Een aanhouding voor ontucht op een kinderdagverblijf in Vlissingen |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Man aangehouden voor ontucht op kinderdagverblijf in Vlissingen»?1
Ja.
Kunt u nader inzicht verschaffen in de omstandigheden die geleid hebben tot de aanhouding in verband met ontucht op het kinderdagverblijf in Vlissingen?
Naar aanleiding van een aangifte van seksueel misbruik van een 3-jarig meisje, is een medewerker van een kinderdagverblijf als verdachte aangemerkt en door de politie aangehouden. In het belang van het onderzoek is het niet mogelijk om hierover nadere informatie te geven.
Welke initiatieven zijn er ondernomen om ouders van kinderen op het kinderdagverblijf te informeren over de ontstane situatie? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van deze initiatieven?
De driehoek van de gemeente Vlissingen (burgemeester, officier van justitie en teamchef politie) heeft in de loop van 7 februari 2012 in overleg met de Stichting Kinderopvang Walcheren (KOW) en de GGD besloten die avond een informatiebijeenkomst te organiseren voor de ouders of verzorgers van kinderen die op kinderdagverblijf De Tuimelaar hebben verbleven sinds de betreffende medewerker daar werkzaam was. Tijdens de bijeenkomst is informatie verstrekt door de KOW, de burgemeester van Vlissingen, de politie en de GGD. Voorts waren er medewerkers van slachtofferhulp aanwezig en hulpverleners van Emergis, de Zeeuwse instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Tijdens de bijeenkomst – en later die avond ook via een persbericht van de politie en via de site van KOW – is bekend gemaakt dat vanaf woensdag 8 februari 2012 een telefonische informatielijn van de GGD werd geopend.
Op 8 februari 2012 is een tweede informatiebijeenkomst in Vlissingen gehouden voor ouders en verzorgers, die op 7 februari 2012 verhinderd waren. In de gemeenten Middelburg en Veere zijn op 9 februari 2012 kleinschaliger informatiebijeenkomsten gehouden, omdat de verdachte in het verleden kortstondig op kinderdagverblijven in die gemeenten heeft gewerkt. In totaal hebben enkele honderden ouders en verzorgers de informatiebijeenkomsten bezocht. Ruim honderd mensen hebben de eerste dagen naar het informatienummer van de GGD gebeld. De KOW heeft verder aan de ouders van alle bij de KOW ingeschreven kinderen, dus ook van kinderen van andere kinderdagverblijven, een informatiebrief gestuurd. Het kabinet is het eens met de gekozen aanpak.
Welke vervolg stappen overwegen de politie en het Openbaar Ministerie in deze? Op welke wijze zal het onderzoek worden voortgezet? Houdt u toezicht op een voortvarende voortgang van het onderzoek?
Direct na de aanhouding van de man en de daarop volgende dagen heeft de politie onder leiding van de officier van justitie een groot aantal onderzoekshandelingen verricht. Dat onderzoek heeft niet geleid tot een verdere onderbouwing van de verdenking. Ook zijn bij de politie geen nieuwe aangiftes binnengekomen. Omdat er onvoldoende reden was de verdachte nog langer vast te houden, heeft de officier van justitie op 10 februari 2012 besloten hem die dag in vrijheid te stellen. Het is in het belang van het onderzoek niet mogelijk om over de inhoud van het onderzoek dat sindsdien is voortgezet, mededelingen te doen.
Op welke wijze zullen de ouders op de hoogte gehouden worden van nieuwe ontwikkelingen in deze zaak? Houdt u toezicht op een adequate informatievoorziening?
Tijdens de informatiebijeenkomsten in Vlissingen is de ouders en verzorgers van kinderen op het kinderdagverblijf toegezegd, dat zij op de hoogte worden gehouden van ontwikkelingen in deze zaak. Zo zijn de ouders op 10 februari 2012 door middel van een brief van de burgemeester van Vlissingen op de hoogte gebracht van de invrijheidstelling van de verdachte. Daarna heeft het Openbaar Ministerie een persbericht uitgebracht. Zoals vermeld in antwoord 3, is het kabinet van mening dat de informatievoorziening adequaat is.
Maakt u haast met het implementeren van de aanbevelingen van de Commissie Gunning met betrekking tot het verbeteren van de kwaliteit van de kinderopvang?
Ja. Een dezer dagen zal ik u informeren over de kwaliteitsagenda in de kinderopvang. Deze kwaliteitsagenda is in overleg met de kinderopvangsector (ondernemers en ouderorganisatie) opgesteld en heeft als doel om met alle betrokken partijen de kwaliteit van de kinderopvang naar een hoger plan te tillen.
Wat is de stand van zaken wat betreft de kwaliteitsagenda waarover u sprak tijdens het algemeen overleg voor kinderopvang van 23 november 2011? Is de branche al gekomen met voorstellen zoals afgesproken? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
In mijn brief over de kwaliteitsagenda wordt aangekondigd dat het «vierogenprincipe» op basis van een advies van de Brancheorganisatie Kinderopvang en de ouderorganisatie BOinK wettelijk zal worden verankerd. Doel van deze maatregel is de veiligheid in de kinderopvang te vergroten en de kans op misbruik te verkleinen. De oudercommissies zullen over de invulling van het «vierogenprincipe» adviesrecht krijgen. Kinderdagverblijven met maximaal zes kinderen zullen een uitzonderingspositie krijgen: zij moeten hun oudercommissie wel om advies over de omgang met het principe vragen, maar er hoeft niet altijd iemand extra in het dagverblijf aanwezig te zijn.
In hoeverre acht u de optie, waarover u sprak tijdens het genoemde algemeen overleg, waarschijnlijk dat de overheid uiteindelijk het initiatief zal moeten nemen om te komen tot verbetering omdat de branche zelf op onderdelen tekort schiet? In hoeverre is het waarschijnlijk dat u uiteindelijk komt met regelgeving?
In de brief met de kwaliteitsagenda staat aangegeven dat het «vierogenprincipe» wettelijk zal worden verankerd. Deze wettelijke verankering is in overleg met de kinderopvangsector tot stand gekomen. Ik zal het advies van de Brancheorganisatie kinderopvang en de ouderorganisatie BOinK over het «vierogenprincipe» nader uitwerken in wet- en regelgeving.
Mannen die massaal de kinderopvang verlaten |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Mannen verlaten massaal kinderopvang»?1
Ja.
Kunt u nader inzicht geven in de ontwikkeling dat veel mannen die werkzaam waren in de kinderopvang hun baan hebben opgezegd na de zedenzaak in kinderdagverblijf ’t Hofnarretje? In hoeverre kan gesteld worden dat mannen «massaal» de kinderopvang verlaten?
Uit landelijke gegevens over 2010 blijkt dat 4 procent van het personeel in de kinderopvang man is.2 Er werken minder mannen in kinderdagverblijven dan in de buitenschoolse opvang. Over het jaar 2011 zijn nog geen gegevens bekend, ook niet over het aantal mannen dat uit de sector is vertrokken. Een vergelijking van voor en na de zedenzaak in Amsterdam, die in december 2010 plaatsvond, is dan ook niet mogelijk.
Welke feitelijke informatie heeft u over het aantal mannen dat werkzaam is in de kinderopvang voor en nadat de Amsterdamse zedenzaak aan het licht kwam?
Zie antwoord vraag 2.
Welke redenen liggen er volgens u ten grondslag aan het grootschalige vertrek van mannen uit de kinderopvang? Hoe beoordeelt u de stellingen dat zij «min of meer gedwongen» zijn weggegaan, dat zij zich «bekeken» voelden en dat zij steeds «verantwoording» af moest leggen voor hun aanwezigheid? Is het waar dat veel ouders sinds de zedenzaak bezwaar maken tegen de aanwezigheid van mannen in de kinderopvang?
Na het zedenmisbruik in Amsterdam is de aandacht voor mannen, die in de kinderopvang werken, sterk toegenomen. In een aantal gevallen werden in de discussie alle mannen in de kinderopvang over één kam geschoren. De extra negatieve aandacht kan hebben bijgedragen aan het vertrek van een aantal mannen uit de sector. Het is mij niet bekend in welke mate dit feitelijk het geval is. Ook is mij niet bekend hoeveel ouders sinds de zedenzaak bezwaar maken tegen de aanwezigheid van mannen in de opvang. Overigens zijn er ook steunbetuigingen voor het werken van mannen in de kinderopvang, zoals van de Brancheorganisatie kinderopvang, de belangenorganisatie voor ouders BOinK en diverse individuele ondernemers in de kinderopvang.
Is het waar dat van het personeel in de kinderopvang slechts 1 procent man is? Deelt u de mening van kinderopvang en ouderorganisaties dat het belangrijk is dat er ook mannen werken in de kinderopvang omdat zij als rolmodel dienen? Deelt u de mening dat het in dit kader een zorgelijke ontwikkeling is dat veel mannen zich nu gedwongen voelen de kinderopvang te verlaten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3, is 4 procent van het personeel in de kinderopvang man. Naar mijn mening vormen mannen een welkome aanvulling op de – gelet op geslacht – eenzijdig samengestelde beroepsgroep. Zo blijken mannen, vooral voor jongens ouder dan twee jaar, als rolmodel te fungeren. Het vertrek van mannen uit de kinderopvang vind ik daarom te betreuren.
Bent u al in overleg geweest met kinderopvang en ouderorganisaties over deze zorgelijke ontwikkeling? Zo neen, bent u bereid om dit alsnog te doen? Welke mogelijkheden ziet u om in overleg met de kinderopvang en ouderorganisaties te komen met voorstellen om te bevorderen dat er voldoende mannen werkzaam blijven in de kinderopvang?
Zowel met de Brancheorganisatie kinderopvang als met de ouderorganisatie BOinK heb ik over dit onderwerp contact gehad. Beide organisaties hebben aangegeven te streven naar een hoger percentage mannen werkzaam in de kinderopvang. De universiteit van Amsterdam is een onderzoek gestart naar de invloed van het gedrag van mannelijke pedagogisch medewerkers op kinderen. Gezien de verantwoordelijkheidsverdeling, zie ik geen mogelijkheid om zelf actief het aantal mannen in de kinderopvang te bevorderen.
Winst voor gemeenten door leges voor registratie van gastouders in het Landelijk Register Kinderopvang |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Klopt het dat gastouders die zich laten registreren in het Landelijk Register Kinderopvang hiervoor in sommige gevallen leges moeten betalen bij de gemeente?
Het klopt dat gastouders in sommige gemeenten leges verschuldigd zijn voor de afhandeling van hun aanvraag tot exploitatie. Tot die afhandeling behoren onder andere de inname en controle van documenten door de gemeente, de aanvangsinspectie door de GGD en het opmaken en verzenden van de beschikking op de aanvraag door de gemeente. Registratie in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP) is een onderdeel van de afhandeling en vindt plaats na een positieve beschikking.
Bent u op de hoogte dat in de gemeente Hoogezand-Sappemeer via deze leges alle kosten, à 456,69 euro per aangemelde gastouder, doorberekend worden aan de gastouder, terwijl deze gemeente hiervoor ook middelen ontvangt uit het gemeentefonds?
Ja.
Deelt u de mening dat dit in strijd is met de gemeentewet, waarin is bepaald dat gemeenten geen winst mogen maken over diensten, zoals u ook heeft geantwoord op eerdere vragen?1 Zo ja, bent u van plan iets hieraan te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. In Artikel 229 eerste lid onder b van de Gemeentewet wordt bepaald dat individuele gemeenten bevoegd zijn tot het heffen van leges voor verstrekte diensten. In artikel 229b van de Gemeentewet en in de Europese Dienstenrichtlijn, artikel 13, lid 2, wordt geregeld dat de legestarieven zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde lasten: de tarieven mogen maximaal 100% kostendekkend zijn. Uiteindelijk is de gemeenteraad verantwoordelijk voor het vaststellen van de legeshoogte.
Gemeenten ontvangen via het gemeentefonds weliswaar de middelen om toezicht en handhaving op het gebied van de kinderopvang in te richten en uit te voeren, maar indien een gemeente er niet in slaagt met die middelen uit te komen (bijvoorbeeld door relatief grote aantallen gastouders of kindercentra), is het niet in strijd met de Gemeentewet om aanvullend leges te heffen om op die manier kostendekkend te kunnen werken. Voorwaarde is wel dat de gemeente bij bezwaar tegen de hoogte van de leges volstrekte transparantie moet kunnen bieden over de in rekening gebrachte kosten.
Hoge legeskosten kunnen voor potentiële gastouders een drempel betekenen om in de kinderopvang aan de slag te gaan. Dat vind ik een ongewenst effect, gezien de waardevolle opvangvorm die gastouderopvang is. Naar mijn mening zouden gemeenten daarom in ieder geval bij de vaststelling van de kosten de bijdrage van de rijksoverheid moeten verrekenen, om zoveel mogelijk te voorkomen dat een te hoge drempel voor gastouders ontstaat. Ik ben in overleg met de VNG om te bezien hoe gemeenten hierop zijn aan te spreken.
Legesheffing is echter uiteindelijk een zaak tussen de gemeente en de aanvrager. De aan te spreken partij is de gemeenteraad in de betreffende gemeente.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over de leges die Nederland heft voor vreemdelingen die een verblijfsvergunning willen aanvragen?1
Ja.
Klopt het dat Nederland, ook als deze vreemdelingen in de bijstand zitten, hen geen vrijstelling van die leges verleent, omdat zij moeten aantonen dat zij op geen enkele andere manier het geld (inmiddels 1250 euro) bij elkaar kunnen krijgen?
Het is voor vreemdelingen mogelijk om vrijgesteld te worden van legesbetaling. Hiervoor moet de vreemdeling aannemelijk maken dat noch hij noch de hoofdpersoon op korte termijn kan beschikken over financiële middelen waarmee de verschuldigde leges kunnen worden voldaan en dat evenmin een beroep gedaan kan worden op in aanmerking komende derden, zoals familieleden.
Deelt u de mening dat de verhouding tussen de maandelijkse bijstand (toen 990 euro) en de geheven leges (830 euro) in veel individuele gevallen onredelijk uitpakt?
Voor vreemdelingen die kunnen aantonen dat zij – ondanks inspanningen om deze te verkrijgen – niet over voldoende middelen beschikken om de leges te betalen, is er de mogelijkheid van vrijstelling van legesbetaling. Hiermee wordt mijns inziens op een redelijke wijze rekening gehouden met de belangen van vreemdelingen die over weinig inkomen beschikken.
Overigens komt een vreemdeling die beschikt over een bijstandsuitkering als hoofdregel niet in aanmerking voor gezinshereniging. Hierop bestaat een uitzondering indien op grond van artikel 8 EVRM een bijstandsgerechtigde recht heeft op gezinshereniging.
Klopt het dat het EHRM concludeert dat Nederland op deze manier te hoge barrières voor een verblijfsvergunning opwerpt, een extreem formalistische houding aanneemt en het gevolg daarvan is dat een inbreuk op het recht op gezinsleven wordt gemaakt?
Het EHRM concludeert dat Nederland een inbreuk maakt op het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie (art. 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens).
Bent u bereid de consequentie van deze uitspraak te aanvaarden en voortaan vreemdelingen in de bijstand in beginsel vrij te stellen van leges? Zo nee, waarom niet?
U zult op korte termijn worden geïnformeerd over de wijze waarop ik gevolg zal geven aan de uitspraak van het EHRM. Uitgangspunt blijft dat het kabinet, conform het Regeerakkoord, streeft naar kostendekkendheid van de leges.
Bent u bereid de hoogte van deze leges opnieuw tegen het licht te houden, verdere verhogingen niet door te voeren en de leges in lijn te brengen met Europese regels en jurisprudentie? Bent u bereid daarvoor niet te wachten op het gereedmaken van INDIGO, zoals u in het algemeen overleg van 10 november 2011 zei?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid bij de noodzakelijke aanpassing van de leges tevens de in de Kamer aangenomen motie Spekman/Anker2 te betrekken, die onder meer vraagt om elk legestarief expliciet te toetsen aan de redelijkheid ervan voor de betreffende groep vreemdelingen?
Bij elke wijziging van de legeshoogte weeg ik de verschillende belangen tegen elkaar af, waaronder die van de betreffende groep vreemdelingen. Zo geldt in het kader van gezinsmigratie een goedkoper tarief voor meereizende gezinsleden om de kosten voor het gezin als geheel niet onevenredig hoog te laten oplopen.
Bent u van mening dat sprake is van een effectief rechtsmiddel gezien deze uitspraak die ertoe leidt dat asielzoekers die een toelage op grond van de regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 krijgen en voor een vergunning medisch waar zij mogelijk recht op hebben € 950 moeten betalen? Zo nee, bent u bereid in een vrijstellingsmogelijkheid voor deze groep te voorzien?
Voor asielzoekers geldt in theorie dat zij een verblijfsvergunning voor medische behandeling kunnen aanvragen, waarvoor een legesbedrag van € 950 geldt. In de praktijk wordt echter bij een noodzakelijke medische behandeling in de meeste gevallen artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 toegepast. Dit houdt in dat uitzetting achterwege blijft zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen. Betaling van leges is in deze situatie dan ook niet aan de orde.
In de gevallen dat een asielzoeker wel een vergunning voor medische behandeling aanvraagt en hij kan zelf niet de leges betalen, zijn er twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is dat een derde de leges voor de asielzoeker betaalt. De tweede mogelijkheid is dat het onmogelijk is om leges te betalen. In dat geval wordt de aanvraag niet in behandeling genomen, maar blijft het vangnet van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 wel intact.
Onnodige bureaucratie omtrent het in- en uitschrijven van gastouders in het Landelijk Register Kinderopvang |
|
Ybeltje Berckmoes-Duindam (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de verplichting van gastouders om zich uit te schrijven uit het Landelijk Register Kinderopvang indien zij tijdelijk geen kinderen opvangen en dat er door gemeenten boetes worden opgelegd indien gastouders zich hier niet aan houden?
Ja.
Deelt u de mening dat deze verplichting voor de gastouder onnodige en onevenredige administratieve lasten en kosten met zich mee brengt?
Een gastouder dient zich onmiddellijk uit te schrijven uit het LRK indien de kinderopvangactiviteiten definitief worden beëindigd. Hiermee blijft de actualiteit van het LRK en daarmee de rechtmatige toekenning van kinderopvangtoeslag gewaarborgd. Gaat het echter om een tijdelijke onderbreking van de opvangactiviteiten, dan zou het handhaven van de inschrijving een lastenverlichting en een kostenbesparing voor de gastouder kunnen betekenen. De gastouder hoeft dan immers geen nieuwe aanvraag in te dienen om de opvang te kunnen hervatten.
Deelt u de mening dat herhaaldelijk in en uitschrijven door gastouders op een eenvoudigere manier moet kunnen worden geregeld, bijvoorbeeld door de mogelijkheid te creëren om bij tijdelijke inactiviteit als «slaper» geregistreerd te worden?
Ja.
Bent u bereid dit zo snel mogelijk in het nieuwe jaar te regelen? Kunt u gelet op het korte tijdsbestek binnen één week op bovenstaande vragen reageren?
In het nieuwe Besluit registers Kinderopvang en Peuterspeelzalen, dat per 1 januari 2012 in werking treedt, wordt geregeld dat de inschrijving van de gastouder in het Landelijk Register Kinderopvang gehandhaafd kan blijven in geval van een tijdelijke onderbreking van de daadwerkelijke opvang, bijvoorbeeld in geval van zwangerschap of ziekte. De gastouder hoeft dan geen nieuwe aanvraag in te dienen als hij of zij de kinderopvangwerkzaamheden weer wil hervatten.
De rem op arbeidsparticipatie door bezuinigingen kinderopvang |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ouders werken korter om kinderopvang»?1
Het bericht «Ouders werken korter om kinderopvang?», is gebaseerd op de ING budgetbarometer september 2011. Tijdens het ordedebat van 29 september 2011 heeft uw Kamer mij om een reactie gevraagd op de resultaten aangaande kinderopvang van deze budgetbarometer. U heeft mijn reactie ontvangen op 13 oktober jl. (Kamerstukken II, 2010/11, 31 322, nr. 145).
Hoe beoordeeld u de onderzoeksuitkomst dat tweederde van de mensen met kinderen minder gaan werken? Van hoeveel procent van de mensen met kinderen bij de kinderopvang verwacht u dat ze minder gaan werken?
De onderzoeksuitkomst die u aanhaalt in uw vraag heb ik niet aangetroffen in het onderzoek van de ING. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 13 oktober, blijkt uit dit onderzoek dat van de huishoudens die gebruik maken van kinderopvang (19%), één vijfde voornemens is om de werktijden te veranderen vanwege de bezuinigingen. Het gaat in totaal dus om minder dan 4% van de ondervraagde huishoudens. Binnen deze beperkte groep is de meest genoemde aanpassing het veranderen van de eigen werktijden, zonder korter te gaan werken. Daarnaast zijn er huishoudens die aangeven minder uren te gaan werken. Ten slotte is er een groep huishoudens die meer willen gaan werken om de effecten van de bezuinigingen te compenseren. Afhankelijk van de gezinssituatie zijn er verschillende combinaties mogelijk tussen de werkende partners. Dat een gering aantal huishoudens overweegt om de werktijden aan te passen, betekent niet automatisch dat er minder uren gewerkt wordt. Ik verwacht, op basis van CPB publicaties, dat door de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag het arbeidsaanbod in personen met 0,1% zal dalen.
Hoe verhoudt dit zich tot uw eerdere bewering dat de effecten van de bezuinigingen op de arbeidsparticipatie mee zullen vallen?
De ING verwacht dat de duurdere kinderopvang per saldo slecht nieuws is voor de arbeidsdeelname, maar geeft geen inschatting van de omvang van het effect. Ik verwacht een beperkt effect op de arbeidsparticipatie. De ramingen van de gedragseffecten naar aanleiding van de bezuiniging op de kinderopvanguitgaven in 2012 gaan echter met onzekerheid gepaard. Harde garanties over de omvang van effecten zijn dan ook niet te geven.
De bezuiniging voor 2012 en 2013 is zodanig vormgegeven dat het verlies aan arbeidsparticipatie zoveel mogelijk wordt beperkt. Ouders met lage inkomens en ouders met grote banen worden ontzien. Zo wordt de bezuiniging vooral ingevuld door de ouderbijdrage proportioneel te verhogen. Ouders dragen op deze manier naar rato van hun huidige ouderbijdrage bij aan de kostenstijging. Hierdoor worden lage inkomens relatief ontzien. Daarnaast komt er in 2013 een vaste eigen bijdrage per maand, waardoor de marginale kosten van een uur extra opvang minder snel stijgen en grote banen worden ontzien. Deze maatregel is vooral gunstig voor alleenstaande ouders, omdat zij veel uren opvang afnemen. Ten slotte zal de koppeling van het recht op kinderopvangtoeslag aan de gewerkte uren van de minst werkende partner geen participatieverlies opleveren.
Daarnaast kunnen we nu al zien hoe er gereageerd is op de bezuinigingen in 2011. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 13 oktober laten de uitvoeringscijfers van de Belastingdienst voor 2011 in vergelijking met 2010 nog altijd een groei zien in het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag. Hierbij merk ik wel op dat deze informatie de komende maanden nog kan veranderen omdat ouders op elk moment hun gegevens bij de Belastingdienst (bijvoorbeeld de einddatum van het gebruik van kinderopvang) met terugwerkende kracht kunnen wijzigen. Ook het aantal kinderopvanglocaties is ten opzichte van 2010 gestegen.
Wat is uw reactie op het artikel «Bezuiniging kinderopvang is gebaseerd op onevenwichtige kosten-batenanalyse»?2
In het artikel «Bezuiniging kinderopvang is gebaseerd op onevenwichtige kosten-batenanalyse» van prof. dr. J.J. Schippers en prof. dr. E.M. Sent (Eerste Kamerlid namens de PvdA), staat dat de bezuinigingen op de kinderopvang vooral vrouwen met een lage opleiding en een laag inkomen ontmoedigen om te participeren op de arbeidsmarkt. Daarnaast zijn de auteurs van mening dat de berekeningen van het CPB een onvolledig beeld van de baten van kinderopvang geven.
Zoals ik aangeef in mijn antwoord op vraag 3 is de bezuiniging vormgegeven op een manier om het verlies aan arbeidsparticipatie zoveel mogelijk te beperken.
Het CPB heeft alleen het participatie-effect van de bezuinigingen in de kinderopvang berekend. Het CPB is niet gevraagd een integrale kosten-baten analyse van kinderopvang te maken, waarbij ook baten zoals het effect van kinderopvang op de ontwikkeling van kinderen wordt meegenomen.
Klopt het dat het model van het Centraal Planbureau (CPB) geen rekening houdt met verschillende elasticiteiten voor laag- en hoogopgeleiden met betrekking tot arbeidsparticipatie? In hoeverre wijken de uitkomsten van het CPB hierdoor af van de werkelijkheid?
Het klopt dat het model van het CPB niet expliciet rekening houdt met een verschillende arbeidsaanbodelasticiteit van lager en hoger opgeleiden. Het model van het CPB houdt wel expliciet rekening met de verschillen in de wijzigingen van de ouderbijdrage voor verschillende inkomenscategorieën. Daarnaast houdt het model rekening met een aparte prijsgevoeligheid voor alleenstaande ouders, tweedeverdieners als lid van een ouderpaar en kostwinners als lid van een ouderpaar. Het gedrag van deze groepen in het model is gebaseerd op schattingen met Nederlandse data en bevindingen in de internationale vakliteratuur. Het model van het CPB is het beste model dat op dit moment voor de berekening van de effecten op de arbeidsparticipatie van bezuinigingen op de kinderopvang beschikbaar is. Dat laat onverlet dat de effecten zich moeilijk laten voorspellen. Zo zijn conjuncturele ontwikkelingen, sociaal culturele opvattingen over kinderopvang en de nabijheid van opvang van voldoende kwaliteit, minstens zo belangrijk voor de ontwikkeling van het gebruik van kinderopvang en het effect op de arbeidsparticipatie, als de prijs die ouders voor kinderopvang moeten betalen.
Bent u bereid om de effecten van het totaalpakket aan bezuinigingen op de kinderopvang door te laten rekenen door het CPB?
Op basis van CPB publicaties is een inschatting gemaakt van het effect van de bezuinigingen op de kinderopvang op de arbeidsparticipatie. Deze inschatting wordt door het CPB bevestigd. De modelberekening die ten grondslag ligt aan deze inschatting van het participatie effect is het beste wat momenteel beschikbaar is. Een nieuwe doorrekening door het CPB zal momenteel niet leiden tot nieuwe inzichten. Wel heb ik in het kader van de evaluatie van de wet Kinderopvang het CPB gevraagd een micro-econometrische ex-post analyse te doen van de effecten van de wijzigingen in de subsidies voor kinderopvang. In deze analyse worden de effecten van de kinderopvangtoeslag op de participatie voor verschillende groepen in kaart gebracht. Onder andere verschillen in opleidingsniveau van ouders worden in de analyse betrokken. Dit zal de kennis van de werking van de kinderopvangtoeslag vergroten en de empirische basis van analyses van toekomstige wijzigingen in de toeslag verder versterken. Het CPB zal deze analyse eind 2011 afronden.
Het kindgebonden budget |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Herkent u de situatie van een gezin met acht inwonende kinderen, waarvan er zes onder de 18 jaar zijn?1
Ik ben op de hoogte van de situatie van het gezin met acht inwonende kinderen, waarvan er zes onder de 18 jaar zijn.
Deelt u de mening dat deze kinderen, inclusief degenen die VMBO volgen of willen gaan volgen en vanwege hun leeftijd niet in aanmerking komen voor studiefinanciering, volledig ten laste komen van de ouders? Zo neen, waarom niet?
Wanneer ouders een kind krijgen, dan is het uitgangspunt dat ze hier zelf verantwoordelijk voor zijn. Dat neemt niet weg dat in Nederland de overheid op verschillende manieren gedeeltelijk bijdraagt aan de kosten van kinderen. Voor kinderen onder de 18 jaar bestaat er recht op kinderbijslag en recht op kindgebonden budget. Daarnaast draagt de overheid op vele andere manieren bij aan de kosten van kinderen.
Deelt u de mening dat het kindgebonden budget voor dit gezin, met een looninkomen van € 26 600 per jaar, van wezenlijk belang is om de touwtjes aan elkaar te kunnen knopen?
Het kindgebonden budget heeft als doel een tegemoetkoming te geven in de kosten van kinderen voor gezinnen met lage en midden inkomens. Kostendekkendheid van de uitgaven aan kinderen is niet het doel. Ouders blijven te allen tijde financieel verantwoordelijk voor hun kinderen.
Kunt u zich voorstellen dat de ouders van dit gezin ten einde raad zijn door de berichten over de forse verlaging van het kindgebonden budget?
Op 23 en 26 september jl. heb ik twee nota’s van wijziging naar de Kamer gestuurd waarmee bewerkstelligd wordt dat er minder op het kindgebonden budget wordt bezuinigd en het kindgebonden budget niet beperkt wordt tot twee kinderen.
Na deze wijzigingen geeft de overheid in 2015 nog ca. € 790 mln uit aan ondersteuning van lage en middeninkomens via het kindgebonden budget.
Ziet u, voor dit gezin en andere gezinnen in vergelijkbare situaties, een andere uitweg uit de financiële nood dan door de kinderen vervroegd aan het werk te sturen in plaats van een opleiding te laten volgen? Zo ja, welke uitweg ziet u dan?
Het kabinet herkent het beeld niet dat ouders uit financiële nood kinderen vervroegd aan het werk moeten sturen. De overheid draagt op vele manieren bij aan de kosten voor kinderen, ook op het terrein van onderwijs. Wel kiest het kabinet ervoor de verhouding in bijdragen tussen ouder en overheid in de kosten van kinderen aan te passen en daarmee de verantwoordelijkheid meer bij de ouders te leggen.
Lesbisch ouderschap |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is op dit moment de stand van zaken rond het aangekondigde wetsvoorstel Lesbisch Ouderschap?
De Raad van State heeft advies uitgebracht over het wetsvoorstel. Op dit moment wordt het nader rapport voorbereid. Indien de Ministerraad instemt met het nader rapport en het wetsvoorstel zal ik bevorderen dat het wetsvoorstel voor de Algemene Politieke Beschouwingen bij de Tweede Kamer wordt ingediend.
Hoe verhoudt de beoogde inwerkingtreding hiervan (1 juli 2011), zoals vermeld in de Rijksbegroting 2011, zich tot de recente toezegging van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat het wetsvoorstel «in de zomer» van 2011 wordt ingediend? Hoe verhoudt laatstgenoemde toezegging zich tot de volgende mededeling in de recente brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie1: «Ik streef er naar u spoedig nader te berichten»?
Zoals aangegeven bij vraag 1 zal ik indien de Ministerraad instemt met het nader rapport en wetsvoorstel, bevorderen dat het wetsvoorstel medio september wordt ingediend. Dit is conform de toezegging (zomer 2011).
Waarom is de indiening van het wetsvoorstel Lesbisch Ouderschap een aantal keren uitgesteld?
Het opstellen van het nader rapport is complex en kost tijd.
Wordt het wetsvoorstel, zoals eerder toegezegd, nog deze zomer ingediend? Zo niet, wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel verwachten?
Zie het antwoord op de vragen 1 en 2.
De berichtgeving dat de helft van de 330.000 bijstandsgerechtigden kinderen heeft |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Helft bijstandsgerechtigden heeft kinderen» van woensdag 15 juni 2011 op www.nu.nl?
Ja. In het genoemde artikel heeft CBS gebruik gemaakt van de definitie van thuiswonende kinderen die in de bevolkingsstatistieken wordt gehanteerd. Thuiswonende kinderen zijn personen, ongeacht leeftijd of burgerlijke staat, die een ouder-kind relatie hebben met één of twee tot het huishouden behorende ouders. Omdat de leeftijd in deze definitie geen rol speelt, betekent dit dat er sprake kan zijn van minderjarige kinderen, maar ook van meerderjarige kinderen. Deze gezinsleden kunnen zelf ook een inkomen hebben, bijvoorbeeld vanwege een baan of studiefinanciering. Dit betekent dat uit het genoemde percentage niet kan worden afgeleid hoeveel (minderjarige) kinderen opgroeien in een situatie op bijstandsniveau.
Wat is uw reactie op het feit dat de helft van de 330 000 bijstandsgerechtigden kinderen heeft die dus opgroeien op bijstandsniveau?
De inzet van dit kabinet is gericht op werk. Zo kunnen ouders minderjarige kinderen kansen bieden op een goede toekomst. Werk biedt mensen perspectief, zelfrespect, sociale contacten en sociale betrokkenheid. Op die manier kunnen mensen de positie van hun gezin financieel en maatschappelijk verbeteren. Als ouders langs de kant staan, hebben hun kinderen ook meer kans datzelfde lot te ondergaan, zo blijkt uit het SCP rapport «Sociale uitsluiting bij kinderen: omvang en achtergronden» (2010). Mensen zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk om aan het werk te gaan. Wanneer dit niet lukt, dan biedt de gemeente ondersteuning, maar neemt de verantwoordelijkheid niet over. Indien mensen (nog) niet zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien door middel van arbeid en er geen andere voorzieningen beschikbaar zijn, is inkomensondersteuning mogelijk door middel van een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het sociaal minimum biedt vanwege de koppeling aan de contractloonontwikkeling een adequaat inkomensniveau.
Hierbij geldt wel dat mensen niet afhankelijk mogen worden gemaakt van een uitkering. Voorkomen moet worden dat mensen te snel worden afgeschreven en permanent aan de kant staan.
Wat zijn de verwachtingen over het aantal mensen dat een beroep op de «bijstand» (gaat) doen na invoering van de Wet werken naar vermogen?
Het Centraal Planbureau (CPB) stelt in haar doorrekening van het regeerakkoord dat de hervorming van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) leidt tot een stijging van de werkgelegenheid. De regeling wordt alleen toegankelijk voor jonggehandicapten die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Ook de hervorming van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) draagt bij aan een vergroting van de reguliere werkgelegenheid, omdat men sterker wordt gestimuleerd om een reguliere baan te accepteren. De raming zonder invoering van de Wet werken naar vermogen (WWNV) gaat uit van een instroom van ongeveer 16 duizend Wajongers per jaar. Mét invoering van de WWNV is de verwachting dat de instroom in de Wajong nog bestaat uit ruim 6 000 mensen; zij zijn volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. De overige groep (bijna 10 duizend mensen) behoort tot de gemeentelijke doelgroep. Een deel daarvan zal een beroep doen op (aanvullende) bijstand. Naar schatting gaat het daarbij om ca 5 duizend personen per jaar. Voor deze mensen, en voor de mensen in de WWNV zonder een recht op aanvullende bijstand(de niet-uitkeringsgerechtigden), is het nieuwe instrument loondispensatie beschikbaar om (deels) te kunnen werken.
Kunt u inzichtelijk maken wat de effecten van de bezuinigingen op de kinderopvang zijn voor bijstandsgerechtigden als het gaat om de toegankelijkheid en arbeidsparticipatie? Zo nee, waarom niet?
Bijstandsgerechtigden hebben recht op kinderopvangtoeslag als zij deelnemen aan een re-integratie/participatietraject op weg naar werk. De kinderopvangtoeslag voor bijstandsgerechtigden in 2011 is 92% van de kosten tot aan de maximumuurprijs voor het eerste kind en 96% voor tweede en volgende kinderen. Na de ombuigingen in 2013 wordt de toeslag voor minima 90,7% voor het eerste kind en 93,3% voor tweede en volgende kinderen. Bovenop de kinderopvangtoeslag hebben bijstandsgerechtigden recht op een aanvulling op hun kinderopvangtoeslag door gemeenten en het UWV van 3,5% voor het eerste kind en 0,5% voor tweede en volgende kinderen. Dat betekent dat deze groep ook na de bezuinigingen nog 94,2% en 93,8% respectievelijk voor het eerste kind en tweede en volgende kinderen vergoed krijgt. Daarnaast gaan alle gebruikers van kinderopvang vanaf 2013 een inkomensonafhankelijke eigen bijdrage van circa € 15 per maand betalen. Daarmee blijft de toegankelijkheid voldoende gegarandeerd.
Met betrekking tot de arbeidsparticipatie heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zijn brief van 6 juni jl.1 over kindregelingen aangegeven dat mede door het stelsel van kindregelingen, ouders niet altijd worden gestimuleerd om vanuit de bijstand aan het werk te gaan. In de brief is geschetst dat een alleenstaande ouder die 4 dagen gaat werken tegen het minimumloon er in inkomen op achteruit gaat. Deze zogenaamde armoedeval is een hardnekkig probleem en heeft de volle aandacht omdat het uitgangspunt van het kabinet is dat werken moet lonen. Er zijn dan ook al enkele aanpassingen in de voorgenomen bezuinigingen uit het regeerakkoord voorgesteld wat betreft de kindregelingen.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is, om de armoedeval tegen te gaan, in gesprek met gemeenten om bij het verlenen van bijzondere bijstand en bij het bepalen van het recht op kwijtschelding van lokale belastingen rekening te houden met de kosten van kinderopvang. Dit zorgt ervoor dat mensen die aan het werk gaan en kinderopvang gebruiken, en er daardoor per saldo financieel niet beter voor komen te staan dan in de bijstand, nog recht houden op bijzondere bijstand en kwijtschelding van lokale belastingen. Daarnaast wordt verder gewerkt aan een oplossing voor de armoedeval van alleenstaande ouders. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal, zoals hij heeft toegezegd in voornoemde brief, tegen het einde van het jaar de Kamer hierover informeren.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel kinderen er op of onder bijstandsniveau opgroeien? Zo nee, waarom niet?
Het aantal minderjarige kinderen in gezinnen met een inkomen op of onder bijstandsniveau is in 2009 226 000 (6,8%). Hierbij gaat het voor een aanzienlijk deel om een tijdelijke situatie. Het aantal kinderen in gezinnen dat 4 jaar of langer op of onder bijstandsniveau verblijft is in 2009 45 000 (1,5%).
Overigens heeft maar een deel van de groep huishoudens met een inkomen op of onder bijstandsniveau een bijstandsuitkering. In deze inkomensklasse zitten bijvoorbeeld ook zelfstandigen met kinderen die – al dan niet tijdelijk – weinig winst maken, en gezinnen met een laag inkomen die vanwege het bezit van vermogen niet in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering.
Kunt u inzichtelijk maken welke effecten het op kinderen heeft als zij opgroeien in armoede? Zo nee, waarom niet?
Aan het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) is opdracht gegeven onderzoek te doen naar de lange-termijn effecten van armoede bij kinderen. Het SCP zal bij dit onderzoek antwoord geven op de vraag: Leidt het opgroeien in armoede tot sociale uitsluiting (waaronder «niet maatschappelijk meedoen») tijdens de jeugd (korte termijn-effect) en/of tijdens de fase van (jong-)volwassenheid (lange termijn-effect)? Dit onderzoek zal na de zomer 2011 uitkomen en zal ik aan uw Kamer doen toekomen.
Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om kinderen niet te laten opgroeien in armoede? Zo nee, waarom niet?
De slechte financiële positie van hun ouders mogen minderjarige kinderen niet belemmeren in hun kansen en mogelijkheden tot ontwikkeling. Maatschappelijke participatie van een kind is van groot belang met het oog op zijn of haar kansen op een zelfredzame toekomst. Ouders zijn zoals eerder aangegeven als eerste verantwoordelijk om deze positie te veranderen. Gemeenten kunnen gezinnen met een laag inkomen (tijdelijk) ondersteunen. Om gemeenten te stimuleren om werk te maken om kinderen te laten participeren kiest dit kabinet ervoor om een verordeningsplicht in te voeren tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van kinderen. Uit het SCP-rapport «Sociale uitsluiting bij kinderen: omvang en achtergronden» 2 blijkt ook de rol en positie van de ouders een heel belangrijke factor bij het niet kunnen meedoen van kinderen in de maatschappij. De inzet van dit kabinet op werk levert de beste bijdrage aan de bestrijding van armoede. Het vergroten van arbeidsparticipatie draagt bij aan het tegengaan van armoede en sociale uitsluiting.
De kinderopvang op de BES eilanden |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Welk voorzieningenniveau beoogt de Nederlandse regering voor de kinderopvang op de BES-eilanden?
Bij de transitie heeft de wetgever er voor gekozen om de verantwoordelijkheid voor de kinderopvang in ieder geval de komende vijf jaar bij de eilandbesturen te laten. Dat neemt niet weg dat de eilandbesturen en het kabinet hebben vastgesteld dat het verbeteren van het voorzieningenniveau onderdeel uitmaakt van een integrale aanpak gericht op verbetering van de sociaal-economische situatie van Caribisch Nederland. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is bereid inhoudelijk ondersteuning te verlenen bij de vormgeving van deze aanpak.
Wat is het huidige voorzieningenniveau voor kinderopvang op de BES-eilanden en hoe verhoudt deze zich tot het beoogde voorzieningsniveau?
Het huidige voorzieningenniveau voor de kinderopvang verschilt per eiland en per instelling. Naar verwachting voldoet een deel van de voorzieningen aan de door het eilandbestuur beoogde niveau en een ander deel niet.
Kunt u een overzicht verschaffen van de (beoogde) resultaten van reeds bestaande projecten, alsook van de nog uit te voeren plannen om de kinderopvang op de BES-eilanden op het beoogde voorzieningenniveau te brengen?
Ik beschik niet over een overzicht van eventuele projecten van de eilandbesturen om kinderopvang op het beoogde niveau te brengen.
Binnen het programma Sociaal Economische Initiatief (SEI) Bonaire, loopt een project Kinderopvang Bonaire. Een van de doelstellingen van dit project is om bij minimaal 5 crèches de kwaliteit van de kinderopvang op het door het eilandsbestuur beoogde niveau te brengen.
Hoeveel budget is beschikbaar om het beoogde voorzieningenniveau van de kinderopvang op de BES-eilanden te realiseren? Waaruit blijkt dat dit budget toereikend is om de beoogde doelstellingen te behalen?
De eilandbesturen stellen de doelstellingen voor de kinderopvang vast en bepalen welk budget zij beschikbaar willen stellen. De eilanden beschikken hiertoe over de zogeheten «vrije uitkering». Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal een referentiekader ontwikkelen waarmee beter inzicht wordt verkregen in de taken van de eilanden in relatie tot de vrije uitkering. Het kabinet streeft ernaar om per 2013 een extra budget beschikbaar te stellen voor de integrale aanpak in de vorm van een bijzondere uitkering.
Welke problemen voorziet u bij het realiseren van het beoogde voorzieningenniveau van de kinderopvang op de BES-eilanden? Welke stappen onderneemt u om deze voorziene problemen te ondervangen?
Ik respecteer de verantwoordelijkheid van de eilandbesturen voor de integrale aanpak. Zij worden vanuit Nederland ondersteund bij het vormgeven daarvan.
Hoe verhoudt de eigen bijdrage voor de kinderopvang op de BES-eilanden zich tot het salarisniveau op de eilanden?
De eigen bijdrage voor de kinderopvang verschilt per eiland en per instelling. Ik beschik niet over voldoende gegevens om vast te kunnen stellen hoe de eigen bijdrage voor de kinderopvang zich verhoudt tot het salarisniveau op de eilanden.
Wat is er bekend over de effecten van de kinderopvangtoeslag op de arbeidsparticipatie?
De kinderopvangtoeslag is niet van toepassing op Caribisch Nederland.
Kinderopvangtoeslag |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bij hoeveel ouders in de controlegroep is op dit moment de kinderopvangtoeslag geblokkeerd? Hoelang is die al geblokkeerd?
In het kader van de invoering van het Landelijk Register Kinderopvang zijn 9800 aanvragen stopgezet omdat van één of meer kinderen geen LRK-nummer bekend was. Na het stoppen of aanpassen van de aanvraag kan, mits aan de voorwaarden is voldaan, weer een nieuwe aanvraag zijn ingediend en wordt deze verwerkt. U bent over de stopzetting van toeslagen in het kader van de wettelijke verplichting gebruik te maken van opvang die staat geregistreerd in het Landelijk Register Kinderopvang laatstelijk geïnformeerd per brief van 10 juni 2011.
Naast deze stopzetting is Belastingdienst/Toeslagen in het kader van fraudebestrijding ook bezig met een actie om bestaande aanvragen kinderopvangtoeslag met een hoog risicoprofiel te onderzoeken. In dit kader zijn 7700 aanvragers benaderd met een informatieverzoek. Van degenen die op dat verzoek niet of niet tijdig reageerden (3225) is in maart 2011 de betaling van de toeslag opgeschort. 1425 aanvragers hebben niet gereageerd. In 1800 gevallen werd alsnog informatie door aanvragers geleverd. Van iedereen die recht op toeslag bleek te hebben is in mei de betaling, inclusief de opgeschorte betalingen, hervat. Dit betrof direct 1050 gevallen. De overige 750 hebben nog aanvullende vragen gekregen of bericht gekregen dat er geen recht op toeslag bestaat.
Nu een aantal ouders aangeeft dat zij de stukken hebben opgestuurd, maar dat ofwel de Belastingdienst/Toeslagen de stukken niet ontvangen heeft, ofwel dat beschikken 6 tot 8 weken duurt, wat raadt u deze ouders aan te doen?
Als de aanvrager heeft gereageerd maar de Belastingdienst/Toeslagen onverhoopt de stukken niet heeft ontvangen, dan raden wij de aanvrager aan de stukken nogmaals op te sturen. Het is altijd aan te raden hierbij gebruik te maken van het antwoordformulier dat bij de (rappel)brief zit. Anders is de reactie voor de Belastingdienst moeilijk herkenbaar. In de overige gevallen zal aanvrager moeten wachten totdat Belastingdienst Toeslagen de reactie beoordeeld heeft en de betalingen weer hervat. Belasting Toeslagen streeft naar een zo kort mogelijke behandeltermijn.
Klopt het dat ouders, die eind 2010 aangegeven hebben dat één van hun kinderen stopt met kinderopvang en de ander niet, hun hele toeslag stopgezet hebben zien worden? Zo ja, wat is daarvan de achterliggende reden? Hoe gaat u dit rechtzetten?
Dit is geen beleid van Belastingdienst/Toeslagen. Bij Belastingdienst/Toeslagen zijn ook geen gevallen bekend. Het is echter niet uit te sluiten dat dit in incidentele gevallen heeft plaatsgevonden. Mocht dit onverhoopt gebeurd zijn, dan kan de aanvrager bezwaar maken. De onterechte stopzetting wordt dan zo snel mogelijk rechtgezet.
Klopt het dat wijzigingen over het jaar 2010 (bijvoorbeeld in het aantal uren) al een tijdlang niet meer doorgevoerd kunnen worden? Zo ja, hoeveel gevallen betreft het hier en wat is de achterliggende reden? Wanneer kunnen wijzigingen weer worden doorgevoerd of moeten mensen nog heel lang wachten?
Wijzigingen over het jaar 2010 kunnen op de gebruikelijke wijze worden doorgevoerd. Wel worden aanvragen over een voorafgaand jaar en wijzigingen die na afloop van het berekeningsjaar worden ingediend extra beoordeeld op mogelijk frauderisico. Soms is het daarom noodzakelijk aanvullend bewijs bij de aanvrager op te vragen. Over het algemeen hebben aanvragen en wijzigingen over 2010, als er sprake bleek van recht op (meer) toeslag, binnen twee maanden tot uitbetaling geleid. In een klein aantal gevallen kan het langer duren. Deze langere afdoeningtermijnen hebben te maken met het intensieve toezicht door de Belastingdienst/Toeslagen. Middels de fiscale agenda en de fraudebrief van 13 mei 2011 bent u geïnformeerd over deze intensievere controle op aanvragen en wijzigingen met terugwerkende kracht.
Ziet u aanleiding met al deze problemen om uw eerdere standpunt om geen regulier overleg met bijvoorbeeld hulppunten te voeren – en alleen met de koepels – te herzien en praktische problemen in het toeslagenstelsel sneller op te lossen, mede in het licht van de mogelijke invoering van het nieuwe computersysteem van de Belastingdienst/Toeslagen dit najaar?
Belastingdienst/Toeslagen overlegt inderdaad al op regelmatige basis met de brancheverenigingen en koepels. Naast deze organisaties zijn er voor de kinderopvangtoeslag 265 hulppunten. Een regulier overleg voor zo’n grote groep is niet te organiseren. Belastingdienst/Toeslagen is wel degelijk geïnteresseerd in ervaringen en verbetersuggesties van deze hulppunten. De hulppunten kunnen hun ervaringen dan ook per mail of telefonisch aan Belastingdienst/Toeslagen doorgeven.
Kinderbijslag en de BES |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u de brief van het Bestuurscollege van het Openbaar Lichaam Bonaire, waarin gepleit wordt voor de uitbreiding van de Algemene Kinderbijslagwet tot de Openbare Lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba?
Ja.
Deelt u de mening dat er overtuigende argumenten bestaan om op gelijke voet de Algemene Kinderbijslagwet naar de BES-eilanden? Zo ja, bent u bereid op korte termijn hierin te voorzien? Zo nee, waarom niet?
Een overzicht van de sociale regelingen die in Caribisch Nederland van toepassing zijn (naast de onderstand), is gegeven in de Memorie van Toelichting bij de Aanpassingswet BES (Kamerstukken 2008/’09, nr. 3, p. 122–124). Dat overzicht maakt duidelijk welke Nederlandse sociale voorzieningen niet op Caribisch Nederland zijn geïmplementeerd. De reden voor de aparte situatie is gelegen in de bijzondere positie van Caribisch Nederland, welke gevolgen heeft voor zowel de vormgeving als de invulling van sociale voorzieningen. Tegen die achtergrond is bij de transitie de Nederlands Antilliaanse wetgeving goeddeels overgenomen.
Geleidelijk toegroeien naar de Nederlandse wetgeving kan op onderdelen en op termijn wellicht denkbaar zijn, maar er moet blijvend rekening worden gehouden met afwijkende maatregelen. De economische en sociale omstandigheden, het insulaire karakter, de bevolkingsomvang en de geografische omstandigheden van Caribisch Nederland, zijn immers wezenlijk verschillend van de situatie in het Europees deel van Nederland.
Ik sluit me aan bij de inzet van het vorige kabinet om na transitie een periode van legislatieve rust in acht te nemen. Ervaringen met het bestaande stelsel kunnen zo benut worden om inzicht te krijgen in de ontwikkelingsrichting die mogelijk en wenselijk is. Ik wil me – vanuit het streven naar een acceptabel voorzieningenniveau – nu richten op verbetering vanuit de bestaande regelingen, conform de bestuurlijke afspraken die mijn ambtsvoorganger met de gedelegeerden van de eilandgebieden heeft gemaakt. Het schetsen van een perspectief op invoering van de Nederlandse sociale voorzieningen op Caribisch Nederland kan nu niet aan de orde zijn.
In het bestuurlijk overleg dat heeft plaatsgevonden tussen de vorige minister van SZW, namens de Nederlandse regering, en de gedelegeerden van de eilanden is vastgelegd dat niet de hoogte van minimumloon en uitkeringen in Nederland richtinggevend is, maar dat de ontwikkeling van uitkeringen op de eilanden wordt gekoppeld aan de ontwikkeling van het minimumloon op de eilanden. In dit bestuurlijk overleg is een gezamenlijk streven uitgesproken om het minimumloon, de AOV (het wettelijk ouderdomspensioen) en de onderstand in de toekomst verder te verbeteren binnen de randvoorwaarden van economische draagkracht, evenwichtige sociale verhoudingen, specifieke omstandigheden per eiland en budgettaire mogelijkheden. De voortgang op dit punt zal jaarlijks tussen de minister van SZW en de bestuurscolleges besproken worden.
Met betrekking tot tegemoetkoming van de overheid in de kosten van kinderen is voor Caribisch Nederland – in aansluiting op de situatie zoals die vóór de transitiedatum gold – ervoor gekozen om deze tegemoetkoming langs de fiscale weg vorm te geven. Via de kinderkorting wordt een verhoging van de belastingvrije som gerealiseerd. Daarnaast kent de onderstandregeling een specifieke kindertoeslag. Beide faciliteiten komen ten laste van de algemene middelen en worden dus uit de belastinginkomsten (van Nederland met inbegrip van Caribisch Nederland zelf) gefinancierd. Hiermee is naar mijn mening een stelsel gecreëerd dat tegemoet komt aan de behoeften van ouders/verzorgers en hun kinderen, waar het gaat om zorg en financiële steun rond de opvoeding en verzorging.
Welke andere Nederlandse sociale voorzieningen zijn nog niet voor de BES geïmplementeerd, wat is hiervan de reden en op welke termijn worden deze sociale voorzieningen ook naar de BES uitgebreid?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de directeur van het Hofnarretje een nieuwe crèche begint |
|
|
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Drent begint nieuwe crèche»?1
Het bericht in de Telegraaf van 20 april jl. dat de heer Drent een nieuwe crèche zou gaan beginnen is gebaseerd op onvolledige informatie. De gemeente Amsterdam liet mij weten dat de heer Drent voor de bestaande crèche »t Hofnarretje een nieuwe ondernemingsstructuur met een nieuwe naam aan het opzetten is (nu nog een B.V. in oprichting). De gemeente was betrokken bij de werving van de nieuwe directeur. De bestuurder van deze B.V. in oprichting is deze nieuwe directeur en de heer Drent is aandeelhouder. Voor de tussenperiode, tot de oprichting van de B.V., is door de heer Drent een volmacht aan de nieuwe directeur verleend. Laatstgenoemde is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken en vertegenwoordigt de onderneming in en buiten rechte. In december 2010, nadat de heer Drent zich terugtrok als leidinggevende, is in overleg met de gemeente een interim manager van de kinderopvangorganisatie Partou aangesteld, die de dagelijkse leiding over »t Hofnarretje heeft genomen.
Klopt de informatie dat de voormalig directeur van het Hofnarretje bezig is met het opzetten van een nieuw kinderopvangbureau op hetzelfde adres?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er onderzocht wordt of de voormalig directeur van het Hofnarretje de regels in de Wet op de Kinderopvang heeft overtreden?
Ja.
Kunnen de uitkomsten van dit onderzoek invloed hebben op de wettelijke bevoegdheid van de voormalig directeur van het Hofnarretje om een kinderopvangbureau te beginnen?
Iedereen die een kinderdagverblijf wil beginnen dient een verklaring omtrent gedrag (VOG) te overleggen. Bij de aanvraag voor de VOG wordt onderzocht of er sprake is van justitiële gegevens die een belemmering kunnen vormen voor het houden van een kinderdagverblijf. Indien dat het geval is wordt er geen VOG verstrekt en kan betrokkene geen nieuwe kinderopvangvoorziening beginnen.
Acht u het wenselijk dat de voormalig directeur van het Hofnarretje gedurende het onderzoek een nieuw kinderopvangbureau begint? Bestaan hiervoor ook wettelijke beperkingen?
Volgens artikel 1.68 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen treedt de Minister niet in besluitvorming inzake individuele gevallen. Ik onthoud mij derhalve van commentaar over dit specifieke geval. Bij het starten van een nieuwe kinderopvangvoorziening onderzoekt de GGD of bij de exploitatie van de op te zetten voorziening redelijkerwijs verantwoorde kinderopvang zal worden geboden, dat wil zeggen opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. De GGD zal bij de beoordeling hiervan ook de historie van de ondernemer kunnen betrekken. Als een ondernemer naar het oordeel van de GGD in een vorige kinderopvangvoorziening ernstige steken op het terrein van de veiligheid en gezondheid van de kinderen heeft laten vallen, kan dit een contra-indicatie zijn voor een goedkeuring van de nieuwe kinderopvangvoorziening. Het is uiteindelijk aan de betrokken gemeente om hierover een beslissing te nemen.
De ramingen kinderopvangtoeslag |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Forse daling aantal ouders met toeslag voor gastouderopvang»?1
Ja.
Klopt het dat de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag, waaronder wijzigingen gastouderopvang, een besparing hebben opgeleverd van slechts 52 miljoen euro (520 000 vraagouders ontvangen gemiddeld 100 euro minder)? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de geraamde opbrengst van de wijzigingen gastouderopvang van 363 miljoen euro in de brief van 20 juni 2008 en in totaal van alle maatregelen 765 miljoen euro? Zo nee, wat is dan de opbrengst van de verschillende bezuinigingsmaatregelen uit de brief van 20 juni 2008?
Nee, de genoemde verlaging van de toeslag met € 100 per aanvrager heeft slechts betrekking op de verlaging van de maximum uurprijs voor gastouderopvang en buitenschoolse opvang in 2010. In dat jaar zijn ook de kwaliteitseisen voor de gastouderopvang aangescherpt. Hierdoor is het aantal gebruikers in 2010 met circa 30% afgenomen en zijn de uitgaven in de gastouderopvang met circa € 250 miljoen gedaald.
Het webartikel rapporteert alleen over 2010. In 2009 heeft er al een tabelaanpassing plaatsgevonden, deze is ook onderdeel van de in de brief van 20 juni 2008 aangekondigde maatregelen.
De exacte opbrengst van de verschillende bezuinigingsmaatregelen valt achteraf niet te bepalen. De opbrengst van de maatregelen hangt namelijk niet alleen af van het effect op de gemiddelde toeslag, maar ook van het effect op het gebruik (gedragseffect). Wanneer de kosten voor de ouders hoger worden zal het gebruik van formele kinderopvang afnemen. Op basis van het gerealiseerde volume is achteraf echter niet te bepalen welk deel van de verandering in het gebruik is toe te schrijven aan autonome groei en welk deel aan beleidsmaatregelen.
Klopt het dat de definitie van de eigen bijdrage van ouders en de eigen bijdrage van werkgevers is gewijzigd? Zo ja, wat was de oude definitie en wat is nu de definitie van de eigen bijdrage van ouders en van werkgevers?
Nee, de definities zijn niet gewijzigd. Er is altijd op dezelfde manier met de Kamer gecommuniceerd over de eigen bijdrage: het percentage van de kosten van kinderopvang tot aan de maximum uurprijs die door ouders die een toeslag ontvangen zelf betaald wordt. In 2010 is de kinderopvangtoeslag niet gewijzigd waardoor de eigen bijdrage niet noemenswaardig is veranderd.
In het webartikel wordt het deel boven deze maximum uurprijs ook bij de eigen bijdrage van de ouders geteld. Omdat de ouders dit deel geheel zelf moeten betalen is de in deze publicatie berekende ouderbijdrage hoger dan wanneer de ouderbijdrage op basis van de maximum uurprijs wordt bepaald, zoals in mijn berekeningen.
De belangrijkste maatregelen in de kinderopvang in 2010 betroffen het verlagen van de maximum uurprijs in de buitenschoolse opvang en de gastouderopvang en de professionalisering van de gastouderopvang. De verlaging van de maximum uurprijs is neergeslagen bij de aanbieders van kinderopvang wanneer deze de verlaging hebben doorgevoerd in hun tarieven en bij de ouders indien dit niet zo was. Het professionaliseren van gastouderopvang heeft er toe geleid dat ouders en gastouders die informele kinderopvang hadden «geformaliseerd» nu weer terugkeren naar informele opvang.
Klopt het dat de eigen bijdrage van ouders in 2010 gelijk is gebleven omdat voorheen de eigen bijdrage werd berekend over het totaal aan uitgaven aan kinderopvang en nu over de uitgaven aan kinderopvang tot het maximum uurtarief? Zo ja, klopt het dat de eigen bijdrage van ouders wel degelijk is gestegen in 2010, namelijk naar 27% (zie ook www.buitenhek.nl)? Zo nee, waar zijn de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag dan neergeslagen?
Zie antwoord vraag 3.
Kan het kabinet in een tabel inzichtelijk maken wat de ramingen zijn geweest voor het aantal ouders én de uitgaven aan de kinderopvangtoeslag uitgesplitst naar gastouderopvang, dagopvang en buitenschoolse opvang voor 2007 tot en met 2011 gezet tegenover de daadwerkelijke groei van het aantal ouders en de uitgaven? Hoe zijn eventuele verschillen te verklaren?
Onderstaande tabel geeft de raming en realisatie van de uitgaven aan kinderopvangtoeslag over de periode 2007 t/m 2011 weer. Het aantal ouders wordt niet geraamd.
De verschillen tussen ramingen en realisaties zijn voornamelijk te verklaren uit een hogere autonome groei van het gebruik van kinderopvang. Zoals bij het antwoord op vraag 2 reeds gemeld, valt achteraf niet te bepalen welk deel van de tegenvaller aan de autonome groei en welk deel aan de beleidsmaatregelen is toe te schrijven. In 2010 heeft het verschil tussen raming en realisatie voor € 352 miljoen een technische oorzaak: met terugwerkende kracht tot 1 januari 2010 worden terugontvangsten bij de afrekening van de kinderopvangtoeslag geheel als ontvangst geboekt, terwijl deze eerder deels in mindering op de uitgaven kwamen.
kinderdagcentra
1 036
1 203
1 464
1 624
1 679
buitenschoolse opvang
322
332
638
759
807
gastouderopvang
205
398
642
230
404
totaal
1 563
1 933
2 744
2 612
2 890
kinderdagcentra
1 292
1 563
1 630
1 967
–
buitenschoolse opvang
446
621
712
869
–
gastouderopvang
320
640
693
477
–
totaal
2 058
2 825
3 035
3 313
–
Wat is de reden dat het kabinet soms meerdere keren in één jaar haar raming over de uitgaven van de kinderopvangtoeslag moet bijstellen? Is het reden geweest de wijze waarop er wordt geraamd kritisch tegen het licht te houden? Zo ja, wat is daarvan de uitkomst geweest? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dat op korte termijn alsnog te doen?
Als realisaties afwijken van ramingen is er aanleiding een raming kritisch tegen het licht te houden. Bij het analyseren van de ramingen voor de kinderopvangtoeslag zijn het CPB en het ministerie van Financiën nauw betrokken. Bij majeure ramingaanpassingen vindt altijd overleg met het CPB en het ministerie van Financiën plaats. Een belangrijke reden voor het meermalen bijstellen van de ramingen heeft te maken met het feit dat het huidige stelsel van kinderopvang in 2005 is gestart. Daarmee betreft het een relatief jong stelsel dat nog volop in ontwikkeling is. Dit brengt met zich mee dat er nog geen duidelijk beeld is waaruit een lange termijn trend is af te leiden. De verhogingen van de kinderopvangtoeslag tot en met 2007 zijn een belangrijke motor geweest voor de groei van het gebruik in de afgelopen jaren. Vanaf 2009 is er door middel van verschillende maatregelen ingegrepen in de voorwaarden voor kinderopvangtoeslag en in de vergoeding, waarbij ook naar de wijze van ramen is gekeken. Het is vooraf moeilijk te voorspellen hoe ouders op de veranderingen in de hoogte van de toeslag of overige voorwaarden reageren. Zeker wanneer de maatregelen elkaar snel opvolgen, is achteraf niet meer vast te stellen welk gedragseffect door welke maatregel wordt veroorzaakt.
In de afgelopen jaren is duidelijk geworden dat de verschillen tussen realisaties en ramingen voor het grootste deel veroorzaakt wordt door twee variabelen: de autonome ontwikkeling van het toekomstige gebruik van kinderopvang en het effect van de maatregelen op die ontwikkeling (gedragseffecten).
Vanwege deze onzekerheden onderzoek ik of de raming 2012 en verdere jaren aanpassing behoeft. Ook hierbij zal ik – zoals gebruikelijk – het CPB betrekken.
Wat is er misgegaan bij de inschatting van het aantal gastouders, waarbij het kabinet oorspronkelijk uitging van 8 000 gastouders in 2010, terwijl er nu 55 000 gastouders geregistreerd staan? Waarom was het kabinet destijds niet bereid te luisteren naar signalen vanuit het veld en de Kamer dat een schatting van 8 000 gastouders echt veel te laag was?
De discussie over het aantal gastouders speelde in 2009, bij de behandeling van het wetsvoorstel gastouderopvang. In correspondentie met de Tweede Kamer en in debatten heeft mijn ambtsvoorganger in die tijd aangegeven dat de raming van het aantal gastouders werd gemaakt in een stelsel dat zeer in beweging was. Het aantal van 8 000 gastouders is als absolute ondergrens gepresenteerd. In de loop van 2010 bleek zowel het aantal gastouders als het aantal ouders dat na de wetswijziging gebruik maakt van de gastouderopvang groter dan ten tijde van het wetsontwerp gastouderopvang in 2009 werd verondersteld.
Mijn ambtsvoorganger heeft daarop maatregelen genomen. De hogere uitgaven aan gastouderopvang zijn opgevangen door een tabelaanpassing die per 2011 is ingegaan. Er zijn extra middelen ter beschikking gesteld om ervoor te zorgen dat alle gastouders op tijd hun opleiding tot professioneel gastouder konden volgen en er zijn extra middelen voor gemeenten en GGD-en beschikbaar gekomen om alle gastouders op tijd in het Landelijk Register Kinderopvang te inspecteren en te registreren.
Bent u bereid de Algemene Rekenkamer te verzoeken het beleid van de afgelopen jaren op kinderopvang, inclusief ramingen, te laten doorlichten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan dan ook het CPB-model worden betrokken waarmee de groei van de vraag naar kinderopvang en de relatie met de arbeidsparticipatie van met name vrouwen wordt berekend?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 6 heb gemeld, bestaan er in het ramingproces intensieve contacten met het CPB en het ministerie van Financiën. De ramingen houden daardoor rekening met de inzichten van het CPB over de relatie tussen de groei van kinderopvang en de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie van vrouwen.
De evaluatie van de Wet Kinderopvang staat voor dit jaar gepland. Gelet op de komende evaluatie en het feit dat het CPB al nauw bij de ramingaanpassingen is betrokken, heb ik op dit moment geen reden om een dergelijk verzoek te doen aan de Algemene Rekenkamer.
Diverse gemeenten die een eigen wijze van uitvoering van het toezicht en de handhaving van de wet kinderopvang hanteren |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Weet u dat een aantal gemeenten in Nederland op eigen wijze uitvoering geeft aan het toezicht en de handhaving van de wet Kinderopvang?
Ja. Een aantal gemeenten heeft mij, alsmede de Inspectie van het Onderwijs, aangegeven dat zij uit bezuinigingsoverwegingen minder inspecties door de GGD willen laten uitvoeren dan wettelijk verplicht is. Ook zijn er gemeenten die de inspectietaak bij het gastouderbureau willen leggen in plaats van bij de gemeente (GGD). Een deel van die gemeenten heb ik al aangegeven dat de wet geen ruimte biedt voor een dergelijke werkwijze en dat de inspecties op gastouderopvang moeten worden uitgevoerd conform de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko). Met andere gemeenten is er nog overleg gaande met mij of de Inspectie van het Onderwijs.
Ons zijn in ieder geval bekend dat de gemeenten Boekel, Gemert-Bakel, Den Haag en Utrecht eigen oplossingsrichtingen ten aanzien van toezicht en handhaving hebben gekozen; zijn er bij u nog andere gemeenten bekend? Zo ja, over welke gemeenten gaat het dan en wat zijn de door hun voorgestelde oplossingsrichtingen?
De gemeenten die u noemt zijn mij bekend. Daarnaast hebben zich gemeente Dinkelland, gemeente Boxmeer en de Groningse gemeenten verenigd in de Hulpverleningsdienst Groningen gemeld. De oplossingsrichting die deze gemeenten vooral naar voren brengen, betreft een andere invulling van het toezicht op de gastouders. Zij zien een grotere rol voor het gastouderbureau weggelegd. Zij zouden het overheidstoezicht willen beperken tot steekproeven danwel reageren op signalen. Daarnaast geven sommige gemeenten aan ook op de gastouderopvang risicogestuurd toezicht te willen toepassen.
In overleg met de VNG, GGD-Nederland en de Inspectie van het Onderwijs, alsmede de Branchepartijen in de kinderopvang (MO-groep, BKN, Boink) heb ik recent afspraken gemaakt over stroomlijning van het toezicht en de handhaving kinderopvang. Ik heb uw Kamer daarover geïnformeerd bij brief van 20 april 2011, nr. KO/2011/5179. Met deze maatregelen die vanaf 2012 gaan gelden, wordt het toezicht efficiënter en effectiever en verbetert de uitvoering van de handhaving. Die afspraken komen ook deels tegemoet aan de suggesties die gemeenten mij hebben gedaan, waaronder de door u genoemde gemeenten. Dit geldt vooral ten aanzien van meer risicogestuurd toezicht en steekproefgewijs controleren van gastouders.
De gemeenten Dinkelland en Boxmeer heb ik inmiddels op de hoogte gebracht van mijn standpunt dat het een wettelijke taak is van het college van burgemeester en wethouders om toe te zien op de naleving van de op grond van de Wko gestelde eisen aan gastouder en gastouderbureau. Hiertoe wijst het college de GGD aan als uitvoerend toezichthouder. De GGD dient in 2011 alle voorzieningen voor gastouderopvang te inspecteren met uitzondering van opvang die bij de vraagouder thuis plaatsvindt. Ik heb gemeenten dringend verzocht de inspecties uit te voeren en zich te houden aan het systeem van de Wko.
Om de grote aantallen gastouders binnen het gegeven budget te kunnen inspecteren zijn afspraken gemaakt met VNG en GGD-NL over versobering van het toezicht op de kindercentra in 2010 en 2011. Zo hoefden bijvoorbeeld kindercentra die bij inspectie in 2009 op de belangrijkste punten voldoende scoorden, in 2010 niet te worden geïnspecteerd. Voorts is ten aanzien van de gastouderopvang met de VNG en GGD-NL afgesproken dat de GGD-inspecteur per bezoek niet het gehele toetsingskader doorloopt, maar een selectie maakt aan de hand van wat men daar ter plaatse aantreft. Voor het fysieke bezoek aan de locatie van de gastouder wordt uitgegaan van een bezoek van één uur. Tot slot is afgesproken dat geen inspecties van gastouderlocaties bij de vraagouder thuis hoeven te worden verricht, behoudens wanneer zwaarwegende signalen daartoe aanleiding geven. Binnen dit kader is op macroniveau overeenstemming met de VNG en GGD NL dat de Wko uitvoerbaar is. Eén en ander heb ik u ook medegedeeld in mijn brief van 6 april 2011.
Nu uit uw brief van 6 april 2011 blijkt dat de oplossingsrichting van de gemeente Boekel strijdig is met de wet, bent u voornemens om actie te nemen richting de gemeente Boekel? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie van het Onderwijs heeft op 12 mei een overleg met de gemeente Boekel. De inspectie zal daarin nader ingaan op de werkwijze voor 2011 en de acties die ik genomen heb om het toezicht en de handhaving vanaf 2012 te verbeteren.
Los daarvan bestaat voor de inspectie de mogelijkheid om een «Mogelijke Ernstige Tekortkomingen-onderzoek» te laten uitvoeren indien een gemeente volhardt in strijd met de wet te handelen. Afhankelijk van de uitkomsten van dat onderzoek kan ik een gemeente een «aanwijzing» geven (artikel 1.68, derde lid, Wko). Dat houdt in dat de gemeente een termijn opgelegd krijgt om haar uitvoering wetsconform te maken. Dat is een uiterst middel en vooralsnog ga ik er niet vanuit dat die route hier aan de orde komt.
Hoe beoordeelt u de oplossingsrichtingen van de andere gemeenten en in hoeverre zijn ze afwijkend en/of strijdig met de wettelijke regelingen en de VNG afspraken betreffende toezicht en handhaving kinderopvang?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zitten er bij de andere gemeenten gekozen oplossingsrichtingen ook voorstellen die u wellicht in de nabije toekomst zou willen overnemen, bijvoorbeeld in het licht van de mogelijkheden die u zelf aan het verkennen bent om de effectiviteit van het toezicht door de GGD en de handhaving door gemeenten verder te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Vergoedingen in de kinderopvangsector |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Hermans krijgt twee ton van Kanteel»?1, waaruit blijkt dat een – naar de mening van de rechter op legitieme gronden – ontslagen directrice van een kinderopvangorganisatie in totaal 2,5 ton krijgt uitgekeerd?
Wat is uw oordeel over het feit dat er in de (indirect gesubsidieerde) kinderopvangsector dit soort vergoedingen bij een legitiem ontslag wordt uitbetaald, terwijl de betrokken ouders in de afgelopen jaren steeds zijn geconfronteerd met prijsverhogingen?
Bent u van mening dat de Raad van Commissarissen en het bestuur van de stichting waaronder Kanteel Kinderopvang valt, in deze kwestie juist hebben gehandeld door een dergelijk bedrag uit te keren? Bestond daartoe een contractuele verplichting?
Op welke wijze kunnen verontruste en boze ouders de betrokken bestuurders aanspreken op hun handelen in deze kwestie? Bent u van mening dat oudercommissies voldoende zijn uitgerust om hun controlerende taak richting bestuurders uit te oefenen?
Bent u in het algemeen van oordeel dat er voldoende transparantie in de markt voor kinderopvang is, bijvoorbeeld als het gaat om prijs en kwaliteit in relatie tot het behaalde financiële rendement van een instelling, zodat ouders zich een oordeel kunnen vellen over de noodzaak van prijsstijgingen?
Bent u bereid om de Kamer nader te informeren over de schaalvergroting, concentraties en overnames door investeringsmaatschappijen die momenteel in de sector plaatsvinden? Wat is uw oordeel over het feit dat betrokken ouders van bestuurders steeds minder inzicht lijken te krijgen in de kosten voor kinderopvang in relatie tot de prijs, met het argument dat het bedrijfsgeheimen betreft? Wat betekent dit naar uw mening voor de keuzevrijheid van ouders en de mogelijkheden om (via ouderraden) invloed uit te oefenen op prijs en kwaliteit?
Bent u van mening dat marktwerking in de kinderopvang zonder echt keuzevrijheid ouders te zeer in een afhankelijkheidspositie plaatst, en dat de positie van ouders versterkt dient te worden om invloed te kunnen uitoefenen? Op welke wijze bent u van plan de positie van ouders te versterken?
Het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) |
|
Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hoeveel van de 114 000 ouders die een brief hebben ontvangen met het verzoek het nummer van de opvanginstelling van hun kind door te geven aan de Belastingdienst/Toeslagen, heeft tot nu toe het formulier met het kinderopvangnummer teruggestuurd en hoeveel van die formulieren hebben tot een match geleid? Hoeveel ouders stuurden een formulier in dat weer niet leidde tot een match? Hoeveel ouders stuurden geen formulier in?1
Op 4 februari 2011 heeft meer dan 70% van de 114 000 ouders gereageerd. Hiervan hebben ongeveer 6 000 ouders voor één of meer kinderen een onjuiste verwijzing naar het LRK opgegeven. Hun toeslag zal niet worden gestopt, maar deze aanvragers zullen door de Belastingdienst/Toeslagen worden gevraagd nadere informatie te geven.
Van de overige ouders is geen reactie ontvangen. Dit heeft ertoe geleid dat begin februari circa 31 000 rappelbrieven zijn verstuurd aan ouders waarbij voor één of meer kinderen geen koppeling met het LRK gemaakt kon worden. Per 23 februari 2011 heeft 45% gereageerd.
Wat vindt u ervan dat op 10 februari 2011 de welkomtekst op de website van het Landelijk Register Kinderopvang (http://www.landelijkregisterkinderopvang.nl) als volgt is: «Welkom op de website van het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). In het LRK worden alle kinderdagverblijven, organisaties voor buitenschoolse opvang, gastouderbureaus en gastouders geregistreerd, die voldoen aan de kwaliteitseisen van de Wet Kinderopvang. Ouders hebben vanaf 1 januari 2011 alleen recht op kinderopvangtoeslag als ze gebruik maken van kinderopvang die in het LRK staat. U kunt het LRK op dit moment al raadplegen, maar houdt u er rekening mee dat nog niet alle kinderopvangvoorzieningen in het LRK staan.»? Strookt deze tekst met de werkelijkheid?
De welkomsttekst strookte met de werkelijkheid, aangezien het in de eerste weken van dit jaar nog in een beperkt aantal gevallen voorkwam dat kinderopvangorganisaties en gastouders wel voor 1 januari 2011 een positieve beschikking hadden ontvangen, maar nog niet in het LRK waren geregistreerd. Inmiddels zijn ook deze gevallen ingevoerd (met ingang van de datum van de beschikking) en geeft het LRK een volledig beeld van de opvang die met ingang van 1 januari 2011 recht geeft op een kinderopvangtoeslag. De welkomsttekst was «hard» geprogrammeerd en kon derhalve niet onmiddellijk worden gewijzigd, maar is inmiddels in de laatste systeemwijziging aangepast.
Is het mogelijk om bij de herinneringsbrief wel verschillende opvanginstanties per gezin op te geven, wanneer bijvoorbeeld gebruik gemaakt wordt van kinderopvang en buitenschoolse opvang voor verschillende kinderen uit het gezin? Wordt er een oplossing geboden voor het signaal dat alle ouders met twee of meer kinderen in verschillende kinderopvanginstanties een brief gekregen hebben dat er geen match gemaakt kon worden, ook al hadden zij de gegevens correct ingevoerd?
Alleen als er geen match gemaakt kon worden tussen de opvanggegevens van één of meer kinderen in het toeslagensysteem en het LRK, is er een brief gestuurd aan toeslagaanvragers. In het geval van een aanvraag met meerdere kinderen waarbij één van de kinderen niet matcht, hebben toeslagaanvragers één brief ontvangen. In die brief staat niet nader gespecificeerd welk kind wel en welk kind niet kon worden gematcht. De oorzaak hiervan is gelegen in de inflexibiliteit van de huidige ICT-toeslagensystemen bij de Belastingdienst. Met de introductie van het Nieuwe Toeslagen Systeem wordt dit probleem opgelost.
Hoe kunnen ouders van kinderen die bij verschillende kinderopvanginstanties worden opgevangen voldoen aan de wettelijke vereiste dat zij de nummers doorgeven, als het formulier nog steeds alleen in de mogelijkheid voorziet om één adres per kind op te geven?
Het klopt dat op de aanvraag- en wijzigingsmiddelen nog steeds slechts één adres per kind op kan worden gegeven. Net als voorgaande jaren moeten aanvragers bij een aanvraag of wijziging van de toeslag de adresgegevens doorgeven voor de opvanglocatie waar de meeste uren opvang worden genoten. Dit is ook terug te vinden op de internetsite www.toeslagen.nl.
Omdat het huidige systeem geen mogelijkheid biedt meerdere registratienummers op te geven, kunnen ouders niet voldoen aan de wettelijke vereiste dat zij de nummers doorgeven. De Belastingdienst/Toeslagen houdt hiermee rekening bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag. Vanaf toeslagjaar 2012 kunnen vraagouders meerdere registratienummers van opvanglocaties opgeven.
Kunt u zich voorstellen dat ouders er geen boodschap aan hebben, dat u stelt dat «Het Landelijke Register Kinderopvang een zelfstandig registratiesysteem is, beheerd door DUO, dat los staat van de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen»? Kunt u toezeggen dat er voor juli 2011 een koppeling is tussen beide systemen, zodat er altijd een match optreedt?
Er is een koppeling tussen beide systemen, deze vindt plaats nadat de aanvrager de gegevens heeft ingevuld. Indien er geen match optreedt tussen de ingevulde gegevens en de gegevens in het LRK wordt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.
Een «real-time» koppeling is met de huidige systemen niet te realiseren. Of dat met de introductie van het nieuwe toeslagensysteem in de toekomst wel mogelijk zal zijn moet onderzocht worden. Ik kan u toezeggen dit jaar een onderzoek te laten doen naar de mogelijkheid van een dergelijke koppeling.
Hebben ouders recht op kinderopvangtoeslag over januari 2011 als de instelling door een administratieve fout van de gemeente nog niet in het LRK stond, maar wel een vergunning2 had?
Kinderopvangorganisaties die op 1 januari rechtmatig in exploitatie waren (dat wil zeggen: over de exploitatie waarvan de gemeente al eerder positief had beschikt) en die toch niet in het LRK waren opgenomen, worden door gemeenten alsnog met terugwerkende kracht in het LRK ingevoerd (met als startdatum registratie 1-1-2011), waardoor ouders die van deze opvang gebruik maken, recht hebben op kinderopvangtoeslag vanaf 1 januari 2011.
Indien een gemeente niet tijdig de kinderopvang heeft aangemeld en de Belastingdienst/Toeslagen weigert een kinderopvangtoeslag, kunnen de kinderopvanginstelling en/of de ouders de gemeente dan aansprakelijk stellen? Zo nee, wat hadden ouders dan moeten doen, toen de kinderopvanginstelling niet geregistreerd werd en zij bijvoorbeeld een opzegtermijn van twee maanden hadden in het contract van de kinderopvang?
De gemeente is aanspreekbaar op een tijdige afhandeling van een aanvraag tot exploitatie door een kinderopvangorganisatie. Binnen een termijn van 10 weken dient de gemeente een beschikking te nemen op de aanvraag en vindt (bij positieve beschikking) registratie plaats. In uitzonderingsgevallen kan deze termijn – mits met redenen omkleed – worden verlengd.
In mijn antwoord op vraag 6 heb ik aangegeven dat kinderopvangorganisaties die rechtmatig in exploitatie waren op 1 januari 2011 en niet in het LRK stonden, alsnog in het LRK worden ingevoerd met als startdatum exploitatie 1 januari 2011. Het geschetste probleem doet zich hier dus niet voor: de toeslag wordt toegekend. Daarnaast zou het kunnen voorkomen dat gastouders wel tijdig (voor 1 oktober 2010) zijn aangemeld, maar toch in het LRK zijn opgenomen met een startdatum registratie na 1 januari 2011. In een analyse op het LRK blijkt dit in slechts enkele tientallen gevallen voor te komen. Deze gevallen zijn bij de betreffende gemeenten teruggelegd met het verzoek om na te gaan of in deze gevallen de behandeltermijn op goede gronden was verlengd en – waar noodzakelijk – de datum registratie te corrigeren.
Is het waar dat mensen die in het laatste kwartaal een belangrijke wijziging doorvoeren in de gegevens voor de kinderopvangtoeslag, in het nieuwe jaar toch een voorlopige beschikking krijgen op basis van de oude, ongewijzigde gegevens? Kunt u ervoor zorgen dat de nieuwe voorlopige beschikking ook rekening houdt met mutaties? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst/Toeslagen heeft te maken met een massale procesvoering. Bij het proces «automatisch continueren» aan het einde van het jaar (waarin de lopende bevoorschotting van toeslagen wordt voortgezet naar het nieuwe kalenderjaar) maakt de dienst gebruik van de meest recente gegevens. Meest recent zijn de gegevens die worden doorgeven vóórdat het proces «automatisch continueren» wordt opgestart. Wijzigingen die na dit opstartmoment worden doorgegeven kunnen niet in de voorschotbeschikking worden verwerkt. Wijzigingen die na het automatisch continueren worden doorgegeven en die ook van toepassing zijn op 2011 moeten voor 2011 apart worden doorgegeven. Toeslagaanvragers worden daarover geïnformeerd via toeslagen.nl en via informatie die met de voorschotbeschikking wordt meegestuurd.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de Belastingdienst/Toeslagen een halfjaarlijks overleg organiseert (zoals het Beconoverleg) met mensen uit de sector zodat veel praktische problemen in samenspraak en zonder tussenkomst van Kamerleden opgelost kunnen worden?
Dergelijk regulier overleg is er. De Belastingdienst/Toeslagen overlegt meerdere malen per jaar met vertegenwoordigers uit de kinderopvangbranche. Hierbij zijn zowel vertegenwoordigers van vraagouders als vertegenwoordigers van kinderopvanginstellingen aanwezig. Tijdens deze overleggen wordt met de branche overlegd over het uitvoeringsbeleid van Toeslagen.
De extra tegemoetkoming aan ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen |
|
Renske Leijten |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Vindt u het wenselijk dat een gezin met een eenverdiener van twee keer modaal wel de extra tegemoetkoming krijg in het kader van de TOG krijgt, terwijl een gezin waarvan beide ouders op uitkeringsniveau (bijvoorbeeld Wajong) inkomsten hebben geen extra tegemoetkoming krijgen in het kader van de TOG?1
Mijn voorganger heeft de extra tegemoetkoming voor alleenverdieners met een thuiswonend gehandicapt kind ingevoerd omdat een alleenverdienershuishouden in besteedbaar inkomen is achtergebleven bij tweeverdieners en alleenstaande ouders. Deze groep is in besteedbaar inkomen achtergebleven, omdat er verschillende belastingmaatregelen zijn getroffen om de arbeidsparticipatie te bevorderen. Alleenverdieners die de zorg hebben voor chronisch zieke of gehandicapte kinderen worden gecompenseerd hiervoor door deze maatregel. Het is hierbij niet relevant of het inkomen van de ouders bestaat uit arbeidsinkomen of een uitkering.
Hoeveel mensen ontvingen een extra tegemoetkoming in het kader van de TOG in 2010 en in 2011? Hoeveel van deze mensen zijn eenverdieners en hoeveel van deze mensen hebben een verdienende partner waarvan het inkomen lager is dan € 4 706 per jaar?
De extra tegemoetkoming is in 2010 geïntroduceerd en moet aangevraagd worden bij de SVB. De SVB heeft alle TOG-gerechtigden hiervan op de hoogte gesteld door begin 2011 een brief te versturen. De uitbetaling van de extra tegemoetkoming vindt namelijk pas plaats in 2011. Tot nu toe zijn er ongeveer 3000 extra tegemoetkomingen verstrekt. Cijfers die meer over de uiteindelijke grootte van de doelgroep zullen zeggen zijn medio 2011 beschikbaar.
Er is sprake van een alleenverdienershuishouden als de minstverdienende partner een inkomen heeft dat lager is dan € 4 706 per jaar. Alle ontvangers van de extra tegemoetkoming zijn alleenverdiener. Of de partner enig inkomen heeft onder de grens van € 4 706 per jaar wordt niet apart bijgehouden door de SVB.
Bent u bereid bij de toekenning van de extra tegemoetkoming TOG te kijken naar het gezinsinkomen in plaats van alleen naar het inkomen van de verdienende partner? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer hierover een voorstel verwachten? Zo nee, waarom niet?
De extra tegemoetkoming is bedoeld voor alleenverdienershuishoudens die in aanmerking komen voor TOG. Alleenverdienershuishoudens zijn ouders waarvan de minstverdienende partner een inkomen heeft dat lager is dan € 4 706 per jaar. De reden dat deze huishoudens deze extra tegemoetkoming krijgen, is dat zij in besteedbaar inkomen zijn achtergebleven bij tweeverdieners en alleenstaande ouders. De hoogte van het gezinsinkomen is hiervoor niet relevant. Om die reden zal ik bij de toekenning van de extra tegemoetkoming TOG, niet de hoogte van het gezinsinkomen meenemen.
Vindt u het rechtvaardig dat de ouder van een gehandicapte kind dat mantelzorg pleegt geen tegemoetkoming TOG krijgt vanwege de lage AWBZ indicatie, terwijl een ouder die geen mantelzorg pleegt wel een tegemoetkoming TOG krijgt? Vindt u deze constructie motiverend voor ouders die mantelzorg voor hun kind plegen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen? Zo ja, kunt u dit toelichten?2
Afgelopen jaar is het beoordelingskader voor de TOG aangepast. Besloten is aan te sluiten bij een reeds bestaand beoordelingskader, de AWBZ-indicatie. Voordeel van deze AWBZ-indicatie is dat er volstaan kan worden met één indicatie voor zowel het bepalen van de zorgbehoefte in het kader van de AWBZ als voor de TOG. Het gevolg van deze wijziging is dat alleen AWBZ-zorg meetelt voor het recht op TOG. Ouders die mantelzorg verlenen kunnen in aanmerking komen voor het mantelzorgcompliment.
Mijn voorganger heeft over de gewijzigde voorwaarden van de TOG eerder van gedachten gewisseld met de Tweede Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 24 170, nr. 105). Hierbij is ook expliciet aandacht besteed aan mantelzorg. Dit heeft toen geen aanleiding gegeven om de regeling aan te passen.
Ziet u mogelijkheden om bij de toekenning van de tegemoetkoming TOG niet te kijken naar de AWBZ-indicatie van het kind, maar naar het inkomen van de ouders? Kunt u dat toelichten?
Het doel van de TOG is een tegemoetkoming te geven aan ouders met een thuiswonend gehandicapt kind. De AWBZ-indicatie is een aanwijzing dat een kind dusdanig gehandicapt is, dat de ouder in aanmerking kan komen voor de TOG. Inkomen is geen indicatie voor de ernst van de handicap. Ik zie daarom geen mogelijkheid om de AWBZ-indicatie te vervangen door een inkomenstoets.
Een vergelijkingswebsite ten aanzien van prijs en kwaliteit van kinderopvang |
|
|
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u de vergelijkingswebsite die door de Belangenvereniging voor Ouders in de Kinderopvang (BOink) is ontwikkeld om ouders een beter inzicht te geven in de prijs en kwaliteit van kinderopvang?1
Ja
Is het waar dat al sinds oktober 2006 aan de ontwikkeling van deze website wordt gewerkt met financiële steun van de rijksoverheid?
Nee. In 2009 is subsidie toegekend aan de Belangenvereniging voor Ouders in de Kinderopvang (BOink) voor de looptijd van 4 jaar om deze site te ontwikkelen en te vullen. Er is tot nu toe een voorschot van € 379 400,- betaald voor dit project.
Is het waar dat het rijk in 2010 opnieuw subsidie heeft verleend voor de ontwikkeling van de website? Hoeveel subsidie heeft de rijksoverheid in de afgelopen jaren in totaal aan dit project verstrekt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de website volstrekt niet beantwoordt aan het doel de positie van ouders te verbeteren door inzicht te verschaffen in prijs, kwaliteit, openingstijden en het pakket van uren of dagdelen die instellingen aanbieden, doordat in de meeste gevallen concrete informatie over tarieven, kwaliteit en aangeboden pakketten van uren/dagdelen ontbreekt?2
Nee. Op dit moment hebben circa 1600 locaties de kinderopvangkaart ingevuld. De kinderopvanginstellingen hebben tijd nodig om de kinderopvangkaart te vullen. Als de kinderopvangkaart op termijn beter gevuld wordt door de kinderopvanginstellingen dan kunnen de ouders de prijs en kwaliteit van de verschillende kinderopvanginstellingen met elkaar vergelijken.
Wordt de informatie op de website, die vanaf medio 2010 in de lucht zou zijn2 nog aangevuld? Wanneer is de informatie op de website volledig?
Ja. De verwachting is dat het drie jaar zal duren voordat de kinderopvangkaart een goed landelijke dekking krijgt. Daar is ook rekening mee gehouden bij de toekenning van de subsidie. Hoe snel de vulling in de praktijk zal zijn, is afhankelijk van de medewerking van de kinderopvanginstellingen.
Op welke wijze wordt in de richting van ouders bekendheid aan het initiatief gegeven? Welke waarborgen zijn er dat de informatie over de opvanginstellingen actueel en correct is?
De keuze voor de wijze waarop bekendheid wordt gegeven aan dit initiatief is aan BOinK. In de subsidie aanvraag heeft BOinK aangegeven:
BOinK heeft eerder twee pilots uitgevoerd waarin de waarborgen zijn onderzocht. Gebleken is dat de ondernemers accuraat waren waar het ging om het invullen van de gegevens van eigen locaties. Daarnaast maakten ouders die gebruik maakten van deze locaties maar ook derden BOinK erop attent dat bepaalde informatie niet correct was.
Welke eisen zijn er destijds verbonden aan het verlenen van een subsidie aan het project? Voldoet het eindproduct aan deze eisen, of ziet u aanleiding om subsidiegeld terug te vorderen?
BOinK voert het project uit volgens het projectplan en rapporteert hierover jaarlijks. Aan het eind van het project, uiterlijk maart 2013, dient BOinK de eindverantwoording in. Daarin wordt verantwoording afgelegd over de doelstellingen en de financiering van het project. Eén van de doelstellingen is bijvoorbeeld dat de kinderopvangkaart na 4 jaar voor 85% zal zijn gevuld. Op basis van de eindverantwoording wordt de subsidie definitief vastgesteld dan wel teruggevorderd.
De kinderopvangtoeslag |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Onder verwijzing naar uw antwoord dat de aanvraagformulieren in 350 000 gevallen een match opleveren en in 114 000 gevallen niet, terwijl het register nagenoeg geheel gevuld is, deelt u onze conclusie dat de Belastingdienst/Toeslagen effectiever gebruik had kunnen maken van de gegevens in het register en zo veel ergernis had kunnen voorkomen?1
Ik heb begrip voor de ergernis van de burger die de gegevens moet aanleveren, maar ik deel niet de conclusie dat dit was te voorkomen. Door de wijziging van de Wet kinderopvang hebben aanvragers vanaf 1 januari 2011 alleen recht op de toeslag indien de opvang staat ingeschreven in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). Om te kunnen controleren of een toeslagaanvrager gebruikmaakt van een geregistreerde opvanglocatie moet er een koppeling plaatsvinden tussen het gegevensbestand van de Belastingdienst/Toeslagen aan de ene kant en het LRK aan de andere kant. Deze koppeling is in het najaar van 2010 gestart en vond plaats op basis van adresgegevens en opvangsoort van de opvanglocatie. Om tot een match te komen moest het door de toeslagaanvrager opgegeven adres van de opvanginstelling en de opvangsoort overeenkomen met de gegevens van de opvanginstelling in het LRK. Voor 75% van de aanvragers ontstond een match. Deze groep heeft de Belastingdienst/Toeslagen zelf gekoppeld.
Bij de 114 000 toeslagaanvragers die een brief hebben gekregen, is er geen match tussen het LRK en het systeem van de Belastingdienst op basis van adresgegevens van de opvanginstelling. Het niet kunnen realiseren van een match is bijvoorbeeld veroorzaakt doordat de opvanggegevens die deze toeslagaanvragers in het verleden bij de Belastingdienst/Toeslagen hebben opgegeven onjuist, onvolledig of verouderd zijn. Omdat alleen de toeslagaanvrager beschikt over de juiste opvanggegevens wordt de toeslagaanvrager gevraagd deze gegevens te leveren. Het gaat vaak om duizenden euro’s aan toeslagen; daarvan moet zeker zijn dat mensen er recht op hebben.
Indien aanvragers niet gewoon het ontbrekende nummer en de kinderopvanginstelling konden invoeren, maar het hele aanvraagformulier opnieuw moesten invullen, hoe gaat u ervoor zorgen dat voortaan slechts de ontbrekende gegevens worden uitgevraagd?
Indien toeslagaanvragers de wijziging invoeren op de computer waar ze eerder de aanvraag op hebben ingediend, zijn een aantal gegevens te importeren. Voor het doorgeven van het LRK-nummer moeten inderdaad nog andere gegevens worden ingevuld. Dat heeft aan de ene kant te maken met de behoefte aan aanvullende informatie, zoals adresgegevens. Met die informatie kan Belastingdienst/Toeslagen de match met meer zekerheid maken. Aan de andere kant voorziet het programma niet in de mogelijkheid alleen de gegevens door te geven die gewijzigd moeten worden. Het aanvraagprogramma is hierin helaas niet gebruikersvriendelijk. Dat probleem kunnen we echter niet oplossen met de huidige programmatuur. Dit is dan ook een van de redenen dat is besloten tot de bouw van een Nieuw Toeslagensysteem. Hierover bent u in indertijd geïnformeerd. Om de aanvrager zo goed mogelijk te informeren, is op de site van de Belastingdienst/Toeslagen aangegeven wat de snelste manier is om het registratienummer door te geven.
Wanneer wordt eindelijk geregeld dat kopieën van aanvragen en aangiften digitaal opgeslagen kunnen worden, dan wel als authentieke versie naar de klant/aanvrager teruggestuurd worden?
Aanvragen en wijzigingen kunnen digitaal of met een papieren formulier worden doorgegeven. Het aanvraag- en wijzigingsprogramma stelt mensen in staat zelf een afdruk van de gegevens te maken. Voor formulieren geldt dat mensen daarvan zelf een kopie kunnen maken.
Omdat veel aanvragers klagen per mail bij de vragenstellers dat zij wel degelijk het juiste nummer en adres hebben opgegeven, maar dat zij lang geen bevestiging konden ontvangen, kunt u verzekeren dat elke aanvrager nu binnen vijf dagen een bevestiging krijgt van het correct invoeren, dan wel een brief dat er nog steeds geen match is? Kan de Belastingdienst binnen vijf dagen uitsluitsel geven over de status?
De Belastingdienst/Toeslagen stuurt in de regel binnen twee weken een beschikking als een aanvraag of wijziging is verwerkt. Als een aanvraag of wijziging niet verwerkt kan worden omdat er geen match is met het LRK, stuurt de Belastingdienst/Toeslagen hierover een brief aan de toeslagaanvrager.
Omdat u stelt dat er op 10 februari nog een rappelbrief verzonden wordt aan toeslagaanvragers die niet tijdig reageren, wilt u toezeggen dat er pas eind februari, dus na de reactietermijn op die brief, eventueel toeslagen stopgezet zullen worden?
Ja. Conform de regelgeving in de AWIR stuurt de Belastingdienst/Toeslagen een rappel aan aanvragers die geen gegevens hebben verstrekt binnen de door de Belastingdienst/Toeslagen gestelde termijn. In dit rappel wordt een nadere termijn (28 februari 2011) gesteld om de betreffende aanvrager in de gelegenheid te stellen alsnog de gevraagde informatie te verstrekken.
Indien in aanvraagprogramma’s het inmiddels standaard is dat koppelingen en nummers real time gecheckt worden, kunt u ervoor zorgen dat al tijdens het invullen gecheckt wordt of er een koppeling is, dan wel aanvragers in staat te stellen uit het register de opvanginstelling te selecteren via drop-down menu’s?
Het Landelijke Register Kinderopvang is een zelfstandig registratiesysteem, beheerd door DUO, dat los staat van de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen. Voor een real time check in het Landelijk Register Kinderopvang is derhalve een externe koppeling nodig. Of een real time check mogelijk zou zijn is besproken met betrokken partijen. De conclusie was dat een dergelijke koppeling niet binnen de beschikbare tijd, met de beschikbare middelen en op het noodzakelijke veiligheidsniveau kon worden gerealiseerd.