De onterechte korting op de bijzondere bijstand van chronisch zieken en gehandicapten |
|
Sadet Karabulut , Renske Leijten |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter dat de gemeente Amsterdam ten onrechte de bijzondere bijstandsuitkeringen van chronisch zieken en gehandicapten heeft gekort?1
De verlening van de bijzondere bijstand is beleidsmatig en financieel gedecentraliseerd aan de gemeenten. In dit kader is het aan de onafhankelijke rechter om een oordeel te geven over de besluiten die de gemeente Amsterdam in individuele gevallen heeft genomen en of er daarbij al dan niet sprake is van een onterechte korting op de bijzondere bijstand. Ik treed niet in individuele gevallen en de besluitvorming daaromtrent.
In hoeveel gemeenten is ten onrechte gekort op de bijzondere bijstanduitkering na de invoering van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten? Om hoeveel personen en/of huishoudens gaat het? Mocht u niet over cijfers beschikken. bent u dan bereid hier onderzoek naar te doen?
Ik beschik niet over informatie van het aantal gemeenten waar de rechter gemeentelijke besluiten inzake de verlening van bijzondere bijstand aan chronisch zieken en gehandicapten, wegens strijdigheid met de WWB heeft vernietigd. Zoals in antwoord 1 is aangegeven treed ik niet in individuele gevallen en de besluitvorming daaromtrent. Ik zie dan ook geen aanleiding om een onderzoek te doen naar de mate waarin gemeentelijke besluiten ten aanzien van de verlening van bijzondere bijstand door rechterlijke uitspraken worden vernietigd.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van deze onterechte korting op de bijzondere bijstand?
Het is mijn ministerie bekend, dat reeds in de zomer van 2010 de Rechtbank Amsterdam een aantal besluiten van de gemeente Amsterdam inzake de verlening van bijzondere bijstand aan chronisch zieken en gehandicapten, wegens strijdigheid met de WWB heeft vernietigd.
Hoe beoordeelt u het feit dat de gemeenste Amsterdam de brief van voormalig staatssecretaris Klijnsma in 2009 heeft genegeerd en twintig mensen in onnodige onzekerheid heeft geplaatst? Kunt u dit toelichten?
In verband met de inwerkingtreding van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) heeft de toenmalige staatssecretaris van SZW in de verzamelbrief van februari 2009 de gemeenten erop gewezen dat de invoering van de Wtcg in beginsel geen consequenties heeft voor het recht op algemene en bijzondere bijstand. In dit verband wijs ik er op dat het op lokaal niveau aan de gemeenten is om te beoordelen of en zo ja in welke mate er in individuele gevallen recht op bijzondere bijstand bestaat. Zoals in antwoorden 1 en 2 is aangegeven treed ik daar niet in.
Welke maatregelen gaat u treffen om de mensen die onterecht gekort zijn op hun bijzondere bijstanduitkering financieel te compenseren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Daar waar de gemeenten op lokaal niveau te maken hebben met rechterlijke uitspraken over de door hen verleende (categoriale) bijzondere bijstand, is het niet aan het rijk maar aan de betreffende gemeenten om daar uitvoering aan te geven.
Bent u bereid gemeenten te verplichten voor chronisch zieken en gehandicapten automatisch categorale bijzondere bijstand te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik zie geen aanleiding om gemeenten te verplichten gebruik te maken van de in de WWB opgenomen mogelijkheid om categoriale bijzondere bijstand te verlenen aan chronisch zieken en gehandicapten. Individueel maatwerk is immers hét belangrijkste uitgangspunt van de verlening van bijzondere bijstand, en bij uitstek het instrument voor het gericht verstrekken van inkomensondersteuning aan chronisch zieken en gehandicapten.
Arbeidsongeschikt melden voor enkele procenten |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 juli 2011, waarin de rechtbank bepaald heeft dat een werknemer volledig hersteld verklaard dient te worden bij werkhervatting en niet voor één of enkele procenten ziek gemeld kan worden om zo de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) termijnen door te laten lopen (in het laatste geval loopt de wachttijd voor de WIA door)?1
Ja.
Deelt u de mening dat een werknemer die zijn werk volledig hervat heeft en niet voor één of enkele procenten ziek gemeld mag worden en zeker niet voor maanden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening in die zin dat een werknemer die na een ziekteperiode de bedongen arbeid volledig heeft hervat, niet administratief voor één of meer procenten arbeidsongeschikt kan worden gelaten. De op schrift gestelde situatie is dan immers niet in overeenstemming met de werkelijke situatie.
Hoeveel werknemers en (semi-)ambtenaren zijn op dit moment «voor 1 of enkele procenten» (maximaal 5 procent) arbeidsongeschikt gemeld bij de arbodiensten?
Er wordt geen landelijke registratie bijgehouden over het ziekteverzuim. Wel vindt door het CBS en TNO jaarlijks een onderzoek plaats naar de arbeidsomstandigheden van werknemers in Nederland. In deze Nationale enquête arbeidsomstandigheden (NEA) wordt aan werknemers wel gevraagd of, en zo ja, hoe vaak zij in het afgelopen jaar hebben verzuimd en om hoeveel werkdagen het naar schatting ging, maar niet de mate waarin men per dag heeft verzuimd. De dagen waarop men gedeeltelijk heeft verzuimd vanwege ziekte, tellen volledig mee als verzuimdagen.
Op welke wijze zult u er zorg voor dragen dat de praktijk dat werknemers die hun eigen werk volledig hervat hebben, niet ziek gemeld blijven?
In de casus waarover de rechtbank Zwolle-Lelystad een beslissing nam, bestond er tussen de werkgever en werknemer verschil van mening over de vraag of, en zo ja, vanaf welke dag de werknemer de bedongen arbeid weer volledig kon verrichten en of dat herstel een duurzaam karakter had. Omdat de arboarts dat laatste betwijfelde stelde hij aan de werkgever voor om de werknemer voor 1 of enkele procenten arbeidsongeschikt te laten om zo te onderzoeken of de werknemer inderdaad probleemloos zijn werk kan verrichten. Dat laatste werd door de werkgever aldus uitgelegd dat de arboarts feitelijk aangaf dat de werknemer nog niet (volledig) arbeidsgeschikt was. De werknemer was het daar niet mee eens. Er was dus sprake van een inhoudelijk verschil van mening tussen werkgever en werknemer. Dat valt met regelgeving niet te voorkomen. Wel is nodig dat meningsverschillen kunnen worden beslecht door een onafhankelijke en onpartijdige instantie. In dit geval bestaat daarvoor een speciale, laagdrempelige voorziening doordat het UWV om een second-opinion kan worden verzocht (zie ook antwoord 7).
Kunt u per sector (wellicht op basis van informatie van de arbodiensten) in Nederland aangeven welk percentage werknemers voor een percentage van 1% tot 10% is ziek gemeld bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekering (UWV)?
De werkgever dient een werknemer uiterlijk na 42 weken ziek te melden bij het UWV. De Ziektewet (ZW) kent, evenals het Burgerlijk Wetboek (BW), niet het onderscheid tussen gedeeltelijke en volledige arbeidsongeschiktheid. Een werknemer is wel of niet arbeidsongeschikt. Als een werknemer zijn arbeid niet volledig kan verrichten, dan wordt hij voor de ZW en het BW als arbeidsongeschikt aangemerkt. Een werkgever behoeft daarom aan het UWV enkel te melden dat een werknemer arbeidsongeschikt is, en dus niet of er sprake is van gedeeltelijke of volledige arbeidsongeschiktheid. Er bestaan dan ook geen cijfers over het aantal werknemers dat gedeeltelijk arbeidsongeschikt is gemeld bij het UWV.
Neemt u in overweging om werkgevers te verplichten om hun werknemers ten minste één maal per drie maanden schriftelijk te informeren over hun door de arbo-arts vastgestelde (mate van) geschiktheid voor eigen werk? Zo nee, neemt u dan in overweging te bevorderen dat werknemers beter en vaker schriftelijk geïnformeerd worden over hun (al dan niet volledige) geschiktheid voor eigen werk? Zo ja, op welke wijze?
Op grond van de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar dient de werkgever in overleg met de werknemer een plan van aanpak op te stellen. In dit plan van aanpak dient onder meer te worden opgenomen welke activiteiten door de werkgever en werknemer zullen worden ondernomen gericht op inschakeling in de arbeid, de daarmee te bereiken doelstellingen en de termijnen waarbinnen die doelstellingen naar verwachting worden bereikt. Dit plan van aanpak dient periodiek te worden geëvalueerd. De werkgever dient dit plan van aanpak op schrift te stellen en onverwijld een afschrift aan de werknemer te geven. Naar mijn mening wordt de werknemer zodoende voldoende geïnformeerd over de wijze waarop zijn terugkeer in het arbeidsproces wordt bevorderd, meer in het bijzonder of, en zo ja, wanneer de werknemer naar verwachting weer de bedongen arbeid volledig kan verrichten.
Is er een wijziging van wet- en/of regelgeving gewenst naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 juli jongstleden?
Naar mijn mening vormt de betreffende casus geen aanleiding om de bestaande wet- en regelgeving aan te passen. Zoals gezegd was in die casus sprake van een verschil van mening tussen werkgever en werknemer over de vraag of, en zo ja, vanaf welke dag de werknemer de bedongen arbeid weer volledig kon verrichten en of dat herstel een duurzaam karakter had. Voor dit soort meningsverschillen is de mogelijkheid van een second-opinion bij het UWV gecreëerd. Uit de casus blijkt dat de werknemer van die voorziening gebruik heeft gemaakt. De second-opinion leidt er in veel gevallen toe dat de werknemer het verschil van mening niet aan de rechter behoeft voor te leggen, omdat de werkgever het deskundigenoordeel van het UWV volgt. Dat de werkgever dat in deze casus niet heeft gedaan, is geen reden om het huidige systeem van rechtsbescherming te wijzigen.
De kwaliteit van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor zelfstandige ondernemers |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kritiek op verzekering arbeidsongeschiktheid»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) geconstateerde teleurstellende kwaliteit van veel arbeidsongeschiktheidsverzekeringen?
De stelling dat er sprake zou zijn van een teleurstellende kwaliteit van veel AOV’en ligt genuanceerder.
De AFM heeft een onderzoek gedaan naar het uitkeringsgedrag van private verzekeraars, specifiek op het gebied van de AOV’en. Uit haar eindrapport «Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen» blijkt dat de AFM geen aanwijzingen heeft dat verzekeraars structureel onzorgvuldig handelen bij de vaststelling en de uitkering van AOV-claims. In samenhang met het uitkeringsgedrag, heeft de AFM ook de diverse AOV-producten in haar onderzoek betrokken.
De AFM constateert dat alle verzekeraars AOV’en aanbieden met een uitgebreide dekking voor arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte en ongevallen. De AFM merkt voorts op dat zij diverse AOV’en heeft gezien met een uitgeklede dekking, die bepaalde medische aandoeningen standaard uitsluiten of de duur of hoogte van de uitkering beperken. Deze producten worden ook wel budget-, starters- of instap-AOV genoemd.
In haar rapport doet de AFM een aantal aanbevelingen aan verzekeraars om bepaalde budget-AOV’en te verbeteren, omdat deze niet allemaal voldoen aan de eisen die een consument hieraan volgens de AFM zou mogen stellen. Het gaat dan met name om de «critical illness-polissen» die alleen dekking bieden bij ernstige ziekten, maar tegelijkertijd bepaalde andere ernstige ziekten toch uitsluiten.
Volgens de AFM moeten verzekeraars meer aandacht besteden aan hun productontwikkeling om zo meer te handelen in het belang van hun klanten.
De minister van Financiën bereidt op dit moment een pakket maatregelen voor die verschillende onderdelen van de geconstateerde tekortkomingen adresseren.
De AFM constateert dat veel verzekeraars bereid zijn om het klantbelang meer centraal te stellen. De AFM merkt voorts op dat een aantal verzekeraars ook al daadwerkelijk bezig is met het doorvoeren van concrete verbeteringen.
Deelt u de mening dat arbeidsongeschiktheidsverzekeringen vaak een bijzonder groot deel van het inkomen van een zelfstandige ondernemer opeisen, vergeleken met de situatie van werknemers? Deelt u tevens de mening dat de kwaliteit van de aangeboden verzekeringsproducten, gezien de hoge prijzen, dan ook goed moet zijn? Zo nee, waarom niet?
De toegankelijkheid tot de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen is onderdeel geweest van het in 2009 uitgevoerde evaluatieonderzoek naar de effecten van de Wet einde toegang verzekering WAZ. Daaruit blijkt dat private verzekeraars na afschaffing van de WAZ meer variëteit zijn gaan aanbieden aan AOV’en, met uiteenlopende dekking en premiehoogte. Naast de reguliere AOV’en zijn er onder meer instapproducten op de markt gekomen – waarvan ook de AFM gewag maakt – waarbij looptijd en de risicodefinitie ingeperkt zijn ten opzichte van bestaande meer uitgebreide dekkingen. Naast deze producten zijn er ook (goedkope) polissen op de markt gekomen die alleen ongevallen of bepaalde ernstige ziekten dekken. Tot slot zijn er polissen die alleen de vaste lasten (zoals woonlasten) dekken, in plaats van inkomensverlies.
Met andere woorden: de private markt biedt een ruime keuze aan verschillende producten, met een verschillende prijs. Hierbij is sprake van maatwerk en goede informatievoorziening en advisering is dan ook van essentieel belang. Verzekeraars hebben de afgelopen periode al stappen gezet om klanten te helpen bij het maken van een bewuste keuze, zoals de invoering van productwijzers en een website voor ZZP’ers. Het Verbond van Verzekeraars (het Verbond) zal bovendien op basis van het rapport van de AFM nader met verzekeraars bespreken welke aanvullende initiatieven kunnen bijdragen aan het centraal stellen van het belang van de klant. Daarnaast gaat het Verbond in gesprek met organisaties van zelfstandigen en de AFM om de mogelijkheden tot verdere marktbrede verbeteringen op dit punt te bespreken.
De ZZP’er heeft de keuze om een AOV af te sluiten die aansluit op de specifieke wensen, behoefte en omstandigheden. Ook kan de zelfstandige ervoor kiezen om zich niet te verzekeren. Deze keuzevrijheid heeft een werknemer niet. ZZP’ers en werknemers zijn op dit punt dus niet goed vergelijkbaar en algemene uitspraken hierover zijn niet goed mogelijk. Daar er een enorme variëteit in aanbod is van verschillende AOV-producten door verschillende verzekeraars, zie ik evenmin aanleiding om uitspraken te doen over de kwaliteit en de prijs van deze producten.
Acht u het wenselijk dat Zelfstandigen Zonder Personeel (ZZP’ers) zich, ook met een modaal inkomen, kunnen verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid? Zo nee, waarom niet?
Blijkens antwoord 3 biedt de private markt een variëteit aan producten. Indien zij om gezondheidsredenen niet in aanmerking komen voor een reguliere AOV, kunnen startende ondernemers gebruik maken van de vangnetverzekering van private verzekeraars. Ik heb dan ook geen aanleiding om te veronderstellen dat ZZP’ers met een modaal inkomen zich niet zouden kunnen verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid.
Wat gaat u doen om ervoor te ZZP’ers niet langer aangewezen zijn op ondeugdelijke producten als zij zich met een beperkt budget willen verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid?
Bij het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat de minister van Financiën een pakket van maatregelen voorbereidt waarmee in algemene zin de geconstateerde tekortkomingen aangaande het centraal stellen van de klant door verzekeraars worden geadresseerd. Daar ik geen bemoeienis heb met de private arbeidsongeschiktheidsproducten, zie ik dan ook geen aanleiding om in aanvulling daarop actie te ondernemen gericht op de specifiek AOV-producten van verzekeraars.
De juridische procedure van asbestslachtoffers |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Hoe vaak wordt een beroep gedaan op de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS-regeling)? Hoe vaak wordt een beroep gedaan op de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van asbest (TNS-regeling)?
In 2010 werden 347 TAS-tegemoetkomingen en 102 TNS-tegemoetkomingen uitgekeerd en 59 aanvragen TAS/TNS afgewezen. In totaal zijn er in 2010 dus 508 aanvragen ingediend (uit: Jaarverslag Buitengewoon SVB, 8 april 2011).1
Is bekend hoe vaak het voorkomt dat asbestslachtoffers tegelijkertijd een beroep doen op zowel de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS-regeling) als de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van asbest (TNS-regeling)?
Het aanvraagproces voor TAS en TNS is gecombineerd. De aanvraag kan resulteren in drie soorten beschikkingen: toekenning van een TAS-vergoeding (347 in 2010), toekenning van een TNS-vergoeding (102 in 2010) of afwijzing zowel TAS als TNS (59 in 2010) .1 In 2010 waren er 12 bezwaarzaken en 0 beroepszaken TAS/TNS.2
Kent u de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 3 mei 2011?1 Is volgens u de consequentie van deze uitspraak dat voortaan twee verschillende procedures moeten worden gevolgd voor enerzijds de loondienstgerelateerde asbestslachtoffers en anderzijds de niet-loondienstgerelateerde asbestslachtoffers, omdat men bij de TAS-regeling na de bezwaarfase bij de bestuursrechter terecht komt en men bij de TNS-regeling voor beroep rechtstreeks naar de Raad van State moet? Kunt u uw antwoord en het verschil in deze procedures toelichten?
De consequentie dat de beroepsinstantie verschillend is voor de TAS-regeling en de TNS-regeling vloeit voort uit de wetgeving die de basis is voor deze regelingen. Voor besluiten die hun basis vinden in de Wet milieubeheer (waaronder de TNS) is de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State als beroepsinstantie aangewezen, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald. Voor besluiten die hun basis vinden in de Kaderwet SZW-subsidies (waaronder de TAS) is de Rechtbank de aangewezen beroepsinstantie.
Waarom is het nodig om voor twee identieke regelingen, die via de Sociale Verzekeringsbank lopen, twee verschillende rechtsgangen te hanteren? Deelt u mijn mening dat het efficiënter en kostenbesparend zou zijn om voor beide regelingen voor een financiële tegemoetkoming voor asbestslachtoffers zoveel mogelijk dezelfde procedure te hanteren? Zo niet, waarom niet?
De regelingen zijn niet identiek, maar complementair. Juist vanwege de belangen van de slachtoffers zijn de regelingen inhoudelijk geheel op elkaar afgestemd.
Voor situaties waarbij de blootstelling aan asbest heeft plaatsgevonden tijdens het uitvoeren van werkzaamheden in loondienst dient de TAS-regeling van SZW.
In de TNS-regeling van I&M is uitdrukkelijk bepaald dat men alleen een tegemoetkoming kan krijgen indien men niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van de TAS. Het probleem van de twee verschillende rechtsgangen doet zich alleen voor indien op beide aanvragen een afwijzende beschikking wordt gegeven.
De ziekte van de aanvrager noopt ertoe dat er snel duidelijkheid komt of men in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van één van genoemde regelingen. Vandaar dat er in de praktijk tegelijkertijd voor beide regelingen een aanvraag wordt ingediend. Deze praktijk brengt mee dat na de bezwaarprocedure twee verschillende beroepsinstanties zijn aangewezen indien op beide aanvragen een afwijzende beschikking wordt gegeven. Dit is inherent aan de verschillende wettelijke grondslagen voor beide regelingen.
Ik deel de mening dat één rechtsgang voor beide regelingen efficiënter en kostenbesparender zou zijn. Het uitgangspunt van beide regelingen dat de regelingen complementair aan elkaar zijn zodat een asbestslachtoffer hooguit voor één van beide regelingen in aanmerking komt, maakt het van belang dat het indienen van een aanvraag van een tegemoetkoming voor slachtoffers zo min mogelijk belastend is. Ik zal daarom laten onderzoeken of er voorafgaand aan de indiening van de aanvraag verbeteringen mogelijk zijn waarmee de kans verkleind wordt dat er afwijzende beschikkingen worden gegeven op beide ingediende aanvragen. Indien blijkt dat deze maatregelen in de uitvoeringspraktijk het probleem van de dubbele rechtsgang niet oplossen, zal ik in overleg met de collega’s van V&J en SZW bekijken of aanpassing van de regelgeving nodig is om dit probleem op te lossen.
Hoe gaat u voorkomen dat deze verschillen in procedures voor asbestslachtoffers een aanzienlijke verzwaring van de juridische lijdensweg opleveren, nu het voor kan komen dat het slachtoffer bij afwijzing van een gecombineerde aanvraag twee verschillende juridische procedures moet doorlopen, bij twee verschillende rechters, en twee keer griffierecht moet betalen? Welke maatregelen gaat u nemen om tegemoet te komen aan de belangen van asbestslachtoffers en deze procedures te vereenvoudigen? Bent u bereid zo nodig de wet hiertoe te wijzigen?
De dubbele rechtsgang die voortvloeit uit de wetgeving die de basis is voor de beide regelingen kan inderdaad belastend zijn voor de indieners. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Bent u eveneens bereid om de termijn voor de aanvraag te verruimen, mede met het oog op het zeer progressieve ziekteverloop van mesothelioom, zodat nabestaanden meer tijd krijgen voor verwerking en rouw en vervolgens tot enkele maanden na het overlijden van het slachtoffer alsnog een aanvraag in kunnen dienen? Zo niet, waarom niet?
De TNS-regeling is bedoeld als financiële tegemoetkoming voor de slachtoffers. Alleen het slachtoffer zelf kan derhalve een verzoek om schadevergoeding indienen. Verruiming van de indieningstermijn is om die reden niet aan de orde.
Het oproepen voor keuringen van voormalig werknemers, die een WGA 35-80% hebben |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Paul Ulenbelt , Matthijs Huizing (VVD), Léon de Jong (PVV), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat een aantal ondernemingen waaronder het (semi-staatsbedrijf) Connexxion voormalig werknemers, die een Wet werkhervatting gedeelte arbeidsongeschikten (WGA) 35–80% hebben, oproept voor keuringen?
Ik heb begrepen dat hiervan melding is gemaakt tijdens het rondetafelgesprek over de WIA-evaluatie op 21 april jl.. Dat was voor mij de eerste keer dat ik van deze werkwijze heb gehoord.
Kunt u op de onderstaande feiten, afkomstig uit het rondetafelgesprek Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), dat op 21 april jl. plaatsvond, reageren en aangeven of u ze wenselijk vindt of niet:
Gegeven de verantwoordelijkheidsverdeling, werkgevers en werknemers zijn zelf verantwoordelijk voor het goed laten verlopen van de re-integratie in geval van eigenrisicodragen, is het niet aan mij om de beschreven werkwijze in deze concrete situatie te verifiëren. Met betrekking tot de geschetste werkwijze is in zijn algemeenheid van belang dat in de Wet WIA benutting van de resterende verdiencapaciteit centraal staat. Hiertoe zijn in de Wet WIA verplichtingen opgenomen voor de WGA-gerechtigden. Deze plichten hebben onder meer betrekking op re-integratie en verstrekking van inlichtingen. Bij publiek verzekerde WGA-gerechtigden ziet UWV toe op de naleving van deze verplichtingen. Eigenrisicodragers zien hierop toe voor de eigen (ex-)werknemers. Het UWV of de eigenrisicodrager hebben de mogelijkheid om een WGA-gerechtigde op te roepen. Uiteraard dient de eigenrisicodrager daarbij zorgvuldig te handelen. Daarbij acht ik het van belang dat de eigenrisicodrager onder meer informatie verstrekt over de reden van de oproep en dat de WGA-gerechtigde in staat wordt gesteld om zijn zienswijze te geven op de bevindingen die gedaan worden tijdens de oproep.
Kunt u garanderen dat deze verslagen als zodanig niet leiden tot een herkeuring slechts op basis van het dossier, maar alleen na een oproep en herkeuring door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het UWV?
De vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid is voorbehouden aan het UWV. Hiertoe verrichten de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het UWV zelfstandig onderzoek. Uiteraard kan bij deze onderzoeken input van de cliënt, de eigenrisicodrager of de behandelende sector betrokken worden. Deze input op zich is echter nooit reden om de mate van arbeidsongeschiktheid te wijzigen.
Kunt u aangeven wat in uw ogen minimumnormen zijn waaraan een onderneming dient te voldoen als zij, acterend als zelfstandig bestuursorgaan, wil controleren of het WGA-percentage nog actueel is?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven is de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid voorbehouden aan het UWV. De eigenrisicodrager kan een vooronderzoek doen en vervolgens het UWV verzoeken een herbeoordeling uit te voeren. De eigenrisicodrager is echter niet bevoegd om zelf de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen. De eigenrisicodrager treedt hierbij dus ook niet op als zelfstandig bestuursorgaan.
De eigenrisicodrager heeft wel eigenstandig de bevoegdheid om sancties, met uitzondering van de sanctie van blijvende gehele weigering, op te leggen, in geval de WGA-gerechtigde onvoldoende uitvoering geeft aan verplichtingen die op hem rusten (bijvoorbeeld re-integratieverplichtingen). In dat geval dient de eigenrisicodrager te voldoen aan de eisen, die gesteld worden in de Algemene wet bestuursrecht. Deze eisen hebben onder meer betrekking op de kenbaarheid van een beslissing, de motivering van een beslissing en het wijzen op de mogelijkheid om tegen een beslissing in bezwaar te gaan. Dit laatste is onderwerp van onderzoek geweest in het kader van de WIA-evaluatie die op 25 maart jl. aan uw Kamer is aangeboden.
Welke minimum eisen heeft een onderneming voor re-integratie van deze groep mensen?
De eigenrisicodrager is verplicht om de inschakeling te bevorderen van de WGA-gerechtigde in zijn eigen bedrijf of in een ander bedrijf. Hiertoe moet de eigenrisicodrager maatregelen treffen gericht op het behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid door de WGA-gerechtigde. Naast deze wettelijke verplichting heeft de eigenrisicodrager ook een financieel belang, omdat een deel van de WGA-lasten direct ten laste komt van hem. Indien de (ex-)werknemer van oordeel is dat de eigenrisicodrager onvoldoende re-integratie-inspanningen pleegt dan kan hij hierover een deskundigenoordeel aan het UWV vragen.
Ziet u naar aanleiding van de antwoorden op de voorgaande vragen, reden om met Connexxion in gesprek te gaan?
Nee, hiertoe zie ik geen aanleiding. De Ondernemingsraad heeft adviesrecht met betrekking tot de beslissing van de werkgever om eigenrisicodrager WGA te worden. Mocht overleg met de werkgever gewenst zijn, dan ligt het voor de hand dat de Ondernemingsraad hiertoe initiatief neemt.
Op welke wijze is de werkgever verplicht aan iemand die zijn werkzaamheden hervat heeft te melden dat hij/zij in de ogen van de werkgever niet voor 100% bedongen arbeid verricht?1
De werkgever en werknemer bepalen onderling wat de aard is van de verrichte werkzaamheden. Er rust geen verplichting op de werkgever om te melden of betrokkene al dan niet de bedongen arbeid verricht. Evenmin rust er een verplichting op de werkgever om iemand hersteld te melden bij bijvoorbeeld de bedrijfsarts/arbodienst of bij de salarisadministratie. Een dergelijke verplichting acht ik ook niet gepast bij de verantwoordelijkheidsverdeling. In de eerste twee jaar van ziekte is de werkgever op grond van het Burgerlijk Wetboek verantwoordelijk voor de loondoorbetaling en re-integratie. De financiële prikkels zijn hierbij gericht op een zo spoedig mogelijke werkhervatting. Ook de verplichtingen voor de werkgever en werknemer die voortvloeien uit de Wet verbetering Poortwachter zijn gericht op een zo spoedig mogelijk herstel. Bij twijfel kan de werkgever of werknemer overigens aan het UWV een deskundigenoordeel vragen over de vraag of de werknemer nog ziek is
Deelt u de mening dat een werknemer op tenminste het 12 maanden punt en het 18 maanden punt hierover schriftelijk geïnformeerd dient te worden, inclusief het mogelijke vervolg (een WIA-keuring) en zijn rechten jegens de werkgever?
Nee. Bij ziekte van een werknemer is de werkgever verplicht om uitvoering te geven aan de Wet verbetering Poortwachter. In dit kader is de werkgever onder meer verplicht om een probleemanalyse en plan van aanpak op te stellen. Voorts dienen de werkgever en werknemer dit plan van aanpak regelmatig gezamenlijk te evalueren. Het UWV beoordeelt bij een eventuele WIA-aanvraag of de werkgever deze verplichtingen is nagekomen. Dit acht ik afdoende.
Deelt u, gezien het feit dat uit antwoorden van het UWV zelf blijkt dat UWV slechts in staat is een advies te geven over de status van de verrichte arbeid (passende arbeid of bedongen arbeid), de mening dat het op een redelijk laagdrempelige manier mogelijk moet zijn om over deze essentiële vraag een bindend antwoord te krijgen?
De verantwoordelijkheid voor de begeleiding en re-integratie van de zieke werknemer tijdens de eerste twee ziektejaren berust bij de werkgever. Dit is een private verantwoordelijkheid. Voor deskundig medisch en arbeidskundig advies kan de werkgever zich laten bijstaan door bijvoorbeeld een arbodienst. Het UWV heeft hiermee geen bemoeienis.
Tijdens de eerste twee ziektejaren heeft het UWV alleen een faciliterende taak, namelijk in de vorm van het geven van een deskundigenoordeel. Er is bewust voor gekozen om het UWV geen adviserende rol te geven in deze periode, omdat daardoor de private verantwoordelijkheid zou worden uitgehold. Wegens deze redenen is het deskundigenoordeel niet bindend. Ik zie geen aanleiding om hierin wijziging aan te brengen.
Kunt u deze vragen, met het oog op het algemeen overleg van 27 april 2011, beantwoorden voor 26 april 2011?
Beantwoording vóór 26 april is praktisch gezien niet mogelijk, aangezien maandag 25 april 2e Paasdag was. Wel heb ik mij ingespannen om mijn antwoorden voorafgaand aan het Algemeen Overleg arbeidsongeschiktheid van woensdag 27 april, aan uw Kamer te zenden.
De hogere instroom in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) |
|
|
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Instroom in WIA blijft steeds verder toenemen»?1
Ja.
Deelt u de analyse uit het artikel dat de hogere instroom in de WIA te maken heeft met de demografische ontwikkeling, hernieuwde aanvragen van «35-minners», de recente inwerkingtreding van de WIA en de economische crisis?
Ja. Vorig jaar is een analyse verricht over de WIA-instroom in de periode 2006–2009. Daaruit kwam naar voren dat de stijging van de WIA-instroom een aantal oorzaken kent:
De hierboven genoemde punten verklaren 90% van de stijging van de WIA-instroom in de periode 2006–2009. In deze analyse is niet vastgesteld wat de invloed van de economische crisis is op de WIA-instroom. Dat de economische crisis enige invloed heeft, is echter mogelijk.
Hoe groot is de instroom in de WIA die in de begroting van 2011 werd verwacht? Hoe groot is de verwachte instroom in de WIA op basis van de nieuwe cijfers?
In de SZW-begroting 2011 werd uitgegaan van een WIA-instroom van 33 000 personen. De nieuwste raming gaat uit van een WIA-instroom van 37 500 personen in 2011. Voor de volledigheid merk ik hierbij op dat de WIA-instroom in vergelijking met de eerdere WAO-instroom en in vergelijking met de instroom zoals deze geraamd is bij de totstandkoming van de WIA nog steeds laag is.
Hoe groot zijn de budgettaire tegenvallers voor 2011 en structureel als gevolg van de hoger dan verwachte instroom in de WIA?
Met de voorjaarsnota zal het kabinet de kamer informeren over de actuele budgettaire problematiek en oplossingen daarvoor.
De verenigbaarheid van de WIA met ILO verdrag 121 |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «WIA in strijd met arbeidsverdrag»?1
Ja.
Bent u bekend dat ten tijde van de wetsbehandeling van de WIA al meerdere malen is aangekaart, dat de WIA niet voldoet aan de internationale normen? Bent u bekend met het feit dat op verzoek van de Kamer in 2005 al een informele opinie van de ILO is gevraagd? Weet u dat toenmalig minister De Geus hiervoor zelfs persoonlijk naar Genève is geweest?12
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van heden aan de Tweede Kamer over de zienswijze van de ILO.
Bent u bekend met het feit dat de toegezegde informele opinie van de ILO door toenmalig minister de Geus er nooit is gekomen, omdat de wet WIA al van kracht was geworden? Weet u dat de toenmalige regering in die tijd wel schrijft dat er geen enkele twijfel is aan de houdbaarheid van de WIA ten opzichte van ILO-Verdrag 121? Zo ja, wat is uw menig hierover met de kennis van nu? Bent u ervan op de hoogte, dat volgens uw voorganger, minister Donner, de hele gang van zaken rondom de medewerking van Nederland met betrekking tot de mogelijke totstandkoming van een oordeel van de ILO geen schoonheidsprijs verdiende?3
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van heden aan de Tweede Kamer over de zienswijze van de ILO.
Ik vind het een goede zaak dat het Comité van Deskundigen van de ILO zijn zienswijze over de verenigbaarheid van de WIA met ILO-verdrag nr. 121 heeft gegeven.
Deelt u de mening dat het goed is dat de ILO zich eindelijk een formeel oordeel heeft geveld over de verenigbaarheid van ILO verdrag 121 met de WIA?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van heden aan de Tweede Kamer over de zienswijze van de ILO.
Hecht u aan de ILO die een belangrijke bijdrage levert aan een internationale rechtsorde op sociaaleconomisch terrein?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van heden aan de Tweede Kamer over de zienswijze van de ILO.
Wat is uw reactie op het harde en duidelijke oordeel van de ILO dat de drempel van de WIA( 35%) te hoog is en daarmee in strijd met ILO-Verdrag 121?
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen gaat de u nemen, nu de ILO het oordeel heeft geveld, dat de van meet af aan omstreden WGA-vervolguitkering niet voldoet aan de ILO normen van Verdrag 121?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ook bekend dat naar het oordeel van de ILO de hoogte van de WGA vervolguitkering moet worden afgeleid van het laatstverdiende loon en niet, zoals nu, van het minimumloon? Bent u voornemens om de WIA aan te passen, zodat de WIA aan de normen van ILO-Verdrag 121 gaat voldoen? Zo ja, op welke wijze?
Het bericht "Eigenrisicodragen voor WGA" |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de volgende tekst op de website van het UWV, waarin niet gesproken wordt over inspanningen tot re-integratie, genoemd in artikel 42 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA): «Is het risico dat uw werknemers een beroep moeten doen op een WIA-uitkering laag? Dan kan het gunstig zijn om eigenrisicodrager voor de WIA te worden. In dat geval betaalt u alleen de basispremie. Als een werknemer vervolgens recht heeft op een WGA-uitkering, dan betaalt u deze gedurende de eerste 10 jaar zelf. Na 10 jaar wordt deze uitkering door UWV betaald. Deze wordt dan gefinancierd uit de basispremie. Heeft een werknemer recht op een IVA-uitkering? Dan wordt deze ook betaald door UWV en gefinancierd uit de basispremie. Het risico dat u als eigenrisicodrager loopt om 10 jaar lang zelf de WGA-uitkering aan uw arbeidsongeschikte (ex-)werknemer te moeten betalen, kunt u eventueel particulier herverzekeren. Diverse particuliere verzekeraars bieden daarvoor mogelijkheden.»?1en2
Ja. Voor de goede orde wijs ik erop dat UWV op zijn website ook wijst op verantwoordelijkheden en verplichtingen van de eigenrisicodragers inzake de begeleiding van de werknemer bij zijn of haar re-integratie.
Zijn er cijfers over hoeveel mensen in de eerste twee jaar van ziekte aan het werk gaan? Zo ja, kunt u die dan zo gedetailleerd mogelijk geven?
Doordat werkgevers de eerste twee ziektejaren betalen, worden op centraal niveau geen gegevens bijgehouden over de werkhervatting door reguliere werknemers tijdens ziekte. Wel zijn er relevante gegevens uit andere bronnen. Zo blijkt uit een recente publicatie van SCP dat het ziekteverzuim in de periode 2005–2008 verder is gedaald: van 4,8 naar 4,1%.3 Voorts komt uit een recente, uitgebreide cohortstudie naar voren dat de werkhervatting door langdurig zieken tussen 2003 en 2008 sterk is toegenomen.4 In deze vijf jaar is de gerichtheid op werk sterk toegenomen. De onderzoekers schrijven dit toe aan het gevoerde beleid (met name de invoering van de Wet verbetering poortwachter, de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte en de Wet WIA) en aan de inspanningen van werkgevers, bedrijfsartsen en werknemers.
Zijn er cijfers over de werkhervatting van mensen in de WGA tijdens de 10 jaar loondoorbetalingperiode? Zo ja, kunt u dan de uitstroomgegeven van de WGA geven met de redenen van uitstroom?
Artikel 42 van de Wet WIA bevat de wettelijke re-integratieverplichtingen voor de eigenrisicodrager. Er is daarbij gekozen voor het stellen van minimumvoorwaarden om werkgevers in de gelegenheid te stellen optimaal in te spelen op individuele wensen en behoeften (maatwerk).
De eigenrisicodrager dient op grond van artikel 42 te bevorderen dat de werknemer met een WGA-uitkering waarvoor hij verantwoordelijk is aan het werk komt en blijft in zijn eigen bedrijf of een ander bedrijf. De eigenrisicodrager is ook verplicht daarvoor de noodzakelijke maatregelen te treffen. Ook dient de eigenrisicodrager periodiek het plan van aanpak te evalueren dat is opgesteld om de werkhervatting van de betrokken werknemer te bevorderen.
De wet legt deze verplichtingen aan de werkgever op die eigen risicodrager is geworden.
Daarbij maakt het juridisch gezien niet uit of de werkgever het risico heeft verzekerd (dit is doorgaans het geval) of niet. De verzekeraar wordt dus niet rechtstreeks door de wet aangesproken. De werkgever heeft de mogelijkheid om de re-integratietaken zelf uit te voeren (met hulp van een bedrijfsarts en/of re-integratiebedrijf) of hiervoor een private verzekeraar in te schakelen. Beiden hebben een intrinsiek financieel belang tot schadelastbeperking en tot een geslaagde re-integratie.
De wetgever heeft niet gekozen voor een wettelijke sanctie voor de eigenrisicodrager. Aan het eind van de eerste twee jaar van ziekte en voorafgaande aan de WIA-claimbeoordeling toetst UWV wel of de werkgever voldoende re-integratieverplichtingen heeft verricht; wanneer dit niet het geval is. kan de loondoorbetalingsperiode maximaal een jaar worden verlengd. De eigenrisicodrager heeft vervolgens gedurende 10 jaar de verantwoordelijkheid voor zijn werknemer met een WGA-uitkering. Deze verantwoordelijkheid omvat zowel het financiële risico (de betaling van de uitkering) als de re-integratie. De eigenrisicodrager heeft er dus alle belang bij om al het mogelijke te doen om zijn re-integratieverplichtingen na te komen.
Daar in artikel 42 van de Wet WIA wordt gevraagd dat de werkgever een inspanning levert voor re-integratie, wat is de minimale inspanning die hij dient te leveren?
Zie antwoord vraag 3.
Dient de werkgever deze inspanning ook te leveren, wanneer hij dit risico heeft verzekerd? Of is de verzekeraar dan verantwoordelijk?
Zie antwoord vraag 3.
Welke sanctie staat op het niet leveren van deze inspanning? Kan dat betekenen dat na 10 jaar het UWV de uitkeringslast niet overneemt?
Waarom zijn er geen nadere regels gegeven ex lid 6 van genoemd artikel 42? Overweegt u die alsnog te stellen? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de Wet verbetering poortwachter is een regeling procesgang voor het eerste en tweede jaar getroffen. Dit houdt verband met het feit dat de verantwoordelijkheid in de eerste twee jaar van ziekte volledig bij werkgevers en werknemers ligt en dat er vanuit de praktijk behoefte bleek te bestaan aan een dergelijke regeling. Dit ligt anders voor de WGA-periode.
Het zesde lid van artikel 42 geeft de mogelijkheid om via een ministeriële regeling nadere invulling te geven aan de re-integratieverplichtingen van de eigenrisicodrager. Hiervan is geen gebruik gemaakt. Ik zie thans geen aanleiding om nadere regels te stellen.
Waarom is er voor de WGA Eigenrisicodrager geen proceswet opgesteld zoals bij de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (Wulbz) en de daarbij behorende Wet Verbetering Poortwachter?
Zie antwoord vraag 7.
Stopt de verplichting en inspanningen van de werkgever die WGA eigenrisicodrager is op het moment dat er tenminste 50% van de restverdiencapaciteit wordt benut?
Nee. De re-integratieverplichtingen van de eigenrisicodrager op grond van artikel 42 WIA hebben betrekking op werknemers met een WGA-uitkering. Het gaat hierbij om het benutten van de nog resterende arbeidsmogelijkheden. De grens van 50% van de restverdiencapaciteit is hierbij niet beslissend (zij speelt wel een rol voor de hoogte van de uitkering voor de cliënt). Het blijft voor de werkgever van belang om ook als iemand al meer dan 50% van zijn restverdiencapaciteit benut, de dan nog resterende arbeidsmogelijkheden verder te bevorderen. Dit kan immers tot een verdere verlaging van kosten voor de werkgever leiden.
Welke rechtsmiddelen heeft een uitkeringsgerechtigde met een WGA-uitkering, indien hij van mening is dat zijn ex-werkgever of de verzekeraar geen re-integratie-inspanningen levert?
De werknemer met een WGA-uitkering die meent dat de eigenrisicodrager onvoldoende invulling geeft aan zijn re-integratietaak kan bezwaar maken bij de eigenrisicodrager en, zo nodig, in beroep komen bij de bestuursrechter. Hierdoor is een sluitend stelsel van rechtsbescherming geborgd. Daarnaast kunnen de eigenrisicodrager en de WGA-gerechtigde via een deskundigenoordeel aan het UWV vragen om een uitspraak te doen over de vraag of de eigenrisicodrager voldoende en geschikte re-integratie-inspanningen heeft verricht, voor zover de eigenrisicodrager hierover geen besluit heeft afgegeven.
De herkeuringen voor mensen met een SW-indicatie |
|
Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Handhaaft u de zin in het regeerakkoord: «Huidige WSW-ers worden niet herkeurd en kunnen gewoon op hun WSW-werkplaats blijven werken»?1
Ja, daarmee ben ik bekend. De genoemde tekst uit het regeerakkoord betekent dat de huidige systematiek van rechten en plichten in de Wsw niet verandert voor de groep mensen die op dit moment een Wsw-indicatie heeft, en op grond daarvan een dienstbetrekking heeft. Met deze afspraak wordt ook geborgd dat beschut werken mogelijk blijft voor mensen die alleen daartoe in staat zijn.
Bent u ermee bekend dat de herkeuringen voor WSW-ers gewoon doorgang vinden?2 Hoe verhoudt deze brief zich tot de tekst in het regeerakkoord? Kunt u dit toelichten?
De huidige systematiek van rechten en plichten in de Wsw houdt ook in, dat een deel van de mensen die beschikken over een Wsw-indicatie periodiek herkeurd worden. Op grond daarvan is het logisch dat de herkeuringen voor deze groep SW-ers gewoon doorgang vinden.
Gaat u de herkeuringen voor de huidige SW-geïndiceerden afschaffen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, moeten de SW-geïndiceerden die worden herkeurd gaan voldoen aan de nieuwe herkeuringseisen (die de instroom moeten gaan beperken)?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven ben ik, gelet op de afspraak uit het regeerakkoord, niet van plan de huidige systematiek van rechten en plichten uit de Wsw voor mensen die op dit moment een dienstbetrekking op grond van de Wsw hebben te wijzigen.
De benadeling van jonggehandicapten die onder de oude regeling vallen ten opzichte van de jonggehandicapten die onder de nieuwe regeling vallen |
|
Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat in bepaalde gevallen de inkomsten naast een Wajonguitkering slechter uitvallen in de oude Wajong-regeling ten opzicht van de nieuwe Wajong-regeling?1
Ja. Het totale inkomen in de werkregeling is hoger dan de uitkering in de oude Wajongregeling voor mensen die een inkomen verdienen dat ligt tussen 21% en 28% en tussen 36% en 100% van het wettelijk minimumloon. Bij een loon dat ligt tussen 28% en 36% van het wettelijk minimumloon is de oude Wajongregeling gunstiger (Kamerstukken 2008–2009, 31 780, nr. 7).
Bent u van mening dat de jonggehandicapte die onder de oude Wajong-regeling valt zelf moet kunnen kiezen onder welke regeling hij of zij valt? Zo nee, waarom niet?
In het plenaire debat over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning in april 2009 is over een mogelijk keuzerecht van het zittende bestand (instroom in de Wajong tot en met 2009) voor de nieuwe regeling gesproken. De regering was van opvatting dat de jonggehandicapte die onder de oude Wajong valt, moet kunnen kiezen onder welke regeling hij valt. Dit heeft er toe geleid dat aan het wetsvoorstel is toegevoegd dat vanaf een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen tijdstip de nieuwe regeling op vrijwillige basis ook wordt opengesteld voor mensen die onder de oude Wajong vallen. Daarbij is overwogen dat eerst moet blijken of de nieuwe regeling het verwachte effect heeft. De nieuwe regeling meteen al openstellen voor de jonggehandicapten die zijn ingestroomd in de Wajong vóór 2010, werd niet opportuun en dus ook niet wenselijk geacht (Handelingen 2e Kamer, nr. 73, 07-04-09, p. 5769–5813).
De reden daarvoor is dat de nieuwe Wajong veel vergt van de uitvoering. De jongere die instroomt in de werkregeling, krijgt van UWV te horen dat werk voorop staat en dat zijn inspanningen om aan het werk te komen voorwaarde zijn voor het krijgen van een uitkering. Daarnaast krijgt de jongere ondersteuning van UWV. Deze intensieve aanpak kan niet zonder meer worden toegepast op alle Wajongers die al eerder een uitkering hadden. Daarvoor is eerst een beter beeld nodig van de resultaten van de nieuwe Wajong. Dit beeld is er nog niet. De Wajongmonitor die ik op 30 november 2010 aan uw Kamer heb toegezonden geeft een zeer voorlopig en nog niet stabiel en representatief beeld. De vervolgmonitorrapportage is voorzien in juni 2011. Naar aanleiding van de resultaten zal waarschijnlijk een beter beeld kunnen worden gevormd van de effecten van de werkregeling. Op basis daarvan en rekeninghoudend met de betreffende maatregelen uit het regeerakkoord zal ik een beslissing nemen over de openstelling van de werkregeling voor de overige Wajongers.
Klopt het dat de jonggehandicapten die onder de oude Wajong regeling vallen bij invoering van de nieuwe regeling op termijn de mogelijkheid zouden krijgen om aan het uitvoeringsinstituut werknemers verzekeringen (UWV) te vragen of zij onder de nieuwe regeling kunnen vallen?2 Zo ja, op welke wijze is hier uitvoering aan gegeven en op welke wijze zijn de jonggehandicapten die onder de oude regeling vallen hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het door werkgevers onterecht gedeeltelijk ziekmelden van werknemers die terugkeren van ziekteverzuim |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Baas verlaagt loon bij ziekte door truc»1 en «Ziekmelding jaagt werknemer op kosten»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het ten onrechte gedeeltelijk ziekmelden van werknemers die terugkeren van ziekteverzuim door werkgevers ongewenst is? Zijn hiervoor sancties mogelijk en ligt hier niet een taak voor de arbeidsinspectie?
Naar mijn mening betreft het hier geen ziekmelding, maar wordt de werknemer door de werkgever niet hersteld gemeld. Uit de krantenberichten wordt overigens niet duidelijk of dat herstel niet wordt gemeld bij de bedrijfsarts/arbodienst en/of de salarisadministratie van de werkgever.
In de eerste plaats merk ik op dat er nu geen verplichting voor de werkgever bestaat om zijn werknemer hersteld te melden, noch bij de bedrijfsarts/arbodienst, noch bij de salarisadministratie. Daarom is een sanctie niet mogelijk en ligt hier ook geen taak voor de arbeidsinspectie.
In de tweede plaats merk ik op dat een dergelijke verplichting naar mijn mening ook niet nodig is, omdat de werkgever alleen maar zichzelf ermee heeft als hij de werknemer niet hersteld meldt bij de bedrijfsarts/arbodienst of zijn salarisadministratie. In de eerste situatie zal snel boven water komen dat geen herstelmelding heeft plaatsgevonden. De bedrijfsarts/arbodienst zal de betrokkene namelijk oproepen, omdat hij/zij moet nagaan of sprake is van dreigend langdurig verzuim en dus binnen zes weken na de eerste ziektedag een oordeel over het desbetreffende ziektegeval moet geven aan de werkgever. Verder brengt de opvatting van de werkgever dat de werknemer nog steeds ziek is, mee dat hij zijn verplichtingen op grond van de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar zal moeten nakomen. Zo dient hij onder meer een re-integratiedossier bij te houden, een plan van aanpak op te stellen, een afschrift daarvan aan de werknemer en de bedrijfsarts/arbodienst te verstrekken, dit plan regelmatig te evalueren en ervoor te zorgen dat de bedrijfsarts/arbodienst de werknemer regelmatig hoort over het verloop van de arbeidsongeschiktheid. De werkgever kan dat allemaal nalaten maar daarmee verzwakt hij zijn positie ernstig indien het tot een rechtszaak of een aanvraag voor een WIA-uitkering komt.
Daarmee kom ik op de tweede situatie, te weten dat de werkgever zijn salarisadministratie niet informeert over het herstel van de werknemer. Zolang de werkgever het loon volledig doorbetaalt bij ziekte, heeft dit geen materiële of andere gevolgen voor de werknemer. Dat komt anders te liggen wanneer de werkgever op een zeker moment minder loon gaat betalen. Als de werkgever dit motiveert met de stelling dat de werknemer nog steeds ongeschikt is voor de bedongen arbeid vanwege ziekte, kan de werknemer daartegen beroep instellen bij de rechter. Volgens hem is de werkgever immers zijn verplichting om loon te betalen niet nagekomen (art. 7:616 BW). De werknemer heeft een grote kans op toewijzing van zijn vordering als de werkgever zijn hiervoor genoemde verplichtingen niet is nagekomen. Ik zie dan ook geen reden om voor deze situatie een andere procedure in te stellen dan ingeval de werkgever zijn verplichting om loon te betalen om een andere reden niet is nagekomen.
Tot slot kan zich in de tweede situatie voordoen dat de werkgever na 104 weken geen loon meer doorbetaalt, omdat hij van oordeel is dat zijn loondoorbetalingsverplichting is geëindigd. Ook in deze situatie kan de werknemer een loonvordering instellen bij de rechter. Daarnaast kan de werknemer zekerheidshalve een WIA-uitkering aanvragen. Bij de claimbeoordeling moet het UWV onder meer vaststellen of de wachttijd is vervuld. Dat is niet het geval als de werknemer in de hiervoor genoemde periode meer dan vier weken de bedongen arbeid heeft verricht. Als het UWV tot dit oordeel komt, kan de werknemer dit in of buiten rechte tegenover zijn werkgever gebruiken.
Afrondend concludeer ik dat de huidige regelgeving omtrent ziekteverzuim geen tekortkomingen heeft. Ik ben dan ook niet voornemens om wettelijke of andere maatregelen te treffen ter zake dan wel onderzoek te doen naar de omvang van de problematiek.
Vindt u dat de angst van werknemers in de praktijk voor baanverlies als gevolg van het aanvragen van een medische onderbouwing en eventueel een deskundigenoordeel van UWV gegrond is? Zo nee, waarom denkt u dan dat de rechten van werknemers in de betreffende situatie wel voldoende zijn beschermd?
De mogelijkheid om een deskundigenoordeel van het UWV te vragen is een laagdrempelige procedure, waarmee wordt beoogd om gerechtelijke procedures te voorkomen. Dit kan en mag voor een werkgever nooit een reden zijn om een werknemer te ontslaan. Het is dan ook zeer onwaarschijnlijk dat op die grond het UWV toestemming voor opzegging van de arbeidsverhouding zal geven of de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zal ontbinden. Naar mijn mening biedt het ontslagrecht dan ook voldoende bescherming voor werknemers.
Bent u bereid verder onderzoek te doen naar de omvang van de problematiek en binnen welk termijn kan hierover dan meer informatie naar de Kamer worden gezonden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u in overweging nemen om de wettelijke bepalingen in de wet Poortwachter aan te scherpen zodat onterechte gedeeltelijke ziekmeldingen voorkomen worden en wat is daarbij uw afweging?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere maatregelen gaat u nemen om werknemers te informeren over deze tekortkoming in de wet Poortwachter?
Zie antwoord vraag 2.
De reiskostenvergoedingen door het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) |
|
Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de reiskosten tot 15 kilometer, voor mensen zonder medische beperkingen, niet meer worden vergoed per 1 oktober 2010 door het UWV?
Waarom is dit besluit genomen?
Hoeveelheid geld levert dit het UWV op?
Welke andere wijzen van besparingen zijn overwogen?
Bent u bereid het UWV te bewegen om deze maatregel in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor zelfstandigen zonder personeel (ZZP'ers) |
|
Pauline Smeets (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verzekerd? Dat had je gedacht!»?1
Ja
Wat is uw opvatting over de in dit artikel weergegeven situatie op de markt voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor ZZP’ers?
Sinds de afschaffing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), bestaat er geen verplichte publieke arbeidsongeschiktheidsverzekering meer voor zelfstandigen. Zelfstandigen hebben de keuzevrijheid om zich al dan niet te verzekeren voor het arbeidsongeschiktheidsrisico. Dat kan op verschillende manieren:
Verzekeren is maatwerk en welk type arbeidsongeschiktheidsverzekering de beste optie is, wat betreft prijs en kwaliteit, is afhankelijk van de wensen, behoeften en omstandigheden van de desbetreffende persoon. Daarbij wil ik opmerken dat de vrijwillige verzekering van het UWV niet op voorhand goedkoper is dan particuliere verzekeringen. Dit hangt mede af van de individuele wensen en omstandigheden van de betrokkene.
Ik heb geen directe bemoeienis met het aanbod van private arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor zelfstandigen. Daarom doet mijn opvatting over de kwaliteit van de diverse (private of publieke) verzekeringen niet ter zake. Het betreft immers privaatrechtelijke overeenkomsten. Wel is de toegankelijkheid tot deze verzekeringen een belangrijk onderdeel geweest van het in 2009 uitgevoerde evaluatieonderzoek naar de effecten van de Wet einde toegang verzekering WAZ. Ook de tarieven zijn hierbij betrokken.
Uit het evaluatieonderzoek blijkt dat verzekeraars, na de afschaffing van de WAZ, meer variëteit aan arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zijn gaan aanbieden, met uiteenlopende dekking en premiehoogte. Naast de reguliere arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, zijn er onder meer instapproducten op de markt gekomen waarbij de looptijd en risicodefinitie ingeperkt zijn ten opzichte van bestaande, meer uitgebreide dekkingen. Ook zijn er zowel (goedkope) polissen op de markt gekomen die alleen ongevallen of bepaalde ernstige ziekten dekken, als polissen die alleen de vaste (woon)lasten dekken in plaats van inkomensverlies.
Voorts is uit het onderzoek naar voren gekomen dat zelfstandigen zich ervan bewust zijn dat zij zelf een voorziening moeten treffen – als zij dat wensen – als zij arbeidsongeschikt raken. Om het bewustzijn onder zelfstandigen te vergroten van de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid, is er in 2008 bovendien een voorlichtingscampagne over arbeidsongeschiktheid en zelfstandigen geweest. In deze campagne zijn bestaande en startende zelfstandigen tevens voorgelicht over de mogelijkheden die er bestaan om het arbeidsongeschiktheidsrisico af te dekken. Daarbij is in gelijke mate aandacht besteed aan zowel de mogelijkheden op de private markt als aan de voortzetting van de publieke verzekering via het UWV. Momenteel wordt ook aan informatievoorziening en voorlichting gedaan via onder meer antwoord voor bedrijven. Het standpunt dat de verzekering bij het UWV onderbelicht is, deel ik dan ook niet.
Acht u het wenselijk dat ZZP’ers zich voor een acceptabel tarief adequaat kunnen verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de voortzetting van de verzekering via het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) voor starters vanuit een baan of uitkering de beste optie is, zeker omdat een particuliere verzekering duurder is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de campagne via Rijksoverheid.nl om je als starter goed te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid en ziekte niet effectief is, omdat de verzekeringsmogelijkheid via het UWV onderbelicht is?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier gaat u de (potentiële) ZZP’ers beter bekend maken met de mogelijkheid om via het UWV de arbeidsongeschiktheidsverzekering voort te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de constatering in dit stuk dat in Nederland «stukadoor (...) in feite een onverzekerbaar beroep» is? Zo nee, waarom niet? Zijn er meer beroepsgroepen die in feite onverzekerbaar zijn?
In mijn ogen bestaan er geen onverzekerbare beroepen. De premie die een zelfstandige voor een AOV betaalt, hangt af van de gewenste dekking en individuele persoonskenmerken, zoals beroep, leeftijd en gezondheidssituatie. Een combinatie van factoren kan ervoor zorgen dat een bepaalde persoon afgewezen wordt voor een AOV of dat het verzekeringsvoorstel als onaantrekkelijk wordt beoordeeld. Het risico op arbeidsongeschiktheid in bepaalde beroepen, kan dus weliswaar gevolgen hebben voor de hoogte van de premie, maar dat betekent niet dat bepaalde beroepen, zoals dat van stukadoor, onverzekerbaar zijn. Integendeel, uit informatie van het Verbond van Verzekeraars blijkt dat vele stukadoors de afgelopen jaren een AOV hebben afgesloten en nieuwe verzekeringen afsluiten.
Daarnaast verdient nog opmerking dat de private vangnetverzekering soelaas kan bieden voor zelfstandigen die, wegens een verhoogd arbeidsongeschiktheidsrisico, zijn afgewezen voor een AOV.
Deelt u de mening dat deze berichtgeving eens te meer aantoont dat een verplichte verzekering voor de financiële gevolgen van ziekte en arbeidsongeschiktheid voor ZZP’ers een wenselijke verbetering van deze situatie zou opleveren? Zo nee, waarom niet?
Mede op verzoek van mijn ambtsvoorganger, heeft de SER op 15 oktober advies uitgebracht over de positie van zelfstandigen zonder personeel. In dit advies is een aantal voorstellen gedaan om alle zzp’ers de mogelijkheid te bieden zich te verzekeren tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico. Een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt door de SER niet gezien als de beste of enige oplossing voor het probleem dat niet alle zzp’ers zich voldoende beschermen tegen deze risico’s. In de kabinetsreactie op dit advies van de SER zal het kabinet ingaan op de aanbevelingen die de SER heeft gedaan.
Welke voorstellen kan de Kamer op korte termijn van het kabinet verwachten om de markt voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor ZZP’er aanzienlijk beter en eerlijker te maken?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke termijn kan de Kamer de uitkomsten van de verkenning van de Autoriteit Financiële Markten naar het uitkeringsgedrag van verzekeraars verwachten?
Uit informatie, die ik heb ontvangen van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), blijkt dat de AFM op 1 augustus 2010 een verkenning is gestart. De aanleiding waren diverse signalen uit de markt dat er ongewenste uitvoeringspraktijken zouden kunnen bestaan. Het doel van de verkenning is het uitdiepen van deze signalen. De AFM kijkt hierbij of het klantbelang centraal staat bij de inrichting van polisvoorwaarden en processen van verzekeraars. Voor de verkenning spreekt de AFM met partijen die een rol spelen vanaf het advies tot en met het uitkeringsproces, inclusief klachtenbehandeling. De AFM is ook in gesprek met de verzekeraars en Het Verbond van Verzekeraars. De AFM verwacht eind eerste kwartaal 2011 de eerste uitkomsten van haar verkenning bekend te kunnen maken.
Het bericht dat Zelfstandigen Zonder Personeel (zzp-ers) in Amsterdam zich slecht verzekeren als het gaat om zorg, pensioen en arbeidsongeschiktheid |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «Zzp-er onverzekerd voor zorg»?12
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat een derde van de 31 000 zzp-ers in Amsterdam geen verplichte basiszorgverzekering heeft? Kunt u inzichtelijk maken hoeveel zzp-ers in Nederland geen verplichte basiszorgverzekering hebben en wat de overwegingen zijn voor zzp-ers om zich niet te verzekeren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uit het artikel «Zzp’er onverzekerd voor zorg» vernomen dat een derde van de zzp’ers in Amsterdam geen verplichte zorgverzekering heeft. Uit onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek is gebleken dat er 152 240 onverzekerde verzekeringsplichtigen waren op 1 mei 2009. Ik heb u hierover bericht bij de VWS-verzekerdenmonitor 20103. Het is mij niet bekend hoeveel van deze onverzekerden zzp’er zijn of wat de overwegingen van de betreffende onverzekerde zzp’ers zijn om niet aan hun wettelijke verplichting te voldoen.
Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om ervoor te zorgen dat iedere inwoner in Nederland, dus ook de zzp-er, een basiszorgverzekering heeft?
Momenteel ligt ter behandeling in de Eerste Kamer het wetsvoorstel «opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering»4 dat beoogt om verzekeringsplichtigen zonder zorgverzekering op te sporen door bestanden te koppelen. De regering acht het namelijk ongewenst dat een deel van de verzekeringsplichtigen zich kan onttrekken aan de verzekeringsplicht en daarmee aan de solidariteit. Met het wetsvoorstel worden de opgespoorde onverzekerden door het College voor zorgverzekeringen gewezen op hun verzekeringsplicht en aangespoord een zorgverzekering te sluiten. Laten zij dit na, dan worden ze beboet en uiteindelijk ambtshalve verzekerd bij een zorgverzekeraar. In dat geval zijn zij een jaar lang een bestuursrechtelijke premie verschuldigd ter hoogte van de standaardpremie.
Voordat het wetsvoorstel in werking treedt, worden uitgebreide voorlichtingsactiviteiten ingezet om specifieke groepen onverzekerden te bereiken. Ik zal bezien of daarbij nog in het bijzonder aandacht kan worden besteed aan zzp’ers.
Bent u ervan op de hoogte dat zo’n 75% van de zzp-ers in Amsterdam geen arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft afgesloten en in heel Nederland slechts 50% wel een verzekering heeft afgesloten? Kunt u de redenen voor de lage verzekeringsgraad van zzp-ers inzichtelijk maken? Kunt u zich vinden in de aanbevelingen die de Sociaal Economische Raad in zijn rapport «De zzp-er in beeld» doet, als het gaat om het verzekeren van arbeidsongeschiktheid? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om deze aanbevelingen te implementeren?
Ik beschik niet over gegevens met betrekking tot regionale verschillen in de verzekeringsgraad van zelfstandigen tegen het risico van arbeidsongeschiktheid. Uit het in 2009 uitgevoerde evaluatie-onderzoek naar de effecten van de Wet einde toegang verzekering WAZ komt naar voren dat van alle zelfstandigen ongeveer de helft verzekerd is tegen het risico van arbeidsongeschiktheid. Dit onderzoek heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 14 september 2009 aan uw Kamer aangeboden. Of men een arbeidsongeschiktheidsverzekering afsluit wordt volgens het betreffende onderzoek in belangrijke mate bepaald door de binding met het bestaan als zelfstandige: indien men al langere tijd werkzaam is als zelfstandige en meer uren per week aan de onderneming besteedt wordt vaker een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten. Voorts zijn de hoogte van het inkomen uit ondernemen en de afhankelijkheid van dit inkomen van belang. Ook leeftijd speelt een rol. Ervaren gezondheid en gepercipieerd beroepsrisico zijn niet van significante invloed, zo blijkt uit het onderzoek. Op 15 oktober jl. heeft de SER advies uitgebracht over de positie van zelfstandigen zonder personeel. In de kabinetsreactie op dit SER-advies zal worden ingegaan op de aanbevelingen die door de SER zijn gedaan.
Bent u ervan op de hoogte dat zo’n 80% van de zzp-ers in Amsterdam geen pensioenverzekering heeft afgesloten? Kunt u inzichtelijk maken hoeveel zzp-ers in Nederland geen pensioenverzekering hebben afgesloten? Kunt u daarbij aangeven wat de overwegingen voor zzp-ers zijn om geen pensioenverzekering af te sluiten?
Ook over regionale verschillen in pensioenopbouw door zelfstandigen beschik ik niet. Wel is bekend dat zelfstandigen in mindere mate pensioen opbouwen dan werknemers en in het geval zij pensioen opbouwen, de opbouw beperkter is dan werknemers5. De schattingen over de pensioenopbouw door zelfstandigen lopen hierbij uiteen, mede door verschillende definities en daardoor verschillende onderzoekspopulaties. Ook dient te worden bedacht dat zelfstandigen verschillende mogelijkheden hebben om in hun oudedagsvoorziening te voorzien, waarvan een verzekering (lijfrente) er één is. Voor het niet sluiten van een pensioenverzekering geldt een aantal mogelijke overwegingen, zoals de kosten van de pensioenverzekering, de intransparantie van en onbekendheid met pensioenverzekeringen, het beperkte pensioenbewustzijn, maar ook – zoals zojuist vermeld – het beschikken over een alternatieve vorm van oudedagsvoorziening. In reactie op het SER-advies zal het kabinet nader ingaan op de pensioenopbouw door zelfstandigen. Hierbij zal ook worden ingegaan op de toegankelijkheid van pensioenen voor zelfstandigen.
Het bericht dat de uitlatingen van de voorzitter van Divosa, over dat jonggehandicapten in de bijstand moeten, op persoonlijke titel zijn |
|
Sadet Karabulut |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat de plannen van de voorzitter van Divosa ertoe zullen leiden dat arbeidsgehandicapten voor altijd in de armoede geduwd worden, geen extra baan voor arbeidsgehandicapten oplevert maar slechts leidt tot vergaande tweedeling in de samenleving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat de plannen van de voorzitter van Divosa om arbeidsgehandicapten onder het minimumloon te laten werken verwerpelijk zijn?1
Nee. De voorzitter van Divosa, dhr. R. Paas refereert in een artikel in Trouw aan een voorstel van Divosa uit maart 2010 om de onderkant van de arbeidsmarkt te hervormen. Divosa wil de politiek hiermee een alternatief bieden om de mogelijke bezuinigingen in de sociale zekerheid op te vangen. Het nieuwe kabinet heeft in het concept regeerakkoord VVD CDA aangegeven voornemens te zijn met voorstellen te komen op dit punt. Voor deze voornemens geldt dat deze nog verdere uitwerking behoeven alvorens ze beoordeeld kunnen worden.
Verder merk ik op dat het kabinet de afgelopen jaren verschillende voorstellen heeft gedaan om meer mensen vanuit de WWB/WIJ, Wsw en Wajong aan het werk te helpen. Zo zijn onlangs een aantal pilots «Werken naar vermogen» gestart, waaronder een pilot loondispensatie, waarbij werkgevers toestemming kunnen krijgen om mensen met een arbeidsbeperking minder dan het wettelijk minimumloon te betalen als zij door deze beperking minder productief zijn. Ook hierbij geldt dat het tijd vergt om de resultaten te kunnen beoordelen. Uitgangspunt is altijd dat een activerende uitkeringssystematiek en maatwerk bij re-integratie moeten leiden tot een zorgvuldige aanpak om meer mensen aan het werk te helpen.
Deelt u de mening dat een voorzitter van een vereniging van sociale diensten op persoonlijke titel en zonder enig politiek mandaat of – verantwoordelijkheid dergelijke ingrijpende plannen niet zou moeten presenteren, temeer omdat hij de indruk heeft gewekt namens de vereniging te spreken en honderdduizenden arbeidsgehandicapten de stuipen op het lijf heeft gejaagd?23 Zo ja, welke consequenties verbindt u aan deze uitspraken? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven geeft Divosa aan de politiek een alternatief te willen bieden om de mogelijke bezuinigingen op te vangen. Daarbij wordt door organisaties soms de pers opgezocht. Ik stel het op prijs dat organisaties meedenken om meer mensen aan het werk te krijgen. De voorzitter van Divosa refereert in het artikel in Trouw aan het eerdergenoemde voorstel van Divosa van maart 2010 voor «Een regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt», hij spreekt daarmee namens Divosa en niet op persoonlijke titel.
Wat is volgens u de reden dat de voorzitter van Divosa op persoonlijke titel dergelijke uitspraken heeft gedaan? Is het mogelijk dat hij zich heeft willen profileren als minister van Sociale Zaken? Zo ja, deelt u de mening dat dit voor een minister van Sociale Zaken onwaardige uitspraken zijn en de voorzitter van Divosa zich hiermee heeft gediskwalificeerd als toekomstig minister en als voorzitter van Divosa?
Zie antwoord vraag 2.
De scheefgroei in de premies Werkhervatting gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (WGA) van de Uitvoeringsorganisatie Wekvoorziening (UWV) |
|
|
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Kosten zieke werknemers scheef verdeeld»1 waarin wordt gesteld dat bedrijven met veel arbeidsongeschikten zich relatief goedkoop verzekeren bij het UWV?
Ja.
Kloppen de in het artikel genoemde cijfers van Dillen Consultancy? Betalen bedrijven met een individueel risico van € 1 000 per € 1 miljoen aan loonsom circa 2,6 maal hun risico aan WGA-premies bij het UWV? En ligt de premie voor bedrijven met een risico van € 30 000 inderdaad op 0,7 maal het risico?
De genoemde cijfers kloppen bij de gegeven verhoudingen tussen de uitkeringslasten en de loonsom en vloeien voort uit de regels met betrekking tot de premievaststelling.
Deelt u de analyse van het UWV dat dit komt door een vaste premievoet en de aftopping van de premie boven een bepaald maximum? Kunt u nader ingaan op de oorzaken van de scheve verhouding tussen risico en premie?
Ja. Om deze cijfers in het juiste perspectief te plaatsen vermeld ik dat bedrijven met een loonsom van € 1 miljoen zonder arbeidsongeschiktheidslasten de minimumpremie betalen van 0,07% en dat deze bedrijven met een last van € 15 000 of meer de maximumpremie betalen van 2,20%. Tussen de minimumpremie en de maximumpremie stijgt de premie in verhouding tot de lasten. De premie wordt vastgesteld op basis van het risico van de werkgever. Dit risico is de verhouding tussen het uitkeringsbedrag dat is betaald aan werknemers van de werkgever en de loonsom van de werkgever. Het risico wordt vervolgens omgerekend naar een premie. De premie is hoger naarmate het uitkeringsbedrag hoger is ten opzichte van de loonsom. Er geldt echter een ondergrens, de minimumpremie, en een bovengrens, de maximumpremie. Een publiek verzekerde werkgever betaalt altijd ten minste de minimumpremie en niet meer dan de maximumpremie. Door de systematiek van een minimumpremie en maximumpremie, zullen werkgevers die vrijwel geen schade veroorzaakt hebben, een premie betalen, die relatief hoog is ten opzichte van de schadelast. Anderzijds zullen werkgevers met een schade boven een bepaald maximum, het meerdere van deze schade niet meer terug zien in hun premie. De premie zal door dit maximum niet verder toenemen ongeacht de omvang van de schade. Deze verhouding is een rechtstreeks gevolg van de keuze om de premiedifferentiatie voor werkgevers te laten bewegen binnen een zekere bandbreedte met een minimumpremie en een maximumpremie. Met dit systeem worden risico’s van werkgevers in bepaalde mate verevend en wordt voorkomen dat de premie zo hoog kan worden dat deze voor de werkgever niet meer draaglijk is.
Hoe kan het dat de premies en het risico sinds 2010 scheef zijn gaan lopen, terwijl dit stelsel al langer bestaat?
Het stelsel van premiedifferentiatie in de publieke verzekering van de Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) bestaat sinds 2007. De premies zijn sindsdien volgens dezelfde systematiek vastgesteld op basis van het risico van de werkgever. Het feit dat de premies niet volledig evenredig stijgen met het risico is toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat onder de genoemde omstandigheden bedrijven met veel arbeidsongeschikten relatief goedkoop uit zijn bij het UWV? Is hierbij sprake van een bewuste keuze of van een weeffout? Is het geen (financieel) gevaar dat het UWV overblijft met de «slechte risico’s», terwijl de «goede risico’s» zich op de private markt verzekeren?
Door het maximum in de premiestelling betalen bedrijven met een groot aantal arbeidsongeschikten een lagere premie dan het geval zou zijn zonder een maximumpremie. Dit is een bewuste keuze die voor een bepaalde mate van verevening en solidariteit in het stelsel zorgt. Het zijn in de praktijk vooral de kleinere bedrijven waarvoor de maximumpremie een bescherming biedt. De vraag of werkgevers relatief goedkoper uit zijn bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) is niet eenduidig te beantwoorden. De vergelijking tussen de publieke premie en de premie van een private verzekeraar hangt af van de mate waarin de verzekeraar risico’s verevent. Ook bij een private verzekeraar zal de premie aan een maximum gebonden zijn. Vooralsnog is niet gebleken dat private verzekeraars voornamelijk de «goede risico’s» verzekeren en dat de «slechte risico’s» bij het UWV verzekerd zijn.
Hoe verhoudt deze problematiek zich tot de evaluatie Effecten hybride financiering uit 2009?2 Is het waar dat de in het artikel beschreven scheefgroei niet is meegenomen in deze evaluatie omdat dit probleem speelt sinds 2010? Beïnvloedt de scheefgroei de conclusies van deze evaluatie en uw visie op het hybride stelsel?
De centrale vraag in het evaluatie-onderzoek WGA was of er verschillen zijn tussen private en publieke uitvoering wat betreft re-integratie-activiteiten en de resultaten daarvan. Conclusie op basis van het onderzoek is dat niet is aangetoond dat het publieke dan wel het private domein beter presteert wat betreft beperking van langdurig verzuim en WGA-risico en bevordering van werkhervatting. Voorts is geconcludeerd dat voor het huidige stelsel met keuzevrijheid voor werkgevers geldt dat publieke en private spelers elkaar aanvullen en scherp houden en dat werkgevers zich kunnen laten leiden door de aanpak die in hun specifieke geval het meest wenselijk is. Bij het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat er geen sprake is van een nieuw feit. De ontwikkeling van de premie beïnvloedt deze conclusies naar aanleiding van de evaluatie en mijn visie op het bestaande keuzestelsel dus niet.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de hoorzitting van de Vaste Kamercommissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid over financiering WGA op 29 september 2010?
Ja.
De toegenomen arbeidsongeschiktheid onder flexwerkers |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Flexwerkers vaker afgekeurd?1
Ja.
Wat zijn de redenen voor de aanzienlijke stijging in het aantal gevallen van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid onder mensen met een flexibel arbeidscontract?
De WIA-instroom is de afgelopen jaren opgelopen van 21 000 uitkerings-gerechtigden in 2006 naar 29 300 uitkeringsgerechtigden in 2009. Ondanks deze groei bedraagt de WIA-instroom minder dan een derde van de WAO-instroom in de jaren 2001 en 2002.
De groei van de WIA-instroom kent twee oorzaken:
De groei van de WIA-instroom heeft zowel betrekking op werknemers met een vast dienstverband als vangnetters. De WIA-instroom vanuit het vangnet bedraagt in 2009 13 600 mensen. Bij zieke vangnetters gaat het vooral om zieke werknemers die geen werkgever (meer) hebben. Binnen de totale groep vangnetters worden 3 hoofdgroepen onderscheiden; uitzendkrachten, werknemers met een tijdelijk dienstverband en zieke werklozen. Bij deze groepen zijn wat betreft de WIA-instroom verschillende ontwikkelingen zichtbaar. De instroom in de WIA van uitzendkrachten is in de periode 2006–2009 bijna verdubbeld. Daar tegenover staat dat de instroom van zieke werklozen en mensen met een tijdelijk dienstverband maar beperkt is gestegen. Beide ontwikkelingen houden direct verband met de ontwikkeling van omvang van de betreffende groepen. Deze ontwikkelingen zijn overigens geen vaststaand gegeven. De recente ontwikkeling duidt op een daling van het aantal uitzendkrachten en een stijging van het aantal werklozen dat zich zal vertalen naar de instroom in de Ziektewet.
In hoeverre slaagt het Uitkeringsinstituut Werknemersverzekeringen(UWV) erin zieke flexwerkers in de ziekteperiode te re-integreren? Kunt u dit kwantitatief onderbouwen?
Thans bereikt ca. 6%van de ziekmeldingen het einde van de wachttijd. De overige ziektegevallen stromen eerder uit de Ziektewet.
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 6 september over ontwikkelingen rond het vangnet-Ziektewet ben ik uitvoerig ingegaan op de positie van zieke vangnetters en de re-integratie-inspanningen van UWV. Zieke vangnetters vormen een heterogene en moeilijk bemiddelbare groep. 80% van de zieke uitzendkrachten herstelt binnen twee weken. Wat betreft het langerdurend verzuim van zieke vangnetters zijn extra inspanningen nodig. Enerzijds gaat het om modernisering van de Ziektewet. Anderzijds betreft het verbetering van de uitvoering. Hiertoe zijn extra inspanningen opgenomen in het Plan van Aanpak verbetering ZW-arborol van UWV dat ik de Tweede Kamer als bijlage bij mijn genoemde brief heb gezonden.
UWV streeft naar een stijging van het aantal hersteldverklaringen en het aantal werkenden van ruim 40% in 2013. UWV zet nu al een aanzienlijk aantal korte interventies in, gericht op herstel (eind 2009 ca. 16 000). De afgelopen periode heeft UWV voorts meer trajecten ingezet voor zieke vangnetters, gericht op re-integratie naar werk. In 2007 werden nog 3 842 nieuwe trajecten ingezet, in 2009 was dit gestegen naar 5905. De plaatsingspercentages (duurzaam werk na een traject) over de twee laatste jaren zijn 34% voor 2007 en 24% voor 2008. Hierbij zij aangetekend dat nog niet alle trajecten die in 2008 zijn gestart zijn afgerond en dat in 2008 de economische conjunctuur aanzienlijk verslechterde. In het plan van aanpak is aangegeven dat UWV de komende jaren extra trajecten zal inzetten om de geformuleerde doelstellingen te realiseren.
Bent u van mening dat werkgevers verantwoordelijk zouden moeten zijn voor de re-integratie van flexwerkers? Kunt u dit nader toelichten?
In mijn bij het antwoord op vraag 3 genoemde brief van 6 september jl. over ontwikkelingen omtrent het vangnet-Ziektewet, heb ik aangegeven dat modernisering van de Ziektewet noodzakelijk is. In dat kader zal ik ook de financieringssystematiek en de verantwoordelijkheidsverdeling bij re-integratie van zieke vangnetters bezien.