De aanbesteding van fotografieopdrachten |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Joost Sneller (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Welke datum heeft u als doel gesteld om de inschrijvingen voor de Europese aanbesteding van de fotografiediensten te openen?1
Volgens de huidige planning wordt de aanbesteding eind oktober/begin november gepubliceerd. Op grond van de huidige planning worden de inschrijvingen in december verwacht en geopend. Deze planning is echter nog niet definitief.
Hoeveel van de aanbesteedde 39 fotografen hebben aangegeven dat zij last hadden van de administratieve lasten binnen de huidige wijze van aanbesteden?
Een aanzienlijk deel van de 39 fotografen in de huidige raamovereenkomst, grofweg één derde, heeft in communicatie met het Ministerie van Algemene Zaken (mondeling en/of schriftelijk) aangegeven last te hebben van de administratieve verplichtingen in de huidige raamovereenkomst en/of heeft aangegeven de aanbestedingsprocedure zelf als (zeer) belastend te hebben ervaren.
Waarop baseert u de stelling dat de betrokken fotografen de administratieve lasten zo bezwaarlijk vinden dat zij liever via een bureau zouden willen werken?
In de beantwoording van de eerdere Kamervragen over deze aanbesteding heb ik toegelicht dat het aanbesteden aan individuele fotografen voor hen heeft geleid tot veel administratieve lasten en dat dit, naast de juridische houdbaarheid, een rol heeft gespeeld bij de keuze voor een nieuwe opzet.
Wat zijn de opties om binnen de huidige manier van aanbesteden de administratieve lasten te verlichten?
Ik ga er vanuit dat met de «huidige manier van aanbesteden» wordt bedoeld de manier van aanbesteden die heeft geleid tot de huidige raamovereenkomst met 39 fotografen.
Binnen die manier van aanbesteden is het niet mogelijk om de administratieve lasten voor fotografen genoemd in het antwoord op de kamervragen 3, 4, 6, 7 en 9 d.d. 9 juni 2021 (kenmerk 2021Z10261) substantieel te verminderen. Bij die opzet zullen individuele fotografen immers altijd de last van het zelfstandig doorlopen van een Europese aanbesteding dragen en zelf geconfronteerd worden met inkoopprocessen en -systemen van afzonderlijke rijksorganisaties. In de nieuwe opzet worden deze lasten door het bureau gedragen, omdat het bureau er tussen zit. Dit geldt eveneens voor bepaalde administratieve lasten bij de uitvoering van opdrachten in verband met portretrecht en AVG en onder meer het gemetadateerd aanleveren van foto’s, die door het bureau zullen worden gedragen.
Voor de goede orde wijs ik nog op dat het Ministerie van Algemene Zaken, als aanbestedende dienst, de wettelijk plicht heeft de administratieve lasten bij het tot stand komen van aanbestedingsplichtige overeenkomsten (zoals de onderhavige raamovereenkomst) zo veel mogelijk te beperken, zie artikel 1.6 Aanbestedingswet 2012.
Kunt u een indicatie geven van het verschil tussen het huidige gehanteerde tarief voor fotografen en het te verwachten toekomstige tarief dat bij de fotografen terecht komt?
Het uurtarief in de nieuwe raamovereenkomst zal naar alle waarschijnlijkheid € 109 bedragen, voor elk uur dat een fotograaf op locatie foto’s neemt. Dit is inclusief tijd die wordt besteed aan nabewerking, die niet apart in rekening mag worden gebracht.
In de huidige raamovereenkomst bedraagt het uurtarief € 117. Dat is inclusief nabewerking, maar ook inclusief overige taken die in de nieuwe situatie door het bureau worden uitgevoerd, zoals planning, administratie, gehele metadatering en aanlevering.
Stelt u een maximum aan het deel van het tarief dat naar het tussenbureau zal gaan in plaats van naar de fotografen?
Het uurtarief genoemd in het antwoord op vraag 5 komt volledig ten goede aan de ingezette fotograaf. Het bureau mag per opdracht een vaste vergoeding in rekening brengen bij de opdrachtgever, die volledig ten goede komt aan het bureau. Deze vergoeding aan het bureau staat los van het tarief dat volledig aan de fotograaf toekomt.
Op welke manier wilt u een redelijk uurtarief garanderen?
Het uurtarief wordt voorgeschreven in de aanbesteding en kan niet door het bureau worden gewijzigd.
Ziet u aanbestedingen via grote bureaus door de rijksoverheid (bijvoorbeeld bij tolken) als een succes? Zo ja, wat zijn de succescriteria? Zo nee, welke lessen zijn daaruit te trekken in de aanbesteding van de fotografieopdrachten?
In verschillende branches wordt aanbesteed via (bemiddelings)bureaus, denk (naast de door u bedoelde aanbesteding voor tolk- en vertaaldiensten) bijvoorbeeld ook aan aanbestedingen voor inhuur van personeel via intermediairs en aanbestedingen via brokers voor ict-producten. Vanwege uiteenlopende kenmerken van deze markten/branches en de zeer verschillende eisen en wensen vanuit de aanbestedende diensten, zijn hieruit geen algemene succescriteria te formuleren of lessen te trekken voor de onderhavige aanbesteding. Voor elke dienst die moet worden aanbesteed vindt een eigenstandige afweging plaats op basis van informatie over de markt en de eisen en wensen van deelnemende opdrachtgevers.
Wie van de betrokken partijen heeft er voordeel van de nieuwe wijze van aanbesteden? Kunt u dat per betrokken partij toelichten?
De nieuwe wijze van aanbesteden heeft voordelen voor zowel fotografen als opdrachtgevers. Fotografen krijgen te maken met minder administratieve lasten (zie ook het antwoord op vraag 3) en kunnen gedurende de looptijd van de raamovereenkomst toetreden tot de poule. Opdrachtgevers worden door het bureau ondersteund in de keuze voor de best passende fotograaf en worden onder andere ontlast met betrekking tot correcte toepassing van de AVG, het portretrecht en intellectuele eigendomsrechten.
Deelt u de mening dat een aanbesteding via één groot bureau ervoor kan zorgen dat dit bureau marktmacht naar zich toe kan trekken ten opzichte van de fotografen en daardoor de prijs kan bepalen?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 5 en 6.
Op welke wijze kunt u garanderen dat de opdracht ook echt open staat voor het midden- en kleinbedrijf en collectieven van fotografen en niet als natuurlijk bij de grootste speler van Nederland terecht komt?
De aanbesteding is zo ingericht dat het voor een brede kring aan fotografen mogelijk zal zijn fotografieopdrachten te verwerven via de poule. Daarnaast is het voor collectieven van fotografen mogelijk de rol van bureau te vervullen, mits deze collectieven aan bepaalde eisen en wensen voldoen. Deze eisen en wensen zullen worden gepubliceerd in de aanbestedingsstukken. Er worden in de aanbesteding geen ervaringseisen gesteld aan het bureau die deelname aan de aanbesteding door nieuwe collectieven of bureaus onmogelijk maken.
Welke eisen mag en moet het bureau wat u betreft aan de poule van fotografen stellen om wel of niet in te stappen?
De eisen die het bureau kan stellen aan fotografen zullen proportioneel en laagdrempelig zijn. In ieder geval moeten de fotografen die willen toetreden tot de poule voldoende ervaring hebben met fotografieopdrachten vergelijkbaar met de typen/soorten fotografieopdrachten die onderdeel uitmaken van deze raamovereenkomst. Deze eisen worden in de aanbestedingsstukken nader toegelicht.
Kunt u voorbeelden geven van de kwaliteits- en selectiecriteria die u wilt gaan stellen voor de poule van fotografen? Zijn deze criteria anders dan u zou stellen bij het ongeclusterd aanbesteden van de fotografieopdrachten?
Bij het selecteren van fotografen voor de poule moet het bureau (naast het voldoen aan bepaalde eisen door de fotografen, zie antwoord op vraag 12) in ieder geval rekening houden met de gewenste geografische spreidingen en de kwaliteit van het portfolio van de fotograaf. Op hoofdlijnen zouden dit ook criteria zijn die door de aanbestedende dienst zouden worden meegewogen indien sprake zou zijn van het rechtstreeks aanbesteden aan individuele fotografen. Deze criteria worden gepubliceerd in de aanbestedingsstukken.
Kunt u nader toelichten wat u bedoelt met «in het licht van de juridische houdbaarheid van deze wijze van aanbesteden is gekozen voor een nieuwe opzet?» Welke elementen van de oude wijze van aanbesteden zouden eventueel juridisch niet houdbaar zijn?
Indien sprake is van een raamovereenkomst met meerdere partijen dient in uitgangspunt nadere concurrentiestelling plaats te vinden (een zogenaamde «mini-competitie», oftewel: een mini-aanbesteding) voor het verstrekken van concrete opdrachten (art. 2.143 lid 2 en 2.47 lid 2 Aanbestedingswet 2012). De huidige raamovereenkomst voor fotografiediensten betreft een raamovereenkomst met meerdere partijen/fotografen, maar gaat uit van het verstrekken van opdrachten zonder nadere concurrentiestelling, omdat nadere concurrentiestelling per fotografieopdracht onmogelijk zou zijn vanwege de doorlooptijd en de onevenredige lasten daarvan voor zowel fotografen als opdrachtgevers. AZ wenst deze wijze van aanbesteden niet te herhalen, omdat deze op gespannen voet staat met de aanbestedingsregels. Ook lijkt het Ministerie Algemene Zaken met die manier van aanbesteden niet optimaal invulling te geven aan de verplichting op grond van artikel 1.6 Aanbestedingswet 2012 om als aanbestedende dienst de administratieve lasten zo veel mogelijk te beperken (zie ook het antwoord op vraag 4).
Heeft er interdepartementaal overleg plaatsgevonden over het op deze manier aanbesteden van fotografieopdrachten en wat zijn daarbij de adviezen en inbreng geweest van de andere departementen?
Er heeft interdepartementaal overleg plaatsgevonden – onder andere in de Voorlichtingsraad en op individuele basis – met toekomstige gebruikers van de nieuwe raamovereenkomst. Hun adviezen en inbreng richtten zich met name op het realiseren van geografische spreiding in de poule, het beschermen van de positie van de fotograaf en het borgen van diversiteit in de poule. Deze adviezen en inbreng zijn meegenomen in de aanbesteding.
Het bericht 'Ambtenaren hielpen staatssecretaris Knops bij privékwestie' |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ambtenaren hielpen Staatssecretaris Knops bij privékwestie»?1
Ja.2
Acht u het te verantwoorden dat ambtenaren, dus personen die het publieke belang dienen en met belastinggeld worden betaald, worden ingezet voor privékwesties van bewindspersonen? Zo ja, waarom?
Privéaangelegenheden kunnen van invloed zijn op het functioneren als Staatssecretaris of Minister. Als de integriteit van een bewindspersoon aan de orde wordt gesteld vanwege privéaangelegenheden, dan kan dit het functioneren als bewindspersoon beïnvloeden. Als zich een dergelijke situatie aandient, is het belangrijk om daarover het gesprek te kunnen voeren, op basis van de feiten en omstandigheden. Omdat de integriteit van een bewindspersoon van belang is voor diens taakuitoefening, en daarmee voor het ambt van de Staatssecretaris en het ministerie, ligt er een taak voor het ministerie om zich te verdiepen in de feiten en de regelgeving.
Klopt het dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ambtenaren, de landsadvocaat en een aan het ministerie ondergeschikte dienst heeft ingezet bij het afhandelen van een privékwestie van Staatssecretaris Raymond Knops?
In het antwoord op vraag 2 van de leden Arib en Kathmann over deze aangelegenheid (2021Z15711, ingezonden 16 september 2021) is uiteengezet hoe deze aangelegenheid is behandeld op het Ministerie van BZK. Daarbij is benadrukt dat een aangelegenheid in de privésfeer onder omstandigheden van invloed kan zijn op het ambt van de Staatssecretaris.
Klopt het dat ambtenaren juridische analyses uitvoerden, hielpen bij het opstellen van communicatiestrategieën en overlegden met andere overheden over reacties aan kranten en kunt u uiteenzetten wat ambtenaren in deze privékwestie exact voor het betreffende bewindspersoon hebben gedaan?
In het antwoord op vraag 2 van de leden Arib en Kathmann over deze aangelegenheid (2021Z15711, ingezonden 16 september 2021) is beschreven welke werkzaamheden door ambtenaren zijn verricht.
Klopt het dat zowel juristen van de directie Constitutionele Zaken en Wetgeving als de landsadvocaat adviezen voor bewindspersoon Knops hebben opgesteld en welke kosten waren er gemoeid met het inwinnen van deze adviezen?
Een jurist van de afdeling Juridisch Adviseur van het ministerie heeft een analyse gemaakt van de feiten en de toepasselijke regelgeving. Deze jurist is in loondienst bij het ministerie. De landsadvocaat is door mij (de Minister van BZK) verzocht om te adviseren over de vraag of er aanleiding bestaat voor de staat om de kosten te vergoeden die gemoeid zijn met het inschakelen van een advocaat door de Staatssecretaris. De landsadvocaat heeft voor deze advisering € 4.173,68 in rekening gebracht bij het ministerie.
Waartoe dienden deze juridische adviezen? Dienden deze juridische adviezen om Knops bij te staan in eventuele juridische geschillen?
In het antwoord op vraag 5 is aangegeven waarom advies is ingewonnen bij de landsadvocaat. Zoals in het antwoord op vraag 2 van de leden Arib en Kathmann over deze aangelegenheid (2021Z15711, ingezonden 16 september 2021) is beschreven, had de juridische analyse van het ministerie tot doel om zich te vergewissen van de juistheid van de aantijgingen die de integriteit van de bewindspersoon aan de orde stelden.
Klopt het dat een ambtenaar stelde dat de adviezen «bij evt. juridische stappen alleen gebruikt worden als achtergrondinformatie»? Zo ja, acht u het ethisch te verantwoorden dat publieke middelen worden ingezet voor eventuele juridische stappen in een privékwestie van een bewindspersoon?
In het antwoord op vraag 6 is beschreven wat het doel was van de juridische analyse die binnen het ministerie is gemaakt. Omdat deze analyse dus niet was gemaakt ten behoeve van juridische stappen die de heer Knops eventueel zou nemen, is afgesproken dat deze analyse in dat geval alleen gebruikt zou worden als achtergrondinformatie.
Klopt het dat het Kadaster voor een topambtenaar een notitie maakte over hoe het verschil in grootte tussen het opgemeten perceel en het bij de notaris afgerekende „gecorrigeerd» kon worden? Hoe acht u dit te verantwoorden?
Het Kadaster is vanuit het ministerie verzocht om aan te geven op welke wijze perceelsgrenzen gewijzigd kunnen worden. De notitie die het Kadaster hierover heeft opgesteld is openbaar gemaakt op 5 oktober 2020, naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet openbaar bestuur en is voor de volledigheid als bijlage3 bij deze antwoorden gevoegd. Het verzoek aan het Kadaster is gedaan in het kader van de departementale analyse van de situatie. De notitie heeft inzicht geboden en heeft niet geleid tot nadere acties.
Welke integriteitsregels en/of andere regels zien op het inzetten van publieke middelen en/of ambtenaren, dan wel door de rijksoverheid betaalde externe partijen, voor onderwerpen die raken aan privékwesties van bewindspersonen? Kunt u dit nauwkeurig uiteenzetten? Kunt u aangeven of deze regels in betreffende casus zijn geschonden?
Als ambtenaar dien je het algemeen belang. Dit betekent onder meer dat geen sprake mag zijn van belangenverstrengeling en dat je zorgvuldig omgaat met de bevoegdheden, middelen en informatie die je vanuit het ambt ter beschikking staan. Er zijn geen specifieke regels die zien op het inzetten van publieke middelen en/of ambtenaren voor aangelegenheden in de privésfeer van bewindspersonen. Dit onderwerp zal worden betrokken bij de concrete uitwerking van de gedragscode voor bewindspersonen. Zie hierover nader het antwoord op vraag 9 van de leden Arib en Kathmann over deze aangelegenheid (2021Z15711, ingezonden 16 september 2021).
Kunt u alle zaken die de afgelopen vier jaar zijn voorgevallen waarin publieke middelen en/of ambtenaren, dan wel door de rijksoverheid betaalde externe partijen zijn ingezet bij de afhandeling van onderwerpen die raken aan privékwesties van bewindspersonen met de Kamer delen?
Er wordt binnen het rijk geen overzicht bijgehouden van privéaangelegenheden van bewindspersonen die mogelijk invloed hebben op hun functioneren als bewindspersoon, en ook niet of ambtenaren daarover geadviseerd hebben of externe partijen daarvoor zijn ingezet.
Klopt het dat bewindspersoon Knops een rechtszaak tegen beide kranten en de betrokken journalisten voert en kunt u 100% uitsluiten dat de betrokken bewindspersoon hierbij voordeel geniet vanuit de inzet van publieke middelen en/of ambtenaren, dan wel door de rijksoverheid betaalde externe partijen? Kunt u dit relateren aan de uitspraak van een ambtenaar, namelijk dat juridische adviezen «bij evt. juridische stappen alleen gebruikt worden als achtergrondinformatie»?
De juridische analyses die op het ministerie zijn gemaakt, waren noodzakelijk omdat de integriteit van een bewindspersoon mogelijk aan de orde zou worden gesteld. Deze analyses zijn niet opgesteld voor gerechtelijke procedures die de heer Knops eventueel als privépersoon zou kunnen starten. Daarom is de afspraak gemaakt dat de bedoelde juridische analyses bij eventuele juridische stappen alleen gebruikt worden als achtergrondinformatie.
De heer Knops heeft als privépersoon besloten beide kranten te dagvaarden in een civiele procedure. Hij heeft hierbij niet verzocht om ondersteuning vanuit het departement en zulke ondersteuning is ook niet geleverd. Er zijn door het departement ook geen externe partijen betaald.
Deelt u de mening dat er sprake is van een privilege, indien bewindspersonen rijksmiddelen en ambtenaren in kunnen zetten voor privékwesties en hoe legt u dit uit aan gewone mensen, die géén gebruik kunnen maken van deze privileges?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 kan het voorkomen dat een privéaangelegenheid invloed heeft op het functioneren als bewindspersoon. Omdat de integriteit van het openbaar bestuur – en dan in het bijzonder van bewindspersonen – cruciaal is voor het functioneren van de democratische rechtsstaat, vind ik het gerechtvaardigd dat departementen zich vergewissen van de feiten en omstandigheden indien de integriteit van een bewindspersoon aan de orde wordt gesteld.
Bent u bereid om de gang van zaken rondom de inzet van ambtenaren in een privékwestie van bewindspersoon Knops onafhankelijk te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
De grondtransactie is door een jurist van de afdeling Juridisch Adviseur het ministerie onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat er geen sprake was van onoorbare handelingen. De vragen die twee kranten over deze aangelegenheid aan het ministerie hebben gesteld, zijn zo goed mogelijk beantwoord. De documenten die in dit kader zijn opgesteld op het ministerie, zijn zo veel mogelijk openbaar gemaakt. Ik zie daarom geen aanleiding voor nader onderzoek.
Het artikel 'Bas van den Dungen toezichthouder bij Amphia' |
|
Inge van Dijk (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «Bas van den Dungen toezichthouder bij Amphia»?1
Ja
Wat is in de arbeidsovereenkomst van topambtenaren opgenomen met betrekking tot het vervullen van nevenfuncties?
Voor topambtenaren bij de rijksoverheid geldt de collectieve arbeidsovereenkomst voor de sector Rijk (www.caorijk.nl).2 Daarin staat onder meer: «Het is voor alle ambtenaren wettelijk verplicht dat zij hun nevenwerkzaamheden die de belangen van de organisatie kunnen raken melden aan hun werkgever. Voor u als TMG-lid geldt daarbij dat uw werkgever de nevenwerkzaamheden die u meldt in de meeste gevallen openbaar maakt». Deze verplichting vloeit voort uit de Ambtenarenwet 2017. Daar wordt eveneens expliciet naar verwezen in de individuele arbeidsovereenkomst. Bovendien wordt in de individuele arbeidsovereenkomst aangegeven dat de Gedragscode Integriteit Rijk (GIR) van toepassing is. In de GIR staat onder meer wanneer een meldplicht van toepassing is en welke afwegingen gemaakt worden bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nevenwerkzaamheden.
Welk proces c.q. welke procedure is gevolgd op basis waarvan akkoord wordt gegeven voor een nevenfunctie? Indien zo’n proces c.q. procedure er niet is vindt u dan met de leden van de CDA-fractie dat deze er moet komen?
Bij een eerste benoeming ontvangt de topambtenaar een formulier waarmee deze zijn of haar nevenwerkzaamheden kan melden. Het ingevulde formulier wordt aan Bureau Algemene Bestuursdienst (BABD) gestuurd. BABD draagt er zorg voor dat het formulier wordt ondertekend door de functioneel leidinggevende: deze kan het beste inschatten of de nevenfunctie belangenverstrengeling kan opleveren. BABD zorgt na instemming voor de registratie en publicatie op de website. Gedurende de looptijd van het dienstverband blijft de meldplicht bestaan. Indien de ambtenaar in een andere functie wordt benoemd, worden de gemelde nevenfuncties opnieuw gewogen.
Wat vindt u ervan dat de hoogste ambtenaar die gaat over besteding van financiën commissaris wordt bij een zorginstelling die direct (corona) dan wel indirect gefinancierd wordt met publiek geld?
Als rijkswerkgever moedig ik ambtenaren aan om in hun vrije tijd vrijwilligerswerk en nevenwerkzaamheden te verrichten. Bij de melding van nevenwerkzaamheden vindt een afweging plaats of het verrichten daarvan een mogelijke belangenverstrengeling met zich kan brengen in relatie tot de functie bij het ministerie en zo ja, onder welke voorwaarden deze nevenwerkzaamheden dan kunnen worden verricht, dan wel moet worden verboden. In dit geval heeft de functioneel leidinggevende van de heer Van den Dungen – de Minister van Financiën –, evenals de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst, ingestemd met het verrichten van deze nevenfunctie overeenkomstig de voorgestelde maatwerkafspraken. Deze afspraken gaan over het zich onthouden van bemoeienis met specifieke onderwerpen die, in relatie tot de functie, mogelijk (de schijn van) belangenverstrengeling zou kunnen opleveren en hij zal als lid van de raad van commissarissen geen contact onderhouden met ministeries. Mocht zich een situatie voordoen waarin er overlap ontstaat met zijn werk als secretaris-generaal, dan is afgesproken dat er aanvullende afspraken gemaakt zullen worden met de compliance-officer van het Ministerie van Financiën. Ik zie geen belemmering voor het uitoefenen van deze nevenfunctie.
Het functioneren van de voormalig minister en voormalig staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat gedurende de periode dat zij wisten dat zij lobbyist zouden worden |
|
Khadija Arib (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wanneer hebben de genoemde bewindspersonen voor het eerst contact gehad met hun toekomstige werkgever over een eventuele nieuwe functie?1
Dit is mij niet bekend.
Hebben zij in die periode via vergaderingen, bijvoorbeeld van de ministerraad of andere beraden, dan wel via schriftelijke of andere stukken informatie tot zich kunnen nemen die het beleidsterrein van hun nieuwe functies betreft? Zo ja, wat was de aard van die informatie? Zo nee, hoe weet u dat?
De mogelijkheid bestaat dat voormalig Minister van Nieuwenhuizen en voormalig Staatssecretaris Van Veldhoven kennis hebben kunnen nemen van informatie die betrekking heeft op het beleidsterrein van hun nieuwe functie. In zijn algemeenheid geldt dat bewindspersonen toegang hebben tot alle stukken die worden besproken in de ministerraad en kunnen deelnemen aan de ministerraad. Te allen tijde dienen (gewezen) bewindspersonen zich te houden aan het bestaande lobbyverbod en de geheimhoudingsplicht die bestaat ten aanzien van vertrouwelijke en staatsgeheime informatie.
Wanneer wist u dat de genoemde bewindspersonen de functies ambieerden die zij later gekregen hebben?
Voormalig Staatssecretaris Van Veldhoven heeft mij op dinsdag 6 juli 2021 medegedeeld dat zij een andere functie heeft aanvaard bij het World Resources Institute (WRI). Ik heb op vrijdag 9 juli 2021 voormalig Staatssecretaris van Veldhoven voorgedragen voor ontslag met ingang van 19 juli 2021.
Voormalig Minister van Nieuwenhuizen heeft mij op 23 juli 2021 medegedeeld dat ze zou worden voorgedragen bij de Vereniging Energie-Nederland. Zij is op 31 augustus 2021 door de algemene ledenvergadering van de Vereniging Energie-Nederland benoemd in haar nieuwe functie. Per diezelfde datum is tevens ontslag verleend aan voormalig Minister van Nieuwenhuizen.
Wanneer wist u dat zij die functies zouden gaan bekleden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe lang zijn de genoemde bewindspersonen daarna nog in staat gebleven vertrouwelijke informatie of zelfs staatsgeheime informatie tot zich te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat bewindspersonen dergelijke informatie kunnen krijgen die zij in hun toekomstige functie kunnen gebruiken? Zo ja, wat heeft u gedaan om deze bewindspersonen in die periode op afstand te zetten van die informatie? Zo nee, waarom niet?
Het is in principe aan de betrokken bewindspersonen zelf om op een integere wijze vorm te geven aan een vervolgfunctie. Ook dienen (gewezen) bewindspersonen zich te houden aan het bestaande lobbyverbod en de geheimhoudingsplicht die bestaat ten aanzien van vertrouwelijke en staatsgeheime informatie, bijvoorbeeld over hetgeen in de ministerraad wordt besproken of geschiedt.
In de brief bij het nalevingsverslag naar aanleiding van de vijfde evaluatieronde van de GRECO (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 107) is gesteld dat het kabinet zich beraadt op nadere maatregelen die betrekking hebben op beperkingen na uitdiensttreding voor gewezen bewindspersonen die een nieuwe betrekking zoeken en/of op het punt staan een dergelijke betrekking te aanvaarden. De Minister van BZK zal hierover binnenkort een brief sturen aan de Tweede Kamer.
In dit specifieke geval heeft voormalig Minister van Nieuwenhuizen op 28 juli 2021 in aanloop naar haar benoeming een verklaring geaccordeerd waarin zij de secretaris-generaal van het Ministerie van I&W vraagt haar vanaf dat moment te attenderen op aangelegenheden die tot haar taak behoren en mogelijk direct of indirect kunnen raken aan een nieuwe functie, waarvoor zij benoeming verwacht in september 2021 en die zij na afloop van deze kabinetsperiode zou willen vervullen. Indien er raakvlakken zouden zijn met haar functie als Minister, zou zij de Minister van EZK vragen deze aangelegenheden af te doen. Deze afspraak is gemaakt om elke schijn of potentiële schijn van belangenverstrengeling te vermijden.2 Op 26 augustus 2021 ben ik na nadere politieke weging tot het inzicht gekomen dat de benoeming niet goed samen gaat met het ambt van bewindspersoon. Zij is op 31 augustus 2021 door de algemene ledenvergadering van de Vereniging Energie-Nederland benoemd in haar nieuwe functie. Per diezelfde datum is tevens ontslag verleend.
Het lobbyverbod voor oud-bewindspersonen en de overstap van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u – conform de beantwoording van eerdere Kamervragen1 – bevestigen dat hoewel de Regeling circulaire lobbyverbod bewindspersonen is ingetrokken, dit lobbyverbod onverkort van kracht is ingevolge het Handboek voor bewindspersonen en de Gedragscode Integriteit Rijk?
Ja, met dien verstande dat de circulaire als zodanig geen regeling betrof, maar een middel om medewerkers bekend te maken met de norm, die onverkort van kracht is. In de nieuwe ambtelijke arbeidsverhoudingen voor ambtenaren als gevolg van de invoering van de Wet normalisering rechtpositie ambtenaren zijn circulaires niet meer een geëigend middel om ambtenaren te informeren over geldend beleid of regels. Nu de circulaire is ingetrokken, zullen medewerkers van de Rijksdienst voor alle duidelijkheid ook nog op andere wijze worden geïnformeerd over het lobbyverbod.
Kunt u derhalve bevestigen dat ambtenaren van ministeries geen contact mogen hebben met hun gewezen bewindspersoon als lobbyist in de periode van twee jaar na aftreden?
Ja. Gewezen bewindspersonen zijn na het aftreden gedurende twee jaar voor medewerkers van het voormalige Ministerie van de bewindspersoon op geen enkele manier aanvaardbaar als lobbyist namens een bedrijf, een semipublieke organisatie of een lobbyorganisatie die belangen behartigt op het beleidsterrein van de gewezen bewindspersoon, tenzij de secretaris-generaal hiervoor een uitzondering maakt.
Kunt u toelichten hoe het staat met de invoering van de «andere wijze waarop het lobbyverbod aan medewerkers in de rijksdienst wordt opgelegd», zoals in de beantwoording van eerdere Kamervragen aangekondigd?
In de brief aan de Tweede Kamer van 6 juli 2021 over het nalevingsverslag van de GRECO (Kamerstukken II 2020/21, 35 570 VII, nr. 107) is aangegeven dat het kabinet zich nog beraadt op nadere maatregelen die betrekking hebben op beperkingen na uitdiensttreding voor gewezen bewindspersonen die een nieuwe betrekking zoeken en/of op het punt staan een dergelijke betrekking te aanvaarden. Voor medewerkers van de Rijksdienst geldt nog steeds de Gedragscode Integriteit Rijk. Nu de circulaire is ingetrokken, zullen medewerkers van de Rijksdienst voor alle duidelijkheid ook nog op andere wijze worden geïnformeerd over het lobbyverbod.
Klopt het dat de voormalig Minister van Infrastructuur en Waterstaat, mevrouw Van Nieuwenhuizen, van 15 tot 24 januari 2021 het beheer over het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft gevoerd?2
De voormalig Minister van Infrastructuur en Waterstaat is belast geweest met het beheer van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat tussen 15 januari en 20 januari 2021, de datum van de beëdiging van Bas van ‘t Wout.
Betekent dit derhalve dat ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat op grond van het lobbyverbod in de twee jaar na 24 januari 2021 geen contact mogen hebben met oud-minister Van Nieuwenhuizen als lobbyist?3
Gedurende de periode dat, na het aan de heer Wiebes verleende ontslag, nog niet is voorzien in de benoeming van een nieuwe Minister van Economische Zaken en Klimaat is oud-Minister Van Nieuwenhuizen belast geweest met het beheer van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Een dergelijke voorziening was in staatsrechtelijke zin noodzakelijk, teneinde te voorkomen dat er geen ministeriele verantwoordelijkheid zou bestaan voor het overheidshandelen gedurende een periode waarin een Minister, belast met de leiding van het departement, is teruggetreden, en nog geen opvolger is aangetreden.
Oud-Minister Van Nieuwenhuizen heeft het beheer gevoerd over het Ministerie van EZK gedurende 5 dagen (inclusief een weekend). In deze periode heeft zij geen ambtelijke contacten opgebouwd. Zij heeft een beperkt aantal stukken afgedaan.
De regeling inzake het lobbyverbod kent tekstueel geen onderscheid naar de aard en duur van het ministersschap, maar spreekt over aanvaardbaarheid voor «hun ministerie», en biedt de mogelijkheid tot afwijking voor het desbetreffende ministerie. Bij de totstandkoming is als doel van het beleid omschreven te voorkomen dat aftredende of afgetreden bewindslieden kennis en positie uit de eerdere hoedanigheid als bewindspersoon op onwenselijke wijze benutten voor de belangen van een organisatie waar zij na het aftreden in dienst zijn getreden. De regeling dient in het licht van dit doel te worden toegepast.
Kunt u bevestigen dat oud-bewindspersonen conform het huidige lobbyverbod gedurende de zogenaamde afkoelperiode wel gewoon mogen lobbyen bij bewindspersonen? Acht u dit wenselijk?
In het huidige kader is geen beperking voorzien ten aanzien van het contact tussen bewindspersonen en oud-bewindspersonen. In antwoord op de GRECO-aanbeveling om regels en richtsnoeren in te voeren over de omgang met derden en lobbyisten heeft het kabinet in de brief van 6 juli 2021 bij het nalevingsverslag GRECO (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 107) gesteld dat contacten met lobbyisten risico’s met zich mee kunnen brengen en in sommige gevallen kunnen leiden tot onzuivere verhoudingen. Bewindspersonen dienen hierop alert te zijn. In overeenstemming met de aanbevelingen van de GRECO is het kabinet voornemens om naast algehele gedragsregels ook de omgang met lobbyisten voor bewindspersonen te vatten in deze gedragsregels. In de brief is gesteld dat het volgende kabinet hiervan de concrete uitwerking ter hand zal nemen.
Acht u de reikwijdte van het huidige lobbyverbod, namelijk alleen ten aanzien van ambtenaren met «hun gewezen bewindspersoon» en niet de ambtenaren van andere ministeries – ook niet als daarmee intensief is samengewerkt – adequaat om de onderliggende doelen van het lobbyverbod doeltreffend te bereiken? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, bent u bereid de reikwijdte verder uit te breiden?
Het is, binnen wettelijke kaders, aan een gewezen Minister zelf om te bepalen welke functies hij of zij vervult na het vervullen van het ministersambt. Zoals ik bij vraag 3 heb gezegd, beraadt het kabinet zich nog op nadere maatregelen voor gewezen bewindspersonen. De reikwijdte van het huidige lobbyverbod wordt in deze afweging betrokken.
Kunt u toelichten op welke wijze handhaving van de regels uit het Handboek voor bewindspersonen, zoals bovengenoemde, plaatsvindt en welke sancties mogelijk zijn bij niet-naleving?
Het Handboek voor Bewindspersonen is een bundeling van praktische informatie die van belang is voor bewindspersonen, waaronder relevante wet- en regelgeving. Het Handboek bevat geen zelfstandige normstelling, en wordt dus ook niet als zodanig gesanctioneerd.
Het lobbyverbod vindt voor medewerkers van de Rijksdienst zijn juridische basis in de Gedragscode integriteit Rijk. De Gedragscode is geen vrijblijvende set van regels. Indien de ambtenaar zich niet gedraagt als een goed ambtenaar betaamt, kan er een disciplinaire maatregel (straf) worden opgelegd conform hoofdstuk 15 van de CAO Rijk. Voor het ambtelijk handelen jegens oud-bewindspersonen, geldt vanzelfsprekend ook de ministeriële verantwoordelijkheid. Voor (oud-) bewindspersonen is het lobbyverbod een van de spelregels die gelden voor aftredende en afgetreden bewindspersonen en het gebruik van de kennis en de positie die zij in die functie hebben opgedaan. Anders dan bij ambtenaren, is er ten aanzien van oud-bewindspersonen geen sprake van een rechtsverhouding waarbinnen eventueel sancties mogelijk zijn. Een gewezen bewindspersoon is weer een burger die alleen wettelijk kan worden gebonden (bijvoorbeeld geheimhoudingsverplichtingen; het sanctioneren van het schenden daarvan voor gewezen bewindspersonen is wettelijk geregeld in artikel 98 e.v. respectievelijk artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht). In ons stelsel van ministeriële verantwoordelijkheid is het beoordelen en eventueel sanctioneren van het handelen en doen van bewindspersonen, voorbehouden aan het parlement.
Acht u de huidige mogelijkheden om naleving van deze regels te waarborgen adequaat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen signalen dat de naleving van deze regels ontoereikend is. Zoals ik bij vraag 3 heb gezegd, beraadt het kabinet zich nog op nadere maatregelen voor gewezen bewindspersonen.
Welke vereisten ten aanzien van de besluitvorming en transparantie bestaan er voor de secretaris-generaal als deze besluit een uitzondering op het lobbyverbod toe te staan, zoals beschreven in het Handboek voor bewindspersonen? Bent u bereid te zorgen dat de Tweede Kamer in zo’n geval voortaan wordt geïnformeerd?
De secretaris-generaal van het desbetreffende ministerie heeft de mogelijkheid een uitzondering op het lobbyverbod toe te staan. Er zijn geen vereisten ten aanzien van de besluitvorming en transparantie.
Deelt u dat er een striktere, zo nodig wettelijke regeling moet komen voor de lobby door oud-bewindspersonen? Zo ja, welke elementen moeten daar volgens u onderdeel van uitmaken?
Zoals ik bij vraag 3 heb gezegd, beraadt het kabinet zich nog op nadere maatregelen voor gewezen bewindspersonen. Daar hoort ook de mogelijke juridische verankering van maatregelen bij.
Kunt u toelichten waarom het huidig lobbyverbod uit de Gedragscode integriteit Rijk (inclusief de mogelijkheid tot sanctionering) uitsluitend via de «ambtelijke weg» loopt en niet op de oud-bewindspersonen gericht is? Vindt u dat wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor de positie van gewezen bewindspersonen zij verwezen naar het antwoord op vraag 8. Zoals in de genoemde brief van 6 juli is gesteld, is in Nederland een sterke integriteitscultuur het uitgangspunt van het integriteitsbeleid voor de centrale overheid. Preventie, vertrouwen, bewustwording en eigen verantwoordelijkheid zijn de belangrijkste principes die gelden voor het integriteitsbeleid van Ministers en Staatssecretarissen. Die aanpak past ook geheel in de staatsrechtelijke verhoudingen (waarbij in dit kader de ministeriële verantwoordelijkheid het belangrijkste principe is). De zittende bewindspersonen zijn altijd verantwoordelijk voor de deugdelijkheid van besluitvorming en de zorgvuldige totstandkoming, ongeacht of er sprake is van beïnvloeding vanuit partijen in de samenleving. Om de ontwikkeling van een integer, transparant en weerbaar bestuur te bestendigen werkt het kabinet aan een aanpak met een bredere basis en meer balans tussen cultuur- en structuurgerichte maatregelen, zoals een gedragscode, trainingen en een heldere ondersteuningsstructuur. Het kabinet beraadt zich nog op de wenselijkheid van nadere maatregelen voor gewezen bewindspersonen.
Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze het lobbyverbod en de naleving daarvan ook via de route van de oud-bewindspersoon juridisch verankerd zou kunnen worden en de Kamer hierover te informeren?
Zoals bij vraag 3 is gezegd, beraadt het kabinet zich nog op nadere maatregelen voor gewezen bewindspersonen. Daar hoort ook bij de gewenste juridische verankering van maatregelen bij.
Kunt u uiteenzetten hoe de Europese Commissie en andere EU-lidstaten met striktere regelgeving omtrent de lobby door oud-bewindspersonen deze hebben vormgegeven?
Conform artikel 11.4 van de Gedragscode voor leden van de Europese Commissie mogen voormalige leden gedurende een periode van twee jaar na afloop van hun ambtstermijn niet lobbyen bij leden of hun personeel namens hun eigen bedrijf of dat van hun werkgever of cliënt op gebieden waarvoor zij in het kader van hun portefeuille bevoegd waren. Voor de voormalige voorzitter geldt een periode van 3 jaar. Daarnaast stellen voormalige leden gedurende een periode van twee jaar na afloop van hun ambtstermijn de Commissie ten minste twee maanden van tevoren in kennis van hun voornemen om een beroepsactiviteit uit te oefenen. Indien deze nieuwe functie verband houdt met de portefeuille van het voormalige lid, raadpleegt de commissie het onafhankelijk ethisch comité.
Het ontslag van de minister en staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen-Wijbenga en S. van Veldhoven. |
|
Khadija Arib (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen waarom beide bewindspersonen op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat vroegtijdig ontslag hebben genomen als bewindspersoon uit dit demissionaire kabinet?1 2
De bewindspersonen op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zijn beiden, afzonderlijk van elkaar en op een verschillend moment, benaderd met een aanbod voor een andere baan. Zij hebben beiden besloten op dit aanbod in te gaan. Het is, binnen wettelijke kaders, aan een Minister zelf om te bepalen welke functies hij of zij vervult na het vervullen van het ministersambt.
De continuïteit van het kabinetsbeleid is gewaarborgd met de benoeming van nieuwe bewindspersonen bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
Hoe oordeelt u hierover?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekent het voor het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat dat beide bewindspersonen van het demissionaire kabinet Rutte III ontslag hebben genomen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van het feit dat de werkzaamheden van C. Van Nieuwenhuizen en S. Van Veldhoven beide vallen onder lobbywerkzaamheden op hun oude departement?
Het is denkbaar dat de voormalige bewindslieden in het kader van hun nieuwe functie belangen behartigen die liggen op het beleidsterrein van hun voormalige ministerie. In dat geval zijn zij voor medewerkers van dat ministerie als lobbyist niet aanvaardbaar, tenzij de secretaris-generaal een uitzondering maakt. De beoordeling of zich dit voor doet is aan de secretaris-generaal van IenW.
Klopt het dat de nieuwe werkgever van voormalig S. van Veldhoven het World Resources Institute jaarlijks vele miljoenen ontvangt vanuit verschillende ministeries waaronder het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat?
In de afgelopen vijf jaar is onder meer vanuit het Ministerie van IenW in totaal 1,7 miljoen euro aan het WRI verstrekt. Deze informatie is eerder via de jaarverslagen met uw Kamer gedeeld. Verder verstrekt ook het Ministerie van Buitenlandse Zaken subsidie aan het WRI.
Is het waar dat de voormalig Minister C. van Nieuwenhuizen als lobbyist voor haar nieuwe werkgever Vereniging Energie-Nederland afhankelijk is van besluitvorming op verschillende ministeries, waaronder het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat?
De Minister van EZK draagt beleidsverantwoordelijkheid voor de energiesector. De energiesector is primair afhankelijk van zijn besluitvorming. Tegelijkertijd zijn daarbij op specifieke onderdelen ook aangelegenheden in het geding die behoren tot de verantwoordelijkheid van onder meer de Minister van I&W. Hierbij is te denken aan de betrokkenheid van I&W bij aanwijzing van gebieden op zee die geschikt zijn voor windenergie. Op grond van het lobbyverbod, mogen ambtenaren van het Ministerie van I&W geen lobbycontact hebben met mevrouw Van Nieuwenhuizen, tenzij de secretaris-generaal een uitzondering maakt.
Kent u het voorstel uit de ministerraad Rutte II van toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken, Ronald Plasterk, voor een afkoelperiode van 2 jaar voor bewindspersonen op hun oude departement?
De bestaande regeling betreft geen afkoelperiode maar een lobbyverbod voor bewindspersonen gedurende twee jaar na het aftreden bij hun voormalig ministerie. Het kabinet heeft dit lobbyverbod voor gewezen bewindspersonen uiteengezet in een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2016/17, 34 376, nr. 15). Ministeries zullen uitdrukkelijk de bewindspersoon na het aftreden gedurende een periode van twee jaar niet aanvaarden als lobbyist namens een bedrijf, een semipublieke organisatie (bijvoorbeeld een woningcorporatie, een publieke omroep of een zorginstelling) of een lobbyorganisatie (waaronder een non-gouvernementele organisatie) die belangen behartigt op het beleidsterrein van de gewezen bewindspersoon, tenzij de secretaris-generaal een uitzondering maakt. Deze regel beoogt dus niet het in dienst treden bij een dergelijke instelling onmogelijk te maken maar wel om gedurende een bepaalde periode te voorkomen dat een oud-bewindspersoon kennis en positie op grond van de vorige functie inzet voor de belangen van de nieuwe werkgever. Concreet komt deze spelregel erop neer dat gewezen bewindspersonen na het aftreden gedurende twee jaar voor de medewerkers van het ministerie op geen enkele manier aanvaardbaar zijn als lobbyist namens een bedrijf, een semipublieke organisatie of een lobbyorganisatie die belangen behartigt op het beleidsterrein van de gewezen bewindspersoon. Bewindspersonen ontvangen na het aftreden een brief over rechten en plichten. Deze brief attendeert de vertrekkende bewindspersoon nogmaals op het geldende lobbyverbod.
In de brief bij het nalevingsverslag naar aanleiding van de vijfde evaluatieronde van de GRECO (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 107) is gesteld dat het kabinet zich beraadt op nadere maatregelen die betrekking hebben op beperkingen na uitdiensttreding voor gewezen bewindspersonen die een nieuwe betrekking zoeken en/of op het punt staan een dergelijke betrekking te aanvaarden.
Geldt het principe van een afkoelperiode ook voor het huidige demissionaire kabinet?
Zie antwoord vraag 7.
Kan de Kamer er vanuit gaan dat alle andere bewindspersonen in het huidige demissionaire kabinet hun termijn uitdienen?
De beantwoording van deze vraag is geen kabinetsaangelegenheid maar is aan iedere bewindspersoon zelf.
Het vertrek van minister Van Nieuwenhuizen van Infrastructuur en Waterstaat. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat de functie van mevrouw Van Nieuwenhuizen als lobbyist bij Vereniging Energie-Nederland, branchevereniging van onder meer energiebedrijven Shell, Eneco, RWE, GasTerra, Vattenfall, BP en Essent, op zijn minst een mogelijk belangenconflict verenigt met de portefeuille Infrastructuur en Waterstaat die zij als Minister bekleedde?
In de nieuwe functie van mevrouw Van Nieuwenhuizen staat de energiesector centraal. De Minister van EZK draagt beleidsverantwoordelijkheid voor de energiesector. De energiesector is primair afhankelijk van zijn besluitvorming. Tegelijkertijd zijn daarbij op specifieke onderdelen ook aangelegenheden in het geding die behoren tot de verantwoordelijkheid van onder meer de Minister van IenW. Hierbij is te denken aan de betrokkenheid van IenW bij aanwijzing van gebieden op zee die geschikt zijn voor windenergie. Op grond van het lobbyverbod (oud-) bewindspersonen, mag mevrouw Van Nieuwenhuizen daarover gedurende twee jaar geen lobby-contact hebben met de ambtenaren van het Ministerie van I&W.
Kunt u bevestigen dat mevrouw Van Nieuwenhuizen zodra zij met Vereniging Energie-Nederland was overeengekomen hiervoor als lobbyist aan de slag te gaan haar ambt niet ogenblikkelijk heeft neergelegd, maar is blijven functioneren als Minister in de wetenschap dat daarmee een groot integriteitsvraagstuk ontstaat en indien het antwoord daarop bevestigend luidt, hoe lang heeft deze periode geduurd?
Vereniging Energie Nederland heeft mevrouw Van Nieuwenhuizen op 31 augustus 2021 benoemd tot haar voorzitter. Mevrouw Van Nieuwenhuizen heeft per diezelfde dag haar ontslag als Minister aangeboden aan de Koning. Zij zal de nieuwe functie vervullen vanaf 1 oktober 2021. In de aanloop naar de benoeming heeft zij op 28 juli 2021 een verklaring geaccordeerd (zie bijlage) waarin zij de secretaris generaal van het Ministerie van I&W vraagt haar te attenderen op aangelegenheden die tot haar taak behoren en mogelijk direct of indirect kunnen raken aan een nieuwe functie, waarvoor zij benoeming verwacht in september 2021 en die zij na afloop van haar ministerschap zou willen vervullen. Indien er raakvlakken zouden zijn met haar functie als Minister, zou zij de Minister van EZK vragen deze aangelegenheden af te doen. Deze afspraak is gemaakt om elke schijn of potentiële schijn van belangenverstrengeling te vermijden.
Kunt u beamen dat het schaamteloos is dat een Minister zonder blikken of blozen overstapt naar een functie die is gericht op het beïnvloeden en ombuigen van het beleid van hetzelfde kabinet waarvan zij deel heeft uitgemaakt en dezelfde Eerste Kamer en Tweede Kamer waarvan zij het vertrouwen genoot?
Het is, binnen wettelijke kaders, aan een Minister zelf om te bepalen welke functies hij of zij vervult na het vervullen van het ministersambt.
Bent u het ermee eens dat het abrupte vertrek van mevrouw Van Nieuwenhuizen de innige en tevens onwenselijke vervlechting van het grote bedrijfsleven met de overheid en politiek illustreert?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat voor bewindslieden die vertrekken een afkoelperiode van bijvoorbeeld vier jaar nodig is voordat ze werkzaam worden bij een bedrijf of instelling waarvan de activiteiten onmiskenbaar raakvlakken hebben met de portefeuille die zij in het kabinet behartigen, om zodoende zelfs de schijn van belangenverstrengeling en schending van de integriteit te voorkomen?
In de brief van het kabinet aan de Tweede Kamer van 6 juli 2021 (Kamerstukken II 2020/21, 35 570 VII, nr. 107) over het nalevingsverslag van de GRECO is gesteld dat het kabinet zich nog beraadt op nadere maatregelen die betrekking hebben op beperkingen na uitdiensttreding voor gewezen bewindspersonen die een nieuwe betrekking zoeken en/of op het punt staan een dergelijke betrekking te aanvaarden.
Bent u bereid het kabinet te bewegen tot een toezegging namens alle bewindslieden dat vanaf nu geen enkele bewindspersoon zonder afkoelingsperiode van bijvoorbeeld vier jaar zal overstappen naar een bedrijf dat of instelling die onmiskenbaar raakvlakken heeft met de portefeuille die hij of zij bekleedt?
Nee, omdat een dergelijke toezegging in strijd is met artikel 19, derde lid van de Grondwet op grond waarvan iedere Nederlander het recht heeft op vrije keuze van arbeid, behoudens de beperkingen bij of krachtens de wet gesteld. Die wettelijke beperkingen zijn er niet voor bewindspersonen. De vraag of, en zo ja welke, wettelijke regels gesteld zouden moeten worden voor (gewezen) bewindspersonen vergt een zorgvuldig besluitvormingsproces, dat betrokken wordt bij de opvolging van bovengenoemde brief.
Bent u het ermee eens dat een onverhoopt ontkennend of ontwijkend antwoord op voorgaande vragen het vertrouwen in onze democratie ondermijnt, omdat daaruit een minachting spreekt voor het ambt van Minister of Staatssecretaris en de vanzelfsprekendheid van een draaideurlobbycratie waar de geldelijke belangen en carrière van bewindslieden kennelijk belangrijker zijn dan de eervolle positie om Nederland te dienen in een hoge positie die weinigen is gegeven?
Nee.
Het bericht dat de minister een lobbyfunctie heeft aanvaard |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Is het aanvaarden van een lobbyfunctie volgens u in strijd met het handboek voor bewindspersonen, zoals beschreven onder 6.2.2.? Zo nee, waarom niet?1 2
Nee. Het aanvaarden van een functie is niet in het strijd met het handboek voor bewindspersonen. In het handboek is een lobbyverbod voor gewezen bewindspersonen opgenomen, die zijn basis vindt in een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 34 376, nr. 15), opgenomen. Ministeries zullen uitdrukkelijk de bewindspersoon na het aftreden gedurende een periode van twee jaar niet aanvaarden als lobbyist namens een bedrijf, een semipublieke organisatie (bijvoorbeeld een woningcorporatie, een publieke omroep of een zorginstelling) of een lobbyorganisatie (waaronder een non-gouvernementele organisatie) die belangen behartigt op het beleidsterrein van de gewezen bewindspersoon. Deze regel beoogt dus niet het in dienst treden bij een dergelijke instelling onmogelijk te maken maar wel om gedurende een bepaalde periode te voorkomen dat een oud-bewindspersoon kennis en positie op grond van de vorige functie inzet voor de belangen van de nieuwe werkgever.
Is het volgens u aanvaardbaar dat in korte tijd twee bewindslieden van hetzelfde ministerie voortijdig vertrekken om een hoge positie elders te vervullen? Zo ja, waarom?3
De bewindspersonen op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zijn beiden, afzonderlijk van elkaar en op een verschillend moment, benaderd met een aanbod van een andere baan. Zij hebben beiden besloten op dit aanbod in te gaan. Het is, binnen wettelijke kaders, aan een Minister zelf om te bepalen welke functies hij of zij vervult na het vervullen van het ministersambt. De continuïteit van het kabinetsbeleid is gewaarborgd met de benoeming van nieuwe bewindspersonen bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
Ziet u het ministerschap als een bijzonder eervol ambt of als reguliere baan?4
Het ministerschap is een eervol ambt dat afhankelijk is van bijzondere factoren, zoals het vertrouwen van de Tweede Kamer. Het is daarmee geen reguliere baan.
Als de riante wachtgeldvergoeding voor bewindspersonen blijkbaar niet voorkomt dat bewindspersonen eerder vertrekken, bent u dan bereid deze riante voorziening te versoberen?5
Bewindspersonen hebben geen recht op een wachtgeldvergoeding maar aanspraak op een uitkering bij aftreden op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers. Ik ben niet bereid deze uitkering te versoberen omdat deze uitkering niet is bedoeld om te voorkomen dat bewindspersonen eerder vertrekken maar – indien nodig – na het aftreden een tijdelijke financiële overbrugging te bieden naar een nieuwe inkomensvoorziening. Dat is in dit geval niet aan de orde.
Vindt u, gezien de kennelijk hoge werkdruk waardoor bewindspersonen uitvallen en er tijdelijke nieuwe bewindspersonen geïnstalleerd worden, het acceptabel om een bewindspersoon van Defensie met extra werkzaamheden te belasten, zeker gezien de huidige situatie in Afghanistan?6
De keuze om de Staatssecretaris van Defensie voor te dragen als Minister van I&W is in goed overleg met de Minister van Defensie tot stand gekomen.
De benoeming van de secretaris-generaal bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen waarom het demissionair kabinet heeft besloten een topambtenaar die betrokken is geweest bij het toeslagenschandaal te benoemen als nieuwe secretaris-generaal van het Ministerie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport?1
Waren er voor deze functie geen andere mensen die zich kwalificeerden? Of speelt mee dat deze topambtenaar volgens de regels van de banencarrousel aan de beurt was voor deze functie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat het op zijn minst cynisch is dat uw derde kabinet moest aftreden door dit schandaal en dat hetzelfde kabinet in demissionaire status overgaat tot de benoeming van een van de topambtenaren die mede verantwoordelijkheid draagt voor het voortduren van de ellende waarin vele gezinnen hebben gezeten door de toepassing van «alles op niets» bij toeslagen?
Bent u het met deze voormalig directeur-generaal van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid eens dat er destijds verzuimd is om een noodwet te maken om het leed van gezinnen te verzachten?2
De Parlementaire Ondervragingscommissie heeft op basis van het verhoren van ambtenaren en verschillende bewindspersonen, en alle andere onderzoekswerkzaamheden haar rapport opgesteld. Hierin zijn alle bevindingen uit de gesprekken meegenomen. Het kabinet onderschrijft in de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht»6 dat er veel eerder ingegrepen had moeten worden en dat vroege signalen over problemen met hoge terugvorderingen en nihilstellingen niet hebben geleid tot de noodzakelijke ingrepen. Naar aanleiding van de bevindingen van de Parlementaire Ondervragingscommissie heeft het kabinet zijn ontslag aangeboden.
Om de gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslag te helpen, en om te voorkomen dat dit nog eens gebeurt, heeft het kabinet een samenhangend pakket aan maatregelen genomen. Over de voortgang hiervan wordt de Kamer periodiek geïnformeerd, zoals aangeven in de stand van zaken maatregelen kabinetsreactie op het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag van 29 juni 20217.
Op welke wijze is dit inzicht zo sterk dat een nieuwe benoeming op zijn plaats is? Op welke wijze heeft het demissionaire kabinet zich hiervan vergewist?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat deze voormalig directeur-generaal van Sociale Zaken en Werkgelegenheid getraind is in het kader van de verhoren van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag? Zo ja, waarom vonden die trainingen plaats?
Zoals ook is toegelicht in reactie op de feitelijke vragen bij het rapport van de POK (bijlage bij Kamerbrief van 18 januari 2021) is iedere getuige die – ambtelijk of politiek – gelieerd is of was aan het Ministerie van SZW in de gelegenheid gesteld om zich door middel van een oefensessie voor te bereiden op het verhoor.
Ook de voormalig directeur-generaal van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hiervan gebruik gemaakt. Het is vanuit privacyoverwegingen niet gebruikelijk om in te gaan op de vraag welke ambtenaren hieraan meegedaan hebben. In dit specifieke geval doen we dat wel omdat het gaat om een topambtenaar van wie de gemaakte uitgaven reeds als bestuurskosten openbaar zijn gemaakt.
De oefensessie is aangeboden vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap en de getuigen waren niet verplicht hieraan deel te nemen. Iedere getuige heeft daarin zijn of haar eigen afweging gemaakt. De oefensessie had tot doel de getuigen de gelegenheid te bieden te wennen aan de (niet alledaagse) setting van een verhoor onder ede en hen zo in staat te stellen het eigen verhaal zo goed mogelijk te vertellen. De oefensessies werden begeleid door een extern bureau.
Ook alle namens SZW verhoorde ambtenaren en oud-bewindspersonen hebben een basisdossier ontvangen met een tijdlijn, enkele feitenoverzichten, relevante onderzoeken en Kamerstukken en de voor hen relevante stukken die door de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag bij SZW zijn gevorderd. Evenals bij het Ministerie van Financiën zijn de getuigen van SZW na ontvangst van het basisdossier in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verzoeken die zij relevant achten voor de voorbereiding op hun verhoor. Op de dag van het verhoor was een woordvoerder van SZW aanwezig om de verhoorden te begeleiden bij eventueel contact met media. De hulp bij de voorbereiding was erop gericht de verhoorden zo goed mogelijk in staat te stellen de vragen van de commissie te beantwoorden.
Kunt u zich herinneren dat u in het Kamerdebat van 21 januari 2020, over de gepresenteerde plannen voor de reorganisatie van de Belastingdienst, heeft betoogd dat de manier waarop het kabinet misstanden met topambtenaren van de ABD buiten het zicht oplost?3
Is dit de manier waarop u ingrijpt: dat een medeverantwoordelijke voor een groot schandaal – waarvan de schade nog bij lange na niet is hersteld – een nieuwe topfunctie krijgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe legt u aan slachtoffers van het toeslagenschandaal uit dat een van de gezichten van het grote leed dat hen overkomen is, een nieuwe topfunctie binnen de overheid krijgt van het demissionaire kabinet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is de benoeming van de secretaris-generaal van VWS onderdeel van de nieuwe bestuurscultuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bijdrage van de Rijksoverheid aan de realisatie van de EU Horizon missie 100 Klimaatneutrale- en slimme steden tegen 2030 |
|
René Peters (CDA), Inge van Dijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Europese Commissie op 30 juni jongstleden de «Europese Missie voor 100 klimaat neutrale steden tegen 2030 – door en voor burgers» (hierna «Klimaat Missie») heeft goedgekeurd als één van de vijf Horizon Europe missies?1 Bent u tevens bekend met de doelen, planning en lopende voorbereidingen door de Europese Commissie, als onderdeel van het nieuwe Horizon Europa werkprogramma 2021 – 2022?
Ja, ik ben bekend met die missie en ik ondersteun de doelen hiervan. EZK en OCW hebben uw Kamer eerder geïnformeerd over de doelen, planning en lopende voorbereidingen door de Europese Commissie, als onderdeel van het nieuwe Horizon Europe werkprogramma 2021–20222. Om verwarring te voorkomen, de door u genoemde Klimaatmissie wordt in de Europese context (en hierna) aangeduid als de «Cities Mission» – Stedenmissie. Dit omdat er ook een missie is over klimaatadaptatie.3Belangrijkste doelstelling van de Stedenmissie is om 100 Europese steden voor 2030 te transformeren naar klimaatneutraliteit en zo de levenskwaliteit en duurzaamheid in Europa te verhogen.
Kunt aangeven hoe de gewenste Nederlandse actieve betrokkenheid, zoals benadrukt in de brief aan de Kamer van 25 april 2019 (Kamerstuk 22 112 Nr. 2791), bij het vervolgtraject van de Europese Klimaat Missie is ingevuld door de rijksoverheid en de betrokken ministeries? Welk ministerie heeft hier de regie en in welke inzet en acties heeft zich dit vertaald? Op welke manier levert deze Europese Klimaat Missie een bijdrage aan de doelen uit het Klimaatakkoord en de Klimaatwet?
Een belangrijk deel van de benodigde acties om de missies te bereiken, ligt op het gebied van onderzoek en innovatie. OCW en EZK verzorgen als verantwoordelijke ministeries voor Horizon Europe de coördinatie van de verschillende missies, ten behoeve van de opname in het Horizon Europe Werkprogramma. BZK en EZK voeren samen de regie over deze Stedenmissie en zijn vertegenwoordigd in de door de Europese Commissie georganiseerde gremia over de missie en de Horizon Europe programmering. De uitdagingen van de missies gaan verder dan alleen onderzoek en innovatie alleen. De Commissie heeft op 29 september 2021 een formele mededeling gedaan over de missies en daarmee de missies ook in de bredere beleidscontext geplaatst. Hierover wordt Uw Kamer in november middels een BNC-fiche geïnformeerd.
Vooruitlopend op de aanname van de missie is op 14 en 21 juni jl. het online evenement «100 Climate Neutral Cities in Europe by 2030» georganiseerd door RVO en het Enterprise Europe Netwerk. Dit in opdracht van de Ministeries van BZK, BZ en in samenwerking met VNG en FME (ondernemersorganisatie voor de technologische industrie). Doelgroepen voor dit event waren steden en bedrijfsleven.
Vanuit de missieraad voor de Stedenmissie en door verantwoordelijken voor de missie bij de Europese Commissie is zowel bij de opening van het evenement als in specifieke deelsessies toelichting gegeven over de missie, de onderwerpen en de stand van zaken rond de ontwikkeling. Tijdens het evenement stond de vraag centraal hoe steden geholpen kunnen worden om zo snel mogelijk klimaatneutraal te worden. Daarbij lag de focus op missiegedreven innovatie, investeringen en burgerparticipatie. Daarnaast heeft de rijksoverheid in de afgelopen periode met de VNG, met diverse individuele gemeenten en met het Klimaatverbond (de vereniging van decentrale overheden die samenwerken op het gebied van adaptatie en mitigatie) gesproken over hun interesse in deze missie.
Bij de uitwerking van de Stedenmissie is door de EU gekeken naar de Green Deal en in het verlengde daarvan het Fit-for-55-pakket dat deze zomer is gepresenteerd: de missie moet een meerwaarde hebben om het doel van 55% emissiereductie in 2030 en klimaatneutraliteit in 2050 dichterbij te brengen. De geselecteerde steden zijn koplopers voor de transitie die alle steden in Europa gaan doormaken: deze steden zetten in op klimaatneutraliteit in 2030, waar andere steden dat punt uiterlijk in 2050 bereikt moeten hebben. Daarmee zal de missie ook een bijdrage leveren aan de doelen uit het Klimaatakkoord en de Klimaatwet.
Deelt u de mening dat het voor deelnemende Nederlandse steden, organisaties en bedrijven essentieel is dat de Nederlandse overheid een actieve rol neemt bij invulling en vaststelling van het Stedelijk Klimaat Contract als één van de belangrijkste instrumenten om de Klimaat Missie te realiseren?
De doelen en ambities uit de missie onderschrijf ik. Of de rijksoverheid hierin een grote rol moet spelen en hoe dat vorm zou kunnen krijgen, is op dit moment nog niet duidelijk. BZK en EZK gaan hierover nader in gesprek met steden die voornemens zijn mee te doen. In de Stedenmissiewordt als één van de instrumenten het «Climate City Contract» – Stedelijk Klimaat Contract voorgesteld. Dit is geen juridisch bindend document, maar een Memorandum of Understanding dat wordt omschreven als: «een nieuw mechanisme om EU steun aan steden in de vorm van meer innovatie, betere regelgeving en geïntegreerde financiering. De ondertekening vindt plaats door de burgemeester namens de lokale overheid en lokale belanghebbenden, door de EC en door nationale of regionale autoriteiten.»4 Het Mission platform dat door de Commissie wordt opgericht helpt steden met het vormgeven van de contracten in co-creatie met nationale overheden, regionale overheden en lokale stakeholders. In de uitwerking van de voorgestelde missie is het aanmeld- en selectieproces gericht op de relatie tussen steden en de Europese Commissie. De keuze is aan steden om te participeren. De Commissie zet zich in dat de 100 deelnemende steden bestaan uit een divers palet aan steden. Zowel steden die al goed op weg zijn naar klimaatneutraliteit, als steden die nog in de startblokken staan kunnen geselecteerd worden voor de missie.
Bent u ermee bekend dat Nederland als EU-lidstaat geacht wordt een volwaardig ondertekenende partij te zijn van het op te stellen Stedelijk Klimaat Contract om de Klimaat Missie uit te voeren? Op welke manier bent u bereid dit (financieel) vorm te geven en wat gaan de Europese Commissie en de betrokken lokale overheden hiervan merken? Bij welk ministerie dienen belangstellende steden zich te melden?
Bij het Stedelijk Klimaat Contract staat de ondertekening door de burgemeester van de stad centraal. Daarnaast kunnen andere partijen, publiek en privaat, aanbevelingen ondertekenen. De nationale overheid kan een dergelijke partij zijn. Zoals bij vraag 3 aangegeven gaan BZK en EZK nader in gesprek met steden die voornemens zijn mee te doen aan deze missie. Op basis daarvan zal ik bepalen of de rijksoverheid ook medeondertekenaar zal zijn.
De opzet van de Integrale Kennis en Innovatieagenda van het Klimaatakkoord is eveneens missiegedreven. De middelen worden hierin dan ook missiegedreven ingezet. De kansen die de Stedenmissie biedt, worden afgewogen tegen andere (veelal nationale) mogelijkheden. We zetten in op de maatregelen met de meeste impact. Ik laat me daarbij op dit onderwerp adviseren door het missieteam voor missie B (Gebouwde Omgeving) van de Integrale Kennis en Innovatieagenda.
Team IRIS van RVO werkt als contactpunt voor organisaties die willen meedoen aan Horizon Europe. Daar kunnen organisaties terecht voor ondersteuning voor deelname aan de acties die voortvloeien uit het Horizon Europe Werkprogramma. Dit geldt ook voor steden die willen meedoen aan de Stedenmissie.
Deelt u tevens de mening dat deelname van de juiste Nederlandse steden aan de Klimaat Missie gebaat is bij effectieve en duidelijke selectiecriteria waaraan voldaan moet worden, waaronder bewezen triple helix inzet met betrokkenheid van burgers, kennisintensiteit op duurzaamheid klimaat en energie en scheiding van publieke geldstromen? Welke criteria zijn er vanuit de rijksoverheid al gedeeld met de Europese Commissie en hoe gaat u ervoor zorgen dat bovenstaande elementen eveneens onderdeel worden van de selectiecriteria?
De Commissie geeft aan dat steden zelf moeten beslissen of ze wel of niet een voorstel indienen. Centrale overheden hebben hierbij geen veto of verplichting om de aanvraag van individuele steden mede te ondertekenen. De door u genoemde selectiecriteria maken deel uit van de voorgestelde missie (zie o.a. Annex V – Selection Process and Criteria vanaf p. 39 van het document in bijlage). Het elegante van deze aanpak is juist de focus op de missie om klimaatneutrale steden te realiseren. De rijksoverheid ziet geen aanleiding hier extra randvoorwaarden aan toe te voegen. Wat het Rijk wel van belang vindt is de mate van betrokkenheid van de gemeente. Het is in dat kader positief te constateren dat een aantal gemeenteraden het indienen van een voorstel voor de Stedenmissie heeft omarmd.
De Commissie geeft aan dat maatschappelijk draagvlak en actieve betrokkenheid van burgers, bedrijfsleven en kennisinstellingen essentieel zijn om deze transitie naar klimaatneutraliteit te laten slagen. Het Rijk onderschrijft dit uitgangspunt. Hoe dit in de praktijk wordt georganiseerd zal per stad verschillen. Voor de acties die onder Horizon Europe worden opengesteld, gelden de reguliere criteria op basis van excellentie en impact.
Welke financiële bijdrage is er via de Europese Commissie vanuit Horizon Europe beschikbaar voor deelnemende Nederlandse steden? Op welke manier bent u voornemens de diverse beschikbare financiële Europese instrumenten, waaronder de Green Deal en Recovery and Resilience Facility, aan te spreken en in te zetten voor de realisatie van de Klimaat Missie in de deelnemende Nederlandse steden?
De missies als zodanig vormen onderdeel van de tweede pijler van Horizon Europe en beogen complementair te zijn aan de inspanningen vanuit de thematische clusters en partnerschappen onder deze pijler, maar ook aan andere onderdelen van Horizon Europe. Voor de eerste drie jaar van Horizon Europe is maximaal 10% van het jaarbudget van pijler twee beschikbaar voor missies5. De bedragen die per missie beschikbaar zijn onder het Horizon Europe Werkprogramma 2021–2022 worden momenteel besproken met lidstaten en vloeien voort uit de implementatieplannen. Voor de Stedenmissie is vooralsnog € 300 mln gereserveerd.
Voor de Stedenmissie zal het budget naar verwachting grotendeels ingezet worden voor onderzoek en innovatie, primair op vlak van transport en energie. Het gaat daarbij niet om vooraf geografisch geoormerkte bedragen aan landen of steden. Ook wordt hiermee de realisatie van een platform ter ondersteuning van steden in co-creatie van Stedelijke klimaatcontracten en met advies op vlak van investeringen en financiering mogelijk gemaakt.
De Europese Commissie verwacht voor de missies dat nationale en regionale overheden en de private sector zelf ook fors investeren en dat er vanuit andere relevante EU-programma’s bijgedragen zal worden. Hier kan de Commissie uiteraard geen garanties voor geven. Wel zal de Commissie aan geselecteerde steden een «mission label» toekennen. Dit kan dienen als een soort waarde keurmerk waarmee steden mogelijk een preferentiële behandeling krijgen bij andere fondsen. Tegelijk blijven de standaardregels van de diverse programma’s en regelingen van kracht.
Het is primair aan de steden om verschillende vormen van financiering aan elkaar te verbinden. RVO en de betrokken departementen kunnen hier in ondersteunen. Nationaal instrumentarium wordt breed ingezet op die onderwerpen waar de meeste impact te behalen is voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving. We hebben daarin geen «fast lane» voor de voorlopers gecreëerd en hebben ook niet die intentie. De betrokken departementen staan open voor signalen van steden met interesse in de missie.
De recente vacature voor een beleidsmedewerker op het ministerie |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van de onderstaande vacature voor een beleidsmedewerker die door uw ministerie geplaatst is?1
Ja.
Kunt u aangeven in welke media deze advertentie is geplaatst?
De advertentie is geplaatst op de websites www.werkenvoornederland.nl en www.werkenbijdeoverheid.nl. Daarnaast is de advertentie ook nog geplaatst op de LinkedIn-pagina van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) met een gesponsord bericht.
Kunt u aangeven waarom specifiek voor deze media is gekozen?
Vacatures van LNV worden standaard geplaatst op www.werkenvoornederland.nl, www.werkenbijdeoverheid.nl en de LinkedIn-pagina van LNV. De keuze voor het inzetten van een gesponsord bericht is vanwege het actief bereiken van de doelgroep op LinkedIn.
Bent u zelf ook – net als in de advertentie staat gemeld – van mening dat landbouw en natuur «lijken te botsen»?
Dit kan soms zo lijken, maar met kringlooplandbouw hoeft dat niet het geval te zijn. Met een circulaire en agro-ecologische land- en tuinbouw zorgen we voor gezonde, weerbare bodems en teeltsystemen zonder schadelijke emissies naar grond- en oppervlaktewater. Weerbare teeltsystemen maken gebruik van biodiversiteit en versterken deze, wat resulteert in een veerkrachtige land- en tuinbouw en een betere kwaliteit van de natuur.
Kunt u uitleggen hoe landbouw en natuur met elkaar botsen, ondanks het feit dat boeren al millennia met de natuur samen werken?
Boeren werken inderdaad al heel lang met natuur samen en begrijpen de natuur ook goed, waardoor landbouw en natuur prima samen kunnen gaan. Maar zij kunnen ook botsen. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer er sprake is van emissies met een nadelig effect op nabij gelegen natuurgebieden.
Welk onderscheid maakt het Ministerie van LNV er tussen boerennatuur en «gewone» natuur?
Er zijn vele soorten natuur, elk met eigen kwaliteiten. Boerennatuur is natuur die hoort bij open landschappen en een relatie heeft met de landbouw.
Vindt u boerennatuur ook natuur?
Ja, boerennatuur is zeker ook natuur.
Vindt u het toepasselijk om bij een vacature voor een functie in de uitvoerende tak van de Nederlandse overheid, een volledige alinea te wijden aan politiek getinte beleidsopvattingen van Europees commissaris Timmermans (PvdA)?
Het citaat van commissaris Timmermans beslaat één zin en is in lijn met het wetenschappelijk onderbouwde IPBES-rapport (2019).
Waarom is ervoor gekozen om de beleidsopvatting van de Europees commissaris te noemen in een personeelsadvertentie van het Ministerie van LNV?
Zie antwoord 8.
In hoeverre is de Europese Commissie leidend in de uitvoering van de taken van het Ministerie van LNV?
Nederland (en dus ook het Ministerie van LNV) bepaalt in principe zijn eigen beleid. Dat neemt niet weg dat we samenwerken met de EU. En als er door de EU, voorbereid door de Europese Commissie en de Europese Raad, richtlijnen zijn vastgesteld, zoals bijvoorbeeld voor natuur het geval is, zijn die richtlijnen leidend.
Hoe verhoudt zich dit tot verantwoording aan de Tweede Kamer, die dan weer niet genoemd wordt in de vacature?
LNV is primair verantwoording verschuldigd aan de Tweede Kamer.
Waarom hebben medewerkers op het LNV wel kennis van klimaat, natuur, biomassa en hout nodig, maar wordt er geen kennis van landbouw en visserij vereist?
Er moeten op LNV zeker voldoende medewerkers zijn met kennis van landbouw en visserij, en die zijn er ook. Maar niet elke medewerker hoeft alle kennis te hebben. In dit specifieke geval is vooral additionele kennis nodig op het gebied klimaat, natuur, biomassa en hout.
Vindt u het belangrijk dat personeelsleden van het ministerie gedegen praktische kennis of een achtergrond hebben van de sector waarvoor zij in dienst worden genomen (in dit specifieke geval visserij en Noordzee)? Zo nee, waarom niet?
Personeelsleden moeten voor hun functie relevante kennis hebben of willen ontwikkelen en via samenwerking met anderen in teams ontbrekende kennis aanvullen. Praktische kennis of een achtergrond in de sector is hierbij relevant. LNV beschikt ook over verschillende medewerkers met een dergelijke achtergrond. Uiteindelijk gaat het erom dat alle relevante kennis en ervaring binnen het ministerie aanwezig zijn en ook gebruikt worden. Overigens betreft deze specifieke functie maar voor een beperkt deel taken met betrekking tot visserij en Noordzee. Dat is niet direct helder in de vacaturetekst.
Waarom is er voor deze specifieke medewerker geen kennis van visserij vereist voor een functie die vooral over de Noordzee en visserij gaat?
De functie heeft maar voor een beperkt deel betrekking op het coördineren van onderzoek en innovatie voor de Noordzee en de visserijsector. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van de expertise over visserij en de Noordzee die binnen LNV aanwezig is. Het werken in teamverband en met beleidsmedewerkers in betreffende beleidsdirecties (in dit geval vooral die van Natuur en Visserij) is belangrijk. Voor een groter deel betreft deze functie taken met betrekking tot het groeifonds.
Kunt u op een rij zetten hoeveel medewerkers van het Ministerie van LNV een aantoonbare en praktische achtergrond hebben in de landbouw en/of visserij? Zo nee, waarom niet?
Het is niet bekend hoeveel medewerkers een aantoonbare en praktische achtergrond hebben in de landbouw en/of visserij. In de personeelsregistratiesystemen van het Ministerie van LNV wordt deze achtergrond van een medewerker niet vermeld. Alleen het CV en de sollicitatiebrief worden in het personeelsdossier opgeslagen.
Kunt u dit aantal afzetten tegen het totaal aantal medewerkers bij het Ministerie van LNV? Zo nee, waarom niet?
Nee, de betreffende informatie is niet aanwezig aangezien deze niet wordt vastgelegd. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 15.
In hoeverre zijn landbouw en visserij nog belangrijke sectoren bij het Ministerie van LNV?
Dat zijn zeer belangrijke sectoren binnen LNV en daarom houdt ook een groot deel van het ministerie zich met deze sectoren bezig.
Kunt u in percentages aangeven wat het belang is van landbouw, natuur en visserij bij het Ministerie van LNV?
Percentages van het belang van landbouw, natuur en visserij zijn niet te geven. Dat komt omdat LNV uitgaat van een integrale aanpak van voedselproductie en maatschappelijke opgaven. Dan gaat het vaak over het combineren van sectoren, zoals ook in de functie die hier aan de orde is gebeurt.
Is het aannemen van nieuwe medewerkers bij het Ministerie van LNV voor wie geen specifieke kennis wordt gevraagd van landbouw of visserij, maar wel van natuur en klimaat een voorbode van een nieuw Ministerie van Natuur & Klimaat?
Eventuele wijzigingen in de departementale indeling worden tijdens de formatie bepaald.
Zo ja, gaan landbouw en visserij dan als beleidsterrein terug naar Economische Zaken?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 19.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De uitgelekte contracten met Pfizer |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de overeenkomsten die Albanië1 en Brazilië2 zijn aangegaan met Pfizer voor de levering van «vaccinaties» om COVID-19 tegen te gaan, waarvan de contracten onlangs zijn uitgelekt?
Ik ben bekend met de overeenkomsten zoals die op de website van uw partij staan. Ik ben echter niet bekend met de status of de juistheid ervan.
Bent u op de hoogte van het feit dat Carlos Murillo, Pfizer-CEO van Latijns-Amerika3, tegenover de parlementaire COVID-19-onderzoekscommissie van de Braziliaanse Federale Senaat, onder ede heeft verklaard dat Pfizer voor elk land dezelfde voorwaarden heeft gesteld in het leveringscontract?4
Ik heb kennisgenomen van de door u aangeleverde Youtube-clip. Het betreft naar het schijnt een passage van een hoorzitting voor het Braziliaanse parlement in het Portugees. Ik heb deze clip niet laten vertalen, maar ik ben bereid aan te nemen dat wat u stelt, in de clip ook wordt gezegd.
Erkent u dat de twee uitgelekte contracten van Pfizer met respectievelijk Albanië en Brazilië inderdaad dezelfde gestelde voorwaarden bevatten, zoals Carlos Murillo heeft verklaard, ondanks dat het gaat om twee volstrekt verschillende landen op twee verschillende continenten?
Ik heb kennis genomen van de contracten zoals die op uw website staan. Het is niet duidelijk wat de status is van deze documenten. Ik heb ook geen juridische vergelijking van deze contracten en ons contract laten maken. Ik kan derhalve niet aangeven of erkennen dat het hier om dezelfde voorwaarden gaat. Ook rust op onze contracten een geheimhoudingsplicht.
Heeft Nederland (en/of de EU) een leveringscontract met Pfizer getekend met gelijke of soortgelijke voorwaarden zoals die zijn gesteld in de uitgelekte leveringscontracten van Pfizer met Albanië en Brazilië?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Waarom bent u akkoord gegaan met geheimhouding van de leveringsovereenkomst met Pfizer? Waarom bent u akkoord gegaan met geheimhouding van de leveringsovereenkomst met andere farmaceuten?
In een onderhandeling over een contract hebben beide partijen wensen omtrent de inhoud en de vorm van de overeenkomst. In het geval van deze contracten was het de wens van onze industriepartners om de inhoud ervan geheim te houden. Geheimhouding is ook niet ongebruikelijk bij het aangaan van contracten in de farmaceutische sector.
Voor welke duur is geheimhouding overeengekomen met Pfizer?
De duur van de geheimhouding is niet nader bepaald. In ieder geval gedurende de looptijd van de overeenkomst.
Voor welke duur is geheimhouding overeengekomen met Moderna?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Voor welke duur is geheimhouding overeengekomen met AstraZeneca?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Voor welke duur is geheimhouding overeengekomen met Janssen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Voor welke duur is geheimhouding overeengekomen met Curevac?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Welk doel dient de geheimhouding van leveringscontracten met farmaceuten, geredeneerd vanuit het belang van de Nederlandse bevolking?
De overeenkomsten zijn de uitkomsten van onderhandelingen. Het punt van de geheimhouding was een wens van de bedrijven. De totale overeenkomst is naar mijn mening in het belang van de Nederlandse bevolking.
Bent u bereid de contracten alsnog openbaar te maken? Bent u bereid, indien daar toestemming van de desbetreffende farmaceut voor nodig is, deze toestemming namens de Nederlandse regering te vragen?
Het openbaar maken van de overeenkomsten is een vorm van contractbreuk. Indien de bedrijven zelf zouden aangeven dat de geheimhouding opgeheven kan worden, dan heeft het kabinet geen probleem met het openbaren ervan.
Ziet u het maatschappelijk belang van het spoedig openbaar maken van de Nederlandse en Europese contracten met Pfizer, nu er na de uitgelekte contracten van Pfizer met Albanië en Brazilië hevig gespeculeerd wordt over de inhoud van de contracten, en Nederlanders zich zorgen maken over ofwel hun gezondheid na het nemen van het Pfizer-«vaccin», ofwel over de mogelijke financiële gevolgen van eventuele schadeclaims voor Nederlandse belastingbetalers?
Ik ben niet bekend met de door u gesuggereerde zorgen onder de Nederlandse bevolking.
Bent u bekend met het ontslag en de arrestatie van Roberto Ferreira Dias, een voormalig directeur belast met de logistiek van het Braziliaanse Ministerie van Volksgezondheid en tevens ondertekenaar namens de Braziliaanse overheid van de leveringsovereenkomst met Pfizer, omdat hij zou zijn omgekocht bij de inkoop van een vaccin en zou hebben gelogen tegenover de parlementaire COVID-19-onderzoekscommissie van de Braziliaanse Federale Senaat?5
Ja. Naar ik begrijp is de heer Dias is gearresteerd nadat de parlementaire onderzoekscommissie bewezen achtte dat hij een onjuiste verklaring onder ede had afgelegd over een ontmoeting met een verkoper. Volgens deze verkoper zou Dias hebben gevraagd om smeergeld bij de levering van doses van het AstraZeneca vaccin. Dias zelf schijnt de beschuldigingen te ontkennen.
Wie is er bevoegd om namens Nederland (en/of de EU) contracten met farmaceuten te ondertekenen voor de levering van «vaccins»?
De Directeur-Generaal Volksgezondheid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Welke personen zijn er allemaal namens Nederland (en/of de EU) direct betrokken geweest bij de onderhandelingen met Pfizer en andere leveranciers van «coronavaccins»?
Namens Nederland gaat het om de directeur Internationale Zaken van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en een van zijn medewerkers.
Kunt u uitsluiten dat er in Nederland (en/of de EU), net zoals mogelijk in Brazilië, omkoping heeft plaatsgevonden bij de inkoop van «vaccinaties»? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen enkele aanleiding om te denken dat hier sprake van is.
Wat wordt er bedoeld met «any device, technology, or product used in the administration of or to enhance the use or effect of, such vaccine», zoals het Pfizer-vaccin (gedeeltelijk) wordt gedefinieerd in het contract met Albanië onder artikel 1.54 en in het contract met Brazilië onder artikel 1.57? Welke technologie en/of welke apparaatjes zijn er onderdeel van de «vaccin»-levering aan Nederland?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, heb ik geen nadere analyse laten maken van door u genoemde documenten. Ik kan daarom ook niet aangeven wat met bepaalde definities daarin wordt bedoeld. Buiten het door de EMA goedgekeurde product, wordt er niets door de fabrikant aan ons geleverd. Elke levering wordt geïnspecteerd door het RIVM.
Maken andere «vaccins» ook gebruik van technologie of apparaatjes? Zo ja, welke «vaccins»? En om wat voor technologie gaat het dan?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 18.
Hoe beoordeelt u de clausule onder artikel 2.1 (b), die zowel Albanië als Brazilië hebben geaccepteerd, die stelt dat ook als er goedkopere en effectievere medicijnen tegen COVID-19 op de markt komen of al blijken te zijn, zoals bijvoorbeeld ivermectine, dit geen reden mag vormen om het contract met Pfizer te beëindigen? Is Nederland (en/of de EU) met een gelijke of soortgelijke clausule akkoord gegaan?
Zoals eerder aangegeven heb ik geen inhoudelijke analyse gemaakt van de door u bedoelde documenten. Tegelijk kan ik me voorstellen dat als je afspreekt iets te kopen, je het gekochte ook moet afnemen en betalen. Ik kan vanwege de geheimhouding die rust op de door ons gesloten contracten, niet ingaan op uw vraag naar de toepasselijkheid van clausules.
Hebben andere farmaceuten een gelijke of soortgelijke clausule opgenomen in het leveringscontract met Nederland (en/of de EU)?
Hier kan ik geen antwoord op geven. Op de inhoud van de overeenkomsten rust een geheimhoudingsplicht.
Adviseert Pfizer de Nederlandse overheid (en/of de EU) of heeft het dat in het verleden gedaan, over welke medicijnen die een goedkoop en effectief alternatief zouden kunnen vormen voor haar «vaccin», noodzakelijkerwijs moeten worden afgeraden, om het miljardencontract tussen Nederland (en/of de EU) en Pfizer politiek stand te laten houden?
Nee.
Hoe rijmt u uw stellige uitspraak «over langetermijneffecten kan ik duidelijk zijn, die zijn er niet»6, met de door Pfizer van Albanië en Brazilië geëiste erkenning dat de langetermijneffecten onbekend zijn, zoals in beide contracten onder artikel 5.5 duidelijk wordt?
Ik verwacht geen langetermijneffecten. Wetenschappers geven aan dat de kans hierop zeer klein is.
Hoe kunt u Nederlanders, in het bijzonder Nederlandse kinderen, ervan overtuigen dat het «vaccin» ook op de lange termijn veilig is, als zelfs de producent van de injectie er, in ieder geval in een aantal landen op deze wereld, geen verantwoordelijkheid voor durft te nemen?
Ik ben van mening dat het vaccin voldoende veilig en verantwoord is. Ook voor kinderen. Zoals ik ook in mijn brief van 30 juni jl. heb aangegeven zijn de vaccins streng beoordeeld door het EMA en daardoor is de kans op lange termijn effecten bijzonder klein. Ook bij andere vaccins worden deze niet of nauwelijks gezien. Op basis van de beschikbare studies naar de coronavaccins, die ook zijn beoordeeld door de Gezondheidsraad, en de ervaringen in bijvoorbeeld de Verenigde Staten, waar al miljoenen jongeren vanaf 12 jaar zijn gevaccineerd, stel ik vast dat de voordelen van het vaccin opwegen tegen de mogelijke bijwerkingen. Ook bij jongeren. Hierover is toegankelijke informatie beschikbaar via www.coronavaccinatie.nl/jongeren.
Heeft u zelf ook in het leveringscontract tussen Nederland (en/of de EU) en Pfizer erkend dat de langetermijneffecten van de Pfizer-injectie onduidelijk zijn?
Ik kan geen uitspraken doen over die contracten. In zijn algemeenheid zijn producenten verantwoordelijk voor de veiligheid van het vaccin. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de overheid en producenten. Ik hecht er waarde aan om in het antwoord van deze vraag nogmaals te benadrukken dat alle COVID-19 vaccins zorgvuldig zijn beoordeeld op werkzaamheid, kwaliteit en veiligheid. Het EMA en het CBG stellen hoge eisen aan vaccins en hanteren zeer strenge criteria, die hetzelfde zijn als bij de beoordeling en toelating van andere vaccins. Er zijn geen stappen in de beoordeling overgeslagen. Als een vaccin grootschalig wordt ingezet, zoals in de huidige COVID-19 vaccinatiecampagne, kan het gebeuren dat zeer zeldzame bijwerkingen aan het licht komen. Het EMA en het CBG houden bij of er tijdens het gebruik van het vaccin nog onbekende of zeldzame bijwerkingen naar voren komen, die eerder bij de studies nog niet zichtbaar waren.
Heeft u tegenover de leveranciers van andere «coronavaccinaties» (ook) moeten erkennen dat de langetermijneffecten van het desbetreffende «vaccin» onbekend zijn? Zo ja, om welke «vaccins» gaat het?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vraag 24 en 25.
Heeft Nederland (en/of de EU namens Nederland) geld gereserveerd voor eventuele schadeclaims als gevolg van grootschalige en ingrijpende bijwerkingen van de Pfizer-injectie? Zo ja, waarom en hoeveel? Zo nee, waarom niet? Verschilt dit met andere «coronavaccins»?
Nederland heeft hiervoor geen voorzieningen getroffen. De EU/EC ook niet. De Nederlandse staat verzekert zich in de regel niet tegen schade.
Op de begroting worden in het algemeen geen middelen gereserveerd voor niet bestaande schadeclaims. Er is geen reden om hier anders mee om te gaan in het kader van vaccins tegen COVID-19.
Kunt u per «coronavaccin» aangeven in hoeverre de Nederlandse staat aansprakelijk is voor schade en/of letsel als gevolg van de toediening ervan?
Op de overeenkomsten rust geheimhouding. Indien de Nederlandse staat aansprakelijk is voor schadegevallen als gevolg van de vaccinaties, dan zal de staat deze verantwoordelijkheid zoals gebruikelijk dragen.
Kunt u een overzicht sturen van de concrete standaarden die Nederland hanteert om de (productie)kwaliteit van specifiek een batch met mRNA-injecties, zoals die van Pfizer, te controleren?
De standaarden die gehanteerd worden zijn:
Welke zogheten Current Good Manufacturing Practices (CGMPs) gelden er in Nederland/de EU met betrekking tot mRNA-injecties?
De GMP richtsnoeren voor alle geneesmiddelen (humaan en veterinair) die gelden binnen de EU, en dus ook binnen Nederland, zijn vastgelegd in Eudralex volume 4: https://ec.europa.eu/health/documents/eudralex/vol-4_en.
Waren deze CGMP’sup to date op het moment van de eerste leveringen van het Pfizer-«vaccin»? Zo ja, waaruit blijkt dit? Zo nee, waarom niet?
Op de website genoemd in het antwoord op vraag 30 staan altijd de up-to-date GMP richtsnoeren, dus die waren ook up-to-date op het moment van de eerste leveringen van het Pfizer-vaccin.
Kunt u aangeven onder welke voorwaarden Nederland een levering/batch met Pfizer-vaccins bij twijfels over de kwaliteit kan terugsturen? In welke gevallen vindt er restitutie plaats?
Na goedkeuring van de Official Medicines Control Laboratories (OMCL) die controle uitvoeren op productieproces, kwaliteit en veiligheid van partijen), krijgt de fabrikant toestemming om de batch te leveren aan Nederland. Bij levering aan Nederland kan een batch alleen geweigerd worden als de Responsible Person van het RIVM de batch afkeurt op basis van niet voldoen aan de specificaties of GMP (Goede Manieren van Produceren)/GDP (Goede Distributiepraktijken) eisen.
Na levering aan RIVM en vrijgifte van een batch door RP kan alleen een batch terug gestuurd worden bij een herroeping. Een herroeping vindt plaats bij een kwaliteitsdefect die gevolgen kan hebben voor patiëntveiligheid. Het besluit tot het starten van een herroeping kan genomen worden door de leverancier of door IGJ.
In het contract met de leverancier zijn afspraken gemaakt dat zij zorgdragen voor vervangend product als een batch niet voldoet. Er zijn geen afspraken gemaakt over restitutie bij het terugsturen van een levering. In de praktijk zal restitutie van teruggestuurde vaccinbatches alleen mogelijk zijn als de leverancier geen vervangend product heeft en als aantoonbaar is dat de fabrikant niet voldaan heeft aan de contractuele kwaliteitsafspraken.
Iedere overeenkomst kent wederzijdse rechten en verplichtingen voor partijen. In geval van twijfel over de kwaliteit van een product zijn tussen partijen contractuele afspraken gemaakt. De afspraken onder deze overeenkomst vallen onder de geheimhouding.
Welke prijs heeft Nederland betaald per dosis van het Pfizer-«vaccin»?
De prijsafspraken zijn vertrouwelijk. Deze informatie valt onder de geheimhouding.
De inzet van ministeries tijdens politieke campagnes van bewindspersonen |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat indien een Minister ook lijsttrekker of partijleider is, dit twee verschillende functies zijn? Zo nee, waarom niet?1, 2
Zijn er richtlijnen of algemene afspraken voor ministeries hoe er omgegaan moet worden met politieke activiteiten van Ministers die geen rechtstreeks verband houden met het ministerschap? Zo ja, welke zijn deze richtlijnen? Zo nee, waarom niet?
Door wie wordt er een inschatting gemaakt of een Minister ergens als Minister verschijnt of als partijleider?
Gelden er strengere voorwaarden rondom optredens in verkiezingstijd? Zo nee, bent u bereid die op te stellen? Zo ja, welke?
Is er iets aangepast in de regels en afspraken rondom de inzet van ambtenaren voor partijpolitieke aangelegenheden sinds 2011?3
Vindt u het gerechtvaardigd dat er ambtenaren, betaald door gemeenschapsgeld, worden ingezet voor partijpolitieke aangelegenheden van Ministers? Zo ja, waarom?
Is er specifiek beleid voor privégebruik van de sociale media accounts van Ministers? Zo ja, kunt u dit openbaar maken?4
Ja, de openbare notitie «Bewindslieden op sociale media» beschrijft welke varianten van sociale media-accounts door bewindspersonen gebruikt (kunnen) worden. Bewindspersonen kunnen bij aantreden zelf kiezen naar welke variant hun voorkeur uitgaat. De ruimte voor ambtelijke ondersteuning is afhankelijk van de gekozen variant. De varianten zijn:
In lijn met de «Uitgangspunten Overheidscommunicatie» geven de drie varianten eveneens duidelijkheid over het afzenderschap van berichten. Op hybride accounts wordt eventuele partijpolitieke content geplaatst door de partij, de politiek assistent of de bewindspersoon zelf. De ambtelijke ondersteuning beperkt zich tot het vervaardigen en plaatsen van content die betrekking heeft op het ambt.
Partijpolitieke inhoud dient op hybride accounts expliciet als zodanig herkenbaar gemaakt te worden, bijvoorbeeld door achter het betreffende bericht #[partij] te plaatsen. Bewindspersonen zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven van deze richtlijnen op hun sociale media-accounts.
Voor meer informatie over de uitwerking van de verschillende niveaus van ambtelijke ondersteuning verwijs ik u naar de openbare notitie: www.communicatierijk.nl/documenten/publicaties/2021/03/08/bewindslieden-op-sociale-media
Hoe is het mogelijk dat sociale media accounts zowel door een politieke partij als door een ministerie beheerd worden? Bent u het eens dat dit onduidelijk en onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals beschreven in de beantwoording op vraag 7 zijn er verschillende manieren waarop bewindslieden hun sociale media-accounts kunnen inzetten en beheren. Bewindspersonen zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven van de richtlijnen op hun sociale media-accounts. Daarnaast maken zij een eigenstandige afweging of (en op welke wijze) zij hun privéaccount willen inzetten op het moment dat zij bewindspersoon zijn geworden.
Hoe wordt er omgegaan met het gebruik van ministeries in tijden van verkiezingen als uitvalsbasis, of plaats van strategisch overleg, voor campagne-activiteiten?
Er zijn geen regels die specifiek betrekking hebben op het gebruik van overheidsmiddelen voor partijdoeleinden. Met privégebruik van representatieve overheidsruimten dient terughoudend te worden omgegaan.6 Ministers dienen hierin zelf een zorgvuldige afweging te maken.
Welke cijfers gebruikt u nu uit de notulen van de ministerraad blijkt dat u de waarderingscijfers voor dit kabinet belangrijk vindt om te analyseren en te betrekken in overwegingen? Door wie wordt dit gemeten en houden (communicatie-)medewerkers van ministeries zich hiermee bezig?5
Waarderingscijfers voor het kabinet kunnen in algemene zin worden gebaseerd op meerdere openbare onderzoeken. Bijvoorbeeld opiniepanels zoals EenVandaag en De Hond, onderzoek uitgevoerd door commerciële onderzoeksbureaus zoals Ipsos en I&O en onderzoek door het SCP zoals het periodieke Continue Onderzoek Burgerperspectieven. De uitkomsten van deze onderzoeken dragen bij aan de wijze waarop communicatiemedewerkers zich een algemeen beeld vormen van de relevante thema’s die spelen in de maatschappij.
Hoeveel communicatiemedewerkers houden zich bezig met beeldvorming over het kabinet en de Ministers?
Overheidscommunicatie dient primair over beleid en/of organisatie te gaan. Op departementen wordt vanzelfsprekend nagedacht over de wijze waarop een communicatieboodschap effectief kan worden overgebracht. Het profiel van een bewindspersoon kan daarbij een secundaire rol spelen, bijvoorbeeld in de keuze voor een bepaald medium of de toonzetting van de communicatie. Overheidscommunicatie wordt in lijn met de «Uitgangspunten overheidscommunicatie» nooit gericht op persoonlijke «imagebuilding» van bewindspersonen of andere overheidsfunctionarissen en dienen nooit een partijpolitiek belang.
Gaat het hierbij om een duidelijk beeld te krijgen van wat er speelt in de samenleving of om beïnvloeding van de beeldvorming?
Het hoofddoel van de communicatie van de rijksoverheid is te voldoen aan het recht van de burger op communicatie en informatie van de rijksoverheid en het ondersteunen van goed democratisch bestuur. Het accent ligt op de openbaarmaking en verduidelijking. Onderzoek, monitoring en analyse zijn voor de overheid van wezenlijk belang om gevoel te houden met wat er in een samenleving speelt.
Vindt u het wenselijk dat Ministers of uzelf in de media optreden waarbij journalistieke uitgangspunten als objectiviteit en onafhankelijkheid niet worden toegepast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland kent een pluriform journalistiek landschap waarin het beleid van de rijksoverheid vanuit verschillende perspectieven wordt belicht. Media gaan zelf over de toepassing van journalistieke grondbeginselen zoals onafhankelijkheid en objectiviteit. Het is niet aan de overheid om over de toepassing daarover een waardeoordeel te vellen.
De berichtgeving over onbruikbare overheidsapps voor mensen met een beperking |
|
Daan de Kort (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht van de NOS van 23 juni jl.?1 Aan welke eisen moeten alle apps van de overheid precies voldoen volgens de toegankelijkheidsverklaring?
Ja, ik ben bekend met het bericht van de NOS van 23 juni jl.
De eisen zijn vastgelegd in de Europese Norm (EN) 301 549. In de laatste versie 3.2.1 van deze norm worden de eisen voor mobiele applicaties («apps») beschreven in hoofdstuk 11 Software.2
Erkent u het belang van digitale toegankelijkheid voor mensen met een beperking?
Ja, ik vind het belangrijk dat iedereen, dus ook mensen met een beperking, (overheids)websites en (overheids)apps moet kunnen raadplegen die toegankelijk zijn. Dat iedereen moet kunnen meedoen, ook in de digitale samenleving, is een speerpunt geweest van mijn beleid van de afgelopen jaren3. Het verbeteren van de digitale toegankelijkheid is daar een belangrijk onderdeel van.
Kunt u aangeven hoeveel apps van de overheid toegankelijk zijn, dan wel een toegankelijkheidsverklaring hebben? Welke apps zijn dit?
Op basis van de Europese webtoegankelijkheidsrichtlijn 2016/2102 zijn overheden sinds 23 juni 2021 wettelijk verplicht om voor hun mobiele applicaties (apps):
Op 23 juni waren in totaal 108 toegankelijkheidsverklaringen voor apps gepubliceerd. Elke app heeft een nalevingsstatus.
De aantallen per nalevingsstatus op 24 juni, 9:40 uur:
voldoet volledig
1
voldoet gedeeltelijk
22
eerste maatregelen genomen
27
voldoet niet
58
Bijlage 14 bevat een gedetailleerde beschrijving van de betekenis van de nalevingsstatussen en de gevraagde lijst met apps.
Wat gaat u doen om de digitale toegankelijkheid te verbeteren?
Medeoverheden en overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het toegankelijker maken van hun websites en apps. Daarmee ligt de verantwoordelijkheid waar die hoort: bij de eigenaar. Mijn ministerie biedt, via het expertisecentrum DigiToegankelijk van Logius, hulpmiddelen, advies en ondersteuning.
Met een subsidie aan de VNG is begin dit jaar een bestuurlijk aanjaagteam geformeerd dat het belang van digitale toegankelijkheid onder de aandacht brengt bij gemeentebestuurders en bij marktpartijen (de leveranciers waar gemeenten deze software inkopen). Daarnaast ondersteunt het aanjaagteam de gemeenten ook bij de uitvoering in het toegankelijk maken van websites en apps. Een ander aanjaagteam benadert in opdracht van DigiToegankelijk de overige overheden.
Overheden zijn verplicht om gestandaardiseerde toegankelijkheidsverklaringen te publiceren. Daarmee wordt inzichtelijk hoe ze presteren op het gebied van digitale toegankelijkheid. Bestuursorganen met een toezichthoudend mandaat, waaronder gemeente- en waterschapsraden en provinciale staten, kunnen deze verklaringen gebruiken om invulling te geven aan hun toezichtrol. In het wetsvoorstel digitale overheid wordt het toezicht op de naleving formeel geregeld.
Kunt u toezeggen dat alle nieuwe overheidsapps voldoen aan de toegankelijkheidseisen zodat overheidsapps beschikbaar en toegankelijk zijn voor iedereen?
Uiteraard ga ik door met het stimuleren dat alle overheden werk blijven maken van de toegankelijkheid van hun websites en apps en dat zij daarover verantwoording blijven afleggen.
Het bericht dat een geheime vertrekdeal van een VVD-wethouder de samenleving een kwart miljoen kan kosten |
|
Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat vindt u van afspraken tussen partijen en wethouders dat zij de volledige zittingstermijn bij voorbaat niet afmaken, zeker als daar geen openheid over is?1
Een oordeel over dergelijke afspraken is primair aan de betrokken gemeenteraad en het college.
Is er een mogelijkheid dat er in dit soort gevallen geen wachtgeld wordt uitbetaald? Zo niet, bent u bereid met een voorstel te komen zodat dit wel een mogelijkheid wordt?
De wethouder heeft geen recht op wachtgeld maar aanspraak op een uitkering op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). Deze uitkering wordt ambtshalve verstrekt. Betrokkene hoeft dus geen aanvraag in te dienen. De ontslagreden is voor de toekenning van het recht op een Appa-uitkering niet van belang. Deze automatische toekenning is essentieel vanwege het vertrouwensbeginsel. Politieke ambtsdragers moeten namelijk hun ambt in onafhankelijkheid kunnen vervullen. Een vangnet als de Appa is daarmee een noodzakelijke voorwaarde voor ons democratisch bestel. Een politieke ambtsdrager moet zelf in alle vrijheid kunnen afwegen of er nog voldoende vertrouwen is en of er nog mogelijkheden zijn om de functie goed te blijven uitoefenen.
Vaak is een vertrek niet zo vrijwillig als het lijkt. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een politieke ambtsdrager zelf ontslag neemt, omdat hem of haar achter de schermen is gebleken onvoldoende steun te hebben. Ik zie daarom geen reden om op basis van dit ene geval de wet op dit wezenlijke punt te wijzigen.
Vindt u dit een geslaagd voorbeeld van gemeentelijke dualisering?
De in het artikel geschetste situatie houdt geen verband met het principe van dualisering van het gemeentebestuur. Ook in een monistisch stelsel had zich een dergelijke situatie kunnen voordoen.
Hoe heeft u ondersteuning geboden aan gemeenten bij dualiseringsvraagstukken?2
In de afgelopen jaren heb ik ondersteuning geboden aan gemeenten bij dualiseringsvraagstukken door in te zetten op het versterken van de positie van gemeenteraden. In mijn brief aan uw Kamer van 18 oktober 2019 heb ik aangegeven hoe ik de positie van gemeenteraden wil versterken met het oog op de groeiende disbalans tussen taken en verantwoordelijkheden en het instrumentarium van gemeenten.3 In mijn brief aan uw Kamer van 30 juni 2020 ben ik uitgebreider ingegaan op de toekomstgerichte maatregelen om de positie van gemeenteraden en provinciale staten te versterken.4 Daarnaast heb ik uw Kamer op 12 februari 2021 mijn reactie toegestuurd op het ROB-advies «Goede ondersteuning, sterke democratie», waarin het verbeteren van de ondersteuning van volksvertegenwoordigers aan bod komt.5
In algemene zin heb ik raadsleden in de afgelopen jaren gestimuleerd om gebruik te maken van de beschikbare hulptroepen en hulpbronnen zoals de griffie, fractieondersteuning en ambtelijke bijstand. Via het instellen van de werkgroep Lokale rekenkamers heb ik gemeenten handvatten geboden om het instrument rekenkamer te verstevigen.6 Het programma Democratie in Actie omvat veel activiteiten, instrumenten en handreikingen ter ondersteuning van de lokale democratie.7 Zo is er bijvoorbeeld een handreiking over het functioneren van de lokale en provinciale driehoek (burgemeester/CdK, secretaris en griffier).8 Ook is er een digitale leeromgeving ontwikkeld voor raadsleden. Al deze maatregelen verstevigen de positie van de raad ten opzichte van het bestuur en bieden zo ondersteuning bij dualiseringsvraagstukken.
Staat u nog steeds achter uw standpunt dat de dualisering «als zodanig niet ter discussie staat», ook al zijn er veel signalen dat de dualisering het bestuur en de samenleving niet dichter bij elkaar brengt? Zo ja, waarom?
Mijn brief van juni 2020 beschrijft de uitkomsten van een evaluatie van literatuur en onderzoeksrapporten over dualisering. Daaruit blijkt dat de dualisering als zodanig niet ter discussie staat, er gaan ook geen stemmen op om terug te keren naar het monisme, waarbij wethouders ook in de raad zitten en er geen duidelijke scheiding van bevoegdheden is. De dualisering van het gemeentebestuur heeft geleid tot een meer professionele verhouding tussen raad en college. De gemeenteraad heeft dankzij de dualisering een sterkere positie in het lokaal bestuur gekregen en is door de introductie van een aantal nieuwe hulptroepen en controle-instrumenten, zoals de griffie en de rekenkamer, beter in positie gekomen om het college te controleren. Wel is hierop versterking mogelijk. Mijn ministerie blijft zich hiervoor inzetten, zeker nu ook op nationaal niveau de roep om het versterken van de positie van de volksvertegenwoordiging ten opzichte van het bestuur steeds luider klinkt. Zoals ik uw Kamer eerder per brief heb meegedeeld, staat de wenselijke versterking van de relatie van het bestuur met de samenleving los van de dualisering.9 De versterking van die relatie is zowel in een monistisch als een dualistisch stelsel van groot belang, maar dit is niet het hoofdmotief geweest achter de dualisering van het gemeentebestuur. De afgelopen jaren heb ik actief ingezet op het versterken van de relatie tussen het bestuur en de samenleving, onder andere via het programma Democratie in Actie.10 Ook hiervoor zal mijn ministerie zich blijven inzetten.
De huidige stand van zaken met betrekking tot de digitale beveiliging van overheidswebsites in Nederland. |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Tientallen websites overheid voldoen niet aan veiligheidsrichtlijnen» van de NOS?1
Ja
Wat vindt u van het feit dat tientallen websites van de overheid, waaronder websites van de Belastingdienst, GGD’s, veiligheidsregio's en waterschappen, niet voldoen aan de richtlijnen voor digitale beveiliging?
Voor de beveiliging van websites bij de overheid hanteren overheden bij het Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten een basisnormenkader voor informatiebeveiliging. Het basisnormenkader is de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO)2, die sinds januari 2019 van kracht is. De BIO stelt (in deel 1) dat voorafgaand aan het gebruik van een informatiesysteem een risicoafweging dient te worden gemaakt die vervolgens richtinggevend is voor het treffen van beveiligingsmaatregelen. Proportionaliteit is daarbij het uitgangspunt. Met andere woorden: gaat het om zeer vertrouwelijke informatie, dan worden andere afwegingen gemaakt dan wanneer het om openbare informatie gaat waarvan de beschikbaarheid belangrijk is.
Het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) publiceert regelmatig adviezen in de vorm van richtlijnen. Ik ben hiermee bekend. Specifiek met betrekking tot deze zaak is dat de richtlijn «ICT beveiligingsrichtlijnen voor webapplicaties».3 Voor de overheid kan deze richtlijn worden beschouwd als een nadere detaillering van de BIO voor het onderdeel webapplicaties.
Uiteindelijk is het resultaat dat een samenhangend pakket van maatregelen wordt vastgesteld en toegepast. Welke dat zijn, zal per geval verschillen. Dat is overigens niet vrijblijvend: over de staat van informatieveiligheid leggen de verschillende overheidsorganen verantwoording af aan hun controlerende organen, zoals Gemeenteraad, provinciale staten, etc.
Kortom, het is aan overheidsorganisaties om door het treffen van de verplichte maatregelen uit de BIO en aanvullende maatregelen, voortvloeiend uit een risicoafweging te bepalen hoe Wordpress veilig kan worden ingezet.
Erkent u dat de overheid tekort heeft geschoten in het treffen van digitale beveiligingsmaatregelen tegen eventuele hackers?
Dat beeld deel ik niet, zie ook het antwoord onder vraag 2.
Deelt u de mening dat de burgers erop zouden moeten kunnen vertrouwen dat overheden als de Belastingdienst, GGD's, veiligheidsregio's en waterschappen, vertrouwelijk en verantwoord met gevoelige gegevens omspringen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel volledig uw mening dat de overheid vertrouwelijk en verantwoord met gevoelige gegevens moet omgaan. Burgers moeten ervan uit kunnen gaan dat de overheid zorgvuldig omgaat met hun gegevens.
Deelt u de mening dat een overheidsorgaan pas aan (gevoelige) persoonsgegevensverzameling zou mogen doen als het de risico’s voor de beveiliging van de informatie in kaart heeft gebracht en de digitale beveiliging afdoende is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het National Cyber Security Centrum (NCSC) als sinds 2014 waarschuwt voor 36 veiligheidsrisico's van Wordpress en dat desondanks 165 openbare overheidswebsites op Wordpress draaien? Wat is met deze waarschuwingen gedaan?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is bekend met de meldingen van het NCSC. Bij de overheid worden de meldingen van het NCSC nauwlettend in de gaten gehouden door afzonderlijke overheidsorganisaties. De BIO stelt eisen aan het toepassen van (beveiligings)patches voor ernstige kwetsbaarheden in hard- en software. Overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het toepassen van deze eisen. Bovendien zijn kwetsbaarheidswaarschuwingen aan de orde van de dag en worden die voor veel systemen gestuurd. Ik heb niet het beeld dat de hoeveelheid bekende kwetsbaarheden een exacte maatstaf is om de veiligheid van een product te beoordelen. Er spelen ook andere factoren mee zoals de aard, omvang en frequentie van onderzoeken naar een product.
Bent u bekend met het feit dat ook de website van de Informatiebeveiligingsdienst (IBD), dat gemeenten helpt bij cyberincidenten, draait op Wordpress? Wat vindt u hiervan?
Het is bekend bij het Ministerie van BZK dat de publieke website van de IBD, het Computer Emergency Response Team (CERT) van de Nederlandse gemeenten, draait op Wordpress. Voor de volledigheid meldt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het Ministerie van BZK dat de beheeromgeving van deze website niet publiek is. De website van de IBD voldoet aan de eisen die de BIO daaraan stelt. De publieke website van de IBD ontsluit openbare informatie. Voor informatie met een hoger beschermingsniveau gebruikt de IBD andere middelen. Dit doet de IBD op basis van een uitgevoerde risicoanalyse, zoals ook de BIO voorschrijft. Verder voert de IBD periodiek penetratietesten uit op haar systemen, waaronder de website en op basis van de resultaten treft de IBD waar nodig maatregelen. Ik zie daarom geen bezwaar tegen het gebruik van individuele softwarepakketten, zoals Wordpress, als risicoafwegingen zijn gemaakt en maatregelen zijn getroffen.
Bent u bekend met het feit dat de richtlijnen van het NCSC adviseren om de openbare pagina en de plek waar beheerders in kunnen loggen strikt van elkaar te scheiden? Wat gaat u hiermee doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om zo snel mogelijk de in de media genoemde overheidssites te laten voldoen aan de veiligheidseisen?
Gezien mijn beantwoording onder de gestelde vragen onder 2 t/m 8 is dat niet aan de orde. Het is de verantwoordelijkheid van elke organisatie zelf om de BIO, de verplichte overheidsmaatregelen en op basis van risicoafweging aanvullende maatregelen te implementeren.
Welke beleidsmatige inspanningen wilt u verder doen om de digitale weerbaarheid van de overheidswebsites te vergroten?
In zijn algemeenheid geldt dat de overheid naast de verplichte maatregelen uit de BIO, diverse open standaarden implementeert zoals informatieveiligheidsstandaarden. De adoptie van deze informatieveiligheidsstandaarden wordt halfjaarlijks gemeten. Halverwege 2020 zijn achterblijvende overheidsorganisaties aangeschreven door het Forum Standaardisatie met adviezen ter verbetering.4 De toepassing van de overige open standaarden van de «pas-toe-of-leg-uit» lijst van het Forum Standaardisatie wordt jaarlijks gemeten. De meest recente versie van deze Monitor Open standaarden 2020 is op 18 maart aangeboden aan uw Kamer.5 Het beeld is dat het gebruik van de verplichte open standaarden verder toeneemt.
De wijze waarop in het algemeen het informatieveiligheidsbeleid bij de overheid gestalte krijgt, heb ik aan uw Kamer gemeld op 18 maart jl.6 in de voortgangsbrief informatieveiligheid bij de overheid.
De ceo die altijd een minister kan bellen |
|
Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe is «... het lidmaatschap van een ondernemersvereniging sluit contacten tussen individuele bedrijven en ministers niet uit.», een antwoord op de vraag waarom 17 grote bedrijven zoveel contact hebben met de ministeries terwijl er ook een belangenvereniging is waar vaak mee gepraat wordt? Kunt u nader ingaan op de vraag wáárom dit gebeurt, anders dan dat het simpelweg kan? Vertegenwoordigt de belangenvereniging de belangen niet voldoende bijvoorbeeld?1
In mijn eerdere antwoord2 van uw vragen over hetzelfde krantenartikel heb ik aangegeven dat «het niet zozeer gaat om het aantal afspraken als zodanig, maar om de totstandkoming van het besluitvormingsproces zelf. Het gaat erom dat er een eerlijk en gelijk speelveld is door gelijke toegangsmogelijkheden».
Tevens heb ik toen aangegeven dat «de bewindspersoon er zelf voor verantwoordelijk is om de belangen van de gesprekspartner af te wegen tegen het algemeen belang». Daar geldt ook voor het aantal afspraken.
Hoe is er volgens u een eerlijk en gelijk speelveld als grote bedrijven een onevenredig groot aandeel hebben in het aantal afspraken met ministers? Als het aantal afspraken niet van belang is, zoals u aangeeft, waarom zijn er dan zoveel?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt uw antwoord, dat elke Minister een eigen afweging kan maken, maar tegelijkertijd dat het kabinet waar mogelijk transparant moet zijn over externe contacten, zich tot het feit dat bepaalde ministeries zich stelselmatig niet aan de kabinetsbrede afspraak houden, zoals het Ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij, waarbij externe contacten wel in de media te vinden zijn maar niet worden bijgehouden in de agenda?
Ik zal het bestaande beleid nogmaals onder de aandacht brengen bij mijn collega’s. Verder is ieder ministerie zelf verantwoordelijk voor de naleving van de kabinetsbrede afspraken die zijn gemaakt.
Hoe verhouden uw opmerkingen over «openheid over besluitvormingsprocessen» zich tot het rapport van de OESO dat onlangs gepresenteerd werd, waarin we zien dat Nederland het slecht doet als het gaat om het openbaar maken van lobby en waarbij openbaarheid over het aantal (en soort) afspraken wel degelijk van belang zijn?2
Inzet van het kabinet is dat ambtenaren en bewindspersonen op de juiste wijze omgaan met lobby organisaties en hun vertegenwoordigers bij de voorbereiding van besluitvorming. Het kabinet biedt daarom inzicht in de totstandkoming van wet- en regelgeving. Bewindspersonen hebben een openbare agenda en in de memorie van toelichting van een wetsvoorstel is een paragraaf opgenomen over de reacties op het conceptvoorstel. Ten slotte zijn beslisnota’s per 1 juli openbaar. Het OESO-rapport neemt een andere aanvliegroute door zich alleen te richten op de aanwezigheid van statische informatie, zoals lobby registers. De OESO erkent in zijn rapport dat lobbyregisters alleen niet voldoende adequaat zijn om alle risico’s rondom lobbyen weg te nemen. Het kabinet heeft geen indicaties dat lobbyen in Nederland op minder transparante wijze verloopt dan in andere landen.
Waarom vallen volgens u openbaarheid over het aantal en soort afspraken niet onder openbaarmaking van het besluitvormingsproces?
In antwoord op uw eerdere Kamervragen4 is aangegeven dat het kabinet de voorkeur geeft aan openheid over besluitvormingsprocessen in plaats van een volledige specificatie van contacten met lobbyisten, lobbyorganisaties of andere maatschappelijke partijen of individuen. Dat laatste is in de regel statische informatie die geen inzicht geeft in de mate van beïnvloeding en de beïnvloedingswijze bij concrete besluitvormingstrajecten».
Wat hebben deze afspraken voor nut als ze niet bijdragen aan een besluitvormingsproces?
Afspraken over het lobbybeleid in Nederland zorgen ervoor dat gesprekken kunnen worden gevoerd tussen maatschappelijke organisaties en bewindspersonen, ambtenaren of politici. Deze gesprekken dragen bij aan het vormgeven van een zo goed mogelijk afgewogen en uitvoerbaar beleid. Dat is waardevol om beleidsopties te verkennen en de kwaliteit van wetgeving te verbeteren. Het kan inzicht geven in standpunten, argumenten en belangen, of draagvlak creëren voor beleid. Voor de kwaliteit van beleidsvorming en wetgeving is het van essentieel belang dat signalen van de buitenwereld worden ontvangen en mee worden gewogen. De afspraken hebben dus zeker nut.
Gaat u de afspraken dus alsnog openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals in eerdere Kamervragen is aangegeven is het kabinet vooralsnog van mening dat het huidige beleid volstaat. Het kabinet heeft geen indicaties dat lobbyen in Nederland op minder transparante wijze verloopt dan in andere landen. Wel zal ik het OESO-rapport betrekken bij de verdere uitwerking van het integriteitsbeleid zoals vermeld in mijn brief5 over het nalevingsverslag GRECO vijfde ronde.
Hoe noteert de Minister-President nu de gesprekken die hij heeft als leider van de VVD in formatietijd? Is het waar dat hij regelmatig spreekt met VNO-NCW en waar zien we dat terug in de agenda?
Het is niet aan het kabinet om vragen te beantwoorden over het handelen van individuele Kamerleden in het kader van de formatie. Gesprekken tussen de Minister-President en VNO-NCW worden op de openbare kalender geplaatst.
De uitlatingen van een ambtenaar in de media over extreemrechts |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hoe extreemrechts acceptabel werd»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat Sterkenburg, die als ambtenaar onder uw verantwoordelijkheid (namelijk binnen de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid) werkzaam is, zich in de media uitlaat over wat in haar ogen beschouwd kan worden als extreemrechts?
Het betreft hier een interview waarin kenbaar is gemaakt dat de uitspraken in de hoedanigheid als onderzoeker worden gedaan. Om onduidelijkheid hierover te voorkomen is eveneens vermeld dat deze onderzoeker binnen het departement niet betrokken is bij dit onderwerp, om zo nogmaals te expliciteren dat de rollen als ambtenaar en onderzoeker gescheiden zijn.
Was u er vóór publicatie van het artikel van op de hoogte dat Sterkenburg zich heeft laten interviewen over haar opvattingen omtrent extreemrechts? Zo ja, was u toen ook al op de hoogte van haar opvattingen? Zo nee, hoe beoordeelt u dat een ambtenaar die onder uw verantwoordelijkheid werkzaam is, zich in de media uitlaat over een beleidsterrein waar u voor verantwoordelijk bent, zonder u hier vooraf over op de hoogte te houden? Hoe verhouden de uitlatingen van Sterkenburg zich met artikel 10, eerste lid, van de Ambtenarenwet?2
Het optreden in de media in het kader van de publicatie van het boek is vooraf gemeld. Ik hecht veel waarde aan vrijheid van meningsuiting én aan academische vrijheid. Tevens is door de geïnterviewde kenbaar gemaakt dat uitlatingen in de hoedanigheid als onderzoeker worden gedaan.
In welke mate komen de opvattingen van Sterkenburg over extreemrechts overeen met uw opvattingen hierover? In welke mate verschillen de opvattingen hieromtrent van Sterkenburg en u van elkaar?
De bevindingen van het onderzoek3 over de dreiging uit rechts-extremistische hoek onderschrijven het beeld dat de NCTV al geruime tijd verwoordt in verscheidene publicaties en de Dreigingsbeelden Terrorisme Nederland (DTN). Zie voor een uitgebreide uiteenzetting hierover de Kamerbrief Reactie op onderzoek extreemrechts van 8 juli 2021. Op persoonlijke opvattingen ga ik verder niet in.
Hoe beoordeelt u de suggestie in het artikel dat «het streven naar een homogene culturele staat» moet worden beschouwd als extreemrechts?
In het proefschrift wordt een werkdefinitie gehanteerd van de term «radicaal- en extreemrechts», waarmee wordt bedoeld: het streven naar een homogene culturele of etnische staat, door middel van het inperken van grondrechten en burgerlijke vrijheden van religieuze en etnische minderheden, al dan niet met geweld. Deze definitie wordt in het proefschrift wetenschappelijk onderbouwd.
Hoe beoordeelt u de suggesties in het artikel dat het hanteren van een anti-abortusstandpunt, het willen herstellen van de traditionele man-vrouwverhouding, het veel kinderen willen krijgen of het meer geld willen besteden aan defensie kan worden beschouwd als extreemrechts?
Het proefschrift en daarmee de conclusies en stellingen die erin voorkomen vallen onder de academische vrijheid.
Erkent u dat voor de vraag of sprake is van extremisme of activisme niet bepalend moet zijn waarnaar gestreefd wordt, maar de wijze waarop men dat streven wil verwezenlijken (namelijk middels buitenwettige of middels democratische middelen)? Zo nee, waarom niet?
Het DTN hanteert voor extremisme de definitie dat het een fenomeen is waarbij personen of groepen vanuit ideologisch motief bereid zijn in ernstige mate de wet te overtreden of activiteiten te verrichten die de democratische rechtsorde ondermijnen. Activisme wordt in het DTN gedefinieerd als pogingen van individuen of groepen om op buitenparlementaire wijze, maar binnen de grenzen van de wet, politieke besluitvorming te beïnvloeden. De middelen die worden ingezet, gekoppeld aan de doelen waarnaar gestreefd wordt, bepalen samen de beoordeling van dergelijke activiteiten.
Erkent u het risico dat het functioneren van de openbare dienst in gevaar komt, indien ambtenaren die onder uw verantwoordelijkheid werkzaam zijn zich uitlaten over beleidsterreinen waar u verantwoordelijk voor bent – en daarbij opvattingen uitdragen die anders zijn dan de opvattingen die u hierover bezigt? Zo ja, welke maatregelen treft u om dit risico te beheersen?
Uitgangspunt bij de toepassing van de functioneringsnorm die voor rijksambtenaren is vastgesteld op grond van artikel 10 van de Ambtenarenwet, is dat ambtenaren vrijheid van meningsuiting hebben en dat voorzichtigheid geboden is bij het inperken daarvan. Waar in een concreet geval precies de grens ligt, hangt af van de omstandigheden van het geval. Voor de beoordeling daarvan zijn verschillende criteria of wegingsfactoren relevant, waaronder het kenbaar maken in welke hoedanigheid een ambtenaar zijn uitspraken doet, de positie van de ambtenaar binnen de organisatie en de maatschappelijke en politieke gevoeligheid van een onderwerp.4
Het bericht dat rijksambtenaren maar weinig weten van wat zich in Twente en de Achterhoek afspeelt. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Rijksambtenaren weten weinig van wat zich in Twente en de Achterhoek afspeelt: «De regio woont ver weg en bedelt altijd om geld»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies van het onderzoek van de Raad voor het Openbaar Bestuur?
Op grond van artikel 24 van de Kaderwet adviescolleges, zal ik binnen 3 maanden na ontvangst van het advies een reactie geven. Daar kan en wil ik niet op vooruitlopen, maar ik ben voornemens om voor het zomerreces een reactie aan uw Kamer aan te bieden.
Wat is uw reactie op het in het artikel geschetste beeld dat rijksambtenaren maar weinig weten van wat zich in Twente en de Achterhoek afspeelt?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op de constatering dat rijksambtenaren ontwikkelingen van regio’s dichterbij Den Haag eerder serieus nemen dan ontwikkelingen van regio’s verder weg van Den Haag?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat rijksambtenaren voor heel Nederland werken en dus iedere regio serieus moeten nemen?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de rijksdienst hierop aan te spreken en zodra de coronamaatregelen het toelaten rijksambtenaren op werkbezoek te sturen naar Twente en de Achterhoek?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u opvolging geven aan de conclusies van het onderzoek om de samenwerking tussen rijk en regio’s te verbeteren en ontwikkelingen in regio’s zoals Twente en de Achterhoek serieus te nemen?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 2.
De nieuwe Oekaze Kok en de soepeler omgang met het contact tussen ambtenaren en Kamerleden |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Als uw expliciete bedoeling is om soepeler om te gaan met contacten tussen ambtenaren en Kamerleden, zoals u benadrukte in het debat1 en zoals in de begeleidende Kamerbrief vermeld staat2, hoe kan het dan dat hierover onduidelijkheid bestaat in de praktijk? Wat zegt het u dat wij hierover, sinds de inwerkingtreding van deze herziene Aanwijzing, al diverse malen bezorgde berichten hebben ontvangen van ambtenaren die niet of nauwelijks meer contact op durven te nemen omdat de regels naar hun idee juist strenger zijn geworden? Bent u bekend met deze onduidelijkheid? Wat is uw verklaring hiervoor?
Het kabinet wil vooropstellen dat de regels zeker niet strenger zijn geworden, maar dat er met de herziening juist méér ruimte is gekomen voor contacten tussen rijksambtenaren en Kamerleden. Het idee dat deze contacten niet mogelijk waren onder de oude Aanwijzingen en de onduidelijkheid die er bestond over de toepassing waren juist aanleiding om de Aanwijzingen te herzien. Met de herziening heeft het kabinet voor de Kamer en voor ambtenaren willen verduidelijken welke contacten wanneer wel mogelijk zijn tussen ambtenaren en Kamerleden, binnen de grenzen van de ministeriële verantwoordelijkheid. Daarmee hoopt het kabinet bij te dragen aan een verbetering van de verhouding tussen kabinet, Kamer(s) en ambtenaren. Zoals de leden ook aangeven, blijkt uit de praktijk dat de nieuwe regels nog niet bij alle ambtenaren voldoende bekend zijn en dat de inhoud ervan soms verkeerd begrepen wordt. Het kabinet doet er alles aan om deze problemen te verhelpen. Zo gaat de herziening gepaard met een traject van bewustwording en kennisdeling onder bewindslieden, ambtenaren en Kamerleden over de toepassing van de Aanwijzingen in de praktijk (zie het antwoord op vraag 2). Dit traject zal er voor moeten zorgen dat ambtenaren bekend zijn met de herziene Aanwijzingen en de bedoeling daarvan. Daarbij acht het kabinet het van groot belang ook oog te hebben voor het eventuele ongemak dat ambtenaren kunnen ervaren in een nieuwe rol waarin zij vaker rechtstreeks informatie verstrekken aan de Kamer.
Het kabinet gaat ook graag in gesprek met de Kamer over de herziene Aanwijzingen en hoe de contacten tussen ambtenaren en Kamerleden het beste kunnen worden vormgegeven. Een eerste gelegenheid voor dat gesprek is het notaoverleg over het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over de ministeriële verantwoordelijkheid dat op 5 juli gepland staat. Als daaruit blijkt dat de Aanwijzingen in de ogen van de Kamer aanpassing behoeven, is het kabinet graag bereid er nog een keer naar te kijken. Verder kijkt het kabinet uit naar de brede dialoog met de Kamer over de verhouding tussen kabinet en Kamer en de spelregels die daarbij gelden, zoals aangekondigd in het nader rapport bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over de ministeriële verantwoordelijkheid.4 Deze spelregels komen in samenspraak tussen kabinet en Kamer tot stand en het kabinet wil deze regels dan ook graag samen met de Kamer tegen het licht houden. De herziene tekst van de Aanwijzingen zal wat het kabinet betreft zeker ook onderwerp van gesprek zijn in de bredere dialoog.
Hoe staat het inmiddels met het «traject waarbij actief wordt ingezet op bewustwording en kennisdeling onder bewindslieden, ambtenaren en Kamerleden over de toepassing van de Aanwijzingen in de praktijk»?3
Het kabinet onderneemt verschillende acties om bij te dragen aan een verbetering van de verhouding tussen kabinet, Kamer(s) en ambtenaren. Het traject van bewustwording en kennisdeling is één van deze acties. Dit traject is gestart door rijksambtenaren in interne berichtgeving te wijzen op de herziening. In de berichtgeving is de herziening toegelicht en is gecommuniceerd wat het betekent voor het dagelijkse werk van ambtenaren. Op dit moment wordt gewerkt aan de verdere invulling van het traject. Aandachtspunten hierbij zullen zijn opleidingen (introductie nieuwe medewerkers, Management Development-leergangen, etc.) en het organiseren van activiteiten om de dilemma’s rond de Aanwijzingen die medewerkers in de praktijk kunnen ervaren, bespreekbaar te maken en hen handvatten te geven om hiermee om te gaan. Een en ander zal worden ingebed in bredere communicatie, opleiding en training over het samenspel met de Tweede Kamer waarin ook de actieve openbaarmaking aan bod komt waarover uw Kamer onlangs een concept beleidslijn heeft ontvangen.6
Een voorbeeld van een andere actie zijn dialoogsessies die gestart zijn over de leidende waarden voor het ambtelijke werk om het ambtelijk vakmanschap in algemene zin te versterken. Daarin zullen ook de verhouding met het parlement en alle daarbij geldende spelregels aan bod komen. Nog een ander voorbeeld van een actie is de concept beleidslijn actieve openbaarmaking. Het kabinet gaat graag met de Kamer in gesprek over deze acties en hoe de verhouding tussen kabinet, Kamer(s) en ambtenaren verder kan worden verbeterd.
Als uw bedoeling juist een meer ontspannen contact tussen ambtenaren en Kamerleden is, waarom staat dan nog steeds in de Aanwijzing dat de Minister de ambtenaren aanwijst met wie door een van beide kamers der Staten-Generaal contact wordt gelegd (Aanwijzing 3)? Wat is op dit punt het verschil met aanwijzing 3 van de inmiddels vervallen Oekaze Kok?
Aanwijzing 3 ziet alleen op contact met ambtenaren op verzoek van de voorzitter van een van beide Kamers of van een voorzitter of griffier van een Kamercommissie namens die commissie. Het contact neemt dan bijvoorbeeld de vorm aan van een technische briefing, hoorzitting, rondetafelgesprek of een werkbezoek. In tegenstelling tot de oude Aanwijzingen is in de herziene Aanwijzingen vastgelegd dat verzoeken om contact welwillend en zakelijk worden beoordeeld. Daarmee drukt het kabinet uit voorstander te zijn van meer en meer ontspannen contacten tussen ambtenaren en Kamerleden binnen de grenzen van de ministeriële verantwoordelijkheid. Het kabinet wil daarnaast meer ruimte bieden aan Kamerleden die buiten deze gevallen om in contact willen treden met ambtenaren om feitelijke informatie te verkrijgen. Zij kunnen zich zonder tussenkomst van de Minister wenden tot de parlementair contactpersoon die bij elk departement werkzaam is (zie ook Aanwijzing 5). Deze contactpersoon is met de herziening van de Aanwijzingen geïntroduceerd om Kamerleden snel en op een laagdrempelige manier aan de feitelijke informatie te helpen waar zij om vragen. Doorgaans zal de parlementair contactpersoon zelf de informatie verstrekken. De Minister is bij dergelijke verzoeken niet betrokken, tenzij de parlementair contactpersoon twijfelt of de gevraagde informatie relevant zou kunnen zijn voor de uitoefening van de taken van de Kamer als geheel. In de praktijk komt het daarnaast vaak voor dat er afspraken gemaakt worden tussen bewindspersonen en de ambtelijke top over directe informatieverstrekking door de ambtelijke top aan Kamerleden. Voor informatie die verstrekt wordt tijdens contacten op basis van Aanwijzing 3, wordt aangenomen dat deze relevant is voor de uitoefening van de taken van de Kamer als geheel, vandaar dat in die gevallen de Minister de ambtenaren aanwijst waarmee contact wordt gelegd. Deze werkwijze volgt uit de ministeriële verantwoordelijkheid. Ambtenaren handelen in het kader van hun functievervulling voor of namens de Minister. Zij zijn zelf niet in de positie om politieke beslissingen te nemen, dat doet de Minister. De Minister is daarom ook degene die verantwoording aflegt aan het parlement. Verder is het aanwijzen van ambtenaren door de Minister een manier om oog te blijven houden voor eventuele gevoelens van ongemak of onveiligheid aan de kant van ambtenaren in een nieuwe rol waarin zij vaker rechtstreeks informatie verstrekken aan de Kamer. Niet van alle ambtenaren kan verwacht worden dat zij zich in een dergelijke rol prettig voelen. Mocht een ambtenaar aangeven dit niet te willen of niet te kunnen, dan kan de Minister er zorg voor dragen dat via een andere ambtenaar de Kamer toch van de gevraagde informatie wordt voorzien.
Waarom staat expliciet opgenomen dat ambtenaren zich tijdens het contact met de Staten-Generaal moeten beperken tot het verstrekken van feitelijke informatie en dat ambtenaren zich moeten onthouden van het uitdragen van persoonlijke beleidsopvattingen (Aanwijzing 4)? Wat is op dit punt precies het inhoudelijke verschil met aanwijzing 5 van de inmiddels vervallen Oekaze Kok? Waarom mag iemand die bijvoorbeeld werkt in een gevangenis of bij de Belastingdienst eigenlijk niet tegen een Kamerlid vertellen wat hij of zij ergens van vindt, wat zou daar mis mee zijn?
Zoals ik ook tijdens het debat in de Tweede Kamer op 29 april jl. aangaf, is er een kader nodig voor ambtenaren waarbinnen zij hun werk kunnen doen.7 Aanwijzing 4 is bedoeld om voor ambtenaren duidelijk te maken wat voor informatie zij kunnen verstrekken aan Kamerleden en om voor Kamerleden duidelijk te maken wat voor informatie zij kunnen vragen aan ambtenaren. Zolang het feitelijke informatie betreft, kunnen ambtenaren die vrijelijk verstrekken zonder tussenkomst van de Minister onder wiens gezagsbereik de ambtenaar functioneert. Het is aan de professionele inschatting van de ambtenaar om te bepalen of hij of zij de informatie zelf kan verstrekken of kennisgeving aan of overleg met de Minister is vereist zodat zo nodig de Minister zelf de informatie verstrekt. De reden dat ambtenaren alleen feitelijke informatie kunnen verstrekken, is dat zij geen politieke beslissingen kunnen nemen en dus ook geen verantwoording aan de Kamer kunnen afleggen. Dat is op basis van artikel 42 Grondwet voorbehouden aan de Minister. Dat het de Minister is die primair informatie verstrekt, is overigens ook van belang uit het oogpunt van éénduidigheid en de uitoefening van de controlefunctie van de Kamer(s). Op die manier is het voor de Kamer duidelijk wie waarop kan worden aangesproken. Eerder al heeft het kabinet in de reactie op het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslagaffaire8 laten weten dat persoonlijke beleidsopvattingen die onderdeel zijn van het besluitvormingsproces openbaar zullen worden gemaakt en niet langer onder de uitzonderingsgrond «strijd met het belang van de staat» zullen vallen.
Aanwijzing 5 van de inmiddels vervallen Oekaze-Kok bepaalde dat ambtenaren zich tijdens contact met de Staten-Generaal in alle gevallen moesten beperken tot het verstrekken van feitelijke informatie. Deze strenge formulering is herzien. Aanwijzing 4 bepaalt nu dat ambtenaren zich beperken tot het verstrekken van feitelijke informatie. Daarmee doet de aanwijzing recht aan het uitgangspunt van de ministeriële verantwoordelijkheid dat ambtenaren niet aangesproken kunnen worden op de politieke keuzes van hun bewindspersonen. De nieuwe formulering laat tegelijkertijd de mogelijkheid onverlet dat een Minister in bepaalde gevallen toestemming kan geven aan ambtenaren om meer dan feitelijke informatie te verstrekken.
Waarom mogen ambtenaren van u niet zelf beslissen uit eigen beweging contact op te nemen met volksvertegenwoordigers maar mogen zij slechts op aanwijzing van de betrokken Minister contact opnemen met een Kamerlid (Aanwijzing 6)? Wat is op dit punt precies het inhoudelijke verschil met aanwijzing 7 van de inmiddels vervallen Oekaze Kok?
Het initiatief voor contact met Kamerleden dient niet bij ambtenaren te liggen omdat het de Minister en/of Staatssecretaris is die op grond van artikel 68 Grondwet gehouden is om de Kamer van inlichtingen te voorzien. Zij kunnen daarvoor door de Kamer verantwoordelijk worden gehouden, ambtenaren niet. Als ambtenaren zelf zouden mogen beslissen om contact met Kamerleden op te nemen, bestaat daarnaast het risico dat niet alle Kamerleden over dezelfde informatie zouden beschikken. Zoals in het antwoord op vraag 4 ook is aangegeven, is het voor de éénduidigheid van de informatie voorziening en de controlefunctie van de Kamer van belang dat het primair de Minister en/of staatsecretaris is die de informatie verstrekt. Deze kunnen in sommige gevallen ook aan ambtenaren vragen dit namens hen te doen.
Inhoudelijk verschilt de nieuwe Aanwijzing 6 op dit punt niet van de oude Aanwijzing 7.
Als op al deze belangrijke beperkende voorschriften ogenschijnlijk geen inhoudelijk verschil kan worden geconstateerd tussen de Oekaze Kok en de nieuwe Aanwijzing, waarin zit dan de versoepeling? Is dit niet gewoon het vervangen van de Oekaze Kok door een «Oekaze Ollongren» of een «Oekaze Rutte», die inhoudelijk weinig verschil maakt? Zo niet, hoe zit dit volgens u dan wel?
Met de herziening van de Aanwijzingen heeft het kabinet willen bijdragen aan het herstel van het vertrouwen tussen kabinet en Kamer. Het kabinet wil meer en meer ontspannen contact mogelijk maken tussen ambtenaren aan de ene kant en Kamerleden aan de andere kant. Daarom is verduidelijkt welke contacten mogelijk zijn, met en zonder tussenkomst of toestemming van de verantwoordelijke Minister en heeft het kabinet in de Aanwijzingen het uitgangspunt opgenomen dat verzoeken om informatie door Kamerleden welwillend en zakelijk worden behandeld. De ministeriële verantwoordelijkheid en de vertrouwelijkheid stellen in bepaalde gevallen beperkingen, maar feitelijke informatie zal doorgaans zonder problemen door ambtenaren kunnen worden verstrekt. Met het oog daarop zijn de Aanwijzingen herzien en hebben ambtenaren een geactualiseerd kader waarbinnen zij Kamerleden zo goed mogelijk van de gevraagde informatie kunnen voorzien. Het kabinet bespreekt dit kader zoals gezegd graag met de Kamer tijdens het notaoverleg over het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over de ministeriële verantwoordelijkheid dat op 5 juli gepland staat.
Waarom wordt in de toelichting op aanwijzing 2 expliciet vermeld dat deze regels ook gelden voor bijvoorbeeld militairen, regeringscommissarissen, medewerkers van de planbureaus medewerkers van de Belastingdienst en leden van het Openbaar Ministerie? Is dat eigenlijk wel wenselijk dat al deze ambtenaren aan zulke strenge regels gebonden zijn als zij contact willen met Kamerleden?
In de toelichting op onderdeel d van Aanwijzing 2 is de term «ambtenaar» ruim uitgelegd als iedere persoon die werkzaam is onder het gezagsbereik van een Minister. Dat betekent niet dat voor al deze ambtenaren de Aanwijzingen onverkort toepasbaar zijn. Daarom wordt in de toelichting op Aanwijzing 1 (over het bereik van de Aanwijzingen) omschreven dat de mate waarin de Aanwijzingen van toepassing zijn, afhangt van de vraag of de betrokken ambtenaar valt onder de volledige ministeriële verantwoordelijkheid of dat zijn positie een grote(re) mate van zelfstandigheid kent. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval bij (bestuurders van) zbo’s. Voor hen geldt een beperkte ministeriële verantwoordelijkheid, die meestal in het instellingsbesluit is omschreven. Daarom vallen medewerkers en bestuurders van zbo’s niet onder de reikwijdte van de Aanwijzingen. Uit het aanstellingsbesluit dan wel de arbeidsovereenkomst kan iedere ambtenaar afleiden wat zijn of haar arbeids- en gezagsrelatie is met de Minister.
Hoe verhouden deze regels zich tot de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren?
Artikel 10, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017 bepaalt voor wat betreft de vrijheid van meningsuiting dat de ambtenaar zich dient te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens, indien door de uitoefening van dit recht «de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd». Deze norm geldt voor de openbaring van persoonlijke opvattingen van de ambtenaar. Uitlatingen die de ambtenaar overeenkomstig de opdracht van diens bevoegd gezag of overheidswerkgever doet, vallen niet onder deze norm.
Hoe verhouden deze regels zich tot het belang van de controlerende taken van de volksvertegenwoordiging?
Het belang van de controlerende taak van de Kamer(s) wordt door het kabinet volledig onderschreven. Met het oog hierop heeft het kabinet, mede naar aanleiding van het hiervoor genoemde advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over de ministeriële verantwoordelijkheid en het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag, enkele belangrijke stappen gezet om de informatievoorziening aan de Kamers verder te verbeteren. Naar het oordeel van het kabinet zullen de herziene Aanwijzingen hieraan ook bijdragen. In de brede dialoog die het kabinet graag met de Kamer voert, komt verder de verhouding tussen kabinet en parlement en de spelregels die daarbij gelden aan bod.
Deelt u de mening dat het voor het controlerende werk van een Kamerlid van belang is om rechtstreeks, zonder tussenkomst van de Minister, contact te kunnen hebben met mensen die werkzaam zijn op de werkvloer, en dat het daarbij ook passend is dat ambtenaren die iets willen melden zich vrij zouden moeten voelen dat te doen bij gekozen leden van de volksvertegenwoordiging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u garanderen dat dit mogelijk is, blijft of wordt, zonder negatieve gevolgen voor de rijksambtenaar in kwestie?
Voor de controlerende taak van de Kamer(s) kan het van belang zijn om rechtstreeks, zonder tussenkomst van de Minister, contact te kunnen hebben met «mensen van de werkvloer». Voor dit type contact is onder de herziene Aanwijzingen meer ruimte, zij het binnen de kaders van de ministeriële verantwoordelijkheid en met inachtneming van wettelijke geheimhoudingsplichten (zie ook vraag 12 en het antwoord op vraag 4). Staatsrechtelijk is de controlerende rol van de Kamer gericht op de uitvoerende macht zoals die wordt vormgegeven door het kabinet in beleid en besluiten. Die controle verloopt langs de lijnen van de ministeriële verantwoordelijkheid. Indien een ambtenaar meent bepaalde voor het parlement relevante informatie te hebben, kan hij deze onder de aandacht brengen van de bewindspersoon. Ambtenaren hebben daarnaast de mogelijkheid om integriteitsschendingen intern te melden bij hun leidinggevende, vertrouwenspersoon, integriteitscoördinator of een specifiek meldpunt zoals een speciale commissie. Indien een integriteitsschending maatschappelijke gevolgen heeft, kan het een misstand zijn. In hoofdstuk 13 en bijlage 14 van de CAO staat beschreven welke procedure in dat geval gevolgd wordt en welke bescherming de melder geniet. Verder bestaat voor ambtenaren de mogelijkheid om een interne klacht in te dienen. Meestal gaat het dan om ongewenste omgangsvormen. Hoe een klachtprocedure eruit ziet, kan per organisatie verschillen. Als ambtenaren ontevreden zijn over een interne meldings- of klachtprocedure, bestaat de mogelijkheid om een externe procedure te starten. Klachten kunnen ambtenaren extern indienen bij de Nationale ombudsman. In het geval van een misstand kan een ambtenaar zich in laatste instantie wenden tot het Huis voor Klokkenluiders.
Maakt het daarbij nog uit of er sprake is van lidmaatschap van een (al dan niet Centrale) Ondernemingsraad?
In de toelichting bij aanwijzing 3 staat dat contacten van Kamerleden met ambtenaren in hun hoedanigheid van lid van een ondernemingsraad door de Minister kunnen worden geweigerd omdat een ondernemingsraad geldt als een intern orgaan met een specifieke functie.9 Op de leden van een ondernemingsraad rust een geheimhoudingsplicht ten aanzien van vertrouwelijke informatie waarover zij uit hoofde van hun functie beschikken. Vertrouwelijke informatie waarover leden van de ondernemingsraad uit hoofde van hun functie beschikken kan geen onderwerp van gesprek zijn met de Kamer.
Bent u bereid er voor te zorgen dat er gewoon contact mogelijk wordt tussen ambtenaren die veel kennis hebben over de uitvoering van beleid en eventuele knelpunten en Kamerleden die het beleid en vooral de uitwerking in de praktijk juist moeten controleren? Deelt u de mening dat al deze beperkende regels niet wenselijk zijn en dat er echte versoepeling plaats moet vinden en ontspannen contact, binnen de grenzen van geheimhouding en de ministeriële verantwoordelijkheid, mogelijk moet zijn? Zo niet, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen?
Zoals eerder aangegeven, is het kabinet voorstander van ontspannen contact tussen ambtenaren en Kamerleden. De inzet is er op gericht om dat te bevorderen. Erkend moet worden dat wettelijke geheimhoudingsplichten en de ministeriële verantwoordelijkheid daaraan bepaalde grenzen stellen, maar binnen deze grenzen is ruimhartig contact mogelijk. Zoals in deze brief is gemeld, wordt op dit moment vorm gegeven aan het traject van kennisdeling en bewustwording rondom de Aanwijzingen. Daarnaast is door verschillende departementen bij het aantreden van de nieuwe Kamer en vormgeven van de nieuwe commissies het aanbod gedaan te helpen bij het inrichten van technische briefings, zoals ik ook tijdens het debat van 29 april jl. opmerkte. Vanuit de departementen zijn proactief suggesties gedaan over welke technische briefings door ambtenaren zouden kunnen worden verzorgd. Het is uiteraard aan de Kamer om te bepalen in hoeverre van dit aanbod gebruik wordt gemaakt. Het kabinet gaat verder graag in gesprek met de Kamer om te praten over de verhouding tussen parlement en kabinet. Ook de spelregels die in samenspraak tot stand komen en die gelden in de verhouding komen in dat gesprek wat het kabinet betreft aan bod.