De openbaarheid van de uurtarieven van de door de overheid ingehuurde advocaten |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich nog uw antwoorden op eerdere schriftelijke Kamervragen over peperdure advocaten voor politieagenten?1
Ja.
Waarom heeft u geweigerd de vraag te beantwoorden wat de door de overheid betaalde uurtarieven van deze advocaten zijn geweest? Kunt u alsnog ingaan op deze vraag, wat nu de uurtarieven zijn die zijn gedeclareerd in de zaak waar naar wordt verwezen in die eerdere Kamervragen, in lijn met de aangenomen motie van het lid Van Nispen en het eerder al openbaar maken van de uurtarieven van de landsadvocaat die ook een «marktconform tarief» ontvangt?2, 3
Na een zorgvuldige belangenafweging ben ik tot de conclusie gekomen om de uurtarieven in deze zaak niet openbaar te maken. De totale kosten besteed aan deze zaak zijn wel kenbaar, evenals het aantal politieambtenaren waaraan rechtsbijstand is verleend en de periode waarover deze zaak heeft plaatsgevonden. Met de openbaarmaking van de uurtarieven zou het advocatenkantoor die deze zaak heeft behandeld, onevenredig kunnen worden benadeeld, ook kan dat gevolgen hebben voor de relatie tussen de politie en dit kantoor. In de eerste aanleg heeft de korpschef zich bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van openbaarmaking daar niet tegen opweegt. De Raad van State volgt deze lijn en heeft die bekrachtigd. De Raad van State heeft geoordeeld dat deze informatie mag worden geweigerd.4 In zaken als deze is de Raad van State de hoogste rechtsprekende instantie. Openbaarmaking van gegevens mag achterwege blijven voor zover het belang niet opweegt tegen het belang van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen danwel derden; artikel 10, tweede lid, onderdeel g, van de Wob.
Bij de aangenomen motie is de regering gevraagd om openheid te geven over het uurtarief dat door de overheid vergoed wordt in verband met de inschakeling van een advocaat door en voor ambtenaren. De tarieven van de landsadvocaat zijn bekend gemaakt omdat de landsadvocaat als enige alle zaken voor de Staat behartigt; er is geen sprake van een concurrentiepositie. Dit in tegenstelling tot bovengenoemde situatie waarin de openbaarmaking van de tarieven wel de concurrentiepositie van het advocatenkantoor kan ondermijnen.
Kunt u dan gelijk aangeven hoe deze uurtarieven zich verhouden tot de uurtarieven in andere Europese landen aangezien u zelf geen moment laat schieten om te benoemen dat de kosten voor de gesubsidieerde rechtsbijstand tot de Europese top behoren?
Aangezien openbaarmaking van het uurtarief niet plaatsvindt, kan ik u ook niet melden hoe dit uurtarief zich verhoudt met andere Europese landen. Ik kan u wel melden dat de tarieven marktconform zijn in Nederland.
Welke zwaarwegende belangen zijn er volgens u in deze kwestie die het recht van de Kamer op informatie en de controlerende taak om toezicht uit te oefenen op het budget van de regering in de weg staan?
Hiervoor verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 2. De Raad van State heeft geoordeeld dat openbaarmaking van dergelijke informatie mag worden geweigerd. Ik volg deze uitspraak.
De openbaarmaking van het gehanteerde uurtarief in deze specifieke zaak zou kunnen leiden tot onevenredige benadeling van het advocatenkantoor. Zoals bovengenoemd vermeld zijn de totale kosten besteed aan deze zaak zijn wel kenbaar, eveneens het aantal politieambtenaren waaraan rechtsbijstand is verleend en de periode waarover deze zaak heeft plaatsgevonden.
Negatieve publieke uitlatingen van een hoge ambtenaar van de NCTV over Pieter Omtzigt |
|
Michiel van Nispen , Renske Leijten |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een topambtenaar van de NCTV op Twitter jarenlang negatieve uitlatingen over Pieter Omtzigt op Twitter heeft geplaatst?1
Zie antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat een topambtenaar van de NCTV dit soort negatieve commentaren over een politicus plaatst, juist omdat van de organisatie die analyses maakt over bedreigingen en de noodzaak van beveiligingsmaatregelen bij politici verwacht mag worden dat deze volstrekt onafhankelijk en objectief te werk gaat?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe ver strekt de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren in een geval als deze, waar ligt de grens?
Onderstaand vindt u de wegingscriteria die relevant zijn bij het bepalen in hoeverre de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren beperkt kan worden.
Het recht op de (bescherming van de) vrijheid van meningsuiting is vastgelegd in onder andere artikel 7 Grondwet en artikel 10 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze vrijheid geldt ook voor ambtenaren. In haar rol van werkgever dient de overheid de grondrechten van haar ambtenaren te respecteren, maar daarop mag de overheid als werkgever wel beperkingen aanbrengen. Ambtenaren vallen bij het uitoefenen van hun functie onder de ministeriële verantwoordelijkheid. Uitlatingen die zij in het kader van hun functievervulling doen, kunnen de desbetreffende verantwoordelijke Minister worden aangerekend. Onder de ministeriële verantwoordelijkheid valt ook het contact dat mogelijk is tussen ambtenaren en Kamerleden ten behoeve van hun controlerende taken. Op deze contacten zijn voor ambtenaren verder de Aanwijzingen voor de externe contacten van rijksambtenaren van toepassing. Deze Aanwijzingen zijn onlangs herzien, wat per brief aan de Kamer is meegedeeld.2 Met de herziening is er meer ruimte gekomen voor contact tussen ambtenaren en Kamerleden.
Voor de openbaring van persoonlijke opvattingen en gevoelens van een rijksambtenaar geldt een zogeheten «functioneringsnorm». Deze norm is vastgelegd in artikel 10 van de nieuwe Ambtenarenwet en houdt in dat de ambtenaar zich dient te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens als daardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Uitgangspunt bij de toepassing van de norm is dat ambtenaren vrijheid van meningsuiting hebben en dat voorzichtigheid geboden is bij het inperken daarvan. Waar in een concreet geval precies de grens ligt, hangt af van de omstandigheden van het geval. Voor de beoordeling daarvan zijn de volgende criteria of wegingsfactoren relevant.
In de eerste plaats kan van belang zijn in welke (kenbare) hoedanigheid een ambtenaar zijn uitspraken doet. Uitlatingen die de ambtenaar overeenkomstig de opdracht van diens bevoegd gezag of overheidswerkgever doet, vallen niet onder de voormelde functioneringsnorm. Het zal echter niet altijd duidelijk zijn of de ambtenaar zijn uitlatingen heeft gedaan binnen diens functievervulling, dan wel daarbuiten, bijvoorbeeld in het kader van de wetenschapsbeoefening. Indien de ambtenaar hierover zelf onduidelijkheid laat bestaan, kan dit een factor zijn die meeweegt bij de beoordeling of de functioneringsnorm is overschreden.
Voorts gaat het om de positie van de ambtenaar binnen de organisatie; hoe hoger diens functie, hoe meer behoedzaamheid geboden is. Daarnaast speelt een rol welke afstand zij of hij heeft tot het onderwerp waar het over gaat; hoe dichter de ambtenaar bij het betreffende inhoudelijke beleidsterrein staat, hoe meer behoedzaamheid geboden is.
Ook zijn de maatschappelijke en politieke gevoeligheid van het onderwerp van belang. Dit geldt vooral bij onderwerpen die in het nieuws zijn, of waarvoor bij belangengroepen (lobbyisten) bijzondere belangstelling bestaat. Het moment en de manier waarop de opvattingen kenbaar worden gemaakt zijn van betekenis. Ook is de voorzienbaarheid van de schadelijkheid ten tijde van de uitspraken van belang. En tot slot is de ernst en duur van de door de uitspraken ontstane problemen voor de functievervulling van de ambtenaar of het functioneren van de openbare dienst, voor zover dit in verband staat met de functievervulling van de ambtenaar, van betekenis. Het bevoegd gezag kan de nodige disciplinaire maatregelen nemen. Daarbij wordt gelet op de ernst van de normovertreding en de persoon van betrokkene. Alvorens daartoe over te gaan, wordt advies ingewonnen van de Adviescommissie Grondrechten en functie-uitoefening Ambtenaren (AGFA).3
In dit specifieke geval vinden er twee feitenonderzoeken plaats waarna het bevoegd gezag een oordeel zal geven of en in hoeverre de genoemde functioneringsnorm is overschreden en/of welke maatregelen daarbij dan passend zijn. Lopende deze onderzoeken kunnen en willen wij niet vooruitlopen op die conclusies, mede gelet op de eisen van zorgvuldigheid die als werkgever in acht zijn te nemen. In datzelfde licht is het ook niet passend om in het openbaar uitspraken over de conclusies of de maatregelen te doen.
Waarom zou hier de vrijheid van meningsuiting van een ambtenaar prevaleren, terwijl er bij allerlei andere ambtenaren strenge restricties zijn opgelegd, waardoor bijvoorbeeld contact tussen ambtenaren en Kamerleden ten behoeve van hun controlerende taken erg moeilijk is gemaakt waardoor de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren juist erg is beperkt?
Zie antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening van de heer Voermans dat de uitlatingen van deze NCTV-ambtenaar niet te rijmen zijn met zijn functie en verantwoordelijkheden? Hoe verhouden de uitingen van deze ambtenaar zich tot artikel 10 van de Ambtenarenwet waarin staat dat een ambtenaar zich onthoudt van het openbaren van gedachten of gevoelens indien hierdoor de uitoefening van de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst niet in redelijkheid zou zijn verzekerd?2
Zie antwoord op vraag 3.
Wat voor disciplinair onderzoek loopt er precies naar deze NCTV-ambtenaar, wat is de reikwijdte hiervan? Kunnen wij er vanuit gaan dat deze uitspraken worden betrokken bij het disciplinaire onderzoek?
Zie antwoord op vraag 3.
Is in het verleden door deze NCTV-ambtenaar op de een of andere manier, direct of indirect, bemoeienis geweest met een dreigingsanalyse over of een beoordeling van de noodzaak tot beveiliging van het desbetreffend Kamerlid? Zo ja, op welke wijze?
Nee. Het nemen van besluiten over beveiligingsmaatregelen voor personen in het rijksdomein is gemandateerd aan de Coördinator Bewaken en Beveiligen (CBB), tevens manager van het programma Bewaken en Beveiligen bij de NCTV. Deze functionaris baseert zich daarbij op dreigingsinformatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Hierdoor is er geen sprake (geweest) van directe of indirecte bemoeienis met een dreigingsanalyse of het besluit over beveiligingsmaatregelen voor personen in het rijksdomein.
Het verloop van het verkiezingsproces inzake de komende Tweede Kamerverkiezing |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Welke risico’s op fraude bij de komende Tweede Kamerverkiezing ziet u? Welke maatregelen heeft u getroffen om te waarborgen dat deze risico’s zich niet voor zullen doen?
Sinds 2007 hanteert het kabinet acht waarborgen waaraan het verkiezingsproces moet voldoen. Deze waarborgen zijn in dat jaar geformuleerd door de Adviescommissie inrichting verkiezingsproces (commissie-Korthals Altes)1, en het kabinet heeft die overgenomen2. Deze waarborgen zijn: transparantie, controleerbaarheid, integriteit, kiesgerechtigheid, stemvrijheid, stemgeheim, uniciteit en toegankelijkheid. Telkens als er veranderingen worden doorgevoerd in het verkiezingsproces, wordt opnieuw een afweging tussen de waarborgen gemaakt, zoals ook door de Adviescommissie is geadviseerd. Ook bij de totstandkoming van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 is dat gebeurd; zie de memories van toelichting bij de wetsvoorstellen die hebben geleid tot de wet zoals die nu luidt3. In de wet zijn diverse keuzes gemaakt die risico’s kunnen meebrengen voor bepaalde waarborgen. In de toelichting is beargumenteerd waarom de regering die risico’s, in het belang van andere waarborgen (met name de waarborg toegankelijkheid), tijdelijk, gedurende de werking van de Tijdelijke wet, aanvaardbaar acht. Een voorbeeld daarvan is de uitbreiding van het maximumaantal volmachten dat een kiezer mag aannemen, van twee naar drie. Die uitbreiding brengt een verhoging mee van het risico op ronselen van volmachten (met een risico op schending van de waarborg integriteit), maar de regering acht de kans groot dat bij de komende verkiezing de behoefte aan het geven van een volmacht vanwege de coronamaatregelen hoger zal zijn dan normaal, en heeft het daarom, gelet op het belang van de waarborg toegankelijkheid, van belang geacht om tijdelijk tegemoet te komen aan die grotere behoefte4.
Verder wijs ik op de waarborgen controleerbaarheid en transparantie. De zitting van alle (brief)stembureaus (zowel de stemming als de eventuele vooropening en de telling) is toegankelijk voor iedereen die dat wil (uiteraard met inachtneming van de coronamaatregelen), en iedereen kan tijdens deze zittingen bezwaren inbrengen. De zittingen van de hoofdstembureaus en het centraal stembureau worden digitaal uitgezonden, zodat ook voor deze zittingen de controleerbaarheid en transparantie zijn gewaarborgd. Na afloop worden de processen-verbaal van alle zittingen gepubliceerd op het internet. Zo is voor iedereen die dat wil na te gaan hoe de uitslag van de verkiezing tot stand komt.
Waar worden de uitgebrachte briefstemmen bewaard tussen het moment dat zij per post zijn ontvangen en het moment dat de stemmen worden geteld? Wie hebben toegang tot deze locatie? Hoe wordt deze locatie beveiligd?
De Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 en de Tijdelijke regeling verkiezingen covid-19 (Stcrt. 2021, 4502) stellen regels over het vervoer en de opslag van de briefstembescheiden (zie met name paragraaf 2b van de Tijdelijke regeling verkiezingen covid-19). De opslag vindt plaats in:
Het Ministerie van BZK heeft ten behoeve van de gemeenten in een digitale toolkit een aantal factsheets geplaatst, waaronder ook de Factsheet hoe ontvangt de gemeente de briefstemmen? | Publicatie | Rijksoverheid.nl. Daarin staat een overzicht van de regels die gelden voor het vervoer en de opslag van briefstembescheiden op basis van de Tijdelijke regeling.
Waarom heeft u ervoor gekozen dat briefstemmen waarbij de verplichte handtekening ontbreekt, toch worden meegeteld? Erkent u dat het tolereren van het ontbreken van een handtekening het risico op fraude vergroot? Verwacht u dat een dermate groot deel van de 70-plussers niet in staat is om een handtekening te zetten, dat deze werkwijze het vergrote risico op fraude rechtvaardigt?
De kiezer wordt gevraagd de stempluspas te ondertekenen, waarmee hij verklaart dat hij het briefstembiljet persoonlijk heeft ingevuld. Ik ga ervan uit dat verreweg de meeste kiezers de handtekening zullen zetten. Maar de wetgever heeft geoordeeld dat het te ver gaat om te regelen dat het ontbreken van een handtekening moet leiden tot het niet meetellen van de briefstem, inderdaad omdat sommige kiezers niet in staat zijn om zelf een handtekening te zetten5. Dit onderwerp is overigens ook uitvoerig besproken tijdens het plenaire debat over de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 in de Eerste Kamer6. Het mogelijke risico op fraude dat hierdoor ontstaat, is naar mijn mening beperkt (zie het antwoord op vraag 4).
Ik zal bij de evaluatie van de verkiezing bezien in welke mate het is voorgekomen dat er geen handtekening is gezet op de stempluspas7.
Hoe voorkomt u dat personen substantiële hoeveelheden briefstemmen zonder handtekening (die conform uw beleid wel worden meegeteld) op frauduleuze wijze bij de geldig uitgebrachte briefstemmen voegen?
Dat het ontbreken van een handtekening er niet toe leidt dat de briefstem niet meetelt, is niet alleen mijn beleid, maar is geregeld in de (door beide Kamers vrijwel unaniem aangenomen) Tijdelijke wet verkiezingen covid-19. Anders dan de vragensteller lijkt te veronderstellen, is het de stempluspas die moet worden ondertekend, en niet het briefstembiljet. Er is dus geen risico dat briefstembiljetten zonder handtekening worden gevoegd bij briefstembiljetten met handtekening. Een briefstembiljet telt uitsluitend mee als de kiezer ook een geldige stempluspas in de retourenveloppe doet. Per stempluspas kan maximaal één stem worden uitgebracht. Als het aantal briefstembiljetten in een retourenvelop niet overeenkomt met het aantal stempluspassen, wordt de envelop terzijde gelegd door het briefstembureau (artikel 11h, tweede lid, Tijdelijke wet verkiezingen covid-19). Deze stembiljetten tellen dan dus niet mee. Degene die substantiële fraude zou willen plegen met niet-ondertekende stempluspassen, zou dus grote hoeveelheden stempluspassen en briefstembiljetten (die separaat van de stempluspassen naar het adres van de kiesgerechtigden worden verstuurd) moeten onderscheppen, en vervolgens daarmee moeten proberen te stemmen. Het risico daarop bestaat, maar is naar mijn mening beperkt. Als iemand grote hoeveelheden stempluspassen onderschept, zal zeker een deel van de kiezers voor wie deze passen bestemd waren, ontdekken dat zij geen stempluspas hebben ontvangen. Zij kunnen bij de gemeente een vervangende stempluspas aanvragen, als gevolg waarvan de oorspronkelijke stempluspas ongeldig wordt verklaard (het nummer daarvan wordt opgenomen in het door het briefstembureau te raadplegen register van ongeldige stempassen).
Ik wijs er verder op dat misbruik van de stempluspas, zoals iemand die zich uitgeeft voor een andere kiezer, strafbaar is (zie artikel 128 van het Wetboek van Strafrecht). Dat staat ook uitdrukkelijk vermeld op de stempluspas.
Welke risico’s ziet u in de nieuwe mogelijkheid dat uitgebrachte stemmen op een andere locatie dan in het stembureau geteld worden (indien het stembureau niet groot genoeg is om tijdens het tellen 1,5 meter afstand te houden)? Hoe worden de stemmen naar de andere locatie vervoerd en beveiligd? Worden de kiezers die toezicht willen houden op het tellen van de stemmen, in de gelegenheid gesteld om zich naar de andere locatie te verplaatsen en daar toe te zien op het proces.
Er zijn risico’s verbonden aan het vervoer van de stembescheiden naar een andere locatie, zoals ook toegelicht in de memorie van toelichting bij de Tijdelijke wet8. De regelgeving bevat maatregelen die beogen die risico’s te minimaliseren. Zo moeten de leden van het stembureau de stembus afsluiten en verzegelen, en moeten zij de sleutel van de stembus, samen met het proces-verbaal van het stembureau, in een enveloppe bewaren, die eveneens moet worden afgesloten en verzegeld. De stembus enerzijds en de enveloppe anderzijds moeten separaat worden vervoerd. De burgemeester is ervoor verantwoordelijk dat de stembus onder toezicht staat gedurende het vervoer. Dat houdt in dat er steeds twee personen per vervoermiddel betrokken zijn bij het vervoer, zodat de stembus niet onbeheerd wordt achtergelaten en altijd onder toezicht staat, ook als de ophaaldienst eventueel stembussen ophaalt bij andere stemlokalen. Ook het (separate) vervoer van de verzegelde pakken en de enveloppe vindt plaats door twee personen9. Verder tekenen de leden van het stembureau, voorafgaand aan het vervoer van de stembescheiden, een verklaring van authenticiteit. Deze verklaring maakt deel uit van het proces-verbaal en is een veiligheidsmaatregel. Door de ondertekende verklaring heeft het stembureau, wanneer het op een andere locatie de stemopneming vervolgt, een mogelijkheid om vast te stellen dat het proces-verbaal dat uit de verzegelde enveloppe wordt gehaald identiek is aan het proces-verbaal dat in de enveloppe is gestopt.
Het tellen van de stemmen is een openbare aangelegenheid. Iedere belangstellende heeft de bevoegdheid om de telling waar te nemen, uiteraard met inachtneming van de coronamaatregelen. Bij de ingang van de tellocatie staat iemand die moet bewaken dat het binnen niet te druk wordt. Als er binnen zoveel belangstellenden zijn dat er, gelet op de coronamaatregelen, niemand meer bij kan, moet deze persoon eventuele nieuwe belangstellenden vragen om even buiten te wachten totdat er binnen weer ruimte is.
Waarom is de mogelijkheid gecreëerd dat het tellen van de stemmen geschorst kan worden indien de tellers «vermoeid dreigen te raken»? Waarom verwacht u dat tellers eerder vermoeid raken tijdens de komende verkiezingen, dan bij alle vorige verkiezingen?
Het tellen van de stemmen kan lang duren, niet zelden tot na middernacht. Verwacht mag worden dat dit zich bij de komende verkiezing in sterkere mate zal voordoen dan bij andere verkiezingen. In de eerste plaats is er bij een Tweede Kamerverkiezing doorgaans een hoge opkomst, zodat er meer stembiljetten zijn te tellen dan bij andere verkiezingen. Die hoge opkomst kan ook tot gevolg hebben dat er om 21.00 uur, als de stemming sluit, nog een rij kiezers staat die willen stemmen. Uit de wet volgt dat alle kiezers die om 21.00 uur in de rij staan, nog moeten kunnen stemmen. Het kan daardoor na 21.00 uur nog even duren voordat kan worden begonnen met tellen. In de tweede plaats doen aan de komende verkiezing meer partijen mee dan in decennia is voorgekomen, met als gevolg zeer grote en moeilijk te hanteren stembiljetten, wat het tellen bemoeilijkt. In de derde plaats is, zoals de vragensteller zelf in vraag 5 ook opmerkt, de mogelijkheid gecreëerd om de stemmen op een andere locatie te tellen, namelijk als de stemlocatie gelet op het houden van een veilige afstand tussen tellers te klein is om te tellen. Het vervoer van de stembescheiden naar de tellocatie zal de nodige tijd in beslag nemen, vóórdat kan worden begonnen met tellen.
Het is om die redenen dat in de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 de mogelijkheid is gecreëerd om het tellen van de stemmen te schorsen, namelijk als de tellers zodanig vermoeid dreigen te raken dat van een zorgvuldige telling redelijkerwijs geen sprake meer kan zijn. De voorzitter van een stembureau kan uitsluitend schorsen in afstemming met de burgemeester, en uitsluitend nadat eerst ten minste een uitslag op lijstniveau is vastgesteld, waarvan de resultaten moeten worden ingevuld op het proces-verbaal.
Waar worden de stemmen bewaard, indien tijdens het tellen wordt besloten om het tellen te schorsen? Erkent u dat het de transparantie niet ten goede komt, indien het tellen geschorst wordt en de stemmen elders bewaard worden totdat het tellen weer wordt hervat?
Het is bij de komende Tweede Kamerverkiezing onvermijdelijk dat de telling niet steeds kan worden afgerond op dezelfde dag en/of op dezelfde locatie als waarop de stemmen zijn uitgebracht. Dat geldt niet alleen in het geval de telling wordt geschorst vanwege vermoeidheid van de tellers, maar bijvoorbeeld ook voor de vervroegd uitgebrachte stemmen (per brief of in het stemlokaal op 15 en 16 maart), die op 17 maart worden geteld. De regelgeving schrijft maatregelen voor die beogen om de risico’s die gepaard gaan met het vervoer en de opslag van de stembescheiden, te minimaliseren.
Na het sluiten van de stembussen op 17 maart telt elk (brief)stembureau ten minste voor iedere lijst het gezamenlijke aantal op de kandidaten uitgebrachte stemmen. Er is dus net als bij elke verkiezing in de avond van of nacht volgend op 17 maart ten minste een voorlopige uitslag bekend op lijstniveau. De mogelijkheid tot schorsing van de stemopneming is wettelijk geregeld om te voorkomen dat door vermoeidheid fouten worden gemaakt bij de telling. Een betrouwbare en juiste uitslag staat voorop, waarbij geldt dat de gehele stemopneming toegankelijk en transparant is voor kiezers.
Als de telling vanwege vermoeidheid van de stembureauleden moet worden geschorst, moet het stembureau de lijstgewijs gerangschikte stembiljetten weer in de stembus stoppen, en de stembus afsluiten en verzegelen. Zij tekenen de verklaring van authenticiteit (zie het antwoord op vraag 5), en stoppen het proces-verbaal, samen met de sleutel van de stembus, in een enveloppe, die eveneens wordt verzegeld (artikel 17f van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19). De burgemeester draagt er zorg voor dat de stembus en de verzegelde enveloppe gescheiden van elkaar worden vervoerd en, tot het moment dat de telling wordt hervat, gescheiden van elkaar worden opgeslagen (zie artikel 11b van de Tijdelijke regeling verkiezingen covid-19) in:
De burgemeester bepaalt waar en wanneer de telling wordt hervat, en maakt dit op algemeen toegankelijke wijze bekend (artikel 17e, derde lid, van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19).
Hoe worden de betrokkenen bij het verkiezingsproces gescreend? Wordt van alle tellers, alsmede van degenen die toegang hebben tot de stemmen die buiten het zicht van de kiezers bewaard worden, een verklaring omtrent het gedrag gevraagd? Zo nee, waarom niet?
Personen die bij rechterlijke uitspraak uit het kiesrecht zijn ontzet, kunnen niet fungeren als stembureaulid of teller (zie artikel E 4, tweede lid, aanhef en onder a, van de Kieswet). Voor het overige zijn er geen wettelijke regels over het screenen van de genoemde betrokkenen, en is evenmin een verklaring omtrent het gedrag voorgeschreven. Er is tot op heden geen aanleiding gevonden om daarover wél nadere regels te stellen, mede gelet op het belang dat het stembureaulidmaatschap (een vrijwilligersfunctie) toegankelijk is voor iedere kiesgerechtigde.
Kunnen kiezers die om hen moverende redenen weigeren een mondneusmasker te dragen – en het risico op een boete voor lief nemen – geweigerd worden als zij het stemlokaal willen betreden om hun stem uit te brengen?
Kiezers moeten in het stemlokaal een mondkapje dragen (artikel 5, eerste lid, onder a, van de Tijdelijke regeling verkiezingen covid-19). Er geldt krachtens het derde lid een uitzondering voor:
Als een kiezer om andere redenen weigert een mondkapje te dragen, kan de toegang tot het stemlokaal worden geweigerd (artikel 9, zesde lid, Tijdelijke wet verkiezingen covid-19). Het niet dragen van een mondkapje in het stemlokaal is niet strafbaar.
Wilt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en uiterlijk op 5 maart 2021 beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
De digitale inkomenstoets. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich de beantwoording van Kamervragen over de digitale inkomenstoets?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de pilot met betrekking tot de digitale inkomenstoets nog steeds niet gestart is, terwijl alle betrokken partijen al in 2019 in de zogenaamde «Proof of Concept» bij aanvang van het pilot-traject hebben aangegeven dat er geen juridische (noch technische) belemmeringen zijn voor een praktijk-pilot? Wilt u hierbij een uitleg geven?
Het is van belang dat de inrichting van de pilot voor een digitale inkomenstoets zorgvuldig gebeurt. Hoewel de verwachting was dat begin 2020 kon worden gestart met de eerste digitale inkomenstoetsingen in de pilotomgeving2, heeft het langer geduurd. Oorzaak hiervoor was dat de technische complexiteit groter was dan voorzien, waardoor het ontwikkeltraject minder snel kon starten en ook in een minder hoog tempo kon worden uitgevoerd. Daarnaast ontstond eind 2020 onduidelijkheid over de juridische grondslag voor het verstrekken van identificerende persoonsgegevens van aspirant-huurders uit de BRP, die nodig is voor de pilot. Deze onduidelijkheid is inmiddels opgelost en de verwachting is dat de pilot dit voorjaar kan starten.
Waarom zijn er nu bezwaren tegen het delen van BRP (Basis Registratie Persoons-) gegevens die eerder bij aanvang geen juridisch beletsel vormden, die de burger zelf via MijnOverheid verstrekt en die de burger sowieso al zelf (maar dan via kopie/pdf) aan de corporatie verstrekt bij toewijzing van een sociale huurwoning?
De benodigde verstrekking van persoonsgegevens door de overheid moet zorgvuldig worden geregeld, zodat dit in overeenstemming gebeurt met de eisen die de wet daaraan stelt. Voor de digitale inkomenstoets pilot is het nodig om ter verificatie van het inkomensgeven ook identificerende gegevens van de aspirant-huurders vanuit de BRP te verstrekken. Tijdens de voorbereidingen voor de pilot leverde een nadere analyse en ontwerp van de processen onduidelijkheid op over de juridische grondslag voor het verstrekken van de BRP-gegevens, die zich in een eerder stadium nog niet als zodanig hadden afgetekend. Deze onduidelijkheid is inmiddels opgelost.
Kun u aangeven waarom de bezwaren voor het verstrekken van de BRP gegevens pas zo laat in het proces aan het licht zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bewerkstelligen dat de pilot met digitale verstrekking van de benodigde gegevens (inkomen, voornaam, achternaam, geboortedatum, adres) door de burger via MijnOverheid aan de corporatie uiterlijk februari 2021 start? Kunt u als dat nodig is met spoed een grondslag daarvoor creëren?
De pilot zal naar verwachting dit voorjaar starten. Door de deelnemers wordt nu de laatste hand gelegd aan de voorbereidingen, waaronder het autorisatiebesluit voor de Belastingdienst om toegang tot de BRP te krijgen en de laatste technische voorbereidingen.
Indien het niet mogelijk is om de gegevensverstrekking zoals bedoeld in vraag 5 te bewerkstelligen, bent u dan bereid de deelnemende corporaties schadeloos te stellen voor de gedane investeringen?
Zie antwoord vraag 5.
De avondklok in de praktijk |
|
Maarten Hijink |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Mogen opa’s en oma’s oppassen op hun kleinkinderen na 21:00 uur als de ouders moeten werken?1
Het doel van de avondklok is dat mensen elkaar zo min mogelijk opzoeken. Dit om verspreiding van het corona virus te voorkomen. Zeker met het oog op de opkomst van de zeer besmettelijke Britse variant van het virus, is het des te belangrijker om zo min mogelijk andere mensen te zien.
Bij de vormgeving van de avondklok is er bewust voor gekozen om zo min mogelijk uitzonderingen te maken.
We verzoeken ouders die regulier gebruik maken van oppassers te bekijken of er alternatieven zijn. Daarbij valt te denken aan het ruilen van diensten, het laten overnachten van de oppas of het brengen van het kind naar het oppasadres. Mogelijk is er ook noodopvang in de avonduren beschikbaar in de regio.
In het specifieke geval waarbij beide ouders of een alleenstaande ouder moet werken in de avond/nacht (zoals in de zorg), en er echt geen andere oplossing is om in een oppas te voorzien dan zich tijdens de avondklok te verplaatsen, kan de oppas zich beroepen op de uitzondering «iemand anders heeft dringend mijn hulp nodig» en dit aangeven op het formulier Eigen Verklaring. Onder deze optie dient vervolgens te worden toegelicht waarom dit een geldige reden is.
Deelt u de mening dat dit niet te doen is voor bijvoorbeeld alleenstaande ouders die na 21:00 uur moeten werken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om een uitzondering te maken voor ouders in vitale beroepen die dus naar hun werk moeten en geen andere oplossing hebben dan een oppas regelen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid duidelijk toe te lichten hoe deze uitzondering wordt vormgegeven, mensen hierop te attenderen en de benodigde verklaringen beschikbaar te stellen via de website van de rijksoverheid?
Zie antwoord vraag 1.
De betrokkenheid van de minister-president bij de compensatieregeling voor gedupeerden van de toeslagenaffaire |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich dat u mij bij brief van de Staatssecretaris van 3 november 2020 liet weten dat de Minister-President weliswaar in een organogram over de crisisorganisatie Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) staat, maar dat de Staatssecretaris de enige bewindspersoon is in het strategisch crisisteam (SCT)?1
Ja dat herinner ik mij.
Waarom heeft u niet vermeld dat de gemelde structuur voor een Bewindsliedenoverleg (BWO) in het verleden wel bijeen is gekomen, in ieder geval als het gaat om de voorbereiding en de vormgeving van de compensatieregeling?2 3
In de beginfase zijn in februari en maart enkele overleggen op politiek niveau gevoerd in de aanloop naar de kabinetsreactie waarbij ook de Minister-President aanwezig was. Na verzending van de kabinetsreactie op 13 maart hebben deze niet meer plaatsgevonden en werd het verder indien noodzakelijk in de ministerraad besproken.
Hoe vaak is dit BWO bijeengekomen en wie waren daarbij aanwezig?
Dit BWO met als onderwerp «mogelijke scenario’s compensatieregeling» is driemaal bijeengekomen. Op 13 februari 2020 is dit BWO bijeengekomen in aanwezigheid van de Minister-President, de Minister van Financiën, de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane, de Staatssecretaris van SZW, en de Minister van M&W (portefeuille Minister BZK). De Minister van VWS was uitgenodigd maar niet aanwezig. Op 5 maart is dit BWO bijeengekomen in aanwezigheid van de Minister-President, de Minister van Financiën, de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane en de Minister van SZW. De Minister van BZK werd hoogambtelijk vervangen, de Minister van VWS was niet aanwezig. Op 10 maart is dit BWO bijeengekomen in aanwezigheid van de Minister van Financiën, de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane, de Staatssecretaris van SZW en de Minister van SZW. De Minister-President en de Minister van M&W werden hoogambtelijk vervangen. De aanwezige bewindspersonen werden alle keren ambtelijk ondersteund.
Kunt u van alle overleggen de voorbereidende notities, bespreeknotities, agenda’s en besluiten per ommegaande ongelakt naar de Kamer sturen?
In de bijlage4 treft u:
Er zijn geen agenda’s of besluitenlijsten aangetroffen. Indien er nog aanvullende stukken worden aangetroffen zal ik u deze doen toekomen bij een aankomende VGR Toeslagen. Tevens zullen deze stukken worden toegevoegd op http://informatiepuntkinderopvangtoeslag.rijksoverheid.nl. Namen van ambtenaren onder het niveau van directeur zijn hierbij niet zichtbaar gemaakt.
Waarom zijn bij het openbaar maken van documenten op 11 december 2020, naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), aantekeningen van bewindspersonen en hele passages op de notities gelakt, telkens onder verwijzing naar artikel 11.1 van de Wob? Dit betreft toch voorbereiding op besluitvorming, waarmee het inroepen van de persoonlijke beleidsopvatting totaal ongepast is?
De Wet openbaarheid van bestuur geeft aan dat passages van documenten openbaar moeten worden gemaakt, tenzij er een uitzonderingrond voor is. Artikel 11, eerste lid, van de Wob bepaalt dat persoonlijke beleidsopvatting ten behoeve van intern beraad worden uitgezonderd van openbaarmaking. Het is Rijksbreed beleid op dat moment was om dat ook te toetsen met betrekking tot de aantekeningen van een bewindspersoon.
Kunt u aangeven wat de op 28 februari 2020 door u «gekozen lijn» is geweest?4
Op 28 februari heb ik bij een interne bespreking met ambtenaren aangegeven dat ik in het bewindsliedenoverleg van 5 maart 2020 een beleidslijn voor wilde leggen, waarover – onder voorbehoud van het rapport van de AUT – op 5 maart besluitvorming kon plaatsvinden. Deze beleidslijn staat beschreven in de notitie waar het lid Leijten in deze vraag naar verwijst (onder het kopje «Kern: voorgestelde beleidslijn»). De hoofdlijnen van deze beleidslijn waren:
Naast de financiële compensatie werd ook begeleiding voor ouders voorgesteld, om hen te helpen hun leven weer op de rit te krijgen.
Klopt het dat u beiden, alsmede de (andere) Staatssecretaris van Financiën die verantwoordelijk is voor de Belastingdienst, op 10 februari 2020 op de hoogte was dat er ook gedupeerden waren buiten de kinderopvangtoeslag? Zo ja, waarom is dit pas na de verhoren van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) gemeld aan de Kamer?5
Op dat moment was duidelijk dat er mogelijk ook gedupeerden buiten de kinderopvangtoeslag waren. In het eindadvies van de AUT van 12 maart 2020 is dit bevestigd. In de kabinetsreactie op het rapport van de ADR en AUT van 13 maart 2020 is melding gemaakt dat beide onderzoeken hebben geconstateerd dat bij CAF onderzoeken ook andere toeslagen waren betrokken. Bij brief van 25 mei 2020 heb ik u laten weten dat hier onderzoek naar gedaan werd, in de derde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag van 29 september is dat herhaald. Bij de vierde Voortgangsrapportage van 4 december 2020 heb ik naar aanleiding van dat onderzoek aangekondigd de compensatieregeling te verbreden.
Waarom is bij de inrichting van de UHT geen rekening gehouden met de getroffenen buiten de kinderopvangtoeslag; deze gedupeerden worden immers nog altijd met een kluitje in het riet gestuurd? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de vierde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag van 4 december 2020 heb ik aangegeven dat de institutioneel vooringenomen handelwijze door de Belastingdienst in de uitvoering van de kinderopvangtoeslag, ook heeft gespeeld in de uitvoering bij andere toeslagen. Inmiddels heb ik een beleidsbesluit gepubliceerd waarmee de noodvoorziening wordt opengesteld voor niet-KOT gedupeerden die nu al bekend zijn bij UHT. In de vijfde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag zal ik u hier nader over informeren. In het algemeen kan gesteld worden dat hiermee prioriteit is gegeven aan de gedupeerde ouders met kinderopvangtoeslag aangezien dit ook doorgaans om flink hogere bedragen gaat.
Waarom werd op 13 februari 2020 in het BWO besproken hoe precedentwerking moest worden voorkomen? Had de regering voor het beantwoorden van deze vraag niet juist advies gevraagd aan de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen (AUT) onder voorzitterschap van de heer Donner? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderwerp precedentwerking kwam naar voren als één van de generieke criteria bij het uitwerken van mogelijke opties ter compensatie, naast uitvoerbaarheid, financiële inpasbaarheid en proportionaliteit. In de bespreeknotitie (zie bijlage) wordt bij dit onderwerp juist verwezen naar de AUT, maar wordt ook de optie benoemd van maatregelen aanvullend op het advies van de AUT: «Waar mogelijk moeten precedentwerking en uitstralingseffect worden ingeperkt. Het volgen van de AUT biedt hiervoor de meeste houvast. Bij eventuele aanvullende maatregelen kan worden verwezen naar de unieke situatie, maar daarmee kan precedentwerking waarschijnlijk niet volledig worden weggenomen.»
Hoe valt te rijmen dat de Minister-President een traan laat bij een bijeenkomst met ouders, dat de Minister van Financiën zegt dat er gecompenseerd zal worden en dat er tegelijkertijd gesproken wordt over het vermijden van precedentwerking?
De Minister-President en de Minister van Financiën hebben naar aanleiding van de bijeenkomst in de Broodfabriek juist de opdracht gegeven om scenario’s uit te werken voor tegemoetkoming aan KOT-gedupeerden (en mogelijk ook gedupeerden van andere toeslagen) buiten de scope van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen (AUT). Naar aanleiding daarvan is de scope van de opdracht aan de AUT ook uitgebreid.7 Tevens wil ik u erop wijzen dat het kabinet heeft besloten om gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslag ruimhartiger te compenseren dan het voorstel in het eindadvies van de AUT en later in 2020 ook heeft besloten gedupeerden van andere toeslagen voor compensatie in aanmerking te laten komen.
Kunt u aangeven welke adviezen u op 12 februari 2020 kreeg van de directeur van de Inspectie voor Rijksfinanciën ter voorbereiding op het BWO van 13 februari 2020?6 Kunt u de notitie ongelakt naar de Kamer sturen en daarbij aangeven waarom de adviezen bij de openbaarmaking daarvan onder 11.1 van de Wob zijn weggelakt?
De ongelakte versie van de notitie treft u aan als bijlage, deze is onderdeel van de documenten naar aanleiding van vraag 4. Wij hebben deze notitie niet eerder met uw ongelakt gedeeld aangezien hierin advies wordt gegeven over de mogelijke inbreng van de Minister tijdens het BWO. Verstrekken hiervan tast de eenheid van het regeringsbeleid aan. Vanwege de specifieke toezegging omtrent openbaarmaking stukken kinderopvangtoeslag delen wij deze notitie nu ongelakt met uw Kamer.
Zijn er in de aanloop naar het versturen van de Kamerbrief op 13 maart 2020 met de kabinetsreactie op het eindadvies van de AUT over de compensatie voor getroffen ouders in de kinderopvangtoeslagaffaire, afspraken gemaakt met coalitiepartijen over de vormgeving? Zo ja, welke afspraken en met wie?
Voor het versturen van de kabinetsreactie is over de inhoud veelvuldig gesproken met zowel leden van de coalitie als van de oppositie en daar is ook de vormgeving aan de orde geweest. Deze gesprekken en de interne besluitvorming hebben uiteindelijk geleid tot het besluit zoals dat op 13 maart aan uw Kamer is gemeld, waarmee niet volledig het advies van de AUT werd gevolgd maar ruimer werd besloten tot compensatie. De Wet hardheidsaanpassing Awir is daarna in de Kamer behandeld en eind juni vastgesteld.
Zijn er vragen gesteld over de reden van het hoge percentage aan uitvoeringskosten (meer dan 20%), dan wel het bedrag aan uitvoeringskosten van 110 miljoen euro, voor de compensatie aan gedupeerde ouders? Zo ja, door wie, en wanneer?
De hoogte van de uitvoeringskosten zijn uiteraard besproken maar speelde niet meer in de besluitvorming rondom het compenseren van de gedupeerde ouders. Uitvoeringskosten gaan overigens nooit ten koste van de compensatie en tegemoetkoming aan ouders. Zij ontvangen te allen tijde de bedragen waar zij conform de regelingen recht op hebben ter herstel van het hen aangedane leed. De heldere wens en opdracht was: zo snel mogelijk gedupeerde ouders helpen.
Waarom heeft de regering ervoor gekozen om getroffenen van het onrechtmatig opleggen van de kwalificatie «opzet grove schuld» volledig buiten de aanvankelijke compensatie te laten?
In 2019 is de invordering gepauzeerd en is nader uitgezocht wat de gevolgen en omvang van de kwalificatie «opzet grove schuld» zijn geweest. In het debat over de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie AUT op 27 mei 2020 heb ik aangegeven dat we hier nog onderzoek naar deden maar wel het vermoeden hadden dat daar een regeling voor moest worden ontwikkeld. In aanloop naar het de debatten over de Wet hardheidsaanpassing Awir van juni 2019 is duidelijk geworden dat de kwalificatie opzet/grove schuld (O/GS) veelvuldig is gesteld voor ouders die niet als fraudeur mogen worden beschouwd en met alle gevolgen van dien niet in aanmerking kwamen voor een persoonlijke betalingsregeling. Daarom is in overleg met uw Kamer in de wet hardheidsaanpassing Awir per 1 juli 2019 een aparte regeling opgenomen voor ouders die hierdoor gedupeerd zijn.
Erkent u dat in de aanloop naar de definitieve notitie over Opzet/Grove Schuld, van 5 november 2020, meerdere mensen op het ministerie «de rillingen over de rug» hadden gehad? Zo ja, welke verklaring is er voor te geven dat de slachtoffers van het onterecht opleggen van de kwalificatie «opzet/grove schuld» niet betrokken zijn bij de compensatieregeling? Kunt u uw antwoord toelichten?7
Gedoeld wordt waarschijnlijk op de notitie van 5 november 2019 in plaats van 2020. Deze is op 16 juni 2020 met uw kamer gedeeld. Zie ook het antwoord op vraag 14. In het voorjaar was het beeld nog niet copmpleet, eind juni is de OGS regeling in het wetsvoorstel toegevoegd.
Heeft het BWO dat destijds bijeenkwam over de vormgeving van de compensatieregeling ook gesproken over het bekend worden van de Fraude Signalering Voorziening (FSV), ook wel de zwarte lijst?8 Zo nee, hoe is dat mogelijk? Zo ja, wat is er besproken; kunt u de Kamer hierover volledig informeren?
Nee, hier is in het BWO niet over gesproken.
Heeft de AUT op verzoek van de regering en/of het Ministerie van Financiën bepaalde zaken onderbelicht gelaten in het advies? Zijn er inhoudelijke wijzigingen geweest in de laatste fase van het advies? Zo ja, waarom?
Op meerdere momenten is er contact geweest tussen de Staatssecretaris en topambtenaren van Financiën enerzijds en leden van de commissie AUT anderzijds. Op ambtelijk niveau was er in die periode bijna dagelijks contact. De commissie heeft uiteindelijk haar eigen conclusies getrokken. Zie hiervoor ook de antwoorden op vraag 375 in de lijst van feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Klopt het dat de AUT verschillende aangeleverde documenten opnieuw heeft willen krijgen, voorzien van een nieuwe duiding? Zo ja, wie besloten dat en waarom? Waarom zijn er stukken herschreven en op welke vlakken is dat precies gebeurd?9
Door de AUT werden via de mail vragen voorgelegd aan het Ministerie van Financiën. Enkele keren bleek dat het aan de AUT gestuurde antwoord onvoldoende aansloot bij wat de AUT precies wilde weten. In die gevallen is na overleg een aangepast antwoord opgesteld.
Erkent u dat de adviescommissie Donner feitelijk niet nodig was voor politieke besluitvorming, maar een instrument was om «het boek te sluiten»? Zo nee, waarin is de commissie Donner dan evident doorslaggevend geweest voor inzichten rond de toeslagenaffaire?
Nee de commissie Donner heeft de grondslag gelegd voor de compensatie voor de ouders, zowel via haar interim--advies over CAF 11 in november 2019 als in het bredere eindrapport van maart 2020.
Kunt u aangeven waarom hele documenten bij het Wob-besluit over het archief van de AUT onder verwijzing naar artikel 11.1 niet verstrekt zijn?
Er zijn twee documenten integraal geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob bij het eerste deelbesluit inzake het Wob-verzoek over de Commissie AUT. Het betreft twee adviezen van de Landsadvocaat. Deze adviezen zijn te classificeren als persoonlijke beleidsopvattingen bestemd voor intern beraad. Dit is ook meerdere keren bevestigd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Uit de kabinetsreactie op de POK volgt dat er nu besloten is om de adviezen van de Landsadvocaat die ter inzage zijn verstrekt aan de POK bij wijze van uitzondering ook openbaar te maken gelet op het uitzonderlijke karakter van de gebeurtenissen rondom de kinderopvangtoeslag en de ernst van deze zaak. Deze kunt u vinden op: Informatiepunt Kinderopvangtoeslag.Rijksoverheid.nl. Zie hiervoor ook de antwoorden op vragen 124 en 253 in de lijst van feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 15 januari 2021?
Nee dat is helaas niet gelukt.
De beveiliging van ICT bij het ministerie van Defensie |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Klopt het dat een ICT-journalist op het Ministerie van Defensie alleen is gelaten in een ruimte met een router, UTP-kabel en diverse toegangspoorten tot het netwerk?1
Op 15 december 2020 ontving Defensie een journalist op het ministerie die kort in een wachtruimte alleen is gelaten. De betreffende wachtkamer is voorzien van een zogeheten wall-outlet met internetaansluiting waarop een wifi acces point is aangesloten. Via deze aansluiting kunnen bezoekers alleen gebruik maken van een afgeschermde internetverbinding voor gasten.
Kunt u uitsluiten dat ook in andere gevallen mensen op het Ministerie van Defensie alleen zijn gelaten in ruimtes waar men zich toegang zou kunnen verschaffen tot het netwerk van uw ministerie?
Defensie hanteert een toegangsbeleid en bezoekersregeling op het ministerie waarbij bezoekers begeleid worden door een daarvoor verantwoordelijke gastheer. Het kan voorkomen dat een bezoeker, die in een werk- of wachtkamer wordt ontvangen, korte tijd alleen wordt gelaten. Dit betekent echter niet dat bezoekers in deze kort tijd toegang kunnen verkrijgen tot het netwerk van Defensie. Door het inzetten van technische maatregelen in het netwerk, op outlets en op de werkstations wordt toegang door bezoekers tot het netwerk tegengegaan.
Kunt u uitsluiten dat bezoekers bij het Ministerie van Defensie militair gevoelige gegevens hebben buitgemaakt?
Defensie behandelt gevoelige gegevens overeenkomstig de in het Defensie Beveiligingsbeleid vastgestelde normen en maatregelen. Gevoelige gegevens worden opgeslagen binnen hoger gerubriceerde netwerkomgevingen die zich in beveiligde ruimtes bevinden. Wanneer Defensie een bezoeker ontvangt in een van deze beveiligde ruimtes wordt hij/zij te allen tijde begeleid en voorzien van een gekleurde pas die altijd zichtbaar gedragen dient te worden.
Zijn er pogingen geweest om informatie van de ICT-systemen van Defensie, op uw ministerie dan wel op andere locaties van Defensie, buit te maken in de laatste jaren, die zijn opgemerkt en/of voorkomen? Zo ja, om hoeveel pogingen gaat het?
Elke dag worden er in Nederland cyberaanvallen uitgevoerd. Het JIVC (met oa. het Defensie Cyber Security Centrum), lokale beheerorganisaties en gebruikers beschermen Defensie tegen deze dreiging. Gerubriceerde en/of gemerkte fysieke informatie (documentaire informatie) wordt binnen Defensie opgeslagen in beveiligde werkomgevingen en/of beveiligde ruimten. Al naar gelang de hoogte van de rubricering worden aanvullende beveiligingsmaatregelen getroffen om ontvreemding van die informatie te voorkomen. Doelgerichte pogingen door bezoekers om op locatie informatie buit te maken zijn niet bekend.
Zijn er richtlijnen of werkinstructies voor ICT-veiligheid op uw ministerie? Zo ja, zijn die up-to-date en effectief? Zo nee, waarom niet?
Defensie heeft, als onderdeel van het Defensie Beveiligingsbeleid, instructies voor ICT-beveiliging en -veiligheid, die minimaal tweejaarlijks worden geëvalueerd, waaronder op effectiviteit.
Defensie heeft, conform het Defensie Beveiligingsbeleid en in overeenstemming met het Rijksbreed geldende Voorschrift Informatiebeveiliging Rijk – Bijzondere Informatie (VIR-BI), de beveiliging ingericht middels vier lagen die verschillende beveiligingsniveaus kennen (waarbij niveau één «hoog» is en niveau vier «laag»). Zo zijn poorten voor hoger gerubriceerde netwerksystemen bijvoorbeeld niet toegankelijk voor bezoekers in verband met de permanente begeleiding in de beveiligde ruimten. In het geval van besloten vergaderingen treft Defensie de nodige beveiligingsmaatregelen, waaronder ook het tegengaan van opnamen of afluisteren. Wachtwoorden en codes worden regelmatig door de gebruikers gewijzigd omdat dit middels het systeem automatisch wordt afgedwongen.
Indien u wel richtlijnen of werkinstructies voor ICT-veiligheid op uw ministerie heeft, wat is hierin dan opgenomen over het alleen laten van bezoekers in ruimtes met netwerkpoorten en de omgang met gevoelige informatie op papier, zoals bijvoorbeeld codes en wachtwoorden voor besloten vergaderingen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om professionals van bijvoorbeeld de veiligheidsdiensten de Defensieorganisatie te laten doorlichten op ICT-veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Defensie voert jaarlijks meerdere soorten security assessments uit op het gebied van (ICT-) beveiliging. Dit gebeurt ook in samenwerking met de veiligheidsdiensten. Daarnaast staat de IT-beheerder van Defensie in nauw contact met onder meer het Defensie Cyber Security Centrum. Bij vermoedens van incidenten, of om andere veiligheidsredenen, voert Defensie onderzoek uit en worden de systemen doorgelicht.
Het bericht dat het reisadvies naar Curaçao naar oranje is bijgesteld |
|
Jan Paternotte (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat het reisadvies voor Curaçao sinds 8 december 2020 is aangepast naar oranje?
Ja, dat klopt. Aanvullend is op 16 december jl. een wereldwijd oranje reisadvies van kracht geworden, mede gezien de lockdown in Nederland. Sinds 8 januari jl. is Curaçao vanwege een daling in het aantal besmettingen in het land geen hoogrisicogebied meer. Dit betekent dat men bij terugkeer niet in thuisquarantaine hoeft te gaan en ook de verplichting tot het tonen van een negatieve PCR test bij reizen vanuit Curaçao vervalt. De sinds 23 januari verplichte sneltest is ook niet vereist voor reizigers uit Curaçao. Het wereldwijde oranje reisadvies blijft echter gelden, ook voor Curaçao.
Kunt u toelichten waarom ervoor gekozen is om het reisadvies nu pas te wijzigen, terwijl ruim drie weken geleden al een recordaantal besmettingen werd geconstateerd op Curaçao?
Het aantal besmettingen op Curaçao is in de weken voor het aangepaste reisadvies toegenomen, maar het risico op besmetting was op Curaçao altijd lager dan in Nederland. Daarnaast is gekeken naar onder meer de druk op de zorg(capaciteit), welke in orde was. Op 16 november hebben de autoriteiten op Curaçao extra maatregelen ingevoerd om het oplopende aantal besmettingen tegen te gaan. Net als in Nederland hadden deze maatregelen tijd nodig om effect te hebben. De opvolging van de maatregelen bleek onvoldoende, waardoor het aantal besmettingen bleef stijgen en de autoriteiten op 1 december opnieuw besloten tot het aanscherpen van de maatregelen. Omdat de stijgende trend bleef doorzetten en het risico op besmetting hoger werd dan in Nederland, is besloten het reisadvies voor Curaçao per 8 december bij te stellen naar oranje.
Heeft u er zicht op hoeveel Nederlanders sinds de persconferentie van 4 november jl., toen door premier Rutte werd aangegeven dat alleen binnen het Koninkrijk der Nederlanden geen negatief reisadvies geldt, een reis naar Curaçao hebben geboekt voor de periode tussen 4 november 2020 en half januari 2021?
Tussen 4 november 2020 en 15 januari 2021 zijn 27.060 personen vanaf Schiphol naar Curaçao gereisd en 25.644 personen vanuit Curaçao naar Schiphol. Het is hierbij van belang te vermelden dat hierbij ook sprake kan zijn van een driehoeks-vlucht, waarbij een deel van de passagiers bijvoorbeeld niet op Curaçao, maar pas op Sint Maarten is uitgestapt. Bovengenoemde cijfers zijn daarom niet volledig en geven tevens geen inzage in het aantal boekingen of de nationaliteit van reizigers.
Wat is uw advies aan Nederlanders die tijdens of rond de kerstvakantie een reis naar Curaçao hebben geboekt?
In navolging van het oranje reisadvies geldt nog immer een dringend advies om alleen strikt noodzakelijke reizen naar Curaçao te maken. Zoals Minister-President Rutte tijdens de persconferenties van 14 december en daaropvolgend heeft verkondigd geldt tevens het dringende advies: niet naar het buitenland te reizen en alleen een reis te boeken wanneer dit strikt noodzakelijk is. Voor reizen binnen en buiten Nederland geldt: beperk het aantal reisbewegingen en contactmomenten met andere mensen.
Bent u voornemens om aanvullende communicatiemiddelen in te zetten om duidelijk te maken hoe het actuele reisadvies geldt? Zo ja, op welke wijze? Bent u ook bereid dit te benoemen bij een aankomende persconferentie? Bijvoorbeeld door dit te benoemen?
Actuele reisadviezen zijn terug te vinden op de website van Buitenlandse Zaken en in de Wijs op Reis App. In het Corona-debat van 15 december jl. heeft Minister-President Rutte aangekondigd dat per 16 december jl. alle landen een oranje reisadvies ontvangen, inclusief de Caribische delen van het Koninkrijk.
Klopt het dat op dit moment, voorafgaand aan het afreizen naar Curaçao, de reiziger binnen 72 uur voor vertrek negatief moet zijn getest op het coronavirus en bewijs hiervan dient te overleggen alvorens te kunnen boarden?
Ja, dat klopt. De autoriteiten van Curaçao vragen alle inkomende reizigers om een negatieve PCR-testuitslag van ten hoogste 72 uur oud te tonen bij inreizen.
Bent u het ermee eens dat gezien het hoge aantal besmettingen op Curaçao, het wenselijk zou zijn om reizigers die terugkomen uit Curaçao ook om een negatief testresultaat te vragen alvorens zij Nederland binnen reizen? Zo nee, waarom niet?
Op het moment dat een land wordt aangemerkt als hoogrisico wordt een negatieve PCR-testuitslag alsook een negatieve sneltestuitslag verplicht gesteld om naar Nederland te kunnen reizen. De PCR-testverplichting heeft ook voor Curaçao gegolden. Sinds 8 januari jl. wordt Curaçao niet meer beschouwd als hoogrisicogebieden daarom is het vanaf die datum niet meer verplicht negatievef testresultaten te kunnen tonen voor vertrek naar Nederland
Kunt u aangeven wat de status van uitvoering is van de motie Van Weyenberg/Veldman die vraagt het overleggen van een negatieve coronatest voorwaardelijk te maken aan het binnenreizen van Nederland vanuit een land waar een negatief reisadvies voor geldt?1 Wanneer kan de verplichting om een negatief testresultaat te laten zien bij het binnen reizen van Nederland verwacht worden?
Vanaf 29 december jl. is het tonen van een negatieve PCR-testuitslag voorafgaand aan de reis verplicht voor vliegpassagiers uit alle gebieden waar een hoog COVID-risico geldt. Ook heeft het kabinet de verplichting om te beschikken over een negatieve testuitslag van een sneltest (maximaal 4 uur voor vertrek) ingevoerd. Deze is ingegaan op 23 jl. voor reizigers per vliegtuig en schip. Dit geldt ook voor Nederlanders die uit deze gebieden naar Nederland (terug)reizen.
Klopt het dat op dit moment voor vluchten van KLM en Delta Airlines tussen Atlanta en Amsterdam een pilot is opgezet waar (snel)testen zijn ingezet om het reizen tussen de twee steden weer veilig mogelijk te maken? Kunt u aangeven waarom is gekozen voor deze bestemming?2
Dat klopt. De Minister van I&W heeft op 4 december jl. uw Kamer over dit initiatief geïnformeerd. Reizigers worden voor vertrek getest met een PCR-test, op de luchthaven met een antigeentest en na aankomst opnieuw met een PCR-test. De proef is met medewerking van de ministeries van VWS en I&W opgezet door de luchtvaartmaatschappijen. De luchtvaartmaatschappijen hebben dit traject voorgesteld vanwege het belang van Atlanta voor verbindingen in de Verenigde Staten. Binnenkort zal de Minister van VWS uw Kamer informeren over de resultaten van de evaluatie van de pilot en zijn reactie daarop.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat het vooraf en bij terugkomst testen van reizigers uit Curaçao op dit moment net zo belangrijk is als het testen van reizigers uit Atlanta? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is voorstander van het bevorderen van veilig reizen door middel van testen. Daarom is per 29 december jl. een negatieve-PCR testuitslag verplicht voor alle reizigers uit hoogrisicogebieden. Het kabinet heeft op basis van het 96e OMT advies3 besloten om per 23 januari jl. voor reizigers uit alle hoogrisicogebieden aanvullend op de 72 uur oude PCR-testuitslag ook een negatieve sneltestuitslag te verplichten van ten hoogste 4 uur voor vertrek. Omdat Curaçao op dit moment niet wordt beschouwd als hoogrisicogebied is zowel de PCR-test als antigeentest niet vereist om naar Nederland te kunnen reizen.
Zo ja, bent u in afwachting van een algehele verplichting om een negatief testresultaat bij het binnen reizen van Nederland te overleggen, bereid om met de luchtvaartmaatschappijen die op Curaçao vliegen afspraken te maken over het testen van reizigers die terugkomen uit Curaçao? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn hiervoor ook sneltesten in te zetten?
Tussen 29 december en 8 januari was een negatieve PCR-testuitslag verplicht voor alle reizigers uit Curaçao. Sinds 8 januari jl. wordt Curaçao niet langer beschouwd als hoogrisicogebied vanwege de sterk gedaalde besmettingsgraad. De negatieve PCR- en sneltestuitslag is daarom niet langer nodig.
Bent u bereid in aanloop naar een negatieve testverplichting ervoor te zorgen dat reizigers vanaf Curaçao op Schiphol bij aankomst getest kunnen worden in een (snel)teststraat? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Kunt u, vanwege de start van de kerstvakantie volgende week, deze vragen binnen een week beantwoorden?
De iconen van de Rijkshuisstijl |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met de iconen van de Rijkshuisstijl?1
Ja.
Bent u van mening dat de rijksoverheid in haar communicatie gender normatieve elementen moet vermijden?
Ja. Onder gender normativiteit versta ik gedrag en ideeën die zijn gebaseerd op sociale normen (gendernormen) over hoe mannen, vrouwen, jongens en meisjes zich zouden moeten gedragen. Veel mensen zien die normen als vanzelfsprekend en staan er weinig bij stil. Echter, strikte gendernormen kunnen maatschappelijke problemen veroorzaken, daar aan bij dragen of ze in stand houden. Als Minister van Emancipatie zet ik me in voor het bespreekbaar maken en doorbreken van gendernormen. Uiteraard betekent dit ook dat we vanuit Rijkscommunicatie hier nadrukkelijk oog voor hebben. Dat past bij het streven naar inclusieve communicatie door de rijksoverheid.
Bent u van mening dat de rijksoverheid een voorbeeldfunctie heeft in het doorbreken van gender normativiteit?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met de mening eens dat de huidige Iconen van de Rijkshuisstijl in sommige gevallen gender normatief zijn, als voorbeeld de iconen waarbij een man rollen als dokter, soldaat of technisch manager vervult en de vrouw rollen als kapper of verpleegkundige, en slechts enkele vrouwelijke iconen (6) ten opzichte van een breed scala aan mannelijke iconen (36) in de categorie «Mensen aan het werk»?
Ja.
Bent u bereid om met uw collega die verantwoordelijk is voor de Rijkshuisstijl tot een aanpassing van de Rijkshuisstijl te komen waarbij deze gender normativiteit is weggenomen?
Het Ministerie van Algemene Zaken stelt richtlijnen op voor de communicatie-uitingen van de rijksoverheid. De rijksoverheid streeft naar inclusieve communicatie. Dit betekent in elk geval dat gender normatieve uitingen niet voor mogen komen. Medio dit jaar heeft de Voorlichtingsraad de opdracht gekregen om een werkgroep in te richten die een plan van aanpak voor inclusieve beeldcommunicatie uit zal werken. Het toevoegen van non-gendernormativiteit als uitgangspunt bij het ontwerpen van nieuwe iconen binnen de Rijkshuisstijl kan hierin een plek krijgen. Belangrijk voor de effectiviteit van de iconen is dat deze voor een breed publiek herkenbaar zijn. Tegelijkertijd, heeft de rijksoverheid de verantwoordelijkheid om bij het gebruik van iconen een weerspiegeling van de werkelijkheid, in al haar diversiteit, na te streven. Dit is een belangrijk richtsnoer bij de voorgenoemde uitwerking door de Voorlichtingsraad en de iconen binnen de Rijkshuisstijl.
Bent u bereid om non-gendernormativiteit toe te voegen aan de uitgangspunten bij het ontwerpen van nieuwe iconen binnen de Rijkshuisstijl?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel 'Kabinet gaat noodtoestand gebruiken voor avondklok' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kabinet gaat noodtoestand gebruiken voor avondklok»?1
Ja
Is het waar dat u in verband met het mogelijk instellen van een avondklok in het kader van de coronamaatregelen de Wet Buitengewone Bevoegdheden Burgerlijk Gezag wilt activeren?
Nee
Hoe verhoudt een en ander zich tot de door u tijdens de persconferentie van afgelopen maandag gewekte indruk dat, als al sprake zou zijn van een avondklok, deze «vrijwillig» zou zijn?
Ik heb tijdens de persconferentie niet gesproken van een vrijwillige avondklok.
Is in het kader van genoemde Wet Buitengewone Bevoegdheden Burgerlijk Gezag, zoals in het artikel aangegeven, sprake van besluitvorming «buiten het parlement om»? Zo nee, hoe gaat besluitvorming dan plaatsvinden? Zo ja, vindt u dat in lijn met hetgeen vanuit het parlement bij de behandeling van de onlangs aangenomen Tijdelijke Wet Maatregelen COVID-19 is aangegeven en uiteindelijk in de vorm van een amendement ook in die wet is neergelegd, namelijk dat in voorkomende gevallen sprake dient te zijn van een toetsende rol van het parlement?
Het activeren van noodbevoegdheden geschiedt bij koninklijk besluit. Artikel 1, tweede lid, van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag bepaalt dat onverwijld na het nemen van dat besluit een voorstel van wet aan de Tweede Kamer wordt gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij het besluit in werking gestelde bepalingen.
Bent u bereid elke mogelijke besluitvorming in dezen te doen plaatsvinden conform het in de Tijdelijke Wet Maatregelen COVID-19 bepaalde omtrent de rol van het parlement?
Indien onverhoopt binnen de huidige crisis het instellen van een avondklok noodzakelijk wordt geacht, en de bevoegdheid daartoe dus bij koninklijk besluit moet worden geactiveerd, zal van het voornemen daartoe mededeling worden gedaan aan de Staten-Generaal, zodat daarover desgewenst tussen regering en Staten-Generaal van gedachten kan worden gewisseld, tenzij de vereiste spoed zich daartegen zou verzetten.
Wilt u deze vragen per ommegaande beantwoorden?
Als gevolg van de met de afstemming van de beantwoording gemoeide tijd is het niet gelukt de vragen per ommegaande te beantwoorden.
Het mogelijk instellen van een (regionale) avondklok-maatregel |
|
Suzanne Kröger (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het dat u voor het mogelijk instellen van een (regionale) avondklok-maatregel gebruik wil maken van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden en/of de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag?
Het instellen van een avondklok is op dit moment niet aan de orde, maar het klopt dat het instellen van een avondklok zou zijn gebaseerd op (artikel 8, eerste lid, van) de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag (Wbbbg).
Waarom overweegt u, in tegenstelling tot eerdere momenten tijdens de covid-19 pandemie, nu wel om de noodtoestand uit te roepen of de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag in te zetten, terwijl eerder op expliciete vragen hierover in de Nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet tijdelijke maatregelen covid-19 het volgende werd geantwoord «Dit is niet overwogen. Het afkondigen van een noodtoestand is een zeer vergaande maatregel, die sinds de totstandkoming van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden nog niet is ingezet. Het inzetten van noodbevoegdheden moet zijn ingegeven door de constatering dat reguliere bevoegdheden ontoereikend zijn om de crisis te beheersen. Het reguliere instrumentarium op grond van de Wet publieke gezondheid bleek in de eerste fase van de bestrijding van deze crisis echter voldoende om de noodzakelijke maatregelen te treffen, waardoor het afkondigen van een noodtoestand niet noodzakelijk werd geacht. Voor de volgende fase van de bestrijding van de epidemie van het virus biedt de regeling in dit wetsvoorstel een solide basis voor de maatregelen die in de komende periode noodzakelijk kunnen zijn. Het wetsvoorstel is ingegeven vanuit de overtuiging dat voor een langere periode, een specifieke juridische en democratisch beter gelegitimeerde grondslag nodig is. Zoals vermeld in § 10.4.3 van het algemeen deel van de memorie van toelichting maakt de activering van het staatsnoodrecht het met dit wetsvoorstel beoogde maatwerk niet mogelijk.»?1 Kan de regering heel specifiek ingaan op het feit waarom de regering anderhalve maand nadat zij voorgaand aan de Kamer stuurde hier nu anders over denkt?
Het afkondigen van een noodtoestand is en wordt niet overwogen. Activering van artikel 8 Wbbbg betekent niet dat er een noodtoestand wordt afgekondigd. De Wbbbg is een noodwet, maar diverse artikelen uit de Wbbbg, zoals artikel 8, kunnen zonder het afkondigen van een noodtoestand in werking worden gesteld (de zogeheten separate toepassing). Dit is bepaald in artikel 1, eerste lid, Wbbbg.
Het in vraag 2 opgenomen citaat is een antwoord op de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie of de regering – in het kader van het afkondigen van de beperkte of algemene noodtoestand – op enig moment heeft overwogen de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden (Cwu) te gebruiken.2 Daarvan was en is als gezegd geen sprake, en daarover zijn wij dus niet anders gaan denken. Op 30 september 2020, de dag waarop de Tweede Kamer de nota naar aanleiding van het verslag ontving, heeft de Minister-President bovendien in het debat met de Kamer gezegd dat aan een avondklok haken en ogen zitten, ook juridisch en maatschappelijk, maar dat we niet de luxe hadden een avondklok als mogelijkheid af te voeren.3 Bij de beantwoording van vragen van de leden van de GroenLinks-fractie in de Eerste Kamer over de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) wezen wij op 23 oktober 2020 bovendien al op artikel 8 Wbbbg en de mogelijkheid tot separate toepassing daarvan.4 Ook over de mogelijkheid eventueel een avondklok in te stellen en die bepaling zijn wij dus niet anders gaan denken sinds de beantwoording van die vraag.
Waarom is de mogelijkheid van een avondklok niet in de Wet tijdelijke maatregelen covid-19 voorgesteld?
De Twm komt in de plaats van de noodverordeningen die de voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben vastgesteld. In die noodverordeningen staat geen avondklok. Bovendien was er geen reden daartoe een voorstel te doen: een avondklok was inhoudelijk niet aan de orde en zou zij aan de orde komen, dan kan hetzij artikel 8 Wbbbg worden aangewend, hetzij een specifiek daartoe strekkend wetsvoorstel worden ingediend. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Mocht de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden worden overwogen, overweegt u dan de algemene of beperkte noodtoestand?
De aanwending van die wet en het afkondigen van een noodtoestand worden niet overwogen.
Overweegt u naast een avondklok op grond van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag ook andere maatregelen die kunnen worden genomen op grond van deze wet in te zetten? Zo ja, welke?
Nee.
Deelt u de mening dat de inzet van de mogelijkheden die de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden en de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag biedt, ingaan tegen de bedoeling van de Wet tijdelijke maatregelen covid-19 waarin de Tweede Kamer een expliciete rol heeft bij het instellen van beperkende maatregelen en dat dit bij de inzet van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden en bij de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezagvooraf niet het geval is? Zo ja, waarom kiest u hier in dit geval expliciet voor? Zo nee, waarom niet?
De Twm is een gewone wet en de Cwu en de Wbbbg zijn noodwetten, die daarnaast bestaan in het kader van het staatsnoodrecht. Bij het staatsnoodrecht heeft de wetgever gekozen voor eigenstandige voorzieningen inzake parlementaire betrokkenheid (zie de artikelen 1 en 2 Cwu en artikel 1 Wbbbg). Zoals is aangegeven in antwoord op vragen van de GroenLinks-fractie in de Eerste Kamer bij de behandeling van het Twm-wetsvoorstel, sluit de Twm aanwending van de Cwu juridisch niet uit en is de inzet daarvan dan ook niet geheel ondenkbaar voor niet in de Twm voorziene maatregelen. Ook is opgemerkt dat, zou een avondklok concreter aan de orde komen, daarvoor hetzij een afzonderlijke basis in een wet in formele zin moet worden voorgesteld, hetzij toepassing moet worden overwogen van het staatsnoodrecht, in casu artikel 8 Wbbbg.5
Op welke wijze wordt de Tweede Kamer vooraf betrokken bij een eventueel besluit om ter bestrijding van het covid-19 virus de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden en/of de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag in te zetten?
Indien onverhoopt binnen de huidige crisis het instellen van een avondklok noodzakelijk geacht wordt, dan kan dat alleen als voorafgaand bij koninklijk besluit de bevoegdheid daartoe is geactiveerd. Van een voornemen daartoe zal mededeling worden gedaan aan de Staten-Generaal, zodat daarover desgewenst tussen regering en Staten-Generaal van gedachten kan worden gewisseld, tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet.
Kunt u aangeven hoe de inhoudelijke afweging over de vraag of de invoering van een verregaande avondklok-maatregel effectief en noodzakelijk is, wordt gemaakt? Worden andere minder verstrekkende maatregelen die hetzelfde doel kunnen bewerkstelligen overwogen? Zo ja, welke zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Het instellen van een avondklok is een specifieke maatregel in een specifieke situatie. Omdat, zoals hierboven gesteld, het instellen van een avondklok op dit moment niet aan de orde is, is het niet zinvol in te gaan op de afwegingen die gemaakt moeten worden bij het instellen van een avondklok.
Kunt u aangeven welke afwegingen worden gemaakt bij het instellen van een avondklok? Kunt u hierbij specifiek ingaan op het tijdstippen waartussen de avondklok in werking zal zijn en welke uitzonderingen u voor ogen heeft en hoe dit gehandhaafd zal gaan worden?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u deze vragen één voor één en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat in Groningen minder stemlokalen worden ingericht |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Groningen van plan is minder stemlokalen in te richten?1
Tussen 19 oktober en 13 november is er in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) een peiling uitgevoerd naar het verwachte aantal stemlokalen voor de aankomende Tweede Kamerverkiezing per gemeente. De peiling is verstuurd aan alle gemeenten en 316 daarvan hebben de peiling ingevuld. De uitkomsten van de peiling is als bijlage aan deze beantwoording toegevoegd. 2
De peiling geeft een eerste beeld naar het aantal voorziene stemlocaties in gemeenten. Daarbij plaats ik nadrukkelijk de kanttekening dat in veel gemeenten het inventarisatieproces naar geschikte stemlocaties nog volop in gang is en dat uit contacten met gemeenten blijkt dat de peiling op verschillende wijze is ingevuld. Deze resultaten zijn dus een momentopname van hoe gemeenten er voorstaan in het zoeken van stemlocaties en er veranderen nog voortdurend zaken. Ik ben voornemens de peiling in januari te herhalen.
Uit de peiling blijkt dat tijdens de Tweede Kamerverkiezing van 2021 64 gemeenten voorzien dat zij meer stemlokalen in kunnen richten dan tijdens de Tweede Kamerverkiezing van 2017. Ook voorzien 80 gemeenten dat zij evenveel stemlokalen instellen tijdens de aankomende Tweede Kamerverkiezing.
Daarnaast hebben 121 gemeenten aangegeven dat het nog onbekend is hoeveel stemlokalen zij tijdens de aankomende Tweede Kamerverkiezing gaan inrichten.
Uit deze peiling blijkt voorlopig dat 51 gemeenten, waaronder de gemeente Groningen, op dit moment minder stemlokalen verwachten bij de aankomende Tweede Kamerverkiezing.
De gemeente Groningen is voornemens tijdens de aankomende Tweede Kamerverkiezing 145 stembureaus op 120 locaties in te richten. Tijdens de Provinciale Statenverkiezingen waren dat er 150 op 143 locaties. Hiermee heeft gemeente Groningen in vergelijking met andere gemeenten van dezelfde omvang overigens gemiddeld een relatief laag aantal kiesgerechtigden per stemlokaal.
Bent u bereid met de gemeente in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat in de gemeente niet minder maar méér stemlokalen worden ingericht, zoals de aangenomen motie-Van Raak vraagt?2
Zoals uitgesproken in uw Kamer, heb ik de ambitie dat het aantal stemlokalen voor de aankomende Tweede Kamerverkiezing minimaal op peil blijft. Dat sluit ook aan bij de door uw Kamer aangenomen motie-Van Raak.
Om alle gemeenten nogmaals te wijzen op het belang hiervan heb ik hen een brief gestuurd waarin ik de resultaten van de peiling met hen deel. Daarbij plaats ik ook de kanttekening dat de peiling slechts een momentopname is en dat de situatie in gemeenten inmiddels kan zijn veranderd. Gemeenten bied ik ondersteuning aan middels het door mij ingestelde Ondersteuningsteam stemlokalen. Dit ondersteuningsteam probeert landelijk afspraken te maken over het aanbod aan gebouwen en deze, waar mogelijk, te koppelen aan de gemeenten. De brief is toegevoegd aan de beantwoording van deze Kamervragen.
Bent u bereid de gemeente erop te wijzen dat ook in buurten en wijken rondom het centrum meer stembureaus moeten komen en dat het niet voldoende is vooral locaties te clusteren? Zo nee, waarom niet?
Uit de eerdergenoemde peiling blijkt dat verschillende gemeenten nu kiezen voor grote locaties. In mijn brief aan uw Kamer van 30 oktober jl. schreef ik al dat ik het niet onmogelijk wil maken voor gemeenten om gebruik te maken van grote stem- en tellocaties.4 Wel ben ik mij ervan bewust dat dit tot gevolg kan hebben dat de spreiding van de stembureaus in de gemeenten minder zal zijn. Dat vind ik niet wenselijk. Daarom heb ik in de brief aan de colleges van burgemeester en wethouders aangegeven dat stemlokalen met daarin één of meerdere stembureaus, als gevolg kunnen hebben dat de verkiezingen minder toegankelijk zijn, omdat kiezers een grotere afstand naar het stemlokaal moeten afleggen. Ik vraag de colleges daarom om daarmee rekening te houden en te kijken of zij, al dan niet met hulp van het ondersteuningsteam, nog extra geschikte stemlocaties kunnen vinden.
Deelt u mijn zorg dat meer gemeenten zullen kiezen voor meer grote locaties en dat hiermee de spreiding van stembureaus onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De besluitvorming in de coronapandemie |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u het eens met de stelling «Nederland heeft behoefte aan heldere lijn»? Deelt u de mening dat die heldere lijn er nu niet is? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Helderheid is inderdaad cruciaal. De strategie is erop gericht om zo gericht mogelijk maatregelen te nemen met de grootste impact op het virus en zo min mogelijk economisch en maatschappelijke schade. Regionaal waar dat kan, landelijk waar dat moet. De snel oplopende besmettingsraad vraagt nu om landelijke maatregelen. Daarbij zijn de drie pijlers leidend: Zorgen dat de zorg het aankan, bescherming van de kwetsbaren en zicht op en inzicht in het virus. Bij het nemen van maatrelen is het daarbij zoeken naar een balans tussen maatwerk enerzijds en de wens tot duidelijkheid aan de andere kant. We weten – ook uit de gedragswetenschap -dat het voor mensen heel belangrijk is om te weten wat verwacht wordt en dat anderen ook meedoen. Dat was reden om de routekaart met maatregelen uit te rollen. Dat geeft houvast aan bestuurders en de publieksversie geeft inzicht voor alle inwoners van Nederland. Daarnaast heb ik uw Kamer in het debat van dinsdag 22 september 2020 laten weten dat er tevens meer structuur wordt aangebracht door elke twee weken een vaste besluitvormingscyclus te doorlopen.
Kunt u een overzicht geven van de verantwoordelijkheidsverdeling en beslissingsbevoegdheid gedurende deze pandemie, wie betrokken zijn en daarbij volgorde en tijdpad voor afstemming en besluitvorming aangeven?
Op grond van artikel 7 van de wet publieke gezondheid (WPG), geeft de Minister van VWS leiding aan de bestrijding van de epidemie van de infectieziekte. De Minister van VWS kan de voorzitters een aanwijzing geven hoe ze de bestrijding ter hand moeten nemen. Voor het nemen van maatregelen vraag ik medisch-epidemiologisch advies van deskundigen in het Outbreak Management Team (OMT). Dit advies wordt in het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO) besproken.
Zoals uw Kamer gemeld in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer van 13 maart jl.2 was vanwege de brede maatschappelijke consequenties (volksgezondheid, sociaal, financieel, economisch) van Covid-19 de nationale crisisstructuur ingericht vanaf begin maart tot en met 1 juli 2020. De Minister van Justitie en Veiligheid is de coördinerend Minister voor crisisbeheersing. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) geeft daarbij invulling aan deze coördinerende verantwoordelijkheid van de Minister. Overige ministeries vervullen rollen binnen die structuur, of vervullen vanuit hun beleidsveld een eigen coördinerende rol, zoals het geval is met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor de infectieziektebestrijding. Elk ministerie neemt maatregelen op het eigen beleidsterrein maar stemt deze af binnen die structuur.
De Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb), onder voorzitterschap van de Minister-President, besloot van begin maart tot de zomer over het geheel van maatregelen en voorzieningen met het oog op een samenhangende aanpak ter voorkoming van verdere verspreiding van het coronavirus en met het oog op het beheersen van de maatschappelijke impact hiervan. De Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb) is een ambtelijke commissie onder voorzitterschap van de NCTV die adviezen maakt voor de MCCb. Op uitnodiging kunnen deskundigen de ICCb of MCCb bijwonen. Ten behoeve van de afstemming met de veiligheidsregio’s heeft de Minister van Justitie en Veiligheid aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s verzocht om één a twee gemandateerde vertegenwoordigers namens de 25 veiligheidsregio’s aan te wijzen die kunnen aansluiten bij de ICCb en MCCb.
Aangezien de nationale crisisstructuur vooral is bedoeld voor de kort-cyclische aanpak van een incident is in de zomer de Ministeriele Commissie COVID-19 (MCC-19) ingericht om als voorportaal van de ministerraad integraal over het beleid ten aanzien van de bestrijding en de gevolgen van de COVID-19 pandemie te besluiten. Dit was van belang omdat de coronacrisis geen kortdurende crisis is maar een langdurige crisis waarbij integrale afweging essentieel is. In de MCC-19 worden zowel besluiten genomen over maatregelen voor de acute bestrijding van het virus als besluiten om adequaat in te spelen de middellange en lange termijngevolgen van de crisis. Alle leden van het Kabinet zijn lid van de MCC-19. Ook het Veiligheidsberaad is vertegenwoordigd in de MCC19 evenals de drie planbureaus, zijnde Centraal Plan Bureau (CPB), Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). De MCC-19 wordt voorbereid door de Ambtelijke Commissie COVID-19 (ACC-19) waar ieder departement op Directeur-Generaal of Secretaris-Generaal-niveau in is vertegenwoordigd. In de ACC-19 zijn daarnaast de drie planbureaus ook vertegenwoordigd, evenals het Veiligheidsberaad dat ambtelijk vertegenwoordigd is. Om invulling te geven aan de regionale aanpak is er parallel op regelmatige basis contact met (de vertegenwoordigers van) het Veiligheidsberaad over zaken als inschaling van regio’s, passende maatregelen en de naleving daar van.
In hoeverre wordt op dit moment de nationale crisisstructuur gebruikt? Bent u van plan de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb) weer in te stellen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor uiteengezet is de corona crisis langdurig en raakt hij vele verschillende sectoren. Om die reden is een lijnstructuur opgezet waarin integrale besluitvorming is gewaarborgd. Kennis en ervaring uit de crisisorganisatie is hierbij betrokken. Inmiddels is daarbij één onderdeel uit de crisisstructuur weer geactiveerd, namelijk het nationaal kernteam crisiscommunicatie (NKC). Mocht het noodzakelijk zijn dan kan de volledige crisisstructuur te allen tijde geactiveerd worden.
Welke status heeft het zondagse Catshuisoverleg ten aanzien van de voorbereiding voor besluitvorming over maatregelen in de coronacrisis?
Er vindt op velerlei momenten in verschillende samenstellingen overleg plaats tussen leden van het kabinet. Zo ook met regelmaat op het Catshuis. Het betreft informeel en beschouwend overleg op initiatief van de Minister-President zonder formele agenda. Er vindt geen besluitvorming plaats. Per gelegenheid wordt naast de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, voor Medische Zorg en Sport en van Justitie en Veiligheid een wisselend gezelschap van ministers en externe gasten uitgenodigd. Dit overleg biedt de gelegenheid buiten de formele besluitvorming verschillende aspecten van de coronacrisis en zijn aanpak tegen het licht te houden en daarover standpunten en opvattingen uit te wisselen.
Wie bepaalt wie bij het zondagse Catshuisoverleg aanwezig is? Wie bepaalt de agenda voor dit overleg?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat uw inlichtingenplicht op basis van artikel 68 van de Grondwet een hoeksteen van de parlementaire democratie is en dat zonder de mogelijkheid om informatie te verkrijgen het parlement zijn controlerende taak niet kan goed vervullen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat hetgeen tijdens het zondagse Catshuisoverleg aan de orde is gekomen met het parlement moet worden gedeeld? Zo nee, welk belang van de staat, hetgeen het enige is dat die inlichtingenplicht begrenst, is er dan aan de orde?
Het kabinet onderschrijft uiteraard het belang van zijn grondwettelijke inlichtingenplicht jegens beide kamers van de staten generaal. Om die reden informeert het kabinet de kamer actief over alle zaken rond de aanpak van het corona-virus die relevant zijn en legt het kabinet verantwoording af over genomen besluiten. Daarbinnen behoudt het kabinet zich het recht voor om – bijvoorbeeld informeel en niet besluitvormend – in vertrouwen met elkaar van gedachten te wisselen.
Is de genoemde informatie, onder voorwaarden en ontdaan van persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren, via een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) op te vragen? Zo ja, deelt u dan de mening dat die informatie ook aan het parlement dient te worden verstrekt? Zo nee, waarom niet?
De reikwijdte van een eventueel WOB verzoek kan slechts beoordeeld worden op basis van een concreet verzoek aan de hand van de actuele situatie. Maar in zijn algemeenheid wijs ik op het volgende. Informeel overleg biedt de gelegenheid persoonlijke opvattingen en overwegingen in vertrouwen en vrijheid aan de orde te stellen en te bespreken. Openbaarheid zou betrokkenen ervan kunnen gaan weerhouden zich in openheid uit te spreken. Daarmee zou afbreuk worden gedaan aan de effectiviteit van dit overleg.
Kunt u ten aanzien van de besluitvorming over de maatregelen die na de zomer zijn genomen precies aangeven wie betrokken waren bij de advisering en bij de besluitvorming en in welke volgorde?
De besluitvorming is tot stand gekomen binnen de in het antwoord op vraag 2 en 10 genoemde (advies) structuren.
Welk afwegingskader is gebruikt bij het vaststellen van het laatste pakket maatregelen? Is uitgegaan van een minimaal pakket maatregelen dat nodig is om de toename in het aantal besmettingen te verminderen en de reproductiefactor terug te brengen tot 0.9? Zo ja, waarom is geen ambitieuzer doel gekozen? Welke afweging tussen volksgezondheid en economische belangen is hierbij gemaakt?
De strategie is erop gericht om zo gericht mogelijk maatregelen te nemen met de grootste impact op het virus en zo min mogelijk economisch en maatschappelijke schade. Regionaal waar dat kan, landelijk waar dat moet. Maatregelen zijn passend bij het risiconiveau per regio. Op 28 september 2020 en na het daaropvolgende debat in de Tweede Kamer over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op 29 september 2020 zijn uitsluitend landelijke maatregelen aangekondigd. We hebben deze versnelling gemaakt omdat we zagen dat het beeld van de verspreiding van het virus verslechterde en we verwachtten dat dit in meer regio’s het geval zou worden. Het genoemde maatregelenpakket was een forser pakket aan landelijke maatregelen om het reproductiegetal naar onder de één terug te brengen, hetgeen noodzakelijk is om het aantal besmettingen weer naar beneden te brengen. Het OMT heeft in zijn adviezen dit ook als uitgangspunt gebruikt, het duurzaam terugdringen van de R-waarde. Dit pakket, evenals het pakket van 14 oktober, passen bij het streven om het reproductiegetal zo snel mogelijk te verlagen. Daarbij stond het belang van de volksgezondheid voorop.
Hoe en wanneer zijn gedragswetenschappers betrokken bij het Outbreak Management Team (OMT)-advies c.q. de besluitvorming over maatregelen?
De WHO geeft gedragswetenschappen een belangrijke plaats in de bestrijding van uitbraken, naast andere expertise zoals virologie, epidemiologie en geneeskunde. Zij kijken mee op maatregelen en geven inzichten die van groot nut zijn voor de invulling van de maatregelen. Zo hebben ze een belangrijke rol gespeeld bij de gedragsexperimenten en analyse van de mondkapjes en hebben ze een analyse gepresenteerd over de motivatie van mensen om mee te werken aan de maatregelen. In lijn daarmee zet het RIVM wetenschappelijke kennis en expertise over gedrag op gecoördineerde wijze in bij de bestrijding van de coronapandemie. Een speciale corona gedragsunit bundelt, kanaliseert en maakt expertise direct beschikbaar om beleid en overheidscommunicatie (landelijk en regionaal) te informeren en te ondersteunen.
De inzichten van de corona gedragsunit worden niet via het OMT maar separaat gebruikt door het kabinet ten behoeve van beleid en communicatie. Onderzoek en advies van de corona gedragsunit zijn b.v. gebruikt voor het besluit over het gebruik van mondkapjes. Andere belangrijke producten van de corona gedragsunit zijn «Leefstijladvies voor thuis», de analyse «Thuisblijven, testen en quarantaine» en de notitie «1,5 meter afstand houden en drukte vermijden»
De naleving van de maatregelen is een grote uitdaging. Inzichten over gedrag zijn dus heel wezenlijk bij het richten van de maatregelen. In de routekaart en gereedschapskist die op 13 oktober aan uw Kamer worden gestuurd speelt dit ook een belangrijke rol.
Op welk moment en op welke wijze zijn veiligheidsregio’s betrokken bij advisering en besluitvorming?
Zoals aangeven bij het antwoord op vraag 2 zijn de veiligheidsregio’s vanaf het begin van de opschaling van de nationale crisisstructuur betrokken bij de advisering en besluitvorming, zo zijn de veiligheidsregio’s vertegenwoordigd geweest in de MCCB en zijn zij thans vertegenwoordigd in de MCC-19. Tijdens het soms wekelijkse, soms twee wekelijkse overleg van de Veiligheidsregio’s, is de Minister van Justitie en Veiligheid standaard aanwezig, daarbij regelmatig vergezeld door de Minister van VWS, hetzij door de Minister voor MSZ, hetzij een enkele keer door een andere Minister. Ook buiten het Veiligheidsberaad vindt regelmatig contact en informeel overleg plaats.
Kunt u deze vragen separaat beantwoorden vóór het volgende debat over de ontwikkeling rondom het coronavirus?
Voor de beantwoording van deze Kamervragen heb ik de reguliere termijnen gevolgd.
Het bericht dat de heer Bouali geld kreeg van het ministerie van VWS voor een coronacampagne en ook een promo maakte voor de minister voor zijn CDA-lijsstrekkersverkiezing. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het bericht dat de heer Bouali geld kreeg van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor een coronacampagne?1
Vanuit het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC), onderdeel van de landelijke crisisstructuur, is in mei 2020 gebruikgemaakt van de inzet van influencers om een jongere doelgroep te bereiken met de coronacommunicatie. Reclamebureau Roorda heeft de opdracht van het NKC gekregen om hiervoor met een campagnevoorstel te komen. Roorda heeft voorgesteld live chatsessies over het onderwerp met artiesten in te zetten. Roorda heeft dit vervolgens in opdracht van het NKC verder uitgewerkt. Roorda heeft voorgesteld om rapper Boef en Famke Louise daarvoor in te zetten. Het management van beide artiesten was destijds in handen van artiestenmanagementbureau SPEC. De gesprekken en onderhandelingen met SPEC zijn via Roorda verlopen. Ook de betaling aan SPEC verliep via Roorda omdat zij het contract met deze partij had afgesloten. De inzet van de twee influencers waren onderdeel van de Rijksbrede «Alleen samen» campagne. De «Alleen samen» campagne werd toen gefinancierd door het Ministerie van VWS.
Klopt het bericht dat de heer Bouali eigenaar is van het bedrijf (SPEC) dat het geld kreeg voor een coronacampagne? Zo ja, hoeveel geld kreeg SPEC voor deze campagne?
Voor zover mij bekend is Ali B. partner bij artiestenmanagementbureau SPEC. De kosten voor de influencerscampagne bedragen € 66.574,20 inclusief BTW. Dit bedrag is opgebouwd uit twee delen:
Door Roorda is aan artiestenmanagementbureau SPEC een bedrag van € 42.350 betaald voor zeven bijdragen, vier van rapper Boef, drie van Famke Louise.
De kosten voor de uitwerking en begeleiding van het concept uitgevoerd door reclamebureau Roorda bedragen € 24.224.
Welke BN’ers en influencers deden mee aan deze campagne?
Rapper Boef en Famke Louise.
Wat kregen zij betaald?
Zie vraag 2.
Klopt het bericht dat de heer Bouali ook een promovideo maakte waarin hij u steunde in uw lijsstrekkersverkiezing voor het CDA?
Ali B. heeft in een korte videoboodschap zijn steun betuigd voor mijn lijst0trekkersverkiezing voor het CDA.
Betaalde u de heer Bouali voor deze promo uit eigen zak? Zo ja, kunt u dat aantonen?
Nee. Ali B is niet betaald voor deze videoboodschap.
Betaalde het Ministerie van VWS deze promo? Zo ja, begrijpt u dat het niet de bedoeling is dat het Ministerie van VWS de lijsttrekkerscampagne van het CDA betaalt? Zo ja, realiseert u zich dat dit belangenverstrengeling zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ali B is niet betaald voor deze videoboodschap.
Betaalde niemand deze promo? Zo ja, snapt u wel dat dat ongeloofwaardig is, daar BN’ers en influencers hun inkomen halen uit het doen van promo’s?
Nee. Ali B is niet betaald voor deze videoboodschap.
Wilt u deze vragen gaarne elk afzonderlijk beantwoorden en geen rookgordijn opwerpen door de antwoorden te groeperen?
Zie bovenstaande antwoorden.
Het bericht ‘Klokkenluider Huig Plug: ‘De bezem móet door het hele Ministerie Justitie en Veiligheid!’’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u dit bericht?1
Ja.
Klopt het dat de voorvallenlijst met incidenten van de Dienst justitiële Inrichtingen(DJI) niet compleet is? Zo nee, waarom is deze lijst volgens u wel compleet?
Op de website van Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) worden iedere maand samenvattingen van zogeheten piketmeldingen geplaatst. Dat zijn meldingen van ernstige en/of mediagevoelige incidenten waarover DJI de leiding van het ministerie informeert. Niet van alle voorvallen die zich binnen DJI voordoen wordt een piketmelding gemaakt. In mijn tweede voortgangsbrief over mijn visie «Recht doen, kansen bieden» van 29 juni jl. heb ik dit nader uiteengezet.2
Waar om staat het incidient van 13 januari 2020, waarbij een Roemeense gevangene met behulp van toiletpapier en een aansteker zijn cel in brand stak2, niet op de «voorvallenlijst» van de DJI?3
Niet van alle celbranden wordt een piketmelding gemaakt. Dat hangt af van de ernst en de omvang van de brand. Een piketmelding wordt opgemaakt als de brandweer wordt ingezet om de celbrand te blussen of als door een celbrand meerdere cellen moeten worden ontruimd. Hiervan was bij dit incident geen sprake.
Zijn er nog meer celbranden en andere incidenten dit jaar verzwegen in andere gevangenissen? Zo nee, waar baseert u dit op?
Op de website van DJI worden samenvattingen van piketmeldingen aan de leiding van het ministerie geplaatst.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 worden van celbranden piketmeldingen gestuurd als de aard en omvang van de celbrand hier aanleiding toe geeft. Van het verzwijgen van celbranden en andere incidenten is geen sprake.
Bent u bereid een volledig overzicht te verstrekken van alle celbranden en incidenten van de afgelopen 5 jaar in alle inrichtingen die onder de DJI vallen en tevens hoe vaak er melding werd gedaan van haperende portofoons? Zo nee, waarom niet?
Nee. In mijn genoemde brief van 29 juni jl. heb ik een overzicht gegeven van alle geregistreerde incidenten binnen het gevangeniswezen van DJI in de jaren 2016 tot en met 2019, inclusief een analyse daarvan. Daarnaast wordt, zoals benoemd in mijn antwoord op vraag 2, iedere maand een samenvatting van alle ernstige en/of mediagevoelige incidenten gepubliceerd op de website van DJI. Tot slot publiceert DJI driemaal per jaar haar tertaalrapportage over (aantallen) geweldsincidenten tegen personeel, tussen gedetineerden onderling, ontvluchtingen en onttrekkingen. Ik ben van mening dat dit samen voldoende overzicht geeft in de ernst, de aantallen en de ontwikkeling van incidenten binnen de inrichtingen van DJI en volsta daar dan ook mee.
Klopt het dat artsen en verpleegkundigen van het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) op 20 maart 2020 een klacht tegen de Inspectie J&V hebben ingediend?4
Ja.
Wie heeft deze klacht in behandeling genomen en wat is hiervan de stand van zaken?
De klacht van de medewerkers van het JCvSZ is in behandeling genomen door de Inspecteur-Generaal van de Inspectie Justitie en Veiligheid.6 De klagers en de betrokken medewerkers zijn gehoord. De afwikkeling van de klacht bevindt zich inmiddels in de afrondende fase. De klagers ontvangen bericht over het oordeel van de Inspecteur-Generaal.
Deelt u de mening dat een raadsheer bij het Hof niet tegelijkertijd de functie van directeur in het gevangeniswezen kan vervullen, omdat er sprake is van een conflicterend belang? Zo nee, waarom niet?5
Of er sprake is van een mogelijk conflicterend belang bij een dergelijke combinatie van functies wordt vanuit twee kanten bekeken.
De Rechtspraak hanteert de Leidraad Onpartijdigheid en nevenfuncties in de Rechtspraak (januari 2014) voor het inzetten van (plaatsvervangend-) raadsheren. De toetsingsbevoegdheid ten aanzien van nevenbetrekkingen is expliciet neergelegd bij de president van het gerecht (art. 44, lid 6, Wrra). De president betrekt daarbij naast de Leidraad, de Gedragscode Rechtspraak en de NVvR-rechterscode. Rechters kunnen zich bovendien laten verschonen als door feiten en omstandigheden de onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Daarnaast gelden voor alle rijksambtenaren de integriteitsregels die zijn vastgelegd in de ambtenarenwet 2017 en de Gedragscode Integriteit Rijk. Hierin staan regels over het aanvaarden van nevenfuncties. Zo geldt dat nevenwerkzaamheden niet worden toegestaan als het goed functioneren van de ambtenaar, of het goed functioneren van de dienst, niet is verzekerd. Voorafgaand aan een aanstelling worden door de ambtenaar gemelde functies hierop beoordeeld.
Daar waar u in het algemeen overleg gevangeniswezen van 6 februari 2020 aangaf dat er nog een onderzoek van de IGJ naar het JCVSZ liep, kunt u aangeven wat de stand van zaken is rond dat onderzoek van de IGJ inzake het JCvSZ? Kunt u garanderen dat alle meldingen van alle melders in dat onderzoek worden meegenomen en geadresseerd?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ontving in augustus 2019 een melding van een voormalig medewerker van de penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie Scheveningen over het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ). De IGJ heeft naar aanleiding van bovenstaande melding een onderzoek binnen het JCvSZ van PI Haaglanden ingesteld. De bevindingen van dit onderzoek zijn aanleiding geweest voor een verbetertraject in het JCvSZ. De IGJ heeft dit verbetertraject gevolgd. In deze periode is de IGJ anoniem benaderd door een drietal zorgmedewerkers die zich zorgen maakten over de ontwikkelingen in het JCvSZ. De IGJ heeft de onderwerpen die in deze contacten aan de orde kwamen op hoofdlijnen meegenomen in het vervolgonderzoek.
Op 23 juli 2020 vond een bezoek van de IGJ plaats om de uitwerking en het effect van het verbetertraject in de praktijk te toetsen. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de IGJ een rapportbrief opgesteld. Deze brief heb ik recent ontvangen. In de loop van deze week zal ik een reactie hierop aan uw Kamer aanbieden.
Bent u bereid al deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het pr-beleid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u uitleggen waarom u uw Kamerbrief over de corona-evaluatie 1,5 uur onder embargo naar de media heeft gestuurd en bij het verlopen van het embargo, de Kamerbrief openbaar heeft gemaakt? Wat zegt dit over de informatiepositie van de Kamer, de media, maar ook van mensen in het land?1
Door het hanteren van een embargo tot na het versturen van de Kamerbrief werd de informatiepositie van de Kamer gerespecteerd. Daarnaast werd met deze handelwijze ook de informatiepositie van zowel het publiek als die van media eveneens gerespecteerd.
Waarom staat de pr-machine van uw ministerie vol aan, terwijl het juist zo belangrijk is om vertrouwen en draagvlak in de samenleving te creëren in de voortdurende coronacrisis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u uitleggen waarom u uw mediastrategie met betrekking tot uw beleid inzake de coronacrisis belangrijker vindt dan het eerst informeren van de Kamer?
Zie antwoord op vraag 1.
Vindt u de informatiepositie van de Kamer ondergeschikt aan uw pr-beleid om een zo goed mogelijk beeld te kunnen schetsen in de media voor de mensen thuis?
Zie antwoord op vraag 1.
Wilt u reageren op de uitspraken van de Kamervoorzitter die eerder aangegeven heeft dat het uit staatsrechtelijk oogpunt zeer ongewenst, zo niet onaanvaardbaar is dat de media vaak eerder op de hoogte zijn van beleidsvoornemens van het kabinet dan de Kamer?2
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u een overzicht sturen van alle brieven en beleidsvoornemens die u in de afgelopen periode eerst naar de media heeft gestuurd, alvorens naar de Kamer? Zo neen, waarom wilt u hier niet transparant over zijn?
Dat overzicht is er niet, omdat het ministerie geen berichtgeving over beleid(voornemens) nastreeft voordat de Kamer daarover geïnformeerd is.
Wilt u beloven dat de Kamer over uw beleidsvoornemens, standpunten en brieven eerst geïnformeerd wordt, voordat dit onder embargo naar de media gaat? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6.
Het bericht 'Advocaten slijpen messen na de bruiloftsfoto's en Grapperhaus verweer' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u toelichten hoe uw opmerkingen tijdens het debat van 2 september 2020 over de intenties van een overtreder bij overtreding van de anderhalve meter regel een rol spelen, nu het gaat om eenovertredingwaarbij (in tegenstelling tot bij een misdrijf) opzet geen rol speelt en dus voor een bewezenverklaring geen vereiste is?1
Algemeen geldend uitgangspunt bij de handhaving is, dat handhaven niet alleen bestaat uit het uitschrijven van bekeuringen, maar dat voor het toezicht op de naleving van regels ook van belang zijn het zichtbaar aanwezig zijn in de publieke ruimte en het aanspreken van burgers. De inmiddels sterk toenemende besmettingscijfers maken het noodzakelijk om nu weer intensiever te handhaven. Met de voorzitters van de veiligheidsregio’s, het OM en de politie zijn afspraken gemaakt om steviger in te zetten op de handhaving van de maatregelen. Het aanspreken van de overtreder is onderdeel van de handhaving, maar er zal ook sneller worden opgetreden, en ook geverbaliseerd. Dat wordt ook vastgelegd in een nieuw landelijk geldend handhavingskader van het Veiligheidsberaad.
Is de «Circulaire van het OM» en het «Beleid Handhaving verbodsbepalingen van 11 augustus» waar u naar verwees in het plenaire debat van 2 september 2020 een en hetzelfde stuk? Zijn dit openbare stukken? Bevatten zij dwingend beleid?
Ik verwees tijdens het debat inderdaad naar het interne beleidskader van het OM. Dit stuk is niet openbaar.
n In het beleidskader heeft het OM uitgangspunten voor de strafrechtelijke handhaving van de coronamaatregelen vastgelegd. In algemene zin doet dit beleidskader geen afbreuk aan de beoordelingsruimte die opsporingsambtenaren hebben om in individuele gevallen af te wegen welke interventie het meest passend en effectief is. Het kan hierbij gaan om aanspreken en waarschuwen tot het (meteen) opleggen van een sanctie. In ieder geval wordt volgens het beleidskader van het OM verbaliserend opgetreden als de overtreder van de anderhalvemeter-maatregel is aangesproken en de maatregel dan nog altijd niet wordt nageleefd. Dan is er sprake van een bewuste overtreding. Het beleidskader wordt door de betrokken handhavingsinstanties gebruikt voor hun eigen uitvoeringsinstructies. Het kader is echter niet dwingend voor de opsporingsambtenaar en doet geen afbreuk aan de hiervoor genoemde beoordelingsruimte. Daar waar verschillen zijn in de aanpak van opsporingsambtenaren (bijv. waarschuwen in plaats van sanctioneren of direct sanctioneren) is dit een uitvloeisel van die beoordelingsruimte.
In hoeverre moet de paragraaf die u citeerde in het plenaire debat van 2 september 2020 gezien worden als een verplichting voor verbalisanten om de «drietrapsraket» te volgen?2 Deelt u de mening dat deze paragraaf gezien moet worden als niet meer dan een voorbeeldsituatie waarin zonder meer verbaliserend moet worden opgetreden?
Zie het antwoord op vraag 1.
Op welke (andere) wijze is in deze of andere stukken de zogenoemde «drietrapsraket» dwingend vastgelegd?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kan de burger zich op deze «drietrapsraket» beroepen bij de rechter in die gevallen waarin er niet eerst is gewaarschuwd en er desondanks wel proces-verbaal is opgemaakt?
Nee, het beleidskader heeft, anders dan OM-Aanwijzingen en strafvorderingsrichtlijnen, geen derdenwerking; burgers kunnen er geen rechten aan ontlenen. Het is aan de individuele handhaver om te beoordelen welke interventie in de specifieke situatie passend is.
Hoeveel processen-verbaal zijn er uitgeschreven voor overtreding van de 1,5 meter regel? Door welke functionarissen van het openbaar ministerie (OM) zijn/worden deze beoordeeld?
Op 25 oktober 2020 waren er 27.465 processen-verbaal uitgeschreven wegens overtredingen van de regionale noodverordeningen rondom corona3.
De officier van justitie beoordeelt alle uitgeschreven processen-verbaal en weegt in elk individueel geval zorgvuldig of de zich voorgedane situatie aanleiding geeft tot het opleggen van een boete vanwege overtreding van de noodmaatregelen. Voorafgaand aan het opleggen van een sanctie wordt vastgesteld of er een strafbaar feit is gepleegd en wordt de schuld vastgesteld.
Hoeveel boetes heeft het OM reeds opgelegd voor dergelijke 1,5 meter-overtredingen?
Op 25 oktober jongstleden waren er circa 20.514 strafbeschikkingen uitgevaardigd voor overtreding van een regel uit de regionale covid-19-noodverordeningen.
Hoeveel verzetschriften tegen die boetes heeft het OM reeds ontvangen? Door welke OM-functionarissen zijn/worden deze verzetschriften beoordeeld?
Tegen 7.451 strafbeschikkingen is de bestrafte in verzet gegaan (peildatum eveneens 25 oktober).
Welke criteria hanteert het OM bij de beoordeling van processen-verbaal en verzetschriften? Welke rol speelt de «drietrapsraket» bij die beoordeling?
Zie de antwoorden op de vragen 1 en 2.
Hoeveel verzetschriften zijn reeds gegrond verklaard en in hoeveel gevallen is de beslissing genomen om deze voor te leggen aan de kantonrechter?
Er zijn inmiddels 60 zaken door de rechter afgehandeld. In 45 zaken leidde dat tot een veroordeling van een geldboete. Verwijzend naar de in procedure zijnde wetsvoorstel Tijdelijke maatregelen COVID-19, is in een groot aantal verzetzaken het boetebedrag verlaagd naar 95 euro. Vanwege deze beide ontwikkelingen, heeft het Openbaar Ministerie besloten het boetebedrag voor alle overtredingen van de noodverordening die richten tot de individuele burger met ingang van woensdag 14 oktober op 95 euro vast te stellen4.
Hoeveel boetes zijn er al betaald/geïnd door het Centraal Justitieel Incassobureau?
Eind oktober waren er 5.736 boetes betaald.
Gezien het feit dat u reeds heeft besloten dat het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG) de eerste Corona-boete niet mee zal wegen in de beoordeling van aanvragen voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), ziet u nut en noodzaak van nadere beperkingen t.a.v. het meewegen van Corona-boetes? Zo ja, op welke wijze?
Naar aanleiding van moties van uw Kamer gaven de Minister voor Rechtsbescherming en ik in de brief van 25 september 20205 aan aanleiding te zien om de boetes voor overtreding van de veiligeafstandnorm en norm met betrekking tot groepsvorming niet langer op te nemen in de justitiële documentatie. Hoewel het kabinet, gelet op de huidige toename van het aantal besmettingen, nog altijd noodzaak aanwezig acht voor een strikt handhavingsbeleid, is voor deze aanpassing gekozen omdat de anderhalvemetermaatregel – hoewel noodzakelijk om het risico op besmettingen te beperken – zodanig tegengesteld is aan natuurlijk menselijk gedrag dat overtreding van de regel snel achteloos gemaakt is. Met deze aanpassing werd bereikt dat overtreders van de anderhalvemetermaatregel niet langer de kans lopen ook nog op een later moment in hun leven geconfronteerd te worden met de gevolgen van deze boete.
Aangezien het Openbaar Ministerie, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10, nadien het boetebedrag voor alle overtredingen van de covid-noodverordening die richten tot de individuele burger op 95 euro heeft vastgesteld, wordt momenteel geen enkele overtreding van een noodverordening meer geregistreerd in de justitiële documentatie. Als gevolg hiervan worden deze overtredingen ook niet meegewogen bij de beoordeling van aanvragen voor een Verklaring Omtrent het Gedrag.
Het bericht dat voormalig staatssecretaris Van Ark een compensatie voor de gedupeerden in de CAF-11 zaak blokkeerde in de Ministerraad |
|
Mahir Alkaya , Peter Kwint |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kunt u aangeven waarop u zich in uw eerdere beantwoording van onze vragen over deze zaak baseert dat het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gezamenlijk hebben opgetrokken om tot een oplossing te komen voor gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire, mede gelet op de documenten over deze zaak die op 31 augustus naar de Kamer zijn gestuurd waaruit blijkt dat in ieder geval al in 2013 door de Belastingdienst is gemeld dat de invordering ernstige problemen kende maar dat door uw departement de noodzaak om volledig terug te vorderen benadrukt bleef worden?1 2
Het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) werken vanaf het begin nauw samen om gedupeerde ouders zo snel mogelijk recht te doen. In de uitvoering van de kinderopvangtoeslag is veel fout gegaan. Wat de gedupeerde ouders als gevolg hiervan is overkomen, had nooit mogen gebeuren. Begin juni 2019, bij de voorbereiding op gesprekken met gedupeerde ouders, begon de omvang van de affaire bij voormalig Staatssecretaris Snel duidelijk te worden. Zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen werd vanaf dat moment door het kabinet onderschreven. Hiervan heeft hij het kabinet op de hoogte gebracht, waarna hij in zijn brief van 11 juni 20193 uw Kamer heeft laten weten vastberaden te zijn de situatie zo snel mogelijk recht te zetten en dat hij de Adviescommissie uitvoering toeslagen heeft gevraagd hem daarbij te helpen. Zoals bijvoorbeeld ook blijkt uit de notitie van 2 oktober 20194 is hierna intensief samengewerkt om ook een structurele oplossing te vinden voor het alles-of-niets beginsel, zoals in dezelfde Kamerbrief is aangekondigd. Wij hebben eerder aangegeven het te betreuren dat destijds de signalen op de achtergrond zijn geraakt doordat fraudezaken in de actualiteit stonden en het bestrijden van fraude op dat moment voorrang kreeg. Daarbij hebben we ook aangegeven dat we betreuren dat er niet eerder is gekozen voor proportioneel vaststellen.
Waarom zijn zoveel stukken die bij de zoektocht naar boven zijn gekomen niet aan de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen verstrekt? Bent u ervan overtuigd dat deze commissie hiermee een volledig en afdoende beeld heeft gekregen van de besluitvorming over het disproportioneel terugvorderen van toeslagen?
Voor de Adviescommissie is gezocht binnen een kortere periode, omdat de focus lag op de periode rond 2014–2015. De stukken die gevonden zijn naar aanleiding van vragen aan het ministerie en berichtgeving van het journalistieke collectief Follow the Money zijn met de Adviescommissie gedeeld en later ook met uw Kamer.5
Bij het onderzoek naar signalen over de problematiek van de eigen bijdrage bij de kinderopvangtoeslag dat ik op 31 augustus jl.6 aan uw Kamer heb aangeboden, is tussen juni en augustus gericht gezocht in miljoenen documenten. Hierbij zijn alle informatiesystemen van het Ministerie van SZW geraadpleegd. Met een dergelijk diepgaand onderzoek komen documenten naar boven die niet met een reguliere zoekopdracht gevonden kunnen worden. Dit was ook de reden om een apart onderzoek te laten uitvoeren, om zorg te dragen dat alles boven zou komen wat niet al bekend was. Toen dit onderzoek startte, was de Adviescommissie uitvoering toeslagen al tot een eindconclusie gekomen. De gevonden stukken in het onderzoek laten zien welke signalen zijn uitgewisseld tussen de Belastingdienst en het Ministerie van SZW over het terugvorderen van kinderopvangtoeslag in relatie tot het niet (volledig) voldoen van de eigen bijdrage door ouders. De conclusie uit de rapportage ondersteunt die van de eerdere zoektocht. Het beeld dat de signalen op de achtergrond zijn geraakt komt overeen met het beeld uit het eerste advies van de Adviescommissie.
Ik betreur het dat de strikte handhaving zware gevolgen heeft gehad voor ouders. Het aangevulde beeld van de historie doet niets af aan de conclusie dat wat gedupeerde ouders is overkomen als gevolg van het harde stelsel nooit had mogen gebeuren. Daarom heeft het kabinet maatregelen genomen om dit ook met terugwerkende kracht te herstellen.
Waarom is een snelle oplossing voor de ouders in de CAF 11-zaak, toen bij het Ministerie van Financiën klaarblijkelijk bekend was hoe de vork in de steel zat, die zich had kunnen uitstrekken naar andere onterechte fraudegevallen, door u geblokkeerd? Kunt u een reconstructie bieden van de besluitvorming over deze uiteindelijk niet uitgevoerde compensatieregeling? Kunt u daarbij de ambtelijke notities ter voorbereiding van deze later geblokkeerde regeling aan de Kamer doen toekomen?
In de vraagstelling wordt er ten onrechte van uitgegaan dat in de ministerraad van 7 juni 2019 een compensatievoorstel van Staatssecretaris Snel is tegengehouden. Dit is niet het geval. Vanaf het moment dat de omvang van de affaire bij Staatssecretaris Snel duidelijk begon te worden, heeft het kabinet zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen onderschreven. Vanuit het Ministerie van SZW is daarbij aangegeven actief betrokken te willen zijn bij het vinden van een passende oplossing. Het is als overheid belangrijk altijd zorgvuldig te handelen, voor de mensen om wie het handelen gaat, anderen in dezelfde situatie én het algemeen belang. Die zorgvuldigheid is betracht met het werk van de Adviescommissie uitvoering toeslagen onder leiding van mr. J.P.H. Donner, die in verband met de noodzaak tot spoedige compensatie, ten aanzien van de CAF-11 ouders een interim-advies uitbracht dat op 14 november 2019 aan uw Kamer is aangeboden, vooruitlopend op het bredere advies.
Op 2 juli 2020 heeft uw Kamer besloten tot het instellen van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag. Op 14 juli 2020 heeft de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag documenten en inlichtingen gevorderd die onder andere zien op de totstandkoming van de compensatieregeling voor de gedupeerde ouders in de CAF-11-zaak. De documenten worden in die hoedanigheid met uw Kamer gedeeld. Zo betracht ik een zorgvuldige en transparante werkwijze.
Welk doel dient het volgens u om een door een collega-bewindslid voorgestelde compensatieregeling, die daarmee de ernst van de problematiek erkent, te blokkeren? Zijn deze gronden gelegen in de eerder door u genoemde scheiding tussen uw beleidsmatige verantwoordelijkheid en uitvoerende verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van Financiën? Zo ja, erkent u dat u hiermee verantwoordelijkheid draagt voor de ontstane problematiek en de situatie waarin gedupeerde ouders zich bevinden?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 3, is er geen compensatievoorstel van Staatssecretaris Snel tegengehouden. Vanaf het moment dat de omvang van de affaire duidelijk begon te worden, heeft het kabinet zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen onderschreven. Vanuit het Ministerie van SZW is daarbij aangegeven actief betrokken te willen zijn bij het vinden van een passende oplossing. Het is als overheid belangrijk altijd zorgvuldig te handelen, voor de mensen om wie het handelen gaat, anderen in dezelfde situatie én het algemeen belang. Die zorgvuldigheid is betracht met het werk van de Adviescommissie uitvoering toeslagen onder leiding van mr. J.P.H. Donner, die in verband met de noodzaak tot spoedige compensatie, ten aanzien van de CAF-11 ouders een interim-advies uitbracht dat op 14 november 2019 aan uw Kamer is aangeboden, vooruitlopend op het bredere advies.
Kunt u aangeven hoe u kunt stellen dat uw ambtsvoorganger «vanaf het begin onderschreven [heeft] dat gedupeerde ouders zo snel mogelijk recht moet worden gedaan» en kunt u dit staven aan de hand van interne documenten? Welk moment moet hierbij worden beschouwd als beginpunt en ligt dit voor of na het moment dat uw ambtsvoorganger een snelle compensatie voor ouders blokkeerde in de ministerraad? En geldt dit naar uw mening voor al uw ambtsvoorgangers?
Het Ministerie van Financiën en SZW hebben in nauwe samenspraak opgetrokken bij het zoeken naar een passende oplossing voor ouders. Het is als overheid belangrijk altijd zorgvuldig te handelen, voor de mensen om wie het handelen gaat, anderen in dezelfde situatie én het algemeen belang. Voor de ouders in de CAF11-zaak was nog onvoldoende duidelijk in welke mate zij waren benadeeld en op welke compensatie zij daarom recht hadden. Voor ouders die mogelijk in dezelfde positie verkeerden, moest nog naar hun zaak gekeken worden. Voor het algemeen belang was nog onduidelijk of ouders op terechte gronden een vergoeding uit algemene middelen zouden krijgen. Dit verdiende een zorgvuldig onderzoek en een zorgvuldige afweging ten aanzien van de compensatievraag. Die zorgvuldigheid is betracht met het werk van de AUT onder leiding van mr. J.P.H. Donner, die in verband met de noodzaak tot spoedige compensatie, ten aanzien van de CAF-11 ouders een interim-advies uitbracht dat op 14 november 2019 aan uw Kamer is aangeboden, vooruitlopend op het bredere advies.
Op 2 juli 2020 heeft uw Kamer besloten tot het instellen van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag. Op 14 juli 2020 heeft de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag documenten en inlichtingen gevorderd die onder andere zien op de totstandkoming van de compensatieregeling voor de gedupeerde ouders in de CAF-11-zaak. De documenten worden in die hoedanigheid met uw Kamer gedeeld. Zo betracht ik een zorgvuldige en transparante werkwijze.
Waarom is door uw ambtsvoorganger(s), dat zoals u in uw eerdere antwoorden schrijft beleidsmatig verantwoordelijk is voor de kinderopvangtoeslag, tot op heden ontkend dat zij betrokken zijn geweest bij de besluitvorming over de terugvorderingsproblematiek terwijl uit de door u toegezonden stukken van uw departement blijkt dat zij jarenlang hebben aangemoedigd dat disproportionele terugvordering beleid werd? Waarom was het adagium dat «kwalitatief goede kinderopvang niet gratis is» belangrijker dan de gedupeerde ouders en kinderen wiens levens zijn verwoest door een dikwijls onmetelijke schuldenlast?
Net als mijn ambtsvoorgangers draag ik zorg voor het stelsel van kinderopvang en daarmee voor de inhoudelijke voorwaarden voor kinderopvangtoeslag. Daarvoor wordt niet weggelopen en die verantwoordelijkheid wordt ook zeker niet ontkend. Het wettelijk kader en de verantwoordelijkheden in het stelsel van kinderopvangtoeslag is een samenspel van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en de Wet kinderopvang (Wko). De Belastingdienst/Toeslagen, uitvoerder van de kinderopvangtoeslag, is onderdeel van het Ministerie van Financiën. De Staatssecretaris van Financiën en ik trekken daarom samen op, ieder vanuit onze eigen verantwoordelijkheid.
Zoals ook uit het onderzoek blijkt, is er op meerdere momenten tussen de ministeries gesproken over het volledig terugvorderen van de kinderopvangtoeslag als een ouder de eigen bijdrage niet (volledig) had betaald. Voor het Ministerie van SZW was een nieuw stelsel van financiering het antwoord op deze signalen. Vanaf 2014 werd aan deze stelselherziening gewerkt. Toen het kabinet besloot niet door te gaan met directe financiering werd ingezet op het verbetertraject kinderopvangtoeslag.
Ik wil nogmaals benadrukken dat ik het betreur dat destijds geen gevolg is gegeven aan de signalen door proportioneel terugvorderen van de kinderopvangtoeslag mogelijk te maken. Sinds eind 2019 is proportioneel terugvorderen mogelijk gemaakt. In deze uitzonderlijke situatie heeft het Kabinet besloten de inzichten van nu ook met terugwerkende kracht toe te passen vanaf het begin van het huidige toeslagenstelsel om daarmee ouders die door het harde karakter van de regelgeving in ernstige en soms blijvende problemen zijn gekomen, waar mogelijk een passende oplossing te bieden.
Kunt u deze vragen een voor een en inhoudelijk behandelen?
Alle vragen zijn één voor één en inhoudelijk behandeld.
Het bericht: minister die niet reageert op omstreden vertrekpremie directeur woningcorporatie Woonbron |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Minister reageert niet op provocatie Woonbron»?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja. Het toezicht op de naleving van de Wet normering topinkomens is voor zover het de woningcorporaties betreft gemandateerd aan de Autoriteit woningcorporaties (Aw). De Aw heeft op 20 augustus jl. gereageerd naar het bestuur van Woonbron op de betreffende tekst in het jaarverslag.
Wat is uw mening over het feit dat de Rotterdamse woningcorporatie Woonbron in haar jaarrekening 2019 vasthoudt aan de opvatting dat zij niet onrechtmatig zou hebben gehandeld bij het verstrekken van een ontslagvergoeding aan de in juli 2018 vertrokken directeur? Kunt u dit toelichten?
De gang van zaken is voor de Aw aanleiding geweest om in overleg te treden met Woonbron. De Aw geeft aan dat tekst zoals opgenomen in het jaarverslag geen recht doet aan het indringende en constructieve gesprek dat de Aw en de Raad van Commissarissen van Woonbron met elkaar hadden. De tekst doet ook geen recht aan de afspraak dat Woonbron zich committeert aan de beleidslijn van BZK en de Aw inzake de VPL premie.
Waarom wacht u met het geven van een reactie op deze kwestie totdat een eerstvolgende, pas in 2021 te verwachten, beoordelingsbrief over Woonbron verschijnt?
Dat is niet het geval, zie het antwoord op vraag 1.
Overweegt u, net als in januari 2020 gebeurde in de affaire Laurens Wonen, de Autoriteit woningcorporaties een aparte brief te laten sturen waarin u uw ongenoegen over Woonbrons opstelling in de kwestie kunt uiteenzetten?2
Nee, voor een aparte brief is geen noodzaak. Woonbron heeft namelijk na de in het antwoord op vraag 1 aangehaalde reactie van de Aw op 3 september het volgende bericht op haar website geplaatst:
Wat was de uitkomst van het eerder gevoerde verantwoordingsgesprek tussen de Autoriteit woningcorporaties en de commissarissen van Woonbron?
De uitkomst van het gesprek was voor de Aw op dat moment zodanig dat de kwestie wat haar betreft afgehandeld was.
De terugkeer van het ministerie van VROM |
|
Julius Terpstra (CDA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de aangenomen motie-Nijboer/Ronnes?1 Deelt u de opvatting van de Kamer dat het gewenst is dat in een komend kabinet de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer terugkeert? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf dat de ruimtelijke en volkshuisvestingopgaven waar Nederland voor staat groot en complex zijn en vragen om fundamentele keuzes. Zij vragen, zoals ik u heb laten weten in de brief «Regie en keuzes van nationaal omgevingsbeleid» van 23 april 2020 (Kamerstuk 34 682, nr. 48) om meer regie vanuit het Rijk op de toekomstige inrichting van Nederland. Dit krijgt zijn beslag in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en de hiermee samenhangende programma’s. Naar verwachting zal de NOVI in september aan de Tweede Kamer worden toegezonden. In de bijbehorende uitvoeringsagenda staat uitgewerkt hoe het huidige kabinet uitvoering geeft aan de prioritaire opgaven.
Of er in het volgend kabinet een Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer moet komen, is een politieke keuze en afweging die aan politieke partijen betrokken bij een volgende kabinetsformatie is.
Deelt u de opvatting dat het bestrijden van de woningnood en opgaven op het gebied van ruimtelijke ordening de volledige aandacht van een bewindspersoon vereisen? Zo nee, waarom niet?
Tot 2030 moeten er 845.000 woningen gerealiseerd worden. Dit is een zeer omvangrijke opgave, welke ook grote impact zal hebben op de ruimtelijke ordening. Tegelijk zijn er omvangrijke opgaven op de energietransitie, landbouw, milieu, mobiliteit en economie. Deze opgaven vragen om integrale oplossingen en vragen daarmee altijd meer dan de aandacht van één Minister. Dit geldt ook voor het huidige kabinet.
Om de woningbouwopgave te versnellen heeft het huidige kabinet reeds een groot aantal initiatieven opgestart. Zo wordt uitvoering gegeven aan de Woondeals gericht op de bouw van circa 200.000 extra woningen. Daarvoor zijn extra bouwlocaties aangewezen. Door middel van de woningbouwimpuls wordt ingezet in op betaalbare woningen, het versnellen van de woningbouw en een goede, veilige en gezonde leefomgeving. In een aantal regio’s met een grote, urgente en complexe verstedelijkingsopgave wordt gewerkt als partner met de regio aan een regionale verstedelijkingsstrategie ten behoeve van de verstedelijkingsopgave voor de langere termijn.
Wat is er praktisch nodig voor de heroprichting van een Ministerie van VROM? Welke zaken moeten daarvoor worden geregeld?
Het (her)oprichten van een departement betekent een departementale herschikking. Herschikkingen vragen grote inspanningen op financieel vlak en veel tijd en aandacht van de rijksdienst. Grootschalige herschikkingen zijn niet het enige instrument. Departementen dienen zodanig over de grenzen van de eigen organisatie heen samen te werken aan de maatschappelijke opgave dat departementale herschikking niet nodig is. Als tot een herschikking zou worden besloten bij de kabinetsformatie, dan is hiervoor een handboek departementale herschikkingen beschikbaar.
Bent u bereid om de nodige voorbereidingen te treffen, zodat een volgend kabinet voortvarend de woningnood kan bestrijden? Zo ja, op welke termijn gaat u de Kamer daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoorden op vragen 2 en 3.
Bent u bereid om ook een vakkundige rijksplanologische dienst in te stellen die onder de directe verantwoordelijkheid van die Minister wordt geplaatst?
De voormalige Rijksplanologische Dienst adviseerde de Minister die belast was met ruimtelijke ordening en verrichtte daartoe ook onderzoek. Daarnaast zag de dienst toe op de uitvoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Rijkstaken bij de uitvoering van het beleid. Bij de splitsing van de voormalige Rijksplanologische Dienst zijn de taken op het gebied van verkenningen, analyses en evaluaties overgegaan naar wat nu het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is. De beleidsmatige taken zijn ondergebracht bij de directie ruimtelijke ordening, nu onderdeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Hiermee werd een duidelijke rolverdeling tussen onafhankelijk onderzoek en beleid tot stand gebracht.
Op korte termijn wordt de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) aan uw kamer toegezonden als het nieuwe beleidskader voor het fysieke domein. Daarin wordt aangegeven waar het Rijk regie voert of waar het juist aan de medeoverheden is om keuzes te maken. Deze NOVI is de eerste visie vanuit het gedachtegoed van de toekomstige Omgevingswet. Keuzes die in de NOVI worden gemaakt, zullen worden doorvertaald in investeringsbeslissingen, programma’s en waar nodig in regelgeving. De kennis en onderzoeken van het PBL en andere Rijkskennisinstellingen vormen ook in de huidige situatie hierbij een belangrijke pijler. Mede op basis van de beschikbare kennis is in de NOVI invulling gegeven aan een nieuwe vorm van uitvoering. De vernieuwing ligt daarbij in integratie van verschillende beleidsvelden en in samenwerking met de verschillende overheden en partijen. Dit krijgt op een gelaagde wijze vorm; van algemene visie in de NOVI, via nadere uitwerkingen in programma’s en omgevingsagenda’s, naar inzet in enkele specifieke gebieden. Op deze wijze wordt invulling gegeven aan de benodigde uitvoeringskracht voor de NOVI. Herintroductie van een Rijksplanologische Dienst acht ik daarin niet passend.