De weigering van parlementariërs op Sint Maarten om te bezuinigen op hun eigen hoge vergoedingen |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat Sint Maarten nog altijd geen begroting heeft voor 2019 en dat de behandeling van de begroting door het parlement voor onbepaalde tijd is uitgesteld?1
De Staten van Sint Maarten hebben op 2 juli jl. de behandeling van de begroting voor 2019 afgerond.
Klopt het dat Nederland vele tientallen miljoenen euro heeft aangeboden om een deel van de tekorten te betalen?
Nederland heeft op basis van artikel 36 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden liquiditeitssteun geboden aan Sint Maarten. Zoals ik uw Kamer op 5 april jl. per brief heb geïnformeerd (Kamerstuk 35 000 IV, nr. 52), gaat het hier om langlopende en renteloze leningen voor een bedrag van opgeteld € 38 mln. over 2017 en het eerste kwartaal van 2018. Deze leningen zijn ten laste gegaan van het wederopbouwfonds. Daarnaast heeft Nederland over het tweede kwartaal van 2018 een liquiditeitslening van € 16 mln. via de zogeheten lopende inschrijving verstrekt met een looptijd van 30 jaar en tegen een 0,74% rentetarief.
Klopt het dat Nederland Sint Maarten ook heeft gevraagd om de eigen financiën beter op orde te brengen en daarvoor ook hulp heeft aangeboden?
Nederland heeft via het trustfonds voor de wederopbouw bij de Wereldbank $ 30 mln. beschikbaar gesteld voor een hervormingsprogramma inclusief technische ondersteuning dat onder meer ziet op de verbetering van het financiële beheer op Sint Maarten. Deze zogeheten «Development Policy Operation» is een beproefd instrument en de Wereldbank heeft hier al vele landen, onder meer in de Caribische regio, mee ondersteund.
Daarnaast ondersteunt Nederland Sint Maarten met liquiditeitssteun. Aan deze steun zijn op basis van advisering door het College financieel toezicht voor Sint Maarten en Curaçao (Cft), voorwaarden verbonden die er onder meer voor moeten zorgen dat het begrotingstekort wordt verkleind. Om in de toekomst alsnog de tekorten op de begroting te kunnen compenseren is het in ieder geval noodzakelijk dat Sint Maarten de belastingopbrengsten verhoogt. Daartoe is Sint Maarten voornemens de belastingdienst te herstructureren om onder meer de compliance te vergroten.
Klopt het dat de ministers van Sint Maarten bereid zijn een gebaar van solidariteit te maken naar de bevolking en willen bezuinigen op hun eigen inkomen?
De regering van Sint Maarten heeft er vrijwillig voor gekozen om voor het jaar 2019 10% te bezuinigen op zijn salarissen.
Op 2 juli jl. hebben de Staten van Sint Maarten de behandeling van de begroting 2019 afgerond. In deze begroting is een reductie van 10% op de salariskosten van de Statenleden opgenomen.
Het daadwerkelijk verlagen van de salarissen van de Statenleden vergt, naast bovengenoemde opname in de begroting 2019, wettelijk een parlementaire meerderheid van twee derde. Hiervoor is een separaat wetsvoorstel benodigd.
In een aangenomen motie bij de begroting 2019 hebben de Staten aangegeven open te staan voor een discussie omtrent verlaging van hun salarissen, maar de Staten willen daarbij verder kijken dan enkel naar de salarissen van Statenleden en ministers. Daarnaast hebben de Staten in deze motie kenbaar gemaakt te willen korten op de vaste onkostenvergoedingen voor Statenleden en ministers en in 2020 in te willen leveren op reisvergoedingen waarbij het aantal reisbewegingen eveneens moet worden teruggebracht.
Klopt het dat het parlement van Sint Maarten tot op heden niet bereid is om dat gebaar van solidariteit te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u deze houding ook opmerkelijk, zeker gezien het feit dat de parlementariërs van dit kleinste land van het Koninkrijk het meeste verdienen van alle parlementen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u verzekeren dat vanuit Nederland geen geld wordt overgemaakt om de tekorten op de begroting van Sint Maarten te betalen voordat het parlement van Sint Maarten de begroting voor 2019 heeft goedgekeurd en de parlementariërs de bezuiniging niet alleen afschuiven op de bevolking van het eiland, maar ook bereid zijn te bezuinigen op hun eigen inkomen?
Aan eventuele liquiditeitssteun over 2019 is in ieder geval het verlagen van de salarissen en/of de emolumenten van de Statenleden als voorwaarde verbonden.
Lange rijen bij de Roemeense stembureaus in Nederland |
|
Monica den Boer (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat vele Roemenen in Nederland en in andere EU-lidstaten hun stem niet konden uitbrengen tijdens de verkiezingen voor het Europees parlement en het gehouden referendum?1
Ja.
Bent u van mening dat er in Nederland te weinig locaties en faciliteiten door de Roemeense autoriteiten beschikbaar gesteld zijn, zodat bijvoorbeeld in Diemen en Den Haag vele Roemenen hun stem niet konden uitbrengen? Hoe beoordeelt u deze gang van zaken?
Bij de Europese Parlementsverkiezingen in Nederland van mei jl. konden Roemeense burgers stemmen op stemlocaties in Den Haag, Diemen en Eindhoven, beschikbaar gesteld door de Roemeense autoriteiten. Naast de EP-verkiezingen konden de Roemeense burgers tevens stemmen voor een referendum over justitie en anti-corruptie. Hierdoor was per kiezer extra tijd nodig voor de formaliteiten. Met de grote Roemeense diaspora in Europa en de relatief hoge opkomst onder deze burgers heeft dit bij de stembusgang in meerdere Europese landen tot rijen voor de stembureaus en incidenten geleid, waaronder in Nederland.
Door het gebrek aan capaciteit en het trage stemproces stonden er ’s avonds ook bij de Roemeense stemlocaties in Nederland nog lange wachtrijen. Bij het sluiten van de stemlocatie in Den Haag hadden nog niet alle wachtenden kunnen stemmen en klommen sommige boze Roemeense burgers over de hekken van de Roemeense ambassade. In de situatie die hierdoor ontstond was de ME genoodzaakt om in te grijpen om de openbare orde en de veiligheid van de Roemeense ambassade en het ambassadepersoneel te waarborgen.
De Roemeense wetgeving regelt op welke wijze Roemenen in het buitenland mogen stemmen en het is aan de Roemeense overheid om daar uitvoering aan te geven. Het is voor Nederland van groot belang dat alle burgers de mogelijkheid hebben om hun stemrecht in de praktijk te brengen. Dat geldt ook voor de Roemeense burgers in Nederland.
Deelt u de mening dat op deze manier een aantal Roemenen een fundamenteel recht als het stemrecht ontzegd is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat door deze handelwijze van de Roemeense autoriteiten druk kwam te staan op de openbare orde en veiligheid in de betrokken Nederlandse gemeenten? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze problematiek en hoe dit te voorkomen bij de Roemeense ambassadeur aan te kaarten en daarbij bovendien het fundamentele recht om te stemmen te benadrukken?
In de dagen en weken na deze incidenten zijn er meerdere gesprekken geweest met de Roemeense ambassadeur op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ook de burgemeesters van Den Haag en Diemen hebben contact gehad met de Roemeense ambassadeur. Minister Blok heeft zelf ook zijn Roemeense EU-counterpart aangesproken over deze kwestie.
Tijdens deze gesprekken heeft Nederland zijn onvrede over de gang van zaken overgebracht en benadrukt dat deze voorvallen zich niet mogen herhalen. De Roemeense autoriteiten dienen in het vervolg te zorgen voor voldoende capaciteit, stemlocaties en personeel, zodat iedere burger die dat wil kan stemmen en er geen risico’s voor de openbare orde kunnen ontstaan. Nederland heeft daarbij aangeboden om de Roemeense autoriteiten waar mogelijk te assisteren.
De Roemeense ambassadeur heeft zich begripvol en coöperatief opgesteld en beterschap beloofd. De Roemeense autoriteiten hebben ook publiekelijk aangekondigd dat ze bezig zijn met een onderzoek en maatregelen om de stembusgang in het buitenland beter te laten verlopen, bijvoorbeeld door vervroegd stemmen mogelijk te maken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijft de aankomende tijd met de Roemeense ambassade en autoriteiten in gesprek om te zorgen voor een goede opvolging, mede met het oog op de Roemeense presidentiële verkiezingen later dit jaar.
Gezien de inzet van de Roemeense regering om deze problemen bij volgende verkiezingen te voorkomen en de bereidheid hierover met Nederland in gesprek te zijn ziet het kabinet op dit moment geen noodzaak om de gang van zaken te agenderen in Europees verband.
Bent u tevens bereid, al dan niet gezamenlijk met andere Europese collega’s, deze gang van zaken tijdens de Raad Algemene Zaken aan te kaarten en uw Roemeense collega in dit Europese verband om uitleg verzoeken?
Zie antwoord vraag 5.
Het niet tijdig ontvangen van stemdocumenten door Nederlanders in het buitenland |
|
Sven Koopmans (VVD), Tobias van Gent (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht van de Stichting Nederlanders buiten Nederland «Nederlanders over de hele wereld vullen op de «stemmen tracker» in of ze hun stemdocumenten (niet) op tijd hebben ontvangen»?1
Ja.
Houdt het ministerie per verkiezing bij hoeveel stembiljetten in het buitenland op tijd worden bezorgd bij stemgerechtigden? Zo ja, hoeveel procent van de stembiljetten werd op tijd ontvangen bij de afgelopen vier verkiezingen waarbij Nederlanders in het buitenland mochten stemmen?
Wat is over het algemeen de oorzaak van de vertraging van de stembiljetten en hoe worden deze aangepakt om te zorgen dat Nederlanders buiten Nederland ook gebruik kunnen maken van hun stemrecht?
Deelt u de mening dat het kabinet alles moet doen om het uitoefenen van het stemrecht van Nederlandse burgers in het buitenland zo makkelijk mogelijk te maken? Hoe zorgen andere Europese landen met een groot aantal burgers in het buitenland ervoor dat deze burgers gebruik kunnen maken van hun stemrecht? Wat kunnen wij hier eventueel van leren?
Welke mogelijkheden ziet u om het stemmen voor Nederlanders buiten Nederland makkelijker te maken? Hoe en op welke termijn zouden deze mogelijkheden gerealiseerd kunnen worden?
Het bericht 'Zelfstandige tolken met uitsluiting bedreigd' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zelfstandige tolken met uitsluiting bedreigd»?1
Ja.
Kunt u het proces uiteenzetten hoe u de tolk- en vertaaldiensten afneemt?
In de huidige situatie is circa de helft van de tolkdiensten voor de rijksoverheid aanbesteed en verloopt de dienstverlening voor tolk- en vertaaldiensten via intermediairs. De overige tolkdiensten worden nu nog rechtstreeks ingekocht door een aantal rijksoverheidsdiensten. Onder de aangepaste Europese richtlijn betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten, geïmplementeerd in de nieuwe Aanbestedingswet, is het op de huidige wijze rechtstreeks contracteren van tolken en vertalers niet langer toegestaan. Voor de toekomstige situatie geldt daarom dat alle tolk- en vertaaldiensten bij de rijksoverheid worden aanbesteed. De aanbestedingen zullen zodanig (opnieuw) worden ingericht, dat niet alleen alle inkoop rechtmatig verloopt, maar tevens de ontwikkeling van een gezonde markt en transparant speelveld voor intermediairs en tolken en vertalers gestimuleerd wordt. Daarbij krijgt borging van de positie van de zzp’er aandacht en wordt ingezet op innovatie en kwaliteit.2 Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar mijn brief van 5 april 2019, waarin ik u heb geïnformeerd over de vernieuwde systematiek voor tolkdiensten bij de rijksoverheidsdiensten.3
Klopt de berichtgeving dat beëdigde tolken, die opdrachten uitvoeren voor u, hun diensten uitsluitend kunnen verlenen via enkele commerciële bemiddelingsbureaus? Zo ja, waarom is dat zo?
Het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) is ingesteld om de kwaliteit en integriteit van tolken en vertalers werkzaam in het justitiële domein te borgen. Op basis van de Wet beëdigde tolken en vertalers dient een aantal aangewezen organisaties tolken en vertalers uit het Rbtv in te zetten. Het register is publiek raadpleegbaar en staat los van de wijze van inkoop.
Zoals onder vraag 2 toegelicht vindt de inkoop nu nog zowel via intermediairs als rechtstreeks plaats, maar is het voor overheidsdiensten onrechtmatig om tolken rechtstreeks te contracteren. In de vernieuwde systematiek zal alle dienstverlening worden aanbesteed. In mijn brief van 5 april jl. beschrijf ik dat de intermediairs, geselecteerd via de aanbestedingen, hiermee in de vernieuwde systematiek een belangrijke plaats innemen. Waar in de huidige situatie nog sprake is van een beperkte markt, stimuleren we in de vernieuwde systematiek een groter aantal intermediairs om actief te worden op de markt van overheidsaanbestedingen. Zo verstevigen we de positie van tolken in relatie tot de intermediairs en ontwikkelen we een gezonde markt.
Herkent u de zorgen, die geuit worden in het artikel, over dit nieuwe aanbestedingsproces en dat dit gevolgen zal hebben voor de kwaliteit van de diensten van tolken en vertalers?
De rijksoverheid is een grote afnemer van tolk- en vertaaldiensten op een relatief kleine markt. Dit vraagt om een bewuste invulling van de rol als professioneel opdrachtgever. Ik herken de zorgen van de beroepsgroep en met de vernieuwde systematiek worden deze zorgen geadresseerd. Er worden heldere kwaliteitseisen geformuleerd bij de aanbesteding en kwaliteit weegt zwaarder dan prijs bij gunning. Het voldoen aan het gevraagde niveau van tolken en vertalers is een van de kwaliteitseisen, evenals het structureel aanleveren van informatie over de geleverde diensten. Zo kunnen de doelstellingen gemonitord worden die in de aanbesteding gesteld zijn.
Klopt het dat zelfstandige tolken en vertalers gedwongen worden een bepaalde raamovereenkomst met deze commerciële partijen te tekenen? Waarom kunnen zelfstandige tolken en vertalers, al dan niet in collectief, niet zelf meedingen naar de vertaaldiensten?
Een dergelijke overeenkomst is primair een zaak tussen de betreffende zelfstandige (tolk) en intermediair. Een belangenorganisatie als ZZP Nederland richt zich derhalve terecht tot de intermediairs wanneer, zoals in dit geval tolken een bepaalde handelwijze van intermediairs ter discussie stellen. Ik ga ervan uit dat intermediairs serieus met deze kritiek omgaan. Ook zal ik in de aankomende overheidsaanbestedingen het belang van goed opdrachtgeverschap en ruimte voor ondernemerschap voor de zzp’er benadrukken.
Het staat elke partij vrij om in te schrijven op aanbestedingen van de rijksoverheid. Op basis van de eisen die de rijksoverheid in de aanbesteding stelt aan de dienstverlening kan elke potentiele partij hiertoe een eigen afweging maken. Dit geldt ook voor een eventueel collectief zelfstandige tolken. Zoals onder vraag 2 toegelicht is het op de huidige wijze direct contracteren van individuele tolken niet langer toegestaan.
Net als nu voor een groot deel van de overheidsdienstverlening reeds het geval is, betreft het aanbesteden van tolk- en vertaaldiensten het geheel van bemiddeling en planning van deze dienstverlening, de bijbehorende administratieve processen en het optimaliseren en vernieuwen van de dienstverlening. Zoals toegelicht in bovengenoemde brief van 5 april jl. stimuleren we een groter aantal partijen actief te worden op de markt van overheidsaanbestedingen. Dit bereiken we door onze opdrachten gevarieerd en in niet te grote volumes op de markt te zetten. Door de variatie in de opdrachten worden de aanbestedingen ook aantrekkelijker voor nieuwe partijen.
Het bericht ‘Gezaghebber over vertraging verkiezingen: ‘Dit mag nooit meer gebeuren’’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Gezaghebber over vertraging verkiezingen: «Dit mag nooit meer gebeuren»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de verkiezingen voor de eilandsraad en het kiescollege voor de Eerste Kamer op Bonaire wanordelijk verlopen zijn?
De verkiezingen worden zoals te doen gebruikelijk geëvalueerd. Het openbaar lichaam is daartoe gevraagd een vragenlijst in te vullen over de organisatie en het verloop van de verkiezingen.
Op Bonaire heeft tevens ter uitvoering van een afspraak in het Bestuursakkoord Bonaire 2018–2022 een delegatie van de Organisatie van Amerikaanse Staten de verkiezingen waargenomen. Aan deze delegatie was een onafhankelijke Nederlandse verkiezingsdeskundige toegevoegd. De rapportage van deze organisatie zal worden betrokken bij de evaluatie die aan de Tweede Kamer wordt gezonden.
Op 9 april heb ik bij mijn bezoek aan de benedenwindse eilanden ook gesproken met de gezaghebber en de afdeling Burgerzaken van Bonaire. De gezaghebber heeft mij daarbij gevraagd – in aanvulling op de reguliere capaciteit en kennis – om inzet van expertise ter plaatse kort voor en op de dag van verkiezingen. Graag ben ik bereid de vormgeving hiervan nader met de gezaghebber te verkennen.
Klopt het dat kiezers urenlang in de rij hebben gestaan, voordat zij hun stem konden uitbrengen?
De gezaghebber heeft mij gemeld dat op Bonaire alle kiezers die om 21.00 uur in de rij stonden hun stem hebben kunnen uitbrengen. De laatste kiezer heeft rond 23.15 uur lokale tijd gestemd.
Welke problemen hebben zich voorgedaan met identificatie van kiezers?
Naar ik heb begrepen hebben zich geen problemen voorgedaan met de identificatie van kiezers. De stembureaus beschikten – net als in het Europese deel van Nederland – over een papieren register ongeldige stempassen om te controleren of een kiezer kon worden toegelaten tot de stemming. De opkomst werd geregistreerd met behulp van laptops. De wijze van gebruik en de uitval van de verbinding van deze digitale ondersteuning heeft tot vertragingen geleid in de voortgang van het proces op de stembureaus.
Klopt het dat er bij het tellen van de stemmen in de nacht van woensdag op donderdag 47 kiesbiljetten verloren zijn gegaan? Zo ja, wat is daarvan de oorzaak?
Op het proces-verbaal tot vaststelling van het aantal stemmen is vermeld dat in totaal in de stembureaus twee stembiljetten meer zijn geteld dan dat er kiezers zijn toegelaten tot de stemming. En dat in totaal in de stembureaus 47 stembiljetten minder zijn geteld dan dat er kiezers zijn toegelaten tot de stemming. De oorzaken daarvoor kunnen divers zijn. Een kiezer kan bijvoorbeeld na toelating tot de stemming het stembiljet niet hebben ingeleverd of er kan in het kader van een volmacht een stembiljet te weinig zijn uitgereikt. Het proces-verbaal geeft geen verklaring voor deze verschillen.
Bent u voornemens de gezaghebber te vragen om een gedetailleerde uitleg over de toedracht van de wanordelijkheden en de voorgestelde structurele verbeteringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid die ook aan de Kamer toe te sturen?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel ‘Rijksambtenaren met AOW mogen niet langer doorwerken’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
|
|
Klopt het dat de rijksoverheid vanaf volgend jaar een einde maakt aan haar beleid om werknemers niet automatisch te ontslaan bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd?1 Waarom is daartoe besloten?
Klopt het, zoals een woordvoerder van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangeeft, dat het ambtenarenbestand te «grijs» is en dit beleid niet helpt om dat tij te keren?
Deelt u de mening dat het negatieve stereotype beeld dat soms rond oudere werknemers hangt met deze maatregel wordt bestendigd? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat de rijksoverheid een voorbeeldfunctie heeft in het bieden van de mogelijkheid om langer door te werken? Zo ja, hoe vult de rijksoverheid deze voorbeeldfunctie in?
Wat is uw reactie op de kritiek van onderzoeker Jaap Oude Mulders dat enkel en alleen deze maatregel intrekken heel weinig effect zal hebben op verjonging van het personeelsbestand?
Wat betekent deze beleidswijziging voor ambtenaren die met plezier naar hun werk gaan en na het bereiken van de AOW-leeftijd toch willen doorwerken?
Vindt u het wenselijk dat slechts een derde van de rijksambtenaren echt de vrijheid voelt om langer door te werken en slechts één op de acht het idee heeft dat hun baas dat prettig vindt?
Wat doet u om dit aandeel te verhogen?
Het bericht 'Ambtenaren met AOW mogen niet langer doorwerken' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het krantenbericht «Ambtenaren met AOW mogen niet langer doorwerken»?1 Is het waar dat de beleidslijn van het kabinet Rutte II om ambtenaren juist in de gelegenheid te stellen om na de AOW-leeftijd door te werken nu verlaten wordt omdat het ambtenarenbestand te «grijs» is, en er «niet voldoende ruimte» is voor nieuwe instroom? Kan worden toegelicht waarom voor deze beleidswijziging is gekozen?
In de cao Rijk 2018–2020 is afgesproken dat doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd vanaf 1 januari 2020 alleen mogelijk is in specifieke gevallen op basis van overeenstemming tussen de werkgever en de medewerker. Hierbij worden de persoonlijke en financiële omstandigheden van de medewerker nadrukkelijk meegewogen.
Hiertoe is besloten omdat deze beleidsmaatregel aansluit bij zowel de uitgangspunten in het Strategisch Personeelsbeleid Rijk 2025 (SPB 2025), dat ik op 13 juli 2018 aan uw Kamer heb gestuurd2, als bij de modernisering van arbeidsvoorwaarden.
Klopt het, dat recent onderzoek van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) juist uitwijst dat het vrijlaten van de pensioenleeftijd nauwelijk effect heeft om mensen langer aan de slag te houden, en dat onderzoek ook uitwijst dat het een hardnekkig misverstand is dat dit ten koste gaat van de werkgelegenheid van jongeren, en dat er dus geen verdringing optreedt?2 Is het waar dat van de circa 130.000 overheidsambtenaren, ongeveer 460 werknemers ouder dan de AOW-leeftijd is, en dat derhalve het niet na de AOW-leeftijd door laten werken van ambtenaren een gering effect zal hebben op het tegengaan van vergrijzing en het bevorderen van nieuwe instroom, laat staan het substantieel verjongen van het personeelsbestand?
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek waar u aan refereert.
Onderstaande grafiek laat zien hoeveel medewerkers binnen het Rijk ouder zijn dan de AOW-leeftijd. In 2018 betreft dit 811 medewerkers.
Bron: P-Direkt
Hoe deze aantallen zich verhouden tot het totaalbestand aan personeel is te zien in onderstaande grafiek.
Bron: P-Direkt
Het aantal medewerkers dat doorwerkt na de AOW-gerechtigde leeftijd betreft een relatief kleine groep ten opzichte van het totale personeelsbestand. Ik onderschrijf dat de genomen beleidsmaatregel niet substantieel zal bijdragen aan verjonging. Wel levert deze maatregel een bijdrage aan het effectueren van een meer evenwichtig personeelsbestand waarbij noodzakelijke expertise beschikbaar blijft. Daarnaast draagt deze beleidsmaatregel bij aan modern personeelsbeleid en bijpassende arbeidsvoorwaarden, voor iedere levensfase.
Deelt u mening, dat verhoging van de AOW-leeftijd gezorgd heeft voor bewustwording en beleidsontwikkeling ter zake van duurzame inzetbaarheid van oudere werkenden?
De vergrijzing, ontgroening en toenemende levensverwachting maken langer doorwerken mogelijk en noodzakelijk. Langer doorwerken speelt niet alleen een rol als het gaat om het op lange termijn betaalbaar houden van voorzieningen voor alle generaties, maar ook als het gaat om een arbeidsmarkt met een evenwichtige balans tussen mensen die werken en mensen die niet meer tot de beroepsbevolking horen. De pensioenleeftijd stijgt, omdat we steeds ouder worden en ook met het oog op een evenwichtige ontwikkeling van het arbeidsaanbod (handen aan het bed, een leerkracht voor de klas). Ook om deze reden werken we langer door en gaat de AOW-leeftijd geleidelijk omhoog. Het kabinetsbeleid is daarom gericht op duurzame inzetbaarheid, zodat mensen steeds beter werkend de pensioengerechtigde leeftijd bereiken.
Deelt u de mening dat het nu onmogelijk maken van doorwerken na de AOW-leeftijd voor ambtenaren – mede met het oog op de belangrijke voorbeeldfunctie van de overheid – niet bevorderlijk is voor het stimuleren van maatregelen, gericht op duurzame inzetbaarheid van oudere werknemers, waaronder ambtenaren? Kunt u uw antwoord motiveren?
Deze mening deel ik niet. Ik benadruk dat doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd vanaf 1 januari 2020 nog steeds mogelijk is op basis van overeenstemming tussen de werkgever en de medewerker. Hierbij worden de persoonlijke en financiële omstandigheden van de medewerker nadrukkelijk meegewogen.
Het Rijk heeft speciale aandacht voor de laatste fase in de carrière van rijksambtenaren. Ik hecht veel waarde aan de inzetbaarheid van iedereen, onder wie de substantiële groep van oudere werknemers. Daarom werkt het Rijk toe naar individueel beleid, waarbij in het kader van duurzame inzetbaarheid rekening gehouden wordt met de levensfase. Hierbij wordt geen enkele groep medewerkers uitgesloten.
Is het waar dat juist mensen met een lage opleiding, een laag inkomen en een laag (aanvullend) pensioen zich genoodzaakt zien door te werken na de AOW-gerechtigde leeftijd?
Het inkomen van een AOW-gerechtigde bestaat uit de AOW-uitkering, de inkomensondersteuning AOW (IOAOW), eventueel aanvullend pensioen en eventuele gerichte inkomensondersteuning (toeslagen, gemeentelijk inkomensbeleid). De hoogte van de AOW-uitkering en de IOAOW hangen samen met het aantal opbouwjaren. Bij volledige opbouw ligt de AOW-uitkering boven het sociaal minimum. De IOAOW en eventuele gerichte inkomensondersteuning komen hier bovenop. De hoogte van het aanvullend pensioen hangt samen met het arbeidsverleden en hangt af van de afspraken die werknemer en werkgever hierover hebben gemaakt. Over het algemeen hanteren pensioenfondsen de ambitie om, bij voldoende opbouwjaren, een pensioenuitkering te bereiken van 70% van het gemiddeld over de loopbaan verdiende loon. Bij een volledige AOW-opbouw en een aaneengesloten loopbaan is er voor een werknemer in principe geen noodzaak tot doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd. Doorwerken mag natuurlijk wel, en is fiscaal gezien een aantrekkelijke optie door het wegvallen van de AOW-premie. Bij een onvolledige AOW-opbouw bestaat de mogelijkheid tot een aanvulling tot het sociaal minimum vanuit de Participatiewet (Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen). Het recht op een AIO-aanvulling hangt af van het inkomen, het vermogen en eventuele andere vormen van draagkracht zoals het inkomen van de partner.
Deelt u de mening, dat deze mensen het beste geholpen kunnen worden door er voor te zorgen dat alle werkenden voldoende pensioen, of een andere buffer, kunnen opbouwen tijdens het werkzame leven? Welke maatregelen neemt het kabinet om dit te bevorderen? Welke maatregelen neemt dit kabinet om financiële problemen bij AOW-gerechtigden te voorkomen en te helpen oplossen?
Zie de beantwoording van vraag 8.
Bent u bereid, zoals onderzoek van Netspar aanbeveelt, door te gaan met het steunen van AOW-ers als zij willen doorwerken, zeker omdat dit geen noemenswaardige impact heeft op de arbeidsmarktkansen van jongeren?3
Zie de beantwoording van vraag 10.
Bent u bereid meer onderzoek te entameren naar de vraag of de toegenomen arbeidsparticipatie onder AOW’ers met een laag pensioen gepland is, of dat juist beperkingen in de financiële planning hier de oorzaak van zijn?4
Nederland heeft een van de beste pensioenstelsels van de wereld met relatief hoge vervangingsratio’s. Mede dankzij de AOW leven in Nederland minder ouderen in armoede dan in andere landen en ook is de armoede onder ouderen ook drie maal kleiner dan onder jongeren.
Het kabinet vindt het van belang dat werkenden pensioen opbouwen om een te grote terugval in inkomen bij pensionering te voorkomen. In veel sectoren worden werknemers op verzoek van sociale partners door de overheid verplicht om deel te nemen aan de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds. Dankzij dit systeem bouwt het overgrote deel van de werknemers pensioen op. Voor werkenden die geen pensioen opbouwen via een (verplicht gesteld) pensioenfonds zijn er verschillende opties om zelf, eventueel fiscaal gefaciliteerd, pensioen op te bouwen. Tegelijkertijd is zichtbaar dat door de veranderende arbeidsmarkt, met de groei van verschillende type arbeidsrelaties en andere sectoren, de groep werkenden die geen pensioen opbouwt steeds groter wordt.
Het kabinet heeft eerder gemeld dit een zorgelijke ontwikkeling te vinden. In het kader van de vernieuwing van het pensioenstelsel zal het kabinet bezien of er maatregelen mogelijk zijn die ertoe leiden dat de pensioenopbouw onder werknemers wordt vergroot. Eveneens zal onderzocht worden in hoeverre zelfstandigen vrijwillig kunnen aansluiten bij een pensioenfonds, ook als zij niet eerder deelnemer waren van het pensioenfonds in de sector of het bedrijf waar ze nu werkzaam zijn.
In de beleidsdoorlichting van artikel 8 van de begroting van SZW zal worden ingegaan op de vraag in hoeverre wordt bereikt dat armoede onder AOW-gerechtigden wordt voorkomen en ouderen niet met een grote inkomensachteruitgang worden geconfronteerd na pensionering. De beleidsdoorlichting AOW zal eind 2019 worden afgerond.
Is het gezien de huidige krapte op de arbeidsmarkt niet wenselijk en aan te bevelen dat alle mensen die vrijwillig willen doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd, dit ook toe te staan? Ziet u hier een kans om een nijpend arbeidsmarktprobleem voor een stukje aan te pakken?
Zie de beantwoording van vraag 10.
Ziet u kansen om de mogelijkheid van vrijwillig doorwerken na de AOW-leeftijd te bevorderen en dit te entameren in CAO’s?
Het kabinet vindt het belangrijk om doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd mogelijk te maken, ook gezien de huidige krapte op de arbeidsmarkt. Met de invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz) in 2015 en de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd in 2016 heeft de (toenmalige) regering al ingezet op het bevorderen van de mogelijkheden tot doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd. Met de genoemde wetten zijn arbeidsrechtelijke belemmeringen voor het doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd weggenomen. Zo is het onder andere mogelijk om bij cao van de ketenbepaling af te wijken ten aanzien van AOW-gerechtigde werknemers, kan ontslag plaatsvinden zonder tussenkomst van een rechter of het UWV, is de verplichting tot loondoorbetaling bij ziekte van een AOW-gerechtigde werknemer beperkt en is de opzegtermijn beperkt tot 1 maand. De regering steunt met deze maatregelen die het doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd vergemakkelijken en aantrekkelijker maken, werkgevers en werknemers die van deze mogelijkheid gebruik willen maken. Het kabinet meent dat hiermee voldoende mogelijkheden worden geboden om het doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd vorm te kunnen geven. Werkgevers en werknemers kunnen hiernaast in cao’s aanvullende afspraken maken over de mogelijkheden rondom het doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd.
Bent u bekend met de berichten «Ministerie van Financiën orkestreerde aanpak BKR» en «Kamervragen? De antwoorden kwamen van het BKR»?1
Ja.
Is het waar dat het ministerie de beantwoording van Kamervragen over het bericht dat het BKR in strijd handelde met de wet heeft afgestemd met het BKR? Zijn er naar aanleiding van het overleg van het ministerie met het BKR wijzigingen in de beantwoording aangebracht?
Het is gebruikelijk dat ten behoeve van de beantwoording van Kamervragen contact wordt gezocht met betrokken partijen van binnen en buiten de overheid. Omdat de beantwoording van de Kamervragen die in 2017 zijn gesteld een standpunt ten aanzien van de bedrijfsvoering van het BKR en wijzigingen daarin bevat, en het ministerie daar geen zeggenschap over heeft, is hierover contact geweest met het BKR. Aan het BKR zijn destijds vragen van feitelijke aard gesteld. Naar aanleiding van de reactie van het BKR is de beantwoording aangepast. Ook met andere betrokken partijen, zoals de AFM, NVB en de Ministeries van Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid is contact geweest over de conceptbeantwoording.
Hoe beoordeelt u de antwoorden op de vragen van 22 augustus 2017 in het licht van de berichtgeving van NRC dat BKR onvolledige of onbewezen informatie heeft aangeleverd?2
In de beantwoording van de Kamervragen in 2017 is opgemerkt dat er signalen zijn dat er door enige bij het BKR aangesloten partijen op (zeer) grote schaal verzoeken tot verwijdering zijn ingediend. De beantwoording van deze Kamervragen is gebaseerd op informatie die is ontvangen van verschillende betrokken partijen.
Ik acht het van belang dat naar aanleiding van de Kamervragen het BKR in overleg met aangesloten partijen is gekomen tot een handreiking over het verwijderen van gegevens uit de registratie, waarbij zowel rekening wordt gehouden met de consument als met het algemene belang om misbruik te voorkomen. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Is het waar dat het ministerie de te nemen maatregelen heeft afgestemd met het BKR? Zijn er naar aanleiding van dit overleg wijzigingen in de te nemen maatregelen gedaan?
Omdat het BKR een onafhankelijke organisatie is, kan het Ministerie van Financiën het BKR geen maatregelen opleggen. Omdat het ministerie de door uw Kamer geuite zorgen serieus neemt, is het BKR destijds opgeroepen om de bedrijfsvoering op enkele punten te verbeteren. In dat kader is bij de betrokkene nagegaan of de voorgestelde maatregelen haalbaar en uitvoerbaar zouden zijn. Het zou immers weinig zinvol zijn om op te roepen tot maatregelen, waarvan later zou blijken dat die in de praktijk niet gerealiseerd kunnen worden. De punten waarop het ministerie aanpassingen voorstelde, zijn alle opgenomen in de beantwoording van de Kamervragen met daarbij ook de te ondernemen acties voor het BKR.
Bent u van mening dat, achteraf, de afgestemde maatregelen passend en voldoende zijn? Bent u van mening dat, terugkijkend, destijds andere maatregelen genomen hadden moeten worden?
In de beantwoording van de Kamervragen is het BKR opgeroepen om tot een pragmatische werkwijze te komen waarbij onterechte registraties (al dan niet op grond van een nieuwe belangenafweging) op een eenvoudige wijze (zonder dat tussenkomst van een rechter nodig is), kunnen worden verwijderd zonder dat hierdoor de deur voor grootschalig misbruik wordt opengezet. Verder is aandacht gevraagd voor de mogelijkheid van het gratis opvragen van de eigen gegevens door consumenten, het beschikbaar zijn van uitspraken van de Geschillencommissie op de website van het BKR en het plaatsen van het reglement van het BKR op de website van het BKR.
Het BKR heeft een Handreiking Belangenafweging opgesteld, die in januari 2018 is uitgebracht. De handreiking is op de website van het BKR te vinden.3 In de handreiking is opgenomen dat deze geldt als een hulpmiddel voor de organisaties die bij het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het BKR zijn aangesloten om verzoeken van consumenten tot (gedeeltelijke) verwijdering van gegevens uit het CKI op grond van een belangenafweging, op een zorgvuldige en vergelijkbare wijze te beoordelen. De handreiking vermeldt dat deze tot stand is gekomen in samenspraak met de (brancheorganisaties van de) deelnemers van het BKR en mede is gebaseerd op zorgvuldige bestudering van jurisprudentie rondom BKR-registraties. Op de website van het BKR is tevens een brochure geplaatst met een stappenplan voor consumenten die het niet eens zijn met de wijze waarop zij door de kredietverlener bij het BKR zijn geregistreerd.4
Op de website van het BKR is vermeld dat consumenten de mogelijkheid hebben om kosteloos een AVG-inzage van persoons- en kredietgegevens bij het BKR op te vragen.5 Op de website van het BKR is het Algemeen Reglement CKI van februari 2019 te vinden, alsmede de uitspraken van de Geschillencommissie uit 2017, 2018 en 2019.6 Navraag bij het BKR leert dat elke uitspraak minimaal 3 jaar beschikbaar blijft op deze publiekswebsite.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om het BKR tot andere maatregelen op te roepen.
Indien het inderdaad zo is dat het ministerie de beantwoording van Kamervragen dan wel de te nemen maatregelen heeft afgestemd met het BKR, hoe strookt dit volgens u dan met de positie van het BKR als onafhankelijke stichting?
Door de Minister van Financiën is aangegeven welke maatregelen genomen kunnen worden om tegemoet te komen aan de geuite zorgen ten aanzien van kredietregistratie. Het is aan het BKR om te bepalen of voorgestelde maatregelen worden overgenomen. Ook kan het BKR ervoor kiezen op een andere wijze tegemoet te komen aan de geuite zorgen. Ik ga daar als Minister van Financiën niet over. Naar mijn mening doet het contact over de conceptbeantwoording van de Kamervragen niet af aan de onafhankelijkheid van het BKR.
In hoeverre kan de Kamer in de toekomst controleren of beantwoording van Kamervragen door het Ministerie van Financiën is afgestemd met of afgezwakt door een derde, al dan niet door het ministerie te controleren, instantie?
Voor de beantwoording van Kamervragen is het noodzakelijk om over voldoende informatie te beschikken om de vragen zorgvuldig te kunnen beantwoorden. Om over die informatie te beschikken, kan het nodig zijn dat het ministerie in contact treedt met betrokken partijen. Het is uiteindelijk het ministerie dat beslist hoe informatie, verstrekt door derden, wordt gebruikt voor de beantwoording van Kamervragen. Waar relevant wordt aangegeven van wie de informatie afkomstig is.
Acht u het in lijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming, op grond waarvan iemand kosteloos inzage moet hebben in zijn of haar persoonsgegevens, dat sinds uw eerdere antwoorden over de gratis inzage in de BKR-gegevens het BKR het mogelijk heeft gemaakt om persoonlijke gegevens één keer per jaar gratis in te zien?
Op de website van het BKR is vermeld dat consumenten de mogelijkheid hebben om kosteloos een AVG-inzage van persoons- en kredietgegevens bij het BKR op te vragen. Op grond van artikel 12 van de AVG dient inzage in de gegevens kosteloos te geschieden. Wanneer verzoeken van een betrokkene kennelijk ongegrond of buitensporig zijn, met name vanwege hun repetitieve karakter, mag er – kortgezegd – een redelijke vergoeding worden gevraagd in het licht van de administratieve kosten of worden geweigerd om gevolg te geven aan het verzoek. De bewijslast ten aanzien van de kennelijk ongegronde of buitensporige aard van het verzoek ligt bij de verwerkingsverantwoordelijke. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens. Het is uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of een inzage-regeling in lijn is met de AVG.
Overigens heeft het BKR aangegeven dat er geen limiet is verbonden aan het aantal keren dat kosteloos inzage kan worden verkregen in de AVG-inzage van de gegevens, waarbij tevens wordt gewezen op hetgeen in de AVG is bepaald ten aanzien van kennelijk ongegronde of buitensporige verzoeken.
Bent u bereid bovenstaande vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat het ministerie van VWS de grootste stijging aan communicatiemedewerkers van alle ministeries heeft |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Klopt het bericht het bericht dat er op het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) ruim 58 Fte aan communicatiemedewerkers werkt en daarenboven nog eens 9,5 Fte aan externe communicatiemedewerkers?1
Voor het exacte overzicht verwijs ik naar het openbare document op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2019/03/01/fte-overzicht-directies-communicatie-rijksoverheid-2019.
Klopt het bericht dat dit een toename is van bijna 15 Fte ten opzichte van het vorige kabinet? Waarom is dit?
Ja.
Eind 2016/begin 2017 is de directie in stapjes uitgebreid naar 58 fte. Deze groei is rechtstreeks terug te voeren op de wens om nieuwe rijksbrede ontwikkelingen in het communicatievak een plek te geven binnen de directie. Kennis van de buitenwereld op gestructureerde wijze binnen brengen en meer interactie met diezelfde buitenwereld vormen daarvan de kern. Daarom is er meer aandacht gegeven aan publiekscommunicatie (o.a. social media en webcare) en monitoring.
Klopt het bericht dat hier 3,5 miljoen euro per jaar mee is gemoeid? Zo nee, hoeveel geld besteed het Ministerie van VWS aan communicatiemedewerkers?
Nee. De totale kosten van de uitbreiding inclusief inhuur is ruim 1,6 miljoen euro.
De totale personeelskosten voor communicatiemedewerkers bedraagt 5,5 miljoen euro.
Hoeveel besteed het Ministerie van VWS aan communicatie in brede zin?
Deelt u de mening dat het onacceptabel is om steeds meer geld uit te geven aan communicatiemedewerkers op een ministerie dat nog steeds veel bezig is met besparen op zorg zoals middels de hoofdlijnenakkoorden?
Nee. De gesuggereerde link tussen enerzijds besparen op zorg middels hoofdlijnenakkoorden en de uitgaven aan communicatiemedewerkers anderzijds is er niet.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat een ziekenhuis als het Bronovo moet sluiten wegens de 0%-volumegroeinorm uit de hoofdlijnenakkoorden, terwijl u miljoenen uitgeeft aan communicatiemedewerkers?
Nee. De gesuggereerde link tussen enerzijds besparen op zorg middels hoofdlijnenakkoorden en de sluiting van het Bronovo ziekenhuis anderzijds is er niet. Zie verder ook het antwoord op vraag 5.
Begrijpt u dat de indruk bestaat dat bovenop de ruim 58 Fte er ook nog eens 9,5 Fte aan externe communicatiemedewerkers zich bezighouden met campagnes over de zorg, u tezamen vooral een PR-bureau vormt? Zo nee, waarom niet?
Nee. De medewerkers houden zich bezig met beleidscampagnes die overigens ook deels voortkomen uit wensen van de Kamer. Een aantal campagnes loopt al een aantal jaar.
Kunt u een opsomming geven van alle campagnes over de zorg waar deze communicatiemedewerkers zich mee bezig houden en een overzicht van de planning en de looptijd van deze campagnes?
Campagnes op TV en radio
Campagnes op radio (inclusief print, online)
Campagnes print en online
Campagnes in ontwikkeling
Kunt u een volledige opsomming geven van alle andere zaken waar deze communicatiemedewerkers zich mee bezig houden?
De communicatiemedewerkers van VWS houden zich bezig met:
Woordvoering en persvoorlichting
Communicatieadvies
Externe optredens van bewindspersonen
Monitoring en analyse van het nieuws
Webcare social mediakanalen
Publieksvoorlichting (mail, schriftelijk, telefonisch)
Campagnemanagement
Speeches
Interne communicatie
Social advies en uitvoering
Grafische dienstverlening
Worden deze campagnes ook gevoerd in verkiezingstijd? Kunt u een volledig overzicht geven?
De planning is gebaseerd op 12 maanden en op basis van beschikbaarheid van zendtijd en voorkeur voor tijdvak. De planning wordt gecoördineerd door Dienst Publiek en Communicatie van het Ministerie van Algemene Zaken.
De campagnes zijn gericht op beleidsdossiers van VWS en hebben geen relatie met verkiezingsperiodes.
Welke campagnes zijn gekoppeld aan welke bewindspersonen? Kunt u een volledig overzicht geven?
De campagnes zijn uit naam van de rijksoverheid/ministerie. De verdeling van de onderwerpen over de verantwoordelijke bewindspersoon is als volgt:
Minister van VWS:
Minister voor MZS:
Staatsecretaris van VWS:
Overkoepelend 3 bewindspersonen:
Waarop baseert u dat u de grens tussen algemene campagnes over de zorg en verkiezingscampagnes niet bent overschreden?
Dit is niet aan de orde. De campagnes over de zorg zijn gericht op beleidsdossiers van VWS en hebben geen relatie met verkiezingscampagnes.
Vallen de twaalf actieprogramma’s van VWS ook onder de in dit stuk genoemde campagnes over de zorg? Zo nee, hoeveel extra Fte aan medewerkers houdt zich bezig met de twaalf actieprogramma’s?
Campagnes zijn, voor zover van toepassing, onderdeel van een programma (en niet andersom). Deze nieuwe campagnes zijn onderdeel van de programma’s: Eén tegen Eenzaamheid, Herwaardering ouderen, Mantelzorg, Ik zorg en Kansrijke start.
Naast de vaste medewerkers zijn 3 fte tijdelijk ingehuurd voor de ondersteuning op de 12 programma’s.
Vindt u het ook niet opvallend dat vooral de Minister van VWS veel actieprogramma’s precies in verkiezingstijd presenteert? Zo nee, waarom niet?
De beleidsonderwerpen van de programma’s komen voort uit afspraken in het regeerakkoord. De programma’s zijn door het jaar 2018 heen gelanceerd (getuige de nieuwsberichten die hieraan gekoppeld zijn) en er is geen link met de verkiezingstijd.
Hierbij een overzicht met van de programma’s met de lanceermomenten:
Werken in de zorg: 14 maart 2018
Eén tegen Eenzaamheid; 20 maart 2018
Thuis in het verpleeghuis; 10 april 2018
Zorg voor de Jeugd; 16 april 2018
Rechtmatige Zorg; 19 april 2018
Geweld hoort nergens thuis; 25 april 2018
(Ont) regel de Zorg; 23 mei 2018
Onbeperkt meedoen (implementatie VN-verdrag); 14 juni 2018
Langer Thuis; 18 juni 2018
Kansrijke Start; 12 september 2018
Volwaardig Leven (over leven met een beperking); 1 oktober 2018
Werd de inhoud van het interview in het AD van afgelopen week van de Minister van VWS en zijn bijdrage over doorgeschoten marktwerking in de ouderenzorg in het televisieprogramma Buitenhof voorbereid door communicatiemedewerkers? Zo ja, welke?
Ja, een woordvoerder.
Begrijpt u dat dit deze interviews vallen onder campagneactiviteiten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het waren beleidsinhoudelijke interviews in mijn rol als Minister van VWS.
Heeft de Minister van VWS zich gerealiseerd dat hij nog geen concrete plannen voor het terugdraaien van de doorgeschoten marktwerking in de ouderenzorg naar de Tweede Kamer heeft gestuurd? Wanneer mogen we die verwachten?
De brief wordt op korte termijn naar de Tweede Kamer gestuurd.
Heeft de Minister van VWS zich gerealiseerd dat het verkiezingstijd is en hij uit integriteit geen beroep kan doen op communicatiemedewerkers die voor het Ministerie van VWS werken ten behoeven van verkiezingsactiviteiten van het CDA? Zo ja, waaruit blijkt dit?
De communicatiemedewerkers van VWS werken aan communicatie over beleid, niet aan verkiezingsactiviteiten. De communicatie is gebonden aan de uitgangspunten van overheidscommunicatie die in 2002 zijn vastgesteld door de ministerraad.
Deed de Minister van VWS een beroep op communicatiemedewerkers die voor VWS werken ten behoeve van de verkiezingscampagne van het CDA? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 18.
Zijn er communicatiemedewerkers die specifiek voor één bewindspersoon werken?
Ja.
Zo ja, om hoeveel Fte medewerkers per bewindspersoon gaat het? Waarom is dit nodig? Hoe ziet de functieomschrijving van deze mensen eruit?
Per bewindspersoon werken gemiddeld 7,5 fte vanwege de inhoudelijke kennis die nodig is t.a.v. de beleidsdossiers waar de bewindspersoon verantwoordelijk voor is. Deze functies zijn:
Kunt u de functieomschrijvingen van deze 58,1 Fte en 9,5 Fte aan communicatiemedewerkers ons doen toekomen?
De functieomschrijvingen zijn conform het functiegebouw rijksoverheid en staan op https://functiegebouwrijksoverheid.nl/functiegebouw
De functies bij de directie Communicatie zijn topmanager, middenmanager, adviseur bedrijfsvoering, (senior) adviseur, medewerker advisering, managementondersteuner.
Voeren deze communicatiemedewerkers ook taken uit die eigenlijk niet vallen onder hun functieomschrijving? Zo ja, om welke taken gaat het dan?
Nee.
Voeren deze communicatiemedewerkers ook taken uit die bewust in verkiezingstijd worden ingepland? Zo nee, vinden zij dit zelf ook? Kunt u intern een mini-enquête uitzetten om dit te staven? Zo nee, waarom niet?
Nee, de communicatiemedewerkers werken op basis van de uitgangspunten voor overheidscommunicatie van de rijksoverheid (zie antwoord op vraag 18).
Een mini-enquête voegt niets toe aan de gevraagde feitelijke informatie (zie vraag 27).
Wie beslist als eindverantwoordelijke wanneer campagnes over de zorg worden plaatsvinden? Is daar besluitvorming over die we kunnen controleren? Zo ja, dan ontvangen we die graag.
De directie Communicatie adviseert de bewindspersonen over de campagnes. De rijksbrede toetsingscommissie geeft akkoord op de aanmeldingen van de campagnes vanuit de departementen. De Voorlichtingsraad stemt in met de aangemelde campagnes vanuit de toetsingscommissie.
Voeren deze communicatiemedewerkers ook taken uit die eigenlijk betaald moeten worden door de politieke partijen waar de bewindspersonen onderdeel van uitmaken? Zo nee, kunt u dit staven?
Dit is niet aan de orde. Zie ook het antwoord op vraag 18 en 24.
Kunt u, gezien deze vragen over uw communicatiemedewerkers gaat, er alstublieft voor zorgdragen dat zij in de beantwoording van deze vragen alleen betrokken worden voor de input van feitelijke informatie?
Ja.
ING als huisbankier van de Staat |
|
Eppo Bruins (CU), Bart Snels (GL), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Staat wil na de witwasaffaire ING «zwarte lijst» voor schikkende bedrijven»?1
Ja.
Wanneer bent u geïnformeerd over de juridische mogelijkheden om contracten met ING te beëindigen vanwege de witwasaffaire bij ING? Wat was voor u de aanleiding om de mogelijkheden te verkennen om contracten met ING te beëindigen?
Naar aanleiding van de transactie en het openbaar worden daarvan op 4 september is begonnen om de juridische mogelijkheden in kaart te brengen rondom de bestaande overeenkomsten voor het betalingsverkeer, de reeds voltooide aanbestedingen en de nog lopende aanbesteding. Vanwege de betrokken belangen en complexiteit is zorgvuldig te werk gegaan, waarbij ook afstemming gezocht is met onder andere het OM. Het ambtelijk advies is uiteindelijk eind september gefinaliseerd. Ik ben daarna over de juridische mogelijkheden begin oktober 2018 door mijn ambtenaren geïnformeerd. Dat viel samen met de beantwoording op 9 oktober van de schriftelijke vragen die op 13 september 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 194) zijn gesteld door de leden Nijboer (PvdA) en Snels (GroenLinks) over de ING als huisbankier van de staat. In de antwoorden op die vragen is het juridisch advies ook verwerkt. Het onderzoek naar de verdere mogelijkheden hebben we uiteraard voortgezet, zie het antwoord op vraag 5.
Waarom heeft u niet meteen in de brief aan de Kamer over de schikking van ING aangegeven wat de juridische mogelijkheden waren om contracten met ING open te breken?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven zijn de juridische mogelijkheden vanaf het openbaar worden van de transactie op 4 september door mijn ambtenaren in beeld gebracht. Aangezien dit een zorgvuldig proces vereiste was op het moment van versturen van de brief op 11 september aan de Kamer over de transactie met ING nog geen advies afgerond over de juridische mogelijkheden tot beëindiging van de contracten met ING.
Wanneer heeft u de Kamer geïnformeerd over de inhoud van deze adviezen en de juridische analyse?
Het juridisch advies rondom de opzeggingsmogelijkheden is opgenomen in de beantwoording op 9 oktober 2018 van de schriftelijke vragen die op 13 september 2018 zijn gesteld en in de beantwoording op 15 november 2018 van de schriftelijke vragen die op 11 oktober 2018 zijn gesteld.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over hoe in het vervolg kan worden overgegaan tot beëindiging van contracten door de Staat na schikkingen?
Gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen informeer ik uw Kamer per brief over de mogelijkheden voor het opnemen van aanvullende uitsluitingsgronden bij nieuwe aanbestedingsprocedures betalingsverkeer en over aanvullende opzeggingsgronden in overeenkomsten. Ik heb voor het algemeen geldende aanbestedingsrechtelijk kader de Landsadvocaat geraadpleegd en de mogelijkheden in samenspraak met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat onderzocht. Transacties van het OM en toezichthoudende instanties zijn daarbij meegenomen.
Het rapport ‘Behoorlijk invorderen vanuit het burgerperspectief’ van de Nationale ombudsman |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport «Behoorlijk invorderen vanuit het burgerperspectief» van de Nationale ombudsman?1
Ja.
Herinnert u zich dat de Kamer in juli 2018 de motie van de leden Bruins (CU), Raemakers (D66), Peters (CDA), De Lange (VVD) en Van Dijk (SP) met unanieme stemmen aannam, waarin de regering wordt opgeroepen «de Kamer op zo kort mogelijke termijn te informeren over de stand van zaken en de aanpak om de stapeling en ophoging van bestuurlijke boetes en bestuursrechtelijke premies te maximeren»?2
Ja.
Waarom is de Kamer tot op heden nog steeds niet geïnformeerd over deze aanpak? Welke acties heeft u in de tussentijd al wel ondernomen?
Met de brief van 13 februari 2019 is uw Kamer geïnformeerd over de aanpak van het kabinet om de stapeling en ophoging van bestuurlijke boetes en bestuursrechtelijke premies te maximeren.3 Het kabinet heeft diverse acties in gang gezet op dit terrein. Bij de zorgverzekeringpremies en de verkeersboetes zijn verbetermaatregelen ingezet om onnodige kostenophogingen tegen te gaan. Het CAK verstuurt geen eindafrekeningen meer en scheldt vorderingen op nog openstaande eindafrekeningen kwijt. De mogelijkheid om verkeersboetes in termijnen te betalen is met ingang van 1 januari 2019 verder verruimd. Een betalingsregeling is nu mogelijk vanaf € 75. Ook loopt het onderzoek naar de effectiviteit van verhogingen van verkeersboetes en wordt onderzocht of bij verkeersboetes een betalingsherinnering kan worden verzonden voordat de burger wordt aangeschreven voor het betalen van de verhoging. Naar aanleiding van het VAO Armoede- en schuldenbeleid van 6 maart 2019 is een motie van de leden Raemakers (D66) en Peters (CDA) aangenomen die verzoekt om voor mensen met schulden die de verhogingen van hun verkeersboetes niet kunnen betalen een zogenaamde noodstopprocedure bij het CJIB in te richten, zodat onnodige kosten kunnen worden voorkomen.4 De komende maanden zal worden gewerkt aan een plan voor een noodstopprocedure. De Kamer zal voor de zomer geïnformeerd worden over de voortgang.
Deelt u de mening dat het sturen van een kosteloze betalingsherinnering een manier kan zijn om de stapeling en ophoging van boetes en premies te voorkomen?
Betalingsherinneringen zijn nuttig voor die mensen die een betalingsverplichting zijn vergeten en door de herinnering gaan betalen om extra kosten te voorkomen. Zoals vermeld in de gelijktijdig met deze antwoorden toegezonden antwoorden op de vragen van het lid Van Raak over een betalingsherinnering door overheden, moet het redelijk worden geacht dat bestuursorganen over de mogelijkheid beschikken om de kosten voor een betalingsherinnering, in de vorm van de geldende wettelijk gefixeerde vergoeding, in rekening te brengen aan degene die moet betalen.
Het is echter de vraag in hoeverre met een kosteloze betalingsherinnering de groep mensen wordt bereikt die vanwege een schuldensituatie baat hebben bij minder kosten.
Ik vind het belangrijk dat de maatregelen ter voorkoming van schulden ook terechtkomen bij de doelgroep die niet kan betalen. Daarbij vind ik het belangrijk dat overheidsorganisaties rekening houden met individuele omstandigheden en maatwerk leveren waar nodig. In de beleidsreactie op het rapport van de ombudsman dat de Staatssecretaris van SZW heeft aangekondigd, zal verder op dit onderdeel worden ingegaan.
Klopt het, zoals de Ombudsman in zijn rapport stelt, dat de overheid vaak geen kosteloze betalingsherinnering stuurt als mensen te laat betalen?
Enkele voorbeelden van organisaties die een kosteloze betalingsherinnering sturen zijn de volgende. De Belastingdienst stuurt in veel gevallen een kosteloze betalingsherinnering als het gaat om niet-zakelijke belastingschulden en om toeslagschulden. Ook DUO stuurt een kosteloze betalingsherinnering voorafgaand aan een eventuele aanmaning. Het CAK stuurt betalingsherinneringen bij achterstanden in de betaling van de zorgverzekering en de eigen bijdrage Wmo 2015 en Wlz.
Ik heb geen volledig overzicht van organisaties die al dan niet een kosteloze herinnering versturen. Zoals uiteengezet in de gelijktijdig met deze antwoorden toegezonden antwoorden op de vragen van het lid Van Raak over een betalingsherinnering door overheden heeft de wetgever de afweging om wel of niet de vaste aanmaningsvergoeding bij overheidsvorderingen in rekening te brengen uitdrukkelijk willen overlaten aan de bestuursorganen zelf. Daarmee kunnen verschillen ontstaan tussen overheden. Ik acht dat aanvaardbaar omdat het bestuursorgaan in kwestie zelf het beste kan bepalen of in de gegeven omstandigheden het in rekening brengen van de vergoeding wenselijk is, waarbij bijvoorbeeld een afweging kan worden gemaakt tussen de hoogte van de aanmaningsvergoeding en de lasten die het in rekening brengen van die vergoeding met zich meebrengt voor degene die moet betalen en voor het betrokken bestuursorgaan.
Klopt het, zoals de Ombudsman in zijn rapport stelt, dat organisaties als het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) ook helemaal geen betalingsherinneringen hoeven te versturen? Betekent dit ook dat bijvoorbeeld het CJIB nooit betalingsherinneringen verstuurt?
Het CJIB verstuurt niet structureel betalingsherinneringen. Het versturen van betalingsherinneringen laat ik wel onderzoeken, zoals in de brief van 13 februari 2019 is toegezegd. Het CJIB verstuurt nu incidenteel herinneringen aan mensen die een betalingsregeling hebben getroffen en een termijn niet betalen. Zij worden erop geattendeerd dat die regeling komt te vervallen en het hele bedrag weer ineens opeisbaar is wanneer niet tijdig wordt betaald.
Welke overheidsinstanties sturen niet (altijd) een betalingsherinnering? Zijn er overheidsinstanties die hier wel structureel gebruik van maken? Zo ja, waarom kiezen overheidsinstanties voor verschillende werkwijzen teneinde hiermee om te gaan?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de rijksoverheid in de brochure «Gedragstechnieken voor brieven en e-mails» verschillende opties beschrijft waarmee betalingsherinneringen tot positief gedrag kunnen leiden? Waarom brengen overheidsinstanties deze technieken niet altijd zelf in de praktijk?
In de brochure «Gedragstechnieken voor brieven en e-mails» wordt aan de hand van het voorbeeld van een betalingsherinnering een aantal algemene gedragsinzichten toegelicht, die mogelijk en afhankelijk van de situatie het gewenst gedrag positief kunnen bevorderen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het zo makkelijk mogelijk maken van een actie (bijvoorbeeld betalen via ideal of contact opnemen voor een betalingsregeling) of door gebruik te maken van het gedragsinzicht van wederkerigheid. Diverse overheidsinstanties brengen deze technieken in de praktijk. Zo voert het UWV een gedragsexperiment uit waarbij klanten die teveel uitkering hebben ontvangen middels een SMS worden herinnerd aan openstaande betalingen. In het experiment worden verschillende vormen van SMS gebruikt om te kijken welke tot het beste resultaat leiden.
Welke technieken wanneer precies werken, is situatie- en persoonsafhankelijk. De inzichten die uit verschillende experimenten naar voren komen, moeten steeds per situatie worden bezien.
Wat vindt u van de aanbeveling van de Ombudsman, in zijn rapport, om als overheidsinstantie eerst altijd een kosteloze betalingsherinnering te sturen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is er bekend over de voordelen van het versturen van betalingsherinneringen?
Het kabinet wil bevorderen dat gedragsinzichten worden toegepast in beleid en in de uitvoering daarvan. Rijksoverheidsorganisaties werken daaraan, onder meer door experimenten en pilots uit te voeren. Op die manier wordt meer bekend over de voordelen van instrumenten en interventies. Dat hoeft niet per se het versturen van een betalingsherinnering te zijn. Ook andere interventies kunnen effectief zijn om te voorkomen dat mensen met schulden verder in de problemen raken.
Een bekend voorbeeld hiervan is een onderzoek naar het thema «voorkomen van het niet naleven van de inlichtingenplicht» dat de SVB heeft uitgevoerd.
Via een gedragsexperiment heeft de SVB onderzocht of het sturen van een persoonlijke en vriendelijke herinneringsbrief een effectieve en efficiënte interventie is om te voorkomen dat Anw-gerechtigden niet (tijdig) melden dat zij samenwonen. Een vergelijkbaar experiment heeft de SVB afgelopen jaar uitgevoerd bij mensen die AOW ontvangen.
Uit beide experimenten blijkt dat de kans dat een nabestaande/alleenstaande naar aanleiding van een herinneringsbrief een wijziging doorgeeft die kan leiden tot beëindiging van de uitkering hoger is dan in de controlegroep die geen brief heeft ontvangen. Bij het Anw-experiment is dit bijvoorbeeld 30% hoger dan zonder ontvangst van de brief.
Het versturen van een brief over de inlichtingenplicht blijkt hiermee een goed instrument voor gedragsverandering. De uitkeringsgerechtigde wordt geholpen bij het naleven van regelgeving en het voorkomen van financiële problemen. De SVB heeft op basis van deze uitkomsten besloten om regelmatig herinneringsbrieven aan alleenstaande klanten te verzenden om hen te attenderen op de plicht om een gezamenlijke huishouding te melden.
Hoe past nu (vaak) het niet versturen van betalingsherinneringen bij het feit dat u de aanbeveling van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) onderschrijft om bij de ontwikkeling van beleid en wetgeving uit te gaan van een realistisch perspectief van redzaamheid van mensen en daarbij gebruik te maken van gedragswetenschappelijke inzichten?
De overheidsorganisaties spannen zich op verschillende manieren in om problematische schulden te voorkomen, door een meer dienstverlenende benadering. Hierbij wordt ook gebruik gemaakt van gedragswetenschappelijke inzichten. Ook zetten ze in op meer gericht persoonlijk contact met burgers, bijvoorbeeld als betalingsachterstanden ontstaan. Daarbij is het versturen van een betalingsherinnering niet per definitie de oplossing om betalingsachterstanden effectief te voorkomen.
Zou het versturen van betalingsherinneringen mensen, waaronder die met minder doenvermogen, kunnen helpen om niet in problematische schulden te komen, dan wel om problematische schulden terug te dringen?
Een betalingsherinnering zal naar verwachting eerder mensen helpen die een betalingsverplichting vergeten en niet zo zeer de groep met minder doenvermogen, die niet weet of begrijpt wat ze moeten doen. Voor deze groep zal een kosteloze betalingsherinnering niet helpen. Overheidsorganisaties zetten zich daarom op verschillende manieren in om te voorkomen dat mensen in problematische schulden terecht komen. Dan kan het gaan om de wijze waarop brieven worden geschreven door ze makkelijker leesbaar te maken en informatie over rechten en plichten in minder juridische taal te verwoorden.
Overweegt u in het kader van de brede schuldenaanpak om overheidsinstanties te verplichten of te prikkelen om betalingsherinneringen te sturen?
De Awb verplicht bestuursorganen al om een betalingsherinnering te sturen, zij het dat daar een vergoeding voor kan worden gevraagd. Voor rijksbelastingen staat dit in de Kostenwet invordering belastingen. Zoals ook in het antwoord op vraag 9 uiteengezet is het de vraag of met een betalingsherinnering de groep mensen wordt bereikt die met (problematische) schulden te maken heeft en die er baat bij hebben dat oplopende kosten worden voorkomen. De uitvoeringsorganisaties spannen zich op diverse andere manieren in om oplopende kosten te voorkomen. Daar kunnen mensen met schulden ook mee geholpen zijn.
Foutieve registratie in de Basisregistratie Personen |
|
Sadet Karabulut , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de Raad van State van 11 april 2018 inzake de Basisregistratie Personen, in het bijzonder paragraaf 9?1
Ja.
Is het waar dat betreffende persoon, in bezet Palestijns gebied geboren (Oost-Jeruzalem), in de Basisregistratie Personen geregistreerd staat als geboren in Israël en dit slechts veranderd kan worden in «onbekend» en in dat geval niet correct wordt weergegeven waar hij geboren is? Zo ja, waarom is dit het geval?
Voor het registreren van het geboorteland in de basisregistratie personen (BRP) moet gebruik worden gemaakt van de Landentabel. Het beleid van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Buitenlandse Zaken is gebaseerd op het uitgangspunt dat alleen door het Koninkrijk der Nederlanden erkende staten en gebieden die staatkundig onderdeel uitmaken van een door het Koninkrijk erkende staat, kunnen worden opgenomen in de Landentabel. Op grond van artikel 23 van het Besluit BRP kan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij uitzondering besluiten om ook andere gebieden op te nemen in de Landentabel. De vermelding van gebieden moet passen binnen de systematiek van de Landentabel als bestuurlijk/staatkundige lijst en moet tevens in overeenstemming zijn met het buitenlands beleid van de Nederlandse regering. De benaming «(bezet) Palestijns gebied» past niet binnen de systematiek van de Landentabel en is daarom niet opgenomen in de Landentabel.
De persoon, die in de BRP geregistreerd staat als geboren in Israël, is geboren in Oost-Jeruzalem. Met de op 17 april 2014 uitgevaardigde «Richtlijn opname geboorteland personen in Oost-Jeruzalem» is indertijd ervoor gekozen om personen die zijn geboren in de Gazastrook en Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem, de mogelijkheid te bieden op verzoek hun geboorteland als code 0000 met de omschrijving «Onbekend» te laten registreren.
Is het waar dat in 2012 kenbaar werd gemaakt door het Ministerie van Binnenlandse Zaken dat de registratie «(bezet) Palestijns gebied» zou worden toegevoegd aan het systeem van de Basisregistratie Personen, maar dat het ministerie hier later op teruggekomen is? Zo ja, waarom is het hier op teruggekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het huidige systeem aan te passen zodat in de Basisregistratie Personen juist wordt weergegeven waar iemand geboren is, ook als die uit bezet Palestijns gebied afkomstig is? Zo nee, waarom niet?
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 11 april 2018 het hoger beroep van klager ongegrond verklaard, maar ten overvloede overwogen dat de toelichting bij artikel 23 van het Besluit BRP mogelijkheden biedt om in de systeembeschrijving voor de aanduiding van de plaats waar een bepaalde gebeurtenis, bijvoorbeeld een geboorte, heeft plaatsgevonden zowel door Nederland erkende staten als niet-erkende gebieden op te nemen.
Ik ben voornemens de Landentabel (tabel 34) te wijzigen en de benaming «Gazastrook en Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem» daarin op te nemen voor personen die vanaf 15 mei 1948 in die gebieden zijn geboren. Deze wijziging past binnen de systematiek van de Landentabel als bestuurlijk/staatkundige lijst. De benaming is ontleend aan de Oslo-akkoorden en resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, waaronder resolutie 478 (1980). De benaming is tevens in overeenstemming met het Nederlandse standpunt dat Israël geen soevereiniteit over deze gebieden heeft en het standpunt ten aanzien van de niet-erkenning van de «Staat Palestina».
Het graaigedrag rondom een Nederlandse topambtenaar op Curaçao |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Waarom is er voor gekozen een topambtenaar een buitenlandvergoeding toe te kennen terwijl zijn woonplaats in Nederland was?1
Waarom vindt u het goed dat de ambtenaar voor achttien dagen werk in negen maanden een vergoeding van 2.319 euro per verbleven dag ontving?
Vindt u het achteraf terecht dat is afgeweken van de richtlijnen van het ministerie? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Kunt u toezeggen dat het teveel ontvangen bedrag wordt teruggevorderd? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de zorg dat dit soort graaigedrag de geloofwaardigheid van Nederland op de eilanden aantast? Zo nee, waarom niet?
Een mogelijk ICT-fiasco bij het Rijk |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rijksintranet komt niet van de grond»?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat het intranet voor alle ministeries en uitvoeringsorganisaties, het Rijksportaal, met de ontwikkeling waarvan in 2010 is gestart, nog steeds niet goed werkt en dat de kosten gestaag oplopen?
Nee, dat kan ik niet. Ik herken mij nadrukkelijk niet in het beeld dat in het artikel wordt geschetst. Immers, in 2010 is Rijksportaal 1.0 opgeleverd en in gebruik genomen door alle ministeries, voor 125 duizend gebruikers, ter vervanging van het vroegere Rijksweb. Daarmee is een werkend product afgeleverd dat in volgende jaren gestaag verder is doorontwikkeld, met oog voor nieuwe digitale ontwikkelingen en daarmee gepaard gaande veranderde wensen van gebruikers.
Bij cyclische doorontwikkeling (zogeheten releases) is er altijd een kans dat een gewenste verbetering of uitbreiding tot onvoorziene technische complicaties leidt, niet het beoogde resultaat oplevert of langer duurt dan verwacht. Dat is ook hier in de loop der jaren het geval gebleken. Echter, omdat het Rijksportaal doorontwikkeld wordt in relatief kleine stapjes en altijd kan worden teruggevallen op een bruikbare vorige versie, is de impact van dergelijke complicaties zowel beheersmatig als vanuit gebruiksbelang goed te ondervangen. Het systeem draait technisch stabiel en functioneert naar wens.
Voor wat betreft de kosten van het Rijksportaal wijs ik u op het feit dat de jaarlijks gebudgetteerde ontwikkelkosten sinds 2010 nooit volledig zijn benut, dat de beheerkosten jaar op jaar stabiel zijn en dat de exploitatiekosten enkel organisch meegroeien met de reguliere loonprijsindexering.
Is het waar dat organisatieadviesbureau Berenschot middels een quick-scan in oktober 2016 heeft aangetoond dat de gemiddelde kosten per gebruiker van het Rijksportaal met € 64 per jaar, twee keer zo hoog blijken als vergelijkbare voorzieningen bij andere private en publieke organisaties?
Nee. De conclusie in de quick scan rapportage waar u naar verwijst, was dat de exploitatiekosten en ontwikkeling van het Rijksportaal door de bevindingen mogelijk niet marktconform waren. Berenschot heeft toegelicht dat de referentiegroep te klein in omvang was en de organisaties in de referentiegroep te beperkt was om vergeleken te kunnen worden met de Rijksdienst om tot een definitief oordeel te kunnen komen. Berenschot concludeerde tevens dat het verschil met de referentiegroep statistisch gezien niet significant genoeg was om daadwerkelijk te kunnen stellen dat de kosten van het Rijksportaal niet marktconform zouden zijn. Een nader onderzoek was volgens Berenschot gewenst.
Heeft dit bureau tevens geadviseerd nader onderzoek te doen naar de mogelijk niet-marktconforme kosten? Klopt het dat dit onderzoek nooit is uitgevoerd? Zo ja, om welke redenen is dat niet gebeurd en hoe kijkt u daar achteraf op terug?
Ja, dat klopt. Omdat de quick scan slechts een beeld op hoofdlijnen schetst voor in totaal 9 rijks brede voorzieningen, en binnen beperkte tijd moest worden uitgevoerd, is inderdaad aanbevolen om dit aspect voor Rijksportaal op een later moment nader te onderzoeken. De uitkomsten van de quick scan leidden echter ook mede tot de conclusie dat het Rijksportaal een end-of-life fase naderde, waardoor de business case voor verdere doorontwikkeling op het bestaande architectuur slechts beperkt positief zou zijn. Om die reden is in 2017 de koers ingezet om het Rijksportaal te consolideren, verdere doorontwikkelingen «on hold» te zetten en opdracht te geven voor het project «Vernieuwing Rijksportaal». In 2018 is dit project gestart met de voorbereidingen voor een aanbesteding, die Q1 2019 zal worden uitgevoerd.
Deze keuzes leiden voor het huidige Rijksportaal in 2019 tot een geprojecteerde 38% reductie in beheer- en exploitatiekosten. Het nadere onderzoek naar de kosten zal nog plaatsvinden in het kader van het project «Vernieuwing Rijksportaal», zodat bij de ontwerpkeuzes en aanbesteding van het nieuwe systeem voldoende rekening kan worden gehouden met de uitkomsten.
Welke verklaring heeft u voor de niet-marktconforme kosten en wat is uw oordeel over het feit dat dat de gemiddelde kosten tweemaal hoger zijn dan die van vergelijkbare voorzieningen bij private en andere publieke organisaties?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wilt u het rapport van Berenschot uit oktober 2016 aan de Tweede Kamer overleggen, en ook mogelijk andere rapporten die daarna, al dan niet van andere bureaus, over het Rijksportaal zijn gevolgd, tevens voorzien van een beleidsconclusie? Zo nee, waarom niet?
Dat doe ik graag. Het rapport van Berenschot is sinds 2016 openbaar beschikbaar en te raadplegen via de volgende link2
De rapportage door Berenschot richtte zich met de quick scan niet alleen op het Rijksportaal, maar ook op acht andere rijks brede ICT-voorzieningen.
Parallel aan deze quick scan heeft de Audit Dienst Rijk (ADR) onderzoek gedaan naar de transparantie en opbouw van de kosten van de rijks brede ICT-voorzieningen, waaronder Rijksportaal.
De conclusies van de ADR zijn te vinden in de rapportage «Rapport van bevindingen Onderzoek kosten rijks brede ICT»3, dat ik als bijlage aan deze beantwoording graag met u deel. Voor mijn beleidsconclusie n.a.v. deze rapporten verwijs ik u naar mijn toelichting bij antwoord 4.
Is het waar dat sinds voorjaar/medio 2014 drie nieuwe versies in de planning staan: Rijksportaal 1.6, 1.7 en 2.0?
Nee.
Release 1.6 is in 2014 reeds in productie genomen.
Gedurende de ontwikkeling is dat weliswaar met de nodige complicaties gepaard gegaan, maar kon het Rijksportaal met kleine stapjes doorontwikkeld worden tot release 1.6.5. Inmiddels is de doorontwikkeling gestopt, en wordt er alleen nog klein onderhoud uitgevoerd.
Release 1.7, gestart in 2015, beoogde twee hoofddoelen, te weten:
Deze release was mede afhankelijk van de migratie van de commerciële hosting-partij naar het overheidsdatacentrum (ODC) van SSC-ICT in Rijswijk en van de upgrade van de Rijksportaalservers. Hierdoor bleek het vervangen van de redactiemodule complex en risicovol, waardoor release 1.7 werd gestopt. Deze release is nooit in productie gebracht.
Met het stoppen van release 1.7 was de evaluatie dat verdere doorontwikkeling op basis van de bestaande Rijksportaal-architectuur erg complex en risicovol zou zijn, en daardoor niet langer kostenefficiënt.
Dit leidde tot het, volgens mij terechte, besluit om verdere doorontwikkeling te staken en opdracht te geven tot een volledige vernieuwing van het systeem in 2019, die de toekomstbestendigheid van het Rijksintranet naar verwachting tegen lagere kosten kan garanderen.
Voor Release 2.0, bedoeld voor de doorontwikkeling na release 1.7, zijn in 2014 en 2015 alleen haalbaarheidsstudies verricht. Mede door het prioriteren van release 1.6 en 1.7 is besloten dat er geen sprake zou zijn van 2.0, en zijn voorbereidingen gestart voor vernieuwing en werd besloten om release 2.0 tijdelijk te stoppen. In dat verband is toen op 6 maart 2017 besloten te starten met de voorbereiding van het project «Vernieuwing Rijksportaal».
Moet vastgesteld worden dat release 1.6 op een mislukking is uitgedraaid en ook Rijksportaal 1.7 uiteindelijk toch afgeblazen is na aanhoudende problemen? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?
Zie het antwoord op vraag 7.
Heeft de Dienst Publiek en Communicatie in juli 2017 vastgesteld dat de huidige systemen uit controle zijn gegroeid, en zij geen basis meer voor doorontwikkeling zijn?
De constatering waar u naar verwijst is in 2017 gedaan door SSC-ICT, de technisch beheerder van het Rijksportaal. De bevinding is vervolgens overgenomen in de analyse van de Dienst Publiek en Communicatie. Op basis van deze gedeelde constatering is in de stuurgroep Rijksportaal besloten om af te zien van verdere doorontwikkeling op basis van de complexe architectuur en opdracht te geven voor het project «Vernieuwing Rijksportaal», waarmee nu de voorbereidingen worden getroffen om in Q1 2019 te starten met de aanbesteding van het project.
Wat zijn de totale kosten voor de ontwikkeling van het Rijksportaal in de periode 2010 – (geprognosticeerd) 2018, tevens uitgesplitst naar de mislukte releases 1.6 en 1.7, per jaar voor die gehele periode? Kunt u daarbij tevens een specificatie van de kosten over die jaren geven voor de licenties, hosting, het functioneel en technisch applicatiebeheer, de helpdesk, de redactie en de inrichting van het Rijksportaal?
Een uitsplitsing van kosten op het door u gevraagde detailniveau kan ik u vanwege de vertrouwelijkheid van een deel van de mij beschikbare gegevens, niet in openbare beantwoording met u delen. De vertrouwelijkheid betreft hier gegevens die afkomstig zijn van externe partijen buiten de Rijksdienst.
In onderstaande tabel vindt u een overzicht van de totale beheer- en exploitatiekosten, en het ontwikkelbudget afgezet tegen de daadwerkelijke uitgaven aan (door)ontwikkeling van het Rijksportaal in de periode 2010 – (geprognosticeerd) 2018 per jaar.
2010
€ 9.341.914
€ –
€ –
2011
€ 8.683.145
€ 280.453
€ 598.500
2012
€ 6.911.303
€ 788.498
€ 427.855
2013
€ 7.352.584
€ 737.258
€ 700.368
2014
€ 7.082.769
€ 708.277
€ 769.796
2015
€ 7.082.769
€ 508.277
€ 152.140
2016
€ 7.082.770
€ 354.139
€ 142.785
2017
€ 7.167.763
€ 716.776
€ 37.752
2018
€ 7.067.750
€ 706.775
€ 251.360
Welke kosten zijn er intussen gemaakt voor de ontwikkeling van Rijksportaal 2.0 vanaf de start daarvan tot (geprognosticeerd) december 2018? Wat zijn daarvan de opbrengsten en wat is de laatste stand van zaken?
In de periode 2014/2015 is in totaal € 166.383,– uitgegeven aan de uitvoering van haalbaarheidsonderzoeken naar deze mogelijke release. Nadat vroegtijdig is geconcludeerd dat deze doorontwikkeling niet kosten-efficiënt was is er geen verdere opvolging aan gegeven.
Welke kosten, eveneens gespecificeerd, zoals hiervoor in vraag 10 bedoeld, zijn precies geraamd voor 2019 en de resterende jaren van deze kabinetsperiode voor de ontwikkeling van een nieuw Rijksportaal?
Omdat dit project nog moet worden aanbesteed en de geprojecteerde kosten daarmee vertrouwelijk zijn, kan ik deze informatie niet in openbare beantwoording met u delen.
Tot welk oordeel over de ontwikkeling van Rijksportaal brengen deze kosten u terugkijkend en ook afgezet tegen de gewenste «return on investment» en de achteraf gebleken desinvesteringen? Welke lessen trekt u daaruit?
Ik steun de hier toegepaste werkwijze van beheerste doorontwikkeling van het ICT-landschap in relatief kleine stapjes. Dat cyclische doorontwikkeling op een bestaande architectuur gestaag tot een toename in complexiteit, en zoals hier ook is gebleken, op termijn tot een hogere kans op complicaties bij de uitrol van nieuwe releases kan leiden, onderken ik evenzeer. Het is daarom zaak bij deze werkwijze voortdurend de vraag te stellen of verdere ontwikkeling met het oog op de verwachte return on investment te verantwoorden is en tijdig een besluit te nemen over vervanging. Mijns inziens is dat proces hier op een juiste manier doorlopen.
Heeft uw ministerie in een reactie op het artikel in Binnenlands Bestuur laten weten dat «de gekozen invalshoek van de verhalen in onze optiek te beperkt is en – gezien de complexiteit van Rijksportaal – niet juist. Er wordt een nogal eenzijdig beeld geformuleerd (...)»? Kunt u gemotiveerd aantonen waarin het artikel een eenzijdig beeld heeft geformuleerd en kunt u dat onderbouwd weerleggen?
Ja dat klopt. Mijn woordvoerder heeft de redactie van Binnenlands Bestuur laten weten dat het artikel, zowel door de beperkte invalshoek als door feitelijke onjuistheden, een onjuist beeld schept van de doorontwikkeling van Rijksportaal door de jaren heen. Zo doet de titel «Wéér een ICT-fiasco?» suggereren als zou er sprake zijn van een mislukt ICT-project, waar juist geconstateerd moet worden dat Rijksportaal gedurende de doorontwikkeling en ook nu nog technisch stabiel draait en naar wens functioneert. Rijksportaal is in de loop der jaren doorontwikkeld in relatief kleine stapjes, hierbij kon altijd worden teruggevallen op een bruikbare vorige versie. De impact van complicaties bij de uitrol van nieuwe releases kon daarmee zowel beheersmatig als vanuit gebruiksbelang goed ondervangen worden. Het artikel legt met name de nadruk op de opgetreden complicaties bij doorontwikkeling door de jaren heen, waardoor een te negatief beeld wordt geschetst.
Wordt de werkplekdienst uitgevoerd door één organisatie, SSC-ICT, voor de hele Rijksdienst? Indien er geen sprake is van één organisatie voor de Rijksdienst, waarom is daar niet voor gekozen?
Nee, er is een ICT-dienstverlener voor de werkplekdiensten van de kerndepartementen (SSC-ICT), conform de voormalige I-strategie uit 2011. Er zijn meerdere ICT-dienstverleners die werkplekdiensten verzorgen binnen de Rijksdienst. Dit vanwege het specifieke karakter van een uitvoeringsdienst, denk daarbij aan Justitie en Veiligheid en het OM of CJIB, EZK en de inspectiediensten.
Beslissingen over aanschaf, inzet en doorontwikkeling van ICT-diensten zijn de primaire verantwoordelijkheid van de vakminister en het betreffende departement. Het kabinetsbeleid is er niet op gericht om ICT-diensten zoveel mogelijk bij één partij te centraliseren.
Gaat het hier om een organisatie(-onderdeel), waarvan de medewerkers een aanstelling in Rijksdienst hebben? Wat is de standaardformatie in fte’s van SSC-ICT en vanuit welk ministerie worden zij aangestuurd? Welke kosten zijn gemoeid met de werkplekdienst, uitgesplitst naar ministerie per jaar voor de periode 2010 – 2018?
SSC-ICT bestaat met name uit medewerkers met een vast of tijdelijk dienstverband bij BZK. Daarnaast zijn er medewerkers die bij SSC-ICT zijn gedetacheerd vanuit een ander ministerie. Ook zijn er medewerkers die door SSC-ICT tijdelijk extern worden ingehuurd. De formatie van SSC-ICT bedraagt thans 1046 fte. De aansturing (eigenaarsrol) vindt plaats vanuit het Ministerie van BZK, SSC-ICT maakt onderdeel uit van het directoraat-generaal Vastgoed en Bedrijfsvoering Rijk (DGVBR). Stakeholders vanuit andere ministeries zijn betrokken via het Bestuurlijk Overleg (BO) en het Afnemersberaad (AB).
De kosten die gemoeid zijn met de werkplekdienst – zoals deze door SSC-ICT in rekening zijn gebracht bij de verschillende departementen voor de jaren 2016–2018 – staan hieronder aangegeven. Bij SSC-ICT worden de kosten voor de werkplekdienst in rekening gebracht via de tarieven voor het domein «Rijkswerkomgeving (RWO). Hierin zitten de kosten van het account, de basisapplicaties en de apparaten waarmee we toegang verschaffen tot de (mobiele) werkplek, via laptop, smartphone of tablet4. De verschillen in kosten tussen de departementen worden met name door de omvang van afname van die diensten verklaard. Een belangrijke ontwikkeling in dat verband, is de toetreding van de RVB (BZK) en de IND (JenV) tot het verzorgingsgebied van SSC-ICT.
Meer in het algemeen nemen de kosten per departement toe, o.a. omdat er steeds meer mobiel werken binnen de rijksoverheid plaatsvindt, waardoor het aantal devices toeneemt. Ook prijsverhogingen van leveranciers spelen hierbij een rol.
In de jaren 2010–2015 was er nog geen sprake van één (administratieve) organisatie SSC-ICT. Het fusieproces van oud SSO-ICT Haaglanden, GDI en de ICT-afdeling van BZ is feitelijk pas in 2015 geëffectueerd en vanaf 2016 is SSC-ICT gestart met één kostprijsmodel met eenduidige, geüniformeerde tarieven en definities. Dientengevolge zijn gegevens in de jaren voor 2016 niet voorhanden of niet goed vergelijkbaar.
Ministerie van Algemene Zaken
€ 252.510,00
€ 337.750,00
€ 356.705,00
Ministerie Sociale Zaken en Werkgelegenheid
€ 4.547.600,00
€ 5.395.920,00
€ 6.321.360,00
Ministerie Volksgezondheid, Welzijn en Sport
€ 5.037.870,00
€ 5.781.090,00
€ 6.581.480,00
Ministerie van Intrastructuur en Waterstaat
€ 7.378.700,00
€ 8.582.350,00
€ 9.463.725,00
Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijkrelaties (incl. kanselarij der Nederlandse Orden)
€ 11.968.090,00
€ 14.690.285,00
€ 16.443.285,00
Ministerie van Financiën
€ 3.263.970,00
€ 3.414.495,00
€ 3.622.425,00
Ministerie Justitie en Veiligheid
€ 6.437.980,00
€ 12.412.325,00
€ 13.719.590,00
Ministerie van Buitenlandse Zaken
€ 6.963.320,00
€ 9.800.455,00
€ 12.098.500,00
Vindt daarnaast, al dan niet vanuit SSC-ICT, ook inhuur en opdrachtverlening plaats aan particuliere organisaties/bedrijven? Zo ja, welke kosten zijn daarmee (aanvullend) gemoeid over de jaren 2010 – (geprognosticeerd) 2018 en geraamd voor de resterende jaren van deze kabinetsperiode?
Ja, onder meer bij SSC-ICT vindt externe inhuur plaats ten behoeve van de inzet van tijdelijke of specifieke capaciteit voor de werkplekdienstverlening. Echter, de externe inhuur wordt geadministreerd per organisatieonderdeel en niet per dienst. Deze kosten zijn op hoofdlijnen inzichtelijk gemaakt via de Jaarrapportages Bedrijfsvoering Rijk5 en de Rijksbegroting6. Een uitsplitsing van kosten op het door u gevraagde detailniveau kan ik u echter op basis van de mij beschikbare cijfers niet geven.
Wat is de rol en verantwoordelijkheid geweest van SSC-ICT voor de (mede-)ontwikkeling van het (nieuwe) Rijksportaal en heeft deze dienst in uw ogen daarin naar behoren gefunctioneerd? Zo nee, welke verklaring heeft u daarvoor?
Tot 2017 was SSC-ICT verantwoordelijk voor functioneel beheer van het Rijksportaal en tevens voor het aansturen van de commerciële hosting-, beheer- en ontwikkelpartijen. Vanaf 2017 doet SSC-ICT de hosting, het technisch beheer het functioneel beheer, en voert nog klein onderhoud uit op het huidige systeem.
Bij de voorbereiding van het project «Vernieuwing Rijksportaal» is SSC-ICT betrokken in de rol van technisch adviseur. Mijns inziens heeft SSC-ICT deze rollen en verantwoordelijkheden naar behoren uitgevoerd.
Wat betekent het niet goed tot ontwikkeling brengen en tijdig in gebruik nemen van (de voorziene releases van) het (nieuwe) Rijksportaal concreet voor het dagelijks werk van de ambtenaren binnen de Rijksdienst? Welke (geschatte) kosten aan inefficiëncy als gevolg daarvan zijn daarmee gemoeid?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 heeft de doorontwikkeling van het Rijksportaal in de loop der jaren cyclisch plaatsgevonden in relatief kleine stapjes, waarbij altijd kon worden teruggevallen op een bruikbare vorige versie, is de impact van opgetreden complicaties bij de uitrol van nieuwe releases zowel beheersmatig als vanuit gebruiksbelang steeds goed ondervangen. De inefficiëntie die hierdoor zou kunnen ontstaan is verwaarloosbaar.
Mij zijn geen signalen bekend waaruit zou blijken dat ambtenaren hinder hebben ondervonden bij hun dagelijkse werkzaamheden als gevolg van de gekozen werkwijze voor doorontwikkeling.
Kunt u ook bevestigen dat de ministeries niet één standaard applicatie hebben voor de regulering van de zogenaamde interne stukkenstroom, zoals bijvoorbeeld voor brieven en nota’s aan de Tweede Kamer en brieven aan burgers, vanaf de directies naar de bewindslieden voor de beoordeling en ondertekening?
Zie het antwoord op vraag 21.
Hoeveel verschillende systemen/applicaties voor de regulering van de interne stukkenstroom bestaan er naast elkaar binnen de Rijksdienst?
Vooropgesteld moet worden dat de applicatie voor de regulering van de interne stukkenstroom bij elk departement integraal onderdeel uitmaakt van het Document Management Systeem (DMS).
In het Rapport van de Erfgoedinspectie van 14 mei 20187 is aangegeven dat de meeste departementen een DMS gebruiken dat is gebaseerd op IBM Filenet (zoals voorgenoemde applicatie DigiDoc), of Open Text eDocs, maar ook HP RM en SharePoint komen voor. Voor zover mij bekend zijn bij de 12 departementen momenteel 6 verschillende type systemen in gebruik voor de interne stukkenstroom.
Waarom is, nu de aard van werkzaamheden en die van de interne stukkenstroom nagenoeg op alle ministerie gelijk is, niet gekozen voor het ontwikkelen, gebruiken en beheren van één standaardsysteem/-applicatie binnen de Rijksdienst voor die interne stukkenstroom?
Beslissingen over aanschaf, inzet en doorontwikkeling van ICT zijn de primaire verantwoordelijkheid van de vakminister en het betreffende departement. De grote verwevenheid van ICT in vrijwel alle departementale processen maakt dit onvermijdelijk. Niettemin verwacht het kabinet, zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 11 oktober jl. over sturing op Informatiebeveiliging en ICT binnen de Rijksdienst8, dat een beperkt aantal gezamenlijke voorzieningen en kaders de taakuitvoering van de overheid in het licht van de digitale ontwikkelingen ten goede zal komen.
Uitgangspunt bij de invulling van de rijks brede sturing is nadrukkelijk niet om ICT zoveel mogelijk te centraliseren, maar om scherp te kijken welke voorzieningen effectiever, veiliger en/of goedkoper rijks breed kunnen worden aangeboden.
In dit geval wordt zowel door mijzelf als door mijn ambtscollega’s geen aanleiding gezien om een rijks brede applicatie voor de ondersteuning van de interne stukkenstroom te ontwikkelen.
Wel kan, met goede rijks brede kaders en kwaliteitseisen, geborgd worden dat informatie binnen de Rijksdienst goed uitwisselbaar is en ambtenaren van verschillende departementen goed met elkaar kunnen samenwerken, ongeacht welk systeem op een departement gebruikt wordt. Met het oog hierop is het Coördinatiebesluit organisatie, bedrijfsvoering en informatiesystemen rijksdienst9 herzien, waarbij de verbeterde mogelijkheden tot kaderstelling rond informatiesystemen en het aanwijzen van rijks brede voorzieningen tot de voornaamste wijzigingen behoren.
Welke kosten zijn met de ontwikkeling, het gebruik en het beheer van de eigen departementale systemen/applicaties jaarlijks gemoeid, uitgesplitst per jaar vanaf 2010 per ministerie tot (geprognosticeerd) voor 2018? Wat is uw oordeel daarover?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 21 is de applicatie voor regulering van de interne stukkenstroom bij alle departementen een integraal onderdeel van het document management systeem (DMS) zelf. Daarbij moet ook worden opgemerkt dat het gebruik van deze functionaliteit bijna alleen in het DMS van het kerndepartement voorkomt. De kosten die bij de verschillende departementen zijn gemoeid met de DMS-en zijn hieronder vanaf 2010 tot (geprognosticeerd) 2018, en nagenoeg voor alle kerndepartementen, getotaliseerd.
Voor het totaliseren van de kosten is gekozen omdat enerzijds in de gevraagde periode nog niet alle kerndepartementen waren ontsloten op een DMS en anderzijds niet alle administraties van de departementen voor de gevraagde periode zijn ingericht op het door de kamer gewenste detailniveau. Dit laatste geldt ook voor een differentiatie van de kosten voor de interne stukkenstroom als integraal onderdeel van het DMS.
€ 489.000
€ 235.000
€ 388.000
€ 332.000
€ 221.000
€ 292.000
€ 196.000
€ 233.000
€ 266.000
€ –
€ –
€ –
€ –
€ 2.861.937
€ –
€ –
€ –
€ –
€ 2.679.732
€ 2.148.268
€ 6.534.067
€ 6.384.958
€ 6.798.272
€ 4.888.460
€ 4.810.650
€ 3.085.000
€ 3.524.748
€ 445.108
€ 413.885
€ 436.365
€ 433.409
€ 403.816
€ 399.403
€ 502.491
€ 469.101
€ 353.793
€ –
€ –
€ 1.693.691
€ 740.000
€ 968.284
€ 1.391.511
€ 1.422.031
€ 1.417.179
€ 1.319.198
€ –
€ –
€ –
€ –
€ –
€ 1.078.000
€ 1.224.000
€ 1.646.212
€ 1.525.000
€ 2.840.443
€ 1.738.776
€ 2.031.328
€ 1.832.117
€ 3.220.321
€ 1.860.836
€ 2.649.439
€ 3.996.430
€ 2.186.454
€ –
€ –
€ –
€ –
€ 1.600.000
€ 5.000.000
€ 5.600.000
€ 5.400.000
€ 3.400.000
€ –
€ –
€ –
€ –
€ 700.000
€ 275.000
€ 1.243.215
€ 1.499.830
€ 1.499.830
€ 1.788.000
€ 915.000
€ 2.356.000
€ 3.125.000
€ 3.116.000
€ 2.965.000
€ 3.414.000
€ 3.790.000
€ 2.513.000
€ –
€ 600.000
€ 1.300.000
€ 2.500.000
€ 4.300.000
€ 4.100.000
€ 2.000.000
€ 1.600.000
€ –
In aanvulling op het kostenoverzicht, kan ik u melden dat de voor BZK opgevoerde kosten de totale kosten betreffen als afnemer voor digitale dienstverlening, inclusief kosten ontwikkeling (mede ten behoeve van de andere departementen), dataopslag, technisch en functioneel beheer, opleidingen en DIV.
Bovendien zijn in dit bedrag, naast de kosten voor het kerndepartement, ook de kosten van de shared services organisaties opgenomen.
Is ooit een onderzoek gedaan naar de besparingen die mogelijk zijn indien wel gekozen zou worden voor de ontwikkeling, het gebruik en het beheer van één standaardsysteem/-applicatie voor de regulering van die interne stukkenstroom en zo ja, wat waren daarvan de uitkomsten? Zo nee, wilt u dat alsnog doen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 21 is de applicatie voor regulering van de interne stukkenstroom bij alle departementen een functionaliteit van het document management systeem (DMS) zelf. Over de eventuele meerwaarde van ontwikkeling van, en migratie naar, één DMS voor de gehele Rijksdienst zijn de afgelopen jaren diverse malen verkennende gesprekken gevoerd. Daarbij is steeds in een vroeg stadium geconcludeerd dat dit zou leiden tot een zeer groot en complex project met minimale efficiencybaten.
Meest recent in 2016 is op basis van deze overwegingen door Directie CIO Rijk, als potentieel opdrachtgever van een dergelijk project, ontraden om hier verdere opvolging aan te geven. Daarbij is de verwachting uitgesproken dat zo’n project mogelijk zelfs een negatieve business case zou hebben. Vanuit de andere ministeries zijn tevens geen signalen ontvangen waaruit zou blijken dat een dergelijke voorziening noodzakelijk zou zijn voor een betere regulering van de interne stukkenstroom.
Met inachtneming van bovenstaande en mijn toelichting bij antwoord 22 zie ik geen meerwaarde in verdere verkenning naar nut en noodzaak van een dergelijk rijksbrede voorziening.
Heeft het tijdelijk Bureau ICT Toetsing (BIT), opgericht als uitvloeisel van het rapport «Grip op ICT», opgesteld door de commissie-Elias, over de ontwikkelingen rondom het Rijksportaal zich uitgesproken? Zo ja, wat was het oordeel? Zo nee, wanneer zal dat alsnog aan het tijdelijk BIT worden gevraagd en worden de resultaten aan de Kamer overlegd?
Het BIT heeft vanaf 2015 tot nu toe geen adviezen over Rijksportaal uitgebracht. Omdat de begrote kosten van opeenvolgende releases, sinds de start van de ontwikkeling in 2010, de drempelwaarde van € 5 miljoen nooit heeft overschreden, gold ook geen verplichting tot aanmelding voor een BIT-toets. Met het project «Vernieuwing Rijksportaal» zijn echter meer kosten gemoeid dan met de tussentijdse releases het geval was. Om die reden wordt dit project door mij aangemeld voor een BIT-toets in 2019.
Heeft datzelfde tijdelijke BIT zich eveneens uitgesproken over het naast elkaar bestaan binnen de Rijksdienst van verschillende systemen/applicaties voor het reguleren van de interne stukkenstroom? Zo ja, hoe luidde dat oordeel? Zo nee, wanneer zal dat alsnog aan het tijdelijke BIT worden gevraagd en worden de resultaten aan de Kamer overlegd?
Nee, daarover heeft het BIT zich niet uitgesproken. Het BIT toetst op de risico’s en slaagkans van projecten die door de rijksoverheid en zelfstandig bestuursorganen worden opgezet en waarbij ICT een belangrijke rol heeft. Omdat het kabinet niet voornemens is om in dit verband een rijksbrede voorziening te realiseren is een BIT-toets hier niet aan de orde.
Kunt u bevestigen dat ministeries geleidelijk aan overgaan op een nieuwe digitale werkplek? Welke ministeries betreft het dit jaar en volgende jaren?
Ik kan bevestigen dat in 2018 de ministeries BZK, VWS, Fin, IenW en SZW over zijn gegaan op een nieuwe digitale werkplek. EZK en LNV zijn ook gestart in 2018, maar deze overgang loopt nog door tot in 2019. Eveneens in 2019 zullen JenV en OCW starten met de overgang naar de nieuwe digitale werkplek.
Voor de daaropvolgende jaren beschik ik niet over de door u gevraagde informatie.
Kunt u tevens bevestigen dat met deze overgang tevens de ICT-apparatuur van de ambtenaren binnen de Rijksdienst wordt vervangen? Zo ja, om hoeveel laptops, I-pads, notebooks, etc. gaat het daarbij per ministerie? Welke kosten zijn daarmee, per ministerie voor 2017, 2018 en, geraamd, voor 2019 gemoeid?
Ja, voor zover dit ICT-werkplekapparatuur betreft die niet meer voldoet aan de specificaties van de nieuwe digitale werkplekken wordt deze vervangen. Het detailniveau van de mij beschikbare gegevens is niet zodanig dat uitgesplitst kan worden welk deel reguliere vervanging betreft en welk deel te maken heeft met een overgang naar een nieuwe digitale werkplek.
Klopt het dat tevens ICT-apparatuur, soms zelfs ver voor de technische en economische afschrijvingstermijn, zoals bijvoorbeeld verstrekt aan sinds kort in Rijksdienst aangestelde ambtenaren, wordt vervangen? Zo ja, wat is daarvan de reden en waarom is voor het moment van vervanging niet gekozen voor tenminste de technische en economische afschrijvingstermijnen?
Nee, dit beeld klopt niet. ICT-apparatuur wordt in principe tot het is afgeschreven gebruikt. Echter zoals vermeld bij vraag 28 kan het voorkomen dat de introductie van een nieuwe digitale werkplek het noodzakelijk maakt apparatuur eerder buiten gebruik te stellen omdat het technisch niet meer voldoet. Dit is dan ook de voornaamste reden om ICT-apparatuur eerder dan afgeschreven te vervangen.
Herinnert u zich dat u eerder de Kamer via een brief d.d. 4 december 2017 heeft laten weten dat in 2016 en 2017 twee pilots zijn uitgevoerd waarin ICT-materiaal werd aangeboden voor hergebruik in plaats van vernietiging via de shredder en dat op basis van deze pilots het hergebruik van ICT Rijksbreed wordt voortgezet via een proefperiode tot 1 juni 2018?3
Ja, ik heb uw Kamer per brief van 4 december 2017 geïnformeerd over de voortgang van het hergebruik van elektronica.
Herinnert u zich tevens uw brief aan de Tweede Kamer d.d. 24 september 2018 waarin u zegt dat de evaluatie van de pilot naar verwachting per 1 november 2018 gereed is?4
Ja, ik heb uw Kamer per brief van 24 september 2018 geïnformeerd over de voortgang van het hergebruik van elektronica.
Wat waren de uitkomsten van deze evaluatie en is door u besloten dat de via de pilot opgezette methode de standaard werkwijze wordt?
Ik heb uw Kamer, zoals u zelf ook aangeeft in de vraagstelling, per brief van 4 december 2017 en 24 september 2018 geïnformeerd over de voortgang van het hergebruik van elektronica. Hergebruik van laptops en desktops volgens de in deze brieven beschreven methode is de standaard werkwijze. In de brief van september jl. is tevens aangegeven dat dit voor mobiele apparaten zoals smartphones en tablets nog niet mogelijk is. Daarvoor onderzoek ik een mogelijke aanpak. Ik zal zoals aangegeven de Kamer jaarlijks via de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk op de hoogte te stellen van de voortgang en aantallen.
Welke bestemming heeft, in het licht van de bedoelingen van uw brief d.d. 4 december 2017 en uw besluit naar aanleiding van de evaluatie van de pilots, hoeveel van de totaal ingeleverde ICT-apparatuur, zoals de (nog niet technisch en economisch afgeschreven) laptops, I-pads, notebooks, etc., gekregen met de overgang naar een nieuwe digitale werkplek?
In mijn brief van september 2018 is opgenomen dat er 17.000 apparaten voor verwerking zijn aangeboden en dat daarvan 6.000 apparaten zijn verkocht voor hergebruik aan een derde partij (reseller). Deze partij werkt onder andere samen met Stichting Leergeld welke zich inzet voor het beschikbaar stellen van laptops aan kinderen van ouders met beperkte financiële middelen. De overige datadragers konden om verschillende redenen niet ingezet worden voor hergebruik. Bijvoorbeeld omdat ze te veel waren beschadigd, een hoge veiligheidsclassificatie hadden of een te oude processor hadden. Deze zijn vernietigd via de shredder en het granulaat dat daarbij ontstaat wordt verwerkt tot grondstoffen voor nieuwe producten. Het is nadrukkelijk niet zo dat het overgaan naar een digitale werkplek betekent dat daarvoor laptops, I-pads en notebooks ingeleverd moeten worden. De digitale werkplekomgeving maakt het mogelijk dat de programma’s draaien in de digitale werkplekomgeving en niet op het apparaat zelf.
De reactie van Bonaire op het ‘onderzoek ijkpunt sociaal minimum Caribisch Nederland en kabinetsreactie’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herinnert u zich de brief van het openbaar lichaam Bonaire, waarin gereageerd wordt op het «Onderzoek ijkpunt sociaal minimum Caribisch Nederland en kabinetsreactie»? Zo ja, klopt het dat het bestuurscollege van Bonaire niet vooraf is gevraagd om een reactie op het bedoelde rapport en dat hiermee de afgesproken bestuurlijke consultatie niet heeft plaatsgevonden? Zo ja, waarom is Bonaire niet vooraf geconsulteerd?
De brief waarin het openbaar lichaam Bonaire reageert op de kabinetsreactie onderzoek ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland is bekend. Zoals de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft aangegeven in haar brief van 11 juni 2018 aan de Eerste Kamer, was Regioplan nog bezig de opmerkingen van de openbare lichamen te verwerken1. Dit illustreert dat het onderzoeksproces zorgvuldig is doorlopen en dat de opmerkingen van de openbare lichamen bij het rapport door de onderzoekers zijn gewogen en betrokken bij het onderzoek.
Gezien de belangstelling en urgentie van het rapport, ook bij beide Kamers, is ervoor gekozen om het rapport met kabinetsreactie, zoals aan de Kamers toegezegd, voor 1 juli 2018 naar beide Kamers te sturen. Op bestuurlijk niveau heeft de Staatssecretaris van SZW voorafgaand aan de verzending van de kabinetsreactie de maatregelen telefonisch besproken met de inhoudelijk verantwoordelijke. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van SZW het bestuurscollege van Bonaire, het bestuurscollege van Saba en de regeringscommissaris van St. Eustatius per brief geïnformeerd over de kabinetsreactie. In deze brieven is benadrukt dat het afronden van het rapport het startpunt is voor het uitwerken van de in de kabinetsreactie aangekondigde maatregelen. Daarbij is van wezenlijk belang dat het Rijk en de openbare lichamen er samen de schouders onder zetten. Deze gezamenlijkheid komt ook terug in de uitwerking van de verschillende maatregelen.
Wat is er waar van de stelling van het bestuurscollege van Bonaire dat inbreng op het onderzoek van Regioplan niet of nauwelijks is teruggekomen in de uiteindelijke resultaten? En wat is er waar van de bewering dat hiermee een te rooskleurig beeld van de sociale leefomstandigheden op Bonaire is geschetst?
Het onderzoek is in opdracht van SZW uitgevoerd door een onafhankelijk onderzoeksbureau. De opzet van het onderzoek, invulling van de onderzoeksactiviteiten en de weergave van de onderzoeksresultaten zijn tot stand gekomen in samenspraak met een klankbordgroep met daarin vertegenwoordigers van de drie openbaar lichamen Bonaire, St. Eustatius en Saba en de ministeries van SZW en BZK. De inbreng van de leden van de klankbordgroep is door de onderzoekers gewogen en betrokken bij het onderzoek. Zo heeft Regioplan naar aanleiding van discussie in de klankbordgroep gecorrigeerd voor mogelijke ongewenste bezuinigingsstrategieën van mensen met een laag inkomen. Een voorbeeld hiervan is dat Regioplan bij het berekenen van de kosten van eten en drinken is uitgegaan van een situatie waarin een ongezond of eenzijdig voedingspatroon wordt vermeden, terwijl de praktijk is dat mensen wel eenzijdiger en minder gezond eten, om geld te besparen. Een ander voorbeeld is de situatie van het met meerdere generaties in hetzelfde (te) kleine huis wonen. Dit fenomeen is door Regioplan waargenomen, maar is niet het uitgangspunt bij de berekening van de uitgaven geweest. Regioplan is bij het berekenen van de woonkosten uitgegaan van zelfstandig wonen.
Hoe waardeert u de inbreng van de wettelijke vertegenwoordigers van Caribisch Nederland op kabinetsvoornemens? Hebben zij daadwerkelijk inspraak en mogelijkheden om voorgenomen beleid bij te sturen of komt het uiteindelijk neer op het aanhoren en eenzijdig opleggen van de door het kabinet genomen beslissingen?
De inbreng van de besturen van de openbare lichamen ervaart het kabinet als zeer waardevol bij de beleidsvorming. De specifieke omstandigheden in Caribisch Nederland vragen hier ook nadrukkelijk om. In de Wet Openbare Lichamen Bonaire, St. Eustatius en Saba is vastgelegd wanneer de openbare lichamen geconsulteerd dienen te worden. Consultatie is verplicht voor voorgenomen regelgeving die regeling of bestuur vorderen van het openbaar lichaam of die in betekenende mate wijzing brengen in de taken en bevoegdheden van het eilandsbestuur. Dat geldt ook als het gaat om ingrijpende beleidsvoornemens, die uitsluitend op de openbare lichamen betrekking hebben en beleidsvoornemens ten aanzien van de openbare lichamen om op ingrijpende wijze af te wijken van regelgeving die van toepassing is in het Europese deel van Nederland. In uw vragen wordt ingegaan op de kabinetsreactie inzake het ijkpunt bestaanszekerheid. Daar waar deze kabinetsreactie leidt tot voorgenomen wijziging van regelgeving zal er dan ook conform beschreven procedure consultatie plaatsvinden.
Waarom hecht u eraan dat het bestuurscollege van Bonaire eerst verklaart waarom de toon in de brief een andere is dan in de met u gevoerde gesprekken, voordat u inhoudelijk ingaat op de door Bonaire geformuleerde bezwaren tegen het onderzoek en de daaropvolgende kabinetsreactie? Wat is precies uw inhoudelijke reactie op de door Bonaire geformuleerde bezwaren?
Zoals ik in mijn brief aan het bestuurscollege van Bonaire heb aangegeven, heb ik in de afgelopen periode diverse gesprekken met (de leden van) het bestuurscollege en de eilandsraad van Bonaire gevoerd. In deze gesprekken kwam ook het onderwerp van de kabinetsreactie op het onderzoek ijkpunt bestaanszekerheid aan de orde. Er is toen in goede sfeer vanuit de zijde van Bonaire uitgesproken en benadrukt dat de kabinetsreactie als positieve stap gezien wordt, maar dat er meer nodig is. Ook tijdens het gesprek dat ik op 5 september voerde, en waarin de brief van het bestuurscollege van Bonaire met dagtekening van 5 september werd aangekondigd, is deze lijn zijdens de verantwoordelijk gedeputeerde herhaald. Ook is tijdens dat gesprek in goede sfeer en met vertrouwen naar elkaar gesproken over het te sluiten bestuursakkoord. De brief van 5 september weerspiegelt niet de positieve toon van de gesprekken. Om die reden heb ik om nadere duiding gevraagd. Het bestuurscollege van Bonaire heeft per brief van 28 september daarop gereageerd. Het bestuurscollege geeft daarin aan de argumenten van het kabinet niet te delen om niet nu een ijkpunt bestaanszekerheid vast te stellen. In de brief van 28 september geeft het bestuurscollege ook aan zich te blijven inspannen om in samenwerking aan de ontwikkelpunten van Bonaire en haar inwoners te werken. Het bestuurscollege herhaalt dat zij graag met mij een bestuursakkoord sluit. Samen met het bestuurscollege richt ik me de komende periode dan ook op de totstandkoming van een bestuursakkoord met Bonaire en het verder verbeteren van de sociaaleconomische ontwikkeling van het eiland. Daarvoor stelt dit kabinet ook middelen beschikbaar vanuit de regio-envelop en het infrastructuurfonds.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voorafgaande aan de plenaire behandeling van de Begroting Koninkrijksrelaties voor 2019? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het verspreiden van een filmpje over een commerciële verzekeraar |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over het verspreiden van een filmpje over een commerciële verzekeraar?1
Ja.
Kunt u het zich op z’n minst voorstellen dat een filmpje over het door u aangeprezen werk van deze rechtsbijstandsverzekeraar bij anderen over zou kunnen komen als reclame? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht groot belang aan het mij breed laten informeren op diverse terreinen door verschillende partijen. In het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand gaat het om oplossingen voor problemen met juridische consequenties. Mijn bezoek aan Stichting Achmea Rechtsbijstand was één van de vele werkbezoeken die ik de afgelopen periode heb afgelegd aan verschillende organisaties en professionals, waaronder bijvoorbeeld ook aan het juridisch loket, de raad voor rechtsbijstand, kantoren van sociale advocaten, het Nationaal Programma Rotterdam Zuid en de Sociaal Raadslieden. Het is ook relevant om te horen wat een juridische dienstverlener zoals Stichting Achmea Rechtsbijstand daar aan kan bijdragen. Dit zie ik inderdaad niet als reclame voor een bepaalde verzekeringsmaatschappij.
Over de door u genoemde situatie met KPN is de Kamer op 13 juni 2016 door middel van een brief van toenmalig Minister van der Steur al geïnformeerd.3 Er is wat mij betreft geen verband of gelijkenis tussen die situatie en het nu gemaakte filmpje.
Kunt u alsnog ingaan op de vraag door wie dit idee voor een filmpje is bedacht? Hoeveel voorlichters hebben zich hiermee beziggehouden? Waarom vond u dit een goed idee? Indien u hier niet op in wilt gaan, kan dan worden toegelicht waarom niet?
Dit bezoek is door mijn ambtenaren in overleg met medewerkers van Stichting Achmea Rechtsbijstand voorbereid en door een medewerker van de directie communicatie van mijn ministerie in beeld gebracht. Ook in de toekomst blijf ik werkbezoeken afleggen, waarvan ik in voorkomende gevallen beeldmateriaal zal delen via social media. Zoals eerder aangegeven maak ik daarmee inzichtelijk hoe ik als Minister door onder meer werkbezoeken de praktijk beter leer kennen, in gesprek ga en inspiratie opdoe.
Maakt u een soortgelijk filmpje van al uw werkbezoeken? Zo nee, waarom niet en wat is dan de afweging geweest een uitgesproken filmpje te maken over uw werkbezoek aan deze rechtsbijstandsverzekeraar?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is een dergelijk filmpje in lijn met het Handboek voor aantredende bewindspersonen waarin wordt aangegeven dat terughoudendheid dient te worden betracht bij het accepteren van uitnodigingen die verband houden met commerciële activiteiten?2
Gangbaar uitgangspunt is, zo stelt het Handboek, dat de activiteit passend is bij het ambt van bewindspersoon en past bij de inhoudelijke politieke verantwoordelijkheid. Terughoudendheid dient te worden betracht bij het accepteren van uitnodigingen die direct verband houden met commerciële activiteiten. In mijn beleving zijn deze richtsnoeren volledig nageleefd bij de vormgeving van mijn werkbezoek aan de Stichting Achmea Rechtsbijstand.
Wat is volgens u het verschil met de ongeoorloofde reclame die uw voorganger ooit maakte voor KPN?3
Zie antwoord vraag 2.
De Nederlandse verantwoordelijkheid voor offshore in het Koninkrijk |
|
Ronald van Raak |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Deelt u de mening van de voormalige Staatssecretaris van Financiën in 1995 dat offshore een Koninkrijksbelang is? Zo nee, waarom niet?1
De implementatie en uitvoering van fiscale wetgeving en overige financiële regelgeving die van belang is voor financieel dienstverleners vallen binnen de autonome bevoegdheid van de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Vóór 10 oktober 2010 betrof dit een autonome aangelegenheid van het land de Nederlandse Antillen. Uit het krantenartikel maak ik op dat de toenmalige Staatssecretaris het van belang achtte om misbruik van fiscale regelingen van landen van het Koninkrijk tegen te gaan. Deze opmerking onderschrijf ik. Het krantenbericht gaat in op overleg dat in januari 1995 met de Nederlandse Antillen is gevoerd. Uit dat overleg is een wijziging van de Belastingregeling voor het Koninkrijk voortgekomen.2 Deze wijziging zag erop om misbruik en oneigenlijk gebruik van de Belastingregeling voor het Koninkrijk tegen te gaan, waaronder emigratie tussen de landen van het Koninkrijk waarbij het behalen van fiscale voordelen voorop staat. Verder werd de procedure voor het verkrijgen van de vermindering van de bronbelasting op deelnemingsdividenden voorzien van meer waarborgen ter verzekering van een juiste toepassing van de Belastingregeling.
Daarnaast maak ik het uit krantenartikel op dat er op de toenmalige Staatssecretaris waarde hechtte aan een solide financiële sector met echte financiële dienstverlening op de toenmalige Nederlandse Antillen. Ook deze opmerking onderschrijf ik.
Wat is er gebeurd met het voorgestelde Nieuw Fiscaal Raamwerk van de Vereniging Offshore Belangen? Is dit in de één of andere vorm, onder één of andere naam, in de praktijk gebracht? Welke regelingen betreft het hier? Hoe lang zijn deze regelingen in werking geweest of zijn deze regelingen nog altijd in werking? Zijn in deze regelingen anti-misbruikbepalingen opgenomen? Zo ja, welke? Hoe en door wie wordt hier toezicht op gehouden?2
In 1999 is, naar aanleiding van de wens van de regering van de Nederlandse Antillen om mee te bewegen met de internationaal geldende fiscale normen en het streven om de internationale financiële dienstverlening in de Nederlandse Antillen bestendig verder te ontwikkelen, het Nieuw Fiscaal Raamwerk (hierna: NFR) geïntroduceerd. Het NFR is op 1 januari 2000 in werking getreden en bracht belangrijke wijzigingen met zich in de Landsverordening op inkomstenbelasting 1943 en de Landsverordening op de winstbelasting 1940. Met de wijziging in de Landsverordening op de winstbelasting 1940 zijn verschillende offshorebepalingen komen te vervallen. Bij de implementatie van het NFR zijn hiervoor overgangsregelingen getroffen die uiterlijk op 31 december 2019 aflopen.
Vóór 10 oktober 2010 hield de belastingdienst van de Nederlandse Antillen toezicht op de geldende fiscale wet- en regelgeving. Op dit moment houden de belastingdiensten van de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten toezicht op de aldaar geldende wet- en regelgeving, inclusief de daarin opgenomen antimisbruikbepalingen.
Welke rol heeft het Ministerie van Financiën of een andere Nederlandse overheidsorganisatie of een commercieel bedrijf in opdracht van een Nederlandse overheidsorganisatie gespeeld bij het ontwerpen en/of beheren van deze Nederlands-Antilliaanse financiële offshore dienstverlening?
Ik ga er bij het beantwoorden van de vraag van uit dat wordt bedoeld welke rol Nederland heeft gespeeld bij de totstandkoming van het NFR. Het ontwerpen en vaststellen van fiscale wetgeving was destijds voorbehouden aan het parlement van het land de Nederlandse Antillen.
Een ingrijpende wijziging van het regime van de winstbelasting in de Nederlandse Antillen had destijds gevolgen voor de verhouding tussen de landen van het Koninkrijk zoals die was neergelegd in de Belastingregeling voor het Koninkrijk. Nederland heeft tijdens het overleg in januari 1995 de bereidheid uitgesproken te komen tot een aanpassing van de Belastingregeling voor het Koninkrijk die complementair is aan het overeen te komen Nieuw Fiscaal Raamwerk. Uitgangspunt bij die aanpassing was enerzijds de totstandkoming van een aantrekkelijk fiscaal stelsel voor economische activiteiten (in het bijzonder de internationale financiële dienstverlening) op de Nederlandse Antillen. Anderzijds waren daarbij ook bepalingen in de Belastingregeling voor het Koninkrijk opgenomen teneinde te waarborgen dat het overeen te komen stelsel voldoet aan de vereisten om te voorkomen dat de belastingheffing in de landen van het Koninkrijk zou kunnen worden ontgaan. Uiteindelijk heeft dit geleid tot de Rijkswet van 13 december 1996, houdende wijziging van de Belastingregeling voor het Koninkrijk in verband met maatregelen met het oog op het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik alsmede in verband met enige technische aanpassingen.4
Deelt u de constatering dat sprake is van gedeelde financiële offshore dienstverlening tussen Nederland en de andere landen in het Koninkrijk? Zo nee, waarom niet? Waarom noemt u de afspraken tussen het Ministerie van Financiën, de Vereniging Offshore Belangen en het Ministerie van Financiën van de Nederlandse Antillen en Curaçao geheim en onbekend?3
Die constatering deel ik niet. De implementatie en uitvoering van fiscale wetgeving en overige financiële regelgeving die van belang is voor financieel dienstverleners vallen binnen de autonome bevoegdheid van de landen van het Koninkrijk. Wel kan het zo zijn dat internationaal opererende ondernemingen in meerdere landen van het Koninkrijk actief zijn. Zij moeten daarbij voldoen aan de lokaal geldende regelgeving. Voor de fiscale afspraken tussen Nederland en de Nederlandse Antillen verwijs ik naar het antwoord op vraag 3. Voor zover er wordt gevraagd naar afspraken met individuele belastingplichtigen, zijn deze gemaakt in het kader van de uitvoering van de belastingwet. De fiscale geheimhoudingsplicht zoals vastgelegd in artikel 67 van de Algemene wet rijksbelastingen staat er aan in de weg dat ik op verzoek van derden informatie over de persoon of zaken van een ander openbaar maak die is verkregen bij de uitvoering van de belastingwet.
Welke Arubaanse, Curaçaose en Sint Maartense e-gaminglicentiehouders bezitten tevens bedrijven in Nederland? Welke Arubaanse, Curaçaose en Sint Maartense e-gaminglicentiehouders verrichten ook financiële dienstverlening in Nederland?
Net als de financiële offshore dienstverlening is ook (het toezicht op) het aanbod van e-gaming (online kansspelen) vanuit Curaçao, Aruba en Sint Maarten een verantwoordelijkheid van de landen zelf. Er wordt niet door een Nederlandse overheidsinstantie geadministreerd welke bedrijven in Nederland, die al dan niet financiële dienstverlening verrichten, tevens e-gaminglicenties bezitten in de genoemde landen. Hetzelfde geldt voor het aantal Arubaanse of Sint Maartense online gokbedrijven en websites, of deze bestuurd worden vanuit financiële offshore dienstverlening aldaar en wat het aandeel van deze gokbedrijven is in de financiële offshore dienstverlening aldaar.
Hoeveel Curaçaose online- en virtual private network (VPN-)gokbedrijven en hoeveel online websites bevinden zich thans binnen de Nederlands-Antilliaanse financiële offshore dienstverlening? Hoeveel Arubaanse online- (en VPN-)gokbedrijven en websites bestaan er thans? Worden deze ook vanuit de Nederlands-Antilliaanse financiële offshore dienstverlening bestuurd (en/ of vanuit Curaçaose datacenters gerund)? Hoeveel Sint Maartense online- (en VPN-)gokbedrijven en websites bestaan er thans? Worden deze ook vanuit de Nederlands-Antilliaanse financiële offshore dienstverlening bestuurt?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u deopvatting dat als binnen de Nederlands-Antilliaanse financiële offshore dienstverlening ongereguleerde en illegale online gokactiviteiten worden ondernomen waarbij gebruik wordt gemaakt van Nederlandse fiscale afspraken, dit niet alleen een zaak kan zijn van het land Curaçao?
Waar sprake is van criminele activiteiten is een rol weggelegd voor de Openbaar Ministeries van Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Daarin ondersteunt Nederland de landen ook door middel van het financieren en het leveren van capaciteit voor het Recherche Samenwerkingsteam (RST) en het Team Bestrijding Ondermijning (TBO), die lokale opsporingsbevoegdheid hebben op het gebied van o.a. grensoverschrijdende criminaliteit, fraude, witwassen en ondermijning.
Waar sprake is van misbruik van bilaterale fiscale afspraken6 tussen landen van het Koninkrijk is er een rol weggelegd voor beide landen.
Deelt u de constatering dat de International Financial Group (IFG) een opvolger is van de Vereniging Offshore Belangen? Deelt u mijn constatering dat de IFG tevens een vereniging is van e-gaminglicentiehouders?
Uit openbare bronnen kan ik niet opmaken of de International Financial Group (IFG) een opvolger is van de Vereniging Offshore Belangen en wat de achterban is van de IFG.
Welke rol heeft Nederland gespeeld om van Malta een «hub» te maken voor Curaçaose licentiehouders om de Europese markt te kunnen bedienen? Welke Nederlandse, Arubaanse, Curaçaose en Sint Maartense e-gaminglicentiehouders verrichten eveneens financiële dienstverlening in Malta?4
Door Nederlandse overheidsinstellingen wordt niet geadministreerd welke Arubaanse, Curaçaose of Sint Maartense licentiehouders financiële dienstverlening verrichten in Malta. In Nederland worden geen e-gaminglicenties of vergunningen voor het aanbieden van online kansspelen verstrekt. Er zijn derhalve geen Nederlandse vergunninghouders die financiële dienstverlening in Malta verrichten. Nederland heeft geen specifiek beleid ontwikkeld om van Malta een hub te maken voor Curaçaose licentiehouders om de Europese markt te kunnen bedienen.
Kunt u aangeven hoe groot het aandeel van online gokbedrijven is in de Nederlands-Antilliaanse financiële offshore dienstverlening, gespecificeerd per jaar, vanaf de start van deze online gokindustrie vanaf 1995 tot heden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Nog steeds post van overledenen naar berichtenbox’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Nog steeds post van overledenen naar berichtenbox»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over dit onderwerp?2
Ja.
Kunt u aangeven wat er sinds de antwoorden op de eerdere Kamervragen precies is gebeurd en wat de uitkomsten zijn van de verbeteringen die sinds dien zijn doorgevoerd?
Ik heb, zoals aangekondigd in het antwoord op uw vragen van 1 mei jl., een rondetafelgesprek georganiseerd met (vertegenwoordigers van) overheidsorganisaties om te kijken wat, binnen de verantwoordelijkheid van eenieder, moet worden gedaan om deze specifieke problematiek aan te pakken. De insteek was daarbij bewust breder dan alleen digitale post, omdat post aan de overledene niet de enige aanleiding voor nabestaanden is om contact met de overheid te zoeken. De ronde tafel heeft geresulteerd in de volgende acties:
Deze acties worden momenteel uitgewerkt door een werkgroep. In november zal een tweede bijeenkomst van de Ronde Tafel worden gepland om de resultaten van de werkgroep te bespreken en vervolgafspraken te maken.
Van de meeste acties verwacht ik dat ze begin volgend jaar zijn afgerond. Dat zal rond het eind van het eerste kwartaal zijn. Na het maken van de bedoelde vervolgafspraken in november is dat exacter te duiden. Nabestaanden zullen daarna effect merken van door diverse partijen doorgevoerde verbeteringen.
De koppeling van MijnOverheid met de Basisregistratie Personen voor het ontvangen van meldingen van overlijden is in september gerealiseerd. Hiermee is aan een belangrijke voorwaarde voldaan om te voorkomen dat nabestaanden nog langer worden geconfronteerd met digitale berichten aan overledenen.
Het streven is zoals gesteld om het probleem begin 2019 opgelost te hebben. Scenario’s daarvoor zijn uitgewerkt. In overleg met aangesloten overheden is een voorkeursscenario gekozen, wat neerkomt op het stoppen van verzending van berichten op grond van de melding die MijnOverheid uit de BRP ontvangt van overlijden. Dat betekent automatisch dat er ook geen notificaties meer voor zulke berichten zullen optreden. De impactanalyse voor dit scenario loopt nog. De oplossing zal zo snel mogelijk na vaststelling van de concrete impact doorgevoerd worden.
Deze aanpak en acties sluiten overigens aan bij de uitgangspunten en voornemens van de Agenda Digitale Overheid (NL DIGIbeter) die ik in juli jl. aan de Kamer heb aangeboden (specifiek ten aanzien van MijnOverheid, machtigen, gebruiker centraal, levensgebeurtenissen en klantreizen).
Herkent u het beeld, zoals door de Nationale ombudsman geschetst, dat burgers die melding maken van (digitale) post voor overledenen onvoldoende worden geholpen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen, om er in ieder geval voor te zorgen dat burgers niet meer van het kastje naar de muur worden gestuurd? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het beeld dat door de Nationale ombudsman wordt geschetst.
Zoals hierboven aangegeven is mijn inzet dat er binnen enkele maanden een structurele oplossing is, zodat nabestaanden niet meer worden geconfronteerd met digitale post aan overledenen, en dus ook niet meer van het kastje naar de muur worden gestuurd.
Voor wat betreft de informatievoorziening aan nabestaanden in brede zin zet ik vooral in op de genoemde uitbreiding en actievere bekendmaking van de beschikbare informatie (de genoemde levensgebeurtenis Overlijden).
Bent u bereid om, zolang er nog geen definitieve oplossing is, de informatievoorziening voor nabestaanden te verbeteren door op de website van DigiD en andere relevante websites duidelijker informatie te verstrekken over hoe nabestaanden om moeten gaan met post voor overledenen en daarbij ook beter dan nu het geval is uit te leggen waarom dit probleem zich kan voordoen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Inmiddels is de informatievoorziening op www.mijnoverheid.nl al aangepast. Ik zal hierover ook informatie in de levensgebeurtenis Overlijden opnemen.
Krijgen nabestaanden die (via een uitvaardonderneming) aangifte van overlijden doen bij de gemeente actief informatie over hoe om te gaan met post die aan de overledene is gericht? Zo nee, bent u bereid om in overleg met gemeenten te kijken of informatievoorziening via deze weg mogelijk is?
Ik heb geen inzicht in welke informatie gemeenten nu aan nabestaanden verstrekken over hoe om te gaan met post aan een overledene. Ik zal dit nagaan en in overleg met gemeenten en andere partners in de keten hierover informatie in de levensgebeurtenis Overlijden laten opnemen. Ik zal gemeenten vragen deze levensgebeurtenis prominent onder de aandacht te brengen op hun eigen website.
Bent u bereid deze vragen vóór de behandeling van het begrotingshoofdstuk Binnenlandse Zaken in de Tweede Kamer te beantwoorden?
Ja.
De bestuurlijke impasse op Bonaire |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat de bestuurlijke impasse op Bonaire te lang duurt, gezien uw bevindingen in uw brief1?
De bestuurlijke impasse staat vooruitgang in de weg en dient doorbroken te worden. Zoals ik in mijn brief aangeef staat het huidige Bestuurscollege van Bonaire op een kruispunt. Spoedige voortgang op tal van terreinen is essentieel, vooral voor de burgers van Bonaire.
Wat is de basis van uw vertrouwen dat er nu wel voortvarend werk zal worden gemaakt van het werk van de eilandsraad en de gedeputeerden op Bonaire?
Tijdens mijn bezoek aan Bonaire op 4 juli jl. heb ik indringende, maar ook constructieve gesprekken gevoerd met de leden van het Bestuurscollege afzonderlijk, met het Bestuurscollege als geheel en met de Eilandsraad.
Met het Bestuurscollege zijn heldere afspraken gemaakt over een te sluiten bestuursakkoord waarin een groot aantal bestaande bestuurlijke knopen wordt ontward. Afgesproken is snel na de zomer een bestuursakkoord overeen te komen, waarna de Eilandsraad het bekrachtigt. Hiermee is voor de komende jaren helder wat de basis is van de samenwerking tussen de rijksoverheid en het openbaar lichaam Bonaire en wat van beide partijen verwacht mag worden.
Deelt u de mening dat iedere door Nederland geïnvesteerde euro er één teveel is, zolang de bestuurlijke taken door gedeputeerden en eilandsraad worden verwaarloosd?
Bonaire is onderdeel van Nederland. Burgers verdienen een kabinet en lokale bestuurders die zich voor hen inzetten. Het is de verantwoordelijkheid van het bestuurscollege om te zorgen voor een goed en stabiel bestuur. Zoals ook in het regeerakkoord vermeld, is dit een randvoorwaarde voor extra investeringen vanuit Nederland.
Bent u bereid, met inachtneming van artikel 232 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, in te grijpen in het bestuur door tijdelijk bevoegdheden van gedeputeerden en eilandsraad aan de gezaghebber over te dragen en hem daarmee de kans te bieden de bestuurlijke surplace daadkrachtig te doorbreken? Zo nee, waarom niet?
De bestaande structuur en taakverdeling, zoals beschreven in de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, staat oplossingen niet in de weg. Het is belangrijk nu alle energie te richten op het sluiten van het bestuursakkoord, het implementeren van voorstellen die al klaarliggen en op het op korte termijn ontwikkelen van het beleid waar dat dringend geboden is.
De resultaten van de topambtenaar van PvdA-huize |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt zich herinneren dat uw ambtsvoorganger Minister Koenders een tegendenkstrateeg heeft aangesteld voor een periode van 1 jaar?
Ja. Betrokkene is sinds 1 oktober 2017 voor een periode van 12 maanden voor 24 uur per week aangesteld als scholar in residence bij de Eenheid Strategische Advisering binnen mijn ministerie.
Hoeveel adviezen heeft deze tegendenkstrateeg tot nu toe opgeleverd?
De ESA scholar in residence is betrokken geweest bij tal van interne beleidsvormingsprocessen. Hij heeft strategische adviezen over uiteenlopende thema’s gegeven, bijvoorbeeld over globalisering, populisme, Europese samenwerking, draagvlak voor buitenlands beleid en interne organisatie. Daarnaast heeft hij commentaar geleverd op concept-beleidsnota’s, lezingen gegeven, deelgenomen aan paneldiscussies, relevante netwerken en kennis ingebracht en zowel binnen het departement als binnen verschillende posten beleidsinhoudelijke gesprekken gevoerd.
Over welke thema’s gingen deze adviezen?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u de functie van tegendenkstrateeg een best practice die door andere ministeries gevolgd zou moeten worden? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ja. De functie van scholar in residence, die al enige tijd bestaat en in lijn is met de doelstelling van mijn ministerie om meer kennis en inzichten van buiten naar binnen te halen en te betrekken in het beleidsvormingsproces, acht ik nuttig en voor herhaling vatbaar. De Eenheid Strategische Advisering heeft in het rijksbrede strategieberaad de functie van scholar in residence toegelicht en belangstelling voor een dergelijke positie geconstateerd.