Het bericht ‘CM en SuperRebel lanceren Qrtsjing' |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «CM en SuperRebel lanceren Qrtsjing»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onnodig gecompliceerd is dat de Belastingdienst, het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en andere overheidsinstanties bij elke betaling verplicht stellen dat er een 16-cijferige code als betalingskenmerk dient te worden overgetikt, met alle risico's op fouten van dien?
Het 16-cijferige betalingskenmerk is op dit moment noodzakelijk voor een juiste administratieve verwerking van binnenkomende ontvangsten. Dit reconciliëren is nodig om ontvangen gelden te kunnen koppelen aan vorderingen zodat de ontvangende instelling weet welke debiteur de betaling heeft gedaan. Deze noodzakelijke reconciliatie geldt overigens voor iedere organisatie (commercieel of niet commercieel) die ontvangsten administratief dient te verwerken. Het online invoeren van een reeks van 16 cijfers, voor de eenvoud veelal opgeknipt in vier blokken van vier cijfers, vormt in het algemeen geen onoverkomelijk probleem voor het uitvoeren van een betaling. Het betalingskenmerk wordt door de banken op juistheid gecontroleerd wanneer het in het betalingskenmerkveld wordt ingevoerd. Wanneer voor de invoer gebruik wordt gemaakt van het vrije omschrijvingsveld, kan het foutief overnemen van een betalingskenmerk echter niet worden uitgesloten en kan dit leiden tot vertraging in de administratieve verwerking.
Deelt u de mening dat een klantvriendelijker betaalsysteem door de overheid ontwikkeld zou moeten worden voor betalingen die door ondernemers en burgers aan de overheid moeten worden gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u een dergelijke vereenvoudiging in voorbereiding en op welke termijn valt die te verwachten?
Ik zie hier geen leidende rol voor de overheid. De overheid stelt de kaders waaraan betaalsystemen moeten voldoen. De ontwikkeling van betaalsystemen is aan de markt. Wel kan ik u melden dat het CJIB voor het bulkproces iDEAL aanbiedt en de Belastingdienst is gestart met de inzet van deze betaalmethode. Bij iDEAL hoeft het 16-cijferig betalingskenmerk niet overgetikt te worden en is de kans op fouten kleiner.
Deelt u de mening dat voor bijvoorbeeld mensen met dyscalculie het overnemen van lange cijferreeksen als betalingskenmerk een terugkerende beproeving is met aanzienlijke kans op fouten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u daarin verandering brengen?
Voor mensen met dyscalculie zou het relatief lastig kunnen zijn om lange cijferreeksen over te nemen. In mijn antwoord op vraag 2 gaf ik aan dat er een controleaspect is om zoveel mogelijk fouten te voorkomen. Er zijn in de markt ontwikkelingen, zoals het gebruik van iDEAL, die een alternatief kunnen vormen voor het handmatig invoeren van het betalingskenmerk.
Kunt u aangeven hoe vaak betalingen bij de Belastingdienst en bij het CJIB als fout gerapporteerd worden door incorrecte overname van het betalingskenmerk? Zo nee, bent u bereid daarnaar onderzoek te doen verrichten? Zo ja, kunt u deze gegevens met ons delen?
Het percentage betalingen dat niet automatisch kan worden verwerkt bij het CJIB, waar ook andere redenen onder vallen dan het incorrect overnemen van het betalingskenmerk, bedraagt voor het bulkproces (75% van alle ontvangsten) gemiddeld 3,6% over 2017. Dit zijn 320.000 ontvangsten. Het exacte cijfer van betalingen die als fout worden gerapporteerd door incorrecte overname van het betalingskenmerk is niet beschikbaar. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 biedt het CJIB voor het bulkproces iDEAL aan.
Bij de Belastingdienst worden betalingen met een onjuist betalingskenmerk niet als fout gerapporteerd. Deze betalingen worden door het toepassen van logica en handmatige reconciliatie alsnog aan de juiste bestemming gekoppeld. Het onjuist overnemen van het betalingskenmerk kan leiden tot vertraging in de verwerking van de administratie. De bedoelde vertraging heeft juridisch geen gevolgen voor het betalingstijdstip.
Deelt u de mening dat het zeer gedateerd is dat mensen bij betalingen naast een IBAN van achttien karakters ook nog een betalingskenmerk van zestien cijfers moeten intikken? Zo ja, bent u bereid daarvoor op zo kort mogelijke termijn een gebruiksvriendelijk alternatief te ontwikkelen, waarbij het gebruiksgemak bevorderd wordt en de kans op fouten verkleind? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Ik vind dat het gebruik van IBAN en het betalingskenmerk niet zeer gedateerd is. Beide zijn voor het doen van betalingen en het reconciliëren van ontvangsten noodzakelijk. Ook bij het invoeren van een IBAN vindt er een controle op juiste invoer plaats om zo veel mogelijk fouten te voorkomen. Ik volg de ontwikkelingen van klantvriendelijke betaalsystemen met belangstelling. Het ontwikkelen van alternatieven voor de bestaande standaard is echter aan de markt.
De euro’s die het raam uitvliegen voor het betalen van het luxeleven van Europarlementariërs |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kosten Europees parlement schieten door het plafond»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen valt dat Europarlementariërs bovenop hun salaris van € 8.484 bruto per maand nog de beschikking hebben over een chauffeursdienst en allerlei onkostenvergoedingen ontvangen, zoals € 4.342 voor «kantoorkosten» waarover geen verantwoording hoeft te worden afgelegd?
Het kabinet hecht eraan dat het Europees parlement de middelen heeft om zijn verdragsrechtelijke taken als medewetgever van de Europese Unie en zijn taken ten aanzien van de controle van de EU-begroting waar kan maken.
Het Europees parlement is zelf verantwoordelijke voor transparantie en verantwoording over zijn uitgaven. Het gaat dan eveneens om de verantwoordelijkheid van politieke groepen in het Europees parlement voor correcte uitgaven van toegekende financiële middelen.
In het verlengde hiervan acht het kabinet het van belang dat leden van het Europees parlement zelf transparantie en verantwoording afleggen over de eigen administratieve uitgaven. Hiervoor zijn leden van het Europees parlement zelf verantwoordelijk.
Bent u van plan om tijdens de onderhandelingen over de komende meerjarenbegroting voor de Europese Unie de eis op tafel te leggen dat het maar eens afgelopen moet zijn met het financieren van de luxe levensstijl van deze overbodige instelling? En bent u van plan aan te geven dat zolang het Europees parlement nog bestaat de salarissen en onkostenvergoedingen fors omlaag moeten?
De kabinetsinzet voor het nieuwe MFK is gericht op een ambitieuze modernisering van de EU-begroting en op het vermijden van hogere Nederlandse afdrachten als gevolg van de uittreding van het Verenigd Koninkrijk. Ten aanzien van administratieve uitgaven, waaronder worden begrepen de kosten van het Europees parlement, is het kabinet van mening dat deze uitgavencategorie ook een bijdrage dient te leveren aan de bezuinigingsopgave. In het algemeen maakt het kabinet zich ten aanzien van de EU-instellingen en internationale organisaties sterk voor versobering en modernisering van arbeidsvoorwaarden in lijn met het publieke karakter van de instelling en de sector waarin de instelling opereert.
Deelt u de mening dat het Europees parlement zo snel mogelijk moet worden opgedoekt zodat we ons aandeel in de vrijgekomen miljarden daarmee mooi in Nederland kunnen besteden? Zo nee, waarom niet?
Neen, het kabinet is geen voorstander van het opdoeken van het Europees parlement, onder andere vanwege zijn bijdrage aan de democratische legitimiteit van de totstandkoming van regelgeving op EU-niveau.
Het bericht ‘problemen met vloeren ministerie BZK: honderden inspecties, tijdelijke ontruiming en aanpassingen vereist’ |
|
Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is het waar dat er in het gebouw van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Turfmarkt 147) inspecties zijn uitgevoerd naar de vloerconstructies en dat die inspecties hebben uitgewezen dat het gebouw op twee plaatsen moet worden versterkt?1
Naar aanleiding van de situatie rond de in aanbouw zijnde parkeergarage op Airport Eindhoven heeft de Minister van BZK alle betrokken partijen opgeroepen zich in te zetten om zo snel mogelijk eventuele gebreken in gebouwen met vergelijkbare vloeren op te sporen en waar nodig maatregelen te nemen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 163). Hierbij is verwezen naar het informatiedocument «onderzoek constructieve veiligheid breedplaatvloeren in bestaande bouwwerken opgeleverd na 1999» dat het Ministerie van BZK heeft laten opstellen. Ook het Rijksvastgoedbedrijf geeft vanzelfsprekend opvolging aan deze oproep. In antwoord op de Kamervragen van de leden Ronnes en Koerhuis (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 163) is uw Kamer hierover reeds geinformeerd. Het Rijksvastgoedbedrijf voert in goed samenspel met de gebruikers, waaronder het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, onderzoeken uit volgens het informatiedocument en het daarin opgenomen stappenplan. Ook bij het gebouw Turfmarkt 147 is een onderzoek opgestart. Inmiddels zijn alle te inspecteren risicogebieden in een tussenrapportage helder geworden en zijn er maatregelen genomen om veranderingen in de belasting tot een minimum te beperken. Het onderzoek naar de risicogebieden loopt nog tot eind april. Dit onderzoek betreft zowel fysieke inspecties als de rekenkundige verwerking.
Wat doet het Rijksvastgoedbedrijf om de problemen, die naar aanleiding van de inspecties zijn geconstateerd, te verhelpen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verloopt de samenwerking in dezen tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Rijksvastgoedbedrijf?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre klopt het dat er al eerder een tussenrapport is uitgebracht, waaruit bleek dat de belasting van de vloeren in het gebouw niet mag worden verhoogd? Is er op dat moment actie ondernomen en zo nee, waarom is dat niet gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Worden er de komende tijd op meer plekken in het gebouw inspecties uitgevoerd? Zo ja, wanneer zijn die inspecties afgerond en welke inspecties betreft het? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat behelst het toezicht tijdens de inspectieperiode de komende tijd? Hoe wordt de veiligheid van het personeel gegarandeerd?
De vloeren zijn veilig voor het bestaande gebruik.
De risico’s worden beheerst door de stappen die conform het informatiedocument van BZK zijn doorlopen en door ervoor te zorgen dat bij ruimten waar maatregelen nodig zijn veranderingen van de vloerbelasting tot een minimum worden beperkt en de belasting door bestaand gebruik niet wordt overschreden. In een aantal gevallen zijn ruimtes voorlopig buiten gebruik gesteld. Naar de medewerkers is over het proces en de uitkomsten open gecommuniceerd via de (openbare) interne mediakanalen en is aan de gebruikers aangegeven dat de belasting op de vloeren niet mag worden verhoogd. Hierop wordt toegezien door het facilitair bedrijf FMHaaglanden in samenwerking met het Rijksvastgoedbedrijf.
Wat betekenen de uitkomsten van de inspecties van de vloerconstructies tot nu toe voor de personen die in het gebouw werkzaam zijn en eventuele bezoekers?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de te verwachten kosten van het herstel van de gebreken in het gebouw?
Dat kan op dit moment nog niet worden aangegeven.
Klopt het dat het gebouw aan De Turfmarkt 147 officieel op 17 oktober 2013 is geopend? Hoe kan het dat er problemen met de vloeren zijn?
Dat klopt. Zoals vermeld in de brief van de Minister van BZK aan alle betrokken partijen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 163) kan uit de onderzoeksresultaten naar de situatie rond de in aanbouw zijnde parkeergarage in Eindhoven worden opgemaakt dat er vergelijkbare risico’s zich voor kunnen doen bij andere gebouwen met vloeren met geprefabriceerde breedplaten. Het gebouw Turfmarkt 147 kent ook deze toepassing.
In hoeverre is er een kans of is het bekend dat zich soortgelijke situaties bij andere ministeries voor (gaan) doen?
De inspecties worden uitgevoerd bij alle Rijks- en Defensiegebouwen die voldoen aan de onderzoekskenmerken zoals vermeld in het informatiedocument van BZK. Tot op heden zijn bij de volgende gebouwen vloeren geïdentificeerd waarbij op een aantal plaatsen werkzaamheden nodig zijn om zwaardere belasting dan bestaand gebruik in de toekomst mogelijk te maken:
Ook bij deze gebouwen zijn beheersmaatregelen genomen in afwachting van herstel zoals genoemd in het antwoord op vraag 6 en 7.
Wilt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de uitkomsten van de gehouden inspecties en de te ondernemen acties?
Ik zal de Kamer zo spoedig mogelijk na afronding van de onderzoeken informeren.
De reactie van de minister-presidente op de Ien Daleslezing van de minister van Binnenlandse Zaken |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
In uw reactie op mijn vragen tijdens de regeling van werkzaamheden van dinsdag jl. geeft u geen antwoord; sprak de Minister nu namens het kabinet of niet?1 Zo nee, waarom niet?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties sprak als lid van het kabinet over art. 1 van de Grondwet. Daarbij bestaat in de context van het maatschappelijke debat ruimte voor persoonlijke voorbeelden en invulling.
Uw woordvoerder gaf in de Telegraaf aan haar uitspraken «meer te zien als campagneding dan als kabinetsstandpunt»; komt u nu terug op die reactie?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor dinsdag 13 februari 12:00, gelet op de regeling van werkzaamheden die middag?
De antwoorden zijn heden verzonden.
Het aanstellen van ambassadeurs en toezichthouders |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u de functieomschrijving geven van de verschillende ambassadeurs die u heeft aangesteld?1 2
De special envoy StartupDelta is werkzaam voor de Stichting Dutch StartHub, een publiek-private samenwerking gericht op het versterken van het ecosysteem voor startups en scale-ups. De stichting is een juridische entiteit die de werkzaamheden van de special envoy StartupDelta faciliteert en hiertoe met hem een overeenkomst heeft gesloten.
De special envoy StartupDelta is aanspreekpunt, aanjager en ambassadeur voor het startup en scale-up ecosysteem van Nederland. De werkzaamheden van de special envoy StartupDelta zijn gericht op zowel nationaal als internationaal verbinden, inspireren en aanzetten tot veranderingen die het Nederlandse startup- en scale-up-ecosysteem versterken. Het takenpakket van de special envoy StartupDelta omvat het signaleren van kansen en knelpunten en het onder de aandacht brengen daarvan bij relevante partijen in het ecosysteem in Nederland, kansen die Nederland biedt als startupland in het buitenland actief onder de aandacht brengen en goede voorbeelden en ervaringen uit het buitenland onder de aandacht brengen van Nederlandse partijen.
Vanwege de publiek-private samenwerking is het cruciaal dat er in het veld stevig draagvlak is voor de kandidaat. De meest betrokken stakeholders hebben in 2016 op eigen initiatief de heer Constantijn van Oranje-Nassau voorgedragen als opvolger van mevrouw Neelie Kroes als special envoy StartupDelta voor de periode medio 2016-eind 2017.3 Gelet op zijn belangrijke rol bij het verbinden van verschillende partijen en het versterken van het Nederlandse startup ecosysteem heeft het kabinet de special envoy StartupDelta gevraagd om anderhalf jaar door te gaan (tot medio 2019).4
De positie, werkzaamheden en bezoldiging van de special envoy StartupDelta zijn vastgelegd in afspraken met de Stichting Dutch StartHub. Deze stichting wordt voor maximaal 50% gefinancierd door de ministeries van EZK en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De stichting heeft een eigen begroting en gaat over het eigen personeelsbeleid. EZK heeft een samenwerkingsovereenkomst met de Stichting DutchStartHub. In deze overeenkomst is opgenomen dat de vergoeding aan de special envoy StartupDelta dient te voldoen aan de kaders in de Wet normering topinkomens. Het tijdsbeslag bedraagt maximaal 1.440 uur per jaar (3,5 dag per week). Werkzaamheden en nevenfuncties van de huidige special envoy StartupDelta worden beoordeeld binnen de afspraken over de ministeriele verantwoordelijkheid voor leden van het Koninklijk Huis.
De heer Willem Vermeend is op 10 februari 2016 voor maximaal twee jaar aangesteld als special envoy FinTech om een schakel te vormen tussen de FinTech-sector, de overheid, het bedrijfsleven en de toezichthouders. Het ging om een onbezoldigde functie, waarbij de special envoy FinTech ermee heeft ingestemd geen private belangen in FinTech te hebben. Zijn taakomschrijving was om knelpunten te signaleren, kansen die Nederland biedt bij innovatieve partijen en investeerders onder de aandacht te brengen; en best practices uit het buitenland te introduceren. Mijn voorganger heeft de heer Vermeend destijds voor deze functie aangezocht.
De special envoy FinTech heeft de maximale twee jaar niet nodig gehad. In mei 2017 heeft de special envoy FinTech, samen met Holland FinTech, de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars, zijn aanbevelingen gepresenteerd, die op 29 mei 2017 aan uw Kamer zijn verzonden. De heer Vermeend heeft naar aanleiding van deze aanbevelingen, het einddoel van zijn functie, nog lezingen en interviews verzorgd en daarna zijn werkzaamheden beëindigd. Uw Kamer heeft op 29 november jl. om een reactie op zijn aanbevelingen verzocht. Het inhoudelijke debat over de aanbevelingen kan volgen na de reactie, die is voorzien voor dit voorjaar. De evaluatie van het functioneren van de special envoy FinTech vormt een onderdeel van deze reactie.
Op welke wijze zijn de ambassadeur Fintech en de special envoy StartupDelta precies aangezocht? Is dit verlopen via een openbare sollicitatieprocedure? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel tijd de ambassadeur en special envoy besteden aan hun werk en welke beloning daar tegenover staat? Hoe verhouden de beloningen zich tot afspraken die hiervoor gelden?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er afspraken gemaakt over het mogen gebruiken van de benoemingen in andere werkzaamheden en eventuele nevenfuncties? Zo ja, welke afspraken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over het feit dat de ambassadeur FinTech heeft erkend dat er sprake is van plagiaat in zijn boek over cybersecrurity?3 Kan deze ambassadeur nog geloofwaardig namens de Nederlandse regering functioneren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De heer Vermeend heeft op persoonlijke titel een boek geschreven met co-auteur Rian van Rijbroek, genaamd «De wereld van cybersecurity en cybercrime». Afgaande op berichtgeving in de media geven de heer Vermeend en zijn co-auteur toe dat teksten zijn overgenomen zonder bronverwijzing. Samen met de uitgever erkennen zij hiervoor hun verantwoordelijk. Het boek staat los van de rol van de heer Vermeend als special envoy FinTech. Bovendien is, zoals eerder opgemerkt, de benoeming van de heer Vermeend als special envoy FinTech op 10 februari jl. verlopen, daar bij het instellen van deze positie de benoeming is gemaximeerd op twee jaar.6
Hoe is de benoeming van de oud-staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) precies tot stand gekomen?4
De Minister van Financiën benoemt de leden van de raad van toezicht. De raad van toezicht van de AFM draagt nieuwe leden voor om te worden benoemd. Conform artikel 1:27a(4) van de Wet op het financieel toezicht (Wft) heeft de raad van toezicht voor de werving van een nieuw lid een functieprofiel opgesteld. Bij de werving en selectie van een nieuw lid is als uitgangspunt de algemene profielschets voor de raad van toezicht gehanteerd, in combinatie met de profielschets «financieel» en de specifieke competenties voor voorzitter auditcommissie. Vervolgens is de werving gestart. Met behulp van een executive searchbureau is gezocht naar geschikte kandidaten.
De raad van toezicht en de voorzitter van het bestuur van de AFM hebben vervolgens gesprekken gevoerd met de voorkeurskandidaat. Conform artikel 1:27a Wft moet de raad van toezicht bestaan uit personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staan en die geschikt zijn voor de uitoefening van hun functie. Met dit doel hebben de raad van toezicht en het bestuur een toetsingsprocedure opgesteld die bestaat uit drie onderdelen: (1) compliance, nevenfuncties en financiële belangen, (2) geschiktheid en (3) betrouwbaarheid. Na afronding van de toetsing met positieve uitslag heeft de raad de heer Van Rijn voorgedragen. Ik heb de voordracht van de raad van toezicht positief beoordeeld en heb de heer Van Rijn per 1 februari benoemd als lid van de raad van toezicht.8
Was de oud-staatssecretaris al in beeld voor de benoeming ten tijde van de demissionaire periode van het vorige kabinet?
Nee.
Wat is de bezoldiging voor iemand in de raad van toezicht van de AFM?
Voor de bezoldiging van de leden van de RvT verwijs ik naar het jaarverslag van de AFM, waar dit in is opgenomen. De bezoldiging van leden van de raad van toezicht is gemaximeerd op grond van de Wet normering topinkomens (WNT). Het bezoldigingsmaximum voor leden van de raad van toezicht bedraagt 10% van het algemeen bezoldigingsmaximum van de WNT. Het percentage voor de voorzitter bedraagt 15% van het algemeen bezoldigingsmaximum. In 2018 is het algemeen bezoldigingsmaximum € 187.000. Voor de leden en de voorzitter van de raad van toezicht het bezoldigingsmaximum dus respectievelijk € 18.700 en € 28.050.
Denkt u dat de huidige wijze van benoemen van toezichthouders of ambassadeurs ertoe leidt dat de juiste persoon voor de plek gevonden wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Op de benoeming van toezichthouders en ambassadeurs ben ik eerder in mijn beantwoording ingegaan.
Het bericht ‘Rijkswaterstaat deelde vertrouwelijke informatie van 'weggepeste' vuurtorenwachter met haar collega's’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Rijkswaterstaat deelde vertrouwelijke informatie van «weggepeste» vuurtorenwachter met haar collega's»1 en de uitzending van EenVandaag van 23 januari 2018?
Ja.
Wat vindt u ervan dat er niet tijdig en adequaat is ingegrepen door Rijkswaterstaat en dat er nu voor de tweede keer onderzoek gedaan moet worden?
Sinds januari 2016 zet Rijkswaterstaat zich in om de situatie adequaat op te lossen. Nadat in de loop van 2016 mediation en gesprekken op de werkvloer niet tot een normalisering van de verhoudingen hebben geleid, is in november 2016 door de Directeur Scheepvaart- en Watermanagement van het onderdeel Rijkswaterstaat Verkeer- en Watermanagement opdracht gegeven om op objectieve, onafhankelijke wijze te onderzoeken wat de oorzaak is van de spanningen op de Brandaris tussen betrokkene en haar collega’s en in hoeverre deze opgelost kunnen worden. De opdracht is verleend aan het Expertisecentrum Organisatie & Personeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ECO&P), gelet op zijn ervaringen op dit gebied. Het ECO&P houdt zich voor de hele rijksoverheid bezig met onder meer conflictbemiddeling. Het onderzoek was in mei 2017 gereed.
De discussie tussen partijen over de uitkomst van het door ECO&P uitgevoerde onderzoek was voor de dienstleiding van Rijkswaterstaat aanleiding om de heer B. Eenhoorn, (waarnemend burgemeester Amstelveen en in het verleden burgemeester van Schiermonnikoog) eind juni 2017 te vragen te verkennen, of en op welke wijze een verbetering van de situatie kan worden bereikt en werkzame verhoudingen kunnen worden gerealiseerd. De heer Eenhoorn heeft in augustus 2017 zijn eindrapportage uitgebracht en onder andere de aanbeveling gedaan de feiten door een onafhankelijke commissie te laten vaststellen en wegen.
Deze onafhankelijke onderzoekscommissie is begin januari 2018 aan de slag gegaan en bestaat uit drie zeer ervaren en deskundige onderzoekers op het gebied van omgangsvormen op de werkvloer. Voorzitter is de heer mr. S.B. Boelens. De andere leden (een psycholoog/seksuoloog en een jurist) zijn onderzoekers van het bureau Bezemer Kuiper & Schubad. Het onderzoek moet 1 april a.s. zijn afgerond.
Wat vindt u ervan dat er medische informatie van de betrokkene is gedeeld met collega’s?
Het onderzoeksrapport dat in mei 2017 door ECO&P is uitgebracht over de oorzaak van de spanningen tussen betrokkene en haar collega’s bevat enkele passages waarin persoonsgegevens en gegevens over de gezondheidstoestand van betrokkene zijn opgenomen.
Het onderzoeksrapport is verstrekt en besproken met de collega’s op de Brandaris, aangezien zij ook onderdeel waren van het onderzoek. Dat de gegevens over de gezondheidstoestand van betrokkene hierbij bekend zijn geworden, had niet mogen gebeuren. Rijkswaterstaat heeft hiervoor excuses aangeboden en het rapport weer bij de collega’s teruggehaald.
Vindt u dat de positie van het Expertisecentrum Organisatie en Personeel (EC O&P) onafhankelijk genoeg is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. De adviseurs van ECO&P hebben een onafhankelijke positie ten opzichte van de afnemer/opdrachtgever. Ten behoeve van die onafhankelijkheid zijn verdere waarborgen in de processen en het kwaliteitssysteem van ECO&P ingericht. Voorts is een groot deel van de professionals gecertificeerd en/of aangesloten bij een beroepsvereniging. Dit biedt een externe borging.
Deelt u de twijfels over de kwaliteit van het lopende onderzoek? Zo nee, waarom niet? Wat vindt u ervan dat de heer Kreemers zich heeft teruggetrokken als commissielid?
Nee, ik deel deze twijfels niet. Deze onafhankelijke onderzoekscommissie bestaat uit drie zeer ervaren, deskundige en onafhankelijke onderzoekers op het gebied van omgangsvormen op de werkvloer.
De onderzoeksopdracht biedt de commissie ruimte om alle relevante feiten die aan de spanningen ten grondslag liggen, te onderzoeken en te waarderen. Het is aan de commissie om te bepalen op welke wijze het onderzoek wordt uitgevoerd en welke mensen daarbij worden gehoord.
Ik vind het spijtig dat de heer Kreemers (voorgedragen door betrokkene als commissielid) niet is toegetreden tot de commissie.
Deelt u de mening dat de Inspectie SZW ook een rol zou moeten spelen in dit soort zaken, in het kader van psychosociale arbeidsbelasting en een veilige werkomgeving? Zo nee, waarom niet?
Alle werkgevers zijn op grond van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht om een beleid te voeren dat erop gericht is om psychosociale arbeidsbelasting (PSA), waaronder pesten, te voorkomen of te beperken. De Inspectie SZW houdt toezicht op de handhaving van deze verplichting en speelt hierin dus al een rol. Dit toezicht doet de Inspectie SZW risicogestuurd en effectgericht programmatisch. Zo heeft de Inspectie tussen augustus 2016 en maart 2017 controles uitgevoerd bij een aantal hoogrisicosectoren op het gebied van pesten en agressie en geweld. Daarbij is ook gekeken naar sectoren binnen de overheid, te weten het onderwijs en de rechtbanken. De ervaringen en indrukken die bij die inspecties zijn opgedaan worden door de Inspectie SZW actief gedeeld met de betrokken ministeries.
Ook in 2018 zal de Inspectie SZW aandacht besteden aan psychosociale arbeidsbelasting. Daarnaast volgt bij een klacht van een vakbond of ondernemingsraad altijd een onderzoek.
De Inspectie SZW brengt het belang van vertrouwenspersonen en procedures ook onder de aandacht bij stakeholders als arbodiensten, A&O-deskundigen, bedrijfsartsen, werkgevers- en werknemersorganisaties.
Wat vindt u van de conclusie van Pesten op de Werkvloer, in de uitzending van EenVandaag, dat klachten over pesten op de werkvloer vooral komen van werknemers in dienst van de overheid?
Vindt u ook dat de overheid een voorbeeldrol zou moeten vervullen als het gaat om een veilige werkomgeving? Zo nee, waarom niet?
Is pesten en veiligheid op de werkvloer onderdeel van de opleiding van leidinggevenden bij de overheid?
Er is een grote diversiteit aan opleidingen voor leidinggevenden binnen de overheid. Defensie en politie bijvoorbeeld kennen kaderopleidingen voor hun officieren en onderofficieren. Veel managers bij overheidssectoren volgen HBO-of universitaire managementopleidingen. Overheidswerkgevers zijn primair zelf verantwoordelijk voor de opleiding van hun leidinggevenden.
Ook bij de sector Rijk bestaat er geen generieke opleiding die alle leidinggevenden verplicht volgen. Hoewel pesten op de werkvloer niet altijd een afzonderlijk thema is, wordt er in diverse opleidingen voor leidinggevenden wel aandacht aan besteed onder de thema’s integriteit, inclusie en het voeren van het goede gesprek. Er is veel materiaal over integriteit in brede zin beschikbaar, zoals de Gedragscode Integriteit Rijk, en daarnaast diverse handreikingen, flyers en factsheets. Ook het Ministerie van SZW heeft verschillende relevante instrumenten ontwikkeld, zoals een brochure voor leidinggevenden «een goede werksfeer, laten we dat zou houden»4.
Wat vindt u ervan dat uit onderzoek van TNO blijkt dat pesten op de werkvloer nog steeds heel vaak voorkomt? Wat gaat u eraan doen om dit te verbeteren?
De cijfers uit de NEA geven aan hoe belangrijk het is dat dit onderwerp aandacht blijft krijgen. Richting werkend Nederland is hier vanuit het Ministerie van SZW reeds veel aandacht aan besteed, onder andere middels publiekscampagnes om het onderwerp meer bespreekbaar te maken. Tevens zijn ondersteunende informatie en instrumenten beschikbaar gesteld aan werkgevers en werknemers, aangezien vooral zij samen zullen moeten werken aan een veilige en gezonde werkomgeving.
Ook de komende jaren blijft het Ministerie van SZW actief op dit onderwerp, onder meer door het organiseren van een aantal bijeenkomsten om aandacht te besteden aan het belang van een veilige werkcultuur en het opnieuw onder de aandacht brengen van ontwikkelde instrumenten onder specifieke doelgroepen, zoals leidinggevenden, ondernemingsraadleden en vertrouwenspersonen. Ook zal het Actieteam PSA in 2018 zo’n twintig organisaties actief begeleiden bij het aan de slag gaan met maatregelen om psychosociale arbeidsbelasting, waaronder ongewenste omgangsvormen, aan te pakken. De ervaring en kennis die met deze interventies wordt opgedaan, zal breed worden gedeeld.
Daarnaast wordt momenteel in opdracht van SZW een onderzoek uitgevoerd naar de positie en de rol van vertrouwenspersonen in het voorkomen en tegengaan van ongewenste omgangsvormen. Hierbij wordt bekeken hoe de positie van vertrouwenspersonen versterkt kan worden.
Vindt u dat er voldoende mogelijkheden zijn om ook de pesters aan te pakken? Zo ja, wat zijn deze mogelijkheden en hoe worden deze ingezet? Zo nee, hoe kan dit worden verbeterd?
Het creëren van een veilige werkomgeving, waarin grenzen aangegeven en gerespecteerd kunnen worden, is cruciaal om ongewenst gedrag, zoals pesten, te voorkomen. Hierbij ligt de eerste verantwoordelijkheid bij werkgevers. Zij hebben, zoals gezegd, de verplichting om een beleid te voeren dat erop gericht is om psychosociale arbeidsbelasting (PSA), waaronder pesten, te voorkomen of te beperken.
Daarvoor is het belangrijk dat er een cultuur is waarin ongewenst gedrag bespreekbaar kan worden gemaakt. Hier zullen werkgevers en werknemers met name preventief op moeten acteren, door te werken aan een veilige en gezonde werkomgeving. Zoals ook in het antwoord op vraag 10 is aangegeven, zullen in 2018 praktische handvatten hiertoe onder de aandacht van verschillende doelgroepen worden gebracht.
De regelgeving geeft voldoende handvatten om pesten op het werk aan te pakken. De Inspectie SZW inspecteert en handhaaft op de verplichting uit de arbeidsomstandighedenwet. Ernstige gedragingen die onderdeel kunnen uitmaken van pesten, zoals bedreiging en intimidatie zijn bovendien strafbaar.
Het bericht dat de AIVD en het kabinet burgers misleiden |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Is het waar dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) ook nu al via de kabel mag aftappen, zolang dit gericht is? Zo nee, zou de AIVD dit mogen onder het huidige artikel 25 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten?1
De AIVD mag in overeenstemming met artikel 25 van de Wiv 2002 de communicatie van geïdentificeerde personen of organisaties onderscheppen, ook als deze via de kabel verloopt.
Hoe verklaart u in dit licht deze informatie op de website van de AIVD: «Kabels waar wij nu niet bij mogen, ook niet als kwaadwillenden daar informatie met elkaar delen. [...] Met de nieuwe Wiv kan de AIVD deze communicatie ook op de kabel onderzoeken.»
Teneinde onder meer de ongekende dreiging tijdig te kunnen onderkennen, geeft de Wiv 2017 de AIVD de bevoegdheid communicatie op de kabel te onderscheppen als daar grond voor is, zonder al een specifiek persoon of specifieke organisatie te hebben kunnen identificeren. Een voorbeeld is de communicatie van een specifiek deel van Syrië met Nederland.
Bent u bereid om de AIVD te vragen om deze informatie aan te passen?
Ik acht de tekst op de website in overeenstemming met de werkelijkheid. Omdat uit uw vraag blijkt dat delen van de passage voor meerdere interpretaties mogelijk zijn, is de tekst verder verduidelijkt.
Het bericht “Minister Schultz in beeld als nieuwe baas Schiphol” |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u de berichtgeving «Minister Schultz in beeld als nieuwe baas Schiphol»?1
Ja.
Kent u de aangenomen motie-Koopmans van 2 december 2010 over de gedragsregels voor oud-bewindspersonen om (de schijn) van belangenverstrengeling te voorkomen?2
Ja.
Kent u de brief van oud-minister Donner van 26 april 2011 als reactie op deze motie?3
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de vragen en antwoorden tijdens twee mondelinge vragenuurtjes, waarin het lid Van Tongeren oud-minister Eurlings en later Minister Schultz vragen stelde over een overstap naar een Nederlands (staats)bedrijf op het terrein van het ministerie waar de bewindspersoon de verantwoordelijkheid heeft?4
Ja.
Hoe beoordeelt u een voorgenomen overstap naar een (staats)bedrijf van een zittend Minister? Welk beoordelingskader gebruikt u daarbij?
Het kabinetsbeleid is dat er een afkoelingsperiode van twee jaar geldt voor het lobbyen op het eigen beleidsterrein.6 Het is aan bewindspersonen zelf om te bepalen, op basis van hun eigen integriteit, of en op welke termijn het verstandig is om werkzaam te zijn op hetzelfde beleidsterrein.
Vindt u dat er, bij gebrek aan formeel op schrift gestelde regels voor bewindspersonen, aansluiting gezocht zou moeten worden bij regels in de ons omringende landen zoals Groot-Brittannië, dat een afkoelingsperiode kent, of bij de regels die voor medewerkers van de departementen gelden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dat vormgegeven?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u de Europese gedragsregels voor oud-Eurocommissarissen passend en vindt u het voornemen deze verder aan te scherpen een goede zaak? Zouden Nederlandse ministers uit zichzelf langs de lijnen van deze gedragscode moeten handelen? Zult u de adviezen uit het in februari 2014 gepubliceerde rapport van de EU over anti-corruptie toepassen?5 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
De Europese gedragsregels gelden voor oud-eurocommissarissen. Voor Nederlandse ministers geldt het kabinetsbeleid.
Is er een extra verantwoordelijkheid voor het vermijden van (de schijn) van belangenverstrengeling wanneer een eventuele volgende werkkring van een oud-minister een staatsbedrijf betreft?
Zie antwoord vraag 5.
Zou juist wanneer de Staat de meerderheidsaandeelhouder van een bedrijf is, er een afkoelingsperiode moeten zijn voordat een oud-bewindspersoon daar aan de slag kan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een beschrijving geven van de politieke (eind)verantwoordelijkheid die u de afgelopen jaren voor het dossier Schiphol, ruimtelijke ordening in de regio en luchtvaart gedragen heeft?
Ik heb het luchtvaartdossier de afgelopen 10 jaar niet in mijn portefeuille gehad. Wel het ruimtelijk ordening beleid op rijksniveau.
Heeft u er de laatste vier jaar op enig moment interesse in getoond om toe te treden tot de raad van bestuur van Schiphol nv? Zo ja, wanneer en hoe?
Nee.
Heeft u belangstelling om toe te treden tot de raad van bestuur van Schiphol nv?
Ik ben tot dusver niet benaderd en heb er derhalve niet over nagedacht en zie daar op basis van speculaties ook geen aanleiding toe.
Op welke wijze wordt voor de nieuwe topfunctie van Schiphol geworven, nu de heer Nijhuis terugtreedt? Kunt u de procedure beschrijven?
Omdat bij Schiphol het structuurregime van toepassing is, benoemt de raad van commissarissen de nieuwe CEO. Daarbij stelt de raad van commissarissen eerst de profielschets op en vervolgens een longlist van potentiële kandidaten. Hieruit volgt de shortlist. De raad doet dit in nauw overleg met het Ministerie van Financiën. Bij deze benoeming wordt ook het beleidsdepartement Infrastructuur en Milieu betrokken. Na sondering bij de Minister van Financiën benoemt de raad van commissarissen de nieuwe CEO.
Is er met u als aandeelhouder in de afgelopen twee weken op enig moment gesproken en/of gemaild over de opvolging van de heer Nijhuis als CEO van Schiphol? Zo ja, kunt u dan de desbetreffende verslagen en/of e-mails aan de Kamer doen toekomen?
Nee dat is er niet met de Minister van financiën, maar uiteraard is de Minister van Financiën kort voor de bekendmaking wel geïnformeerd door de heer Nijhuis over zijn vertrek. De raad van commissarissen is inmiddels met de procedure gestart.
Heeft u de afgelopen vier jaar op enig moment contact gehad met de Minister van Infrastructuur en Milieu over de mogelijke opvolging van de CEO van Schiphol?
Nee
Kunnen deze vragen voor woensdag 25 oktober 2017 om 11.00 uur beantwoord worden?
Ja
De benoeming van een topambtenaar van PvdA-huize op het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Met dank aan Koenders»?1
Ja.
Klopt het dat René Cuperus, medewerker van het wetenschappelijk bureau van de Partij van de Arbeid, de Wiardi Beckman Stichting, is benoemd als «tegendenker» bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
De heer Cuperus is per 1 oktober 2017 op een tijdelijke aanstelling met een duur van één jaar voor 24 uur per week bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangesteld en geplaatst in de vacante functie van «scholar in residence» bij de Eenheid Strategische Advisering (ESA).
Heeft voor deze functie een vacature, intern dan wel extern, open gestaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze vacature aan de Kamer doen toekomen?
Nee, gelet op de zeer specifieke functievereisten en de korte duur en beperkte omvang van de aanstelling is ervoor gekozen om een shortlist van mogelijk geschikte kandidaten op te stellen. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 7 met betrekking tot de openstelling van vacatures.
Kunt u toelichten welke sollicitatieprocedure de heer Cuperus heeft doorlopen voor zijn benoeming tot deze functie? Waren er meer kandidaten? Zo ja, hoeveel gesprekken zijn er gevoerd?
Besloten is de heer Cuperus uit te nodigen voor een selectiegesprek met het hoofd en het plaatsvervangend hoofd van ESA. Vervolgens heeft hij een voorstel voor een werkprogramma ingediend. Ten slotte heeft hij een afrondend gesprek gevoerd met het hoofd van ESA. Het arbeidsvoorwaardengesprek is gevoerd met een medewerker van de personeelsdienst.
Op welke wijze bent u persoonlijk betrokken geweest bij de benoeming van de heer Cuperus?
Ik ben bij het besluit dat tot deze benoeming heeft geleid niet betrokken geweest.
Welke procedures en/of voorschriften kent de rijksoverheid voor het werven van nieuwe werknemers? Is het noodzakelijk dat vacatures intern dan wel extern open gezet worden? Zo ja, waarom is in het geval van de benoeming van de heer Cuperus hier niet voor gekozen?
Voor werving van rijksambtenaren geldt het Besluit werving en selectie. Dat verplicht niet tot publicatie van alle vacante functies. Ook de interne voorschriften van mijn ministerie verplichten daar niet toe.
Acht u het wenselijk dat op hooggeplaatste functies binnen de Rijksoverheidsdienst personen zonder sollicitatieprocedure benoemd worden zonder enige tegenkandidaat?
Vacante reguliere functies die niet met interne kandidaten kunnen worden ingevuld, worden in de regel extern gepubliceerd opdat een ieder zijn of haar belangstelling daarvoor kenbaar kan maken. In bijzondere gevallen waarin slechts voor een korte periode een kandidaat wordt gezocht die moet voldoen aan zeer specifieke functievereisten, kan van een publicatie worden afgezien en geschikt geachte kandidaten worden benaderd. Daarvan was sprake in het onderhavige geval. Ook de werving van de voorganger van de heer Cuperus – de heer Hoogduin – vond op deze wijze plaats.
Bent u bereid de benoeming van de heer Cuperus te herzien en de vacature voor de functie alsnog intern dan wel extern open te stellen voor het bredere publiek?
Nee.
Kunt u deze vragen nog voor het aflopen van uw ambtstermijn beantwoorden?
Ja.
Toegangspassen tot de Koningin Maximakazerne die zijn gevonden in een auto die eerst eigendom van Defensie was. |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen?1
Ja.
Kunt u, gezien het antwoord op vraag 5 in die vragenreeks, aangeven hoe vaak er in de afgelopen vijf jaar meldingen zijn geweest dat een verkocht defensievoertuig niet volledig leeggehaald was? Zo nee, waarom niet?
Nee. Dit wordt niet op structurele basis bijgehouden.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat er in een voormalige marechaussee-auto pasjes en parkeerkaarten zijn aangetroffen die onder andere toegang verschaffen tot de Koningin Maximakazerne?2
In het voertuig zijn geen passen of andere middelen achtergebleven die toegang zouden kunnen verschaffen tot een defensiecomplex. Het in het voertuig aangetroffen parkeervignet voor de dienstenbaan van Schiphol was gekoppeld aan het kenteken van het voertuig. Aangezien het voertuig na afstoting niet meer in de IT-systemen van Schiphol voorkomt, gaf het vignet niet langer toegang tot de dienstenbaan.
Het vignet voor de Koningin Maxima Kazerne is een geplastificeerde parkeerkaart die zichtbaar in het voertuig moet worden gelegd op het terrein. De parkeerkaart geeft geen toegang tot de kazerne. Daarvoor is een geldige defensiepas vereist.
Beide genoemde vignetten zijn sinds een jaar niet meer in gebruik.
Deelt u de mening dat dergelijke toegangspassen niet in een voertuig achter mogen blijven? Deelt u de mening dat dit, wanneer ze in verkeerde handen vallen, tot (staats)gevaarlijke situaties kan leiden? Zo nee, waarom niet?
Af te stoten voertuigen moeten worden ontdaan van privéspullen en defensie-gerelateerde zaken. Het verwijderen van parkeervignetten hoort daarbij. In dit geval is sprake van een menselijke fout en zijn beide parkeervignetten over het hoofd gezien. Zoals in het antwoord op vraag 3 geschetst, hebben hierdoor geen gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Dit laat onverlet dat er sprake is geweest van een fout.
Bent u bereid de verkoop van defensiematerieel, zoals auto’s en andere voertuigen, grondig te evalueren en de resultaten voor het einde van het jaar naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht dit niet nodig, aangezien de procedure toereikend is en het om een menselijke fout gaat zonder (potentiële) gevolgen voor de (staats)veiligheid. Defensie stoot jaarlijks zo’n 2.000 voertuigen (tot 3.500 kg) af. De afdeling in kwestie is zich er terdege van bewust dat dergelijke situaties moeten worden voorkomen.
Kunt u aangeven hoe u gaat voorkomen dat dit soort materiaal achterblijft in voertuigen die verkocht worden?
Het betrokken personeel zal met nadruk worden gewezen op het belang van naleving van de procedure.
Het bericht dat er binnen de gehele overheid is informatieveiligheid nodig is |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht ««Cybersecurity niet alleen Rotterdams probleem» (Binnenlands Bestuur)?1
Ja.
Deelt u de mening van de Digicommissaris dat er binnen de gehele overheid investeringen nodig zijn voor betere informatieveiligheid? Zo ja, waarom en wat doet u om dit te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Op 16 november 2016 heeft het kabinet de Studiegroep Informatiesamenleving en Overheid ingesteld om een advies op te stellen over (het verbeteren van) het functioneren van de digitale overheid. De Studiegroep is verzocht om, ten behoeve van de volgende kabinetsperiode, te adviseren over een verbetering van het functioneren van de digitale overheid voor wat betreft de doorontwikkeling, de financiering en de governance van de generieke digitale voorzieningen. In haar rapport dat op 18 april is verschenen adviseert de Studiegroep dat «De digitale basisinfrastructuur (Generieke Digitale Infrastructuur, GDI) wordt bestempeld tot vitale infrastructuur voor Nederland. De financiering wordt, inclusief doorontwikkeling en innovatie, structureel geborgd.»2 Het kabinet heeft de overwegingen en aanbevelingen van de Studiegroep zonder nadere standpuntbepaling aan uw Kamer voorgelegd. Als demissionair Minister van BZK laat ik het aan mijn opvolger hoe hij of zij de aanbevelingen van de Studiegroep gaat oppakken.
Deelt u de mening van de Digicommissaris dat er een snellere implementatie van moderne internetstandaarden nodig is? Deelt u dan ook de mening van de Internet Society Nederland dat er een wettelijke verplichting om beveiligingsstandaarden te gebruiken moet komen? Zo ja, waarom en wat kunt u doen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Er is inderdaad een snellere implementatie van moderne internetstandaarden nodig, met name op het gebied van beveiligingsstandaarden. Daarom worden diverse acties ondernomen. Zo is de rijksoverheid een van de initiatiefnemers van de «veilige e-mailcoalitie», waarin bedrijfsleven en overheid samenwerken om phishing terug te dringen. Daarnaast wordt er deelgenomen aan het Platform Internetstandaarden dat de implementatie van de beveiligingsstandaarden meetbaar maakt via internet.nl, en hebben de overheden in het Nationaal Beraad Digitale Overheid afgesproken om informatieveiligheidsstandaarden een impuls te geven. De standaarden zijn opgenomen in factsheets van het NCSC en de Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten van VNG/KING.
Het voorstel voor de wet Generieke Digitale Infrastructuur, dat onlangs in consultatie was, bevat een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur open standaarden, waaronder beveiligingsstandaarden, aan te wijzen die overheden dienen te hanteren in het elektronisch verkeer met andere overheden, met burgers en met bedrijven. Deze aanwijzing zal plaatsvinden indien dit noodzakelijk en proportioneel is gelet op de goede werking, veiligheid, betrouwbaarheid of de doelmatigheid van het elektronisch verkeer, of indien dit voortvloeit uit verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de afspraak tussen de Digicommissaris en het Nationaal Beraad Digitale Overheid over de implementatie van moderne beveiligingstandaarden bij de e-mail van gemeenten per 2018?
De stand van zaken van de implementatie van een set informatieveiligheidsstandaarden wordt op verzoek van het Nationaal Beraad halfjaarlijks – via internet.nl – door het Forum Standaardisatie gemeten. De laatste meting treft u aan op de pagina: www.forumstandaardisatie.nl/thema/iv-meting. Uit de laatste meting van begin 2017 blijkt dat de implementatie gestaag groeit. Vooral gemeenten hebben het laatste half jaar een flinke inhaalslag gemaakt. De groei moet echter overheidsbreed verder worden doorgezet, zodat het streefbeeld kan worden gehaald om deze standaarden eind 2017 overal waar van toepassing, te hebben geïmplementeerd.
Is het aantal van 700 kritieke lekken in de systemen van de gemeente Rotterdam symptomatisch voor de stand van zaken met betrekking tot de informatieveiligheid bij Nederlandse gemeenten? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet? Beschikt u over recent onderzoek naar de stand van informatiebeveiliging bij Nederlandse gemeenten?
Laat ik voorop stellen dat met eventuele misstanden of aanwijzingen daarvan serieus dient te worden omgegaan, zoals in het voorbeeld van Rotterdam ook is gebeurd. De technische kwetsbaarheden zijn gevonden als gevolg van een penetratietest bij de gemeente Rotterdam, uitgevoerd door de rekenkamer op verzoek van de gemeenteraad van diezelfde gemeente. Ook in andere gemeenten zijn dergelijke onderzoeken uitgevoerd. De conclusies van de rapporten lopen uiteen. Er is op basis van deze rekenkameronderzoeken geen reden om aan te nemen dat de conclusies van één rapport symptomatisch zou zijn voor de stand van zaken bij alle Nederlandse gemeenten – in positieve zin, noch in negatieve zin.
Zoals ik uw Kamer eerder heb laten weten bij de beantwoording van vragen over een hack bij de gemeente Ede, zijn er geen cijfers beschikbaar van aantallen informatiebeveiligingsincidenten of hacks bij gemeenten.3 Er is dus geen allesomvattend overzicht met de diepte van een lokaal rekenkameronderzoek.
De aanschaf van een Boeing 737 Business Jet als nieuw regeringsvliegtuig |
|
Paul van Meenen (D66), Rob Jetten (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Waarom zijn de vier inschrijvingen op de Europese aanbestedingsprocedure, zoals gemeld in uw brief van 2 februari 2017 (Kamerstuk 34 550 XII nr. 69), door u niet aangemerkt als geldige bieding?
De vier inschrijvingen waren ongeldig omdat niet aan de voorwaarden werd voldaan die in de aanbestedingsdocumenten door de Staat zijn gesteld.
Is het waar dat de partij waarmee u naar aanleiding van die mislukte aanbestedingsprocedure een exclusieve onderhandelingsprocedure gestart bent, Boeing Company is? Indien dat zo is, op welk moment is besloten dat het ging om de levering van een Boeing 737 (Business Jet) en niet om een ander type vliegtuig van deze producent?
Ik ben nagegaan of ik met een of meer inschrijvers op grond van de Aanbestedingswet exclusief een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande aankondiging kon toepassen om alsnog tot gunning van de opdracht te komen. Van de ontvangen inschrijvingen voldeed alleen Boeing Company aan de vereisten die daarvoor worden gesteld in het aanbestedingsrecht.
De onderhandelingen zijn daarom met Boeing Company gevoerd. Deze onderhandelingen zijn gestart met als uitgangspunt de eerdere inschrijving van Boeing waarin een nieuwe Boeing 737 (Business Jet) is aangeboden.
Welke zeggenschap had het Koninklijk Huis, mede-gebruiker voor 12 procent van de inzet, bij de vervanging van het regeringsvliegtuig? Was deze evenredig aan het gebruik ervan?
Het Koninklijk Huis had geen zeggenschap in besluitvorming over de vormgeving van de aanbestedingsprocedure, de beoordeling van inschrijvingen alsmede de onderhandelingen met Boeing. In de oriënterende fase van het traject ter vervanging van het regeringsvliegtuig is uiteraard wel gesproken met de toekomstige gebruikers, waaronder het Koninklijk Huis, om een goed beeld te krijgen van de functionele eisen die dienden te worden meegewogen bij de aanschaf van een ander toestel.
Sluit u uit dat het nemen van vlieglessen door de Koning voor het halen van een brevet voor de Boeing 737 van invloed is geweest op de aanbestedingsprocedure, de onderhandelingen met Boeing en de uiteindelijke keuze voor een specifiek model en de prijs ervoor? Zo ja, graag een gemotiveerde onderbouwing waarom dit zo is. Zo nee, welke meerkosten voor de Nederlandse Staat heeft dit opgeleverd?
Ja. De vlieglessen door de Koning kennen geen relatie met de aanbestedingsprocedure. De omscholing van de Koning vloeide eerder al voort uit de vervangingskeuze van de KLM waar de Koning het merendeel van zijn vlieguren maakt.
Op basis van de voorwaarden in de aanbestedingsdocumenten had ook de leverancier van een ander type vliegtuig zich kunnen kwalificeren en een winnende inschrijving kunnen doen. Zie ook antwoord op vraag 3.
Wat zijn de totale kosten voor de aanschaf van het nieuwe regeringsvliegtuig?
Zoals gemeld in mijn brief van 11 april 2017 (34 550 XII, nr. 74) is de verkoopprijs van de KBX € 3,7 miljoen, de aanschafprijs van het nieuwe regeringsvliegtuig € 92,7 miljoen (inclusief belastingen, tegen wisselkoers Kamerstuknummer 34 550 XII, nr. 73) en de netto vervangingskosten daarmee € 89 miljoen.
Is het waar dat een standaard Boeing Business Jet (BBJ) gemiddeld voor 60 miljoen dollar verkocht wordt, een BBJ2 voor 70 miljoen dollar en een BBJ3 voor 75 miljoen euro? Waarop is dan de prijs, na aftrek van inruilwaarde van het huidige regeringsvliegtuig, van 89 miljoen euro gebaseerd?
Onduidelijk is waar deze bedragen vandaan komen. Boeing publiceert haar verkoopprijzen niet. Het aan uw Kamer gemelde bedrag voor het nieuwe regeringsvliegtuig is inclusief BTW en importheffingen. Daarnaast wordt het nieuwe regeringsvliegtuig inclusief interieur opgeleverd hetgeen eveneens een significant aandeel in de totale aanschafprijs vormt. De prijs is daarmee vanzelfsprekend hoger dan voor een leeg opgeleverd vliegtuig («green aircraft») waar vervolgens nog een interieur in gebouwd moet worden.
Met hoeveel gaat het tarief à 5.240 euro/uur voor inzet van het regeringsvliegtuig stijgen of dalen?
Het tarief voor het vliegen is voor het nieuwe vliegtuig nog niet bekend. We verwachten binnen de bestaande budgetten te blijven.
Wat is, gegeven dat u schrijft dat het nieuwe regeringsvliegtuig uit kostenefficiëntie een standaardinterieur krijgt, nog meer standaard aan dit vliegtuig en wat is er niet standaard aan?
Naast het interieur dat door Fokker zal worden ingebouwd en lijkt op de inrichting van de huidige KBX, is de door Boeing geleverde BBJ een standaard vliegtuig.
Welke regels gaan, na verkrijging van de PH-GOV, gelden voor het nemen van lijnvluchten door leden van de regering of het Koninklijk Huis op momenten dat het regeringsvliegtuig beschikbaar is? Kunt u hierbij ook expliciet ingaan op de huidige praktijk dat omwille van tussenstops momenteel voor lijnvluchten gekozen wordt, terwijl het regeringsvliegtuig leeg meevliegt?
Hiervoor verwijs ik naar het Besluit gebruik van het regeringsvliegtuig en luchtvaartuigen van de krijgsmacht dat onverkort van toepassing blijft. Net als nu zal overigens naar verwachting ook in de toekomst in voorkomende gevallen voor vliegen met lijndiensten worden gekozen. De aanschaf van de PH-GOV verandert daar niets aan.
De verwachting is dat door het grotere bereik van het nieuwe vliegtuig het leeg vliegen naar een bestemming in combinatie met gebruik van lijndiensten niet of nauwelijks meer aan de orde zal zijn.
Het aftreden van de directeur van het Nederlands Forensisch Instituut |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u uiteenzetten wat de tussentijdse resultaten inhouden die mondeling zijn medegedeeld en gepresenteerd aan de medewerkers, de directieraad van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), de ondernemingsraad, de secretaris-generaal en de directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving van uw ministerie? Zo nee, waarom niet?1
In opdracht van de algemeen directeur en de ondernemingsraad van het NFI wordt een cultuuronderzoek uitgevoerd. De mondelinge mededeling betrof de hoofdlijn van de tussenresultaten van het onderzoek. Het onderzoek is derhalve nog niet afgerond. Zodra het eindrapport gereed is, zal ik u hierover nader informeren. Het eindrapport wordt naar verwachting medio mei afgerond.
In hoeverre gaan u en het NFI al aan de slag gegaan met deze tussentijdse resultaten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Conform de afspraak die hierover tussen bestuurder en de ondernemingsraad is gemaakt, worden de bevindingen uit de eerste fase van het onderzoek nu in de tweede fase nader geduid en vinden er gesprekken met medewerkers plaats.
Op welke gronden heeft de algemeen directeur van het NFI besloten op te stappen? Hoe is deze besluitvorming tot stand gekomen?
De algemeen directeur heeft op basis van persoonlijke afwegingen er zelf voor gekozen het NFI voluit de ruimte te geven voor de noodzakelijke vernieuwingsstappen die voortkomen uit het cultuuronderzoek.
Waarom heeft uw ministerie gevraagd of de algemeen directeur met vol mandaat aan kan blijven tot het moment dat er een opvolger is gevonden? Is deze situatie wel houdbaar gezien de omstandigheden en de vertrouwensbreuk tussen de directeur en het personeel?2
De algemeen directeur had en heeft het volledig mandaat. Ik heb geen reden om aan te nemen dat het niet houdbaar is dat de algemeen directeur voorlopig aan blijft in afwachting van zijn opvolger.
Kunt u aangeven wat bedoeld wordt als wordt gesteld dat veel inkoop onrechtmatig heeft plaatsgevonden?
In 2016 is een substantieel deel van de uitgaven onrechtmatig geweest bij het NFI. Zo is het niet volgen van de juiste aanbestedingsprocedure, het gebruik maken van een verlopen contract, het niet gebruik maken van een bestaande overeenkomst, onvolledige inkoopdossiers of het niet aanwezig zijn van ondertekende documenten aangemerkt als onrechtmatig.
Klopt het dat er in eerste instantie personeel bij het Inkoopteam overtollig is verklaard en dus is ontslagen? Was dat achteraf gezien wel verstandig, aangezien nu weer is besloten om het Inkoopteam te versterken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de zomer van 2014 bestond het beeld bij het NFI dat het Inkoopteam beperkt kon worden ingekrompen onder aanname dat het (toen nog op te richten) Inkoop Uitvoerings Centrum (IUC) bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie een aantal inkooptaken zou overnemen. Om deze reden zijn in de reorganisatie twee medewerkers overtollig verklaard. Deze medewerkers zijn overigens niet ontslagen, anders dan in de vraagstelling verondersteld wordt.
Bij de feitelijke implementatie van het IUC is gebleken dat er sprake is van een beperktere overdracht van taken. Inmiddels zijn maatregelen genomen, zoals het versterken van het inkoopteam, maar ook procesveranderingen binnen het NFI en communicatie hierover.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en toereikend te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De registratie van levenloos geboren kinderen in de basisregistratie personen (BRP) |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw brief over de registratie van levenloos geboren kinderen in de basisregistratie personen (BRP) naar aanleiding van de petitie «Ik wil ook in het BRP»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de vorderingen zijn met betrekking tot de nodige ICT-aanpassingen om registratie van levenloos geboren kinderen in het BRP mogelijk te maken? Is de impactanalyse op Operatie BRP reeds uitgevoerd?
Klopt het dat, zoals u schrijft in uw brief, de impact op het programma in december 2016 in de interbestuurlijke stuurgroep van Operatie BRP is besproken? Wat waren hiervan de uitkomsten?
Is naar aanleiding van de bespreking in de interbestuurlijke stuurgroep van Operatie BRP inmiddels bepaald of, en op welk moment, de benodigde aanpassingen in de BRP zouden kunnen worden doorgevoerd?
Welke aanpassingen, zoals u schrijft in uw brief, in wet- en regelgeving zijn noodzakelijk om de registratie van levenloos geboren kinderen in de BRP mogelijk te maken? Op welke termijn denkt u deze benodigde aanpassingen aan de Kamer te doen toekomen?
Kunt u een inschatting geven van de termijn waarop u denkt dat de registratie van levenloos geboren kinderen in de BRP mogelijk zal zijn?
Het bericht ‘Nieuwe generatie IT-bedrijven klaagt over gebrek aan opdrachten van overheid’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Nieuwe generatie IT-bedrijven klaagt over gebrek aan opdrachten van overheid»?1
Ja.
Is het waar, dat de overheid Nederlandse websitebouwers en digitale marketingbureaus nauwelijks werk gunt? Zo ja, wat is daarvan de reden?
De rijksoverheid maakt haar aanbestedingen bekend via TenderNed, de online marktplaats voor aanbestedingen van de overheid. Ieder geïnteresseerd bedrijf kan zich hier registreren, kennis nemen van potentieel interessante aanbestedingen en besluiten hier op in te schrijven. Dit geldt uiteraard ook voor het MKB (midden- en kleinbedrijf), en dus ook voor de leden van de branche organisatie Dutch Digital Agencies (DDA). De rijksoverheid vindt goede samenwerking met alle marktpartijen, en dus ook het MKB, belangrijk.
Ook leden van DDA krijgen opdrachten van het Rijk. Gebleken is dat 65 bedrijven uit de leden lijst van DDA voorkomen in de inkoopuitgaven van de rijksoverheid. Dit zijn de uitgaven van het Rijk aan goederen en diensten bij leveranciers. In de periode 2010–2015 heeft het Rijk in totaal voor een bedrag van € 112.348.153,– aan opdrachten aan deze bedrijven verstrekt. In deze uitgaven is per jaar een stijgende lijn te zien: van ruim € 10 miljoen in 2010 naar ruim € 25 miljoen in 2015. Dit betreft over het algemeen kleinere opdrachten onder de drempelwaarde van Europese aanbestedingen (138.000 euro).
Hoeveel aanbestedingen van ICT-projecten bij de rijksoverheid hebben er in 2016 plaatsgevonden? Hoeveel Dutch Digital Agencies (DDA’s) hebben daaraan meegedaan?
In 2016 hebben binnen de rijksoverheid 75 Europese aanbestedingen met een ICT component plaatsgevonden. Dit zijn aanbestedingen boven de drempelwaarde van 138.000 euro. Deze zijn op TenderNed gepubliceerd. Er vindt geen rijksbrede centrale geautomatiseerde registratie plaats van de deelnemers aan deze aanbestedingen.
Hoeveel zijn er de eerste ronde doorgekomen? Aan hoeveel is uiteindelijk de opdracht gegund? Onderschrijft u de aanbeveling, dat de overheid de consultants vaker zou moeten laten samenwerken met de digitale bureaus? Zo ja, welke stappen gaat u daartoe zetten?
Van de Europese ICT aanbestedingen binnen de rijksoverheid is in 2016 geen opdracht gegund aan de leden van de DDA. Het betreft ICT aanbestedingen van verschillende aard, die niet altijd het werkveld van DDA raken.
Het is niet aan overheden om voor te schrijven dat consultants samen zouden moeten werken met de digitale bureaus. De Aanbestedingswet 2012 geeft volop mogelijkheden voor ondernemers om gezamenlijk in te schrijven op een opdracht. Het is aan ondernemers zelf om, binnen de grenzen van de wet, ook te kiezen voor een dergelijke samenwerking. In voorkomende gevallen kan dit een voordeel voor de inschrijvers opleveren, door de combinatie kunnen zij wellicht een betere inschrijving doen dan zij zelfstandig zouden kunnen doen. Ik verwijs voor de mogelijkheden ook naar de Handleiding Combinatieovereenkomsten (Bijlage bij Kamerstukken II 2014/15, 24 036, nr. 410).
Voorafgaand aan grotere ICT aanbestedingen wordt steeds vaker de dialoog en input van de markt gevraagd via marktconsultaties. Hiermee geeft de rijksoverheid de gelegenheid aan de markt mee te denken voordat de vraag definitief wordt gemaakt en in de markt wordt gezet.
Indien er blokkades zijn voor bedrijven om in te schrijven, dan staan wij open voor dialoog binnen de ruimte die de Europese Aanbestedingsrichtlijnen biedt. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal in samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken een gesprek met DDA organiseren om eventuele blokkades te bespreken.
Hoe pakt u de aanbeveling van de Digicommissaris op, dat nieuwe ontwikkelingen door middel van experimenten worden aangepakt?
De Strategische I-Agenda Rijksdienst die op 2 december 2016 aan de Kamer is aangeboden (Kamerstuk 31 490, nr. 221) stelt dat de rijksoverheid blijft innoveren en verbeteren maar wel op een programmatische en gecontroleerde wijze. Bij kritische trajecten kiezen wij bij voorkeur voor gangbare en bewezen technologie.
Deelt u de opvatting van DDA's, dat de aanbestedingstrajecten van ICT-projecten te weinig ruimte laten voor experimenteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze houdt u rekening met de belangen van het midden- en kleinbedrijf in de IT-sector?
De Strategische I-Agenda Rijksdienst die op 2 december 2016 aan de Kamer is aangeboden (Kamerstuk 31 490, nr. 221) stelt dat de rijksdienst op het gebied van ICT trendvolger is en geen trendsetter. We stimuleren innovatie – vooral door toepassingen van gangbare technologie die nieuw is voor de rijksdienst – om nieuwe vormen van dienstverlening te realiseren, maar dan bij kleinschalige en minder kritische trajecten. Daarin kan zeker ook het MKB een rol spelen.
De vertrekregeling voor ambtenaren |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ard van der Steur (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert de Staatssecretaris van Financiën (hierna: u) zich dat u bij de algemene financiële beschouwingen toegaf dat niet alleen de Belastingdienst een vertrekregeling had, waar ambtenaren vlak voor hun pensioen – of zelfs erna – konden vertrekken met een forse premie?1
De regelingen die ik heb genoemd vallen allemaal onder het reguliere Van-Werk-Naar-Werk beleid (VWNW), neergelegd in het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Daarin wordt geen onderscheid gemaakt naar leeftijd. Dit geldt ook voor de aanspraak op de voorzieningen, waaronder de stimuleringspremie.
Kunt u per ministerie precies aangeven aan welke regelingen u refereerde in het voorgaande citaat en hoeveel ambtenaren gebruik gemaakt hebben van elke van deze regelingen?
Binnen de sector Rijk geldt het VWNW-beleid zoals vastgelegd in het ARAR. Er is binnen de ministeries geen sprake van andere vertrekregelingen, die met de bonden of anderszins zijn afgesproken. Optioneel geeft artikel 49tt achtste lid de mogelijkheid om een regeling te treffen voor uitruil van stimuleringspremie in buitengewoon verlof als onderdeel van het VWNW-beleid.
De individuele afspraken met ambtenaren om gebruik te maken van de stimuleringspremie, conform het VWNW-beleid, worden in de volksmond ook wel regelingen genoemd. Dit zijn echter ander soort regelingen dan de regelingen waar deze vraag op lijkt te doelen. Met individuele regelingen wordt slechts uitvoering gegeven aan het bestaande VWNW-beleid. De regeling Belastingdienst is de enige departementale collectieve regeling met toepassing van het remplacantenartikel (artikel 49xx ARAR), waarbij geen specifieke doel/functiegroepen zijn aangewezen. Het maximum van de vertrekregeling van een individuele vertrekkende medewerker wordt in de regeling wel volgens het ARAR bepaald. Voor de volledigheid merk ik op dat in het kader van de Herziening Gerechtelijke kaart (VenJ) afspraken zijn gemaakt om ongelijkheid tussen Rijksambtenaren en medewerkers met een andere rechtspositie (in dezelfde reorganisatie) weg te nemen.
In onderstaande tabel worden per ministerie de aantallen medewerkers aangegeven die gebruik hebben gemaakt van de stimuleringspremie. Hierbij zijn twee varianten benoemd, te weten de variant waarbij de stimuleringspremie is uitbetaald en de variant waarbij de stimuleringspremie gebruikt is ter financiering van een periode van buitengewoon verlof voordat het ontslag ingaat. Per variant is aangegeven hoeveel medewerkers ervan gebruik hebben gemaakt in de jaren 2014, 2015 en 2016, en hoeveel van hen 64 jaar en ouder was in het betreffende jaar3.
De stimuleringspremie is Rijksbreed in de periode 2014–2016 in totaal 2.561 keer uitbetaald4 5. Daarvan was 49% 64 jaar of ouder. Er is in die periode 1.319 keer gebruik gemaakt van de omzetting van de stimuleringspremie in buitengewoon verlof. Daarvan was 29% 64 jaar en ouder.
De omvang van het aantal medewerkers met een uitbetaalde stimuleringspremie of een in buitengewoon verlof omgezette stimuleringspremie moet in het perspectief van de omvang van de ministeries en de reorganisaties binnen ministeries geplaatst worden, zoals bijvoorbeeld de organisatieverandering bij IenM/RWS. Bij VenJ/DJI moet de toepassing gezien worden in de context van het Masterplan 2013–2018 waarbij verwacht werd dat 2.600 medewerkers mobiel zouden moeten worden en het aantal medewerkers met 2.000 moest afnemen.
Er zijn situaties geweest waarbij het – ongeacht de leeftijd van de ambtenaar – mogelijk was om de stimuleringspremie om te zetten in een combinatie van buitengewoon verlof en een premie in geld. Deze situaties tellen dus dubbel in de tabel. Overigens geldt dat bij de uitruil van stimuleringspremie voor buitengewoon verlof dit verlof stopt bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Een eventueel nog resterend deel aan stimuleringspremie wordt in die gevallen uitbetaald.
De systemen, waaruit deze cijfers tot stand zijn gekomen zijn niet ingericht om de aantallen stimuleringspremie en omzetting verlof op deze wijze sluitend op te leveren. De cijfers komen uit verschillende bronnen die niet volledig lijken aan te sluiten.
Kunt u voor elk van de regelingen aangeven hoeveel ambtenaren boven de 64 jaar een afkoopsom gehad hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen de ministers aan wie deze vragen tevens worden gesteld voor elk van deze regelingen aangeven of er een RVU-heffing (regeling vervroegd uittreden) betaald is, en zo ja, hoe hoog die was?2
De ministers geven aan dat er nog geen sprake is geweest van RVU-heffingen binnen de sector Rijk voor ontslagregelingen (aanspraak stimuleringspremie) onder het VWNW-beleid. De inspecteur heeft bij aanvang (in 2012) beoordeeld dat het VWNW-beleid niet aangemerkt wordt als RVU-regeling. Die beoordeling ging uit van de intentie/bedoeling van de regeling. Zolang de regeling openstaat voor alle medewerkers en de werkgever niet kan sturen op uitstroom van ouderen, dan is er geen sprake van RVU en dus ook niet van de bijbehorende eindheffing. Op basis van deze beoordeling is tot op heden geen RVU-heffing afgedragen in het kader van VWNW-beleid binnen de sector Rijk. Voor VenJ geldt dat er geen aanwijzingen zijn dat er RVU-heffingen zijn afgedragen. Zekerheid hieromtrent vergt diepgaand onderzoek.
De inspecteur heeft begin 2016 desgevraagd aan BZK aangegeven niet langer naar de intentie, maar naar de uitwerking van een regeling te kijken om te bepalen of er sprake is van een RVU-regeling. Om die reden heeft de inspecteur eind januari 2016 aangegeven dat, gezien de uitwerking van de Belastingdienstregeling, deze regeling hoogstwaarschijnlijk als een RVU in de zin van artikel 32ba, Wet LB, zal moeten worden aangemerkt.
De sector Rijk houdt met dit gewijzigde standpunt ook rekening bij het maken van nieuwe afspraken met de vakcentrales over het VWNW-beleid en houdt de juridische procedure hieromtrent in de gaten. Er loopt momenteel een cassatieprocedure bij de Hoge Raad over een vrijwillige vertrekregeling van een andere werkgever. De uitkomst in die zaak zal betrokken worden op de vertrekregeling van de Belastingdienst. De zienswijze omtrent de RVU-heffing staat derhalve nog niet vast.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer heeft toegezegd: «De Belastingdienst is inmiddels met de inspecteur in gesprek gegaan over de uitwerking en de betaling van de RVU. Zo is vastgelegd met betrekking tot welke soort vertrekkers en op welke momenten de heffing verschuldigd is en betaald zal worden. De uitvoering hiervan wordt vastgelegd door de Belastingdienst en zal worden bevestigd door de inspecteur. Zodra dit besluit van de inspecteur beschikbaar is, zal ik deze samen met de ter goedkeuring voorgelegde uitwerking van de RVU naar uw Kamer sturen – zoals verzocht door de heer Omtzigt – en zo inzicht verschaffen in de hoogte van de verschuldigde RVU.»?3
Betaling van de verschuldigde heffing geschiedt op eigen afdracht in het kader van de loonheffing. Dit is een andere systematiek dan bijvoorbeeld de inkomstenbelasting, waarbij de inspecteur met het opleggen van een aanslag (beschikking) vaststelt wat de hoogte is van de verschuldigde belasting. Bij de RVU-heffing gaat het – net als bij de reguliere loonheffing die een werkgever inhoudt en afdraagt – om een afdracht op aangifte, waarbij de inspecteur vooraf of achteraf geen beschikking hoeft te geven. Om te zorgen dat er geen misverstand bestaat over de juiste toepassing van de RVU-heffing met betrekking tot de vertrekregeling is er enkele maanden geleden contact geweest met de inspecteur en is de uitwerking vastgelegd in een document. Deze uitwerking is vervolgens expliciet bevestigd door de Inspecteur. Beide documenten heb ik verstrekt bij mijn brief van 28 oktober 20168.
Klopt het dat de Belastingdienst tot november 2016 al € 48 miljoen RVU-heffing betaald heeft? Kunt u precies aangeven hoeveel RVU-heffing de Belastingdienst tot nu toe per maand betaald heeft?
In 2016 is door de Belastingdienst reeds € 48 miljoen RVU-heffing betaald over de in 2016 uitbetaalde stimuleringspremies.
In 2016 is de Belastingdienst tevens gestart met een inventarisatie van uitstroomregelingen op individueel niveau in de periode 2011–2015, waarbij mogelijk alsnog RVU-heffing betaald dient te worden. Deze inventarisatie wordt naar verwachting eind februari 2017 afgerond.
Voor de geïdentificeerde regelingen neemt de Belastingdienst als werkgever een standpunt in ten aanzien van het van toepassing zijn van de RVU-heffing, die wordt voorgelegd aan de inspecteur. Vooruitlopend op de uitkomst hiervan heeft de Belastingdienst in december 2016 reeds ca. € 5,2 mln. betaald over de periode 2011–2015.
Kunt u de stukken, die in het citaat in vraag vijf zijn toegezegd, aan de Kamer doen toekomen? Indien deze stukken niet klaar zijn, hoe kan de Belastingdienst dan al meer dan € 48 miljoen betaald hebben zonder dat een besluit van de inspecteur beschikbaar is?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich de volgende vraag bij het Belastingplan 2017: «Laat ik een heel heldere vraag stellen: mag de Kamer binnen een week alle memo's en mails zien waarin de afkorting «RVU» staat en die in december 2015 en januari 2016 op het ministerie en bij de Belastingdienst zijn rondgegaan? Wij krijgen namelijk de indruk dat wel heel veel mensen op de hoogte waren van de RVU-heffing.»?4
De vraag naar interne waarschuwingen rond het proces van de totstandkoming van de vertrekregeling vind ik relevant. Niet omdat de interne communicatie in een dienst een onderwerp zou moeten zijn van politiek en publiek debat, maar omdat informatie over interne waarschuwingen zou kunnen bijdragen aan een scherper zicht op de besluitvormingscultuur bij de dienst. Ik vind het dan ook belangrijk om u te informeren over de strekking van de gevraagde emails.
De kabinetslijn in het kader van artikel 68 Grondwet omtrent het verstrekken van inlichtingen staat beschreven in de Kamerbrief van 25 april 2016 van de Minister van BZK (Kamerstukken II 2015/16, 28 362, nr. 8). In deze kabinetslijn is aangegeven wat de motivatie is waarom interne documenten met persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren niet in het openbaar aan uw Kamer kunnen worden gezonden. Op grond van deze kabinetslijn verstrek ik de emails niet. In het bijzonder wijs ik daarbij op de onwenselijkheid als communicatie tussen ambtenaren onderdeel van het publieke debat wordt. De emails hebben betrekking op de fase van beleidsvoorbereiding.
In dit deel van het beleidsproces is het essentieel om in een beschermde en veilige werkomgeving opvattingen te kunnen delen om tot goede besluitvorming te kunnen komen.
Door het wegvallen van deze bescherming bij ambtenaren zal risicomijdend gedrag ontstaan en daarmee de scherpte van advisering afnemen. Hiermee zou ook de kwaliteit van advisering en besluitvorming afnemen.
In het debat over het Belastingplan 2017 heb ik naar aanleiding van een eerder verzoek van het lid Omtzigt naar de emails aangegeven dat ik de Commissie onderzoek Belastingdienst heb gevraagd informele stukken met waarschuwingen te betrekken bij het onderzoek, zodat een integraal en helder beeld ontstaat hoe binnen de Belastingdienst met interne waarschuwingen is omgegaan (zie bijlage 2 bij de kabinetsreactie op het rapport «onderzoek naar de besluitvormingsprocedures binnen de belastingdienst»). Deze stukken, waaronder een aantal emails, zijn verstrekt aan de Commissie en zijn bij het onderzoek betrokken. De Commissie heeft de emails gewogen binnen de bredere context van het onderzoek om hieruit lessen te kunnen trekken.
Uit die emails wordt duidelijk dat binnen de Belastingdienst diverse medewerkers, waaronder ook leden van de Raad van Bestuur, op de hoogte waren van het risico op een RVU-heffing. Ook wordt in deze emails gesteld dat ik zou zijn geïnformeerd over de mogelijke fiscale gevolgen. Deze emails lijken te wijzen op een gesprek in november 2015, dat ook aan de orde komt in het vandaag verschenen rapport van de Commissie in de passage over het «memo-onder-de-arm». In mijn gesprek met de Commissie heb ik aangegeven dat ik mij herinner dat dit gesprek niet op basis van een memo heeft plaatsgevonden. Een gesprek over een RVU-heffing herinner ik mij niet.
De commissie heeft vanzelfsprekend ook anderen gesproken en de inbreng van alle betrokkenen daarbij gewogen.
De Commissie merkt over dit memo op dat het niet gedateerd is, noch de herkomst is aangegeven, en dat een van de leden van de dienstleiding het bij zich had tijdens een gesprek, en het ook weer mee terug heeft genomen. De Commissie concludeert dat het «onduidelijk is of en hoe deze informele stukken zijn betrokken in het besluitvormingsproces» en dat zij «niet heeft kunnen achterhalen welke rol dit memo in de afstemming met de Staatssecretaris heeft gespeeld en of de strekking ervan is besproken en op haar consequenties is geanalyseerd.» Juist deze informele werkwijze raakt de kern van de problematiek rond de vertrekregeling.
Het memo heeft geen rol gespeeld in de besluitvorming. Desondanks stuur ik het ter informatie hierbij toe. Bij lezing van dit memo valt overigens op dat de daarin besproken «voorziening» sterk afwijkt van de regeling zoals die eind 2015 tot stand is gekomen.
Herinnert u zich dat u antwoordde: «Het verzoek is helemaal helder. De Kamer vraagt, gesteund door de Grondwet, informatie op. Het is mij volkomen helder welke informatie dat is en waartoe die dient, maar het kabinet bepaalt op welke manier het met dat artikel omgaat. Ik heb het verzoek van de heer Omtzigt bijzonder goed begrepen. »?5En herinnert u zich dat ik u erop wees dat artikel 68 van de Grondwet juist bepaalt dat de Kamer recht heeft op documenten als zij daarom vraagt?6
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich dat u aangegeven heeft dat al deze mails zijn veiliggesteld?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u de mails dan nu aan de Kamer doen toekomen, aangezien er meer dan genoeg tijd geweest is om dit uit te zoeken? Wilt u zich hierbij niet verschuilen achter onderzoeken en bent u zich ervan bewust dat u een weigering slechts kunt motiveren met de enige uitzonderingsgrond in artikel 68 van de Grondwet, namelijk het belang van de staat?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich dat de vragensteller in het algemeen overleg over de Belastingdienst van 15 december jl. gevraagd heeft om de onderliggende contracten, die de broedkamer (later omgedoopt tot Data en Analytics) is aangegaan in de afgelopen vijf jaar, aan de Kamer te doen toekomen en dat dit een vraag was met een beroep op artikel 68 van de Grondwet (enige weigeringsgrond: belang van de staat)? Kunt u deze contracten nu aan de Kamer doen toekomen?
Ik zal de contracten van de Broedkamer vertrouwelijk ter inzage geven aan de Tweede Kamer. Het is onwenselijk om de informatie openbaar te maken. In de contracten staat informatie die de onderhandelingspositie van de staat kunnen schaden (met name voor wat betreft de financiële kant van de contracten). Daarnaast staat er informatie in die als bedrijfsvertrouwelijk is aan te merken, evenals persoonsinformatie/tot personen herleidbare informatie. Door de contracten vertrouwelijk ter inzage te leggen wordt voorkomen dat deze informatie publiek wordt, maar kan de Kamer wel kennis nemen van de inhoud van de contracten.
Kunt u aangeven bij welke vijf projecten er € 38 miljoen ongeautoriseerd is uitgegeven? Kunt u van elke van deze ongeautoriseerde uitgaven een nadere duiding geven?7
In mijn brief van 28 oktober 201613 heb ik aangegeven dat voor vijf budgetaanvragen van de Investeringsagenda (IA) voor ca. € 34 mln. aan verplichtingen waren aangegaan, zonder dat deze aanvragen voorafgaand aan het aangaan van de verplichtingen waren behandeld door het Investment Committee (IC). Dit bedrag is in de aanbiedingsbrief bij de 18e Halfjaarsrapportage van 4 november 201614 bijgesteld naar € 38 mln. In onderstaande tabel is een uitsplitsing opgenomen van betreffende budgetaanvragen en de gerealiseerde uitgaven per 31 december 2016.
Data & Analytics (D&A)
11,8
9,6
Implementatie Ondersteuning (IO)
2,0
3,7
IV-accent
9,3
0,0
Modernisering IV-landschap
9,1
1,5
Programmamanagement (PMO)
9,6
9,5
De aangegane verplichtingen voor deze budgetaanvragen zijn nader geanalyseerd. Bij nadere toetsing blijkt dat niet in alle gevallen sprake was van een verplichting in juridische zin. Het uiteindelijke bedrag aan verplichtingen, dat ook daadwerkelijk is uitgegeven in 2016, kon daardoor naar beneden worden bijgesteld naar ca. € 24 mln. Er staan ultimo 2016 geen verplichtingen meer open. Ten behoeve van een nadere duiding heb ik de budgetaanvragen als bijlage bijgevoegd.
De Belastingdienst was aanvankelijk voornemens voor de vijf budgetaanvragen een beroep te doen op middelen uit de aanvullende post voor de IA, maar dat is niet conform de afgesproken procedure gebeurd. Het genoemde bedrag van € 24,3 mln. is daarom door de Belastingdienst ingepast in de eigen begroting. Ik heb de ADR gevraagd om een uitspraak te doen over het gevoerde financieel beheer ten aanzien van de rechtmatigheid van de verplichtingen inzake bovengenoemde projecten. De rapportage hierover zal op 27 januari 2017 eveneens aan u worden aangeboden.
Om deze gang van zaken in de toekomst te voorkomen is de wijze van besluitvorming binnen de Belastingdienst rond de financiering van IA-projecten verbeterd. Het Projectenbureau IA is opgericht, dat onder meer zorg draagt voor standaardisatie van procedures (onder meer gebruik business cases). Daarnaast wordt er gewerkt aan de hand van de invulling van verandergebied IV van de Investeringsagenda, waarin de strategische keuzes met betrekking tot de prioritering van projecten en de inzet van mensen en middelen worden herijkt.
Zoals ik in eerdere debatten heb aangegeven dragen de voornoemde uitgaven binnen deze budgetaanvragen alle bij aan de doelen van de IA. Deze uitgaven zijn gedaan voor projecten die randvoorwaardelijk zijn om de doelen van de Investeringsagenda te gaan verwezenlijken. De rechtmatigheid van de verplichtingen en uitgaven in 2016, die onder de Investeringsagenda vallen, worden onderzocht door de Algemene Rekenkamer. Zij zal hierover rapporteren in het Verantwoordingsonderzoek 2016, dat in mei 2017 aan het parlement zal worden aangeboden.15
Kunt u deze vragen een voor een, zorgvuldig en volledig beantwoorden en de gevraagde stukken allemaal doen toekomen aan de Kamer en wel uiterlijk op 27 januari 2017, zodat het mogelijk is de antwoorden en stukken goed te bestuderen voor het algemeen overleg over de reorganisatie van de Belastingdienst, dat nu gepland is op 2 februari 2017?
Ja.
Het reviseren van een ingezonden stuk voor Computable door een topambtenaar van het ministerie |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de tweet van journalist René Veldwijk over het reviseren van een ingezonden stuk voor Computable door een topambtenaar van uw ministerie?1
Ja.
Kent u het ingezonden stuk dat is aangeboden aan Computable, maar later kennelijk weer is teruggetrokken?
Ik ben in verband met het beantwoorden van deze schriftelijke vragen geïnformeerd over het voorval. Het stuk en de revisies zijn daarbij aan mij getoond.
Was u ervan op de hoogte dat een topambtenaar van uw ministerie zich inhoudelijk met een ingezonden stuk zou hebben bemoeid, waarin onder andere Kamerleden worden bekritiseerd?
Ik ben bekend met het feit dat op verzoek van de auteur van bovengenoemd stuk een check op feitelijke onjuistheden is gedaan door een ambtenaar van mijn ministerie. De door de ambtenaar voorgestelde revisies bestaan uit het toevoegen van de naam van de bijeenkomst waar de auteur naar verwees (namelijk de Tribune Operatie BRP), correctie van de schrijfwijze van de naam van een leverancier, een taalverbeteringssuggestie en de correctie van een paar typefouten. Daarna heeft de auteur het artikel aan de redactie van Computable gestuurd. Om mij niet bekende redenen heeft de redactie het stuk vervolgens aan dhr. Veldwijk gestuurd.
Is dit stuk aan u voorgelegd? Zo nee, waarom niet? Hoe verklaart u dat een topambtenaar meeschrijft aan een artikel waarin wordt gesteld dat Kamerleden «voor karretjes worden gespannen»
Zie mijn antwoorden bij vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat wanneer de Kamer wordt geacht zich niet met het functioneren van ambtenaren te bemoeien, dit andersom ook verwacht mag worden van ambtenaren voor wat betreft het handelen van Kamerleden?
Voor uitingen van ambtenaren geldt in het algemeen de Gedragscode Integriteit Rijk. Voor deze casus verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Hoe kijkt u er tegenaan dat ambtenaren meeschrijven aan reacties in de media op kritische artikelen over projecten, waar zij zelf leiding aan geven?
Er is in dit geval een check op feitelijke onjuistheden gedaan, er is niet meegeschreven. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Welke maatregelen gaat u naar aanleiding van dit voorval nemen?
Geen.
Het artikel ‘Een skelettransplantatie voor de BRP’ (Herdruk) |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Een skelettransplantatie voor de BRP», op de website Computable.nl van 7 december 2016?
Ja.
Wat is uw oordeel over de in dit artikel getrokken conclusie, dat bij het uitfaseren van de codegeneratoren in feite het gehele skelet van het BRP-systeem-in-ontwikkeling is vervangen?
Deze conclusie voert te ver en wekt een verkeerde indruk.
Ter toelichting eerst het volgende: refactoren (Engels: refactoring) is het herstructureren van de broncode van een computerprogramma met als doel de leesbaarheid en onderhoudbaarheid te verbeteren of het stuk code te vereenvoudigen. Het refactoren van broncode verandert de werking van de software niet: elke refactorstap is een kleine, ongedaan te maken stap die de leesbaarheid verhoogt zonder de werking aan te passen.
In de brief bij de voortgangsrapportage Operatie BRP van 25 november jongstleden (Kamerstuk 27 859, nr. 97) heb ik gemeld dat het programma, in overleg met de interbestuurlijke stuurgroep, heeft besloten om het JAVA-model te herstructureren, waardoor de complexiteit van de broncode is afgenomen. Ik heb gemeld dat dat een positief effect heeft op de onderhoudbaarheid en dat de ontwikkeling er door kan worden versneld. Bij de herstructurering van het JAVA-model van de code zijn de codegeneratoren uitgefaseerd. Er zijn geen functionele wijzigingen doorgevoerd.
Het voert dus te ver om te stellen «dat het hele skelet van de BRP is vervangen» zoals in het artikel wordt gesteld.
Waarom is in de voortgangsrapportage BRP de uitfasering van de codegeneratoren gepresenteerd als een logische stap in het project en slechts als een verbetering, terwijl het in feite een wezenlijke wijziging van het project behelst en het gevolg is van het niet voldoen aan de kwaliteitseisen van KPMG?
Mijn beeld is dat de uitfasering van de codegeneratoren een onderdeel is van de standaard ontwikkelwerkzaamheden. Vanaf de doorstart1 van het programma in 2013 werkt het programma er stapsgewijs en gecontroleerd naar toe om volledig te voldoen aan het door de stuurgroep vastgestelde normenkader voor de codekwaliteit2. Dit normenkader volgt de industriestandaard voor softwareontwikkeling. KPMG toetst periodiek in hoeverre de broncode aan het normenkader voldoet.
Het volledig gaan voldoen aan het normenkader codekwaliteit is regulier onderdeel van de lopende ontwikkelwerkzaamheden.
Bij de laatste toetsing door KPMG is vastgesteld dat de migratievoorzieningen volledig voldoen aan het kader en dat voor de BRP inmiddels vijf van de zeven gedefinieerde kwaliteitsdoelen gehaald worden.
Bij de ontwikkeling van de BRP werd tot nu toe gebruik gemaakt van codegeneratoren om bouwstenen voor basisfuncties te genereren. Daar is destijds voor gekozen vanuit de (terechte) verwachting dat er gaande de ontwikkeling zeer regelmatig wijzigingen op het gegevensmodel zouden plaatsvinden. Met generatoren kunnen die wijzigingen snel worden verwerkt. Al vanaf de eerste toetsing heeft KPMG opgemerkt dat de generatoren een aandachtspunt vormen bij de overdracht naar beheer, omdat generatoren standaardblokken opleveren die veel regels code beslaan, hetgeen de onderhoudbaarheid niet ten goede komt. Nu in de ontwikkeling het moment is gekomen waarop het gegevensmodel stabiel is en de overdracht naar beheer nadert, is het vraagstuk rond het al dan niet handhaven en in beheer geven van de generatoren door het architectenteam bezien en is besloten om het JAVA-model van de code te herstructureren en de betreffende codegeneratoren uit te faseren, in overleg met de interbestuurlijke stuurgroep.
Hoe past de uitfasering van de codegeneratoren in de afspraak met de Kamer – op basis van het overgenomen advies van het BIT – dat nieuwe wijzigingen pas worden doorgevoerd nadat het huidige (lees d.d. oktober 2015) programma operatie BRP is afgerond en alle GBA aansluitingen zijn uitgefaseerd?
De herstructurering van de broncode is geen functionele wijziging. De afspraak om nieuwe wijzigingen pas door te voeren na afronding van het programma betreft nieuwe functionele wijzigingen. In de reactie op het BIT-advies wordt gesproken over «wijzigingen uit de omgeving». Van een functionele wijziging of wijziging vanuit de omgeving is hier geen sprake.
Naast functionele wijzigingen kunnen zich in het programma allerlei wijzigingen voordoen om geconstateerde onzekerheden op te lossen of om zaken te verbeteren. Er wordt van alle wijzigingen die invloed kunnen hebben op planning of begroting melding gemaakt aan de Kamer, zoals bij de herstructurering van de broncode dan ook is gebeurd. Dat is conform de door de BIT geadviseerde transparantie over planning en de onderzekerheden daarin.
Hoe komt het dat in de bijlage bij de Kamerbrief van 25 november 2016 onder punt 9. «Status implementatie aanbevelingen BIT» wél wordt vermeld dat er wijzigingen in het project zijn uitgevoerd op verzoek van de Kamer, maar dat daar de uitfasering van de codegeneratoren niet als wijziging wordt vermeld?
Daar staan slechts de «wijzigingen uit de omgeving» vermeld. De refactoring is onder andere genoemd bij de onderdelen Voortgang Algemeen, Quality Assurance (beide onder punt 2) en Voortgang ontwikkelingen ICT-voorzieningen (punt 3).
Welke inschattingen heeft u bij het besluit tot uitfasering van de codegeneratoren gemaakt over de verwachte verbetering van de functionaliteit van het systeem, het benodigde extra budget en de eventueel benodigde extra tijd?
In de voortgangsrapportage wordt toegelicht dat de herstructurering van het Java-model ten goede komt aan de onderhoudbaarheid en de beheerbaarheid. Andere, voor het resterende ontwikkeltraject belangrijke effecten zijn versnelling van het ontwikkeltempo, kortere inwerktijd voor nieuwe ontwikkelaars en kortere oplostijd van bevindingen. De doorlooptijd van de «refactoring» (12 weken) is een investering, die (langs de weg van de hiervoor beschreven effecten) terugverdiend kan worden. De stuurgroep stuurt daarop. Zoals in de Kamerbrief toegezegd, ga ik bij de volgende voortgangsrapportage in op het effect van de herstructurering.
Hoe komt het dat u tijdens het debat over de begroting van uw ministerie voor 2017 heeft aangegeven dat de uitfasering van de codegeneratoren mogelijk tot uitloop en tot extra kosten kan leiden, terwijl dit in de voortgangsrapportage april-oktober 2016 (Kamerstuk 27 859 nr. 97, met bijlagen) nog niet is vermeld?
Ik heb in mijn brief gemeld dat de herstructurering een positief effect heeft op de onderhoudbaarheid en dat de ontwikkeling er door kan worden versneld. Ik heb daarbij echter ook gemeld dat de in de rapportageperiode opgeleverde releases maar beperkt nieuwe functionaliteit bevatten. En dat de niet gerealiseerde functionaliteit wordt doorgeschoven naar volgende releases.
Zoals in de Kamerbrief toegezegd, ga ik bij de volgende voortgangsrapportage nader in op het effect van de herstructurering, in de context van de gevalideerde integrale planning. Ik heb u in de voortgangsbrief gemeld dat ik het programma en de interbestuurlijke stuurgroep heb gevraagd in de komende maanden de nodige stappen te ondernemen om de validatie van de integrale planning af te ronden en daarbij (conform BIT-advies) ook weer de onzekerheden in kaart te brengen, zodat ik uw Kamer in het voorjaar van 2017 nader kan informeren.
Naast het effect van de herstructurering worden andere onzekerheden meegenomen, waarop in de komende periode duidelijkheid komt. Het gaat dan bijvoorbeeld om de impact van het gaan registreren van het buitenlands persoonsnummer en het registreren van levenloos geboren kinderen.
Zoals in de brief van 25 november gemeld zal de volgende voortgangsrapportage ingaan op het effect van de herstructurering van de broncode, de ontwikkeling van de complexe onderdelen van de bijhouding, de uitkomsten van het onderzoek naar de implementatie van de leveringsfunctionaliteiten en de afstemming met de ketenpartners. Daarbij zal ik uw Kamer dan de gevalideerde integrale planning (ontwikkeling, acceptatie/inbeheername en implementatie) van het programma doen toekomen.
Overigens heb ik BIT gevraagd – zoals in de Voortgangsrapportage is gemeld – om in het voorjaar van 2017 een toets uit te voeren op de plannen voor de inbeheername van de nieuwe voorzieningen. Ook vraag ik BIT om een toets op het ontwikkelprogramma van Operatie BRP, inclusief de codekwaliteit en de ontwikkelsnelheid. Ik zal BIT vragen ernaar te streven de toets af te ronden in het voorjaar, zodat ik u over de uitkomsten van deze toetsen kan informeren in de volgende voortgangsrapportage.
Wat is uw oordeel over de «lappendeken» van software, zoals gesteld in het artikel, met de conclusie dat er straks een systeem staat dat al bij invoering zeer slecht onderhoudbaar zal zijn?
KPMG beoordeelt voortdurend de kwaliteit van de software. Alle rapportages daarvan zijn te vinden op www.operatiebrp.nl. In de meest recente rapportage van KPMG stellen de auditors juist dat de onderhoudbaarheid is toegenomen3. Bij de laatste toetsing is vastgesteld dat de migratievoorzieningen volledig voldoen en dat voor de BRP inmiddels vijf van de zeven gedefinieerde kwaliteitsdoelen gehaald worden. KPMG blijft gedurende de ontwikkeling toetsen en het doel is om volledig te gaan voldoen aan het normenkader en het is regulier onderdeel van de lopende ontwikkelwerkzaamheden. Ik herken de kwalificatie «lappendeken» dan ook niet.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval vóór het aanstaande Kerstreces te beantwoorden?
Ja.
Vervuilende afvalstort op Sint Eustatius |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat na een zware storm op Sint Eustatius een groot deel van de afvalstort in zee is gespoeld?1
Ja.
Klopt dit? Wat heeft er precies plaatsgevonden en welke milieuschade is waardoor precies ontstaan?
Er is een gering gedeelte van de afvalstort naar beneden gegleden en op het strand Zeelandia terecht gekomen. Door de bijzonder zware en langdurige regenval op 17 november is de bodem verzadigd geraakt en heeft er een zogenaamde landslide plaatsgevonden. Het naar beneden gegleden afval betrof met name huisafval en de schade aan het milieu lijkt beperkt. Het beeld dat er op grote schaal afval inclusief koelkasten in de zee zijn weggespoeld, klopt niet.
Is het waar dat de afvalstort van Caribisch Nederland nog steeds opgeslagen wordt op een stortplaats, waardoor die bij slecht weer in zee kan waaien? Zo ja, deelt u de mening dat dit uit milieu en gezondheidsoverwegingen volstrekt onacceptabel is? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Op Sint Eustatius bevindt de stortplaats zich inderdaad nog steeds aan zee. Het storten van vuil als zodanig en de huidige locatie zijn beide ongewenste situaties. Daarom heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) in 2013 afspraken gemaakt met het Bestuurscollege over het gescheiden ophalen en verwerken van afval. De bouw van de locatie met de nieuwe verbrandingsinstallatie is door genoemd ministerie gefinancierd en in het voorjaar van 2015 opgeleverd. Als het nieuwe systeem in werking is getreden, zal de legale stortplaats worden afgedekt. Hiervoor is 300.000 euro op de begroting van het Ministerie van I&M gereserveerd.
Daarnaast stimuleert het Ministerie van I&M een sterkere, meer structurele samenwerking op afvalmanagementgebied tussen de drie openbare lichamen van Caribisch Nederland en de 3 Caribische landen binnen het Koninkrijk (Aruba, Curaçao en Sint Maarten). In samenwerking met UNEP heeft afgelopen september een workshop op Curaçao plaatsgevonden waar verschillende suggesties zijn gedaan voor verbeterde samenwerking op het gebied van effectievere recycling, de ontwikkeling van gezamenlijke business cases, kostenbesparingen door gezamenlijk gebruik van benodigde afvaltechnologie enzovoorts. De workshop zal een vervolg krijgen. Het Ministerie van I&M ondersteunt dit proces.
Waarom is de nieuwe moderne afvalverwerkingsinstallatie op het eiland nog steeds niet in gebruik? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit op een zo kort mogelijke termijn wel gebeurt?
De afspraak was dat het Openbaar Lichaam (OL) Sint Eustatius de verantwoordelijkheid draagt voor de exploitatie (personeel, beheer en onderhoud) van het nieuwe afvalbeheersysteem en de daarmee gemoeide kosten. Zoals bekend is de financiële situatie van het OL al geruime tijd problematisch. Daardoor zijn de kosten voor de exploitatie niet eerder in de begroting opgenomen. Het is de verantwoordelijkheid van het OL om dit probleem op te lossen. Het bestuur van het OL is op dit moment bezig met het zoeken naar een oplossing. In de conceptbegroting 2017 zijn de kosten om de afvalinstallatie in werking te laten treden wel opgenomen. Aan deze begroting is onlangs goedkeuring onthouden omdat de begroting niet aan de geldende wet- en regelgeving voldeed.
Bent u bereid om in samenwerking met de Rijksvertegenwoordiger met het eilandbestuur in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat zij zo snel mogelijk haar verantwoordelijkheid neemt om de nieuwe afvalwerkingsinstallatie in werking te laten treden?
Zoals bij de beantwoording van vraag 4 aangegeven, is het OL bezig met een oplossing. De Rijksvertegenwoordiger en het Ministerie van I&M zullen in gesprek blijven met het eiland over de voortgang. Verder wordt het punt van het ingebruiknemen van de nieuwe afvallocatie besproken in de reguliere overleggen inzake het plan van aanpak ter verbetering van de ambtelijke organisatie met het bestuurscollege van St. Eustatius. Het doel is de nieuwe afvallocatie in de tweede helft van 2017 operationeel te laten zijn
Op welke wijze wordt de milieuschade als gevolg van de weggespoelde afvalstort zo snel mogelijk opgeruimd? In welke mate kunt u daaraan bijdragen?
Vrijwel meteen na het wegglijden van het afval in zee is er een opruimactie gestart, waarin Stenapa en het OL met vrijwilligers samen werken. De kustlijn is sinds 6 december weer vrij van afval. Er heeft mij geen hulpvraag bereikt.
Het KNMI dat aardbevingen niet goed registreert |
|
Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het KNMI dat aardbevingen niet goed zou registreren?1
Ja.
Is het waar dat er in Groningen elf aardbevingen zijn geweest en niet, zoals het KNMI beweert, slechts één keer?
Het KNMI beweert niet dat er slechts één aardbeving in de stad Groningen heeft plaatsgevonden. Dit misverstand heeft te maken met de naamgeving van aardbevingen. Op basis van de coördinaten van een aardbeving wordt (automatisch) de naam van de dichtstbijzijnde stads- of dorpskern bepaald. Die naam wordt vervolgens aan de betreffende aardbeving toegewezen. Zo zijn er meerdere aardbevingen die de naam Garmerwolde dragen, omdat het epicentrum dichter bij de dorpskern van Garmerwolde ligt dan bij de stadskern van Groningen. Het KNMI publiceert naast de naam van de aardbeving ook de coördinaten. Daarmee kan eenieder nagaan waar het epicentrum van een bepaalde beving ligt. Als de bevingen met de naam Garmerwolde aan Groningen-stad worden toegekend, gaat het (in de periode van april 2000 – oktober 2016) inderdaad om elf bevingen.
Waarom kijkt het KNMI niet gewoon naar de stadsgrenzen voor het toerekenen van het epicentrum van de aardbevingen?
Op 1 december 2016 heeft het KNMI met terugwerkende kracht een nieuwe naamgevingsprocedure geïntroduceerd waarbij wordt gekeken naar de afstand tussen het epicentrum en een gemeentegrens in plaats van de afstand tot een dorps- of stadskern. Met de nieuwe procedure krijgt een beving de naam van de gemeente waarbinnen het epicentrum valt.
Is het waar dat dit in andere landen wel gebeurt?
Voor de naamgeving van aardbevingen worden verschillende methodes gebruikt. Er zijn landen die de naamgeving baseren op de kortste afstand tussen het epicentrum en een dorps- of stadskern, zoals het KNMI tot nu toe heeft gedaan. Er zijn ook landen die voor de naamgeving van aardbevingen kijken naar de kortste afstand tot gemeentegrenzen.
Is het waar dat hierdoor een vertekend beeld is ontstaan over de regionale spreiding van de aardbevingen?
Nee. In alle analyses van de seismiciteit wordt de geografische locatie (in breedte- en lengtegraden) gebruikt en speelt de naam van aardbevingen geen rol.
Kunnen u en de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) in overleg treden met het KNMI, teneinde te zorgen voor een juiste rapportering van de locaties van de aardbevingen?
Nader overleg met het KNMI over naamgeving van aardbevingen is niet nodig. Het KNMI heeft op 1 december 2016 een nieuwe naamgevingsprocedure voor aardbevingen ingevoerd. Zie het antwoord op vraag 3.