verzwaring van de maatregelen artikel 6.11 de vereisten opgenomen over het gebruik van de noodopvang. De kinderopvangorganisatie of de school maakt, in overleg met de ouders, uiteindelijk de afweging welke kinderen van de noodopvang gebruik kunnen maken. De richtlijn is dat de noodopvang beschikbaar is voor reguliere klanten van het kinderdagverblijf, de buitenschoolse opvang of de gastouder voor kinderen van ouder(s) die werken in cruciale beroepen of vitale processen of leerlingen/kinderen in een kwetsbare positie. De kinderopvang of school kan in uitzonderlijke gevallen maatwerk bieden.
Mag de kinderopvang of de school noodopvang bieden aan alleenstaande ouders die geen cruciaal beroep hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u dat alleenstaande ouders, bijvoorbeeld vanwege hun onderneming, ook in aanmerking zouden moeten kunnen komen voor kinderopvang of opvang op school?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen uiterlijk woensdag 13 januari beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Documenten in het toeslagenschandaal |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Klopt het dat er een advies is van de Landsadvocaat over de verstrekking van stukken in (hoger) beroepszaken? Klopt het dat het gaat om een notitie van 11 oktober 2018, zoals vermeld in de inventarislijsten bij uw eerste deelbesluit in de Wob-procedure betreffende documenten voor/van de Audviescommissie Uitvoering Toeslagen (AUT; ook aangeduid als de adviescommissie-Donner)?
Ja, dit klopt. Zie hiervoor de antwoorden op vragen 15, 253 en 254 in de lijst van feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Wie van de volgende groepen hebben het advies gehad: de adviescommissie-Donner, de Auditdienst Rijk (ADR), de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK)? En op welk moment?
De AUT heeft dit advies in november 2019 ontvangen. Aan de POK is dit advies verstrekt op 1 september 2020, de ADR heeft dit advies niet gehad.
Wilt u de Kamer een afschrift doen toekomen van deze notitie (en bijlagen) en beschrijven hoe u het advies van de Landsadvocaat apprecieert, mede in het licht van het zogeheten «inwerkplan»?
Ja. Dit advies treft u aan als bijlage bij het antwoord 253 in de lijst van feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag en te vinden op informatiepuntkinderopvangtoeslag.rijksoverheid.nl. De onderliggende bijlagen worden niet verstrekt omdat dit op individuele procedures ziet waarin de Kamer geen partij is. Mijn ambtsvoorganger heeft reeds een appreciatie gegeven van dit advies in zijn kamerbrief van 11 oktober 2018 waarin hij maatregelen heeft aangekondigd inzake CAF 11. Onder maatregel 2 «herbeoordeling van lopende CAF 11-beroepszaken» is een samenvatting van dit advies opgenomen. Het advies behelsde ruimhartiger stukken te verstrekken dan in het inwerkplan werd genoemd en destijds binnen Toeslagen gebruikelijk was. In het antwoord op vraag 15 in de lijst van feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag ben ik uitgebreid ingegaan op de context van het inwerkplan.
Herinnert u zich uw antwoorden van 13 oktober 2020 op de vragen bij de derde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag, waarin in vraag 6 werd gevraagd naar de opdrachten die de directeur Toeslagen in 2018 en 2019 heeft gekregen met het oog op herstel? Herinnert u zich dat u toen zei: «Een dergelijk document is niet bekend.» 1
Ja.
Wilt u de Kamer een afschrift doen toekomen van de formele, schriftelijke opdracht van FJZ aan de directeur Toeslagen, waarvan het bestaan bleek in de openbare verhoren van de POK?
In oktober jl. ging de vraag over de opdracht tot herstel die met betrekking tot CAF 11 in december 2018 en begin 2019 is gegeven aan de directeur Toeslagen. In mijn beantwoording ben ik ervan uitgegaan dat werd gedoeld op een specifieke opdracht inzake het herstel van CAF 11. Mij is niet bekend dat een dergelijke opdracht is verstrekt aan de directeur Toeslagen. Tijdens de openbare verhoren van de POK is gesproken over een opdracht rondom het versterken van de kwaliteitsborging bij de Belastingdienst/Toeslagen in brede zin. Het betreft hier het memo Opdracht Versterking kwaliteitsborging bij de Belastingdienst/Toeslagen van de directie FJZ en UHB aan de directeur-generaal van de Belastingdienst. In het memo wordt de DG verzocht, onder aanwijzing van de hoofddirecteur FJZ als gedelegeerd opdrachtgever, de algemeen directeur Toeslagen opdracht te geven, in afstemming met de directeur CD Vaktechniek de aanbevelingen uit het Plan van aanpak – Versterking kwaliteitsborging bij Toeslagen uit te werken en daar invulling aan te geven, voor zover deze zien op Toeslagen. In de bijlage treft u het memo aan, het plan van aanpak en de mailwisseling waaruit blijkt dat de DG akkoord is met de opdrachtverstrekking. In de bijlage zijn namen onder het niveau van directeur en emailadressen en telefoonnummers niet zichtbaar gemaakt2.
Wilt u de Kamer tevens een afschrift doen toekomen van het zogeheten «Plan van Aanpak», waarvan het bestaan is gebleken door openbaarmaking van actielijsten in een Wob-besluit met betrekking tot de zogeheten Combiteams Aanpak Facilitators (CAF), het Plan van aanpak dat samenhing met het Besluit bestuursrecht, het «opschonen» van werkinstructies en niet- gepubliceerd beleid, het alsnog zorgen voor een zorgvuldige beantwoording van Kamervragen en behandeling van Wob-verzoeken? (Zie: aanvullende documenten Wob CAF11, bijlage 19)
Het Wob document waaraan gerefereerd wordt is van 1 maart 2019 waarbij gerefereerd wordt aan een Plan van aanpak dat gereed is. Gezien de datum wordt vermoedelijk gedoeld op het Plan van aanpak versie 0.5 van 21 februari 2019. Deze treft u aan als bijlage 6a. Bij deze zoektocht zijn we twee documenten tegengekomen die een beter beeld geven rondom het Plan van aanpak, deze treft in bijlage 6b (presentatie M-dag 18-12-2018) en 6c (Impactbepaling project werkinstructies Toeslagen van 25-7-2019). Namen van personen zijn niet zichtbaar3.
Bestaan er nog relevante documenten die nog niet aan de Kamer zijn gemeld? Kunt u in dit verband limitatief aangeven welke documenten op 10 juli 2019 en op 29 oktober 2019 aan de adviescommissie-Donner zijn verstrekt? Wilt u, indien er in deze twee sets nog documenten zijn die niet met de Kamer zijn gedeeld, deze ongelakt aan de Kamer doen toekomen (het gaat hier om de feitensets)?
Op 10 juli 2019 zijn door de ambtelijk contactpersoon voor de AUT geen stukken verstrekt. Op 29 oktober 2019 zijn in enkele mailtjes 24 documenten verstrekt. Gezien de omvang is het niet mogelijk om in deze korte tijd te zeker te stellen dat u deze allen gekregen heeft. Eerste inschatting is van wel, voornamelijk via de set die meegestuurd is met de kabinetsreactie van 17 juli 2020 op het rapport van de AP.4 In onderstaande tabel treft uw wel de bestandsnamen aan. Indien er relevante documenten worden gevonden die nog niet aan uw Kamer gestuurd zijn of beschikbaar zijn op Informatiepunt Kinderopvangtoeslag.Rijksoverheid.nl zal ik u die nazenden.
~5956119.pdf
.pdf
2015-06-09 Fw_ Betr_ Re_ queryverzoek!.pdf
.pdf
20150701 Onderzoeksopdracht CAF Giften IH.pdf
.pdf
Alle verslagen MT BF Fraude.pdf
.pdf
analyse casus Arena vs 0.2.pdf
.pdf
Betr Betr Betr Re anayse IP-adressen.msg
.msg
Betr Re 3 vraagjes.msg
.msg
Betr RE Betr Betr Re Gegevensverstrekking door banken.msg
.msg
CAF-beschrijving hawaii vs 0.9.pdf
.pdf
CAF-beschrijving Horseshoe Bay vs 0.2.pdf
.pdf
Casus Hawaii bezwaar 19042016.docx
.docx
Fw Betr Betr Betr bezwaren Dadim caf casus Hawaï.msg
.msg
Fw casus Accra.pdf
.pdf
Fwd_ Verslag bespreking begeleidersgroep.pdf
.pdf
Giftenaftrek.pdf
.pdf
LOGBOEK.docx
.docx
Memo ten behoeve van Hans Blokpoel inzake de problematiek in de giftenaftrek.pdf
.pdf
queryverzoek _ Hawaii _ 2015.docx
.docx
StaVaZA casus hawaii.msg
.msg
tonga en hawai.msg
.msg
.pdf
Verantwoording uitvoeren WOB verzoek RTL Nieuws def concept 1810 DJZBOA.docx
.docx
Verslag MT Fraudebestrijding maandag 3 februari 2014 – CONCEPTv2.docx
.docx
Weekverslag CAF 27022015.pdf
.pdf
Leeswijzer: .msg= mail
Wie van de volgende groepen hebben die documenten gehad: de commissie-Donner, de ADR, de POK? En op welk moment?
De commissie Donner, de ADR en de POK hebben alle ieder eigen informatieverzoeken ingediend (in het geval van de POK ging het om vorderingen). Dit betreft in totaal duizenden documenten. Er is geen systeem voorhanden waarmee deze vraag op dit moment beantwoord kan worden. Wel willen wij alle documenten op termijn openbaar maken op InformatiepuntKinderopvangtoeslag.rijksoverheid.nl.
Kunt u deze vragen een voor een en uiterlijk op 3 januari 2021 beantwoorden, zodat de Kamer de inhoud van de documenten kan betrekken bij de op 4 januari 2021 te stellen feitelijke vragen over «Ongekend Onrecht», het verslag van de POK?
Nee dit is helaas niet gelukt.
Het bericht dat de Adviescommissie Donner conclusies trok die in strijd waren met het eigen onderzoek |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u verklaren waarom de Adviescommissie Uitvoering Kinderopvangtoeslag (AUT; ook aangeduid als de Adviescommissie-Donner) de beschikking had over het «inwerkplan inventaris beroepsdossiers,» waarin opgenomen was welke stukken in rechtszaken bewust niet werden verstrekt, en in het interim--rapport slechts spreekt over «mogelijke misslagen»?1 2 Kunt u uw antwoord toelichten?
De Adviescommissie Uitvoering Toeslagen heeft haar eigen werkwijze bepaald. De AUT heeft veel vragen aan Toeslagen gesteld. Een van de thema’s was hoe het beroepsproces bij Toeslagen was vormgegeven, daarbij is het inwerkplan ook naar voren gebracht.
Kunt u aangeven hoe het inwerkplan zich verhoudt met het later bij de Landsadvocaat ingewonnen advies over op de zaak betrekking hebbende stukken die verstrekt horen te worden in een (hoger beroepszaak? Klopt het dat de AUT deze analyse van de Landsadvocaat heeft gekregen?3
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 15, 18 en 253 in de lijst van feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag. Daarin is uitgebreid de werkwijze rondom het inwerkplan en de relatie met het advies van de Landsadvocaat toegelicht. De AUT heeft op 31 juli 2019 dit advies van de Landsadvocaat ontvangen.
Vindt u het bewust weglaten van op de zaak betrekking hebbende stukken een vorm van machtsmisbruik en/of onrechtmatig handelen, zeker als deze stukken aangeven of en hoe de toeslagaanvrager contact heeft gezocht met de Belastingdienst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 251 in de lijst van feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag mag het nooit de bedoeling zijn om rechters ontijdig, onvolledig en/of onjuist te informeren. Ik betreur het dat Toeslagen in het verleden niet altijd ruimhartig genoeg is omgegaan met het verstrekken van op de zaak betrekking hebbende stukken, waardoor ouders onvoldoende informatie ontvingen. Hoewel ik hiervoor geen aanwijzingen heb, kan ik niet uitsluiten dat het ontbreken van informatie in het beroepsdossier heeft plaatsgevonden met het oog op gewenste juridische uitkomsten. Vanaf eind 2018 zijn maatregelen getroffen, onder meer door de inzet van de landsadvocaat bij CAF 11-procedures en het versterken van de vaktechnische structuur. Ook zijn maatregelen genomen om tijdig verweerschriften in te zenden.
Erkent u dat het hoogst opmerkelijk is dat de AUT niet omschreef dat er werkinstructies/inwerkplannen waren over wat er wel en niet in beroepszaken aan de rechtbank werd verstrekt?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1. De AUT bepaalde haar eigen werkwijze. Het kabinet heeft na het uitbrengen van het rapport van de AUT conclusies getrokken en maatregelen getroffen.
Acht u het rechtmatig om de aanleiding voor de stopzetting van de kinderopvangtoeslag, namelijk het betrokken zijn bij een onderzoek in het kader van de Combiteams Aanpak Facilitators (CAF), achterwege te laten bij een rechtszaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Hoewel het niet duidelijk is of en in hoeverre het inwerkplan in de praktijk ook is gevolgd, is het onacceptabel als dergelijke informatie niet in het beroepsdossier wordt verstrekt. Ik verwijs u verder naar antwoord 254 in de lijst van feitelijke vragen over verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Hoe kan iemand zich verweren tegen een verwijt als expliciet in een inwerkdocument is opgenomen dat CAF-meldingen (meldingen in de aanvangsfase om CAF te starten) «niet in de inventarislijst worden opgenomen, maar alleen in het eigen dossier van verweerder (dit betekent dat de stukken niet extern werden verstrekt)»?
In een gerechtelijke procedure is in het algemeen in geschil of sprake is van een terechte correctie op de genoten toeslag. Vanzelfsprekend behoort in de procedure ook de aanleiding tot het beroepsdossier te behoren en te worden verstrekt aan de rechter en de wederpartij (de ouder en zijn gemachtigde). Ik verwijs u verder naar antwoord 254 in de lijst van feitelijke vragen over verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Kunt u dit inwerkplan ongelakt naar de Kamer sturen?
Vier versies van dit inwerkplan zijn als bijlage bij het antwoord op vraag 15 van de lijst van feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag als bijlage aan uw Kamer verstrekt.
Kunt u aangeven wanneer het inwerkdocument is opgesteld en wie er bij die opstelling betrokken waren? Is deze werkwijze goedgekeurd door het MT Toeslagen?
Zie hiervoor antwoord 15 in de lijst van feitelijke vragen over verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Kunt u aangeven wie er buiten Toeslagen op de hoogte is geweest/gesteld van het inwerkdocument binnen de Belastingdienst? Heeft destijds bijvoorbeeld Vaktechniek kennis of bemoeienis gehad met het inwerkdocument?
Zie hiervoor antwoord 15 in de lijst van feitelijke vragen over verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Werken de ambtenaren die het inwerkplan opstelden en hanteerden nog bij de Belastingdienst? Zo ja, zijn zij nog betrokken bij juridische afhandeling van geschillen (bezwaar, beroep en/of in de vaktechnische lijn)?
Ik ga niet in op de loopbaan van individuele ambtenaren.
Welke conclusies zijn er intern getrokken toen in 2018 bleek dat de aangeleverde rechtbankdossiers onvolledig waren? Hoe is intern dit beleid veranderd?
Zie hiervoor antwoorden 253 en 254 in de lijst van feitelijke vragen over verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Klopt het dat nog recent een schikking is getroffen met iemand waarbij het rechtbankdossier ook onvolledig was voorgelegd door de Belastingdienst? Kunt u dit nader toelichten?
Ik ben niet bekend met voorstellen tot schikking. Wel komt het voor dat de toeslagaanvrager in een laat stadium van de beroepsprocedure alsnog tegemoet wordt gekomen. In zijn algemeenheid zijn vanaf najaar 2018 waar nodig ruimhartig extra stukken aan het beroepsdossier toegevoegd, na de maatregelen die mijn ambtsvoorganger heeft getroffen. In het kader van de hersteloperatie wordt tevens ruimhartig omgegaan met stukken die niet in het dossier van de ouder terug te vinden zijn.
Hoelang is er bij Toeslagen sprake geweest dat bij bezwaren contact moet worden opgenomen met degene die het primaire besluit – waartegen bezwaar wordt gemaakt – heeft genomen?
In het bezwaarproces binnen Toeslagen wordt door de bezwaarbehandelaar zelfstandig een beslissing op bezwaar genomen. Wel kan het voorkomen dat de bezwaarbehandelaar aanvullende informatie nodig heeft om uitspraak te doen en daarom contact opneemt met degene die het primaire besluit heeft genomen. Ten aanzien van de behandeling van CAF bezwaren stond in opdrachtformulieren vermeld dat de bezwaarbehandelaar verplicht contact moest opnemen met het team IST, waarbinnen de primaire behandeling had plaatsgevonden. Hoelang deze praktijk heeft bestaan, is helaas niet meer te reconstrueren. De versterking van de vaktechnische waarborgen binnen Toeslagen is mede bedoeld om deze praktijk te voorkomen.
Erkent u dat het niet onafhankelijk beoordelen van een bezwaar – van diegene die het oorspronkelijke besluit nam – een inbreuk is op de rechtsbescherming? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Daarom wordt ook vanaf 2018 gewerkt aan het verbeteren van de vaktechnische waarborgen binnen Toeslagen. Ik verwijs u in dit verband ook naar antwoord 183 in de lijst van feitelijke vragen over verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Hoe oordeelt u over het feit dat de AUT zaken als onrechtmatig handelen (zowel bij de bezwaarbehandeling als bij de samenstelling van dossiers) door de Belastingdienst heeft verbloemd in haar adviezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1 en 4.
Erkent u dat het onwettig stellen van opzet grove schuld zonder zorgvuldige bewijslast en het (automatisch) laten doorlopen van (dwang-)invorderingen, ondanks gemotiveerde bezwaarschriften die hadden moeten leiden tot het verlenen van uitstel van betaling, onrechtmatig is? Zo ja, kunt u aangeven hoe dit hersteld gaat worden voor mensen die dit is overkomen?
Ja, het onterecht en ongemotiveerde opleggen van opzet grove schuld is onrechtmatig. Zoals ik u in mijn brief van 14 december jl. heb laten weten onderzoekt de ADR de verontrustende signalen rondom opzet/grove schuld en neemt daarin de bevindingen uit de steekproef, zoals in de vierde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag geschetst, ook mee. Nadat de ADR dit heeft afgerond zal ik u informeren. Alle gedupeerden bij wie onterecht OG/S is gesteld, komen in aanmerking voor de OG/S-regeling.
Erkent u dat mensen bij wie toeslagen verrekend zijn met een onterechte toeslagschuld alsnog recht hebben op toeslag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, indien toeslagen verrekend zijn met een onterechte toeslagschuld dient dat teruggedraaid te worden. Deze problematiek maakt onderdeel uit van de hersteloperatie die door UHT wordt uitgevoerd.
Erkent u dat de AUT was ingesteld om «een streep» onder de «toeslagenaffaire» te zetten en zo ja, waarom is het ministerie ermee akkoord gegaan dat er geen volledige openheid van zaken werd gegeven in het advies? Kunt u uw antwoord toelichten?
De AUT is ingesteld om te onderzoeken wat mogelijke manieren zouden kunnen zijn om de gedupeerde ouders recht te doen, en om te kijken of er nog andere ouders in aanmerking zouden moeten komen dan die op dat moment in beeld waren (CAF-11). Zie verder het antwoord op vraag 1 en 4.
Kunt u aangeven of er inhoudelijk aan de AUT is gevraagd of gesuggereerd de groep mensen die in aanmerking zou komen voor compensatie te beperken of zo klein mogelijk te houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, er is veelvuldig op zowel politiek als ambtelijke niveau contact geweest met de AUT, uiteindelijk heeft de AUT haar eigen conclusies getrokken.
Erkent u dat door het advies van de AUT als leidraad te nemen er kostbare tijd en geld is verspild, omdat de uitvoering van compensatie aan verschillende groepen van gedupeerde ouders onnodig is gebleken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee het advies van de AUT en het rapport van de ADR in maart 2020 vormden de basis voor de compensatiemaatregelen die het kabinet heeft vastgelegd in de wet. Daarbij is op een aantal punten in overleg met uw Kamer al afgeweken. Daarna zijn op basis van voortschrijdend inzicht, uitvoering van de hersteloperatie en wensen van uw Kamer nadere regels gesteld zoals bijvoorbeeld de 750 euro-regeling naar aanleiding van de motie Alkaya/Leijten en de Catshuisregeling van 30.000 euro.
Is met het besluit om iedere gedupeerde als «vooringenomen behandeld» te beschouwen, na het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag(POK), het advies van de AUT geheel van tafel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, het advies van de AUT en het rapport van de ADR in maart 2020 vormden de basis voor de compensatiemaatregelen die het kabinet nadien genomen heeft. Het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag laat zien dat ouders het slachtoffer zijn geweest van een collectief falen van alle staatsmachten. Dat geldt specifiek voor de ouders die zijn getroffen door het «alles-of-niets» karakter van de kinderopvangtoeslag. Ouders die zijn getroffen door dit collectieve falen hebben vergelijkbare schade opgelopen als de ouders die gedupeerd zijn door vooringenomen handelen door de Belastingdienst en verdienen ook dezelfde regeling.
Kunt u aangeven waarom is besloten om op 11 december 2020 documenten vrij te geven die op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) waren gevraagd over de AUT, terwijl eerder was aangegeven dat deze documenten pas begin 2021 zouden worden verstrekt?4
Zie hiervoor het antwoord op vraag 19 in de lijst van feitelijke vragen over verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Kunt u aangeven wie het besluit uiteindelijk heeft genomen om het eerste deel van het Wob-verzoek op 11 december te verstrekken?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 19 in de lijst van feitelijke vragen over verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Klopt het dat Wob-verzoeken, wanneer zij samengesteld zijn, altijd nog een «formalisatie» kennen dan wel dat een verzoek kan blijven liggen «in de lijn van besluitvorming»? Hoe werkt dit precies?
Nadat de documenten zijn samengesteld (o.a. het besluit, de inventarislijst en de documenten zelf) moet het voor akkoord worden voorgelegd door de medewerkers aan hun MT en de ambtelijke top. De politieke top wordt bij politieke of mediagevoelige Wob-verzoeken ook geïnformeerd. Dit is «de lijn» (hoe de stukken door de verschillende lagen van de organisatie worden geparafeerd). Ik verwijs u verder naar de antwoorden die zijn gegeven op de Kamervragen van de leden Omtzigt en Van der Molen (CDA) over de Wet openbaarheid van bestuur en het informeren van de Kamer.5
Welke relatie heeft het vrijgeven van de documenten met het afronden van de openbare verhoren van de POK?
Geen, anders dat de mensen die voor de POK documenten verzamelden gedeeltelijk dezelfde zijn als die de Wob besluiten voorbereiden.
Hoe is te verklaren dat er bij de vrijgegeven stukken ook documenten waren die gevorderd waren door de POK, maar niet verkregen?5
Zie hiervoor de antwoorden op vragen 24, 25, 26, 393 en 400 in de lijst van feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Wat is de verklaring voor de timing van het vrijgeven van twee andere series documenten kort voor en tijdens de openbare verhoren van de POK? Kunt u feitelijk weergeven wanneer de documenten voor deze twee Wob-verzoeken samengesteld waren en hoe lang de formalisatie voor het vrijgeven heeft geduurd?6 7
Het Ministerie van Financiën is voor de behandeling van Wob-verzoeken gebonden aan de wettelijke termijnen. Wob-verzoeken worden zo spoedig mogelijk behandeld, maar de Wob is een arbeidsintensief proces waardoor de behandeling van verzoeken desondanks geruime tijd in beslag kan nemen. Bij omvangrijke Wob-verzoeken, zoals de verzoeken waarnaar in deze vraag verwezen wordt, gaat het ministerie in gesprek met de verzoeker(s) om inzicht te geven over de verwachte behandeltermijn. Hierbij wordt ook besproken of het verzoek gefocust kan worden op een deelonderwerp en/of gewerkt kan worden met deelbesluiten zodat de verzoeker de gevraagde stukken sneller kan ontvangen.
Wob-besluiten worden niet voor goedkeuring aan de bewindspersonen voorgelegd. Wel worden bewindspersonen vooraf geïnformeerd over de publicatie van politiek relevante Wob-besluiten op hun beleidsterrein. Hiertoe worden ter informatie notities opgesteld die eerst de ambtelijke lijn doorlopen, alvorens deze aan de bewindspersonen worden voorgelegd. Omdat het aantal documenten in Wob-verzoeken omvangrijk is, kan het enige tijd in beslag nemen in de ambtelijke lijn om de benodigde parafen te behalen omdat de parafanten ook kennis moeten kunnen nemen van de achterliggende stukken.
De Bestuursraad van Financiën wordt maandelijks geïnformeerd over alle openstaande Wob-verzoeken. Op verzoek worden Wob-besluiten daarnaast soms mondeling toegelicht aan de bewindspersonen. Bij de genoemde Wob-verzoeken was het de ambitie van zowel de ambtelijke als de politieke leiding om de Wob-besluiten te publiceren voordat de POK met haar rapport kwam.
Klopt het dat een journalist inzage heeft gekregen in documenten?8 9 Zo ja, welke documenten en welke afspraken zijn hierover gemaakt?
Het ministerie heeft enkele feitelijke vragen van een journalist feitelijk beantwoord. Daarnaast heeft een juridisch deskundige van het ministerie naar aanleiding van het contact met de journalist een toelichting gegeven over de werkwijze van Toeslagen. Het Ministerie van Financiën verstrekt geen stukken aan media, voor zover deze stukken niet reeds openbaar zijn of terstond openbaar zullen worden. Datzelfde geldt voor het geven van inzage in stukken.
Kunt u verklaren hoe deze journalist het memo van mevrouw Palmen ongelakt heeft kunnen verwerken, terwijl het memo op dat moment voor de buitenwereld nog niet ongelakt bekend was? Kunt u uw antwoord toelichten?10
Het Ministerie van Financiën verstrekt geen stukken aan media, voor zover deze stukken niet reeds openbaar zijn en terstond openbaar zullen worden. Datzelfde geldt voor het geven van inzage in stukken. Het Ministerie van Financiën kan niet vaststellen of (oud-)ambtenaren op eigen gelegenheid, en daarmee buiten het zicht van het departement, contact hebben met media.
Wie nam het initiatief om de journalist inzage te geven in documenten op het ministerie?
Zie hiervoor het antwoord op vragen 28 en 29.
Kinderen die “onterecht uit huis worden geplaatst door slecht feitenonderzoek” |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat kinderen onterecht uit huis worden geplaatst door slecht feitenonderzoek?1
Ja.
Herkent u het beeld dat jeugdzorgwerkers hun rapporten vooral baseren op aannames en er nauwelijks tot geen waarheidsvinding plaatsvindt?
In artikel 3.3 van de Jeugdwet is vastgelegd dat jeugdzorgmedewerkers van de Gecertificeerde Instellingen (GI’s) en raadsonderzoekers van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) verplicht zijn in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Het komt in de praktijk helaas voor dat ouders en kinderen menen dat door jeugdzorgwerkers of raadsonderzoekers geen goed feitenonderzoek is gedaan. Die signalen bereiken ons ook.
Dat het doen van feitenonderzoek in de praktijk beter kan wordt ook door de betrokken instellingen onderkend. Daarom investeren zij voortdurend in het doen van zorgvuldig en navolgbaar onderzoek en in een goede samenwerking met kinderen en ouders. Daarmee moeten foutieve beslissingen, zoals onterechte uithuisplaatsingen, voorkomen worden. Steeds moet worden afgewogen of een uithuisplaatsing nodig is en of dit de beste optie is voor een kind.
Om het doen van goed feitenonderzoek te ondersteunen is in juni 2018 het Actieplan verbetering feitenonderzoek in de Jeugdbeschermingsketen aangeboden aan de Tweede Kamer.2 Het doel van dit Actieplan is goed feitenonderzoek en onderbouwde besluiten in de jeugdbeschermingsketen met betrokkenheid van kinderen en ouders. Veilig Thuis, RvdK en GI’s zijn gezamenlijk opdrachtgever van het Actieplan. Zij organiseren kennisverbreding in (digitale) regiobijeenkomsten voor professionals en cliëntvertegenwoordiging over rapporteren, cliëntervaringen, intercollegiaal toetsen van rapportages en toepassen van zorgvuldigheidscriteria bij dossiers. Tevens zijn gesprekken met Hogescholen gaande over de ontwikkeling van een curriculum en is een juridische werkgroep aan de slag om te komen tot een gezamenlijk richtinggevend kader voor feitenonderzoek.
Het belang van het goed uitvoeren van feitenonderzoek, conform het vereiste van artikel 3.3. Jeugdwet, wordt dus ruimschoots erkend door de hele jeugdbeschermingsketen. Samen met de Staatssecretaris van VWS ondersteun ik de uitvoering van het Actieplan, dat een looptijd heeft tot en met 2021. Uw Kamer wordt in de voortgangsbrieven Jeugd periodiek geïnformeerd over de uitvoering van het Actieplan.
Herkent u het beeld dat vervolgens de Raad voor de Kinderbescherming en de kinderrechter besluiten nemen gebaseerd op aannames, die niet altijd overeenkomen met de feiten?
Wanneer de RvdK wordt gevraagd onderzoek te doen, zijn er zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van een kind. Onderzoek naar het al dan niet ingrijpen in het ouderlijk gezag over het kind dient met alle zorgvuldigheidsbeginselen te worden omkleed. De RvdK dient dit onderzoek onafhankelijk en eigenstandig uit te voeren.
Net als de GI’s is de RvdK verplicht om in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. In tegenstelling tot wat in de Tv-uitzending van de Hofbar wordt gesteld, baseert de RvdK zich niet alleen op de bevindingen van jeugdzorgwerkers. De onderzoeken van de RvdK voldoen aan het kwaliteitskader van de RvdK. In dit kader is onder meer opgenomen dat de RvdK de zorgen altijd met kind en ouders bespreekt. De RvdK betrekt ook het netwerk van een gezin om te onderzoeken waar mogelijkheden en onmogelijkheden liggen. De RvdK haalt verder informatie op bij professionals zoals hulpverleners, leraren en huisarts. De informatie wordt in het rapport opgenomen en ter accordering aan de informanten voorgelegd. Ouders en kind krijgen gelegenheid hier hun reactie op te geven. Feiten, visies van betrokkenen en interpretaties van de RvdK dienen in de rapportages duidelijk gescheiden te worden.
De RvdK heeft een onafhankelijke rol bij het eerste ingrijpen in het ouderlijk gezag en toetst de situatie van het kind en het gezin onafhankelijk en zonder enig belang. Een deel van de casuïstiek gaat niet naar de rechter. Op basis van zijn onderzoek verzoekt de RvdK in ongeveer 73% van de zaken die hem zijn voorgelegd de kinderrechter een kinderbeschermingsmaatregel uit te spreken.
Een kinderrechter neemt het advies van de RvdK of GI’s niet zondermeer over. Een kinderrechter toetst eigenstandig of aan de wettelijke gronden is voldaan en of daarmee een ondertoezichtstelling en/of machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is op basis van alle aanwezige informatie, maar ook op basis van het onderzoek ter zitting waar de kinderrechter spreekt met ouders en eventueel het kind. Als een kinderrechter twijfelt over de kwaliteit van het feitenonderzoek en onvoldoende in staat is te toetsen of aan de rechtsgronden van een kinderbeschermingsmaatregel is voldaan, dan kan hij de zaak aanhouden en eventueel verzoeken om contra-expertise om onduidelijkheden of tegenstrijdigheden in het dossier op te helderen. De kinderrechter kan ook afwijzen, of alleen de ondertoezichtstelling toewijzen en bijvoorbeeld de uithuisplaatsing (nog) niet. Overigens kan ook de ouder verzoeken om contra-expertise. De kinderrechter beslist dan of hij dit verzoek toewijst.
Als een kinderrechter een beschikking afgeeft voor een ondertoezichtstelling en/of machtiging tot uithuisplaatsing, kunnen ouders hiertegen hoger beroep instellen bij een gerechtshof.
Bent u het met de mening eens dat het risico hierdoor groot is dat kinderen onterecht en onnodig uit huis worden geplaatst en dat dit grote impact en onomkeerbare schade kan toebrengen aan gezinnen?
Zoals hierboven beschreven is het systeem van kinderbescherming met verschillende checks en balances omgeven. Ik ben daarom niet van mening dat het risico groot is dat kinderen onterecht en onnodig uit huis worden geplaatst.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat jeugdzorgwerkers niet meer alleen uitgaan van aannames, maar ook aan waarheidsvinding gaan doen, zodat onterechte uithuisplaatsingen worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de Raad voor de Kinderbescherming de aannames van Jeugdzorg niet als feiten beschouwt en bij twijfel zelf meer feitenonderzoek gaat doen, zodat kinderen niet onnodig uit huis worden geplaatst?
Op basis van het bovenstaande ben ik van mening dat het huidige systeem reeds voldoende waarborgen bevat om het door u geschetste probleem te ondervangen. Dit neemt niet weg dat we altijd moeten zoeken naar mogelijkheden hoe het uitvoeren van feitenonderzoek beter kan en dit ondersteun ik met het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de Jeugdbescherming.
Het oormerken van de ESF+ middelen voor kinderen in armoede |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat er op dit moment onderhandeld wordt door de Raad van de Europese Unie en het Europees parlement over de inzet van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) voor de komende zeven jaar?
Ja.
Ziet u ook dat de uitbraak van COVID-19 nu al verstrekkende gevolgen heeft voor het welzijn van kinderen en dat het aantal kinderen in armoede de komende jaren waarschijnlijk zal toenemen? Bent u het met de mening eens dat we alle mogelijke middelen moeten inzetten om te voorkomen dat kinderen in armoede terecht komen en/of dat ze daar nadelige gevolgen van ondervinden? Zo nee, waarom niet?
De coronacrisis raakt eenieder in dit land, en in het bijzonder degenen die kwetsbaar zijn. De verwachting is dat armoede- en schuldenproblematiek toeneemt door deze crisis. Sinds 2017 stelt het kabinet jaarlijks € 100 miljoen extra beschikbaar voor de bestrijding van kinderarmoede, waarvan € 85 miljoen naar gemeenten gaat. Gemeenten hebben de regie in het armoede- en schuldenbeleid. Zij hebben daarin beleidsvrijheid en hebben bestedingsvrijheid van de middelen om zo op maat gemaakte oplossingen te kunnen bieden.
Het kabinet heeft daarnaast extra middelen vrijgemaakt (€ 146 miljoen) om de komende jaren snellere hulp en passende ondersteuning te kunnen bieden aan kwetsbare mensen die vanwege de gevolgen van de coronacrisis te maken krijgen met schulden- en armoedeproblematiek. Binnen deze middelen komt bijvoorbeeld geld beschikbaar voor een project dat zich richt op het ondersteunen van professionals bij het signaleren van en helpen bij armoede onder kinderen. Ook worden scholen en gezondheidscentra ondersteund om hun signaalfunctie voor armoede te verstevigen. Met de intensivering van het armoedebeleid wordt gestreefd naar versnelling en opschalen. Dit wordt bereikt door betrokken gemeenten en (maatschappelijke) organisaties die zich bezig houden met armoedebestrijding, zoals de vier armoedepartijen verenigd onder Sam&1, zodanig te ondersteunen dat zij armoede onder kinderen beter en eerder kunnen signaleren en de kinderen ook beter op samenhangende wijze kunnen helpen.2
Daarnaast is het kindgebonden budget vanaf 2021 met € 150 miljoen geïntensiveerd. Hiermee wordt het kindbedrag dat ouders ontvangen per kind vanaf het derde kind verhoogd met 617 euro tot 919 euro per jaar. Deze maatregel is een effectieve manier om het risico op armoede te reduceren en draagt zo bij aan de kabinetsinzet om armoede onder kinderen tegen te gaan (Kansrijk Armoedebeleid (2020) CPB, SCP).
Bent u bereid om het voorstel in de EU-begroting 2021–2027 te steunen dat elke lidstaat ten minste 5% van de ESF+ middelen oormerkt om armoede onder kinderen aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
De bestrijding van armoede onder kinderen staat hoog op de agenda van dit kabinet. De Minister heeft daarom, in lijn met de uiteengezette beleidsinitiatieven zoals benoemd onder vraag 2, de gezamenlijke verklaring van de ministers deelnemend aan de Europese Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid ondertekend die dat onderstreept. Het kabinet benadrukt dat het bestrijden van kinderarmoede prioriteit heeft en is van mening dat geïntegreerd lokaal beleid van belang is en dat op maat gemaakte oplossingen voorop moeten staan. Het kabinet is geen voorstander van een verplichte oormerking binnen het ESF+ voor de bestrijding van kinderarmoede. Hierop heb ik een uitzondering gemaakt voor wat betreft de ondersteuning aan de meest behoeftigen indien nodig in de vorm van voedselhulp (zie brief aan TK van 16-11-2020).3
Bent u bekend met de Child Guarantee en de gezamenlijke verklaring van de Raad over de aanpak van armoede onder kinderen die ook door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is ondertekend? Bent u ermee bekend dat de inzet van de Child Guarantee breder is dan de inzet van de Klijnsmamiddelen in natura, omdat deze ook toeziet op gratis opvang voor jonge kinderen, gratis onderwijs, gratis gezondheidszorg, goede voeding, goede huisvesting en voldoende cultuur en vrijetijdsbesteding? Kunt u uitleggen waarom het oormerken van de ESF+ middelen niet past bij deze Child Guarantee en verklaring van de Raad?1
Ja, ik ben hiermee bekend. De verklaring benadrukt het belang van het tegengaan van armoede onder kinderen en komt overeen met de Nederlandse inzet op de bestrijding van kinderarmoede. Het kabinet is van mening dat een verplichte oormerking van de ESF+ middelen niet de oplossing zal zijn van het bestrijden van kinderarmoede, aangezien dit niet in alle gevallen goed aansluit bij de landen-specifieke uitdagingen en de gewenste focus. In Nederland hebben we gericht beleid ten aanzien van armoedebestrijding in nauwe samenwerking tussen het rijk, gemeenten en maatschappelijke organisaties. Het kabinet werkt daarbij aan een actieve aanpak van het tegengaan van kinderarmoede (o.a. via de ambities kinderarmoede). In aanvulling hierop heb ik in de brief van 28 september jl. over de intensivering van het armoede- en schuldenbeleid in het licht van de coronacrisis extra maatregelen gericht op de aanpak van kinderarmoede aangekondigd.
Bent u het met de mening eens dat de Child Guarantee kan bijdragen aan het tegengaan van de bestaande kansenongelijkheid, die alleen maar is verergerd door de coronacrisis? Vindt u ook dat er ook op nationaal niveau een universeel minimumniveau van rechten (op voorzieningen) voor kinderen bereikt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van kansenongelijkheid is een belangrijk speerpunt van het kabinet en de Child Guarantee kan daaraan bijdragen. Armoedebeleid, waaronder de bestrijding van kinderarmoede, is in Nederland gedecentraliseerd en wordt hoofdzakelijk op lokaal niveau bepaald. Zo kan individueel en passend maatwerk geboden worden. Daarnaast zetten de vier landelijke armoedepartijen verenigd onder Sam& zich in om een zo groot mogelijke groep kinderen te bereiken. Deze landelijke armoedepartijen zoeken dan ook actief de verbinding met de gemeenten.
Het in één keer ontvangen van 54 aanmaningen van het CJIB |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de tweet van Janet: «54 brieven van @CJIBnl Hoe kan het dat ik na het rapport van gisteren dit in de bus krijg»?1
Ja.
Is het juist dat zij 54 brieven van het CJIB (Centraal Justitieel Incassobureau) kreeg, de dag na de publicatie van het onderzoek over de kinderopvangtoeslag?
Het CJIB heeft in de week van de publicatie van het onderzoek over de kinderopvangtoeslag 54 brieven verzonden aan betrokkene. Betrokkene heeft bevestigd dat zij 50 brieven op de dag na de publicatie heeft ontvangen.
Hoe is het mogelijk dat het CJIB in één keer zoveel aanmaningen tegelijk stuurt?
Het CJIB heeft als uitvoeringsorganisatie de wettelijke taak burgers te informeren over een openstaande vordering die bij het CJIB in behandeling is. Indien een burger meerdere vorderingen open heeft staan, kan het gebeuren dat een burger per openstaande zaak een aparte brief ontvangt van het CJIB. Dit kunnen aanmaningen zijn, maar dit kunnen ook andere aanschrijvingen betreffen zoals het informeren over de mogelijkheid om bezwaar of beroep in te stellen tegen een vordering of sanctie. Het kan dan gaan om vorderingen in het kader van de inning en incasso van overheidsvorderingen2 of opgelegde (justitiële) geldelijke sancties. Vaak betreft het hier automatisch gegenereerde brieven, en ook hier was dit het geval.
Is er bij het vaststellen van het aanmaningsbeleid, waarbij mensen meerdere aanmaningen in één keer ontvangen, besproken welk effect dit heeft op de ontvanger van de brieven? Zo ja, wat is de overweging geweest dit zo te doen? Zo nee, waarom niet?
Aanmaningsbeleid is er in zijn algemeenheid op gericht dat de betrokkene op de hoogte wordt gesteld van vorderingen en de status daarvan. Voor het CJIB geldt dat naar aanleiding van onderhavige casus door het CJIB een onderzoek is ingesteld naar de praktische reden van het automatisch verzenden van meerdere brieven vanuit het betreffende systeem. Uit het onderzoek bleek dat het voor kan komen dat personen, zoals in deze casus, meerdere brieven (nagenoeg) gelijktijdig van het CJIB ontvangen. De casus heeft er toe geleid dat het CJIB direct maatregelen heeft getroffen om geautomatiseerde verzending van een grotere hoeveelheid brieven tegelijk naar anderen in de toekomst te voorkomen. We doen er zo alles aan om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen.
Is na te gaan hoeveel mensen het overkomt dat zij in één keer meerdere aanmaningen op de deurmat ontvangen?
Het is in het algemeen niet mogelijk na te gaan hoe vaak meerdere aanmaningen of andere correspondentie van verschillende schuldeisers tegelijk worden ontvangen. Het is ook niet te voorkomen dat voor verschillende vorderingen mogelijk berichten op hetzelfde moment de betrokkene bereiken. Op het moment dat het soortgelijke vorderingen van dezelfde schuldeiser betreft en met name bij overheidsinstanties vind ik uiteraard dat dit voorkomen moet worden. Voor het CJIB geldt dat naar aanleiding van onderhavige casus direct maatregelen zijn getroffen.
Hoe kunt u verklaren waarom u haar via Twitter antwoordt met: «Ik stuur je vraag voor verdere beantwoording door naar @herstelkot»? Begrijpt u niet dat zij al jarenlang hoort dat zaken doorverwezen worden? Wanneer gaat u eindelijk aan de slag met afhandelen in plaats van doorverwijzen?
Ik wilde de betrokkene graag laten weten dat het voorval werd opgepakt. Dat deze hoeveelheid brieven tegelijk terecht zijn gekomen bij de betrokkene die nota bene ook onverhoopt gedupeerde is van de toeslagenaffaire vind ik hoogst ongelukkig en heel vervelend. Later bleek mij dat de problematiek niet in de aanpak van de toeslagenaffaire was gelegen. Het CJIB is er ondertussen voortvarend mee aan de slag gegaan. Naar aanleiding van het bericht op Twitter heeft op maandag 21 december 2021 een persoonlijk gesprek tussen betrokkene en vertegenwoordigers van het CJIB plaatsgevonden. Naast een toelichting op de reden van verzending van de brieven is tevens de inhoudelijke afwikkeling met betrokkene besproken om de zaak volledig op te lossen.
Gaat u deze zaak zo snel mogelijk op een fatsoenlijke manier oplossen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat er gedupeerden van de toeslagen zijn, die als ze een compensatie of een deelbetaling ontvangen, direct de overheid als schuldeiser achter zich aan krijgen?
In mijn brief van 18 januari heb ik u geïnformeerd dat de Belastingdienst, Toeslagen en andere publieke schuldeisers hebben aangegeven om schulden van gedupeerden kwijt te schelden met uitzondering van vorderingen op grond van strafrechtelijke veroordelingen of situaties waar sprake is van misbruik van recht. Met de publieke schuldeisers wordt gesproken over, en gewerkt aan, het pauzeren van dergelijke lopende invorderingen.
Bent u bereid om incassoprocedures van overheidsinstanties – die een gevolg zijn van de toeslagenaffaire – stil te zetten en met iedereen in gesprek te gaan over hoe en of eventuele schulden moeten worden voldaan?
Zie antwoord vraag 8.
Bezuinigingen op kinderen in armoede |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bezuinig niet op kinderen in armoede»?1
Ja.
Deelt u de mening dat ieder kind volwaardig moet kunnen meedoen, waaronder sporten bij een sportclub, of het volgen van muziekles, en dat financiële problemen van ouders nooit een belemmering mogen zijn?
Ja. Het kabinet onderschrijft het belang van de aanpak van kinderarmoede. In de Kamerbrief over de ambities kinderarmoede van 1 april 20192 heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd over de vier ambities kinderarmoede die invulling geven aan de reductiedoelstelling. Deze ambities zijn kwantitatief en kwalitatief van aard en richten zich op het gemeentelijke armoedebeleid en het rijksbeleid.
Gemeenten krijgen vanaf 2017 structureel € 85 miljoen extra per jaar om alle kinderen kansrijk te laten opgroeien. Het kabinet stelt daarnaast sinds 2017 jaarlijks € 10 miljoen beschikbaar aan het samenwerkingsverband Sam&, bestaande uit Nationaal Fonds Kinderhulp, Jeugdfonds Sport & Cultuur, Stichting Leergeld en Stichting Jarige Job. De vier stichtingen zetten zich lokaal en landelijk in voor kinderen die onder de armoedegrens leven. Ook heeft dit kabinet incidenteel € 80 miljoen beschikbaar gesteld voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede – in het bijzonder onder kinderen.3 Zo zorgen het kabinet, de gemeenten en maatschappelijke organisaties er gezamenlijk voor dat nog meer kinderen kunnen sporten, muziek maken en hun verjaardag vieren.
Klopt het dat het CPB verwacht dat het aantal mensen in armoede de komende jaren met 25% zal toenemen, 250.000 mensen, waaronder 60.000 kinderen, een voetbalstadion vol?
Armoede onder kinderen is extra schrijnend omdat kinderen geen invloed kunnen hebben op hun gezinssituatie, de oorzaken en oplossingen van armoede. Het kabinet heeft de bestrijding van kinderarmoede hoog op de agenda staan en voert hier actief beleid op. In de bijlage van de Kamerbrief Intensivering armoede- en schuldenaanpak van 28 september 20204 ga ik in op het basispad uit het rapport «Kansrijk Armoedebeleid» van het SCP en het CPB5 waar deze cijfers vandaan komen. In dit basispad -waarin de aanname is dat staand beleid wordt gecontinueerd – neemt de armoede de komende jaren met ruim een kwart toe. Een maatregel die veel invloed heeft op het basispad is de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon. De tweejaarlijkse verhoging van de bijstandsnormen (door de koppeling met het wettelijk minimumloon) wordt door de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting getemperd. Omdat dit reeds ingezet beleid betreft, veronderstellen het CPB en SCP in het basispad dat de dubbele algemene heffingskorting volledig is afgebouwd in 2021. Dit resulteert in een stijging van de armoedecijfers. In werkelijkheid zal dit effect over een langere periode (tot en met 2035) worden gespreid en beziet het kabinet jaarlijks in augustus of het beleid leidt tot een evenwichtige inkomensverdeling. De afgelopen jaren zijn de negatieve gevolgen van het afbouwen van de dubbele algemene heffingskorting tegengegaan met verhogingen van de algemene heffingskorting (voor iedereen). Voor een uitgebreide reactie op deze cijfers verwijs ik u graag naar bovengenoemde Kamerbrief.
Waarom voert u geen beleid om deze onaanvaardbare toename van het aantal mensen in armoede te keren?
Het kabinet voert actief beleid om armoede en schulden te voorkomen. De verwachting is dat armoede- en schuldenproblematiek zullen toenemen als gevolg van de huidige coronacrisis, want deze crisis raakt iedereen in Nederland. In het derde steun- en herstelpakket heeft het kabinet daarom extra middelen met een totaalbedrag van € 146 miljoen vrijgemaakt voor het tegengaan van armoede en problematische schulden, zoals uitgelegd in de Kamerbrief van 28 september 20206, naast de € 80 miljoen die het kabinet al voor armoede en schulden had vrijgemaakt. Tevens dragen de regelingen TOZO, NOW en TONK bij aan het voorkomen van armoede en schulden. Ook wordt het kindgebonden budget vanaf 2021 met € 150 miljoen geïntensiveerd, door middel van verhoging van het kindbedrag vanaf het derde kind. Die maatregel wordt in «Kansrijk Armoedebeleid» benoemd als een effectieve manier om het risico op armoede onder kinderen te reduceren
Klopt het dat de gemeente Súdwest-Fryslân 100.000 euro wil bezuinigen op het budget voor de bestrijding van armoede onder kinderen? Wat vindt u ervan dat de gemeente het budget hiervoor met een kwart verlaagt, terwijl een grote toename van het aantal mensen en kinderen in armoede wordt verwacht?
Ik heb signalen ontvangen van de lokale afdeling van de PvdA uit de gemeente Súdwest-Fryslân over deze bezuiniging. Het past het kabinet niet om verantwoording te vragen van individuele gemeenten over de besteding van de middelen. Gemeenten rapporteren aan de gemeenteraad over de inzet van middelen, instrumenten en behaalde resultaten. Ik zal, conform de bestuurlijke afspraken die gemaakt zijn met de VNG, de signalen van deze gemeente aan de VNG doorgeven in het kader van voortgang en evaluatie.
Klopt het dat het Rijk in de vorige kabinetsperiode in totaal 400.000 euro extra ter beschikking heeft gesteld aan deze gemeente om armoede onder kinderen te bestrijden? Kunt u ingaan op de precieze inhoud van de bestuurlijke afspraken die het Rijk heeft gemaakt met gemeenten over de besteding van de in toaal 100 miljoen euro voor kinderen in armoede?
In de meicirculaire van het Gemeentefonds van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties staat jaarlijks uitgebreid toegelicht per gemeente welke bedragen in het Gemeentefonds ter beschikking zijn gesteld voor de armoedebestrijding onder kinderen. Het bedrag dat hierboven is genoemd komt inderdaad neer op de extra middelen die de gemeente Súdwest-Fryslân krijgt. Uw Kamer is op 5 november 2016 geïnformeerd over de inhoud van de bestuurlijke afspraken met de VNG.7 In deze afspraken staat vermeld dat het Rijk en de gemeenten vinden dat het van groot belang is dat alle kinderen kansrijk kunnen opgroeien. Centraal staat dat gemeenten de regie hebben. Zij rapporteren aan de gemeenteraad over de inzet van middelen, instrumenten en behaalde resultaten. Voor verdere details over de bestuurlijke afspraken verwijs ik u graag naar dit document.
Bent u het met de mening eens dat geld dat bedoeld is voor kinderen in armoede, ook aan hen moet worden besteed? Zo ja, hoe verklaart u dat de gemeente Súdwest-Fryslân bezuinigt op dit budget?
Het heeft mijn voorkeur dat geld dat bedoeld is voor kinderen in armoede, ook naar deze doelgroep gaat, maar gemeenten hebben de regie in het armoede- en schuldenbeleid en daarin beleids- en bestedingsvrijheid. Uit de extra tussentijdse evaluatie naar aanleiding van de motie Bruins c.s.8 bleek dat bijna negen op de tien gemeenten de extra middelen in 2019 (in ieder geval deels) heeft ingezet voor kinderarmoedebeleid. De gemeenten die de extra middelen hebben ingezet voor kinderarmoedebeleid, hebben vrijwel alle ingezet op voortzetting of intensivering van bestaande kindvoorzieningen in natura.9 Het is, in lijn met de decentralisaties in het sociaal domein, aan de gemeenteraad om te oordelen over de inzet van de beschikbare middelen, maar ook over de resultaten die daarmee gehaald worden. Ik wil benadrukken dat het kabinet bij de inzet van de middelen kinderarmoede hecht aan een zorgvuldige evaluatie (in nauwe samenwerking met de VNG) om daarmee de doeltreffende inzet van de middelen te beoordelen. Dit past bij de stelselverantwoordelijkheid die ik draag en rijksbrede afspraken over evaluatie van beleid. Momenteel wordt gewerkt aan evaluerend onderzoek naar de ondersteuning die gemeenten en fondsen bieden aan kinderen in armoede. Over de uitkomsten van dit onderzoek informeer ik uw Kamer in het eerste kwartaal van 2021.
Kunt u bevestigen dat de gemeente Súdwest-Fryslân tegelijkertijd plannen presenteert om het aantal ambtenaren in de gemeente uit te breiden? Wat vindt u ervan dat geld dat bedoeld is voor kinderen in armoede wordt besteed aan uitbreiding van het gemeente-apparaat?
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 5.
Hoe geeft u uitvoering aan de aangenomen motie van de leden Van Dijk en Bruins, waarin van gemeenten verlangd wordt dat zij verantwoorden hoe de besteding van de extra middelen daadwerkelijk bijdraagt aan het bestrijden van armoede?2
Over de invulling van de motie van de leden van Dijk en Bruins is uw Kamer door mijn voorganger geïnformeerd op 6 april 202011. In deze brief stond vermeld dat het niet past als het kabinet in het licht van bovenstaande motie verantwoording zou vragen van individuele gemeenten over de besteding van de middelen. Daarnaast verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7, waar het evaluerend onderzoek wordt genoemd.
Bent u bereid extra middelen vrij te maken om armoede onder kinderen te bestrijden, zodat elk kind volwaardig kan meedoen?
Het kabinet heeft, zoals vermeld onder vraag 4, extra middelen vrijgemaakt die tevens ten goede komen aan het bestrijden van kinderarmoede. Daarnaast heeft uw Kamer het amendement Renkema aanvaard over extra middelen (2 miljoen in 2021) voor armoedepartijen verenigd onder SAM& om nog meer kinderen, ook onder nieuwe doelgroepen, te bereiken en ondersteunen. Over de uitvoering van dit amendement ga ik met SAM& in gesprek.
Wat zegt u tegen kinderen die zich buitengesloten voelen op school, niet kunnen sporten bij een sportclub, niet mee kunnen op schoolreisje? Welk perspectief biedt u deze kinderen en hun ouders?
Ik vind het heel belangrijk dat ieder kind kan meedoen. We moeten voorkomen dat kinderen zich buitengesloten voelen doordat ouders sport of de schoolreis niet kunnen betalen. Hiervoor stelt het kabinet jaarlijks € 10 miljoen beschikbaar aan de landelijke armoedepartijen verenigd onder Sam&, die zich hier voor inzetten. In 2021 wordt er extra € 2 miljoen beschikbaar gemaakt voor Sam& om meer kinderen te bereiken en te kunnen ondersteunen. Tevens is er in het derde steun- en herstelpakket extra € 146 miljoen uitgetrokken om armoede en schuldenproblematiek tegen te gaan. Een deel van deze middelen wordt besteed aan het versterken van de signaalfunctie van scholen op armoede onder kinderen.
Nog lang niet alle ouders maken gebruik van de mogelijkheden die er zijn. Tegen hen wil ik zeggen dat zij een kijkje kunnen nemen op Samenvoorallekinderen.nl en kunnen informeren bij hun gemeente op welke voorzieningen zij recht hebben.
De kinderalimentatie |
|
Lisa Westerveld (GL), Niels van den Berge (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Toets het inkomen van ex-partners elke vijf jaar opnieuw voor de kinderalimentatie»?1 Zo ja, wat vindt u van dit artikel?
Ja, ik ken het artikel. Dit opiniestuk ziet op een individuele casus van een alimentatie betalende vader die het belang schetst van periodieke herberekening van kinderalimentatie. Hoewel ik niet kan ingaan op individuele casuïstiek, vind ik dat het in eerste instantie aan ouders zelf is om bij gewijzigde omstandigheden samen tot nieuwe afspraken over de kinderalimentatie te komen. Mochten ouders hier niet uitkomen, zoals in het artikel wordt beschreven, dan kunnen zij zich hiermee tot de rechter wenden.
Klopt het dat bij gewijzigde draagkracht van één van de ex-partners, bijvoorbeeld als gevolg van inkomensverlies, de hoogte van de kinderalimentatie in principe alleen gewijzigd kan worden als beide ex-partners hiermee instemmen? En klopt het dat indien de ex-partners niet tot overeenstemming kunnen komen aangaande een gewijzigde hoogte van de kinderalimentatie, dit alleen door tussenkomst van de rechter bewerkstelligd kan worden?
Ja dat klopt.
Hoe oordeelt u over de wenselijkheid van de situatie beschreven onder vraag 2? Vindt u ook dat het onwenselijk is dat, als de twee ex-partners niet in staat zijn een gewijzigde hoogte van de kinderalimentatie overeen te komen, de rechtsgang hun enige oplossingsmechanisme is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke buitengerechtelijke mogelijkheden bent u van plan te faciliteren voor het vaststellen van de hoogte van de kinderalimentatie?
Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de ex-partners om te pogen onderling tot een oplossing te komen. Uit onderzoek is gebleken dat de kans op een duurzame oplossing het grootst is als partijen hun geschillen zoveel mogelijk in onderling overleg oplossen.2 Dit geldt te meer in familierechtzaken waarbij kinderen betrokken zijn. Het onderling oplossen van geschillen op een bestendige manier voorkomt dat kinderen beschadigd raken. Het is daarom belangrijk dat ouders en kinderen in deze zaken goed worden ondersteund.3 Een derde, zoals een mediator of een advocaat, kan ouders helpen bij het maken van deze afspraken. Het kabinetsbeleid is er dan ook op gericht geschillen, waar mogelijk, op te lossen door middel van het bereiken van onderlinge overeenstemming, al dan niet met behulp van een derde.4
Indien ex-partners er desondanks onderling niet uitkomen kan het geschil aan de rechter worden voorgelegd.
Dat ouders als ze er samen niet uitkomen het geschil aan een rechter moeten voorleggen acht ik niet onwenselijk. Ook als partijen elkaar in rechte betrekken, kan een rechter partijen overigens desgewenst in elke stand van het geding naar mediation verwijzen. Deze inbedding van mediation binnen de rechtspraak is bekend onder de naam «mediation naast rechtspraak».
Ik wijs er overigens op dat het aantal afgehandelde procedures bij de rechtbank over kinderalimentatie sinds 2015 flink is gedaald. Dat komt vooral door een sterke daling (40%) van het aantal afgehandelde wijzigingsprocedures. Het aantal afgehandelde vaststellingsverzoeken is ten opzichte van 2015 licht gestegen – ook al is in dit aantal sinds 2018 een dalende trend te zien. Het lijkt erop dat het ex-partners steeds beter lukt om onderling afspraken te maken over (wijziging van) de kinderalimentatie.
Denkt u bijvoorbeeld dat een periodieke inkomenstoets van beide ex-partners door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO), in combinatie met de bevoegdheid door het LBIO om de hoogte van de kinderalimentatie te wijzigen, wenselijk zou zijn?
Het is van belang dat ouders met elkaar in gesprek blijven om zaken zoals kinderalimentatie en omgang met de kinderen goed te regelen. In een ouderschapsplan spreken ouders dikwijls af dat periodiek wordt bezien of er aanleiding bestaat de alimentatie te herzien. In het programma Scheiden zonder Schade ontwikkelen we een nieuwe scheidingsaanpak, waarbij ook wordt bekeken of de gezinsvertegenwoordiger periodiek met ouders aan tafel gaat om het ouderschapsplan te evalueren. Het moet geen statisch instrument zijn, want zaken veranderen. Ouders krijgen een nieuwe relatie, een nieuwe baan en het ouderschapsplan kan daar goed op worden aangepast. Ik wil dit niet vanuit de overheid verplichten. Deze verantwoordelijkheid ligt primair bij ouders.
Het LBIO heeft als wettelijke taak de inning van, onder meer, achterstallige kinderalimentatie. Een wijzigingsbevoegdheid van het LBIO past naar mijn mening niet bij de huidige wettelijke taken van het LBIO. Het zou ook tot onduidelijkheid kunnen leiden bij rechtszoekenden indien één instantie zich bezighoudt met wijziging en inning van kinderalimentatie. Bij een wijziging in het inkomen van de alimentatieplichtige informeert het LBIO diegene wel over de mogelijkheid tot wijziging van de alimentatie.
Wat vindt u ervan om een inspanningsplicht in te stellen voor de kinderalimentatiegerechtigde om tenminste iedere zes maanden globaal een financiële verantwoording af te leggen aan de kinderalimentatieplichtige over de besteding van de kinderalimentatie de afgelopen zes maanden?
Als er recht op kinderalimentatie bestaat, is het aan de alimentatiegerechtigde om te bepalen hoe de alimentatie wordt besteed. Het afleggen van (periodieke) verantwoording over de besteding van de kinderalimentatie past hier niet bij. Daarnaast kan iedere uitgave zorgen voor een discussie tussen ex-partners en daarmee conflicten in de hand werken. Daarvan ben ik geen voorstander; mijn beleid is gericht op de-escalatie. Ik kan me voorstellen dat ouders in goed overleg afspraken maken over bepaalde bestedingen, zoals over de contributie van de sportclubs. Ik vind een verplichte periodieke financiële verantwoording echter niet wenselijk.
Klopt het dat, indien er geen sprake is van co-ouderschap, slechts één van de ex-partners kinderbijslag kan ontvangen?
Het klopt dat het recht op kinderbijslag in beginsel aan één ex-partner wordt uitbetaald. De samenloopregels van de Algemene Kinderbijslagwet bepalen aan welke ouder. Doorgaans is dit de ex-partner waar de kinderen, na de scheiding, wonen. Wel kan de ouder die de kinderbijslag krijgt uitbetaald bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een verzoek indienen om de kinderbijslag geheel of in gedeelten aan de andere ouder uit te laten betalen.
Klopt het dat, indien de ex-partners geen co-ouders zijn en/of maar één kind hebben, het kindgebonden budget volledig naar dezelfde ex-partner gaat die de kinderbijslag ontvangt? Kunt u zich voorstellen dat dit voor financiële ongelijkheid zorgt tussen de ex-partners, bijvoorbeeld als beiden evenveel kosten maken voor de kinderen, terwijl maar één van hen kinderbijslag en kindgebonden budget ontvangt?
Het klopt dat de ex-partner aan wie de kinderbijslag wordt toegekend ook het kindgebonden budget ontvangt. In tegenstelling tot de kinderbijslag is het kindgebonden budget een huishoudgebonden toeslag, die wordt berekend op basis van het huishoudinkomen van de ouder die de kinderbijslag ontvangt. Bij voorkeur is dit de minstverdienende ouder, omdat deze het hoogste bedrag ontvangt. Het (huishoud)inkomen van de andere ouder blijft daarbij buiten beschouwing.
Het kindgebonden budget maakt onderdeel uit van de draagkrachtberekening van de ex-partner die het budget ontvangt. In de berekening van ieders bijdrage aan de kosten van het kind naar draagkracht wordt rekening gehouden met financiële ongelijkheid tussen beide ex-partners, die zou kunnen ontstaan door het ontvangen van kindgebonden budget. Zo kan het zijn dat ook als beide ouders dezelfde kosten maken, één van de ouders een bijdrage (kinderalimentatie) aan de andere ouder verschuldigd is. In de lopende bewustwordingscampagne rondom life-events besteedt de Belastingdienst opnieuw extra aandacht aan scheiden en de fiscale gevolgen daarvan. Daarbij wordt ook ingegaan op co-ouderschap en de toegang tot het kindgebonden budget. Daarnaast worden echtscheidingsadvocaten en mediators geïnformeerd. In 2020 zijn ouders van wie bekend werd dat zij gescheiden zijn ook persoonlijk benaderd met een gezamenlijke brief van de SVB en de Belastingdienst/Toeslagen met uitleg over de gevolgen van de scheiding voor het recht op (uitbetaling van) het kindgebonden budget. Of deze brief op reguliere basis verstuurd gaat worden dient nog bepaald te worden.
Klopt het dat als twee ex-partners onderling niet in staat zijn de in vraag 7 bedoelde financiële ongelijkheid op te lossen, de rechtsgang de enige manier is dit te rectificeren? Vindt u ook dat een gebrek aan een oplossingsmechanisme buiten de rechtersgang om voor een onnodige belasting zorgt voor zowel de rechterlijke macht als de ex-partners? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid alternatieve oplossingsmechanismen te verkennen, zoals een bindende geschillencommissie?
Zoals ik in het antwoord op vraag 7 heb genoemd, wordt financiële ongelijkheid door het ontvangen van kindgebonden budget meegenomen in de alimentatieberekening.
Bij de beantwoording van vragen 2 en 3 heb ik reeds genoemd dat het maken van onderlinge afspraken tussen ouders de voorkeur heeft boven het zetten van juridische stappen. Zo nodig met behulp van een mediator, advocaat of ondersteuning vanuit de gemeente. Als dit niet lukt dan is het een recht van ouders om naar de rechter te stappen. Aangezien ouders het ook gezamenlijk hadden kunnen regelen vind ik dat geen onnodige belasting voor ex-partners. Voor de rechterlijke macht is het onderdeel van hun rechterlijke taak. Een bindende geschillencommissie zal alleen een finale oplossing kunnen geven in geval beide ouders instemmen met het bindend advies. Het risico is dan ook aanwezig dat dit een extra juridische stap wordt en ouders zich nadien toch nog tot de rechter wenden. Ik zie dan ook weinig toegevoegde waarde in het instellen van een geschillencommissie voor alimentatiezaken, zeker niet gezien de dalende trend van het aantal rechtszaken.