Het bericht op de site van de Algemene Rekenkamer "Aandachtspunten bij begroting 2015 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Aandachtspunten bij begroting 2015 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport» op de website van de Algemene Rekenkamer?1
Ja, ik ken dit bericht.
Kunt u garanderen dat alles voor 1 januari 2015 in orde is, gezien het gestelde op pagina 13 van het rapport, dat de Algemene Rekenkamer «risico’s signaleert rondom de noodzakelijke gegevensoverdracht, omdat wanneer de benodigde systemen en gegevens niet op tijd aanwezig zijn, dit grote gevolgen heeft voor de circa 120.000 PGB-houders2 die hiermee zullen gaan werken»? Wat is de absolute uiterlijke datum waarop beschikkingen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) binnen moeten zijn, wil de SVB op tijd kunnen uitbetalen?
Ik herken de risico’s die de Algemene Rekenkamer signaleert. Ik heb in overleg met de betrokken partijen (VNG, ZN en SVB) terugvalscenario’s ontwikkeld mochten er op cruciale data zaken nog niet afgerond zijn. Hierdoor wordt de continuïteit van zorg bij budgethouders uit alle betrokken wettelijke domeinen gewaarborgd Deze terugvalscenario’s leiden er toe dat de extra controles op betalingen die het systeem van trekkingsrechten mogelijk maakt, in een later stadium worden toegepast.De controle blijft dan voorlopig zoals in de AWBZ het geval was. Wel is het zo dat het geld niet meer op de eigen rekening van de PGB-houder wordt gestort. In de loop van dit jaar worden de extra controles alsnog uitgevoerd.
Met partijen is afgesproken dat de pgb toekenningbeschikkingen in de periode van 15 december tot 1 januari aangeleverd worden bij de SVB. De uiterlijke datum voor een gemeente ter aanlevering van een elektronisch toekeningsbeschikkings bericht aan SVB was 11 januari.
Voor groepen die later zijn overgeheveld naar de Wlz gelden andere tijdspaden.
Voor budgethouders waarvoor gemeenten en zorgkantoren op 11/1 nog geen toekenningsbeschikking hebben aangeleverd, is een terugvalscenario gedefinieerd dat waarborgt dat declaraties van deze budgethouders toch betaald worden. In het uiterste geval wordt ambtshalve een budget toegekend.
Voor de zorgovereenkomsten is met partijen afgesproken dat men doorgaat met keuren tot het moment nadert van het eerste betaalmoment. De uiterste datum voor goedkeuring verschilt voor overeenkomsten met een maandsalaris en overeenkomsten met een urendeclaratie.
Indien kort voorafgaand aan de eerste declaratie of het eerste betaalmoment er nog geen keuring op de overeenkomst heeft kunnen plaatsvinden, treedt ook daarvoor een terugvalscenario in werking. De zorgovereenkomst wordt ambtshalve goedgekeurd zodat er betaling kan plaatsvinden.
Zijn de budgethouders op basis van de Jeugdwet al bekend bij gemeenten? Zijn deze budgethouders bij de SVB ingevoerd, en zijn alle overeenkomsten gecontroleerd en ingevoerd bij de SVB?
Door data-overdracht zijn de gegevens van budgethouders die onder de Jeugdwet vallen overgedragen naar gemeenten en SVB. Er worden herhaaldelijk nieuwe uitleveringen gedaan, in lijn met de besluitvorming over over Wlz-indiceerbaren.
De betreffende budgethouders is verzocht om hun zorgovereenkomsten naar de SVB te sturen. Deze worden momenteel verwerkt en gecontroleerd. Dit proces is nog niet afgerond.
Voor die situaties waar de zorgovereenkomsten niet tijdig door de SVB, gemeente of zorgkantoor ingevoerd en gecontroleerd zijn, is voorzien in een terugvalscenario. Niet goedgekeurde overeenkomsten zullen ambtshalve door de SVB goedgekeurd worden. In geval van niet ingevoerde overeenkomsten zullen declaraties tijdelijk buiten het SVB systeem om betaald worden (direct via het financiële systeem).
Zijn alle zorgbeschrijvingen (extramurale aanspraken op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz)) op tijd goedgekeurd door zorgkantoren?
De zorgkantoren zijn momenteel bezig met de inhoudelijke toetsing van zorgbeschrijvingen. Voor de groep van Wlz-indiceerbaren is afgesproken dat de zorgbeschrijvingen uiterlijk in het eerste kwartaal van 2015 worden goedgekeurd. De zorgkantoren geven aan dat de zorgbeschrijvingen die eerder opgevraagd zijn voor de eerste betaaldatum gekeurd zullen zijn.
Wanneer de zorgovereenkomsten van Wlz-budgethouders niet op tijd zijn goedgekeurd, wordt voor de betreffende budgethouders overgegaan tot een ambtshalve goedkeuring, zodat declaraties toch op tijd betaald kunnen worden.
Kunt u aangeven hoe de concrete situatie bij de SVB momenteel is? Lopen de voorbereidingen op schema, en waar ziet u verbeterpunten?
De SVB rapporteert wekelijks aan mij over de aantallen overeenkomsten die binnen komen en hoeveel er verwerkt zijn. Er worden grote hoeveelheden werk verzet bij de SVB. En er ligt er een strakke planning tot aan het eerste moment dat er zorgverleners uitbetaald gaan worden. Zoals eerder vermeld zijn er terugvalscenario’s als de werkzaamheden niet tijdig afgerond zijn, zodat uitbetaling toch kan plaatsvinden.
De SVB ontvangt ook de elektronische toekenningsberichten van zorgkantoren en gemeenten waarin staat wat de hoogte van het budget is van een budgethouder voor 2015. Gemeenten zijn gevraagd deze snel aan te leveren aan SVB. Als gemeenten niet op tijd dit bericht aanleveren aan de SVB treedt er een terugvalscenario in werking, zoals genoemd in antwoord op vraag 2.
Wat gebeurt er als houders van een persoonsgebonden budget (pgb) met contractanten die bij budgethouders werken door de gang van zaken niet tijdig krijgen uitbetaald en in de financiële problemen komen? Welke noodoplossingen heeft u klaar liggen voor welke problemen? Wanneer treden die in werking? Wordt er bijvoorbeeld een voorschot uitgekeerd?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hebben gemeenten alle persoonsgegevens en financiële informatie binnen om deze beschikkingen af te kunnen geven? Welke oplossing is er voor budgethouders huishoudelijke verzorging als gemeenten niet op tijd alle gegevens doorgeven aan de SVB, en budgethouders over het hoofd ziet? Wat gebeurt er wanneer budgethouders niet op tijd overeenkomsten ter goedkeuring voorleggen aan de SVB? Welk noodscenario treedt er dan in werking?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe ver zijn gemeenten met het afgeven van beschikkingen voor bestaande budgethouders of voor nieuwe budgethouders?
Gemeenten zijn niet verplicht nieuwe beschikkingen af te geven voor bestaande budgethouders. Dit volgt uit het overgangsrecht. Het ligt wel voor de hand dat de budgethouder geïnformeerd wordt door de gemeente. Ik heb geen specifieke informatie over de voortgang die gemeenten hierbij gerealiseerd hebben. Er is wel vertraging opgetreden bij het verzenden van de toekenningsberichten naar de SVB. Zoals in het antwoord op vraag 2 is vermeld, is hiervoor een terugvalscenario afgesproken, waardoor continuïteit van zorg is gewaarborgd. Aan nieuwe budgethouders wordt altijd een beschikking afgegeven.
Bent u ervan op de hoogte dat er gemeenten zijn die aan de SVB doorgeven wat budgethouders wel en niet vanuit het gemeentelijk PGB mogen vergoeden, zoals een vast maandloon, reiskostenvergoedingen, feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering plotseling stopzetten, bijvoorbeeld vanwege overlijden van de budgethouder om de overeenkomst netjes af te ronden? Heeft dit consequenties voor het antwoord op de vraag of een PGB en zorg in natura een gelijkwaardig alternatief zijn? Leidt dit tot onmogelijkheid om regie te voeren over het eigen leven, tot onvoldoende passende zorg en vervolgens tot een hogere instroom in de Wlz?
In de Wmo 2015 (art. 2.3.5) is de verplichting opgenomen dat de maatwerkvoorziening (waar het pgb een leveringsvorm voor is) een passende bijdrage dient te leveren aan het realiseren van een situatie waarin cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Binnen dit kader kunnen gemeenten bepaalde beleidskeuzes maken met betrekking tot wat onder het pgb of de maatwerkvoorziening gaat vallen gelet op wat iemand nodig heeft. Het college moet waarborgen dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot het pgb of de maatwerkvoorziening behoren, doeltreffend zijn. Een passende maatwerkvoorziening kan op verzoek worden omgezet naar een pgb waarbij het pgb een gelijkwaardig alternatief moet zijn.
In 2015 geldt overigens voor veel mensen overgangsrecht waarbij budgethouders onder de Wmo en Jeugdwet, de rechten en plichten die gelden op grond van de het indicatiebesluit onder de AWBZ gedurende dit indicatiebesluit of uiterlijk tot 1 januari 2016 behouden.
Het opvragen en het gebruik van het Burgerservicenummer door organisaties die daar niet bevoegd toe zijn |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Is het «Overzicht organisaties die het Burgerservicenummer gebruiken»1 zoals dat op de website van de rijksoverheid staat volledig en actueel?
Het overzicht zoals dat op de website van de rijksoverheid staat vermeld van organisaties die het Burgerservicenummer gebruiken, is niet volledig en actueel. Hiervoor in de plaats is de website http://www.wiekrijgtmijngegevens.nl/ gekomen waar informatie over welke organisaties het BSN verstrekt krijgen, is opgenomen.
Is het waar dat scholen die aan derden (bijvoorbeeld ouders) een onkostenvergoeding betalen hiervoor het BSN (of kopie ID-bewijs) van de begunstigde nodig hebben? Zo ja, waarvoor hebben scholen deze gegevens nodig? Waar kan een dergelijk verzoek om BSN in het genoemde overzicht worden teruggevonden?
Scholen moeten hun uitgaven, waaronder een onkostenvergoeding rechtmatig verantwoorden. Daarvoor is nodig dat gedocumenteerd wordt dat onkostenvergoedingen worden uitbetaald aan de rechthebbende. Wat betreft de belastingheffing over die vergoedingen regelt de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in artikel 47, lid 1 dat ieder is gehouden desgevraagd de belastinginspecteur de informatie te geven die van belang kan zijn voor de belastingheffing, waaronder de stukken waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten die van invloed kunnen zijn op de belastingheffing. In dit verband wordt in artikel 47b van de AWR het Burgerservicenummer met name genoemd en is in artikel 53 geregeld dat deze verplichting ook geldt ten aanzien van de belastingheffing van derden. Zonder het Burgerservicenummer is de koppeling «persoon – bedrag» vrijwel onmogelijk, dus eveneens vrijwel onmogelijk vast te stellen of een eventuele belastingvrijstelling terecht is toegepast.
Is het waar dat particuliere verzekeraars voor het uitbetalen van een bedrag het BSN (of kopie ID-bewijs) van de begunstigde nodig hebben? Zo ja, waarvoor hebben particuliere verzekeraars deze gegevens nodig? Waar kan een dergelijk verzoek om BSN in het genoemde overzicht worden teruggevonden?
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat particuliere verzekeraars geen BSN (of kopie ID-bewijs) nodig hebben voor het uitbetalen van een bedrag aan een begunstigde. Het gaat hier immers om een commerciële relatie tussen een bedrijf en klant. Een uitzondering hierop vormen verzekeraars die uit hoofde van een wettelijke verplichting het BSN moeten opnemen in hun administratie, zoals zorgverzekeraars en verzekeraars die pensioenregelingen uitvoeren. Zij krijgen voor het uitvoeren van hun werkzaamheden, die op grond van de Wet BRP worden aangemerkt als werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang, gegevens uit de BRP verstrekt, waaronder het BSN.
Bent u bekend met het gebruik dat organisaties die betalingen willen doen aan derden, die hun BSN niet willen afstaan, een speciaal tarief in rekening brengen op de betaling (een zogenaamd «anoniemtarief»)? Zo ja, is dit toegestaan en waarom is dit toegestaan?
Ja, daar ben ik mee bekend. Een inhoudingsplichtige moet het anoniementarief onder meer toepassen indien hij de identiteit van de werknemer niet volgens de wettelijke voorschriften heeft kunnen vaststellen. Het BSN maakt onderdeel uit van de identificerende gegevens. Achtergrond voor het anoniementarief is het beperken van de mogelijkheid tot identiteitsfraude. Daarnaast is het een middel om mogelijk financieel voordeel als gevolg van het niet identificeren te voorkomen.
Op welke wijze treedt de overheid op tegen organisaties die ten onrechte om het BSN (of kopie ID-bewijs) van burgers vragen? Vindt u deze wijze voldoende effectief? Welke sancties staan op het herhaaldelijk ten onrechte vragen naar het BSN?
Veel organisaties vragen meer gegevens van hun klanten dan ze nodig hebben. Onder andere een kopie van een identiteitsbewijs, waar het BSN op staat. Dit is vooral een kwestie van onbekendheid. Vorig jaar heb ik met de campagne «Laat u niet zomaar kopiëren» het thema onder de aandacht gebracht bij burgers. Die campagne wordt nu gevolgd door een bredere communicatieaanpak, onder het motto «Een veilig ID.» Er wordt met diverse partijen in publieke en private sector gesproken over de vraag naar kopietjes van identiteitsbewijzen en over veilige alternatieven. Daarbij zal onder andere de app «KopieID» een rol spelen: een eenvoudige toepassing voor smartphones waarmee burgers het BSN op een kopie van hun identiteitsbewijs kunnen doorstrepen en datum en doel van de kopie als watermerk op de kopie kunnen aanbrengen. Van de effectiviteit van deze gezamenlijke aanpak met partners in publieke en private sector heb ik goede verwachtingen: er is een gedeeld belang bij het voorkomen van identiteitsfraude. Bij het herhaaldelijk ten onrechte vragen naar meer gegevens dan noodzakelijk en toegestaan, kan het CBP sanctionerend optreden. Zie ook de beantwoording bij vraag 6.
Hoe luidt het advies van de overheid richting burgers indien organisaties die niet op het overzicht voorkomen toch naar het BSN (of kopie ID-bewijs) vragen? Naar welke instantie(s) kunnen burgers stappen indien zij menen dat hen ten onrechte om het BSN (of kopie ID-bewijs) gevraagd wordt? Hoeveel meldingen komen hiervan bij deze instanties op jaarbasis binnen?
Als organisaties ten onrechte om een BSN vragen, of een kopie van een ID bewijs, dan is het advies aan burgers om deze organisaties te wijzen op de website www.mijnprivacy.nl van het CBP. Daar is overzichtelijk aangegeven wie welke gegevens mag vragen. Burgers die van mening zijn dat een organisatie ten onrechte vraagt om een BSN kunnen een klacht indienen bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Deze worden doorgeleid naar de Functionaris Gegevensbescherming Burgerservicenummer (FG BSN) die in het kader van de wet BSN is ingesteld door het Ministerie van BZK. De FG BSN zal de klacht in behandeling nemen en zo nodig de organisatie aanspreken. Indien dit niet afdoende is dan zal de FG BSN contact opnemen met het CBP en verzoeken de behandeling van de klacht over te nemen. Het CBP kan sanctionerend optreden waar de FG BSN deze mogelijkheid wettelijk niet heeft.
Deelt u de mening dat het voor burgers inzichtelijk moet zijn welke organisaties naar het BSN (of kopie ID-bewijs) kunnen vragen? Zo ja, bent u van mening dat het bestaande, op de website van de rijksoverheid gepubliceerde overzicht dit inzicht biedt?
Ja, die mening deel ik. Burgers kunnen voor deze informatie terecht op de website www.mijnprivacy.nl van het CBP, waar inzicht wordt gegeven in wie welke gegevens mag vragen. Daarnaast kan de burger op de website www.wiekrijgtmijngegevens.nl informatie vinden over welke organisaties het BSN verstrekt krijgen. In de memorie van toelichting wordt wel benadrukt dat het gaat om een algemeen overzicht van de werking van het BSN-stelsel en de gegevensuitwisselingen, dat door middel van internet beschikbaar zal worden gesteld. Er is dus géén sprake van een verplichting van de Minister van BZK om informatie ter beschikking te stellen over het gebruik van een specifiek, tot een persoon herleidbaar, BSN.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling Binnenlandse Zaken (gepland op 4, 5 en/of 6 november 2014)?
Ja.
Het integriteitsbeleid bij het ministerie van Veiligheid en Justitie |
|
Nine Kooiman , Sharon Gesthuizen (GL), Michiel van Nispen |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het rapport waaruit blijkt dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie het integriteitsbeleid niet op orde heeft?1
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie is permanent bezig met de versterking en professionalisering van het integriteitsbeleid. Onderdeel hiervan is de inzet van externe deskundigen om ons integriteitsmanagement kritisch tegen het licht te houden. Het geschetste beeld dat het slecht is gesteld met het integriteitsbeleid klopt niet. Uit de eerste bevindingen wordt duidelijk dat een belangrijk deel van de VenJ onderdelen, zoals het Openbaar Ministerie, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de Dienst Justitiële Inrichtingen en de nationale politie, veel aandacht aan integriteitsmanagement besteden. Bij deze onderdelen is het proces goed ingericht, zijn procedures op orde, is aandacht voor preventie en opleiding en is voldoende mankracht beschikbaar. Bij andere onderdelen is er ruimte voor verdere ontwikkeling omdat daar de aandacht nog te veel uitgaat naar het goed functionerende incidentenmanagement en integriteit nog te weinig onderdeel vormt van het reguliere proces.
Wat is destijds precies de reden geweest om een integriteitsonderzoek te houden?
Directe aanleiding voor het verzoek was de wens om meer zicht te krijgen op het geheel van inspanningen op het terrein van integriteit. Een terrein dat zich in de loop van de tijd sterk ontwikkeld heeft.
Kunt u de aanbevelingen en conclusies uit het rapport aan de Kamer doen toekomen met op elke aanbeveling een reactie? Welke aanbevelingen worden op welke manier overgenomen? Welke aanbevelingen worden niet overgenomen en waarom?
De concipiënt van het stuk heeft bewust een aantal zaken scherp opgeschreven ten behoeve van een kritische discussie. Van de drie aanbevelingen die in de rapportage worden gedaan zijn er vervolgens twee overgenomen door de ambtelijke top. Daarbij gaat het om de aanbeveling die toeziet op verbeteringen in het proces van melding tot aan de afdoening en de aanbeveling die betrekking heeft op het verder bij de tijd brengen van regels en procedures inzake integriteit. Het komt er nu op aan deze overgenomen aanbevelingen zo spoedig mogelijk in de praktijk tot uitvoering te brengen. De aanbeveling die niet is overgenomen ziet toe op de oprichting van een aparte afdeling inzake integriteit op mijn ministerie. Geacht werd dat integriteit vooral een lijnverantwoordelijkheid is en moet blijven en door een extra afdeling te veel op afstand zou worden geplaatst. Integriteit als lijnverantwoordelijkheid geeft ook een sterkere verankering van het beleid in de organisatie.
Klopt het dat uw topambtenaren hebben laten weten de bevindingen niet te delen en de toon te negatief vinden? Wat is hier de reden van? Hoe verhoudt deze reactie zich tot de uitspraak van de onderzoeker waaruit blijkt dat er toch aanbevelingen zijn overgenomen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de reden om geen speciale afdeling voor interne integriteitszaken op te willen richten?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht “Tweetal steelt AOW via DigiD-fraude” |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD), Perjan Moors (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Tweetal steelt AOW via DigiD-fraude»?1
Ja.
Klopt het dat de fraude heeft plaatsgevonden via «phishing»? Hoe ging dit in zijn werk?
De FIOD is onder leiding van het Functioneel Parket een strafrechtelijk onderzoek gestart. Hierin zijn aanwijzingen naar voren gekomen dat DigiD inloggegevens zijn verkregen via phishing. De phishing heeft vermoedelijk plaatsgevonden via mailverkeer dan wel via een telefonische benadering.
In het onderzoek zijn ongeveer 5.000 DigiD’s naar voren gekomen die mogelijk onbevoegd gebruikt zijn. Met circa 180 DigiD’s zijn gegevens gewijzigd op websites van overheidsorganisaties. In veel gevallen kon de betrokken overheidsorganisatie op tijd ingrijpen en/of konden handelingen worden teruggedraaid. De betrokken burgers zijn direct geïnformeerd. De 5.000 gecompromitteerde DigiD’s zijn verwijderd.
In het onderzoek zijn tevens 70 verdachte bankrekeningen naar voren gekomen. Deze bankrekeningen zijn door de betreffende banken geblokkeerd.
Deelt u de mening dat het stelen van uitkeringen door misbruik te maken van DigiD-gegevens van mensen die dit niet kunnen voorkomen bijdraagt aan het gevoel van onveiligheid van mensen en hun wantrouwen in ICT en de overheid voedt? Hoe gaat u dit wantrouwen wegnemen?
Het kabinet heeft continu aandacht voor veilige digitale dienstverlening middels DigiD. Burgers worden via diverse campagnes erop gewezen zorgvuldig met hun DigiD account om te gaan. De overheid zal nooit per email of telefoon persoonlijke gegevens vragen.
De Minister van Binnenlandse Zaken heeft u in de brief aan uw Kamer over aanhoudingen fraude met DigiD d.d. 16 oktober 2014 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 26 643, nr. 329) toegezegd om uw Kamer op zo kort mogelijke termijn een overzicht te doen toekomen met de verschillende (mogelijke) maatregelen om het gebruik van DigiD nog veiliger te maken. Ik verwijs u in dat kader tevens graag door naar het antwoord op vraag 5.
Zijn de gedupeerden schadeloos gesteld voor het gehele fraudebedrag? Wordt het fraudebedrag verhaald op de daders?
De schade is relatief beperkt gebleven vanwege de snelle waarneming van de fraude door de SVB en de effectieve samenwerking daarop van de gezamenlijke overheidsdiensten. In het kader van de Rijksbrede fraude aanpak en de daaruit ontstane geïntensiveerde samenwerking kon Logius samen met onder andere de SVB de omvang van de fraude snel detecteren. Daarna is alles in het werk gesteld om schade voor de slachtoffers te voorkomen en te minimaliseren. Alle gedupeerden hebben hun uitkering of toeslag alsnog ontvangen.
De totale omvang van de financiële schade wordt geschat op 50.000 euro. Deze zal waar mogelijk verhaald worden op de daders.
Wat gaat u doen om phishing van DigiD’s en deze soort fraude in de toekomst voorkomen?
Logius doet er alles aan om het gebruik van DigiD veilig te houden. Bij ontdekking van zogeheten phishing sites wordt contact opgenomen met het Nationaal Cyber Security Center (NCSC). Notice and TakeDown (NTD)-verzoeken worden daarbij ingezet om te bewerkstelligen dat deze websites niet langer voor phishing-doeleinden gebruikt worden. Gebruikers kunnen zelf ook meehelpen om het gebruik van DigiD veilig te houden. Op de website van DigiD wordt door Logius advies gegeven over het veilig omgaan met DigiD. Daarbij wordt onder meer gewezen op het belang dat de gebruiker controleert dat hij/zij daadwerkelijk inlogt op de echte inlogpagina van DigiD. Ook wordt gewaarschuwd voor valse e-mails waarin wordt gevraagd om inloggegevens in te vullen. Bovendien wordt uitgelegd hoe de gebruiker misbruik van zijn account kan herkennen en welke actie hij kan ondernemen bij geconstateerd misbruik. Tenslotte wordt verwezen naar de ondersteuning die kan worden geboden onder meer via de helpdesk van DigiD, het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude en het Meldpunt Slachtoffers Fraude van de Belastingdienst.
Ook in de lopende Alert-Online-campagne wordt uitgebreid aandacht besteed aan veilig internetten, onder andere via de in deze periode gepresenteerd website www.veiliginternetten.nl.
Omstreden subsidies |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Vriendjespolitiek op ministerie OCW»?1
In 2011 heeft uw Kamer ingestemd met het Actieplan Laaggeletterdheid van toenmalig Minister van Bijsterveldt (zie actieplan laaggeletterdheid 2012–2015, Kamerstuk 28 760, nr. 22). In het Actieplan is de extra inzet van de Stichting Lezen & Schrijven in het kader van de pilots Taal voor het Leven opgenomen.2 In 2012 viel het kabinet voortijdig. Twee jaar later, in januari 2014, is mevrouw Van Bijsterveldt op vrijwillige basis begonnen als voorzitter van Stichting Lezen & Schrijven. Zij ontvangt geen vergoeding voor haar werkzaamheden en declareert geen onkosten. De adjunct-directeur die in het artikel wordt genoemd, is in 2012 via een reguliere sollicitatieprocedure aangenomen bij de Stichting Lezen & Schrijven. Ik herken mij dan ook niet in het beeld dat wordt opgeroepen in dit bericht.
Herkent u de geruchten over een «ons-kent-ons-cultuur» op uw ministerie «bij het gevecht om belastinggeld»? Zo nee, hoe verklaart u de aantijgingen?
Nee. Ik kan de aantijgingen van de anonieme bronnen die in het bericht worden aangehaald niet plaatsen en herken me niet in het beeld dat een «ons-kent-ons-cultuur» zou bestaan op het Ministerie van OCW. De subsidieverstrekking door mijn ministerie vindt plaats op basis van de «Aanwijzingen voor subsidieverstrekking» (Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 15 december 2009).
Is het waar dat de Stichting Lezen & Schrijven circa acht miljoen euro per jaar ontvangt? Op welke post van de begroting staat dit? Hoe heeft dit budget zich sinds de oprichting ontwikkeld?
Het klopt dat de Stichting Lezen & Schrijven in 2014 circa € 8 miljoen subsidie ontvangt. Deze subsidies vallen onder het instrument «subsidies» van artikel 4 op de OCW begroting. Voor 2014 is onder deze post € 4 miljoen begroot voor het Actieplan Laaggeletterdheid, waarvan de Stichting Lezen & Schrijven € 3,3 miljoen ontvangt, en € 5 miljoen voor de pilots Taal voor het Leven, die door de Stichting Lezen & Schrijven worden uitgevoerd.
De Stichting Lezen & Schrijven is hiernaast incidenteel subsidie verleend voor het uitvoeren van andere projecten. Deze staan op andere artikelen van de OCW begroting. Het gaat hier o.a. om een subsidie voor het vergroten van de taalvaardigheid van vrouwen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en een subsidie voor de aanpak van laaggeletterdheid bij vrouwelijke werknemers in de zorg.
Kunt u uiteenzetten waar de subsidie voor de stichting aan wordt besteed?
De Stichting Lezen & Schrijven ontvangt subsidie voor twee typen taken. Ten eerste gaat het om agendering van het onderwerp laaggeletterdheid bij gemeenten, bedrijven, scholen en bewustwording bij de doelgroep zelf. Hier is het Actieplan Laaggeletterdheid specifiek op gericht. De tweede taak betreft het ontwikkelen en uitrollen van nieuwe manieren van taalscholing voor laaggeletterden, onder meer met inzet van getrainde taalvrijwilligers. Hier is het pilotprogramma Taal voor het Leven voor bedoeld.
Hoeveel communicatie-, pr-medewerkers of voorlichters werken er bij de Stichting Lezen en Schrijven? Hoeveel geld kost dat?
De Stichting Lezen & Schrijven heeft volgens haar gegevens 6 fte in dienst voor communicatie. De gemiddelde personeelskosten per medewerker bedragen, inclusief werkgeverslasten, 56.000 euro per jaar.
Wat houdt de kritiek in van «experts die de effectiviteit van de club die strijdt tegen ongeletterdheid in twijfel trekken»? Wat is daarover uw oordeel?
De kritiek strookt niet met de bevindingen van recent onderzoek van de Universiteit van Maastricht naar de effectiviteit van Taal voor het Leven.
Uit dit onderzoek komt bijvoorbeeld naar voren dat de taaltrajecten die binnen Taal voor het Leven zijn ontwikkeld positief verband houden met de perceptie van sociale inclusie en de taalvaardigheid van de deelnemers. Zo laten de onderzoeksresultaten onder meer zien dat:
Circa 50% tot 65% van de deelnemers een betere plek in de samenleving ervaart
Circa 70% van de deelnemers zijn of haar taalvaardigheden in de praktijk beter kan toepassen
Circa 53% van de deelnemers een betere leesvaardigheid heeft
Circa 58% van de deelnemers een betere schrijfvaardigheid heeft
Circa 53% van de deelnemers een betere psychische gezondheid en 39% een betere fysieke gezondheid ervaart
Circa 20% tot 35% van de deelnemers een betere arbeidsmarktpositie heeft 3
In vergelijking met de resultaten uit eerder onderzoek naar vergelijkbare taalprogramma’s scoort Taal voor het Leven gemiddeld bovendien beter.
Hoeveel ontvangt de stichting aan private bijdragen?
De baten uit fondsenwerving en acties van derden bedroegen, blijkens het jaarverslag van de Stichting Lezen & Schrijven, in 2012 € 586.875,– en in 2013 € 544.166,–. Private partijen dragen overigens niet alleen financieel bij, maar ook door diensten «om niet» aan te bieden. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het ter beschikking stellen van locaties en catering, scholing van medewerkers of advieswerkzaamheden.
Deelt u de mening dat het geld voor feesten van de stichting altijd ten koste gaat van het budget voor laaggeletterden, aangezien het om budget van de stichting gaat?
De Stichting Lezen & Schrijven heeft aangegeven dat de feestelijke bijeenkomsten die zij organiseren niet door het Ministerie van OCW worden gesubsidieerd, maar dat dergelijke evenementen gefinancierd worden vanuit private giften en diensten.
Bent u tevreden met de werkwijze van de Stichting Lezen & Schrijven?
De onderzoeksresultaten van het pilotprogramma Taal voor het Leven laten zien dat de aanpak van de Stichting effectief is in het verbeteren van de perceptie van sociale inclusie en de taalvaardigheid van laaggeletterden. De activiteiten gericht op agendering en taboedoorbreking, die de Stichting Lezen & Schrijven in het kader van het Actieplan Laaggeletterdheid uitvoert, worden momenteel geëvalueerd door Ecorys en het Kohnstamm Instituut. Op grond daarvan zal bekeken worden op welke manier de aanpak van laaggeletterdheid zal worden voortgezet en welke partijen dat zullen gaan doen.
Hoeveel nieuwe deelnemers, die nog niet aan een cursus/traject meedoen, bereikt de Stichting Lezen en Schrijven met het programma Taal voor het Leven? Hoe kunt u dit onderscheiden van al bestaande deelnemers bij organisaties waarmee de Stichting Lezen en Schrijven samenwerkt?
De afgelopen anderhalf jaar zijn circa 9.000 cursisten gestart met een Taal voor het Leven traject. Een «Taal voor het leven traject» kan zowel aanvullend zijn op een formele taalopleiding, bijvoorbeeld via een roc, als losstaand worden georganiseerd, via bijvoorbeeld een buurthuis of welzijnscentrum. In beide gevallen zijn bij een «Taal voor het Leven traject» taalvrijwilligers actief: als ondersteuning van professionals of zelfstandig als taalcoach of taalmaatje.
Welk percentage van de deelnemers aan het programma Taal voor het Leven zijn mensen die Nederlands als moedertaal spreken (nt1)?
De afkomst van deelnemers aan een Taal voor het Leven traject wordt niet geregistreerd. Wel registreert de Stichting Lezen & Schrijven sinds juni 2014 bij het afnemen van de Taalmeter of deelnemers het Nederlands als moedertaal hebben. De Stichting Lezen & Schrijven geeft aan dat 32% van de personen die op basis van de Taalmeter als laaggeletterde wordt geïndiceerd Nederlands als moedertaal heeft.
Wat bedoelt Stichting Lezen en Schrijven met de «nieuwe aanpak om laaggeletterden in beeld te brengen» en zijn er bewijzen dat deze aanpak mensen «op een hoger taalniveau brengt»? Hoe verhoudt deze nieuwe aanpak zich tot de «traditionele aanpak»? Is er een onafhankelijk wetenschappelijk oordeel, die deze bewering van de stichting onderschrijft?2
Navraag wijst uit dat de Stichting Lezen & Schrijven hiermee doelt op Taal voor het Leven. In Taal voor het Leven wordt nadrukkelijk een ketenaanpak nagestreefd. De keten start ermee dat onder andere gemeenten, onderwijsinstellingen, bibliotheken en welzijnsorganisaties in een regio concrete afspraken maken om laaggeletterdheid aan te pakken. Via deze partners worden laaggeletterden gevonden en doorverwezen naar taalscholing in de buurt of wordt taalscholing geïntegreerd in bestaande trajecten rond bijvoorbeeld re-integratie. Deze taalscholing is nadrukkelijk een combinatie van formele en non-formele scholing. Gekwalificeerde docenten trainen en ondersteunen vrijwilligers die laagdrempelig, bij de cursist in de buurt, taalondersteuning op maat organiseren. Daarbij worden ook bibliotheken betrokken, waar cursussen worden gegeven en potentiële cursisten en taalvrijwilligers terecht kunnen met vragen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven, laat onderzoek van de Universiteit van Maastricht zien dat deze aanpak effectief is.
In vergelijking met de resultaten uit eerder onderzoek naar de impact van taaltrajecten in formele en non-formele onderwijssettingen binnen de welzijns-, arbeids-, onderwijs- en woonsector (De Greef et al., 2012) blijkt dat het aantal deelnemers dat een toename van sociale inclusie ervaart na deelname aan een «Taal voor het Leven» traject voor elke variabele van sociale inclusie hoger is.5
Kunt u aangeven wat concreet de opbrengsten zijn van de Stichting Lezen en Schrijven met het programma Taal voor het Leven? Kunt u dat aangeven voor elke regio waar dit programma wordt uitgevoerd?
Zie hiervoor mijn antwoord op de vragen 10 en 12.
Staat u open voor een andere verdeling van het budget voor laaggeletterdheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de motie Ypma c.s. (Kamerstuk 33 750, nr. 48) heeft de Tweede Kamer de regering verzocht om structureel € 5 miljoen extra te reserveren voor de aanpak van laaggeletterdheid. Op dit moment wordt het Actieplan Laaggeletterdheid geëvalueerd. Het pilotprogramma Taal voor het Leven wordt doorlopend geëvalueerd. Op basis van deze evaluaties zal besluitvorming plaatsvinden over de inzet van de beschikbare middelen voor de aanpak van laaggeletterdheid vanaf 2016. In het voorjaar van 2015 stuur ik samen met de Minister van SZW en de Staatssecretaris van VWS over de integrale aanpak van laaggeletterdheid vanaf 2016, inclusief de besteding van de beschikbare middelen.
Is het waar dat u twee ton terugvordert van de Stichting Vrienden van de Gaykrant, terwijl de stichting drieëneenhalve ton heeft ontvangen? Waarom bent u gestopt met het onderzoek naar de Stichting Vrienden van de Gaykrant?
De Stichting Vrienden van de Gaykrant heeft in totaal een bedrag van bijna drieënhalve ton gekregen voor vier projecten. Daaronder viel ook de subsidie «Opstart digitale ontmoetingsplaats minderjarige homoseksuele jongeren». Er was voor OCW aanleiding deze subsidie nader te onderzoeken. Dit onderzoek is inmiddels afgerond.
De subsidie «Opstart digitale ontmoetingsplaats minderjarige homoseksuele jongeren» aan de Stichting Vrienden van de Gaykrant bedroeg € 206.833,-. Dit gehele bedrag vorder ik terug. De uitkomst van het onderzoek is dat de Auditdienst Rijk heeft geoordeeld dat de controle van de accountant ten onrechte heeft geleid tot een goedkeurende controleverklaring. De accountant van de stichting Vrienden van de Gay Krant heeft zijn verklaring vervolgens ingetrokken. Daarmee is niet (meer) voldaan aan de subsidievoorwaarden. Om die reden vorder ik nu dit gehele bedrag aan subsidie terug.
Naar aanleiding van de terugvordering bij de SVGK zal ik bekijken welke lessen we kunnen leren van deze subsidieverlening.
Het bericht dat een ICT-bedrijf fraudeerde met overheidsaanbestedingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ICT-bedrijf Ordina fraudeerde met overheidsaanbestedingen?1
De in de uitzending van het televisieprogramma Zembla op 2 oktober 2014 genoemde mogelijke onregelmatigheden zijn ernstig. De integriteit van de overheid is mogelijk in het geding. Daarom heeft het kabinet maatregelen getroffen, waarover de Minister voor Wonen en Rijksdienst uw Kamer twee werkdagen na de uitzending heeft geïnformeerd (Kamerstukken II 2014/15, 26 643, nr. 327).
Bent u bereid de Kamer actief op de hoogte te houden van de uitkomsten van de onderzoeken door de gemeente Rotterdam, door de Autoriteit Consument en Markt, door het Ministerie van Defensie, uw ministerie en het eventueel daaropvolgende strafrechtelijke onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Voor zover het inlichten van uw Kamer het opsporings- en onderzoeksbelang niet in de weg staat zal u – indien daartoe aanleiding bestaat – over de uitkomsten van de lopende onderzoeken en maatregelen worden geïnformeerd door de desbetreffende Ministers.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft op 3 oktober jl., daags na de uitzending van Zembla over de mogelijke misstanden bij overheidsaanbestedingen, een oproep in de media geplaatst om mededingingsproblemen bij overheidsaanbestedingen bij haar te melden. Informatie kan desgewenst ook anoniem worden gemeld. De ACM heeft de bevoegdheden om problemen te onderzoeken op overtredingen van mededingingsregelgeving. Als de meldingen en andere aanwijzingen aanleiding geven om zo’n mededingingsrechtelijk onderzoek te starten, dan zal de Minister van Economische Zaken uw Kamer te zijner tijd over de uitkomsten daarvan informeren. Tussentijds rapporteren over de voortgang van een eventueel onderzoek is niet mogelijk, omdat de ACM, vanwege het onderzoeksbelang, geen informatie kan verstrekken over lopende onderzoeken.
Op 8 oktober jl. heeft de gemeente Rotterdam melding gedaan bij de ACM en op 17 oktober is aangifte gedaan bij de Rijksrecherche. Het college van burgemeester en Wethouders informeert de Rotterdamse gemeenteraad actief over de mogelijke integriteitsschendingen bij de gemeente Rotterdam.
Naar aanleiding van informatie die het Openbaar Ministerie (OM) heeft ontvangen, onder meer door aangiftes van het Ministerie van Defensie en de gemeente Rotterdam, wordt door de Rijksrecherche een oriënterend onderzoek uitgevoerd. Over een oriënterend onderzoek worden in het algemeen – vanwege het mogelijke opsporingsbelang en vanwege het onderzoeksbelang – geen mededelingen gedaan. Een dergelijk onderzoek kan immers leiden tot een strafrechtelijk onderzoek, dat niet is gediend bij het voortijdig bekendmaken van (onderzoeks-) gegevens. Als daartoe aanleiding bestaat, wordt uw Kamer te zijner tijd geïnformeerd over de uitkomsten van een eventueel strafrechtelijk onderzoek.
In hoeverre wordt door uw ministerie samengewerkt of overlegd met de gemeente Rotterdam en de Autoriteit Consument en Markt?
De Ministeries van Veiligheid en Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie en Economische Zaken werken intensief samen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft contact gelegd met de gemeente Rotterdam over mogelijke onregelmatigheden bij aanbestedingen. Het contact met de ACM over mededinging verloopt via het Ministerie van Economische Zaken. Overleg met de ACM vindt zowel op reguliere en – als daartoe aanleiding is – op incidentele basis plaats. Dit overleg heeft, gelet op de onafhankelijke positie van de ACM, geen betrekking op mededingingsrechtelijk onderzoek in individuele gevallen, maar op de meer algemene aspecten van mededinging.
Hoe komt het dat er blijkbaar mogelijkheden zijn voor bedrijven om bij formele aanbestedingstrajecten vertrouwelijke informatie te verkrijgen waar ze geen toegang toe mogen hebben? Hoe zal in de toekomst worden voorkomen?
Op dit moment wordt onderzocht of, en zo ja op welke wijze vertrouwelijke informatie in de handen van daartoe niet gerechtigde personen is terechtgekomen.
Om de kans op het lekken van vertrouwelijke informatie zo klein mogelijk te maken zijn er waarborgen in de procedure opgenomen. Zo wordt bij aanbestedingen de kring van betrokkenen beperkt gehouden en bestaan er sancties op schending van geheimhoudingsverplichtingen. De sancties zijn van toepassing op zowel ambtenaren als externen. Ondanks deze waarborgen is het risico op (bewust of onbewust) lekken van informatie op voorhand niet uit te sluiten.
Daarnaast zal in de Aanbestedingswet 2012 bij de implementatie van de nieuwe Europese aanbestedingsrichtlijn, richtlijn 2014/24/EU betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten, een nieuw artikel worden opgenomen over belangenverstrengeling. Het artikel zal aanbestedende diensten expliciet verplichten om passende maatregelen te nemen om belangenconflicten tijdens de aanbestedingsprocedure te onderkennen, te voorkomen en op te lossen om vervalsing van de mededinging te voorkomen.
Kan een aanbesteding anders ingericht worden waardoor één ambtenaar niet dusdanig veel invloed heeft op de procedure?
Europese aanbestedingen worden door teams uitgevoerd waarin verschillende expertises zijn vertegenwoordigd. Beslissingen in een aanbesteding worden genomen op basis van de uitkomst van de beoordeling door het aanbestedingsteam.
De betrokkenheid van meerdere personen verkleint de kans op integriteitsschendingen. Tegelijkertijd is de vertrouwelijkheid van informatie gebaat bij een beperkte kring van betrokkenen. Aanbestedende diensten moeten daarin een juiste balans vinden.
Wordt tevens onderzocht of de gemeente Rotterdam of uw ministerie hadden kunnen weten van de fraude? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2 en 4.
Wat is er sinds de bouwfraude uit 2001 gedaan om te voorkomen dat meerdere bedrijven in een sector afspraken met elkaar maken, al dan niet met medeweten van de overheid, om tot een verdeling van opdrachten over te gaan? Waarom is het blijkbaar nog steeds mogelijk om te frauderen met overheidsaanbestedingen?
Het kartelverbod in de Mededingingswet verbiedt het maken van afspraken die de mededinging beperken. Hoewel de mededingingsautoriteit slechts achteraf kan optreden tegen kartels en deze niet vooraf kan voorkomen, gaat er van het verbod en het toezicht daarop een preventieve afschrikwekkende werking uit. Die preventieve afschrikwekkende werking is sinds 2001 meerdere malen versterkt. Allereerst is het toezicht op het mededingingsrecht onafhankelijk gepositioneerd.
Daartoe is in 2005 de toenmalige Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) omgevormd tot zelfstandig bestuursorgaan, met alle toezichts- en handhavingsbevoegdheden die daarbij behoren.
Daarnaast is, mede naar aanleiding van de evaluatie van de Mededingingswet (Kamerstukken II 2003/04, 29 272, nr. 1) waarin de ervaringen uit de bouwfraude een belangrijke rol hebben gespeeld, in 2007 een aantal nieuwe bevoegdheden voor de NMa (nu de ACM) geïntroduceerd. De belangrijkste daarvan zijn de bevoegdheden om in de onderzoeksfase een woning te betreden zonder de toestemming van de bewoner, om bedrijfsruimten en voorwerpen te verzegelen en handhavend op te treden tegen verbreking van een verzegeling en om tijdelijk documenten mee te nemen. Tevens zijn toen de sancties op overtreding van de mededingingsregels aangescherpt: introductie van de bevoegdheid voor de mededingingsautoriteit om een boete op te leggen aan een bestuurder of feitelijk leidinggevende en een verhoging van de maximale boete voor het overtreden van de medewerkingsplicht. Al deze maatregelen hebben de effectiviteit van het mededingingstoezicht, en daarmee zowel de pakkans als de preventieve afschrikwekkende werking, substantieel vergroot. Om die preventieve afschrikwekkende werking van het kartelverbod nog verder te vergroten, bereidt de Minister van Economische Zaken op dit moment bovendien een wetsvoorstel voor ter verhoging van de wettelijke boetemaxima van de boetes die de ACM kan opleggen, waaronder de kartelboetes. Naar verwachting zal dit wetsvoorstel begin 2015 bij de Tweede Kamer worden ingediend.
Welke mogelijkheden zijn er om Ordina strafrechtelijk aan te pakken? Welke consequenties heeft dit voor gunningen aan het bedrijf?
Als er een vermoeden bestaat van gepleegde strafbare feiten, staat het ter beoordeling van het OM of strafrechtelijk onderzoek opportuun is. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 bevindt het onderzoek zich nog in een oriënterende fase. Een ondernemer die voor een of meer van de feiten genoemd in artikel 2.86 en/of 2.87 van de Aanbestedingswet 2012 onherroepelijk is veroordeeld, kan voor maximaal vier jaar van de mededinging aan overheidsopdrachten worden uitgesloten.
Eventueel dan nog lopende contracten met een ondernemer die voor één van de hiervoor genoemde feiten onherroepelijk is veroordeeld, kunnen afhankelijk van de omstandigheden worden beëindigd.
Wordt er tot die tijd tevens met Ordina gesproken over de verbeteringen die het zelf gaat doorvoeren om fraude met overheidsaanbestedingen in de toekomst te voorkomen?
De Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft op 15 oktober jl. met de branchevereniging Nederland ICT gesproken. Nederland ICT heeft inmiddels extra maatregelen aangekondigd op het gebied van integriteit en mededinging.
Erkent u dat het van toegevoegde waarde is als er ook voor dit soort fraudegevallen een overkoepelende fraudebestrijdingsautoriteit is met doorzettingsmacht? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft op 15 mei jl. in een debat met uw Kamer toegezegd dat hij voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Veiligheid en Justitie zal reageren op de initiatiefnota met deze strekking van het lid Gesthuizen. Er volgt zo spoedig mogelijk een brief.
Het bericht vermeende vriendjespolitiek op het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vriendjespolitiek op Ministerie van OCW»?1
Ja.
Hoe vaak is de afgelopen vier jaar door het Ministerie van OCW subsidie verstrekt aan stichtingen en projecten, waarbij de aanvraag werd gedaan door een voormalig politicus, hoge ambtenaar of bewindspersoon?
Er wordt bij subsidieverleningen niet afzonderlijk geregistreerd of de aanvrager, namens de organisatie, een voormalig politicus, ambtenaar of bewindspersoon is. Evenmin gebeurt dit voor een (ander) bestuurslid of werknemer van de organisatie. Uw vraag kan dus niet beantwoord worden.
Op welke wijze wordt gerapporteerd over de doeltreffendheid van projecten die subsidie ontvangen en hoe beïnvloeden deze rapportages volgende subsidieaanvragen?
Bij het verlenen van de subsidie worden het activiteitenplan en de begroting beoordeeld, en wordt getoetst of deze voldoende doeltreffend zijn. Bij de verantwoording van de subsidie na afloop van de subsidieperiode wordt getoetst of het activiteitenplan conform de toekenning is uitgevoerd. Hierbij wordt een accountantsverklaring voorgeschreven. In het geval van de Stichting Lezen & Schrijven is voor 2013 een goedkeurende verklaring afgegeven.
Bij de beoordeling van nieuwe subsidieaanvragen worden eerdere subsidietoekenningen betrokken, uiteraard voor zover deze voor de beoordeling relevant zijn. In het kader van het Actieplan Laaggeletterdheid is tevens voorzien in een onafhankelijke evaluatie van alle bij de uitvoering van het Actieplan betrokken partijen, inclusief de Stichting Lezen & Schrijven. Daarnaast heeft de Audit Dienst Rijk voor de jaren 2013/2014 enkele belangrijke aspecten van de subsidietoekenning en -besteding onderzocht. Uit de toets op de onderzochte facturen is niet gebleken dat bestedingen buiten de vooraf gestelde kaders (wet- en regelgeving) vielen.
Hoe beoordeelt u het dat ambtenaren zich eerst een vorstelijk afscheid laten welgevallen, waarna ze zichzelf laten inhuren door hun voormalige werkgever voor een drievoudig uurloon? Deelt u de mening dat hier op z'n minst sprake is van de schijn van belangenverstrengeling? Zo neen, waarom niet?
De inzet van personeel en de organisatie van activiteiten valt onder de verantwoordelijkheid van de Stichting. Het Ministerie van OCW houdt er toezicht op dat de bezoldiging binnen de door de overheid geformuleerde norm blijft.
Op welke manier gaat u de bezem halen door de augiasstal die de subsidieverstrekking van het Ministerie van OCW klaarblijkelijk is geworden?
De suggestie in deze vraagstelling wijs ik van de hand. Het proces van de subsidieverlening en -verantwoording door het Ministerie van OCW is gericht op effectiviteit, doelmatigheid en rechtmatigheid. De subsidieverstrekking van het Ministerie van OCW vindt plaats op basis van de «Aanwijzingen voor subsidieverstrekking» (Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 15 december 2009). Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, gaat een subsidieverstrekking met een zorgvuldig besluitvormings- en monitoringsproces gepaard, dat bovendien periodiek wordt geëvalueerd.
Over een nevenfunctie bij het comité van aanbeveling van het Gergiev festival |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat u als Minister van Veiligheid en Justitie lid bent van het comité van aanbeveling van het Gergiev festival?1
Bij mijn aantreden als bewindspersoon heb ik mijn nevenfuncties en nevenactiviteiten beëindigd. Het lidmaatschap van het comité van aanbeveling van het Gergiev festival bleek hierbij een omissie. Als Minister heb ik nimmer nevenfuncties of nevenactiviteiten actief uitgeoefend en organisaties waar mijn naam nog stond vermeld in het comité van aanbeveling heb ik gevraagd dit (alsnog) per direct te beëindigen en de vermelding van de website te verwijderen.
Klopt het dat deze nevenfunctie niet op uw curriculum vitae als Minister staat?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u deze nevenfunctie gemeld bij uw aanstelling als Minister?
Zie antwoord vraag 1.
Bekleedt u andere nevenfuncties in besturen, comités en commissies die niet vermeld staan op uw curriculum als bewindspersoon? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de opvattingen van de heer Gegiev, die in openbare brieven de annexatie van de Krim actief steunt, evenals de anti-homowetgeving van president Poetin?
Het standpunt dat hierboven wordt geschetst aangaande de annexatie van de Krim is contrair aan het Kabinetsstandpunt zoals eerder gedeeld met uw Kamer, recentelijk nog op 29 augustus jl.2 Zo is ook het standpunt van de heer Gergiev over de anti-homowetgeving in Rusland strijdig met het standpunt dat het Kabinet heeft ingenomen in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Sjoerdsma en Dijkstra(beiden D66)3
Is het gepast om als Minister van Veiligheid en Justitie in een comité van aanbeveling te zitten van een festival dat om heer Gegiev draait en zijn naam draagt?
Zie antwoord vraag 1.
Het hoge ziekteverzuim bij de Rijksoverheid |
|
Steven van Weyenberg (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat het ziekteverzuimpercentage bij de rijksoverheid (5,2% in 2013)1 ruim hoger is dan het gemiddelde ziekteverzuimpercentage (3,9%) in Nederland en het hoogste is van alle sectoren?2
Ja.
Wat is hiervan de reden? Bent u bereid hier onderzoek naar te verrichten?
Voordat ik inga op de achtergrond, is het belangrijk een meer algemene opmerking te maken. In de vergelijking van het rijk met andere grote organisaties (gemiddeld verzuim 4.7%) is het verschil minder groot. Het gemiddelde lagere landelijke verzuim van 3,9% ontstaat doordat vanzelfsprekend ook het verzuim van kleine bedrijven (minder dan 10 medewerkers, met een gemiddelde van 1,6% in 2013) en de middengrote bedrijven (10–100 medewerkers met een gemiddeld verzuimpercentage van 3,4%) wordt meegerekend.
Er zijn veel factoren die van invloed zijn op het verzuim. De grootte van de organisatie speelt dus een rol, maar ook de persoonskenmerken (opleidingsniveau en leeftijd) en de aard van het werk (al dan niet uitvoerend werk). Bij uitvoerend werk is over het algemeen sprake van minder eigen regelmogelijkheden en fysiek zwaardere werkomstandigheden. Het rijk bestaat voor een groot deel, zo’n 75%, uit uitvoerende diensten en heeft een personeelsbestand met een gemiddeld hogere leeftijd. Eind 2013 was de rijksambtenaar gemiddeld 46,6 jaar oud. De gemiddelde leeftijd van de werkzame beroepsbevolking in Nederland was in 2013 41,2 jaar (bron: CBS).
Overigens is het ziekteverzuim bij de rijksoverheid vanaf 2004 gedaald met 1%-punt (van 6,2% naar 5,2%; bron Sociaal Jaarverslag Rijk; Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk). Landelijk was er in deze periode sprake van een daling van 0,3%-punt (van 4,2 procent naar 3,9 procent; bron: CBS).
Over het algemeen bestaat er een goed beeld van de ziekteverzuimpercentages van elk onderdeel van het rijk en is er goed zicht op de samenstelling van het personeelsbestand bij die onderdelen. In die zin acht ik nader onderzoek nu niet nodig. Dit laat onverlet dat ik blijf inzetten op een verdere daling van het ziekteverzuim bij de onderdelen van het rijk.
Wat is de doelstelling voor het ziekteverzuimpercentage bij de rijksoverheid?
Doelstellingen moeten realistisch en haalbaar zijn en uitdagen tot verbetering. Een uniforme doelstelling voor de sector betekent dat deze voor sommige onderdelen niet haalbaar is binnen een redelijk tijdsbestek, terwijl voor andere onderdelen deze doelstelling niet meer uitdagend zal zijn. Gelet op de grote verschillen tussen de organisaties binnen het rijk is het daarom niet gewenst om met één doelstelling voor de hele rijksoverheid te werken.
Op het niveau van departementen en departementsonderdelen zijn doelstellingen geformuleerd. Onderdelen werken met een landelijk systeem voor het vaststellen van een verzuimdoelstelling: de zgn. Verbaannorm. De norm is per onderdeel verschillend en gebaseerd op de algemene verzuimnorm in Nederland (vergelijkbaar dus met verzuimnorm bij vergelijkbare organisaties).De Verbaannorm houdt ondermeer rekening met het werkniveau en de leeftijd van de medewerkers.
Hoe hoog zijn de kosten van het ziekteverzuim bij de rijksoverheid? Deelt u de analyse dat een daling van het ziekteverzuimpercentage bijdraagt aan een efficiëntere overheid? Welke besparing wordt bereikt als het ziekteverzuimpercentage bij de overheid daalt naar het niveau van het landelijk gemiddelde?
Als de kosten van het ziekteverzuim worden uitgedrukt als het aandeel van het relevante deel van de loonsom (beloning + werkgeverslasten) dat wordt uitgegeven, bedragen de kosten van het ziekteverzuim 5,2 procent daarvan. In 2013 was dat relevante deel in totaal 7,2 mld. euro. 5,2 procent daarvan is 373 mln. euro. Dat zijn de maximale kosten van gederfde arbeidsinzet, omdat een deel van de medewerkers, in het tweede ziektejaar, niet volledig wordt betaald.
Daling van het ziekteverzuim leidt tot verminderde kosten voor het rijk. In die zin draagt dat bij aan een efficiëntere (goedkopere) overheid. Gebaseerd op de kosten van gederfde arbeidsinzet zou een afname van het ziekteverzuim van 5,2% tot 4,7% (gemiddeld verzuim bij grote organisaties) een besparing, in termen van het relevante deel van de loonsom 2013, betekenen van maximaal 35 mln. euro. Het is niet realistisch om in dit verband te vergelijken met het algemene landelijke gemiddelde van 3,9% (hetgeen een besparing van maximaal 93 mln. euro zou betekenen).
Wat is de gemiddelde duur van het ziekteverzuim bij de rijksoverheid? In hoeverre wijkt dit af van de gemiddelde duur van het ziekteverzuim in Nederland?
In 2013 verzuimden de werknemers in Nederland gemiddeld 7,0 dagen. Bij het rijk verzuimden de werknemers gemiddeld 9,4 dagen. Zoals eerder aangegeven, is de gemiddelde leeftijd van de rijksambtenaar vrij hoog. Het is bekend uit de literatuur dat oudere werknemers een wat langere hersteltijd hebben. De ziektefrequentie van deze groep is overigens niet hoger, maar de ziekteduur is gemiddeld wat langer.
Is het waar dat een groot deel van de loonsancties bij het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV)3 wordt uitgedeeld aan de publieke sector? Mag hieruit worden geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van publieke werkgevers onderdoen voor die van private werkgevers?
Een relatief groot deel van de loonsancties wordt door het UWV opgelegd aan werkgevers in de publieke sector. In 2013 betrof 23% van de opgelegde loonsancties de publieke sector (overheid en onderwijs), terwijl deze sector 15% van het totaalaantal van de verzekerde werknemers telt.
Het aantal WIA-aanvragen vanuit de publieke sector is relatief laag (0,56% versus 0,82% gemiddeld in 2013). Dit is inclusief de WIA-aanvragen van werknemers die voorheen in dienst waren bij een werkgever in de publieke sector en die een WIA-aanvraag doen vanuit de Ziektewet. Het gaat dan om zieke WW’ers en werknemers die ziek uit dienst zijn gegaan. Binnen de publieke sector verlopen relatief weinig WIA-aanvragen via de Ziektewet. Gemiddeld verloopt 55% van de WIA-aanvragen via de Ziektewet versus 30% in de publieke sector. Meer dan andere sectoren neemt de publieke sector dus eigen verantwoordelijkheid voor zieke (ex-)werknemers.
Enerzijds geeft het feit dat er relatief vaak loonsancties worden opgelegd aan dat er verbetermogelijkheden liggen bij individuele overheidswerkgevers. Anderzijds doet de publieke sector, waaronder het rijk, als geheel relatief weinig een beroep op de WIA.
In hoeveel van de door het UWV getoetste re-integratieverslagen bij de rijksoverheid is in 2011, 2012 en 2013 een loonsanctie opgelegd? Wat waren hiervan de redenen?
Over de periode vóór het jaar 2013 heeft het UWV geen cijfers beschikbaar. Daarom beperk ik mij in dit antwoord tot het jaar 2013. Bij 23% van de WIA-aanvragen die zijn ingediend door werknemers in de sector «rijksoverheid, politie en rechterlijke macht», is in 2013 een loonsanctie opgelegd. Bij 57% van deze sancties was sprake van administratieve tekortkomingen, bij de overige 43% betrof het inhoudelijke tekortkomingen. In het algemeen betreffen de inhoudelijke tekortkomingen dat onvoldoende aan re-integratie is gedaan, dat de re-integratie niet op de goede manier is opgepakt of dat de re-integratie richting een nieuwe werkgever (het tweede spoor) niet goed is opgepakt.
Welke maatregelen gaat u nemen om de re-integratie van zieke werknemers te verbeteren, zodat deze mensen weer sneller aan het werk worden geholpen, het ziekteverzuim terugloopt en het aantal loonsancties vermindert?
De duurzame inzetbaarheid en goede gezondheid van de medewerkers bij het rijk zijn voor mij van groot belang. Medewerkers zijn immers het belangrijkste kapitaal dat de rijksdienst heeft. Ik verwijs in dit verband graag naar hoofdstuk 8 van de Hervormingsagenda Rijksdienst (brief van 22 mei 2013, Kamerstuk 31 490, nr. 119). Vandaar dat ik blijf investeren in maatregelen op het gebied van preventie van verzuim en re-integratie van de medewerkers, waarbij vanzelfsprekend ook inspanning van medewerkers zelf wordt gevraagd.
Overigens is er, zoals aangegeven, reeds sprake van een jarenlange trend van verlaging van het verzuim bij het rijk en doet het rijk relatief weinig een beroep op de WIA.
Eind 2012 is besloten dat de departementen eigenrisicodrager voor de WGA (onderdeel van de WIA) gaan worden. Dit proces is thans in uitvoering. Eigenrisicodragerschap voor de WGA brengt met zich mee dat departementen maatregelen nemen om de aanpak van het verzuim te versterken en de instroom in de WIA te verminderen. Op rijksniveau is dienstverlening, vanuit het Expertisecentrum Organisatie & Personeel, ontwikkeld om de departementen hierbij te ondersteunen. Ik zal mij ervoor inzetten deze ontwikkeling te versterken, waarbij ik als speerpunt noem het verder verbeteren van de aanpak van re-integratie van medewerkers (ook in administratie zin), met als doel een afname van de loonsancties.
Verder acht ik het zinvol om in breder verband, samen met andere overheidswerkgevers, nog eens te kijken naar de werking van de huidige (rechtpositionele) afspraken rond verzuim en loondoorbetaling met als doel om het ziekteverzuim terug te dringen.
Een anti-Israëlische ambtenaar op het ministerie van Veiligheid en Justitie |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «PvdA-ambtenaar: ISIS is complot van zionisten»?1
Ja.
Deelt u de afschuw en grote zorg over de absurde en anti-Israëlische uitlatingen van de betreffende ambtenaar?
Ik deel de verontwaardiging en ik heb van de uitlatingen volledig afstand genomen.
In hoeverre deelt u de mening dat een persoon die zulke denkbeelden uitdraagt en werkt als projectleider van het Nationaal Cyber Security Center, en dus ook met staatsgeheimen, een gevaar voor de staatsveiligheid kan zijn?
Betrokkene was werkzaam in een bedrijfsondersteunende functie. Deze functie valt buiten het operationele proces van het Nationaal Cyber Security Center (NCSC) en de inhoudelijke, mogelijk gevoelige, informatie die daar wordt verwerkt. Zij heeft ten behoeve van haar functie een veiligheidsonderzoek ondergaan, waarvan de uitkomst was dat er geen bezwaar was voor de vervulling van haar functie.
De gedane uitlatingen hebben geen directe betrekking op de inhoud van de werkzaamheden die betrokkene in haar functie heeft uitgevoerd en zijn haar persoonlijke denkbeelden. Omdat deze denkbeelden wel betrekking hebben op het werkterrein van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), is op 13 augustus 2014 haar detachering bij de NCTV per direct is beëindigd. Zij is met onmiddellijke ingang geschorst en haar is de toegang tot de gebouwen en het netwerk van het Ministerie van Veiligheid en Justitie ontzegd.
Kunt u aangeven of er meer van dit soort anti-Israëlische complotdenkers werkzaam zijn op het Ministerie van Veiligheid en Justitie en in hoeverre deze figuren eveneens in aanraking komen met staatsgevoelige informatie?
In het geval er een vermoeden bestaat of bekend is dat een medewerker een risico kan vormen voor de belangen van het ministerie, wordt afhankelijk van het risico actie ondernomen om het risico weg te nemen, dan wel te beperken. Voor zover bekend, zijn er geen medewerkers die risico voor de belangen van het ministerie vormen.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen tegen de betreffende ambtenaar?
In dit stadium is betrokkene geïnformeerd over de voorgenomen rechtspositionele gevolgen. Omwille van een zorgvuldig besluitvormingsproces kan niet vooruit worden gelopen op de uitkomsten daarvan.
Het bericht "PvdAer: ISIS is complot." |
|
Geert Wilders (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat deze ambtenaar in dienst van het Ministerie van Veiligheid en Justitie met haar racistische en radicale uitingen op Twitter een (ernstig) gevaar vormt voor de veiligheid, zeker nu zij nadrukkelijk geen afstand heeft genomen van haar opvattingen?1 Zo nee, waarom niet?
Ik neem volledig afstand van deze persoonlijke uitlatingen op Twitter. Omdat de uitlatingen van betrokkene betrekking hebben op het werkterrein van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), is zij op 13 augustus 2014 geïnformeerd dat haar detachering bij de NCTV per direct is beëindigd. Haar is ook gemeld dat een nader onderzoek is ingesteld en dat naar aanleiding van de uitkomsten daarvan zal worden beoordeeld of aanleiding bestaat voor nadere rechtspositionele maatregelen. Inmiddels is betrokkene geïnformeerd over de voorgenomen rechtspositionele gevolgen. Gedurende deze periode is betrokkene geschorst en is haar de toegang tot de gebouwen en het netwerk van het Ministerie van Veiligheid en Justitie ontzegd. Omwille van een zorgvuldig besluitvormingsproces kan niet vooruit worden gelopen op de uitkomsten daarvan.
Bent u bereid deze ambtenaar per direct te ontslaan en ervoor te zorgen dat zij nooit meer in dienst mag worden genomen bij de overheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De tweet waarin een ambtenaar van het ministerie van Veiligheid en Justitie stelt dat ‘Islamitische Staat (IS) een vooropgezet plan van zionisten is die bewust de Islam willen zwart maken’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de tweet waarin een ambtenaar van het Ministerie van Veiligheid en Justitie stelt dat «IS(IS) een vooropgezet plan van zionisten is die bewust de Islam willen zwart maken?»
Ja.
Hoe beoordeelt u deze stelling, mede in het licht van de uitspraak van de Minister van Veiligheid en Justitie (12-08-2014) dat» openlijke geweldpleging en opruiing onaanvaardbaar is»?
Ik neem volledig afstand van de inhoud van de tweet.
Wordt IS nadrukkelijk meegenomen in onderzoeken en monitoring van het nationaal Cyber Security Centrum, aangezien de organisatie zich online sterk profileert?
Het Nationaal Cyber Security Centrum is onderdeel van de organisatie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). De NCTV beschermt Nederland tegen bedreigingen die de maatschappij kunnen ontwrichten. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) onderzoekt en monitort de digitale veiligheid. Hierbij is het uitgangspunt dat veilige en betrouwbare ICT van fundamenteel belang is voor onze samenleving. De onderzoeken en monitoring richten zich dan ook op (signalen over) verstoringen in het digitale domein. Uitingen die via het digitale domein worden gedaan, maar geen risico vormen voor de veilige werking van ICT vallen niet binnen de scope van het NCSC. Uiteraard is er binnen de NCTV als geheel wel ruime aandacht voor de ontwikkelingen rond en uitingen van de IS.
Wat is het beleid bij de rijksoverheid met betrekking tot ambtenaren die de terreurorganisatie IS steunen, hun daden bagatelliseren of anderen de schuld geven?
Ik beantwoord de vraag in algemene zin en gericht op de ruimte voor ambtenaren tot openbare meningsuiting. De vrijheid van meningsuiting is voor ambtenaren begrensd door artikel 125a van de Ambtenarenwet, dat luidt:
De norm dient dus altijd in relatie tot de functie van de ambtenaar te worden bezien. Of deze bij de meningsuiting is overschreden is ter beoordeling van het bevoegd gezag.
Indien normoverschrijding wordt vastgesteld, heeft de ambtenaar zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim en kan hem of haar door het bevoegd gezag een disciplinaire straf worden opgelegd.
De mogelijke disciplinaire straffen variëren van schriftelijke berisping tot ontslag. Op grond van artikel 82a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement dient het bevoegd gezag alvorens hiertoe over te gaan advies in te winnen van de Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening ambtenaren.
De benoeming van een omstreden PvdA-wethouder als Rijksvertegenwoordiger BES |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Omstreden Utrechtse PvdA’er Rijksvertegenwoordiger BES-eilanden»1? Zo ja, waarom helpt u deze omstreden en plucheplakkende PvdA'er aan een goed betaald baantje?
Op 6 mei 2014 is uw Kamer geïnformeerd over de profielschets voor de nieuwe Rijksvertegenwoordiger voor de Openbare Lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Zoals aan uw Kamer medegedeeld is er een selectiecommissie in de procedure opgenomen bestaande uit de heer F.M. Goedgedrag, mevrouw G.A. Verbeet en de heer L.J. Brinkhorst. Ik had de commissie op voorhand laten weten dat ik een unaniem advies zeer zwaar zou laten wegen. Deze commissie heeft aan mij een unanieme voordracht gedaan. Deze voordracht heb ik overgenomen. De eilandsraden zijn geraadpleegd over de procedure en de voordracht. Overigens zijn de selectiecommissie en ik van oordeel dat betrokkene de functie uitstekend zal kunnen vervullen en voldoet aan de in het profiel opgenomen functie vereisten.
Is deze functie alleen beschikbaar voor geflipte wethouders, aangezien de vorige, totaal ongeschikte en belastinggeld weggooiende Rijksvertegenwoordiger dit ook al was?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er, gelet op deze bizarre benoemingen, wel selectiecriteria waaraan wordt getoetst? Zo ja, kan het criterium van vriendjespolitiek en achterkamertjesgeritsel daarbij vervallen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze voordracht onmiddellijk in te trekken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Verlaging van RVOB-grondtarieven |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat ECN op uw aanwijzing voor de basisbedragen voor de SDE+ vergoeding voor wind op land de post Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB)-grondtarieven verlaagt met 10% van 0,53 euroCt / kWh naar 0,48 euroCt / kW? Heeft RVOB deze tarieven ook daadwerkelijk verlaagd en waarop was deze verlaging gebaseerd?
Ja, ECN heeft op mijn aanwijzing de grondvergoeding in de SDE+ 2014 verlaagd. Ik wil voorkomen dat de SDE+ een prijsopdrijvend effect heeft op de grondprijzen. Daarom zal ik de grondvergoeding in de SDE+ de komende jaren geleidelijk verder laten dalen.
Het RVB (per 1 juli Rijksvastgoedbedrijf, BZK portefeuille Wonen en Rijksdienst) zal per 1 januari 2015 ook de prijs tot € 4,8 per MWh aanpassen. Deze vergoeding zal jaarlijks worden geïndexeerd, conform de gebruikelijke praktijk in de markt.
In het Algemeen overleg Wind van 24 april jl. stelde u dat RVOB met haar tarieven voor grondvergoedingen voor windlocaties structureel lager dan de marktprijs zit, maar waaruit blijkt dat?
Onderzoeksbureau Pondera1 heeft op verzoek van EZ en I&M onderzoek verricht naar de grondprijzen. Hieruit is naar voren gekomen, dat het RVOB in een range van marktconforme grondprijzen aan de onderkant zit.
Hoe kijkt u aan tegen de casus Windpark Nieuwegein langs de A27 (RVOB en gemeentegrond) waar de RVOB voor haar perceel voor windturbines bijna driemaal zoveel grondvergoeding vraagt dan de gemeente voor de aangrenzende percelen?
RVOB hanteert overal dezelfde grondprijzen. Door overal een zelfde systematiek te hanteren wordt vermeden dat er een ongelijk speelveld ontstaat voor verschillende projecten. De redenen van de gemeente om een lagere grondprijs te hanteren en de achtergrond van de situatie Windpark Nieuwegein zijn mij niet bekend.
Kunt u een vergelijking tonen tussen de grondvergoeding voor een kolencentrale, een biomassa centrale en een windpark, uitgedrukt in bedrag per MW, per MWh en per m2 bijvoorbeeld op een gelijke locatie als de Maasvlakte?
Ik ben in beginsel niet bij grondtransacties betrokken. De grondvergoeding is iets tussen de gebruiker van de grond en de grondbezitter. Er is geen staatsgrond bij betrokken en daardoor kan ik over de grondkosten van biomassacentrales en kolencentrales niets zeggen.
Hoe beoordeelt u het als kolencentrales structureel minder betalen, zowel uitgedrukt in de vergoeding per opbrengst, per vermogen als per m2?
De prijzen van grond voor zowel windmolens als kolencentrales worden bepaald in de markt. Daarbij zijn de locaties waarop kolencentrales dan wel windmolens gevestigd zijn niet zonder meer vergelijkbaar. Hierop kan en wil ik niet ingrijpen. Wel constateer ik dat de grondprijzen voor windmolens erg hoog liggen in vergelijking met de opbrengsten van dezelfde grond voor andere doeleinden, zoals voor landbouw. Dit wijst er op dat de grondprijs voor windmolens thans onredelijk hoog is. Daarom ben ik van plan om stapsgewijs de grondvergoeding in de SDE+ te verlagen, om zo een stimulans te geven voor verlaging van de grondprijzen.
Deelt u de mening dat het proces van gronduitgifte voor wind – met een tender in specifieke zoekgebieden – de grondvergoeding voor deze gronden voor wind sterk opdrijft, waar dat bijvoorbeeld bij fossiele centrales (waar een andere methode voor gronduitgifte wordt gehanteerd) niet geldt?
Nee, een tenderprocedure geeft de prijs die de markt wil en kan betalen, ongeacht of de prijs hoog of laag is. De uitkomst van de tenderprocedure is de geldende marktprijs.
In welke mate worden de basis-energieprijs en dus de SDE+ opslag voor wind op land op RVOB grond, bepaald door de grondvergoedingen?
De grondprijzen worden meegenomen in de berekening van het basisbedrag in de SDE+. Grondprijzen hebben geen invloed op de energieprijzen. In de SDE+ 2014 vormen grondprijzen 5% van het maximum basisbedrag voor wind op land. Afhankelijk van de energieprijzen is dat circa 12% van de uitbetaalde subsidie voor een windproject. Ongeveer 12% van de windmolens staat op grond van de Staat. Wind op land zal voor circa 2,6% punt bijdragen aan de duurzame energiedoelstellingen. In welke mate dit terugkomt in de SDE+ opslag is afhankelijk van de energieprijzen en in welke fases SDE+ wordt aangevraagd.
Bent u bereid de grondvergoeding die RVOB vraagt te verlagen in lijn met de vergoeding die andere sectoren betalen, bijvoorbeeld gebaseerd op een vaste prijs per m2 of een prijs gebaseerd op het rendement van de activiteit?
Het vaststellen van een grondvergoeding (voor welk vastgoed dan ook) is primair een zaak voor het RVOB, dat zich daarbij houdt aan het principe van marktconformiteit. De gehanteerde methodiek staat hier los van.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het verzamel Algemeen overleg Energie op 26 juni 2014?
Het monitoren en beïnvloeden van internetdiscussies over het ministerie van Veiligheid en Justitie |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de recente vacature bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie (V&J), waarin medewerkers worden gezocht om te achterhalen hoe burgers online praten over het Ministerie van V&J?1 Sinds wanneer worden medewerkers geworven om de meningsvorming van burgers over hun beleid en hun functioneren te volgen en te beïnvloeden?
Bewindslieden werven geen medewerkers om de meningsvorming van burgers over hun beleid en functioneren te volgen en te beïnvloeden. Om goed beleid te maken staat de overheid in contact met de samenleving. Het volgen van media, ook online media, is een vorm om signalen uit de samenleving op te vangen. Het stelt de overheid tevens in staat om ook online vragen van mensen over het beleid te beantwoorden.
Zijn er op dit moment al medewerkers in dienst die met monitoring- en webcaretool Coosto speuren naar gesprekken op fora en sociale media, zoals Twitter, Facebook en Youtube en proactief deelnemen aan gesprekken over V&J-beleidsterreinen, V&J-organisaties en de V&J-bewindslieden om zo te helpen het imago van V&J op te bouwen en te beschermen? Hoeveel fte is of wordt ingezet om kritische geluiden op sociale media over V&J-beleidsterreinen van repliek te dienen?
Er zijn medewerkers binnen de overheid actief om voorlichting te verstrekken aan burgers via brieven, telefoon, mail en meer recent ook via social media. Daarbij wordt altijd verwezen naar staand beleid zoals bijvoorbeeld omschreven op www.rijksoverheid.nl of in de correspondentie met het parlement. Er worden geen medewerkers ingezet om kritische geluiden op sociale media van repliek te dienen.
Kunt u uiteenzetten wat het profiel is of wordt van webcare-redacteuren die tot taak hebben gesprekken op fora en sociale media over V&J-beleidsterreinen op te sporen en daar proactief aan deel te nemen? Op welke wijze presenteert een webcare-redacteur zich aan de burgers in wiens gesprek hij zich gaat mengen?
Als een ambtenaar online in gesprek gaat uit hoofde van zijn functie dient hij zich ook online als ambtenaar kenbaar te maken. Deze regel is in juni 2010 vastgesteld. Deze regel is een aanvulling op één van de Uitgangspunten van de Overheidscommunicatie: «De rijksoverheid is altijd, ongeacht het kanaal of medium, herkenbaar als deelnemer aan de communicatie, respectievelijk als (mede-)afzender en/of anderszins als belanghebbend of betrokken bij de informatie.
Kunt u uiteenzetten hoeveel ministeries al gebruik maken van de real-time monitoringspakketten van Coosto of andere bedrijven, hoeveel gesprekken of berichten worden gevolgd en hoeveel belastinggeld daaraan wordt uitgegeven?2
Alle ministeries volgen media, ook online media. Daar worden verschillende pakketten gebruikt. Het is integraal onderdeel van de inspanningen gericht op het opvangen van signalen uit de samenleving, waarbij beleidsonderwerpen die aandacht van politiek, media en samenleving vragen worden gevolgd.
Vindt u het verantwoord ambtenaren in te zetten om gesprekken van burgers over het kabinetsbeleid actief te volgen en te beïnvloeden? Zo ja, op welke gronden vindt u het verdedigbaar gesprekken tussen burgers op internet op te sporen, te monitoren en negatieve gedachtevorming over het beleid en de bewindspersonen van V&J te beïnvloeden?
De Uitgangspunten van de Overheidscommunicatie zijn altijd het kader, ook voor de wijze waarop de Rijksoverheid communiceert. Ter illustratie een citaat uit de Uitgangspunten: «Hoofddoel van de communicatie van de rijksoverheid is te voldoen aan het recht van de burger op communicatie met en informatie van de rijksoverheid en het ondersteunen van goed democratisch bestuur».
Herinnert u zich de motie-Ouwehand (Kamerstuk 21 501-20 nr. 735) waarmee de Kamer heeft uitgesproken dat het initiatief van het Europees Parlement om anti-Europa discussies op internet te monitoren ongewenst is en deze beïnvloeding van gedachtevorming afkeurt?
Zie antwoord 7.
Deelt u de mening dat het inzetten van Rijksambtenaren bij online discussies over bijvoorbeeld de rechten van asielzoekers, het kinderpardon en privacy of over het functioneren van bewindslieden een ongewenste inmenging vindt in de persoonlijke levenssfeer, de vrijheid van meningsuiting en de meningsvorming van burgers? Zo ja, waarom denkt het Ministerie van V&J dan toch ambtenaren aan te kunnen stellen die precies dat tot taak krijgen? Zo nee, waarin verschilt volgens u het volgen van internetdiscussies over Europees beleid van het volgen van internetdiscussies over kabinetsbeleid?
Het Europees Parlement was voornemens om kritische geluiden van repliek te dienen. Dat is gebaseerd op een ander uitgangspunt dan van toepassing is op de inzet van digitale communicatiemiddelen door de Rijksoverheid die de vorming of uitleg van beleid moet dienen.
Bent u bereid per direct te stoppen met het laten monitoren en met name het beïnvloeden van internetdiscussies over het beleid en het functioneren van de bewindspersonen van het Ministerie van V&J en eventuele andere beleidsterreinen? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
In toenemende mate vinden gesprekken over het beleid van de Rijksoverheid ook online plaats. Indien we stoppen zou de Rijksoverheid zich bewust afsluiten van die signalen uit de samenleving. Binnen de kaders van de Uitgangspunten voor de Overheidscommunicatie is er geen ruimte voor beïnvloeding.
Het bericht ‘Overheveling van taken treft vooral zwakste gemeenten’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Overheveling van taken treft vooral zwakste gemeenten»?1
Ja
Is het waar, dat gemeenten die nu al de grootste financiële problemen ervaren, vanaf volgend jaar het meeste nieuwe werk te doen krijgen als de jeugdzorg, de ouderenzorg en de jonggehandicaptenuitkering Wajong worden gedecentraliseerd?
De Volkskrant hanteert het begrip netto schuld als maat voor financiële problemen van een gemeente. De provinciaal toezichthouders richten zich met name op de mogelijkheid voor gemeenten om meerjarig een sluitende begroting te realiseren. Er zijn voor 2014 door de provinciale toezichthouders negen gemeenten onder preventief financieel toezicht geplaatst. Dat overzicht heb ik u eerder toegezonden.
Van de negen gemeenten die onder preventief financieel toezicht staan komt enkel de gemeente De Marne ook voor in het overzicht van de top tien van gemeenten die «Driedubbel zouden worden getroffen» volgens de Volkskrant.
Op basis van deze vergelijking concludeer ik dat er geen sprake is van een situatie dat de financieel zwakste gemeenten volgend jaar het meeste werk krijgen aan de decentralisaties.
Is de conclusie van het onderzoek van de Volkskrant en het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING) juist, dat veel gemeenten niet alle taken zullen kunnen uitvoeren die ze van het Rijk krijgen overgedragen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dat probleem op te lossen? Zo nee, kunt u aangeven op welk punt of op welke punten het onderzoek niet juist is?
Deze conclusie kan op dit moment niet getrokken worden. Het kabinet stelt dat gemeenten de verantwoordelijkheden in het sociaal domein binnen de financiële kaders kunnen realiseren door goed te kijken wat iemand op eigen kracht kan, bijgestaan door zijn sociale netwerk. Een vervolgstap is om te kijken welke bijdrage (goedkopere) algemene voorzieningen kunnen leveren. Doordat gemeenten verantwoordelijk worden voor het brede sociaal domein worden zij in staat gesteld nieuwe, meer doelmatige, integrale arrangementen te ontwikkelen. Ook kunnen gemeenten doelmatigheidswinst realiseren bij het aanbesteden van ondersteuning.
In de brief van de Staatssecretaris van VWS is uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het begrotingsoverleg langdurige zorg. In dit begrotingsoverleg is afgesproken dat gemeenten in 2015 extra budget ontvangen voor een zorgvuldige invoering van Jeugdwet en de Wmo 2015 en vanaf 2016 meer financiële ruimte voor de uitvoering van hun verantwoordelijkheden op grond van de Wmo 2015.
Om te voorkomen dat individuele gemeenten in de financiële problemen komen is het van belang dat er een goed verdeelmodel wordt ontwikkeld dat een zo nauwkeurig mogelijke voorspelling maakt van de kostenveroorzakers bij de uitvoering van de verschillende wetten, zoals de leeftijdsopbouw van de bevolking. In 2015 wordt gekozen voor het verdelen van het budget op grond van een historisch verdeelmodel, zodat in die gemeenten met een groot aantal rechthebbenden of ouderen de opgave niet zwaarder weegt dan voor gemeenten met minder rechthebbenden of ouderen.
Het artikel in de Volkskrant wekt ten onrechte de suggestie dat er geen rekening wordt gehouden met stijgende kosten voor bijvoorbeeld vergrijzing, zie ook antwoord op vraag 6.
Is het waar dat er een proefberekening is gemaakt, die voor de armste gemeenten erg nadelig uitpakt? Zo ja, wilt u die aan de Kamer sturen?
Van een proefberekening is geen sprake. Het objectieve verdeelmodel voor de nieuwe Jeugd- en Wmo-verantwoordelijkheden is nog in ontwikkeling. Voor het jaar 2015 worden de middelen overgeheveld op basis van een historische verdeling, waardoor er bij de verdeling van het geld zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de zorg en ondersteuning op grond van de AWBZ, Zvw en Wet op de jeugdzorg in de afgelopen periode.
Wanneer krijgen gemeentebesturen duidelijkheid over de financiële middelen die het Rijk aan gemeenten in 2015 ter beschikking stelt voor de uitvoering van de taken die gedecentraliseerd worden?
Voor zowel de Jeugdwet als de Wmo2015 zijn gemeenten al geïnformeerd over de voorlopige verdeling van budgetten. Zo is er in januari 2014 een internetbericht2 verschenen waarin de opbouw van het macrobudget 2015 voor de Wmo2015 voor gemeenten is toegelicht. Hierbij is ook een voorlopige historische verdeling voor het jaar 2015 opgenomen; een actualisatie hierop volgt in de meicirculaire gemeentefonds 2014.
Over de budgetten per gemeente in 2015 voor de jeugdtaken zijn gemeenten afgelopen december voor het laatst geïnformeerd. De definitieve budgetten per gemeente voor 2015 worden komende Meicirculaire gepubliceerd. In december is tevens toegezegd dat het budget per gemeente in de Meicirculaire in negatieve zin niet meer dan 5% kan afwijken van het budget van december.
Op welke wijze wordt in het nieuwe verdeelmodel rekening gehouden met de combinatie van vergrijzing van de bevolking, overgedragen zorgtaken en schuld? Wanneer kan de Kamer het nieuwe verdeelmodel tegemoet zien?
De verdeelmodellen houden rekening met de relevante kenmerken van gemeenten, zoals leeftijd en sociale structuur. De modellen houden rekening met de kosten die gemeenten zullen gaan maken, zoals vastgelegd in de Financiële-verhoudingswet (kostenoriëntatie).
Er zal ook aandacht zijn voor de herverdeeleffecten die een objectieve verdeling met zich meebrengt en een manier om deze geleidelijk in te laten groeien. Het verdeelmodel zal geen rekening houden met de schuldpositie van gemeenten. Uitgangspunt van de verdeling is dat gekozen wordt voor verdeelmaatstaven die niet beïnvloed kunnen worden door gemeenten.
Welke maatregelen neemt u om de onzekerheid van gemeentebesturen, maar in de eerste plaats van burgers die zijn aangewezen op zorg en ondersteuning, weg te nemen?
In de Jeugdwet en de Wmo 2015 zijn diverse waarborgen opgenomen die ervoor zorgen dat mensen die daarop aangewezen zijn kwalitatief goede en passende ondersteuning zullen krijgen. Met de uitkomsten van het begrotingsoverleg krijgen gemeenten meer financiële ruimte om deze taken uit te voeren en een zorgvuldige overgang te realiseren. Gemeenten krijgen in de meicirculaire duidelijkheid over de budgetten per gemeente in 2015.
Het Grondwetfestival en de openstelling van overheidsgebouwen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat het Grondwetfestival en de openstelling van overheidsgebouwen zoals de parlementsgebouwen, enkele ministeries, het Catshuis en de Trêveszaal op 29 maart jl. als een groot succes mag worden gezien?
Ja.
Zo ja, deelt u ook de mening dat deze overheidsgebouwen de publieke belangstelling voor de werking van de democratische rechtstaat aanzienlijk vergroten en daarom eigenlijk vaker voor het publiek toegankelijk zouden moeten zijn, en dat ook Het Torentje minimaal eenmaal per jaar voor het publiek te bezichtigen zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
De publieke belangstelling voor de opengestelde overheidsgebouwen was groot. Mede naar aanleiding van de bevindingen van het Nationaal Comité 200 jaar Koninkrijk over het Grondwet Festival zal het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het initiatief nemen om in overleg met de gemeente Den Haag en andere partners te bezien op welke wijze een passend vervolg kan worden gegeven aan de aandacht voor de Grondwet en de openstelling van daaraan gerelateerde gebouwen.
Bent u bereid om het initiatief te nemen dat markante overheidsgebouwen ten minste eenmaal per jaar voor het publiek toegankelijk zullen zijn, liefst als onderdeel van een groter programma dat erop gericht is de bekendheid van en het draagvlak voor de Nederlandse democratische rechtsstaat te vergroten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat staatsraden nevenfuncties hebben bij loterijen |
|
Ronald van Raak , Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Staatsraden hebben nevenfuncties bij loterijen»?1
Ja.
Is het waar dat twee staatsraden van de Afdeling advisering van de Raad van State een nevenfunctie bij respectievelijk de Holding Nationale Goede Doelen Loterijen en de Stichting Algemene Loterij Nederland hebben, en er in de behandelende sectie zelf ook staatsraden zitten met nauwe banden met loterijorganisaties?
Op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl ) zijn de nevenbetrekkingen van leden, staatsraden en staatsraden in buitengewone dienst vermeld. Daaruit blijkt dat een staatsraad commissaris is bij de Holding Nationale Goede Doelen Loterij/Postcode Loterij en dat een andere staatsraad voorzitter is van het bestuur van Algemene Loterij Nederland. In de sectie van de Afdeling advisering die momenteel het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand in behandeling heeft, zitten geen staatsraden met nevenfuncties in loterijorganisaties.
Erkent u de schijn van belangenverstrengeling die kan ontstaan? Zo ja, deelt u de mening dat het gezag van een belangrijk wetgevingsadviesorgaan in het geding is?
Nee, zoals uit de informatie op de website duidelijk wordt, vervullen staatsraden op een zeer breed terrein nevenfuncties. Het verzekert deskundigheid en betrokkenheid. De adviezen van de Raad worden in beginsel bij overeenstemming vastgesteld, zodanig dat persoonlijke opvattingen, die niet algemeen gedeeld worden, ondergeschikt zijn.
Hoe wordt in het beleid van de Afdeling advisering van de Raad van State voorkomen dat nevenfuncties en de in de kwaliteitseisen gevraagde maatschappelijke ervaring zich tegen de onafhankelijkheid van de advisering kunnen keren?
Iedere nevenfunctie wordt door het desbetreffende lid of de desbetreffende staatsraad voorgelegd aan de vice-president van de Raad van State. Goedkeuring volgt eerst nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van onverenigbaarheid van functies, zoals opgenomen in de artikelen 5, 8 en 10 van de Wet op de Raad van State.
Verder bepaalt artikel 27e van de Wet op de Raad van State dat de vice-president, de leden, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst geen deel nemen aan beraadslagingen en niet mee stemmen, indien daardoor hun onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
In hoeverre zijn de nevenfuncties van de staatsraden openbaar en wegen deze functies mee binnen de Afdeling advisering van de Raad van State bij wetgevingsadviezen? Via welk kanaal worden deze gepubliceerd?
De nevenfuncties zijn openbaar via de website van de Raad van State.
Heeft voor de sollicitatie respectievelijk acceptatie van de nevenfunctie afstemming plaatsgevonden met een daartoe aangewezen persoon binnen de Raad van State om zodoende mogelijke integriteitsrisico’s inventariseren en zo nodig te minimaliseren?
Ja, zie het antwoord op vraag 4.
Strafbare feiten begaan door ambtenaren |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Zelden aangifte van strafbaar feit ambtenaren»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Is het waar dat er van de door Nu.nl genoemde 279 gevallen van een mogelijk strafbaar feit 45 keer aangifte is gedaan? Zo nee, wat is niet waar aan dat gestelde? Zo nee, beschikt u over andere cijfers met betrekking tot integriteitsschendingen, mogelijke strafbare feiten en het aantal aangiftes daarvan?
De publicatie van Nu.nl is gebaseerd op een Wob-verzoek aan alle ministeries en een aantal zbo’s naar integriteitsaantastingen en verdenkingen van integriteitsaantastingen in 2011 en 2012. De aan de ministeries gevraagde gegevens zijn verstrekt op basis van de registratie ten behoeve van de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk, die jaarlijks aan u wordt aangeboden2. Het betreft de registratie in de sector Rijk, exclusief het Ministerie van Defensie en zbo’s.
Hoe Nu.nl tot de conclusie komt dat 279 incidenten een mogelijk strafbaar feit betroffen, is mij niet bekend. Wel maak ik uit de publicatie op dat vermoedens van schendingen in beschouwing zijn genomen en dat daarbij geen onderscheid is gemaakt in meldingen van vermoedelijke schendingen en na feitelijk onderzoek van meldingen geconstateerde vermoedens van schendingen.
De cijfers waarover ik beschik op basis van de voornoemde registratie, betreffen de (vermoedelijke) schendingen bij de sector Rijk. Daaruit is af te leiden dat er in 2011 in 34 gevallen en in 2012 in 19 gevallen aangifte is gedaan bij het Openbaar Ministerie in verband met mogelijk strafbare feiten.
Is het waar dat «tegen ambtenaren zelden aangifte (wordt) gedaan bij politie of het Openbaar Ministerie als ze verdacht worden van het plegen van een mogelijk strafbaar feit»? Zo ja, waarom wordt er zelden aangifte gedaan? Zo nee, wat is er niet waar?
De handhaving van integriteit binnen de eigen organisatie van de overheid vindt plaats op grond van het ambtenarenrecht. Bij vaststelling van een integriteitsschending kan een overheidswerkgever wegens plichtsverzuim een disciplinaire straf opleggen. Mocht op basis van het onderzoek door de werkgever blijken dat er mogelijk sprake is van een strafbaar feit, dan dient op basis van de onderzoeksinformatie te worden besloten of er aangifte wordt gedaan.
In het algemeen geldt een aangifteplicht voor personen die kennis dragen van een misdrijf als bedoeld in artikel 160 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Een aangifteplicht bestaat in het bijzonder voor openbare colleges en ambtenaren als en zodra deze in de uitoefening van hun ambt, kennis dragen van misdrijven als bedoeld in artikel 162 Sv (aangifteplicht ambtsmisdrijven).
Nu.nl komt naar aanleiding van het Wob-verzoek tot een uitspraak over de frequentie van aangiftes door te stellen dat relatief zelden aangifte wordt gedaan. Op grond van de in het antwoord op vraag 2 genoemde registratie van integriteitsschendingen valt een dergelijke conclusie echter niet te trekken.
Bij hoeveel van de integriteitsschendingen die u kent is er sprake van mogelijk strafbare feiten waarbij een aangifteplicht geldt op grond van artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) of waarbij de ambtenaar gebruik heeft gemaakt van «macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken»?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 is uit de registratie ten behoeve van de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk af te leiden dat in 2011 en 2012 in totaal 53 keer aangifte is gedaan in verband met mogelijk strafbare feiten. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt in aangiften die al dan niet expliciet worden gedaan op grond van artikel 162 Sv.
Op welke gronden kan een overheidswerkgever afzien van het doen van aangifte van een mogelijk strafbaar feit gepleegd door een van zijn ambtenaren?
De overheidswerkgever is primair verantwoordelijk voor de handhaving van de integriteit binnen de eigen organisatie. Op grond van het tuchtrecht en bestuursrecht heeft hij hiertoe instrumenten tot zijn beschikking.
Een overheidswerkgever is altijd bevoegd tot het doen van aangifte van een vermoeden van een strafbaar feit, maar is niet verplicht aangifte te doen van elk strafbaar feit. De aangifteplicht van de overheidswerkgever ziet namelijk alleen op de in artikel 162 Sv. genoemde categorieën ambtsmisdrijven.
Ten aanzien van een specifieke categorie ambtsmisdrijven, te weten ambtelijke corruptie, merk ik op dat in de «Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in Nederland» (Stcr, 2011, nr. 13660) is aangegeven met welke factoren rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de opportuniteit van de opsporing en vervolging daarvan. Deze Aanwijzing kan voor de werkgever aanleiding vormen om vooraf met de officier van justitie, conform het bepaalde in lid 6 van artikel 162 Sv., te overleggen of (en zo ja, in welke mate) de aangifteplicht kan worden beperkt. Dit artikellid dient ertoe te voorkomen dat aangifte wordt gedaan in zaken die – op grond van het geldende opsporingsbeleid – zouden worden geseponeerd.
In hoeverre is het afwijken van de in artikel 162 Sv genoemde aangifteplicht mogelijk en op welke gronden? Hoe vaak wordt er van die aangifteplicht afgeweken en welke gronden worden daarvoor aangevoerd?
Voor het antwoord op de vraag in hoeverre afwijking van de in het artikel 162 Sv. genoemde aangifteplicht mogelijk is en op welke gronden, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Het is niet bekend hoe vaak van de aangifteplicht wordt afgeweken. Het Rijk registreert de interne onderzoeken op uniforme wijze (conform de interbestuurlijke afspraken over uniforme registratie3 uit 2007) waarbij een aantal categorieën voor schendingen worden gehanteerd. Het is op basis van eenvoudige categorieën als «misdragingen in de privé-sfeer» of «financiële schendingen» niet te bepalen of er sprake is van een ambtsmisdrijf. Er wordt niet apart geregistreerd of er mogelijk sprake was van een ambtsmisdrijf. Dientengevolge valt ook niet vast te stellen welke gronden in dergelijke gevallen worden aangevoerd.
Hoe vaak komt het voor dat een overheidswerkgever kennis van een integriteitsschending heeft verkregen door informatie uit een al lopend strafrechtelijk onderzoek en daarom geen aangifte meer hoeft te doen?
Dergelijke informatie wordt niet standaard door individuele organisaties op deze manier geregistreerd. Zo wordt bijvoorbeeld bij het Rijk, naar voorbeeld van het Landelijk Modelformulier Registratie Integriteitsschendingen, alleen geregistreerd of de melding vanuit de eigen organisatie is gekomen of dat er sprake is van een externe melding.
Er wordt niet standaard geregistreerd van wie de melding kwam als het een externe melding betreft. Er bestaat daarnaast geen centrale registratie van integriteits-schendingen onder gemeenten, waterschappen en provincies. Derhalve is niet bekend hoe vaak een overheidswerkgever kennis van een integriteitsschending heeft verkregen door informatie uit een al lopend strafrechtelijk onderzoek.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde hoogleraren dat «het vanwege de bijzondere positie van ambtenaren gewenst [is] om onderzoek eerder aan politie en justitie over te dragen»? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf dat de overheid alles in het werk dient te stellen om adequaat op te treden tegen integriteitsschendingen. Dit uitgangspunt ligt ook ten grondslag aan het bestaan van de wettelijke aangifteplicht in artikel 162 Sv. De burger heeft recht op een overheid die qua integriteit strenge eisen stelt en handhaaft. Ik ben me ervan bewust dat de overheid op dit punt in onze maatschappij een voorbeeldfunctie vervult.
Ook al zijn situaties denkbaar, waarin direct duidelijk is dat er conform artikel 162 Sv. aangifte moet worden gedaan, is intern onderzoek, gericht op het verzamelen van de feiten, het vertrekpunt bij een melding van een integriteitsschending. Dit onderzoek moet immers altijd plaatsvinden, onafhankelijk van de vraag of er sprake is van een mogelijk misdrijf. Dat laatste zal niet altijd het geval zijn. Ook is het mogelijk dat het pas op een later moment, na intern onderzoek naar de melding van een mogelijke integriteits-schending, duidelijk wordt dat er sprake is van een misdrijf dat valt onder artikel 162 Sv.
Voor wat betreft regels rond het doen van aangifte concludeer ik dat dergelijke regels met artikel 162 Sv. al in voldoende mate in de wet zijn gewaarborgd.
Ook stel ik vast dat al diverse regels omtrent integriteitsbeleid zijn vastgelegd in de Ambtenarenwet. Het doel van deze wet- en regelgeving is deels het stimuleren dat organisaties zelf actief bezig zijn met integriteit van de organisatie en handhaving van integriteit. Om de organisaties daarbij enige mate van richting en ondersteuning te bieden heeft het Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector (BIOS) een aantal handreikingen opgesteld, zoals de handreiking «Zorgvuldige Handhaving». Integriteitsregels zijn daarnaast vaak opgenomen in de gedragscode, daarvoor zijn ook modelcodes beschikbaar. Aanvullende wet- en regelgeving op dit punt acht ik daarom niet opportuun.
Aanvullend hierop wil ik opmerken dat een disciplinaire afdoening niet impliceert dat een betrokkene daarmee minder zwaar bestraft wordt dan het geval zou zijn bij aangifte. Strafontslag is een zware sanctie waarbij de betrokkene doorgaans ook zijn recht op een werkloosheidsuitkering verliest.
Ik wil u er daarom ook op wijzen dat in 2011 en 2012 binnen de sector Rijk respectie-velijk in 91 en 68 gevallen onvoorwaardelijk strafontslag is opgelegd. Voorwaardelijke strafontslagen zijn in die jaren opgelegd aan respectievelijk 37 en 41 ambtenaren.
Deelt u de mening van deze hoogleraren dat integriteitsregels in de wet moeten worden vastgelegd? Zo ja, waarom en hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat interne maatregelen tegen integriteithendingen die tevens een strafbaar feit inhouden, slechts zelden in de plaats mogen komen van het doen van aangifte? Zo ja, hoe gaat u deze mening omzetten in staand beleid? Zo nee, waarom niet en in welke gevallen acht u aangifte niet nodig?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat er behoefte is aan eenduidig beleid ten aanzien van integriteit in het algemeen en het doen van aangifte van mogelijk strafbare feiten in het bijzonder? Zo ja, hoe gaat u dit beleid tot stand brengen? Zo ja, acht u daar wetgeving voor nodig? Zo nee, waarom niet?
Integriteit is een belangrijke, zo niet de belangrijkste, kernwaarde voor goed bestuur. Het staat aan de basis van een betrouwbare en legitieme overheid, vandaar dat het ook te alle tijde mijn volle aandacht heeft. De Minister van BZK probeert organisaties te stimuleren zelf actief aan de slag te gaan met integriteitsbeleid. Dat gebeurt onder meer via de reeds bestaande verplichtingen in wet- en regelgeving, maar ook via afspraken in bestuursakkoorden en via ondersteuning door BIOS. Integriteit is echter geen statisch gegeven dat compleet in regels kan worden gevangen. Voor een echt effectieve uit-werking dient integriteit ook centraal te staan in de organisatiecultuur en de dagelijkse manier van werken. De idee is dat individuele organisaties zelf, binnen de daartoe geformuleerde centrale kaders, het best in staat zijn om effectief gevolg te geven aan een integere overheid door op een dusdanige manier zorg te dragen voor het specifieke integriteitsbeleid dat optimaal past en aansluiting vindt bij de eigen organisatie (couleur locale). Ik ben daarom geen voorstander van verdere regulering.
Ook wanneer het gaat om het uniformeren van beleid rond aangifte merk ik op, dat binnen het Nederlandse systeem van de gedecentraliseerde eenheidsstaat, individuele overheidsorganisaties zélf verantwoordelijk zijn voor het opzetten en uitvoeren van een deugdelijk beleid binnen de eigen organisatie. De genoemde handreiking geeft daarvoor handvatten. Een adequate en tijdige invulling van de aangifteplicht vergt goede afstem-ming tussen het betreffende overheidsorgaan en het OM.
De aanbesteding Fotografie Beeldcentrum Overheid |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de Europese aanbesteding Fotografie Beeldcentrum Rijksoverheid, en de voorwaarden daarvan, door de Dienst Publiek en Communicatie van het ministerie van Algemene Zaken?1
Ja.
Bent u bekend met kritiek vanuit de branche op de voorwaarden voor deze aanbesteding, zelfs door de partijen die de opdracht hebben toegewezen gekregen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze kritiek?
De aanbesteding Fotografie Beeldcentrum Rijksoverheid had als doelstelling het contracteren van 35 fotografen en heeft plaatsgevonden in de periode 23 augustus tot 26 november 2013. Op de laatstgenoemde datum is de gunningsbeslissing bekend gemaakt aan de 76 inschrijvers op de aanbesteding.
Door de aan de aanbesteding deelnemende partijen zijn tijdens en na de aanbestedingsprocedure alleen vragen gesteld ter verduidelijking van de gehanteerde voorwaarden. Tijdens de aanbestedingsprocedure is ook geen kritiek ontvangen vanuit de branche. Na afronding van de aanbestedingsprocedure en bekendmaking van de gunningsbeslissing is een brief ontvangen van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) waarin melding werd gemaakt van onrust onder de leden van de NVJ over de aanbesteding Fotografie Beeldcentrum Rijksoverheid. De zorgpunten betroffen de overdracht van het intellectueel eigendomsrecht aan de opdrachtgever en de beloning van de fotografen. Tijdens een gesprek met de NVJ is aangegeven dat de aanbestedingsprocedure al was afgerond volgens de strikte regels die hiervoor gelden. Tevens is een nadere toelichting gegeven ten aanzien van de door de NVJ opgevoerde zorgpunten.
Op de aanbesteding Fotografie Beeldcentrum Rijksoverheid zijn de algemene rijksvoorwaarden voor het verstrekken van opdrachten tot het verrichten van diensten 2011 (ARVODI) van toepassing. Deze algemene voorwaarden bieden een rijksbreed eenvormig kader voor dienstverleningsovereenkomsten tussen de rijksoverheid en derden. Het zijn derhalve de algemene voorwaarden waaronder alle Ministeries en daaronder ressorterende diensten dienstverlening contracteren. In de ARVODI wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de intellectuele eigendomsrechten toekomen aan de opdrachtgever. Omdat de Rijksoverheid in casu exploitatie door de Opdrachtnemers van de aan opdrachtgever geleverde foto-opnamen niet wenselijk achtte, werd in deze aanbesteding niet van het beginsel als bedoeld in de vorige zin afgeweken.
De beloning van de fotografen bestaat uit een voorgeschreven vast uurtarief en een reisvergoeding. Deze tarieven zijn op basis van marktonderzoek en input van bestaande contracten door de aanbestedende dienst vastgesteld, en worden marktconform geacht voor de uit te voeren werkzaamheden. Daarnaast is voor specifieke gevallen voorzien in een regeling voor de vergoeding van maatwerkkosten die niet zijn verdisconteerd in het uurtarief.
Kunt u verklaren waarom de voorwaarden voor deze aanbesteding zo zijn versoberd ten opzichte van de eerdere aanbesteding?
De vorige aanbesteding had alleen betrekking op de inschakeling van fotografen door het Ministerie van Algemene Zaken en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De aanbesteding Fotografie Beeldcentrum Rijksoverheid is een aanbesteding namens tien departementen en daaronder ressorterende uitvoeringsorganisaties. Bij de voorbereiding van de aanbesteding is gebruik gemaakt van de kennis en ervaring van alle betrokken departementen. Bij deze aanbesteding is door het van toepassing verklaren van de ARVODI de wijze waarop en de voorwaarden waaronder fotografen worden ingeschakeld voor alle deelnemende departementen en uitvoeringsorganisaties gelijkgetrokken. Hierbij is de beloning van de fotografen in de aanbesteding Fotografie Beeldcentrum Rijksoverheid tot stand gekomen op basis van marktonderzoek en input van bestaande contracten van de departementen, waardoor deze marktconform wordt geacht.
Een verschil tussen de vorige aanbesteding en de aanbesteding Fotografie Beeldcentrum Rijksoverheid is dat in deze laatste aanbesteding conform de ARVODI standaard sprake is van overdracht van de intellectuele eigendomsrechten aan de opdrachtgever. Bij het vaststellen van de beloning van de fotografen is met dit element rekening gehouden.
Kunt u verklaren waarom de opdrachtnemer al het fotomateriaal dat gemaakt is in het kader van de opdracht moet overdragen aan de opdrachtgever? Kunt u daarbij ook toelichten waarom het niet is toegestaan dat fotografen hun foto’s doorverkopen of doorgeven aan derden, dan wel gebruiken voor eigen promotie? Hoe valt dit te rijmen met het wetsvoorstel auteurscontractenrecht?
Opdrachtnemer dient alleen het door de opdrachtgever geselecteerde fotomateriaal daadwerkelijk aan de opdrachtgever in eigendom over te dragen. De Rijksoverheid staat daarbij op het standpunt, dat voor exclusief in opdracht van de overheid gemaakte auteursrechtelijke fotowerken geen plaats is voor commerciële exploitatie door derden en dat daarnaast de Rijksoverheid graag zelf wil kunnen bepalen op welke wijze de foto-opnamen bij haar communicatie met het publiek worden ingezet.
Overigens is het na voorafgaande toestemming van opdrachtgever wel mogelijk voor fotografen om fotomateriaal te gebruiken voor eigen promotiedoeleinden.
De bepalingen van het hoofdstuk 1a van het wetsvoorstel auteurscontractenrecht zien op overeenkomsten die de verlening van een exploitatiebevoegdheid ten aanzien van het auteursrecht tot hoofddoel hebben. Dit is bij de aanbestedingsprocedure Fotografie Beeldcentrum Rijksoverheid niet het geval. De overheid is eindgebruiker van het fotomateriaal.
Kunt u toelichten waarom er geen differentiatie is in de beloning van de verschillende opdrachten, afhankelijk van de exclusiviteit van de licentie en de mate waarin de fotograaf rechten afstaat aan de opdrachtgever, zoals bij de voorgaande aanbesteding het geval was?
Zie antwoord vraag 3.
Vreest u niet dat door middel van een aanbesteding als deze, gezien de versoberde voorwaarden, er een verschraling van kwaliteit optreedt?
Nee. In de aanbesteding zijn de door de fotografen te leveren diensten zorgvuldig omschreven. De 35 gecontracteerde fotografen zijn de fotografen die bij de beoordeling van de 76 ingediende offertes het best bleken te voldoen aan de gestelde criteria.
Kunt u uitleggen waarom bij de aanbesteding fotografen aansprakelijk worden gesteld als de foto van de geportretteerde in een context wordt geplaatst die hij niet wenst, terwijl de context wordt bepaald door de opdrachtgever en deze dus ook feitelijk aansprakelijk dient te zijn? Zo nee, waarom niet?
In de aanbesteding is voor illustratieve fotografie voorgeschreven dat opdrachtnemer van elke geportretteerde persoon een getekende verklaring moet aanleveren waaruit blijkt dat de Staat de foto kan gebruiken zonder betaling van portretrechten. Dit heeft als doel dat de foto door een opdrachtgever in elke gewenste context kan worden gebruikt. Als de verklaring niet wordt ondertekend is de foto niet bruikbaar. De tekst van deze standaard verklaring is vastgesteld door de opdrachtgever en wordt door alle gecontracteerde fotografen gebruikt. Het door de fotografen laten aanleveren van deze door de geportretteerde persoon te tekenen verklaring heeft daarnaast een praktische achtergrond. De fotograaf laat de verklaring in de meeste gevallen tekenen door de geportretteerde persoon op het moment van de opname. Het achteraf achterhalen van de contactgegevens van een geportretteerde persoon is onpraktisch en soms onmogelijk.