Het bericht dat steeds meer gemeenten honderden euro’s vragen voor het registeren van gastouders |
|
Manja Smits , Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat steeds meer gemeenten honderden euro’s vragen voor het registeren van gastouders?1
Ik heb bezwaar tegen het heffen van leges waarvan men de hoogte zou kunnen beschouwen als buitensporig hoog. De huidige wet- en regelgeving (Gemeentewet en Europese Dienstenrichtlijn) staat wel toe dat een gemeente leges vraagt voor te verstrekken diensten, zoals de registratie van een gastouder door een gastouderbureau. Tevens is wettelijk geregeld, dat een gemeente de hoogte van de legestarieven zelf mag bepalen, maar alleen indien de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde lasten: de tarieven mogen maximaal kostendekkend zijn. De leges betreffen de afhandeling van een aanvraag tot exploitatie. Hiertoe behoren de inname en controle van documenten door de gemeente, de aanvangsinspectie door de GGD en de verdere administratieve afhandeling. De gemeente mag geen leges heffen voor het structurele vervolgtoezicht.
Bent u op de hoogte van het groeiend aantal gemeenten dat steeds hogere leges vraagt? Zo ja, hoeveel gemeenten heffen leges? Hoe hoog zijn de kosten? Zo neen, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo neen, waarom niet?
Door een inventarisatie van de Brancheorganisatie Kinderopvang ben ik op de hoogte welke gemeenten leges heffen aan gastouderbureaus die hun gastouders aanmelden. Uit deze inventarisatie lijkt er sprake te zijn van een minderheid van in totaal 73 gemeenten die leges heffen voor de registratie van gastouders. Drie gemeenten (Blaricum, Eemnes en Laren) heffen leges (circa € 1.000,–), die men zou kunnen beschouwen als buitensporig hoog. Zevenentwintig gemeenten lijken volgens de hoogte van de leges (circa € 500,–) als uitgangspunt te hanteren, dat de kosten van de eerste GGD-controle volledig worden vergoed door het heffen van leges. Van de overige 43 gemeenten is bekend dat ze een lager bedrag aan leges (vanaf circa € 25,–) heffen.
Welke gemeenten heffen leges voor mutaties in het register en welke gemeenten berekenen de kosten van de eerste GGD-controle volledig door? Hoe hoog zijn deze kosten?
Van tien gemeenten is bekend dat er sprake is van leges voor het doorvoeren van wijzigingen in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP). Een eigenaar van een gastouderbureau is verplicht wijzigingen van de registratie in het LRKP door te geven aan de gemeente. Als hij dat niet doet, kan de gemeente een boete opleggen. Vervolgens is het aan de gemeente om die wijzigingen in het LRKP te verwerken. Hiervoor leges heffen baart mij zorgen, omdat dit een drempel vormt voor het doorgeven van wijzigingen. Dat maakt het vervolgens moeilijk om het LRKP actueel te houden. Dat is onwenselijk, onder meer omdat er onnodige toezichtkosten gemaakt worden. De GGD meldt zich dan bijvoorbeeld op een adres waar geen actieve gastouder meer gevestigd is. Daarom ben ik van plan om het heffen van leges in dergelijke gevallen te gaan verbieden. Dit is opgenomen in het voorstel voor een Wijzigingswet kinderopvang, dat op 7 februari jl. aan de Tweede Kamer is aangeboden.
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 staat aangegeven zijn er 27 gemeenten die volgens de hoogte van de leges (circa € 500, -) als uitgangspunt lijken te hanteren, dat de kosten van de eerste GGD-controle volledig worden vergoed door het heffen van leges.
Deelt u de mening van uw ambtsvoorganger dat hoge legeskosten voor potentiële gastouders een drempel kunnen betekenen om in de kinderopvang aan de slag te gaan? Deelt u ook zijn mening dat dit een ongewenst effect is, gezien de waardevolle opvangvorm die gastouderopvang is? Zo neen, waarom niet?2
Excessief hoge leges van circa € 1.000, – zoals de drie hiervoor genoemde gemeenten heffen, acht ik ongewenst. Bij dergelijk hoge leges rijst het vermoeden dat het bedrag van de leges meer bedraagt dan de feitelijke kosten. Het heffen van leges ter hoogte van circa € 500, – waarbij de gemeenten de kosten van de eerste GGD-controle in rekening brengen en het al dan niet verrekenen van het bedrag in het gemeentefonds, vind ik ter afweging aan de individuele gemeenten. Gemeenten ontvangen via het gemeentefonds weliswaar de middelen om toezicht en handhaving op het gebied van de kinderopvang in te richten en uit te voeren, maar indien een gemeente er niet in slaagt met die middelen uit te komen (bijvoorbeeld door relatief grote aantallen gastouders), is het niet in strijd met de gemeentewet om aanvullend leges te heffen om op die manier kostendekkend te kunnen werken. De gemeenteraad is hierbij de democratisch controlerende instantie. Het is een voorwaarde dat de gemeente bij bezwaar tegen de hoogte van de leges transparantie moet kunnen bieden over de in rekening gebrachte kosten.
Deelt u de mening dat het verzoek in 2012 van uw ambtsvoorganger om de legesheffing voor wat betreft de registratie van gastouders te heroverwegen, onvoldoende effect heeft gehad? Zo ja, welk effect zou u wel wenselijk vinden en hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo neen, waarover en op welke gronden bent u dan tevreden?
De twee gemeenten (Leusden en Woudenberg) die in 2012 excessief hoge leges (circa € 1.000,–) hieven voor de registratie van gastouders, hebben inmiddels de hoogte van de leges neerwaarts bijgesteld. In die zin heeft het verzoek van mijn ambtsvoorganger effect gehad. Vandaar dat ook ik de drie gemeenten (Blaricum, Eemnes en Laren) die dergelijke hoge leges vanaf het jaar 2013 heffen, individueel heb aangeschreven met het verzoek om hun leges te heroverwegen. Het aanschrijven door mijn ambtsvoorganger van die gemeenten die circa € 500,– aan leges berekenen, heeft geen effect gehad. Deze gemeenten heb ik dan ook niet aangeschreven.
Zou de rijksfinanciering, bedoeld voor bekostiging van toezicht en handhaving in de kinderopvang (die via het gemeentefonds door gemeenten wordt ontvangen), volgens u voor alle gemeenten toereikend moeten zijn?
Volgens mij is op macroniveau het budget voldoende. Dat hoeft overigens niet te betekenen dat individuele gemeenten niet aan het aan hen toebedeeld budget tekort kunnen komen. Met de VNG zijn in 2011 afspraken gemaakt over het budgettaire kader tot en met 2014 ten behoeve van toezicht en handhaving kinderopvang en de verdeling van de middelen in het gemeentefonds. Deze afspraken zullen vanaf medio 2014 worden geëvalueerd. Bij deze evaluatie zal ook de heffing van leges worden betrokken. De evaluatie zal uiterlijk begin 2015 worden afgerond.
Welke gemeenten kunnen de kosten voor toezicht en handhaving in de kinderopvang niet volledig betalen vanuit het door de rijksoverheid gefinancierde budget? Hoe verklaart u dat er gemeenten zijn die zeggen dat deze bijdrage «echt onvoldoende» is en dat er tegelijkertijd gemeenten zijn die wel rondkomen met de bijdrage?
Op dit moment wordt het budget voor toezicht en handhaving kinderopvang verdeeld volgens een aantal verschillende verdeelsleutels. Het al langer bestaande budget van circa € 12 mln. wordt verdeeld volgens de maatstaven bijstandsontvangers (50%), inwoners (40%) en minderheden (10%). Daarnaast wordt op verzoek van de VNG het per 2012 toegevoegde budget van circa € 12,5 mln. verdeeld volgens de verdeelsleutel jongeren (75%), oppervlakte land (10%) en kernen (15%). Het kan vóórkomen dat een bepaalde verdeelsleutel voor een individuele gemeente ongunstig uitwerkt en die gemeente er niet in slaagt met die middelen uit te komen (bijvoorbeeld door relatief grote aantallen gastouders). Welke gemeenten dit betreft is mij niet bekend. Dit onderdeel zal worden betrokken bij de hiervoor genoemde evaluatie van de met de VNG gemaakte financiële afspraken.
Worden door alle gemeenten bij de vaststelling van legeskosten de bijdrage van de rijksoverheid verrekend? Zo neen, bent u voornemens dit van gemeenten te gaan eisen?
De VNG adviseert de gemeenten om bij de vaststelling van de leges de bijdrage van de rijksoverheid te verrekenen. Gezien de verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en gemeente lijkt het mij niet opportuun om op dit punt eisen te gaan stellen aan gemeenten. Wel zal ik zoals hiervoor is aangegeven de financiële afspraken met de VNG gaan evalueren.
Vindt u het een goed idee om de hoogte van de leges voor inschrijving in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP) landelijk vast te leggen en al dan niet te maximeren? Zo ja, hoe gaat u dit regelen? Zo neen, waarom niet?
Ik ben gezien de verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en gemeente niet van plan om de leges te gaan maximeren.
Wat is uw reactie op het voorstel van de Vereniging GastOuderBranche (VGOB) en het KennisNetwerk Gastouderopvang (KNGO) om de Rijksbijdrage (bedoeld voor bekostiging van toezicht en handhaving in de kinderopvang) te oormerken, zodat duidelijk is of gemeenten werkelijk tekort komen? Waarom vindt u dit wel/geen goed idee?
Vanaf 2007 is het kabinetsbeleid dat de decentralisatie naar gemeenten sterk zal worden bevorderd. In dat kader is besloten om het aantal doeluitkeringen sterk te verminderen. Er wordt uitgegaan van een vertrouwen in de eigen verantwoordelijkheid van de decentrale overheden en de democratische controle die daar plaatsvindt. Vanwege deze redenen wordt het budget voor toezicht en handhaving niet geoormerkt.
Bent u voornemens van gemeenten te eisen dat zij altijd transparantie bieden over de in rekening gebrachte kosten en niet alleen indien bezwaar wordt gemaakt? Zo ja, hoe gaat u dit regelen? Zo neen, waarom niet?
Ik ben niet van plan om van gemeenten te gaan eisen, dat zij in alle gevallen transparantie gaan bieden over de in rekening gebrachte kosten. Het heffen van leges wordt geregeld in de gemeentewet en betreft meerdere gemeentelijke onderwerpen. Legesheffing is een zaak tussen de gemeente en de betreffende voorziening. De politiek aan te spreken partij is de gemeenteraad in de betreffende gemeente. De gemeenteraad stelt immers de hoogte van de leges via een verordening vast.
Vindt er controle plaats of de hoogte van legestarieven van gemeenten maximaal kostendekkend zijn? Zo ja, waaruit bestaat deze controle? Zo neen, bent u voornemens hier werk van te maken?
Er vindt vanuit de rijksoverheid geen systematische controle plaats of de legestarieven voor de registratie van kinderopvangvoorzieningen of peuterspeelzaalwerk maximaal kostendekkend zijn. Als een kindercentrum, gastouderbureau of peuterspeelzaal van mening is dat de leges op een meer dan kostendekkend tarief zijn vastgesteld, kan de betreffende voorziening na een bezwaarprocedure bij de gemeente naar de rechter gaan.
Is het waar dat het niet is toegestaan dat er meer dan één gastouder werkzaam is op het woonadres van een gastouder en dat een partner of huisgenoot van een gastouder zich niet kan registreren als gastouder? Zo ja, wat zijn hiervoor de redenen?3
Op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) artikel 1.1 is het niet toegestaan om op het woonadres van de gastouder meer dan één voorziening voor gastouderopvang te vestigen. Dit hangt samen met het risico op overschrijding van het toegestane maximum aantal tegelijkertijd op te vangen kinderen (maximaal 6 kinderen) en onduidelijkheid in de verantwoordelijkheidstoebedeling gastouders. Wanneer wordt toegestaan om meerdere gastouders op het woonadres van een gastouder te registreren kan dit in de praktijk leiden tot een overschrijding van het maximum aantal van 6 kinderen, wanneer de twee gastouders tegelijkertijd opvangen. Iedere gastouder mag namelijk in totaal 6 kinderen tegelijkertijd opvangen. Opvang op het gastouderadres van meer dan 6 kinderen tegelijkertijd dient echter aangemerkt te worden als een kindercentrum. Daarbij geldt dan dat aan alle kwaliteitseisen van een kindercentrum moet zijn voldaan. De beperking om niet meer dan één gastouder te registeren op het adres van een gastouder houdt ook verband met de aan de gastouder toebedeelde verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de gastouderopvang. Als er meerdere gastouders staan ingeschreven op het adres van de gastouder is het voor de toezichthouder in de praktijk niet mogelijk om te onderscheiden welke gastouder verantwoordelijk is voor de kwaliteit.
Overigens ga ik onderzoeken of de beperking om niet meer dan één gastouder te registeren op het adres van een gastouder gehandhaafd dient te blijven.
Deelt u de zorgen van (gast)ouders dat dit gevolgen heeft voor de kwaliteit en continuïteit wanneer een gastouder kortdurend of langdurig afwezig is wegens bijvoorbeeld ziekte, zwangerschap, vakantie of scholing? Zo ja, bent u bereid de regels aan te passen? Zo neen, wat adviseert u gastouders in een dergelijk geval?
Deze zorg deel ik gedeeltelijk. De gastouder dient zich bij kortdurende of langdurige afwezigheid te laten vervangen door een andere geregistreerde gastouder. De gastouder kan er voor kiezen om steeds met dezelfde gastouder de vervanging te regelen zodat hiermee de continuïteit ook voldoende wordt geborgd. Wel is het vaak zo dat de partner van de gastouder die mogelijk ook bij de opvang betrokken is (en die ook de opleiding tot gastouder met goed gevolg heeft afgelegd) de geregistreerde gastouder niet kan vervangen op de opvang locatie. Aangezien ik de zorg gedeeltelijk deel, zal ik, zoals bovenstaand aangegeven, onderzoeken of de beperking om niet meer dan één gastouder te registeren op het adres van een gastouder gehandhaafd dient te blijven.
Kunt u garanderen dat bij economisch herstel en een stijgende vraag er sprake zal zijn van een kwalitatief hoogwaardig en breed aanbod van kinderopvang, waaronder flexibele, kleinschalige gastouderopvang?
Ik geef geen garanties af voor het voortbestaan van kleinschalige gastouderopvang. Ik zie echter ook geen reden om aan dit voortbestaan te twijfelen. Net als in de landen om ons heen, voorziet ook in Nederland de gastouderopvang in een behoefte van ouders die kiezen voor een kleinschalige, meer huiselijke vorm van opvang. Ook onder de huidige moeilijke omstandigheden vindt, ondanks de bestaande uitstroom van gastouders, ook een instroom van nieuwe gastouders plaats. Bij economisch herstel en een stijgende vraag naar opvang, zullen de mogelijkheden voor de gastouderopvang weer toenemen.
Kinderen die noodgedwongen bij hun ouders moeten aankloppen ondanks een ontbrekende band of voogdij |
|
Nine Kooiman , Jasper van Dijk |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de geanonimiseerde brief, die melding maakt van het feit dat een kind, om in aanmerking te kunnen komen voor een aanvullende beurs, contact op moet nemen met de vader waarmee het kind geen contact heeft omdat vader de moeder heeft vermoord?1
Hoeveel leerlingen of studenten moeten noodgedwongen contact opnemen met een ouder, waarmee een slechte of ontbrekende relatie is (bijvoorbeeld vanwege mishandeling, verdwijning of detentie), om op die manier in aanmerking te kunnen komen voor een aanvullende beurs? Wanneer u het antwoord niet heeft, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel leerlingen of studenten komen niet in aanmerking voor een aanvullende beurs omdat zij – om welke reden dan ook – onmogelijk in contact kunnen komen met hun ouder(s) vanwege zulke extreme omstandigheden? Wanneer u het antwoord niet heeft, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel ouders, die niet het ouderlijk gezag hebben omdat er sprake is van een voogdij-maatregel, hebben kinderen die wel een aanvullende beurs ontvangen? Hoeveel ouders hebben kinderen bij wie het niet lukt deze aanvullende beurs te ontvangen? Wanneer u het antwoord niet heeft, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat, wanneer een ouder geen voogdij meer heeft, het kind niet aan zou hoeven kloppen bij deze ouder om in aanmerking te komen voor een aanvullende beurs? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om met een oplossing te komen voor leerlingen of studenten in dergelijke zeer moeilijke situaties, zodat zij niet financieel «gestraft» worden voor het (wan)gedrag van hun ouder(s)?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over het slachtofferbeleid op 28 maart a.s.? Zo nee, waarom niet?
De kinderopvangtoeslag |
|
Enneüs Heerma (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het dat een werkende alleenstaande ouder, die bij zijn of haar moeder (of vader) inwoont, sinds 1 januari 2012 automatisch fiscaal partner en dus toeslagpartner is van die moeder (of vader)? Hebben werkende alleenstaande ouders in deze situatie sindsdien geen recht meer heeft op kinderopvangtoeslag via de Belastingdienst/Toeslagen?
Op 1 januari 2011 is er een nieuw fiscaal partnerbegrip in werking getreden. Dit partnerbegrip is gebaseerd op objectieve criteria. Dat houdt in dat men fiscaal partners is indien sprake is van twee mensen die echtgenoten zijn, beiden op hetzelfde woonadres staan ingeschreven en wanneer een notarieel samenlevingscontract is aangegaan, uit de relatie van beiden een kind is geboren, een kind hebben erkend, beiden gezamenlijk een woning in eigendom hebben of voor de toepassing van een pensioenregeling als partner zijn aangemeld.
Per 1 januari 2012 is naar aanleiding van de motie van het lid Omtzigt c.s.1het fiscale partnerbegrip aangevuld. Doel van deze motie was om ook samenwonenden in samengestelde gezinnen verplicht als partner te laten kwalificeren, omdat deze anders een financieel voordeel zouden genieten ten opzichte van gehuwden. In de Wet inkomstenbelasting 2001 is daarom per 1 januari 2012 een bepaling opgenomen dat onder partner van de belanghebbende (mede) wordt verstaan degene die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en waarbij op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste een van beiden staat ingeschreven. Op grond van deze bepaling wordt de alleenstaande ouder die met het kind gaat inwonen bij vader of moeder, op dat moment automatisch partner van deze ouder. Dit geldt niet wanneer die alleenstaande ouder (die bij een van zijn of haar ouders gaat inwonen) bij aanvang van het kalenderjaar nog niet de leeftijd van 27 jaar heeft bereikt. In dat geval is er geen sprake van partnerschap. Tevens geldt een uitzondering in het geval de belanghebbende door middel van een schriftelijke huurovereenkomst doet blijken dat een van beiden op zakelijke gronden een gedeelte van de woning huurt van de ander. De regel dat men automatisch toeslagpartner is als men samenwoont en fiscaal partners is, is ongewijzigd gebleven. Er zijn daardoor mensen die voor de fiscaliteit worden aangemerkt als partner en wier recht op toeslag daardoor per 1 januari 2012 is gewijzigd zoals in de vraag staat beschreven.
Per 1 januari 2013 is vervolgens het nieuwe partnerbegrip in de Awir in werking getreden. Daarmee is het partnerbegrip zoals dat geldt voor de toeslagen geüniformeerd met het fiscaal partnerschap. Voor de toeslagen geldt vanaf dat moment dus in principe hetzelfde partnerbegrip voor de fiscaliteit, ongeacht of iemand aangifte heeft gedaan.
Een ouder met partner heeft slechts aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de partner voldoet aan de eisen gesteld in artikel 1.6, derde lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna Wko). Kort samengevat betekent het dat slechts aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat indien de partner arbeid verricht, gebruik maakt van een traject of voorziening gericht op arbeidsinschakeling, inburgeringsplichtig is, of onderwijs volgt aan een bekostigde en aangewezen hoger onderwijsinstelling/universiteit.
Het kan dus zo zijn dat in 2012 de inwonende moeder of vader van de alleenstaande ouder als fiscaal partner is aangemerkt en dus zoals beschreven in de vraag als toeslagpartner kwalificeert maar niet onder een van voornoemde categorieën valt, en daarmee bestaat voor de werkende alleenstaande ouder geen recht op kinderopvangtoeslag.
Zijn alleenstaande ouders in die situatie op enige manier gewaarschuwd dat zij geen recht meer hebben op kinderopvangtoeslag of krijgen zij gewoon een jaar later een terugvordering van duizenden euro's?
Elk jaar ontvangen belastingplichtigen informatie over de wijziging van de regels. Eind 2011 zijn de wijzigingen voor fiscaal partnerschap verstuurd bij de voorlopige aanslag 2012. Het gaat dan om ca. 4,6 miljoen belastingplichtigen. Op deze wijzigingswijzer staat vermeld dat burgers met een toeslag of kindgebonden budget wijzigingen ook dienen door te geven aan de Belastingdienst/Toeslagen. Daarnaast zijn er communicatie-uitingen geweest op de website van de Belastingdienst over de wijziging in het fiscaal partnerschap.
Over de introductie van het nieuwe partnerbegrip in de Awir vanaf toeslagjaar 2013 heeft eind 2012 communicatie plaatsgevonden via de websites van Toeslagen.nl, Rijksoverheid.nl, via radiospotjes en door advertenties in kranten. Burgers zijn daarmee gewezen op wijzigingen in wet- en regelgeving met betrekking tot toeslagen. Naar aanleiding van de invoering van de nieuwe regels voor toeslagpartnerschap zijn toeslagontvangers die het betreft persoonlijk geïnformeerd dat zij op grond van de artikel 3, tweede lid, onderdeel e, van de Awir (de bepaling voor samengestelde gezinnen) met ingang van het berekeningsjaar 2013 een toeslagpartner hebben. Daarbij is vermeld dat de Belastingdienst/Toeslagen naar aanleiding van het ontstaan van het partnerschap de hoogte van de toeslag (voorschot) opnieuw berekent. In de meeste gevallen betekent dat, dat het toeslagbedrag lager wordt omdat het inkomen van de nieuwe partner meegerekend moet worden bij het berekenen van de hoogte van de toeslag.
Bij de definitieve toekenning van de toeslag worden de gewerkte uren afgezet tegen de afgenomen kinderopvanguren. Daaruit kan blijken dat er onterecht een toeslag (of te veel toeslag) is aangevraagd, bijvoorbeeld omdat de toeslagpartner niet werkt of er meer uren kinderopvang zijn afgenomen dan op basis van de gewerkte uren recht op was. In deze gevallen kan een terugvordering volgen.
Klopt het dat een werkende alleenstaande ouder, die een huishouding deelt met zijn of haar beide ouders, wel recht heeft op kinderopvangtoeslag?
Ja, dat kan. Beide ouders zijn hetzij op grond van artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (echtgenoten of notarieel samenlevingscontract) hetzij op basis van artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van de Awir (uit hun relatie is een kind geboren) fiscaal en/of toeslagpartners. In het vierde lid van artikel 3 Awir is bepaald dat een belanghebbende op enig moment slechts één partner kan hebben. Om die reden kunnen deze ouders niet ook partner zijn van de alleenstaande inwonende ouder. De alleenstaande ouder heeft in dit geval geen partner en heeft op grond van artikel 1.6, eerste lid, onderdeel a, van de Wko als die ouder kort gezegd tegenwoordige arbeid verricht, aanspraak op kinderopvangtoeslag.
Klopt het dat indien een van beide ouders komt te overlijden, het recht op kinderopvangtoeslag eindigt? Wat is de achterliggende gedachte?
Indien een alleenstaande ouder gaat samenwonen met beide ouders zoals beschreven in het antwoord op vraag 3, en één van beide ouders komt te overlijden, wordt opnieuw bepaald of er sprake is van toeslagpartnerschap. De ouder die overblijft wordt op grond van het geobjectiveerde partnerbegrip aangemerkt als partner van de alleenstaande ouder. Vervolgens wordt op basis van artikel 1.6 van de Wet kinderopvang vastgesteld of er recht bestaat op kinderopvangtoeslag. Als de overgebleven ouder aan geen van de in artikel 1.6 opgenomen voorwaarden voldoet, bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag. Voor de achtergrond verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat indien twee werkende ouders een inwonende ouder van één van beiden hebben, zij gewoon recht hebben op kinderopvangtoeslag?
Indien sprake is van twee werkende ouders en één inwonende ouder van één van beiden, geldt dat deze twee werkende ouders in ieder geval op grond van artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van de Awir partners zijn omdat zij op hetzelfde GBA-adres staan ingeschreven en samen een kind hebben (indien zij getrouwd zijn of een notarieel samenlevingscontract zijn aangegaan zijn zij al partner op grond van het algemene partnerbegrip van artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). In artikel 1.6, derde lid, onderdeel a, van de Wko is bepaald dat de ouder met een partner aanspraak heeft op een kinderopvangtoeslag indien de partner arbeid verricht. Er bestaat in de geschetste situatie dus aanspraak op kinderopvangtoeslag.
Deelt u de mening dat het redelijk en billijk is dat een alleenstaande ouder, die het huishouden deelt met een van zijn of haar ouders, ook recht heeft op kinderopvangtoeslag?
Het partnerbegrip is naar aanleiding van de motie van het lid Omtzigt c.s. aangevuld. Doel van deze motie was om ook samenwonenden in samengestelde gezinnen verplicht als partner te laten kwalificeren, omdat deze anders een financieel voordeel zouden genieten ten opzichte van gehuwden. Deze gelijke behandeling van samenwonenden in samengestelde gezinnen en gehuwden kan in sommige gevallen grote consequenties hebben voor de aanspraak op kinderopvangtoeslag voor alleenstaande ouders die samenwonen met een hulpbehoevende vader of moeder.
De formulering van de vraag impliceert dat deze gevolgen door de vragensteller niet als redelijk en billijk worden gezien. Er zijn mogelijkheden om de beschreven situatie aan te passen, bijvoorbeeld zou kunnen worden overwogen om de voorwaarden om in aanmerking te komen voor kinderopvangtoeslag te versoepelen wanneer de partner familie is in de eerste en/of tweede lijn. Gelet op de voorgeschiedenis, achten staatssecretaris Weekers en ik het niet opportuun om hier een voorstel voor te doen zonder dat de Kamer hier een uitspraak over heeft gedaan. Deze consequenties komen immers voort uit de toevoeging aan het partnerbegrip waar de Kamer om heeft verzocht en zich over heeft uitgesproken bij de behandeling van het nieuwe fiscale partnerbegrip en bij Overige fiscale maatregelen 20122. Overigens wil ik u erop wijzen dat een aanpassing budgettaire gevolgen zal hebben en ik de omvang hiervan nog niet kan inschatten. Hier zou in dat geval dekking voor moeten worden gevonden.
Bent u bereid om alleenstaande ouders, die overvallen zijn en niet geïnformeerd zijn, tegemoet te komen over de jaren 2012 en 2013?
Voor het antwoord hierop verwijs ik naar het antwoord onder vraag 6.
De absurde Turkse inmenging in aangelegenheden van pleegzorg in Nederland |
|
Fleur Agema (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht: «Turkije: Red onze pleegkinderen in de EU», waarin wordt vermeld dat de Turkse regering een onderzoekscommissie heeft ingesteld die ervoor moet zorgen dat Turkse pleegkinderen niet in christelijke of homoseksuele gezinnen worden geplaatst?1
Ja.
Deelt u de mening dat er in de Nederlandse wetgeving voldoende waarborgen zijn om kinderen met wat voor achtergrond dan ook op een verantwoorde wijze te plaatsen in pleeggezinnen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat Turkije Nederland niet moet vertellen waar pleegkinderen wel of niet geplaatst moeten worden? Zo ja, bent u bereid Turkije aan te spreken op ongewenste inmenging in binnenlandse aangelegenheden? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is de plaatsing van kinderen in pleeggezinnen zorgvuldig geregeld. Voor bureau Jeugdzorg en pleegzorgaanbieders is wettelijk geregeld dat zij uit dienen te gaan van godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van het kind en zijn biologische ouders. Bij elke pleegzorgplaatsing worden waar mogelijk de ouders betrokken bij het vinden van een passend pleeggezin. Wanneer er in het netwerk geen pleegouders gevonden kunnen worden, wordt gezocht in het pleegouderbestand. Plaatsing in een moskee-internaat is daarbij niet aan de orde.
De Turkse regering heeft geen zeggenschap over pleegkinderen in Nederland met de Turkse nationaliteit.
Wanneer de Turkse overheid de Nederlandse regering benadert met vragen over de werkwijze in de Nederlandse pleegzorg, zijn wij bereid hen toe te lichten dat er zorgvuldige afwegingen worden gemaakt bij het plaatsen van kinderen in pleeggezinnen.
Deelt u de conclusie dat plaatsing van (Turkse) pleegkinderen in door pleegzorgorganisaties goedgekeurde christelijke of homoseksuele gezinnen verre te prefereren is boven hun verblijf in de verfoeilijke islamitische moskee-internaten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om Bureau Jeugdzorg de opdracht te geven geen contacten te onderhouden met deze Turkse onzincommissie?
Zie het antwoord op vraag 4: Nederland zal in contacten met Turkse autoriteiten toelichten hoe de procedures werken en dat er zorgvuldige afwegingen worden gemaakt.
Turkse pleegkinderen |
|
Vera Bergkamp (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Turkije: red onze pleegkinderen in de EU»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitlatingen van de voorzitter van de Turkse parlementaire onderzoekscommissie voor de mensenrechten, en de onrust die er kennelijk in Turkije bestaat over de Nederlandse pleegzorg?
In Nederland is de plaatsing van kinderen in pleeggezinnen zorgvuldig geregeld. Voor bureau Jeugdzorg en pleegzorgaanbieders is wettelijk geregeld dat zij uit dienen te gaan van de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van het kind en zijn biologische ouders. Bij elke pleegzorgplaatsing worden waar mogelijk de ouders betrokken bij het vinden van een passend pleeggezin. Wanneer er in het netwerk geen pleegouders gevonden kunnen worden, wordt gezocht in het pleegouderbestand.
Wanneer de Turkse overheid de Nederlandse regering benadert met vragen over de werkwijze in de Nederlandse pleegzorg, zijn wij bereid hen toe te lichten dat er zorgvuldige afwegingen worden gemaakt bij het plaatsen van kinderen in pleeggezinnen. Ik ben bereid hierover verslag te doen aan de Kamer.
Bent u bereid met de Turkse instanties in gesprek te gaan? Zo ja, kunt u hierover verslag doen aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Welke zeggenschap heeft de Turkse regering over pleegkinderen in Nederland met de Turkse nationaliteit?
De Turkse regering heeft geen zeggenschap over pleegkinderen in Nederland met de Turkse nationaliteit.
Mogen pleegouders in Nederland worden uitgesloten op basis van religieuze overtuiging en/of seksuele geaardheid?
Nee.
Het rapport ‘sociaal economische gevolgen van echtscheiding’ |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het verkennend rapport «sociaal-economische gevolgen van echtscheiding»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen in het rapport die wijzen op de negatieve effecten op gezondheid, geluk en welbevinden en, als gevolg daarvan, op de overheidsfinanciën? Kost echtscheiding Nederland jaarlijks circa € 2 miljard?
Over het effect van echtscheiding op de overheidsfinanciën geeft het rapport geen directe informatie. Het rapport stelt dat er een relatie is tussen echtscheiding en maatschappelijke kosten, maar dat deze relatie niet noodzakelijkerwijs een oorzakelijke is. Gezien het voorgaande zal nader onderzoek naar de omvang van de totale maatschappelijke kosten van echtscheiding onvoldoende oorzakelijke verbanden kunnen aantonen.
Op welke wijze kan het risico op armoede als gevolg van echtscheiding worden voorkomen?
Een echtscheiding is een gebeurtenis waarbij mensen vaak geconfronteerd worden met een terugval in inkomen. Het is dan zaak dat mensen zo snel mogelijk bekijken op welke wijze zij hun inkomsten en uitgaven het beste in balans kunnen brengen. Als dit mensen niet zelf lukt, dan kunnen zij zich tot de gemeente wenden voor hulp.
Participatie via werk is de beste manier om onverwachte gebeurtenissen, zoals een scheiding, financieel op te kunnen vangen. Via allerlei maatregelen en voorzieningen investeert het kabinet in een stelsel dat mensen in staat stelt om te werken. Daarnaast faciliteert het kabinet financiële educatie, opdat mensen een verstandig financieel beleid voeren waarbij rekening gehouden wordt met tegenvallers.
Wanneer mensen onverhoopt (tijdelijk) niet in staat zijn voldoende inkomen te genereren, is er voor hen een sociaal vangnet in de vorm van een bijstandsuitkering.
Bent u bereid terug te komen op antwoorden op eerdere vragen over de omvang van de totale maatschappelijke kosten van echtscheiding2, waarin u aangeeft dat een onderzoek naar de omvang van de totale maatschappelijke kosten van echtscheiding in Nederland geen toegevoegde zou hebben? Zo ja, wilt u dan aanvullend onderzoek verrichten naar de sociaal-economische gevolgen van echtscheiding? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de verkennende studie «relatie ondersteunend aanbod Centra Jeugd en Gezin» (CJG's)3, waaruit blijkt dat er in Nederland nog nauwelijks sprake is van preventief relatieondersteuningsaanbod vanuit de CJG's? Waarom is er nauwelijks hulpaanbod? Hoe kan dit aanbod worden vergroot?
De verkennende studie «relatie ondersteunend aanbod Centra Jeugd en Gezin» laat zien dat er weinig maatschappelijk draagvlak lijkt te bestaan voor relatieondersteunend aanbod. Dit wordt bevestigd door de aanbieders van relatieondersteunende programma’s. Bij paren lijkt het behoren tot het privédomein van relaties en relatieproblemen een belemmering te zijn om hulp te zoeken bij relatieproblemen.
De voormalige minister voor Jeugd en Gezin heeft, als opdrachtgever van de verkennende studie, de taak voor het realiseren van relatieondersteunend hulpaanbod neergelegd bij gemeenten en Centra voor Jeugd en Gezin. Gemeenten hebben een belangrijke rol als het gaat om het beschikbaar stellen van lichtere vormen van hulpverlening en (in toenemende mate) de algemene regie op een goed op elkaar aansluitend pakket van beschikbare hulpverlening. Dit geldt ook voor hulpaanbod op het gebied van relatieondersteuning. De rol van gemeenten zal na de decentralisatie van de zorg voor jeugd op dit laatste terrein nog veel belangrijker worden.
Om gemeenten en Centra voor Jeugd en Gezin te ondersteunen bij het vormgeven van relatieondersteunend aanbod, is de handreiking «Relatieondersteunend aanbod voor (aanstaande) ouders» ontwikkeld. Deze handreiking is op 21 november 2012 gepubliceerd op de website www.voordejeugd.nl . Via de link http://www.voordejeugd.nl/actueel/nieuws/288-relatieondersteunend-aanbod-voor-aanstaande-ouders is de handreiking te downloaden.
Wil u nader onderzoek doen, zoals wordt aanbevolen in de verkennende studie, naar de effectiviteit van het huidige Nederlandse aanbod relatieondersteunende programma’s?
Het ministerie van VWS financiert ZonMw voor het uitvoeren van het programma «Effectief werken in de jeugdsector». Eén van de programmalijnen voorziet in onderzoek naar de effectiviteit van interventies. De programmacommissie van ZonMw beoordeelt de wetenschappelijke relevantie van de onderzoeksvoorstellen.
Deelt u de mening dat het, gezien de sociaal-economische gevolgen, belangrijk is dat overheidsbeleid gericht moet zijn op het versterken van familie- en gezinsrelaties? Zo ja, hoe geeft u hier invulling aan? Zo nee, waarom niet?
Op 8 februari 2013 hebben we uw Kamer de Gezamenlijke agenda VWS «Van systemen naar mensen» aangeboden (MEVA/AEB-3155166). Met de decentralisatie van alle ondersteuning, hulp en zorg bij opgroeien en opvoeden naar gemeenten, willen we een omslag realiseren naar preventie en aansluiten bij eigen mogelijkheden en het sociale netwerk van jeugdigen en hun ouders. Door ontschotting van budgetten ontstaan meer mogelijkheden voor «één gezin, één plan, één regisseur» én voor zorgvernieuwing. Gemeenten kunnen hun taak doelmatiger uitvoeren door ontschotting en investering in preventie en vroegtijdig signaleren. Hierdoor wordt het makkelijker verbindingen te leggen tussen zorg, lokaal gezondheidsbeleid, onderwijs, werk en inkomen, sport en veiligheid.
Wanneer is de handreiking verstuurd, waarin aandacht wordt besteed aan de gevolgen van relatieproblemen tussen ouders en de wijze waarop CJG's op dit terrein een rol kunnen spelen? Kan de Kamer deze handreiking ontvangen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe geeft u invulling aan de Nota Gezinsbeleid «De Kracht van het Gezin» uit 2008?4
Het gezinsbeleid wordt op de verschillende betrokken ministeries uitgevoerd. Op de onderdelen hiervan wordt de Kamer door de daarvoor verantwoordelijke bewindspersoon geïnformeerd. De verantwoordelijkheid voor de kinderopvang, het kindgebonden budget, de kinderbijslag, het stelsel van verlofregelingen en de tegemoetkoming ouders thuiswonende gehandicapte kinderen is belegd bij Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In het regeerakkoord «Bruggen slaan» is besloten tot een herziening van de kindregelingen. Binnen afzienbare tijd zal de Kamer geïnformeerd worden over de precieze invulling hiervan.
Ter zake van de combinatie arbeid en zorg heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een wetsvoorstel ingediend met voorstellen voor flexibeler toepassingsmogelijkheden van de regelingen uit de Wet arbeid en zorg en de Wet aanpassing arbeidsduur (wetsvoorstel modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden). Dit onderwerp maakt tevens onderdeel uit van de gesprekken met sociale partners in het kader van de sociale agenda.
Oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslag. |
|
Keklik Yücel (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Miljoenenfraude met toeslagen kinderopvang»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat er ondanks de in 2011 aangekondigde maatregelen tegen oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslag alsnog voor miljoenen mee gefraudeerd kan worden?
Het bericht over miljoenenfraude met de kinderopvang gaat over de jaren 2009 en 2010. Deze zaak is begin 2011 aan het licht gekomen. De aangekondigde maatregelen tegen oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslag zijn in 2012 ingevoerd. Deze maatregelen golden derhalve nog niet toen de hierboven genoemde zaak speelde. De kans op een dergelijk omvangrijke fraudezaak is aanmerkelijk kleiner geworden door de invoering van deze maatregelen in 2012. Over deze maatregelen bent u per brief van 13 mei 20112 geïnformeerd.
Kunt u inzicht geven in de omvang van het oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslag sinds 2011? Hoeveel subsidie is er hierdoor weggelekt?
Op 20 augustus 2012 heeft de staatssecretaris van Financiën een brief aan uw Kamer gezonden met betrekking tot de aanpak van fraude bij de toeslagen3. Hierin is gemeld dat tot dusver voor circa € 40 miljoen aan fraude bij de toeslagen vastgesteld kon worden en een aantal dossiers met een belang van nog eens € 40 miljoen strafrechtelijk zouden worden vervolgd.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de in 2011 aangekondigde maatregelen om oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslag tegen te gaan? In hoeverre hebben de maatregelen ertoe geleid dat het oneigenlijk gebruik is teruggedrongen?
Deze aangekondigde maatregelen in de brief van 13 mei 2011 zijn veelomvattend. Er zijn zowel in de wet- en regelgeving als in de handhaving maatregelen genomen om de fraude en oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslag terug te dringen. De verscherping van de regelgeving, de invoering van het Nieuwe Toeslagensysteem met ingang van 1 januari 2012 en het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen om bepaalde risicopopulaties bij de jaarovergang van 2011 naar 2012 niet geautomatiseerd een nieuwe toekenning te geven, hebben bijgedragen aan de afname van het aantal aangevraagde toeslagen in 2012. De effectiviteit van de fraudemaatregelen is niet één op één aan te tonen omdat ook andere factoren (conjunctuur, verlaging van de toeslag) bepalend zijn voor de ontwikkeling van het aantal aanvragen van kinderopvangtoeslag. Omdat de omvang van het oneigenlijk gebruik niet te meten is, is het lastig aan te tonen in welke mate dit als gevolg van de genomen maatregelen is verminderd.
Bent u in licht van dit nieuwe geval van omvangrijke fraude van mening dat de in 2011 aangekondigde maatregelen afdoende zijn? Bent u voornemens om nieuwe maatregelen te treffen om oneigenlijk gebruik tegen te gaan? Zo ja, welke?
De genoemde fraude heeft betrekking op de jaren 2009 en 2010. Vanaf vorig jaar zijn verschillende maatregelen genomen om misbruik en oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslag tegen te gaan. Het gaat dan ondermeer om de maximering van het aantal vergoede opvanguren, aanscherping van controles door Belastingdienst/Toeslagen, hogere boetes en het beperken van het aanvragen van de kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht. Ik ben niet voornemens om nu al aanvullende maatregelen te nemen. Wanneer ik daar aanleiding toe zie, zal de Kamer daar over informeren.
De fraude met kinderopvangtoeslag |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht over miljoenenfraude met kinderopvangtoeslag?1
Ja.
Is het waar dat op woensdag 30 januari 2013 een man is voorgeleid bij de rechtbank van Amsterdam op verdenking van het frauderen voor in totaal 6 miljoen euro met kinderopvangtoeslag door het tegen betaling bemiddelen voor dames die hier geen recht op hadden, maar het wel kregen?
Ja.
Hoe lang heeft het geduurd voordat deze fraude is ontdekt? Wat is de reden dat deze fraude zo'n grote omvang heeft aangenomen?
De vermoedelijke fraude betreft 285 onterechte aanvragen over de jaren 2009 en 2010. De fraude is begin 2011 ontdekt. Het strafrechtelijk onderzoek is een afsplitsing van een eerder strafrechtelijk onderzoek naar fraude met kinderopvangtoeslag dat in 2010 door de FIOD is gestart. Uw Kamer is over dit onderzoek geïnformeerd bij de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen2. Het eerdere onderzoek is gestart nadat bij controles door de Belastingdienst was gebleken dat er op grote schaal onjuiste aanvragen kinderopvangtoeslag werden ingediend. Op grond van de destijds geldende regelgeving was het mogelijk om met terugwerkende kracht tot meer dan een jaar kinderopvangtoeslag aan te vragen, waarbij toetsing door de Belastingdienst/Toeslagen pas na uitbetaling van de kinderopvangtoeslag plaatsvond. De omvang van de vermoedelijke fraude is ontstaan doordat het aantal onterechte aanvragen betrekking heeft op meerdere jaren. Bovendien waren de bedragen die maandelijks aan kinderopvangtoeslag werden verstrekt aanzienlijk. Met ingang van 1 januari 2012 is de Wet kinderopvang gewijzigd ten aanzien van het met terugwerkende kracht aanvragen van kinderopvangtoeslag. Per die datum kan alleen nog kinderopvangtoeslag aangevraagd worden over de maand waarin de toeslag wordt aangevraagd en een maand daaraan voorafgaand. Deze maatregel is genomen om grote fraudezaken als de hierboven genoemde tegen te gaan.
Heeft u aanwijzingen dat fraude met kinderopvangtoeslag vaker voorkomt?
Op 20 augustus 2012 heeft de staatssecretaris van Financiën een brief aan uw Kamer gezonden met betrekking tot de aanpak van fraude bij de toeslagen3. Hierin is gemeld dat tot dusver voor circa € 40 miljoen aan fraude bij de toeslagen vastgesteld kon worden en een aantal dossiers met een belang van nog eens € 40 miljoen strafrechtelijk zouden worden vervolgd.
Deelt u de mening dat een dergelijke grote fraude mensen het gevoel geeft dat «je overal maar mee weg komt in Nederland» en dat de overheid er alles aan moet doen om te zorgen dat de zuurverdiende belastingcenten van mensen niet bij fraudeurs terecht komen?
Fraudeaanpak is, ook om de in de vraag genoemde reden, belangrijk. De afgelopen jaren is er dan ook volop aandacht geweest voor de aanpak van fraude en oneigenlijk gebruik bij de kinderopvangtoeslag. U bent hierover geïnformeerd per brief van 13 mei 20114 en 20 augustus 20125. Meerdere maatregelen hebben de mogelijkheid tot fraude teruggedrongen. Niet alleen is de handhaving door de Belastingdienst/Toeslagen verscherpt, ook de regels zijn aangescherpt.
Kunt u maatregelen nemen in de regelgeving om fraude met kinderopvangtoeslag te voorkomen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet? Wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de te nemen maatregelen? Per wanneer?
Vanaf vorig jaar zijn meerdere maatregelen genomen, zowel in wet- en regelgeving als in de uitvoering, om fraude met de kinderopvangtoeslag aan te pakken. Het gaat dan ondermeer om de maximering van het aantal vergoede opvanguren, aanscherping van de controles door Belastingdienst/Toeslagen, hogere boetes en het beperken van de mogelijkheden van het aanvragen van de kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht. Ik ben niet voornemens om nu al aanvullende maatregelen te nemen. Wanneer ik daar aanleiding toe zie, zal ik de Kamer daar over informeren.
Het bericht dat moskee internaten vaak niet veilig zijn en toezicht van de overheid ontbreekt |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het stadsbestuur van Rotterdam al sinds 2003 gewaarschuwd is over brandonveilige situaties bij de moskee-internaten maar er desondanks niet is gehandhaafd?1
In zijn brief aan de gemeenteraad van 15 januari 2013 (kenmerk 1108629) geeft het college van de gemeente Rotterdam het volgende aan: «Uit het onderzoek dat na 15 november 2012 is uitgevoerd, is gebleken dat bij ieder internaat toezicht is gehouden op de brandveiligheid. (...) In het algemeen worden bij controles (verschillende soorten) gebreken geconstateerd. Bij de onderzochte locaties is zodanig geacteerd dat er geen aanleiding was om tot sluiting over te gaan. De internaten waren en zijn dus voldoende brandveilig.» Ik heb geen reden om aan deze conclusie van de gemeente Rotterdam te twijfelen.
Bent u bereid om de Inspectie Leefomgeving en Transport een onderzoek te laten doen naar het handelen van de overheid bij verlening en handhaving van bouw- en bestemmingsvergunningen? Zo nee, waarom niet?
Sinds de herziening van het interbestuurlijk toezicht, berust het toezicht op het fysieke domein (of domein leefomgeving) bij de provincie. Het toezicht is met de herziening verschoven van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) naar de provincies. Ik kan daarom het ILT niet opdragen een onderzoek uit te voeren.
Deelt u de mening dat het beschikbare instrumentarium om de veiligheid en het welzijn te waarborgen op dit moment blijkbaar niet toereikend is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen op korte termijn? Zo nee, waarom niet?
Op 26 februari 2013 heb ik, zoals in mijn eerdere antwoord d.d. 18 december 2012 (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2012–2013, nrs. 927, en 918) op Kamervragen van de leden Karabulut (SP), Bergkamp (D66) en Wilders en Van Klaveren (beiden PVV) aangekondigd, overleg gehad met een aantal betrokken gemeenten om te bezien of het beschikbare instrumentarium toereikend is om de veiligheid en het welzijn van kinderen te waarborgen. Ten aanzien van brandveiligheid en vergunningen hebben de aanwezige gemeenten aangegeven dat deze op orde zijn en dat ze over voldoende instrumenten beschikken om de fysieke veiligheid van kinderen te garanderen. Tijdens het overleg is verder geconstateerd dat er geen waarborgen bestaan ten aanzien van het pedagogische klimaat in de privaat gefinancierde internaten -zoals Turkse internaten- waar kinderen wonen en waarvoor geen toezicht is geregeld. Dat baart ons zorgen. Daarom is afgesproken dat rijk en gemeenten in afstemming met de betrokken internaten en eventuele andere partijen zullen komen tot een kwaliteitskader met aandacht voor onder andere het pedagogisch beleid, de veiligheid en het welzijn van kinderen op deze internaten. Daarbij zullen ook andere gemeenten betrokken worden waarin zich privaat gefinancierde internaten bevinden. Kortheidshalve verwijs ik u ook naar mijn brief van 26 februari 2013 (Kamerstuk II 33 400-XV, nr. 92).
Deelt u de mening dat onveilige en illegale moskee-internaten per direct gesloten moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, sluiting van een rechtspersoon is overigens alleen mogelijk als dit voor openbare orde noodzakelijk is, onder de voorwaarden gesteld in artikel 2:20, eerste lid, BW. Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel. De toetsing van de brand- en veiligheidsvoorschriften is de verantwoordelijkheid van de lokale overheid. In dit geval is er geen sprake van illegale of brandonveilige internaten.
Bent u nu wel bereid om aan moskee-internaten kwaliteitseisen te stellen en deze onder toezicht van de rijksoverheid te plaatsen in plaats van u te verschuilen achter non-argumenten zoals dat ze geen rijkssubsidie zouden ontvangen en het geen onderwijsinstellingen zijn? Zo nee, acht u het dan verantwoord dat er kinderen buiten de samenleving worden gehouden volgens de Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD)? Zo ja, wanneer kunnen we uw voorstellen hiertoe verwachten?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u zo snel mogelijk inzichtelijk maken hoeveel illegale en legale moskee- internaten, die de integratie belemmeren, er gevestigd zijn in Nederland? Zo nee, vindt u dat als minister van integratie niet belangrijk om te weten?
De voorlopige telling van het aantal privaat gefinancierde internaten in Nederland komt op 25, waarvan 16 met een Turkse achtergrond. Het overleg met gemeenten met private internaten wordt uitgebreid; dat zou kunnen leiden tot een bijstelling van het aantal internaten.
Zoals ik in de integratieagenda (Kamerstuk II 32 824, nr. 7) heb aangegeven mag Nederland geen land zijn van parallelle gemeenschappen, waarin de noodzaak lijkt te vervallen om elkaar te ontmoeten en elkaar te verstaan. Om een plek te vinden in Nederland is het van belang dat migranten in aanraking komen met mensen met andere denkbeelden of een andere levensstijl. Dat geldt zeker voor kinderen. Het is niet wenselijk wanneer zij opgroeien in afzondering van de rest van samenleving. Enkele gemeente hebben aangegeven dat het voor hen niet inzichtelijk is hoe het er in de internaten aan toe gaat en voelen zich daarbij ongemakkelijk. Ik heb thans overigens geen aanwijzingen dat er sprake is van uitsluiting van deze kinderen van de rest van onze samenleving. De kinderen die in dit type internaten verblijven, gaan naar reguliere scholen.
Moskee-internaten |
|
Malik Azmani (VVD), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de artikelen «Ingrijpen? Dat geeft maar gezeur.»1 en «De gemeente zei dat het veilig was...»?2
Ja.
Wat is uw reactie op het gesprek van de Rotterdamse ambtenaren over de moskee-internaten?
Als minister laat ik mij niet uit over de gesprekken tussen ambtenaren op lokaal niveau. Het college van B&W is hiervoor verantwoordelijk en wordt democratisch gecontroleerd door de gemeenteraad. Ik verwijs daarom naar datgene wat door het college hierover aan de raad is gemeld.
Wat vindt u van het blijkbaar laks interpreteren van de handhavingsregels in de gemeente Rotterdam in het geval van dit moskee-internaat? Is dit ook bij andere moskee-internaten het geval?
Het is aan de lokale overheid om bouw- en bestemmingsvergunningen te verlenen en handhavend op te treden waar dat nodig is. In zijn brief aan de gemeenteraad van 15 januari 2013 (kenmerk 1108629) geeft het college van de gemeente Rotterdam het volgende aan: «Uit het onderzoek dat na 15 november 2012 is uitgevoerd, is gebleken dat bij ieder internaat toezicht is gehouden op de brandveiligheid. (...). In het algemeen worden bij controles (verschillende soorten) gebreken geconstateerd. Bij de onderzochte locaties is zodanig geacteerd dat er geen aanleiding was om tot sluiting over te gaan. De internaten waren en zijn dus voldoende brandveilig.» Ik heb geen reden om aan deze conclusie van de gemeente Rotterdam te twijfelen.
Op 26 februari 2013 heb ik, zoals in mijn eerdere antwoord d.d. 18 december 2012 (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2012–2013, nrs. 927, en 918)op Kamervragen van de leden Karabulut (SP), Bergkamp (D66) en Wilders en Van Klaveren (beiden PVV) aangekondigd, overleg gehad met een aantal betrokken gemeenten om te bezien of het beschikbare instrumentarium toereikend is om de veiligheid en het welzijn van kinderen te waarborgen. Ten aanzien van brandveiligheid en vergunningen hebben de aanwezige gemeenten aangegeven dat deze op orde zijn en dat ze over voldoende instrumenten beschikken om de fysieke veiligheid van kinderen te garanderen. Tijdens het overleg is verder geconstateerd dat er geen waarborgen bestaan ten aanzien van het pedagogische klimaat in de privaat gefinancierde internaten -zoals Turkse internaten- waar kinderen wonen en waarvoor geen toezicht is geregeld. Dat baart ons zorgen. Daarom is afgesproken dat rijk en gemeenten in afstemming met de betrokken internaten en eventuele andere partijen zullen komen tot een kwaliteitskader met aandacht voor onder andere het pedagogisch beleid, de veiligheid en het welzijn van kinderen op deze internaten. Daarbij zullen ook andere gemeenten betrokken worden waarin zich privaat gefinancierde internaten bevinden. Kortheidshalve verwijs ik u ook naar mijn brief van 26 februari 2013 (Kamerstuk II 33 400-XV, nr. 92).
Wat is er sinds het gesprek tussen de ambtenaren in september 2012 ondernomen door de gemeente Rotterdam en/of de nationale overheid in dit specifieke geval?
Zie antwoord vraag 3.
Is er bij u inmiddels meer bekend over het uitvoeren van lijfstraffen in moskee-internaten na het onderzoek van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) naar aanleiding van meldingen in 2011? Zo ja, wat zijn de uitkomsten? Zo nee, zult u hier een aanvullend onderzoek naar instellen en wat zullen de gevolgen zijn wanneer er inderdaad lijfstraffen plaatsvinden?
Zoals gemeld in mijn eerdere antwoord d.d. 18 december 2012 (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2012–2013, nrs. 927, en 918) op de vragen van het lid Karabulut (SP) heeft het AMK het onderzoek naar de meldingen uit 2011 afgesloten en zag het geen aanleiding voor verdere acties. Ik heb geen aanleiding om aan de juistheid van dit besluit te twijfelen.
Wat vindt u van de opmerking dat deze kinderen buiten de samenleving worden gehouden? Is hier sprake van? En zo ja, is dit volgens u integratiebelemmerend en werkt dit segregatie in de hand?
Zoals ik in de integratieagenda (Kamerstuk II 32 824, nr. 7) heb aangegeven mag Nederland geen land zijn van parallelle gemeenschappen, waarin de noodzaak lijkt te vervallen om elkaar te ontmoeten en elkaar te verstaan. Om een plek te vinden in Nederland is het van belang dat migranten in aanraking komen met mensen met andere denkbeelden of een andere levensstijl. Dat geldt zeker voor kinderen. Het is niet wenselijk dat zij opgroeien in afzondering van de rest van samenleving. Enkele gemeenten hebben aangegeven dat het voor hen niet inzichtelijk is hoe het er in de internaten aan toe gaat en voelen zich daarbij ongemakkelijk. De kinderen die in dit type internaten verblijven, gaan naar reguliere scholen. Desondanks vind ik het belangrijk dat kinderen ook buiten schooltijd in aanraking komen met de Nederlandse samenleving.
Wat zijn de mogelijkheden voor de regering om stappen te nemen tegen wantoestanden in moskee-internaten, zoals onveiligheid van gebouwen, het tegenwerken van integratie en het uitdelen van lijfstraffen, wanneer een gemeente niet in staat of niet bereid is bestaande regels te handhaven?
Degenen die zich schuldig maken aan het uitdelen van lijfstraffen kunnen strafrechtelijk, al dan niet ambtshalve, worden vervolgd, afhankelijk van het delict.
Zoals in mijn brief aangekondigd, dient het kwaliteitskader de internaatbesturen richtsnoeren te geven met betrekking tot de verwachte kwaliteit van de internaten. Voor de gemeenten biedt het kwaliteitskader een instrument om toezicht te kunnen houden. Overigens dient het kwaliteitskader aan de door overheid geformuleerde minimumeisen te voldoen. Het kader en het toezicht daarop zal zoveel mogelijk aansluiten op bestaande wetgeving en instrumentarium. Het kader en het voorstel voor toezicht zal mei van dit jaar klaar zijn. Ik zal vervolgens in afstemming met de betrokken gemeenten en in afstemming met de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bezien of het kwaliteitskader en het toezicht daarop afdoende geregeld zijn, en in het verlengde daarvan of wetgeving aangepast dient te worden.
Het toezicht op het fysieke domein (of domein leefomgeving) berust sinds de herziening van het interbestuurlijk toezicht bij de provincie. Ik kan daarom de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) niet opdragen een onderzoek uit te voeren.
Is het juridisch toelaatbaar dat ouders op deze wijze de opvoeding van hun kinderen overlaten aan dergelijke instellingen? Zo ja, wat gaat u doen om deze ontwikkeling (kinderen die buiten de samenleving worden gehouden) tegen te gaan?
Het staat ouders vrij om hun kinderen onder te brengen in internaten of logies.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, is tijdens het genoemde overleg met de gemeenten geconstateerd dat het toezicht in de privaat gefinancierde internaten – zoals Turkse internaten – niet is geregeld en dat er waarborgen nodig zijn ten aanzien van het pedagogische klimaat, de veiligheid en het welzijn van kinderen in deze internaten. Om daarin alsnog te voorzien, wordt een kwaliteitskader ontwikkeld.
Komen er ook publieke middelen direct of indirect ten pas voor het financieren van deze internaten, zoals bijvoorbeeld dubbele kinderbijslag? Deelt u de mening dat dit ongewenst zou zijn? Zo ja, welke consequenties wilt u hieraan verbinden?
Op dit moment heb ik geen volledig beeld van subsidies die direct dan wel indirect worden verstrekt aan moskee gerelateerde internaten. Wat de kinderbijslag betreft, komt iedere ouder die verzekerd is in aanmerking voor kinderbijslag en als er sprake is van een laag inkomen, kan aanspraak ontstaan op kindgebonden budget. Als het kind niet bij de verzekerde woont, moet voor de kinderbijslag wel worden voldaan aan bepaalde voorwaarden. De voorwaarden gelden voor alle verzekerden en behelzen o.a. dat ouders meer dan € 416,– voor enkele, resp. € 1103,– per kwartaal voor dubbele kinderbijslag aan onderhoud bijdragen.
Wilt u de Kamer op de hoogte houden van de uitkomsten van het aangekondigde overleg met een aantal gemeenten over het beschikbare instrumentarium om de veiligheid en welzijn van de kinderen te waarborgen?
Zie antwoord vraag 8.
In december liet u weten dat binnen de huidige juridische kaders er geen mogelijkheden zijn? Bent u bereid om nieuwe (juridische) maatregelen te nemen?
Zie antwoord vraag 8.
De sterke stijging van het aantal failliete kinderdagverblijven in 2012 |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat in 2012 zes maal zoveel kinderdagverblijven failliet zijn gegaan?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat de bezuinigingen in de kinderopvang de belangrijkste reden is voor de sluitingen?
Ik zie drie verschillende ontwikkelingen die bijdragen aan de stijging van het aantal sluitingen in de kinderopvangsector. De bezuinigingen zijn er daar één van, maar het aantal faillissementen is door meerdere oorzaken gestegen. Daarbij is de oorzaak van een faillissement in de regel een combinatie van factoren.
De stijging van het aantal faillissementen is ten eerste onderdeel van een algemene stijging van het aantal faillissementen. De crisis zorgt voor moeilijke tijden in de hele economie, ook in de kinderopvang. Daarnaast zijn ouders de afgelopen jaren meer gaan betalen voor de kinderopvang. Een gevolg daarvan is dat ouders opnieuw nadenken over het gebruik van opvang. Tot slot is in 2012 het aantal vestigingen in de dagopvang en buitenschoolse opvang gestegen. Dit leidt tot meer concurrentie tussen kinderopvanginstellingen in de sector.
Bent u voornemens te onderzoeken wat de redenen zijn voor de sterke stijging van het aantal faillissementen?
Hierboven heb ik drie ontwikkelingen geschetst die een belangrijke rol spelen in de stijging van het aantal faillissementen in de kinderopvang. Een verder onderzoek acht ik niet noodzakelijk.
Deelt u de zorgen over de werkgelegenheid in de kinderopvangsector? Zo ja, welke maatregelen kunt en wilt u nemen om de werkgelegenheid in de kinderopvangsector te stimuleren?
Ja. Een daling van het aantal kinderen dat naar de opvang gaat, heeft onvermijdelijk ook gevolgen voor de werkgelegenheid. Tegelijkertijd zie ik dat er nog steeds nieuwe instellingen bijkomen in de dagopvang en buitenschoolse opvang. Hiermee wordt nieuwe werkgelegenheid gecreëerd in de kinderopvangsector. De werkgelegenheid in de kinderopvangsector hangt uiteindelijk af van het aantal kinderen dat gebruik maakt van opvang. Door te zorgen dat kinderopvang een toegankelijke voorziening blijft voor ouders, wordt ook de werkgelegenheid in de kinderopvangsector geborgd.
Wat is uw reactie op de stelling dat veel ouders hun kinderen van de kinderopvang halen, omdat de economische situatie hen daartoe dwingt?
Ouders met jonge kinderen hebben, zoals iedereen, te maken met de gevolgen van de economische situatie. Ouders zullen door de economische situatie opnieuw naar de kosten van kinderopvang kijken en mogelijk de combinatie arbeid en zorg anders invullen. Ook bij deze groep zullen sommigen hun baan kwijt zijn geraakt de afgelopen tijd. De economische situatie zal hierdoor zeker effect hebben op het gebruik van kinderopvang. In het tweede kwartaal van 2013 zal ik een analyse aan de Kamer sturen over het structurele dan wel incidentele karakter van de daling in het gebruik van kinderopvang. Hier zal ik ook aandacht besteden aan het effect van de economische situatie op het gebruik van opvang.
Deelt u de zorg over de mogelijkheden van ouders om met inzet van kinderopvang te kunnen blijven of gaan werken? Bent u het er mee eens dat de arbeidsparticipatie in Nederland niet mag lijden onder de bezuinigingen op de kinderopvang?
Ik vind het belangrijk dat ouders in staat zijn te blijven werken. Hiervoor is kwalitatief goede en financieel toegankelijke kinderopvang essentieel. Ouders zijn door de bezuinigingen de afgelopen jaren meer gaan betalen voor het gebruik van kinderopvang. De meest recente cijfers over de arbeidsparticipatie van vaders en moeders met jonge kinderen laten echter een stabiel beeld zien. Ik heb daarom op dit moment geen reden om aan te nemen dat ouders niet meer kunnen blijven of gaan werken.
Bij het doorvoeren van zulke grote bezuinigingen op de kinderopvang is het niet te voorkomen dat het effect zal hebben op de arbeidsparticipatie. De maatregelen van de afgelopen jaren zijn dusdanig vormgegeven dat het effect op de arbeidsparticipatie beperkt is. Eerder is berekend dat de totale bezuiniging in 2012 en 2013 gepaard gaat met een daling van de arbeidsparticipatie van 0,1%.
Bent u bereid de problematiek in de kinderopvangsector en de problemen voor ouders die wegens de economische situatie geen gebruik kunnen maken van kinderopvang, in te brengen in het overleg met de sociale partners over de sociale agenda?
Ik ben bereid kinderopvang in het reguliere overleg met de Stichting van de Arbeid te bespreken, indien daar van de kant van sociale partners behoefte aan bestaat.
De problemen die ouders ondervinden bij het terugvragen van de kinderopvangtoeslag |
|
Manja Smits |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Herkent u het probleem dat ouders beschrijven in de uitzending van Kassa, namelijk dat zij de kinderopvangtoeslag niet meer per jaar kunnen terugvragen maar daarvan wel uitgingen?1
Het klopt dat ouders de kinderopvangtoeslag niet meer per jaar met terugwerkende kracht kunnen aanvragen. Ik ben van mening dat ouders die kinderopvangtoeslag (gaan) aanvragen, zich tijdig moeten verdiepen in de rechten en plichten die hieraan vastzitten. Dit kan onaangename gevolgen zoals toegelicht in het programma «Kassa» van 15 december 2012 voorkomen.
De systematiek van toeslagen is gebaseerd op het boter bij de vis-principe. Burgers krijgen de kosten vergoed op het moment dat de kosten worden gemaakt. De toeslag wordt uitbetaald als voorschot, in mei ontvangen burgers de toeslag voor de kosten die ze in juni gaan maken. In afwijking van deze systematiek is het mogelijk met terugwerkende kracht toeslagen aan te vragen. Sinds 1 januari 2012 is deze afwijking bij de kinderopvangtoeslag ingeperkt. Burgers kunnen voor de lopende maand en een maand daaraan voorafgaand kinderopvangtoeslag aanvragen.
Hoe groot is de groep ouders waarom het hierbij gaat?
Er zijn geen cijfers bekend over het aantal mensen dat niet tijdig de kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd.
Welke stappen heeft u ondernomen om ouders op de hoogte te stellen van de wijziging in de wijze van terugvragen van kinderopvangtoeslag?
Op Rijksoverheid.nl zijn twee informatiesheets geplaatst met informatie over wijzigingen van de Wet kinderopvang, waaronder het beperken van het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht. De eerste sheet is in november 2011, voorafgaand aan de wijziging van de regelgeving, geplaatst en is tevens aangeboden aan alle kinderopvangondernemers met het verzoek deze te verspreiden onder hun klanten. Een tweede sheet is geplaatst in januari 2012 nadat de nieuwe regelgeving bekrachtigd is door het parlement en vervolgens van kracht werd. Deze brochures zijn eveneens verzonden naar ouders die kinderopvangtoeslag ontvingen. Vanaf medio november 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen via www.toeslagen.nl gecommuniceerd over de wijzigingen voor het jaar 2012. Vanaf dat moment heeft de Belastingdienst/Toeslagen de maatregel dat het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht beperkt werd, verwerkt in alle communicatie-uitingen naar (potentiële) toeslagaanvragers, onder andere op de site www.toeslagen.nl en in de brochure over toeslagen. Op www.toeslagen.nl is de informatie opgenomen op de campagnepagina met wijzigingen voor 2012 en structureel toegevoegd onder het kopje «aanvragen en wijzigen». Daarnaast heeft de Belastingdienst/Toeslagen een mediacampagne gevoerd over de wijzingen voor onder andere de kinderopvangtoeslag. In het laatste kwartaal van 2011 zijn verspreid in het land presentaties gehouden voor kinderopvanginstellingen over de wijzingen in 2012.
Tot slot heeft de Brancheorganisatie Kinderopvang haar leden (kinderdagverblijven en gastouderbureaus) gevraagd aandacht te besteden aan de wijziging van de regelgeving. Ook de belangenorganisatie van ouders in de Kinderopvang, Boink, heeft voor verspreiding van informatie binnen haar achterban zorg gedragen.
Is het waar dat de desbetreffende informatie tot voor kort pas bij het aanklikken van de functie «aanvragen en wijzige»« zichtbaar werd? Zo ja, begrijpt u dat veel ouders dat niet hebben gezien, omdat ze nog geen toeslag aan hoefden te vragen?
Het klopt dat volgens de informatie-indeling van de site procesinformatie over het aanvragen en wijzigen van kinderopvangtoeslag staat onder «aanvragen en wijzigen». Op het moment dat ouders besluiten van kinderopvangtoeslag gebruik te willen maken en op het genoemde onderdeel van de site van de Belastingdienst uitkomen, wordt de betreffende informatie zichtbaar. Het is gebruikelijk dat websites van grote organisaties uit verschillende lagen bestaan en er doorgeklikt dient te worden. Aanvragers van een toeslag, in dit geval ouders die kinderopvangtoeslag aanvragen, dienen zich ervan te vergewissen dat ze alle noodzakelijke informatie over rechten en plichten tot zich hebben genomen. Hiertoe zijn ook andere communicatie activiteiten verricht, zoals onder antwoord 3 is toegelicht.
Bent u van mening dat ouders, die van tevoren hebben gekeken of zij recht hadden op de toeslag en niet zagen dat het per maand moet worden teruggevraagd, zich voldoende hebben geïnformeerd? Zo nee, wat hadden deze ouders nog meer moeten doen? Zo ja, welke conclusie trekt u daaruit?
Ik kan niet beoordelen op welke wijze betrokken ouders zich precies hebben laten informeren. Zoals de antwoorden op de vragen 3 en 4 laten zien, heeft er op brede schaal informatie uitwisseling over deze wijziging vanuit de overheid plaatsgevonden.
Wilt u coulant zijn en voor deze groep personen een uitzondering maken? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet voornemens coulant te zijn voor deze groep personen en een uitzondering te maken op de huidige regelgeving. Mensen zijn via diverse instanties geïnformeerd over wijzigingen in de regelgeving kinderopvang per 1 januari 2012. Deze informatievoorziening is breed geweest. Het blijft in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de aanvrager van een toeslag zich tijdig te verdiepen in de rechten en plichten die bij het ontvangen van een toeslag horen.
Bent u van mening dat de informatie nu wel duidelijk op de website van de Belastingdienst staat? Zo ja, waarom is de informatie dan nog steeds pas te zien bij het aanvragen van kinderopvangtoeslag?
Zoals hierboven gesteld is het voor aanvragers mogelijk geweest via verschillende bronnen zich te informeren over rechten en plichten die bij het ontvangen van een toeslag horen. De site www.toeslagen.nl is daar slechts één onderdeel van. Volgens de informatie-indeling van de site staat procesinformatie over het aanvragen en wijzigen van kinderopvangtoeslag onder «aanvragen en wijzigen», direct bovenaan de betreffende pagina. Ouders worden hier geadviseerd de toeslag tijdig aan te vragen.
Kunt u toelichten waarom kinderopvangtoeslag niet, zoals andere toeslagen, jaarlijks teruggevraagd mag worden?
De afgelopen jaren is een aantal fraudezaken geconstateerd waarin op (georganiseerde) wijze misbruik is gemaakt van het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht. Het ging in een aantal gevallen om grote bedragen waarbij terugvordering van ten onrechte ontvangen bedragen moeilijk bleek. In vergelijking met de huur- en zorgtoeslag gaat het bij het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht om aanzienlijk grotere bedragen.
Heeft u niet voldoende andere middelen om fraude met de toeslagen tegen te gaan?
Er zijn meerdere maatregelen genomen om fraude met toeslagen tegen te gaan. Het beperken van het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht is een van de belangrijkste. Om de budgettaire beheersbaarheid van de kinderopvangtoeslag te verbeteren en het draagvlak in de samenleving voor de kinderopvangtoeslag te behouden, is het noodzakelijk om fraude en oneigenlijk gebruik aan te pakken.
Bent u bereid het jaarlijks terugvragen van de kinderopvangtoeslag weer mogelijk te maken?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. De maatregel om fraude tegen te gaan is nu 1 jaar van kracht. Ouders kunnen kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht aanvragen over de lopende maand en de maand daaraan voorafgaand. Het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht over een langere periode bleek de mogelijkheid te scheppen om grote bedragen aan kinderopvangtoeslag te ontvangen, waarvan achteraf lastig vast te stellen was of er kosten voor kinderopvang tegenover stonden.
Verdere bezuiniging kinderopvangtoeslag negatief effect op participatie en emancipatie |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verdere bezuiniging op kinderopvang heeft negatief effect op emancipatie» op basis van het Nationale Werkonderzoek 2012 van Jobtrack?1
Wat is uw reactie op de verwachte sterke afname van de arbeidsparticipatie van met name jonge vrouwen bij bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag?
Hoe verklaart u dat 34 procent van de vrouwen en 30 procent van de mannen zegt te stoppen met werken of zegt minder te gaan werken?
In aanmerking genomen dat in het regeerakkoord de kinderopvangtoeslag wordt benoemd als middel om de arbeidsparticipatie te verhogen, hoeveel geld trekt u uit om de aangekondigde bezuinigingen voor 2013 terug te draaien?
Deelt u de mening dat de minimale bijdrage van 1/3 in de kinderopvangkosten voor het eerste kind behouden moet blijven?
Kunt u deze vragen in ieder geval beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Overvolle peuterspeelzalen |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Peuterspeelzalen door de crisis tjokvol»?1
Ja.
Is het waar dat door de door u doorgevoerde bezuinigingen op de kinderopvang de goedkopere peuterspeelzalen overvol dreigen te raken en dat daar sprake is van groeiende wachtlijsten? Wat zijn de meest recente cijfers in dit opzicht?
Het is mogelijk dat ouders als gevolg van de stijgende kosten van kinderopvang een voorkeur hebben voor peuterspeelzaalwerk, waar ze veelal kleinere dagdelen kunnen afnemen dan in de reguliere dagopvang. Ik heb geen cijfers over wachtlijsten of een toenemend aantal kinderen in het peuterspeelzaalwerk. Peuterspeelzaalwerk is een gemeentelijke verantwoordelijkheid en geen wettelijke taak; dat betekent dat gemeenten zelf bepalen of en hoeveel peuterspeelzaalwerk zij aanbieden. Als er lokaal wachtlijsten dreigen te ontstaan, kunnen gemeenten daar in overleg met de branche op inspelen. Overigens zijn er veel kinderopvangorganisaties die ook peuterspeelzaalwerk aanbieden. Daarmee is de flexibiliteit van de markt om in te spelen op de veranderende vraag van ouders groot.
In hoeverre is er als gevolg van de doorgevoerde bezuinigingen sprake van het door de sector geconstateerde verdringingseffect waarbij kinderen, die voorheen naar de kinderopvang gingen, kinderen met taalachterstanden in peuterspeelzalen – voor wie de peuterspeelzalen het meest belangrijk zijn – verdringen?
Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat de groeiende belangstelling voor het peuterspeelzaalwerk ten koste zal gaan van het aanbod voor kinderen met een taalachterstand. Gemeenten hebben vanaf 1 augustus 2010 de wettelijke verantwoordelijkheid om een goed voorschools aanbod te doen voor alle jonge kinderen met een risico op taalachterstand. Vanuit het Rijk zijn middelen beschikbaar voor onderwijsachterstandenbeleid. Daarmee kunnen gemeenten plaatsen voor voorschoolse educatie in de gemeentelijke peuterspeelzaal financieren of inkopen bij de kinderopvang. Vanaf 2012 ontvangen de G37 extra middelen voor dit doel. Rijk en G37 hebben onder meer afgesproken dat met dit extra geld het aantal plaatsen in de voorschoolse educatie tot 2015 met ruim 20 procent wordt uitgebreid ten opzichte van 2011.
Deelt u de mening dat het een zeer zorgelijke ontwikkeling is als kinderen uit achterstandsgezinnen op deze manier het slachtoffer worden van de bezuinigingen op de kinderopvang?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 aangaf, verwacht ik niet dat kinderen uit achterstandsgezinnen het slachtoffer worden van de bezuinigingen op de kinderopvang.
Wat gaat u doen om de geconstateerde ontwikkeling te keren?
Ik verwacht niet dat er sprake zal zijn van een verdringingseffect. Als er lokaal wachtlijsten dreigen te ontstaan dan is het aan gemeenten om in te spelen op de toenemende vraag. Ze kunnen daar zelf hun beleid op aanpassen.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat er snel actie wordt ondernomen om de kinderopvang weer toegankelijk en betaalbaar voor ouders te maken?
De bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag zijn gegeven de financieel-economische situatie onvermijdelijk. De kinderopvang is na deze bezuinigingen echter nog steeds toegankelijk en betaalbaar voor ouders. Gezien de gedeelde belangen van ouders, werkgevers en overheid is het gerechtvaardigd dat naast de werkgevers ook de ouders meer gaan bijdragen. De overheid betaalde meer dan proportioneel mee aan de kosten van kinderopvang en een correctie daarop was nodig.
Deelt u de mening dat snelle actie essentieel is om het probleem van verdringing op peuterspeelzalen op te lossen?
Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat de groeiende belangstelling voor het peuterspeelzaalwerk ten koste zal gaan van het aanbod voor kinderen met een taalachterstand. Als er lokaal wachtlijsten dreigen te ontstaan, kunnen gemeenten daar in overleg met de branche op inspelen.
Bent u bereid om op zeer korte termijn een voorstel naar de Kamer te sturen om de kinderopvang weer betaalbaar en toegankelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de kinderopvang ook na de bezuinigingen nog steeds betaalbaar en toegankelijk is. Nieuwe voorstellen acht ik dan ook niet noodzakelijk.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 1 september 2012?
Ja.
Het korten op de subsidie voor Fiom, de landelijke hulpverleningsorganisatie op het gebied van zwangerschap, kinderwens, afstamming en adoptie |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Forse subsidiekorting treft Fiom»?1
Ja.
Met hoeveel wordt de subsidie voor Fiom gekort? Welk deel van het totale budget voor Fiom komt hierdoor per 2013 te vervallen? Hoeveel werkgelegenheid in fte’s wordt hierdoor bedreigd?
De instellingssubsidie voor Fiom wordt van € 5 253 296,- met ingang van 1 januari 2013 structureel verlaagd met € 3 253 296,- tot ten hoogste € 2 000 000,-. Daarnaast ontvangt Fiom voor de jaren 2013 en 2014 een afbouwsubsidie van totaal € 4 500 000,-. In 2013 gaat het hierbij om een bedrag van € 2 750 000,- en in 2014 € 1 750 000,-. Per saldo beschikt Fiom daarmee in 2013 over een bedrag € 4 750 000,- en in 2014 over € 3 750 000.
De afbouwsubsidie is bedoeld voor afbouw van de organisatie van Fiom en de overdracht van kennis en expertise aan reguliere organisaties zoals huisartsen, klinieken, ziekenhuizen en aan (welzijns)organisaties op lokaal niveau. Hoe de afbouw organisatorisch, onder andere ten aanzien van de inzet van personeel, wordt ingevuld is aan Fiom.
Deelt u de mening dat de specifieke expertise en ervaring van Fiom voor de doelgroepen van Fiom van groot belang is? Zo ja, hoe kunt u er zorg voor dragen dat deze specifieke expertise en ervaring bewaard blijft? Zo nee, wie beschikt er dan wel over deze specifieke expertise en ervaring?
Goede zorg en (psychosociale) hulpverlening voor vrouwen die onbedoeld zwanger zijn, voor (echt)paren die ongewenst kinderloos zijn dan wel voor mensen met vragen op terrein van adoptie is van groot belang. Binnen de reguliere zorg kan in vergelijkbaar hulpaanbod worden voorzien. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om hulp door huisartsen, ggz en ziekenhuizen en op lokaal niveau door bijvoorbeeld algemeen maatschappelijk werk en hulp en begeleiding en hulp voor (tiener)ouders.
In de voorgaande jaren heeft Fiom reeds ingezet op deskundigheidsbevordering bij onder meer professionals werkzaam in het algemeen maatschappelijk werk. Ten behoeve van deskundigheidsbevordering van organisaties in de reguliere zorg zal Fiom zich in 2013 en 2014 inzetten om kennis en expertise aan hen over te dragen. De afbouwsubsidie die Fiom voor deze jaren ontvangt is nadrukkelijk bedoeld om deze overdracht goed te laten verlopen, alsmede voor de afbouw van de organisatie van Fiom met als doel de continuïteit van hulpverlening optimaal te borgen.
De resterende subsidie aan Fiom van € 2 000 000,- per jaar is bedoeld voor het inrichten van een kennisinfrastructuur en het beheer van een aantal databanken. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat de door Fiom opgebouwde expertise en ervaring beschikbaar blijft voor hulpverleners in andere organisaties.
Deelt u de mening dat gemeenten niet de expertise en ervaring van Fiom hebben ten aanzien van hulpverlening aan de doelgroepen? Zo ja, waarom wordt Fiom dan toch gekort? Zo nee, waaruit blijkt dat gemeenten die expertise en ervaring wel hebben?
Voor de beschikbaarheid van expertise en ervaring bij gemeenten verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
In de afgelopen decennia is het taboe op de verschillende onderwerpen (onbedoelde zwangerschap, abortus, ongewenste kinderloosheid, problemen na adoptie) sterk verminderd. Verder is het aantal ongewenste zwangerschappen redelijk stabiel, net als het aantal adopties.
Voor mensen die te maken hebben met bijvoorbeeld onbedoelde zwangerschap, abortus, ongewenste kinderloosheid of vruchtbaarheidsproblemen is binnen de reguliere zorg hulpaanbod beschikbaar. Zo heeft een aantal abortusklinieken zelf een opleiding psychosociale counseling ontwikkeld, die inmiddels ook aan huisartsen is aangeboden. Daarnaast is counseling een vast onderdeel van een vruchtbaarheidsbehandeling. Ook op lokaal niveau kan een alternatief hulpaanbod worden geboden. Het gaat hier bijvoorbeeld om algemeen maatschappelijk werk en begeleiding en hulp voor (tiener)ouders in het kader van de Wmo.
Voor andere groepen met levensvragen of een hulpbehoefte bij moeilijke omstandigheden en gebeurtenissen worden ook geen vergelijkbare activiteiten vanuit de rijksoverheid gesubsidieerd. Mensen kunnen binnen de reguliere zorg hun eigen keuze maken voor het gebruik van psychosociale hulp en begeleiding. Bovendien is de reguliere zorg dicht bij huis en goed bereikbaar.
Gelet op de afname van het taboe, de beschikbaarheid van het aanbod binnen de reguliere voorzieningen en met het oog op de keuzevrijheid van de burger acht ik het niet langer opportuun om vanuit de rijksoverheid de specifieke activiteiten op het terrein van psychosociale hulpverlening van Fiom te subsidiëren.
Zijn er andere dan financiële redenen om Fiom te korten? Zo ja, welke redenen zijn dat?
Zie antwoord vraag 4.
Is er aanleiding om te veronderstellen dat Fiom niet de doelen bereikt die het, onder andere dankzij subsidiegeld, kan bereiken? Zo ja, wat is die aanleiding dan? Zo nee, waarom kort u Fiom dan toch?
Nee die aanleiding is er niet, dit was ook niet de reden voor de korting op de subsidie. Zie voor het overige het antwoord op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat, doordat er geen specifieke hulpverlening in een vroeg stadium meer kan worden gegeven als Fiom daarmee moet stoppen, dit tot gevolg kan hebben dat de kosten voor de samenleving uiteindelijk hoger zullen uitvallen, omdat vrouwen en mannen uit de doelgroep dan niet goed zullen functioneren in de samenleving? Zo ja, waarom kort u Fiom dan toch op de subsidie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ook de organisaties binnen de reguliere zorg en op lokaal niveau kunnen in een vroeg stadium goede hulp bieden, zodat psychosociale problematiek tijdig wordt behandeld.
Het bericht ‘Minder kinderbijslag militairen buitenland’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA), Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Minder kinderbijslag militairen buitenland»?1
Ja.
Is het waar dat Nederlandse militairen, die met hun gezin zijn gestationeerd in het buitenland en in Koninkrijksdelen zoals Curaçao, gekort worden op hun kinderbijslag?
Op basis van de «Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012» wordt de hoogte van de kinderbijslag afgestemd op het kostenniveau van het land waarin het kind woont. De militairen die met hun kinderen zijn gestationeerd in het buitenland en in Koninkrijksdelen zoals Curaçao ontvangen het bedrag aan kinderbijslag dat is afgestemd op het kostenniveau van het land waar hun kinderen wonen. Als dit kostenniveau lager ligt dan het kostenniveau in Nederland is het bedrag aan kinderbijslag ook lager.
Is het voorts waar dat militairen gestationeerd in het buitenland gewoon belastingplichtig zijn en daarom premies op Nederlands niveau betalen net als alle andere werkende Nederlanders?
Ja.
Deelt u de mening dat de situatie van militairen, die door Defensie in het buitenland worden geplaatst niet vergelijkbaar is met mensen, die vrijwillig het land verlaten en in landen als Marokko en Turkije gaan wonen en daar ook geen Nederlandse belastingen meer afdragen? Zo nee, waarom niet?
Het gaat inderdaad om verschillende situaties. Verzekerd voor kinderbijslag zijn die mensen die in Nederland wonen of mensen die hier niet wonen maar wel zijn onderworpen aan de loonbelasting vanwege in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid. Mensen die Nederland verlaten om ergens anders te gaan wonen en die niet meer onderworpen zijn aan Nederlandse loonbelasting hebben geen recht op kinderbijslag. Militairen die Defensie in het buitenland plaatst en onderworpen zijn aan de Nederlandse loonbelasting hebben wel recht op kinderbijslag. Deze militairen ontvangen een bedrag aan kinderbijslag dat in verhouding staat tot het kostenniveau van het woonland van het kind.
Deelt u de mening dat militairen, die met hun gezin zijn gestationeerd in het buitenland, recht zouden moeten hebben op kinderbijslag op Nederlands niveau, omdat zij ook premies afdragen op Nederlands niveau en daarnaast vanwege het ministerie van Defensie in het buitenland zijn geplaatst? Zo ja, zal u deze groep daarom onmiddellijk ontzien bij de korting op de kinderbijslag of op enige ander manier compenseren? Zo nee, waarom niet?
Nee. De «Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid» richt zich niet op specifieke doelgroepen maar op de export van bepaalde uitkeringen, zoals de Algemene Kinderbijslagwet, de Algemene nabestaandenwet, de Wet op het kindgebondenbudget en een onderdeel van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; de WGA-vervolguitkering. Deze uitkeringen garanderen een bestaansminimum of leveren een bijdrage in de kosten. Het woonlandbeginsel houdt in dat de hoogte van een uitkering wordt afgestemd op het kostenniveau van het land waarin de belanghebbende of het kind woont. Doel hiervan is te voorkomen dat uitkeringen die buiten Nederland worden verstrekt, met lokale maatstaven uit de pas lopen. De «Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid» maakt geen uitzondering voor bijvoorbeeld uitgezonden militairen. De kinderbijslag wordt gefinancierd uit de belastingmiddelen en heeft geen relatie met de afdracht van Nederlandse sociale premies.
Het bericht ‘Minder kinderbijslag militairen buitenland’ |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA), Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Minder kinderbijslag militairen buitenland»?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse militairen, die met hun gezin in het buitenland gestationeerd zijn, nadeel ondervinden van de nieuwe wet woonlandbeginsel en minder kinderbijslag ontvangen? Zo ja, om hoeveel gezinnen gaat het en met welk bedrag worden zij gemiddeld benadeeld?
Op basis van de «Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012» wordt de hoogte van de kinderbijslag afgestemd op het kostenniveau van het land waarin het kind woont. De militairen die met hun kinderen zijn gestationeerd in het buitenland en in Koninkrijksdelen zoals Curaçao ontvangen het bedrag aan kinderbijslag dat is afgestemd op het kostenniveau van het land waar hun kinderen wonen. Als dit kostenniveau lager ligt dan het kostenniveau in Nederland is het bedrag aan kinderbijslag ook lager.
Deelt u de mening dat de wet woonlandbeginsel het doel heeft om de export van uitkeringen tegen te gaan voor mensen die remigreren naar het land van herkomst – en dus vrijwillig vertrekken – en niet om militairen te korten die enkele jaren door de overheid in het buitenland worden gestationeerd? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat de Nederlandse militairen, die benadeeld worden door de wet woonlandbeginsel, dienen te worden gecompenseerd aangezien zij door de overheid zijn uitgezonden naar gebieden buiten Nederland? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Het gaat inderdaad om verschillende situaties. Verzekerd voor kinderbijslag zijn die mensen die in Nederland wonen of mensen die hier niet wonen maar wel zijn onderworpen aan de loonbelasting vanwege in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid. Mensen die Nederland verlaten om ergens anders te gaan wonen en die niet meer onderworpen zijn aan Nederlandse loonbelasting hebben geen recht op kinderbijslag. Militairen die Defensie in het buitenland plaatst en onderworpen zijn aan de Nederlandse loonbelasting hebben wel recht op kinderbijslag. Deze militairen ontvangen een bedrag aan kinderbijslag dat in verhouding staat tot het kostenniveau van het woonland van het kind.
Bent u voornemens de buitenlandtoelage te verhogen voor militairen die gestationeerd zijn in het buitenland, om hen zo te compenseren voor de onbedoelde korting, die zij ondervinden door de wet woonlandbeginsel? Zo nee, waarom niet?
Nee. De «Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid» richt zich niet op specifieke doelgroepen maar op de export van bepaalde uitkeringen, zoals de Algemene Kinderbijslagwet, de Algemene nabestaandenwet, de Wet op het kindgebondenbudget en een onderdeel van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; de WGA-vervolguitkering. Deze uitkeringen garanderen een bestaansminimum of leveren een bijdrage in de kosten. Het woonlandbeginsel houdt in dat de hoogte van een uitkering wordt afgestemd op het kostenniveau van het land waarin de belanghebbende of het kind woont. Doel hiervan is te voorkomen dat uitkeringen die buiten Nederland worden verstrekt, met lokale maatstaven uit de pas lopen. De «Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid» maakt geen uitzondering voor bijvoorbeeld uitgezonden militairen. De kinderbijslag wordt gefinancierd uit de belastingmiddelen en heeft geen relatie met de afdracht van Nederlandse sociale premies.
Tv-uitzending waarin kinderen hun toekomstige pleegouders kunnen kiezen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving1 over het Mediabedrijf Talpa dat, samen met Spirit, voorbereidingen treft voor een tv-uitzending waarin kinderen hun toekomstige pleegouders kunnen kiezen?
Ja. Overigens hebben Jeugdzorg Nederland en ik ook kennis genomen van recente berichten in de media dat de plannen van Talpa van de baan zouden zijn. Dit bericht kon echter nog niet bevestigd worden.
Deelt u de mening dat het proces van matching van een kwetsbaar kind een zorgvuldig proces is, dat ook emotionele druk legt op het kind?
Pleegzorgaanbieders streven naar goede matching tussen pleegkind en pleeggezin. Bij voorkeur biedt de pleegzorgaanbieder de mogelijkheid om te kiezen uit meerdere pleeggezinnen. De kans op een geslaagde matching is dan namelijk veel groter. Afhankelijk van de leeftijd en het ontwikkelingsniveau wordt een pleegkind zoveel als mogelijk bij dit proces van matching betrokken. Het pleegkind wordt daarbij begeleid door professionals om emotionele druk zoveel mogelijk te beperken. Er zijn echter regio’s waar een tekort is aan pleeggezinnen waardoor kinderen niet in een pleeggezin geplaatst kunnen worden, laat staan dat ze kunnen kiezen. Daarom blijft het nodig om op allerlei manieren, dus ook via de media, aandacht te vragen voor het belang van pleegzorg.
Deelt u voorts de mening dat het proces van matching van een kwetsbaar kind met (potentiële) pleegouders zich daarom niet leent voor vulling van een amusementsprogramma?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven willen Jeugdzorg Nederland en Talpa het onderwerp pleegzorg op een positieve manier via een TV-programma onder de aandacht brengen. Een belangrijke reden hiervoor is het tekort aan pleeggezinnen. Het doel van een TV-programma is om dit probleem onder de aandacht te brengen. Dit onderwerp leent zich naar mijn mening niet voor een amusementsprogramma. Dat is ook de mening van Jeugdzorg Nederland, die tot de conclusie is gekomen dat het format niet strookt met de voorwaarden voor daadwerkelijke uitzending, zoals het waarborgen van de integriteit van de deelnemers en de belangen van het pleegkind.
Kunt u toezeggen dat u zich in deze kwestie zult mengen en grenzen zult stellen aan dit «commercieel exploiteren van kinderleed»? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mij laten informeren door de verantwoordelijke partijen. Ik heb begrepen dat het bestuur van Jeugdzorg Nederland van mening is dat het huidige format – waarin een jeugdige publiekelijk voor een pleegouder kiest – onvoldoende waarborgen biedt en daarom niet passend is. Ik vertrouw erop dat Jeugdzorg Nederland zeer zorgvuldig omgaat met de positie van kwetsbare jongeren en extra aandacht heeft voor hun privacy.
Wilt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de uitkomst van uw bemoeienis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het belangrijk is om meer pleegouders te krijgen en dat het een goede manier is om kinderen op te vangen?
Het is voor een kind beter om op te groeien in een normale gezinssituatie. Ik hecht daarom grote waarde aan pleegzorg als alternatief voor kinderen die niet in hun eigen gezin kunnen opgroeien. Als pleegzorg mogelijk is, vind ik dit een betere oplossing dan een residentiële instelling. Er is helaas nog steeds een groot tekort aan beschikbare pleeggezinnen. Ik hecht eraan om veel aandacht te besteden aan werving van pleegouders. Daarom is in 2011 de nieuwe campagne «Ontdek de pleegouder in jezelf» gestart. Vanaf 1 januari 2012 heeft Jeugdzorg Nederland deze campagne overgenomen. De campagne moet ertoe leiden dat meer pleegouders geworven worden.
Op welke wijze wilt u een bijdrage leveren aan het vergroten van animo om pleegouder te zijn?
Momenteel ligt het wetsvoorstel Verbetering positie pleegouders ter behandeling in de Eerste Kamer. In het wetsvoorstel zal de rechtspositie van pleegouders worden verbeterd. Daarnaast regelt het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2012 dat pleegvergoeding ongeacht het aantal pleegkinderen in het gezin expliciet vrijgesteld wordt van belasting.
Het artikel 'Probleemgezin kost 40.000 euro' |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Probleemgezin kost 40 000 euro»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat de kosten voor zorg voor een probleemgezin gemiddeld zeker 40 000 euro per jaar zijn, en dat bij een probleemgezin gemiddeld meer dan 10 instanties betrokken zijn? Beschikt u zelf over soortgelijke cijfers?
Wanneer verschillende gezinsleden kampen met problemen op meerdere leefgebieden, is het niet ondenkbaar dat de benodigde zorg en/ of ondersteuning op een dergelijk bedrag uit komt. Het bedrag van 40 duizend euro per jaar is een optelsom van verschillende voorzieningen, zoals een bijstandsuitkering, de kosten van maatschappelijk werk en jeugdzorg. Dergelijke cijfers zijn mij bekend (zie ook het antwoord op vraag 3).
Herkent u ook het beeld dat instanties soms relevante informatie niet delen, waardoor soms tegengestelde eisen gesteld worden aan gezinnen? Bent u het met de onderzoekers eens dat het aanwijzen van één verantwoordelijke die met het gezin een integraal hulpplan opstelt kan leiden tot een meer doelmatige werkwijze? Wat is uw visie op het realiseren van een meer doelmatige werkwijze, zonder dat er een nieuwe bureaucratische laag ontstaat?
Bij multiprobleemgezinnen is vaak sprake van ernstige, complexe meervoudige problematiek waarvoor een samenhangend en integraal hulpaanbod nodig is. Als voor ieder deelprobleem een aparte medewerker aan de gang is, versnippert de zorg. Het belang van integrale dienstverlening wordt door de gemeenten echt wel gevoeld. Zo blijkt de achter de voordeur aanpak zoals in een aantal gemeenten wordt gevoerd erg effectief. Uit een maatschappelijke kosten en baten analyse[1] blijkt dat de aanpak één gezin, één plan, één regisseur zich kenmerkt door de laagdrempelige aanmelding (door professionals). Hierdoor worden meer huishoudens met meervoudige problematiek eerder bereikt. Ook worden er huishoudens bereikt die anders geen traject aangeboden zouden krijgen. Eén gezin, één plan is in toenemende mate een leidend principe voor iedereen die werkt met jeugdigen en gezinnen. Het is de aanpak die leidt tot snelle, passende, effectieve en samenhangende hulp aan gezinnen met meerdere problemen. Coördinatie van zorg is een belangrijke pijler in deze aanpak. Met als doel het versterken van de kracht van het gezin en het verbeteren van de kwaliteit van leven van de gezinsleden.
Een van de aanbevelingen van het rapport, het ervaring opdoen met integrale aanpak en maatwerk per gezin toe te staan sluit goed aan bij de doelen van onder meer de stelselwijziging jeugd.
Een omslag (transformatie) is nodig naar meer preventie en eerdere ondersteuning, uitgaan van de eigen kracht van jongeren en hun ouders, problemen minder snel medicaliseren, betere samenwerking rond gezinnen en zorg op maat.
Ziet u de meerwaarde van het in kaart brengen van de kosten voor zorg voor probleemgezinnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven wat deze meerwaarde voor gemeenten kan zijn?
Het artikel in de Volkskrant laat zien wat de kosten van probleemgezinnen zijn als optelsom van verschillende voorzieningen. Dit beschouw ik als een goede aanzet voor gemeenten om de voorzieningen meer integraal te organiseren, waarmee een efficiëntere levering bereikt kan worden. Het onderzoek van Stade is in lijn met evaluatie van de Wet op de jeugdzorg en de bevindingen van de parlementaire werkgroep. Veel gemeenten zijn al bezig met visievorming aan gaande het realiseren van een integrale aanpak.
Deelt u de mening dat deze onderzoeksgegevens opnieuw duidelijk maken dat middelen die besteed worden aan probleemgezinnen volledig ontschot moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u de volledige ontschotting borgen?
Ik ben er van overtuigd dat wanneer de financiering en de regie van zorg en ondersteuning op belangrijke leefgebieden bij één en dezelfde bestuurslaag belegd wordt, er efficiënter effectiever én doelmatiger kan worden samengewerkt door alle partijen. Met name kwetsbare groepen, zoals multiprobleemhuishoudens, worden hierdoor beter in staat gesteld naar vermogen te participeren in de samenleving. Dat was ook de reden dat het kabinet hervormingen voorstond in het sociale domein omdat deze sterk met elkaar samen hangen en elkaar in hun effect kunnen versterken.
Bent u bereid dit of soortgelijk onderzoek breder te laten uitvoeren of gemeenten op de mogelijkheid te wijzen om dit soort onderzoek te laten doen, zodat gemeenten een beter inzicht krijgen in de kosten voor probleemgezinnen?
Ja. Ik financier bijvoorbeeld de monitoring van het project «VOLG», het door de MO-groep en GGD Nederland geïnitieerde project, hetgeen staat voor Volledig Ontschotte Lokale Gezinsondersteuning. In 2012 is in een aantal regio’s een pilot gestart gericht op een integrale hulpverlening aan multiprobleemgezinnen. De essentie is dat in een aantal samenwerkings/experimentgebieden een «ontschotte» aanpak voor jeugd- en gezinsondersteuning wordt ontwikkeld en uitgevoerd in samenwerking met de partners in het preventieve en curatieve circuit. De VOLG-aanpak komt voort uit brede overeenstemming over de noodzaak om de bestaande kokers en schotten in de ondersteuning en dienstverlening aan kinderen en gezinnen te vervangen door een integrale aanpak volgens de principes van één gezin, één plan2.
Hoe staat het met uw toezegging, gedaan tijdens het wetgevingsoverleg Jeugdzorg op 19 december 2011, om het voorstel te onderzoeken om tot een gezinsondersteunend budget voor gemeenten te komen?
Het gezinsondersteunend budget is een van de vormen waarmee gemeenten de hulp aan gezinnen kunnen bekostigen. Gemeenten zijn vrij om na de decentralisatie vanuit hun eigen visie op de jeugdhulp passende bekostigingsmodellen in te voeren. Om gemeenten voor te bereiden op en te ondersteunen in de nieuwe situatie onderzoekt het T-bureau jeugd van het Rijk en de VNG hoe gemeenten gefaciliteerd kunnen worden in het denken over en de inrichting van een bekostigingsmodel. Deze aanpak houdt onder andere in dat de leerervaringen van goede voorbeelden verspreid worden over alle gemeenten. De gemeenten die ervaring hebben met het gezinsondersteunend budget zijn hierbij nadrukkelijk in beeld. Deze Kamervraag daaraan bij.
Het bericht 'Frauderende moeders moeten afval ruimen en het bericht 'Arme fraudeurs moeten vuilnis rapen |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Frauderende moeders moeten afval ruimen»1 en het bericht «Arme fraudeurs moeten vuilnis rapen»2? Zo ja, wat is uw reactie op deze berichtgeving?
Ja, ik heb kennis genomen van de berichtgeving. Deze berichtgeving is onjuist voor wat betreft het aantal vrouwen dat na acceptatie van een transactie onbetaalde arbeid (heeft) verricht ter voorkoming van strafvervolging. Het bericht spreekt van «honderden vrouwen», terwijl dit 38 vrouwen betreft.
Kunt u nagaan om hoeveel mensen het gaat in de berichtgeving? Voor welk bedrag er is gefraudeerd met de kinderopvangtoeslag door deze mensen? Zo ja, kunt u deze gegevens met de Tweede Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De berichtgeving betreft twee grote strafrechtelijke onderzoeken naar georganiseerd misbruik van kinderopvangtoeslag.
In het eerste onderzoek is sprake van in totaal 65 verdachten. Zij worden verdacht van oplichting, valsheid in geschrifte en witwassen. Daaronder bevinden zich vijf verdachte tussenpersonen die een coördinerende rol hebben vervuld. Het onderzoek naar deze tussenpersonen is nog niet afgerond. Op basis van de huidige stand van het onderzoek, is het Openbaar Ministerie voornemens deze verdachten strafrechtelijk te vervolgen. Naast deze hoofdverdachten zijn 60 aanvragers van kinderopvangtoeslag als verdachte aangemerkt. Aan 49 van deze verdachten is een transactie aangeboden ter voorkoming van strafvervolging, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid. 38 verdachten hebben dit aanbod met de daarbij behorende wettelijke voorwaarden geaccepteerd. Naast de taakstraf moeten de verdachten ook de ten onrechte ontvangen kinderopvangtoeslag terugbetalen. De geschatte omvang van het fraudebedrag bedraagt volgens de berekening van de FIOD ruim € 3 miljoen. Het is aan de afdeling Toeslagen van de Belastingdienst om van alle personen die onterecht kinderopvangtoeslag hebben ontvangen dit geld terug te vorderen.
Het tweede onderzoek is een afsplitsing van het eerste onderzoek. Dit onderzoek is nog in volle gang.
Wat vindt u van het feit dat er taakstraffen worden opgelegd in plaats van boetes?
Deze zaak moet vanuit de huidige wet- en regelgeving worden bekeken. Iedere strafzaak vraagt om een separate beoordeling van wat de meest geëigende strafsoort en strafmaat zou moeten zijn. Daarbij houdt het Openbaar Ministerie (OM) rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachten, waaronder de draagkracht van verdachte. Bij de afdoening van deze zaak is aansluiting gezocht bij de huidige OM-richtlijn van strafvordering voor sociale zekerheidsfraude, waarbij een grensbedrag van € 30 000,- is gehanteerd. Indien het fraudebedrag die grens te boven gaat, komt een verdachte met de huidige regelgeving in beginsel niet voor een buitengerechtelijke afdoening in aanmerking. Het OM heeft gehandeld binnen de huidige mogelijkheden.
Op 10 maart 2011 heb ik de Tweede Kamer een brief gestuurd met daarin de voornemens om fraude op het sociaal zekerheidsdomein effectief aan te pakken (Kamerstukken II, 2010–2011, 17 050, nr. 403). Het kabinet wil meer lik-op-stuk beleid middels bestuurlijke afdoening. Daarnaast worden de bestuurlijke boetes verhoogd. In het wetsvoorstel «Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving» (Kamerstukken II, 2011–2012, 33 207, nr. 1), dat ik op 20 maart jl. naar uw Kamer heb verzonden, staat het voornemen om de aangiftegrens van € 10 000 naar € 50 000,- te verhogen. Dit betekent dat er meer zaken bestuurlijk (met bestuurlijke boetes) afgedaan worden. Boven de grens van € 50 000 worden zaken in beginsel strafrechtelijk afgedaan. Samen met de Minister van V&J werk ik aan een aanscherping van de beleidsregels van het OM inzake het opsporings-, vervolgings- en strafvorderingsbeleid met betrekking tot fraude met uitkeringen, verstrekt krachtens de sociale zekerheidswetgeving (Stcrt 2008, nr. 249 en 2010, nr. 9578).
Ten aanzien van bestuursrechtelijke afdoening van fraude kan ik u melden dat de boetes bij fraude met de kinderopvangtoeslag reeds per 1 juli 2012 tot maximaal 100 procent van het benadelingsbedrag verhoogd zullen worden. Vanaf 1 januari 2013 zullen daarnaast ook de boetes in geval van recidive bij fraude met de kinderopvangtoeslag extra worden verhoogd (150 procent). Deze boetes bij recidive worden dan verrekend met het (toekomstige) recht op kinderopvangtoeslag. Op deze wijze treffen wij fraudeurs daar waar ze het meest gevoelig zijn: financieel. Met het wetsvoorstel «Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving» worden ook de sancties voor fraude met onder andere bijstandsuitkeringen stevig aangescherpt.
In hoeveel gevallen is er een alternatieve straf opgelegd in de vorm van een taakstraf? Wanneer er geen taakstraf is opgelegd wat is dan de strafmaatregel geweest voor de fraudeur?
Van de 60 verdachten hebben 38 verdachten een transactie geaccepteerd ter voorkoming van strafvervolging, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid. 11 verdachten hebben de transactie niet geaccepteerd en zijn of worden alsnog gedagvaard. 11 verdachten zijn of worden gedagvaard omdat het grensbedrag van € 30 000 uit de huidige OM-richtlijn voor strafvordering voor sociale zekerheidsfraude is overschreden.
Uitgaande van de berichtgeving dat wanneer deze vrouwen de taakstraf niet volbrengen of zich niet melden ze alsnog worden veroordeeld door de politierechter tot een «gewone» straf naast het terugbetalen van het gefraudeerde bedrag zijn er gevallen bekend waarbij men zich niet heeft gemeld en er is overgegaan tot het opleggen van een «gewone» straf? Zo ja, kunt u aangeven wat deze «gewone» straf in die gevallen inhield?
Er zijn geen gevallen bekend waarin de opgelegde taakstraf niet is volbracht. Er zijn ook geen gevallen bekend waarin de verdachten zich niet hebben gemeld. Indien daar wel sprake van zou zijn, volgt dagvaarding en bepaalt de rechter of een verdachte veroordeeld wordt en zo ja welke straf passend is.
Uitgaande van de berichtgeving dat deze zogenoemde alternatieve straf alleen kan worden opgelegd bij fraudegevallen tot 30 000 euro, waar is deze grens op gebaseerd?
Dit is gebaseerd op de huidige OM-richtlijn voor strafvordering voor sociale zekerheidsfraude.
Wat vindt u van de gedachtegang bij Justitie die in de berichtgeving naar voren komt dat het opleggen van boetes zinloos is voor deze groep omdat ze vrijwel allemaal van een uitkering leven?
Fraude mag nooit lonend zijn, ook niet voor mensen met een uitkering. Er moet gekeken worden naar de meest effectieve sanctie. De mogelijkheden binnen de huidige wet- en regelgeving zijn anders dan de mogelijkheden die ik wenselijk vind. Hiertoe heb ik dan ook, mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het wetsvoorstel «Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving» ingediend (zie ook beantwoording van vraag 3).
Deelt u de mening dat een taakstraf niet in verhouding staat met het frauderen voor tienduizenden euro’s en dat naast het in ieder geval terugvorderen van het gefraudeerde bedrag een boete op zijn plaats is? Deelt u de mening dat, wanneer deze boete niet betaald kan worden, er moet kunnen worden overgegaan tot vrijheidsbenemende maatregelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven zijn de mogelijkheden binnen de huidige wet- en regelgeving anders dan de mogelijkheden die ik wenselijk vind. Het kabinet wil meer lik-op-stuk beleid middels bestuurlijke afdoening. Daarnaast worden de bestuurlijke boetes verhoogd. Samen met de Minister van V&J werk ik aan een aanscherping van de beleidsregels van het OM inzake het opsporings-vervolgings- en strafvorderingsbeleid met betrekking tot fraude met uitkeringen, verstrekt krachtens de sociale zekerheidswetgeving. Het aanscherpen van de strafeisen door het OM bij ernstige fraude is hier een onderdeel van.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van dit nieuwe regime?3 Behoren in het nieuwe regime de situaties zoals deze naar voren komen in de berichtgeving waarbij taakstraffen worden opgelegd bij fraude met tienduizenden euro’s, tot de verleden tijd?
Als de fraude in het nieuwe regime onder de € 50 000 valt, zal deze in het nieuwe regime in beginsel bestuurlijk worden afgedaan middels terugbetalen en een bestuurlijke boete (die bij recidive direct verrekend wordt). Als de fraude boven de € 50 000 komt, zal deze in beginsel strafrechtelijk worden afgedaan volgens de aangescherpte richtlijn die een indicatie geeft voor de te eisen straf dan wel de aan te bieden transactie.