Het bericht dat het ziekteverzuim onder de politieagenten explodeert |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het ziekteverzuim onder politieagenten explodeert?1
Gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen, informeer ik uw Kamer bij brief over de ontwikkeling van het ziekteverzuim en de maatregelen die de politie neemt om dit terug te dringen. In deze brief benadruk ik dat het welzijn van politiemedewerkers en het ziekteverzuim de volle aandacht heeft. Als een politiemedewerker dan toch iets overkomt of ziek wordt, wil de politie de medewerker zo goed mogelijk ondersteunen en re-integratie bevorderen.
Wat gaat u doen om het ziekteverzuim onder politieagenten terug te brengen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar voornoemde brief aan uw Kamer waarin de maatregelen worden genoemd die de politie neemt om het ziekteverzuim terug te dringen.
Bent u het eens met Centrale Ondernemingsraad van de politie dat het verzuim te maken heeft met de onzekerheid van de herplaatsing? Zo nee, wat is volgens u dan wel de reden?
Er zijn meerdere factoren van invloed op het ziekteverzuim. In mijn brief aan uw Kamer ga ik daar nader op in en geef ik aan dat de personele reorganisatie in zijn algemeenheid een langdurige onzekerheid kan veroorzaken bij een deel van de politiemedewerkers. Op basis van diverse studies en ervaringsgegevens binnen de politie, kan met enige terughoudendheid gesteld worden dat de personele reorganisatie en de gevolgen één van de verklarende factoren kan zijn voor het stijgende ziekteverzuim.
Bent u van mening dat de taskforce die in 2014 is opgericht niet heeft gewerkt?
Nee, die mening ben ik niet toegedaan. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn beantwoording van Kamervragen van het lid Van Toorenburg over dit onderwerp, heeft de Taskforce langdurig ziekteverzuim juist positieve resultaten behaald. Tot op heden heeft de Taskforce meer dan 1.800 langdurig verzuimdossiers succesvol kunnen sluiten.
Het bericht ‘Wajonger kan uitkering kwijtraken’ |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Wajonger kan uitkering kwijtraken»?1
De berichtgeving in Trouw van 24 februari jl. geeft een onjuist beeld. Het klopt niet dat alle Wajongers vanaf 2018 opnieuw zullen worden gekeurd. In 2015 is UWV gestart met een herindeling van alle mensen die voor 1 januari 2015 zijn ingestroomd in de Wajong. Bij deze herindeling beoordeelt UWV niet het uitkeringsrecht van Wajongers, maar of de Wajonger in kwestie arbeidsvermogen heeft dan wel duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Van het vervallen van het uitkeringsrecht is geen sprake. Wajongers die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, houden vanaf 2018 hun uitkering op het huidige niveau, te weten 75% van het wettelijk minimumloon. Wajongers met arbeidsvermogen ontvangen vanaf 2018 een uitkering ter hoogte van maximaal 70% van het minimumloon. Tegelijkertijd gaat UWV aan de slag met de activering van de Wajongers van wie is vastgesteld dat zij kunnen werken, zodat zij zoveel mogelijk kunnen werken in banen bij reguliere werkgevers. Tegen de uitkomst van de herindeling in het individuele geval staat uiteraard bezwaar en beroep open.
De herindelingsoperatie staat geheel los van het feit dat, indien de ontvanger van een arbeidsongeschiktheidsuitkering (volledig) herstelt van de aandoening die hem recht op een uitkering gaf, het uitkeringsrecht komt te vervallen. Relevante wijzigingen dienen uitkeringsgerechtigden te melden, waarop UWV met het oog op een rechtmatige uitkeringsverstrekking moet vaststellen wat dit betekent voor de arbeidsongeschiktheid van de betrokkene en voor het uitkeringsrecht. UWV doet dat door een herbeoordeling uit te voeren. Het uitkeringsrecht komt te vervallen als vastgesteld wordt dat betrokkene in staat is zelfstandig meer dan 75% wettelijk minimumloon te verdienen.
Klopt het bericht dat de artsen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) van plan zijn om na 2018 alle Wajongers opnieuw te keuren? Zo ja, wanneer is hiertoe besloten en wie heeft dit besluit genomen? Op welke wijze is hier contact over geweest met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat Wajongers meteen na 2018 opnieuw worden herkeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de conclusie van de artsen van het UWV dat Wajongers na herkeuring hun uitkering verliezen en in de bijstand belanden? Klopt deze conclusie? Vindt u dit acceptabel?
Na de herindeling die momenteel wordt uitgevoerd verliezen Wajongers hun uitkeringsrecht niet. Indien zij niet duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, krijgen zij vanaf 2018 te maken met een uitkeringsverlaging van 75% naar 70% van het wettelijk minimum loon.
Op welke wijze is er vanuit het Ministerie van SZW contact geweest met het UWV over het na 2018 herkeuren van Wajongers en het intrekken van de uitkeringsrechten van Wajongers met voldoende arbeidsvermogen?
Zoals gezegd is geen sprake van een systematische herbeoordeling van Wajongers na 2018 en het intrekken van hun uitkeringsrechten.
Klopt het dat de zevende nota van wijziging Invoeringswet Participatiewet2 geen ruimte biedt om bij Wajongers, waarvan na herkeuring wordt geconstateerd dat ze voldoende arbeidsvermogen hebben om te werken, de uitkeringsrechten in te trekken zonder dat ze een baan hebben gevonden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op de vragen 1,2 en 3 is van een herbeoordeling geen sprake.
De herindeling richt zich op het bepalen van arbeidsvermogen. Als dit wordt vastgesteld, volgt een uitkeringsverlaging van 75% naar 70% van het wettelijk minimumloon per 2018 en het starten van activering en begeleiding. Van het vervallen van het uitkeringsrecht is geen sprake.
Na de herindeling van Wajongers op arbeidsvermogen wordt met alle Wajongers van wie UWV heeft beoordeeld dat ze over arbeidsvermogen beschikken, een startgesprek gepland, een klantprofiel opgesteld en bezien of en zo ja, welke begeleiding en re-integratieactiviteiten kunnen worden ingezet om betrokkene te begeleiden naar een baan.
Gaat u maatregelen nemen om te voorkomen dat Wajongers na hun herkeuring zonder baan in de bijstand belanden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen Overleg Participatiewet op 2 maart 2016?
Ja.
De Radar-uitzending over arbeidsongeschiktheidsverzekeringen |
|
Aukje de Vries (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u de Radar-uitzending over arbeidsongeschiktheidsverzekeringen van 18 januari 2016? Wat vindt u daarvan? Klopt de strekking van deze uitzending en was dit bekend bij uw ministerie?
Ik ben bekend met de Radar-uitzending van 18 januari 2016. Voor de beantwoording van de overige (deel)vragen verwijs ik naar de hiernavolgende beantwoording van de vragen 2 tot en met 6.
Deelt u de mening dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering naar behoren moet werken?
Voor een verzekeringnemer moet het duidelijk zijn waarvoor hij zich wel en niet verzekert en onder welke voorwaarden dit gebeurt voordat hij een arbeidsongeschiktheidsverzekering afsluit. Verzekeraars dienen zich gedurende de looptijd en bij eventuele opzegging van een arbeidsongeschiktheidsverzekering, te gedragen als een redelijk handelend verzekeraar met inachtneming van bestaande wet- en regelgeving zoals onder andere regelgeving die betrekking heeft op het productontwikkelingsproces. Sinds 1 januari 2013 gelden er wettelijke eisen ten aanzien van de kwaliteit van productontwikkelingsprocessen van financiële ondernemingen en de daaruit voortvloeiende producten. De productontwikkelingsprocessen dienen er toe te leiden dat producten op evenwichtige wijze rekening houden met de belangen van de klant. De AFM houdt toezicht op het productontwikkelingsproces.
Waarom moeten verzekeraars niet vooraf mensen toetsen bij een arbeidsongeschiktheidsverzekering in plaats van dat de verzekeraar tijdens het traject, na soms jaren premie betalen, bepaalt dat er geen recht is op een uitkering vanuit arbeidsongeschiktheidsverzekering vanwege onbewust niet gemelde feiten? In hoeverre zijn verzekeraars voldoende transparant over de voorwaarden van hun verzekeringen richting ZZP'ers (zelfstandigen zonder personeel)?
Een verzekeraar heeft gegevens nodig van de verzekeringnemer om een inschatting te kunnen maken van het risico en een daarbij passende premie te kunnen vaststellen. Deze gegevens verkrijgt de verzekeraar door de verzekeringnemer een gezondheidsverklaring te laten invullen voordat de verzekering wordt gesloten. Hierbij geldt dat een verzekeringnemer de verzekeraar alle feiten dient mede te delen die hij kent of behoort te kennen en waarvan hij weet of behoort te begrijpen dat de beslissing van de verzekeraar en de voorwaarden hiervan afhangen of kunnen afhangen (de zogenoemde mededelingsplicht, artikel 7:928, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Dit betekent onder meer dat de verzekeringnemer die te goeder trouw handelt door de verzekeraar niet kan worden afgerekend op het niet meedelen van feiten die hij niet kende of niet hoorde te kennen en dat van hem niet kan worden verwacht dat hij rekening houdt met zaken die voor hem als verzekeringnemer niet voor de hand liggen als relevante persoonlijke gegevens.
Een gezondheidsverklaring bestaat uit een formulier waarin vragen gesteld worden over de persoonlijke omstandigheden en leefstijl van de verzekeringnemer (bijvoorbeeld over rookgedrag) en over zijn medische geschiedenis. Er wordt gevraagd naar een groot aantal aandoeningen en ziekten, en er wordt aangegeven dat de verzekeringnemer het moet vermelden als hij bijvoorbeeld een arts heeft bezocht, een medische behandeling heeft ondergaan en/of medicijnen heeft gebruikt. Als de verzekeringnemer aangeeft dat dit inderdaad het geval is, worden aanvullende vragen gesteld over de aandoening of behandeling. De medisch adviseur die werkzaam is voor de verzekeraar beoordeelt de gezondheidsverklaring en kan aan de hand daarvan besluiten nadere informatie op te vragen bij de huisarts of behandelend specialist of de verzekeringnemer te laten keuren.
Op de gezondheidsverklaring staat vermeld dat het belangrijk (én verplicht) is deze naar waarheid en volledig in te vullen, omdat anders het gevaar bestaat dat de verzekeraar de verzekering beëindigt of een uitkering weigert of stopzet.
De Wet op de Medische Keuringen (WMK) biedt kaders aan de medische informatie die verzekeraars mogen verzamelen en beschermt de privacy van de verzekeringnemer. Dit is door verzekeraars, artsen- en patiëntenverenigingen verder uitgewerkt in het Protocol Verzekeringskeuringen. Dit protocol bepaalt dat het verzamelen van medische informatie door verzekeraars alleen toegestaan is als dit doelgericht is en als het relevante informatie betreft. Dit betekent onder meer dat het verzekeraars bijvoorbeeld niet is toegestaan op voorhand het gehele medisch dossier van een verzekeringnemer op te vragen. Dit dossier bevat immers mogelijk ook informatie die niet aan deze criteria van proportionaliteit voldoet of die de verzekeraar überhaupt niet mag vragen (bijvoorbeeld (in bepaalde gevallen) genetische informatie). De WMK (artikel 3) zegt hierover dat het verboden is om bij een verzekeringskeuring vragen te stellen of medisch onderzoek te verrichten die een onevenredige inbreuk betekenen op de persoonlijke levenssfeer van de verzekerde.
Zou het niet beter zijn dat verzekeraars dit vooraf checken dan wel vooraf potentiële verzekerden keuren om teleurstellingen en verrassingen achteraf en onnodige premiebetaling te voorkomen? Bent u bereid om daarover in gesprek te gaan met de verzekeraars?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is het onbewust niet melden van aandoeningen of artsenbezoeken die niks te maken hebben met de ziekte, waarvoor een uitkering van arbeidsongeschiktheid nodig is, een reden om een uitkering te weigeren? Bent u bereid om in overleg met de verzekeraars meer duidelijkheid hierover te geven? Zo nee, waarom niet?
Een verzekeraar dient een claim te honoreren c.q. uit te keren als de niet gemelde informatie niet van belang is voor het risico dat zich heeft verwezenlijkt (artikel 7:930, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek). Dit betekent dat het niet gemelde gegeven geen verband dient te houden met de reden voor de arbeidsongeschiktheid. Dit geldt niet als de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten (artikel 7:930, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek). In dat geval moet de verzekeraar echter wel aantonen dat hij de verzekering niet zou hebben afgesloten als hij bekend was geweest met de niet gemelde gezondheidsgegevens. Uitgangspunt hierbij is dat de verzekeraar zich redelijk handelend gedraagt. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat indien een verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken een hogere premie zou hebben bedongen, of de verzekering tot een lager bedrag zou hebben gesloten, de uitkering wordt verminderd naar evenredigheid van hetgeen de premie meer of de verzekerde som minder zou hebben bedragen (artikel 7:930, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek). In die gevallen zal de verzekeraar derhalve ook tot uitkering dienen over te gaan ondanks dat de verzekeringnemer – kort gezegd – de mededelingsplicht niet is nagekomen.
Het Verbond van Verzekeraars heeft laten weten dat zij in 2012 samen met artsen- en patiëntenorganisaties de modelgezondheidsverklaring heeft aangepast en momenteel met voornoemde organisaties bezig is de huidige gezondheidsverklaring opnieuw te herzien naar aanleiding van signalen zoals die ook in de Radaruitzending van 18 januari 2016 naar voren kwamen. Hierbij wordt onder meer de mogelijkheid onderzocht om met het toevoegen van controlevragen de kans op onbewuste verzwijging zo klein mogelijk te maken.
Daarnaast heeft een zorgvuldige dienstverlening door verzekeraars de aandacht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). De AFM kijkt naar de begrijpelijkheid en duidelijkheid van verzekeringsvoorwaarden en houdt toezicht op het productontwikkelingsproces van en advies aan consumenten over arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. De AFM kijkt bij het toezicht op het productontwikkelingsproces en bij toezicht op het advies aan consumenten of het belang van de klant centraal staat. Over toezichtonderzoeken waarin (onder meer) arbeidsongeschiktheidsverzekeringen onderzocht werden, zie het antwoord op vraag 8 hierna.
In hoeverre kan een verzekerde, indien een verzekeraar later in het traject besluit geen uitkering te verlenen vanwege iets dat voor het afsluiten van de verzekering heeft plaats gevonden en bijvoorbeeld onbewust niet is gemeld, de betaalde premie terugvorderen? Zo nee, waarom niet?
Op het moment dat de verzekeraar het niet nakomen van de mededelingsplicht ontdekt, kan hij de verzekering opzeggen (artikel 7:929, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek). Tot dat moment heeft de verzekering bestaan: de overeenkomst is niet «vernietigbaar» en derhalve niet met terugwerkende kracht op te zeggen. Dit betekent dat de verzekeraar risico heeft gelopen – de verzekeringnemer die te goeder trouw is, was immers gewoon verzekerd voor arbeidsongeschiktheid die geen verband houdt met het niet gemelde gegeven – en dat de verzekeringnemer dus premie is verschuldigd.
Hoe gaat de Belastingdienst om met voorheffingen in relatie tot uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid? In hoeverre kunnen ondernemers daardoor in problemen komen? Als ze daardoor in de problemen komen, is de Belastingdienst dan bereid om daar naar te kijken en oplossingen te zoeken?
De op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingehouden loonheffing (de voorheffing) is voor de ondernemer verrekenbaar met zijn over dat jaar verschuldigde inkomstenbelasting. Als een in een eerder jaar genoten uitkering aan de verzekeraar moet worden terugbetaald zal dat in de regel de bruto uitkering zijn. Die terugbetaling vormt in het jaar van terugbetaling een negatief inkomensbestanddeel voor de ondernemer hetgeen dus tot een lager bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting zal leiden. Daar kan al in het jaar van terugbetaling zelf rekening mee worden gehouden door een aanpassing van de voorlopige aanslag over dat jaar die al in dat jaar in maandelijkse termijnen betaald moet worden. Daarmee kunnen eventuele financiële problemen beperkt blijven. Het bruto bedrag van de terugbetaling kan dan opgebracht worden uit het eerder netto ontvangen bedrag en de lagere betalingslast van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting in en over het jaar van terugbetaling.
Heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) eerder al eens onderzoek gedaan naar de werking van de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen in de praktijk? Zo ja, wat zijn de uitkomsten daarvan? Zo nee, bent u bereid om de AFM te vragen hiernaar een quickscan te laten doen en daarbij de ervaringen van ondernemers in de praktijk te betrekken?
De AFM heeft in het verleden onderzoek gedaan naar de werking van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, ook naar de aspecten die in de Radar-uitzending op 18 januari jl aan de orde kwamen.
In 2010–2011 heeft de AFM onderzoek gedaan naar het uitkeringsgedrag van verzekeraars bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen1. Uit het onderzoek vijf jaar geleden heeft de AFM geen aanwijzingen gekregen dat verzekeraars structureel onzorgvuldig handelen bij de vaststelling en uitkering van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen claims.
Meer recent, in 2014, is de AFM een onderzoek gestart naar de kwaliteit van advies over arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. In haar rapport, uitgebracht in april 2015 concludeerde de AFM dat de kwaliteit van het advies nog niet van voldoende niveau was2.
Naar aanleiding van de conclusies in het rapport van 2015 heeft de AFM in de loop van 2015 intensieve contacten met marktpartijen gehad om de advieskwaliteit ten aanzien van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen te verbeteren. Het rapport van 2015 bevat tips and tricks voor een goed arbeidsongeschiktheid advies. Daarnaast is samen met marktpartijen een arbeidongeschiktheid Toolkit ontwikkeld. Deze toolkit biedt de adviseur concrete handvatten bij het geven van een goed arbeidongeschiktheid advies. De AFM heeft daarover gespreksrondes met markpartijen door heel Nederland gevoerd. In aanvulling op deze informele maatregelen zijn met een aantal marktpartijen normoverdragende gesprekken gevoerd en overweegt de AFM boetes op te leggen.
De wijze waarop hypotheekverstrekkers omgaan met herbeoordelingen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) |
|
John Kerstens (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Wajong-uitkering genegeerd bij hypotheek»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de inwerkingtreding van de Participatiewet door hypotheekverstrekkers wordt aangegrepen om niet langer leningen te verstrekken aan mensen wier Wajong uitkering mogelijk verlaagd wordt? Welke gegevens heeft u beschikbaar over dergelijk misbruik door hypotheekverstrekkers van de mogelijke verlaging van een Wajong-uitkering?
Klopt het dat met de invoering van de Participatiewet de Wajong-uitkering voor zowel de Nationale Hypotheekgarantie als de leningen van private banken in zijn geheel niet meer meetelt ondanks dat in voorkomende gevallen sprake is van een verlaging van 5%? Zo ja, waarom hebben deze hypotheekverstrekkers gekozen voor deze handelwijze?
Deelt u de mening dat de mogelijke verlaging van een Wajong-uitkering niet hoort te leiden tot het in zijn geheel niet meer meetellen van de Wajong-uitkering en het daardoor niet langer kunnen verkrijgen van een hypotheek? Bent u bereid om in gesprek te treden met de betrokken hypotheekverstrekkers om te komen tot een oplossing van deze problematiek? Bent u bereid om de Kamer te informeren over de uitkomsten van dit overleg en de gekozen oplossing?
De uitvoering van de aanpassing van het schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten |
|
Paul Ulenbelt |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat zijn de eerste ervaringen met de aanpassing van het schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten?
Het UWV geeft aan dat tot op heden bij slechts een klein aantal uitkeringsgerechtigden is vastgesteld dat zij worden geraakt door de aanpassing van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: Schattingsbesluit). Elke uitkeringsgerechtigde wordt persoonlijk benaderd en wordt uitgelegd wat er veranderd is in wet- en regelgeving en vooral wat dat betekent voor hun specifieke situatie.
Hoeveel mensen zijn als gevolg van de aanpassing van het schattingsbesluit er in inkomen op achteruit gegaan? In hoeveel gevallen was er sprake van een achteruitgang van meer dan 2.400 euro bruto per jaar? In hoeveel gevallen was er sprake van een achteruitgang van meer dan 3.500 euro bruto per jaar?
Het UWV gebruikt de periode van 1 juli 2015 tot 1 januari 2016 om alle werkende WAO-, WAZ- en oWajong-gerechtigden te beoordelen op basis van de nieuwe regels en op te nemen in het nieuwe uitvoeringsproces. Vervolgens geldt voor de gerechtigden die door de aanpassing van het schattingsbesluit een inkomensachteruitgang ervaren een overgangstermijn tot 1 juli 2016. Na die datum wordt de verlaging van de uitkering geëffectueerd.
Dit betekent dat pas na 1 juli 2016 onderzocht zou kunnen worden wat de feitelijke inkomensachteruitgang is geweest. De verlaging van de uitkering hoeft overigens niet uitsluitend door de aanpassing van het Schattingsbesluit te worden veroorzaakt. De klant kan in de tussentijd minder of meer zijn gaan werken, gestopt zijn met werken, de uitkering kan gestopt zijn in verband met de pensioengerechtigde leeftijd, enzovoort. Hiervan moet dan worden geabstraheerd.
Klopt het dat in enkele gevallen mensen er meer dan 7.000 euro bruto per jaar op achteruit gaan? Zo ja, vindt u dit een acceptabele inkomensachteruitgang en waarom?
Zoals aangegeven kan het UWV pas na de overgangstermijn onderzoeken in welke mate uitkeringen door de aanpassing van het Schattingsbesluit zijn verlaagd. Een inkomensachteruitgang van meer dan € 7.000 bruto per jaar door de aanpassing van het schattingsbesluit acht het UWV onwaarschijnlijk.
In de toelichting bij het ontwerpbesluit tot wijziging van het Schattingsbesluit die ik op 9 maart aan de Tweede Kamer heb toegezonden (Kamerstuk 29 544, nr. 590) en in de schriftelijke beantwoording aan uw Kamer op de vragen die zijn gesteld naar aanleiding van de voorhangprocedure (Kamerstuk 29 544, nr. 601) ben ik ingegaan op de te verwachten inkomenseffecten.
Bent u bereid om maatregelen te nemen om mensen die er als gevolg van het schattingsbesluit substantieel op achteruit gaan, te compenseren? Zo ja, vanaf welk bedrag? Zo nee, waarom niet en waarom vindt u het wenselijk dat een technische aanpassing van het berekenen van het aantal gewerkte uren, verregaande gevolgen kan hebben voor het inkomen van mensen?
Ik ben niet bereid aanvullende compenserende maatregelen te treffen. De aanpassing van het Schattingsbesluit was nodig om een substantiële besparing (€ 8 miljoen per jaar) te realiseren op de uitvoeringskosten van het UWV. Dit in het kader van de taakstelling die het UWV is opgelegd. Bij dereguleringsvoorstellen blijkt het vaak niet mogelijk om deze zonder inkomenseffecten door te voeren. Het kabinet acht de geraamde inkomenseffecten van de aanpassing van het schattingsbesluit acceptabel. Daarnaast geldt dat de aanpassing leidt tot een correctere toepassing van de inkomstenverrekening in de WAO, WAZ en Wajong. Door de periodeloonvergelijking wordt immers gekeken naar de mate van inkomstenderving als gevolg van het arbeidsongeschikt raken, los van het aantal uren dat men werkt. Tot slot zou het duurzaam compenseren van de groep WAO-gerechtigden ook leiden tot onacceptabel hoge uitvoeringskosten.
Omdat de aanpassing van het Schattingsbesluit voor een kleine groep mensen een inkomensachteruitgang betekent, heb ik overgangsrecht getroffen. In het schattingsbesluit was aanvankelijk voorzien in overgangsrecht van 6 maanden voor de groep gerechtigden die louter als gevolg van de wijziging van het Schattingsbesluit een inkomensachteruitgang zouden ervaren. Naar aanleiding van de discussie in het algemeen overleg van 29 mei jl. over de aanpassing van het Schattingsbesluit heb ik het overgangsrecht verruimd van 6 maanden naar 1 jaar. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd bij brief van 2 juni 2015 (Kamerstuk 29 544, nr. 620). Gezien de verruiming van het overgangsrecht zie ik geen aanleiding voor verdere compenserende maatregelen.
Op welke wijze zijn betrokkenen geïnformeerd over de veranderingen die het aanpassingsbesluit voor hun uitkering heeft? Is dit in alle gevallen tijdig gebeurd?
Alle gerechtigden die het betreft worden persoonlijk telefonisch én schriftelijk geïnformeerd. Het UWV benadert alle betrokkenen in de periode van 1 juli 2015 tot 1 januari 2016. Dit was ook de afspraak met het UWV. Aangezien de genoemde periode nog loopt zijn nog niet alle gerechtigden op dit moment benaderd.
Klopt het dat er mensen zijn die er minstens een uitkeringsklasse op achteruit gaan en pas na de zomervakantie hierover door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) zijn geïnformeerd? Deelt u de mening dat dit in strijd is met de in de wet opgenomen overgangstermijn van een half jaar (juli 2015 tot december 2015)? Bent u bereid om deze mensen alsnog een overgangstermijn van een half jaar toe te kennen?
Zoals gezegd benadert het UWV in de periode van 1 juli 2015 tot 1 januari 2016 alle gerechtigden die werken. Voor gerechtigden voor wie de aanpassing van het Schattingsbesluit leidt tot een verlaging van de uitkering, geldt in alle gevallen dat dit niet eerder dan per 1 juli 2016 wordt geëffectueerd. Dit overgangsrecht is vastgelegd in het Schattingsbesluit. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd bij brief van 2 juni 2015 (Kamerstuk 29 544, nr. 620). Aangezien de gehele operatie vóór 1 januari 2016 is afgerond, hebben alle gerechtigden die te maken krijgen met de inkomensachteruitgang een gewenningsperiode van maximaal 1 jaar en minimaal 6 maanden.
De overgangssituatie hybride WGA-markt |
|
Grace Tanamal (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Maas in WGA wet kan UWV honderden miljoenen kosten»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Klopt het bericht dat het Uitvoeringinstituut werknemersverzekeringen (UWV) met een schadelast van € 500 tot € 600 miljoen achterblijft als het gaat om de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA)? Zo nee, kunt u aangeven om welk bedrag het gaat?
Nee, de bedragen die Aon noemt in het artikel van de Telegraaf herken ik niet. Ik kan ook niet aangeven waarop Aon deze bedragen baseert. Ik vermoed dat Aon er bij deze berekeningen vanuit is gegaan dat alle werkgevers die nu eigenrisicodrager zijn in 2016 zouden terugkeren naar UWV. Dat ligt echter niet in de lijn der verwachting. Zoals ik in mijn brief van 21 september jongstleden (Kamerstukken II, 2015–2016, 32 716 nr. 21) heb aangegeven ben ik van mening dat het ongewenst en onbedoeld is dat werkgevers voor éénjarig financieel voordeel in 2016 overstappen naar UWV. Daarom heb ik in diezelfde brief ook een maatregel aangekondigd om dit te voorkomen.
Deelt u de mening dat de oproep van HR-adviseurs om gebruik te maken van een hiaat in de WGA-overgangsregeling ongewenst is? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Ik vind het ongewenst als werkgevers een financieel strategische keuze maken door in 2016 voor één jaar over te stappen naar UWV. Naast de kans dat hiermee de hybride markt ernstig destabiliseert, verlegt dit de focus van werkgevers van preventie en re-integratie naar financieel voordeel voor de korte termijn. Dat is precies wat ik probeer te voorkomen met de reeds aangekondigde wijzigingen in mijn brief van 22 juni 2015. (Kamerstukken II, 2014–2015, 32716-18)
Bent u bereid om een moreel appèl te doen op bureaus die ondernemingen oproepen om gebruik te maken van een hiaat in de WGA-overgangsregeling? Zo nee, waarom niet?
Omdat ik inmiddels een maatregel heb genomen om te voorkomen dat werkgevers in 2016 voor een éénjarig financieel voordeel overstappen naar de publieke verzekering bij UWV, acht ik een dergelijk moreel appel niet nodig.
Het wetsvoorstel «Verbetering hybride markt WGA» dat nu bij de Afdeling advisering van de Raad van State ligt bevat een maatregel waardoor aan werkgevers geen toestemming wordt verleend om eigenrisicodrager te worden zolang zij niet drie jaar publiek bij UWV verzekerd zijn geweest. Deze maatregel zal zo spoedig mogelijk in 2016 in werkingtreden. Alle werkgevers die in 2016 terugkeren naar UWV betalen daardoor vanaf 1 januari 2017 nog minimaal twee jaar de meer marktconforme premie volgens de nieuwe systematiek zoals ik heb aangekondigd in mijn brief van 22 juni jongstleden. Na inwerkingtreding van deze maatregel wordt aan werkgevers geen toestemming verleend om weer eigenrisicodrager te worden zolang zij niet drie jaar publiek bij UWV verzekerd zijn geweest. Werkgevers die na inwerkingtreding van deze maatregel per 1 januari 2017 eigenrisicodrager willen worden vanuit het UWV moeten dan al minstens drie jaar, dus vanaf 1 januari 2014 of eerder bij UWV, verzekerd zijn geweest. Verder verwijs ik graag naar de Kamerbrief waarin ik deze maatregel heb aangekondigd: Kamerstukken II, 2015–2016, 32 716 nr. 21.
Herinnert u zich eerdere vragen en antwoorden over de overgangssituatie hybride WGA-markt?2
Ja.
Wordt de WGA-schadelast uitsluitend betaald uit de rentehobbellast, zoals u aangeeft in uw beantwoording? Zo nee, kunt u aangeven om hoeveel publiekgeld het gaat?
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 22 juni 2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32716-18) heb aangegeven worden vanaf de inwerkingtreding van de Wet «Verbetering hybride markt WGA» de staartlasten van alle werkgevers die op enig moment kiezen voor eigenrisicodragerschap vanuit de rentehobbelreserve gefinancierd. Deze reserve bestaat uit middelen die via de premies voor de Werkhervattingskas bijeen zijn en zullen worden gebracht.
Kan een verhoogde terugkeerpremie via een algemene maatregel van bestuur of het toerekenen van de WGA-staartlasten aan de instroom vanaf 2016 een oplossing zijn voor het door u omschreven «ongewenste en eenmalig effect»? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze oplossing leidt tot grote uitvoeringstechnische risico’s. Inmiddels heb ik een andere maatregel genomen. Zie antwoord 2 en 4.
De inkomensbescherming van slachtoffers van arbeidsongevallen en beroepsziekten |
|
John Kerstens (PvdA), Grace Tanamal (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Inkomen na ongeval op werk niet goed beschermd»?1
Ja
Klopt het dat Nederland achterblijft bij de internationale normen als het gaat om de inkomensbescherming van slachtoffers van arbeidsongevallen en beroepsziekten? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening is de inkomensbescherming bij arbeidsongeschiktheid als gevolg van een arbeidsongeval of beroepsziekte in Nederland niet minder, zo niet beter, geregeld dan in andere landen. Dit baseer ik op de vergelijkende tabel van Missoc (Mutual Information System on Social Protection) waarin voor 28 EU-landen informatie is opgenomen over de sociale bescherming bij arbeidsongevallen en beroepsziekten. Daarbij merk ik op dat onderlinge vergelijking niet eenvoudig is, onder meer omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op verschillende manieren wordt vastgesteld, de uitkeringen soms vaste bedragen zijn (dus niet gerelateerd aan het loonverlies) en niet altijd duidelijk is hoe de daglonen worden vastgesteld. Met deze slag om de arm kan worden vastgesteld dat de meeste EU-landen onderscheid maken tussen enerzijds kortdurende en anderzijds langdurige uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid door een arbeidsongeval of beroepsziekte. Bij kortdurende uitkeringen is Nederland bijzonder doordat over een periode van maximaal 104 weken recht bestaat op loondoorbetaling, terwijl in veel andere EU-landen die periode niet langer is dan één jaar. De inkomensbescherming in Nederland is zodoende in het tweede jaar gunstiger, omdat de werknemer in dat jaar recht heeft op 70% loondoorbetaling, ongeacht de mate van arbeidsongeschiktheid. In die andere EU-landen is de uitkering in het tweede jaar, omdat de werknemer reeds overgegaan is naar de langdurige uitkering, wel afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Na 104 weken ziekte heeft een werknemer in Nederland recht op een uitkering op grond van de WIA, indien hij ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De hoogte van de toegangsdrempel loopt zeer uiteen in de andere EU-landen, van 0% (zoals België) tot 50% (Bulgarije en Kroatië). Bij langdurige uitkeringen wordt in veel EU-landen onderscheid gemaakt tussen volledige en gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Bij volledige arbeidsongeschiktheid bedraagt de WIA-uitkering 75% (IVA) of 70% (WGA) van het dagloon. In de andere EU-landen ligt de uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid tussen 67% (Duitsland)2 en 100% (onder andere België) van het dagloon. De langdurige uitkeringen bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid zijn lastig vergelijkbaar, omdat de EU-landen uiteenlopende staffels gebruiken en omdat – als gezegd – sommige landen een vaste uitkering kennen. Ook hier is Nederland in die zin bijzonder doordat de loongerelateerde WGA-uitkering 70% van het dagloon bedraagt, indien de werknemer geen inkomen uit arbeid heeft. De andere EU-landen kennen niet het systeem dat de werkloosheidsuitkering is geïntegreerd in de arbeidsongeschiktheidsuitkering. De loongerelateerde WGA-uitkering is daardoor meestal hoger dan de langdurige uitkering bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid in andere EU-landen. De daaropvolgende WGA-loonaanvulling is vergelijkbaar met de uitkering die werknemers in andere EU-landen ontvangen bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Voor de WGA-loonaanvulling is vereist dat de werknemer voldoet aan de inkomenseis. Als hij daar niet aan voldoet, heeft hij recht op de WGA-vervolguitkering. Deze kan, althans voor werknemers die meer hebben verdiend dan het WML, lager zijn dan de arbeidsongeschiktheidsuitkering bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid in andere EU-landen doordat de vervolguitkering is gerelateerd aan het WML en niet aan het dagloon.
Mensen die ziek worden door werk kunnen bovenop de inkomensbescherming die voor iedereen geldt de schade claimen bij de werkgever als de werkgever zich niet heeft gehouden aan zijn zorgplicht en verwijtbaar heeft gehandeld. De procedure bij het claimen van schadevergoeding bij arbeidsongevallen en beroepsziekten kan worden verbeterd. Hierover zal ik de Kamer binnenkort per brief nader informeren.
Deelt u de conclusie uit het bericht dat de schadecompensatie bij beroepsrisico’s niet aan de eisen van de internationale arbeidsorganisatie voldoet? Zo nee, waarom niet?
In 2011 heeft het Comité van Deskundigen van de ILO (hierna: Comité) zijn oordeel gegeven over de vraag of de Wet WIA in overeenstemming is met ILO-verdrag nr. 121 (zie ILO, Report of the Committee of Experts on the Apllication of Conventions and Recommendations, Report III, Part 1A). Dit verdrag bevat normen waaraan een wettelijke regeling inzake het risico van inkomensverlies als gevolg van arbeidsongeschiktheid door een arbeidsongeval of een beroepsziekte moet voldoen. Volgens het Comité zou de Wet WIA op acht punten in strijd zijn met ILO-verdrag nr. 121. De toenmalige Staatssecretaris van SZW, de heer De Krom, heeft zijn zienswijze over het oordeel van het Comité gegeven in een brief van 6 april 2011 aan de Tweede Kamer (zie Kamerstukken II 2010/11, 29 427, nr. 70). In die brief geeft hij een uitgebreide motviering waarom de opvatting van het Comité op zes punten niet wordt gedeeld door de Nederlandse staat. Met betrekking tot de andere twee punten werd het volgende opgemerkt. Ten eerste zou volgens artikel 22 van ILO-verdrag nr. 121 geen sanctie mogen worden opgelegd als een arbeidsongeschikte niet meewerkt aan zijn re-integratie. Hieruit blijkt dat het verdrag tot stand is gekomen in een tijd dat inkomensbescherming voorop stond. Dat men er toen niet aan heeft gedacht dat ook re-integratieverplichtingen aan arbeidsongeschikten moeten kunnen worden opgelegd, is dan ook begrijpelijk. Tegenwoordig ligt de nadruk in het beleid echter op zoveel mogelijk aan het werk blijven of het werk hervatten. Daarbij past dat zo nodig een sanctie wordt opgelegd als een arbeidsongeschikte daar niet aan meewerkt. Ten tweede zou de hoogte van de WGA-vervolguitkering te laag zijn ten opzichte van de hoogte van de IVA-uitkering of de WGA-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid. Op grond van artikel 14, derde lid, van ILO-verdrag dient de uitkering bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid namelijk in een billijke verhouding te staan tot de uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid. Daarover kan worden opgemerkt dat de WGA-vervolguitkering als zodanig voldoet aan artikel 20 van ILO-verdrag nr. 121. Men zou dan ook kunnen stellen dat de IVA- en WGA-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid «te hoog» zijn. Er is echter geen enkele aanleiding om deze uitkeringen te verlagen. Dat de huidige situatie begunstigend is voor (duurzaam) volledig arbeidsongeschikten valt mijns inziens goed te rechtvaardigen.
Klopt het dat de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) niet op alle punten voldoet aan de vastgestelde normen? Zo ja, om welke normen gaat het hier?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u zich in het beeld dat werkgevers «nauwelijks maatregelen nemen om de werkplek gezonder en veiliger te maken»? Zo ja, op welke manier gaat u werkgevers aansporen om te zorgen voor een gezondere en veiligere werkplek voor werknemers? Zo nee, waarom niet?
Het algemene beeld is dat werkgevers en werknemers werk maken van gezond en veilig werken, maar ook dat verbeteringen nodig en mogelijk zijn. Met beleid en inspectie blijf ik werkgevers en werknemers aansporen om meer of beter werk te maken van gezond en veilig werken. Onder andere met de programma’s «Zelfregulering» en «Duurzame Inzetbaarheid» stimuleer en ondersteun ik werkgevers om samen met de werknemers te zorgen voor een gezonde, veilige en prettige werkomgeving.
Het bericht: Artsen: 150.000 onterechte uitkeringen |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht in Trouw waarin keuringsartsen aangeven dat menig afgekeurde in tien jaar geen arts ziet?1
Ja, ik ken het bericht.
Klopt het dat 150.000 mensen ten onrechte een WGA-uitkering krijgen, omdat ze niet herbeoordeeld worden?
UWV heeft in nauwe afstemming met mijn ministerie afspraken gemaakt over een nieuw (her)beoordelingsbeleid UWV. Dit beleid is per 1 januari 2011 ingevoerd. Uitgangspunt van dit herbeoordelingsbeleid is dat een langdurige uitkeringssituatie die niet gericht is op participatie slechts voor een zeer beperkte groep van toepassing is (IVA, duurzaam geen arbeidsvermogen).
Participatie staat voorop. Dit betekent dat voor iedereen die arbeidsmogelijkheden heeft, wordt ingezet op het benutten van de mogelijkheden. Dit betekent het volgende:
Deze invulling van het herbeoordelingsbeleid zorgt ervoor dat alleen herbeoordelingen plaatsvinden op die momenten dat dit het meest zinvol is. Dit is vanuit het oogpunt van effectieve inzet van overheidsgeld wenselijk. In de discussie over herbeoordeling is het van belang om de effectiviteit mee te wegen. Ik vind dat in het huidige herbeoordelingsbeleid van het UWV een goede balans is gevonden. Het genoemde getal van 150.000 arbeidsongeschikten die geschikt kunnen worden verklaard als zij maar herbeoordeeld zouden worden, herken ik absoluut niet. Ook het UWV herkent dit cijfer op geen enkele wijze. Er zou hier gedoeld kunnen worden op mogelijk arbeidspotentieel onder de ontvangers van alle arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (dit zijn er ongeveer 800.000). Het grootste deel van deze 800.000 betreft echter nog altijd WAO-uitkeringsgerechtigden. In de beleidsdoorlichting artikel 3 begroting SZW over arbeidsongeschiktheid die ik op 15 december 2014 aan de Tweede Kamer heb gestuurd (Kamerstukken 2014–2015, 30 982, nr. 18) staat al aangegeven, dat er onder ontvangers van de WAO weinig meer arbeidspotentieel zal zijn dan nu al is vastgesteld, en dat met name de begeleiding naar werk (de businesscase UWV) naar verwachting veel meer zal kosten dan het opbrengt, zodat ik heb besloten om de pilot die in de businesscase UWV was voorgesteld niet uit te voeren.
Hoe gaat u voorkomen dat dit leidt tot een groeiende groep arbeidsongeschikten die vastzitten in de uitkering, terwijl ze eigenlijk zouden kunnen werken?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen uiterlijk een week voor de behandeling van de initiatiefnota «Activering uit Arbeidsongeschiktheid» (gepland op 28 september 2015) beantwoorden?2
Ja.
Het bericht dat sommige werkgevers zieke werknemers onbetaald in dienst houden om de ontslagvergoeding te ontlopen |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat sommige werkgevers ziek personeel na de loondoorbetalingsperiode onbetaald in dienst houden om de ontslagvergoeding niet te hoeven betalen? 1
Zoals ik in antwoord op een soortgelijke vraag van de leden Vermeij en Tanamal (PvdA) heb aangegeven, vind ik het niet getuigen van fatsoenlijk werkgeverschap als de enige reden voor het onbetaald in dienst houden van een werknemer is het niet willen betalen van een transitievergoeding. Aan het in stand houden van een arbeidsovereenkomst zijn bovendien verplichtingen verbonden. Zo blijft de werkgever bijvoorbeeld gehouden zich in te spannen voor de re-integratie van de werknemer en passende arbeid aan te bieden als dat voorhanden is. Wel merk ik hierbij op dat een werkgever ook om andere redenen dan het niet willen betalen van een transitievergoeding kan besluiten een werknemer in dienst te houden. Bijvoorbeeld omdat hij verwacht dat er binnen afzienbare termijn verbetering zal optreden in de gezondheidssituatie van de werknemer, omdat er binnen afzienbare termijn ander passend werk beschikbaar zal komen, of omdat hij zich ook op langere termijn nog wil inspannen om een werknemer te re-integreren als de gelegenheid zich bij hem voordoet. Daar is uiteraard niets mis mee, integendeel.
Welke maatregel gaat u treffen om deze ontduiking van de Wet Werk en Zekerheid te voorkomen?
Zoals ik in antwoord op dezelfde vraag van de leden Vermeij en Tanamal (PvdA) heb aangegeven, maakt van de Wwz onderdeel uit dat een werknemer zich tot de rechter kan wenden als hij meent dat een werkgever zijn verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst niet nakomt en om die reden de rechter tevens kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Als de rechter oordeelt dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever kan hij aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen en heeft de werknemer, op grond van artikel 7:673 lid 1, onder b, van het Burgerlijk Wetboek, recht op een transitievergoeding. Aanvullende maatregelen acht ik niet nodig.
Weet het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) welke werknemers met een arbeidsongeschiktheidsuitkering een arbeidsovereenkomst hebben zonder dat loon wordt betaald? Zo nee, kan de polisadministratie zo worden ingericht dat dit wel bekend wordt? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het?
Het UWV beschikt niet over gegevens aan de hand waarvan met zekerheid kan worden vastgesteld of een werknemer een arbeidsovereenkomst heeft zonder dat loon wordt ontvangen. De reden hiervoor is dat een werkgever niet verplicht is te melden aan het UWV dat het dienstverband is geëindigd. Uitgaan van de polisadministratie zou dan ook een vertekend beeld geven van het aantal zogenoemde sluimerende dienstverbanden omdat ook werknemers zullen worden meegeteld waarvan het dienstverband wel is beëindigd maar dit niet aan UWV is gemeld. Omgekeerd geldt in het geval van een werkgever die eigen risicodrager is dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering die wordt betaald in de polisadministratie als loon wordt aangemerkt waardoor in deze gevallen niet te achterhalen is of sprake is van een sluimerend dienstverband of niet. Ten slotte geldt dat voor zover het (in beide gevallen) wel werknemers zou betreffen waarvan het dienstverband niet is beëindigd, dit nog niet betekent dat het niet beëindigen is ingegeven door het niet willen betalen van de transitievergoeding. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 kan een werkgever ook om andere (legitieme) redenen besluiten een werknemer in dienst te houden. Nog afgezien van het feit dat een andere inrichting van de polisadministratie veel inspanning zal vergen, en dit in het geval van een werkgever die eigen risicodrager is geen soelaas zal bieden, zal niet uit de polisadministratie kunnen worden afgeleid wat het motief is van een werkgever om het dienstverband niet beëindigen (noch of de werkgever zich aan de uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen houdt).
Wilt u de wet aanpassen zodat mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering op eigen verzoek de arbeidsovereenkomst, indien geen loon wordt betaald, kan ontbinden en recht krijgt op de ontslagvergoeding? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
De nieuwe vondst van werkgevers om de transitievergoeding te omzeilen. |
|
Roos Vermeij (PvdA), Grace Tanamal (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Nieuwe vondst werkgevers tegen ontslagvergoeding»?1
Ja
Klopt het dat er werkgevers zijn die zieke medewerkers onbetaald in dienst houden om zo de transitievergoeding te ontduiken?
Uit de berichtgeving waar naar wordt verwezen kan ik niet anders concluderen dan dat er kennelijk werkgevers zijn die gebruik maken van de genoemde constructie om geen transitievergoeding te hoeven betalen, of aangeven hiervoor belangstelling te hebben. Tegelijkertijd echter is in de periode van week 28 tot en met 33 voor gemiddeld ruim 46 werknemers per week bij UWV toestemming voor ontslag aangevraagd wegens langdurige arbeidsongeschikt. Daaruit leid ik af dat voor zover er sprake is van het hanteren van een constructie om het betalen van een transitievergoeding te ontlopen, hier niet veelvuldig gebruik van wordt gemaakt. Afgezet tegen het gemiddelde aantal ontslagaanvragen per week in 2014 wegens langdurige arbeidsongeschiktheid (84) is hierbij weliswaar sprake van een daling, maar die daling is vermoedelijk het gevolg van het feit dat werkgevers in de aanloop naar de inwerkingtreding van het nieuwe ontslagrecht meer ontslagaanvragen hebben ingediend dan normaal gesproken (per week bezien) het geval is (zodat hier het oude recht nog op van toepassing is).
Kunt u aangeven hoeveel werkgevers gebruik maken van het zogenaamd sluimerend dienstverband om onder de transitievergoeding uit te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten welke consequenties een sluimerend dienstverband heeft voor het re-integratietraject en de eventuele aanvraag van een WIA-uitkering?
Voor de toekenning van een WIA-uitkering is relevant of een werknemer aan de voorwaarden hiervoor voldoet en de werkgever zich voldoende heeft ingespannen om de werknemer te re-integreren. Als dat het geval is, komt de werknemer in aanmerking voor een WIA-uitkering, ook als het dienstverband niet wordt verbroken. In dat laatste geval is de werkgever uiteraard wel gehouden de verplichtingen die hieruit volgen na te komen. Zo blijft de werkgever bijvoorbeeld gehouden zich in te spannen voor de re-integratie van de werknemer en passende arbeid aan te bieden als dat voorhanden is.
Deelt u de mening dat het ontwijken van de transitievergoeding, door het onbetaald in dienst houden van werknemers, getuigt van onfatsoenlijk werkgeverschap? Zo nee, waarom niet?
Als de enige reden voor het onbetaald in dienst houden van een werknemer is het niet willen betalen van een transitievergoeding dan getuigt dat in mijn ogen niet van fatsoenlijk werkgeverschap. In mijn reactie op het betreffende artikel heb ik dat ook aangegeven. Aan het in stand houden van een arbeidsovereenkomst zijn zoals hiervoor reeds weergegeven bovendien verplichtingen verbonden. Wel merk ik hierbij op dat een werkgever ook om andere redenen dan het niet willen betalen van een transitievergoeding kan besluiten een werknemer in dienst te houden. Bijvoorbeeld omdat hij verwacht dat er binnen afzienbare termijn verbetering zal optreden in de gezondheidssituatie van de werknemer, of omdat er binnen afzienbare termijn ander passend werk beschikbaar zal komen, of omdat hij zich ook op langere termijn nog wil inspannen om een werknemer te re-integreren als de gelegenheid zich bij hem voordoet. Daar is uiteraard niets mis mee, integendeel.
Welke maatregelen kunnen er vanuit de overheid genomen worden om deze vorm van ontwijking tegen te gaan?
Van de Wwz maakt onderdeel uit dat een werknemer zich tot de rechter kan wenden als hij meent dat een werkgever zijn verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst niet nakomt en om die reden de rechter tevens verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Als de rechter oordeelt dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever kan hij aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen en heeft de werknemer, op grond van artikel 7:673 lid 1, onder b, van het Burgerlijk Wetboek, recht op een transitievergoeding. Ik meen dat hiermee kan worden volstaan en er geen aanvullende maatregelen nodig zijn.
Bent u bereid deze maatregelen toe te passen tegen deze vorm van ontwijking van de transitievergoeding? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het wegvallen van inkomsten als gevolg van een uitspraak van KiFiD over een WAO-gat verzekering |
|
Paul Ulenbelt |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht1 dat het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KiFiD)2 heeft bepaald dat verzekeraars niet de verplichting hebben om het AOW-gat te dichten voor reeds zieke verzekerden dat ontstaat door het eindigen van de aanvullende WAO-gat uitkering bij 65 jaar?
Door de verhoging van de AOW-leeftijd kunnen werknemers en zelfstandigen die voor 2013 arbeidsongeschikt zijn geworden, worden geconfronteerd met een inkomenshiaat. Dit is ten tijde van de behandeling van het wetsvoorstel AOW-leeftijdsverhoging (Kamerstuk 33 290) ook aan de orde geweest. Het Verbond van Verzekeraars heeft de verzekeraars toentertijd aanbevolen om de groep bestaande verzekerden die (nog) geen uitkering ontvangen en bestaande klanten met een lopende uitkering te informeren over het inkomenshiaat.
De mensen die op 1 januari 2013 al een private arbeidsongeschiktheidsverzekering ontvingen die eindigt op 65 jaar, kunnen een beroep doen op de tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR), mits zij aan de voorwaarden voldoen.
Daarnaast is in de schriftelijke behandeling van de overbruggingsregeling (Kamerstuk 32 163, nr. 23) aangegeven dat het Verbond van Verzekeraars heeft aangegeven dat verzekeraars activiteiten ontplooien om nieuwe gevallen van inkomenshiaten zoveel mogelijk te voorkomen onder zowel werknemers als zelfstandigen. Voor nieuwe klanten geldt dat de meeste inkomensverzekeraars de voorwaarden van de nieuwe producten aanpassen aan de AOW-leeftijdsverhoging. Voor het grootste deel van de bestaande klanten die nu tot 65-jarige leeftijd verzekerd zijn, biedt het merendeel van de inkomensverzekeraars een oplossing voor het verzekeringshiaat. De condities waaronder deze oplossing wordt aangeboden – zoals het medisch acceptatiebeleid, de gehanteerde leeftijdsgrens, en de kosten van de uitbreiding – verschillen per verzekeraar.
Bent u bekend met het probleem dat ontstaat bij de groep mensen die een WAO-gat verzekering hebben afgesloten om het inkomensverschil dat ontstaat bij de overgang van de WAO-loondervingsuitkering (70% van het laatstverdiende (gemaximeerde) loon) naar de WAO-vervolguitkering af te dekken, waarbij deze verzekering de einddatum niet aanpast naar de AOW-leeftijd als de deelnemer al ziek was voor ingang van de verhoging van de AOW-leeftijd? Zo ja, wat is hierop uw reactie? Zo nee, bent u bereid dit probleem te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de gevolgen voor deze groep verzekerden die een teruggang van honderden euro’s per maand krijgen in de periode tussen hun 65e levensjaar en de ingangsdatum van de AOW waarbij de totale terugval in inkomen op kan lopen tot € 10.000 en meer? Zo ja, wat is hierop uw reactie? Zo nee, bent u bereid deze gevolgen te onderzoeken?
De mensen die op 1 januari 2013 al een uitkering kregen uit een private arbeidsongeschiktheidsuitkering die eindigt op 65 jaar, kunnen een beroep doen op de tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR). Bij het tot stand komen van de OBR heeft het kabinet er voor gekozen om deze groep ook onder de OBR te laten vallen, omdat zij zich in een vergelijkbare situatie bevinden als mensen waarvan de VUT eindigt op 65-jarige leeftijd. Iemand kan een beroep doen op de OBR als hij aan de voorwaarden voldoet, zoals een inkomen tot en met 200% (alleenstaanden) of 300% (samenwonenden) van het brutominimumloon ingevolge de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML). De regeling kent een partner- en vermogenstoets, exclusief eigen woning en pensioenvermogen.
Bent u bereid om te onderzoeken of deze groep in aanmerking kan komen voor compensatie? Zo ja, welke acties gaat u hiervoor ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Deze mensen kunnen mits zij aan de voorwaarden voldoen een beroep doen op de tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR). Zie ook het antwoord onder 3.
De (h)erkenning van endometriose |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Henk van Gerven |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de chronische ziekte endometriose en de soms ontwrichtende gevolgen (arbeidsongeschiktheid, kinderloos blijven, leven met forse pijnen, etc.) van deze aandoening voor vrouwen?1 2
Ja, ik ben bekend met endometriose.
Is het waar dat endometriose voor het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) reden is om het arbeidsongeschiktheidscriterium niet toe te passen en tevens grond is om een beroep op een uitkering vanuit de Ziektewet te weigeren? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om endometriose wel als arbeidsongeschiktheidscriterium dan wel grond voor een beroep op een uitkering van de Ziektewet te erkennen? Kunt u dit toelichten?
Nee, dit is niet waar. De diagnose endometriose is voor het UWV geen reden om af te zien van het toepassen van het arbeidsongeschiktheidscriterium. Voor de vraag of men arbeidsongeschikt is, is relevant of de beperkingen veroorzaakt worden door ziekte of gebrek. Verzekeringsartsen van het UWV zijn bekend met de diagnose endometriose en zien het ook als ziekte. Vervolgens is het aan de verzekeringsarts om, gegeven de diagnose, de beperkingen vast te stellen. Een bepaalde ziekte verschaft op zichzelf geen recht op uitkering. De diagnose maakt de klachten en beperkingen voor de verzekeringsarts wel gemakkelijker herkenbaar. Het is derhalve een belangrijk hulpmiddel voor de verzekeringsarts, maar geen doel op zichzelf. Mochten de beperkingen de werknemer beletten om het eigen werk te doen, kan dit leiden tot arbeidsongeschiktheid.
Overigens is ook het eventueel ontbreken van een exacte diagnose geen reden voor een verzekeringsarts om af te zien van een keuring.
Kunt u toelichten welke richtlijn voor diagnostiek en behandeling wordt gehanteerd door keuringsartsen van het UWV bij de beoordeling van deze chronische aandoening?
Het UWV heeft voor endometriose geen specifieke verzekeringsgeneeskundige richtlijn of protocol. De verzekeringsarts maakt gebruikt van de richtlijn die wordt ondersteund door de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG). Het gaat om de internationale richtlijn «Management of women with endometriosis». Deze is ontwikkeld door de European Society of Human Reproduction and Embryology (ESHRE). Een richtlijn of protocol biedt de verzekeringsarts van het UWV de mogelijkheid om goed te kunnen inschatten wat de beperkingen en mogelijkheden van de werknemer zijn. Het helpt de verzekeringsarts bijvoorbeeld bij de anamnese, het interpreteren van specialistische gegevens of het draagt mogelijkheden aan om bepaalde beperkingen in de overwegingen te betrekken.
Welke mogelijkheden hebben vrouwen die vanuit een baan dan wel werkloosheidsuitkering vanwege endometriose een beroep doen op de Ziektewet, maar waarbij de keuringsarts van het UWV zonder enig onderzoek dan wel raadpleging van een arts – gespecialiseerd in endometriose – de Ziektewetuitkering stopt en vrouwen opdraagt het werk of de sollicitatieplicht te hervatten, ondanks dat zij dagelijks forse hoeveelheden pijnstillers slikken om de pijn te verzachten? Acht u dit een wenselijke situatie? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om aan deze situatie een einde te maken?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 is de diagnose endometriose op zichzelf geen aanleiding om een ZW-uitkering te weigeren of stop te zetten. Het gaat altijd om de beperkingen die gepaard gaan met de ziekte. Deze kunnen van geval tot geval verschillen.
Bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling is het verhaal van de werknemer het uitgangspunt. Waar nodig zal onderzoek plaats vinden en eventueel zal de verzekeringsarts in overleg met de werknemer informatie inwinnen bij de behandelend arts. Afhankelijk van de aard en ernst van de klachten, de ingezette behandeling en het effect hiervan zal de verzekeringsarts beperkingen en mogelijkheden vaststellen. Dit wordt besproken met de werknemer. Mocht de werknemer later nog vragen hebben, dan kan deze de verzekeringsarts benaderen voor een nadere toelichting. Bij een blijvend verschil van mening staat de weg van de bezwaarprocedure open.
Is het waar dat Nederland endometriose niet als ziekte heeft erkend, terwijl andere landen zoals Amerika, Canada en België hiertoe reeds zijn overgegaan? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om endometriose op korte termijn te erkennen?
Het erkennen van ziekten is geen overheidstaak. Het is de verantwoordelijkheid van (internationale) representatieve professionele beroepsverenigingen om zich daar over te buigen. In het geval van endometriose is dat het geval. Er bestaat voor de behandeling van endometriose een internationale richtlijn. Deze is ontwikkeld door European Society of Human Reproduction and Embryology (ESHRE). Vanuit Nederland is de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) hierbij betrokken. De NVOG heeft tevens een voorlichtingsbrochure voor patiënten ontwikkeld.
Het verbeteren van de mogelijkheden voor zzp'ers om zich te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Is het u bekend dat slechts 36 procent van de zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) verzekerd is tegen arbeidsongeschiktheid1, dat de mogelijkheid tot een vrijwillige verzekering bij het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) slechts bij 12 procent van de zzp'ers bekend is2, en dat in totaal slechts ruim 18.000 mensen gebruik maken van de mogelijkheid tot vrijwillig verzekeren bij het UWV?3
Ja.
Op welke wijze brengt het UWV de mogelijkheid tot een vrijwillige Ziektewet- en WIA-verzekering onder de aandacht van zzp'ers? Welke maatregelen wilt u nemen om de bekendheid van de vrijwillige verzekering te vergroten?
Het UWV heeft langs verschillende lijnen de informatievoorziening over de vrijwillige verzekering verbeterd.
Allereerst brengt het UWV de vrijwillige verzekering prominenter onder de aandacht in de gesprekken die het WERKbedrijf voert met personen die als zelfstandige starten vanuit een uitkering die zij ontvangen van het UWV, bijvoorbeeld een WW-uitkering. Voorts is de vindplaats van de vrijwillige verzekering op de internetsites van het UWV verbeterd. De verbetering van de vindbaarheid is een continu lopend proces, dat het UWV continu monitort.
Tot slot zijn er bij het KCC (klant contact centrum) van het UWV verbeteringen doorgevoerd, waardoor de medewerker, bij binnenkomende vragen die direct of indirect gerelateerd (kunnen) zijn aan de vrijwillige verzekering, een signaal krijgt om de vrijwillige verzekering onder de aandacht te brengen.
Deze verbeteringen heeft het UWV recent doorgevoerd. Daarom ben ik niet van plan om nu aanvullende maatregelen te nemen om de bekendheid van de vrijwillige verzekering verder te vergroten.
Waarom is de vrijwillige verzekering bij het UWV alleen toegankelijk voor mensen die eerder in loondienst hebben gewerkt en verplicht verzekerd waren?
De vrijwillige verzekeringen tegen het ziekte- en arbeidsongeschiktheidsrisico, op grond van de Ziektewet (ZW) respectievelijk de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), zijn in het leven geroepen om werknemers, die verplicht verzekerd zijn geweest, de gelegenheid te bieden hun verzekering op vrijwillige basis voort te zetten, wanneer hun verplichte verzekering (tijdelijk) eindigt. Omdat er sprake is van het voortzetten van een eerder geëindigde verzekering, wordt deze gelegenheid alleen geboden aan ex-werknemers (zoals mensen die in loondienst hebben gewerkt of die een uitkering van het UWV hebben ontvangen), die voorheen verzekerd waren.
Vrijwillige verzekering is mogelijk als de ex-werknemer als zelfstandige een onderneming start, als hij zijn werk in loondienst voor korte tijd onderbreekt (bijvoorbeeld omdat hij onbetaald verlof opneemt) of als hij in het buitenland gaat werken.
Waarom moeten zzp'ers zich aanmelden voor een vrijwillige verzekering binnen 13 weken nadat de verplichte werknemersverzekering is gestopt?
Als de ex-werknemer zijn verplichte verzekering op vrijwillige basis wil voortzetten, dan moet hij zich hiervoor aanmelden bij het UWV binnen 13 weken nadat zijn verplichte verzekering is geëindigd. Reden voor deze termijn is dat er – zoals hiervoor toegelicht – geen sprake is van een nieuwe verzekering, maar dat sprake is van voortzetting van een al bestaande verzekering.
Voorheen bedroeg de aanmeldtermijn vier weken. Omdat deze termijn destijds als te krap werd ervaren, is deze termijn in 2008 verruimd naar 13 weken. Dat is geregeld in de Wet Zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen, die per 4 juni 2008 in werking is getreden. De gedachte is dat bij een termijn van 13 weken aan potentiële deelnemers aan de vrijwillige verzekering een redelijke termijn wordt geboden om na het starten van hun onderneming een afweging te maken of zij gebruik willen maken van de mogelijkheid om hun verzekering voort te zetten.
Bij verdere verlenging van de aanmeldtermijn en bij het openstellen van deze verzekering voor personen die niet in loondienst hebben gewerkt, bestaat het risico van negatieve selectie, doordat vooral ook zzp’ers die dreigen ziek of arbeidsongeschikt te worden, zich aanmelden voor de vrijwillige verzekering.
Bij de vrijwillige ZW-verzekering kan risicoselectie leiden tot een stijging van de premie. Dit zet de toegankelijkheid van de verzekering onder druk. Bij de vrijwillige WIA-verzekering kan risicoselectie ertoe leiden dat de bijdrage door werknemers aan deze verzekering voor zelfstandigen stijgt. Bij een uitbreiding van de doelgroep en het verlengen van de aanmeldtermijn wordt bovendien het karakter van de vrijwillige verzekering aangetast. Immers, hoe langer de onderbreking, des te minder valt deze verzekering als een «voortzetting» van de verplichte verzekering te beschouwen. De regels die gelden voor de vrijwillige verzekering, waaronder de aanmeldtermijn en de doelgroep, zijn geregeld in de ZW (in de artikelen 64 en volgende, in hoofdstuk IV, van de ZW) en in de Wet WIA (in de artikelen 18 en volgende, in hoofdstuk 2, van de Wet WIA).
In het IBO (interdepartementaal beleidsonderzoek) ZZP laat het kabinet onderzoek5 doen naar de oorzaken van de opkomst van zzp’ers, de gevolgen ervan en de mogelijke beleidsopties. Daarbij wordt ook de positie van zelfstandigen binnen de sociale zekerheid en hun verzekering tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico meegenomen. Het ligt voor de hand dat daarbij verschillende relevante beleidsopties met betrekking tot het arbeidsongeschiktheidsrisico aan bod zullen komen. Het kabinet zal het IBO naar verwachting voor de zomer aanbieden aan de Tweede Kamer.
In welke regelgeving zijn deze beperkingen vastgelegd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat zzp'ers die zich willen verzekeren bij UWV hiervan afzien, omdat zij de aanmeldtermijn overschrijden of niet eerder in loondienst hebben gewerkt?4
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de aanmeldtermijn voor de vrijwillige Ziektewet- en WIA-verzekering te verlengen en om deze verzekeringen ook open te stellen voor mensen die niet in loondienst hebben gewerkt?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel "Verzekeraar kansloos in concurrentie met het UWV" |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Verzekeraar kansloos in concurrentie met het UWV»?1
Ja.
Bent u het met de uitspraken van het Koninklijk Actuarieel Genootschap (AG) eens dat «als de overheid de regels niet verandert (er) voor het huidige stelsel geen rooskleurige toekomst (is) weggelegd»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet, en waar baseert u dit op?
Het Koninklijk Actuarieel Genootschap constateert dat, als gevolg van de verschillende financieringssystemen, het speelveld tussen het UWV en verzekeraars op de markt voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen niet gelijk is.
De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) kent met betrekking tot de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) een hybride stelsel. De WGA biedt werkgevers de keuze om zich via het UWV te verzekeren of om eigenrisicodrager te worden, waarbij de meeste werkgevers zich via een private verzekeraar verzekeren
Voor de financiering wordt een aantal voorwaarden aan zowel het UWV als aan de private verzekeraars gesteld. Doel van deze voorwaarden is om voldoende financiële zekerheid in te bouwen en om een zo gelijk mogelijk speelveld tussen het UWV en private verzekeraars te creëren. Het UWV moet de WGA middels een omslagstelsel financieren. De totale premie bij het UWV is dus gebaseerd op het financieren van de lopende lasten in het kalenderjaar. Private verzekeraars moeten bij de financiering van de WGA gebruik maken van een rentedekkingsstelsel. In de premiestelling moet rekening gehouden worden met een kapitaalreservering voor de toekomstige uitkeringslasten van werknemers die op het moment van overstap een WGA-uitkering ontvangen of ziek zijn en op termijn een WGA-uitkering ontvangen.
Naast verschillen in de financieringssystematiek zijn er meer verschillen tussen het UWV en private verzekeraars. Private verzekeraars kunnen zelf de duur van het contract dat zij offreren bepalen. Daarnaast hebben private verzekeraars de mogelijkheid om eigen pakketten samen te stellen en daarbij extra diensten aan te bieden. Deze extra diensten hebben effect op de premie die private verzekeraars in rekening brengen. Aangezien de verzekering bij het UWV de defaultoptie is, kent het UWV een acceptatieplicht. Private verzekeraars hebben geen acceptatieplicht. Daarnaast hebben private verzekeraars de mogelijkheid om producten gericht onder de aandacht van werkgevers te brengen. Daar tegenover staat dat private verzekeraars wel kosten maken voor acquisitie, deze kosten maakt het UWV niet.
Voor de werking van het hybride systeem is het van belang dat de voor- en nadelen voor de publieke verzekeraar (het UWV) en private verzekeraars voldoende tegen elkaar opwegen. Het hybride stelsel kan eraan bijdragen dat partijen scherp blijven en dat zowel op de private markt als bij het UWV zoveel als mogelijk gestreefd wordt om gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers weer zo veel mogelijk te re-integreren. Een continu aandachtspunt in het hybride stelsel is het creëren van een zo gelijk mogelijk speelveld tussen het UWV en private verzekeraars. Op basis van een analyse van de voor- en nadelen die partijen ten opzichte van elkaar hebben, is ten tijde van de introductie van het hybride stelsel geoordeeld dat het UWV en private verzekeraars elkaar in evenwicht houden.
In de eerste jaren na inwerkingtreding van de Wet WIA nam het aandeel eigenrisicodragers conform verwachting toe. Vanaf 2010 stabiliseerde het aandeel eigenrisicodragers zich. In die tijd was ruim 27% van de werkgevers eigenrisicodrager. In 2014 is het aandeel eigenrisicodragers voor het eerst gedaald en deze trend zet zich voort in 2015.
Het Rijk draagt in dit stelsel de verantwoordelijkheid voor het borgen van een zo gelijk mogelijk speelveld tussen het UWV en de private verzekeraars en daarmee voor de stabiliteit van het stelsel. Zoals ik heb beschreven zijn er verschillen tussen UWV en private verzekeraars. Ik streef ernaar dat de concurrentievoor- en nadelen grosso modo in evenwicht zijn en dat werkgevers in het publieke en private domein vergelijkbare lasten dragen. Alle partijen hebben op die manier een eerlijke kans op een positie in de markt. En werkgevers hebben de mogelijkheid om voor die vorm van verzekering te kiezen die het best past bij hun specifieke verzekeringsbehoefte.
Bij de verantwoordelijkheid van het Rijk behoort het monitoren van het stelsel en zo nodig het treffen van maatregelen ter borging of verbetering van het evenwicht in het speelveld. Ik ben het met het Actuarieel Genootschap eens dat de recente bewegingen op de verzekeringsmarkt er mogelijk op duiden dat het hybride stelsel onder druk komt te staan.
Het oorspronkelijke idee was dat bij het UWV alleen de werkgevers achter zouden blijven die privaat bijna onverzekerbaar zijn; de laatste jaren lijkt het omgekeerde te gebeuren; herkent u deze ontwikkeling? Zo nee, wat is dan de ontwikkeling? Wat zijn daarvan de oorzaken?
Zie antwoord vraag 2.
Het AG constateert dat er geen «level playing field» is tussen private verzekeraars en het UWV; vindt u het wenselijk dat een overheidsgefinancierd zelfstandig bestuursorgaan als het UWV hier oneerlijk concurreert met de private sector?
Zie antwoord vraag 2.
Eén van de redenen van het oneerlijk speelveld is, volgens het AG, is dat het UWV onvoldoende herbeoordeelt; wat is de reactie van u beiden op deze constateringen?
Over het herbeoordelingsbeleid merkt het AG ten eerste op dat verzekeraars maar een beperkte invloed op het proces van herkeuren hebben, omdat zij zelf geen herbeoordeling bij het UWV kunnen aanvragen. Voorts zou het UWV volgens het AG prioriteit geven aan initiële keuringen boven herkeuringen.
In reactie daarop merk ik op dat in het herbeoordelingsbeleid van het UWV participatie voorop staat. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen professionele en vraaggestuurde herbeoordelingen. Voor iedere nieuwe uitkeringsgerechtigde die bij de eerste keuring medisch gezien geen arbeidsmogelijkheden heeft, terwijl die in de toekomst wel zijn te verwachten, wordt een herbeoordeling ingepland (professionele herbeoordeling). Daarnaast kunnen verschillende direct belanghebbenden om een herbeoordeling verzoeken (vraaggestuurde herbeoordelingen). In de eerste plaats kan de gerechtigde zelf dat doen, bijvoorbeeld omdat hij meent dat zijn gezondheidstoestand is verbeterd of verslechterd. Voorts kan ook diens werkgever om een dergelijke herbeoordeling verzoeken. Door bij de werkgever aan te dringen om van deze mogelijkheid gebruik te maken, kan een verzekeraar wel degelijk beïnvloeden dat een herbeoordeling wordt uitgevoerd. Een werkgever zal op zo’n verzoek van zijn verzekeraar immers zeer waarschijnlijk ingaan, omdat hij – doordat zijn private premie mede afhankelijk is van de uitkeringslasten die voor rekening van zijn verzekeraar komen – hetzelfde financiële belang bij de uitkomst van een herbeoordeling heeft als zijn verzekeraar. Daarbij komt dat, anders dan het AG betoogt, tegenwoordig ook de verzekeraar zelf namens de werkgever een herbeoordeling bij het UWV kan aanvragen. De voorwaarden waaronder een verzekeraar dat kan doen zijn neergelegd in een convenant dat het UWV en het Verbond van Verzekeraars in 2013 hebben gesloten. Tot slot merk ik over het herbeoordelingsbeleid van het UWV op dat prioriteit wordt gegeven aan vraaggestuurde boven professionele herbeoordelingen. Dit herbeoordelingsbeleid verstoort naar mijn mening dan ook niet het gelijke speelveld.
Op basis van dit herbeoordelingsbeleid is in 2011 vastgesteld welk aantal herbeoordelingen passend is, gezien de omvang van de populatie arbeidsongeschikten. Sindsdien is het aantal herbeoordelingen gekoppeld aan die omvang. Met andere woorden, als het aantal uitkeringsgerechtigden groeit, dan groeit ook het aantal herbeoordelingen. Naar mijn mening vinden er dan ook voldoende herbeoordelingen door het UWV plaats.
Hoe kijkt u naar het feit dat dit overheidsbedrijf dat concurreert nu juist ook de keurende instantie is? Hoe is de onafhankelijkheid van de keuring geborgd?
De medische keuringen worden verricht door verzekeringsartsen die gebonden zijn aan professionele standaarden, verzekeringsgeneeskundige protocollen en de kwaliteitseisen die worden gesteld in het Professioneel Statuut Verzekeringsartsen. Daarnaast dienen verzekeringsartsen hun kennisniveau bij te houden door het volgen van scholing en coaching. Al deze en andere eisen die aan hun beroepsuitoefening worden gesteld waarborgen dat verzekeringsartsen op basis van objectieve verzekeringsgeneeskundige maatstaven tot hun oordeel komen. Dat wil zeggen dat de beoordeling toetsbaar, reproduceerbaar en consistent is. Zo dient een verzekeringsarts in zijn rapportage een gestandaardiseerde onderbouwing te geven van de wijze waarop hij tot zijn beoordeling is gekomen. Bovendien kan zowel de verzekerde als de belanghebbende werkgever (en dus ook de verzekeraar namens de werkgever), indien hij het niet eens is met deze beoordeling, bezwaar aantekenen tegen de beslissing die het UWV op basis daarvan heeft genomen. De medische keuring in het kader van de bezwaarprocedure wordt door een andere verzekeringsarts verricht dan de verzekeringsarts die de initiële keuring heeft verricht. Naar mijn mening is zodoende een onafhankelijke en onpartijdige keuring geborgd.
Deelt u beiden de mening dat een gelijk speelveld van het grootste belang is om de keuzevrijheid van werkgevers te beschermen en belemmeringen voor vrije toe- en uittreding tot de private markt weg te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om het gelijk speelveld tussen private en publieke markt voor verzekeringen tegen arbeidsongeschiktheid te bevorderen en wilt u bij de beantwoording van deze vraag ingaan op de opties die het AG in haar Position Paper heeft gedaan?2
Op dit moment onderzoek ik of en op welke manier de premiestelling bij het UWV aangepast kan worden om zo het evenwicht op de hybride markt te verbeteren. Ik verwacht Uw Kamer voor het zomerreces te kunnen informeren welke maatregelen ik zal treffen om het evenwicht op de hybride markt te verbeteren. In deze brief zal ik ook ingaan op de opties die het Actuarieel Genootschap in haar position paper heeft gedaan.
Wilt u deze vragen beantwoorden uiterlijk twee weken voor het Algemeen overleg over loondoorbetaling bij ziekte?
Nee, dat is helaas niet gelukt.
Het door het UWV herkeuren van (uitbehandelde) kankerpatiënten |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u notie genomen van de berichtgeving rondom de herkeuring van kankerpatiënten door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoeveel bezwaren met betrekking tot herkeuring van (uitbehandelde) kankerpatiënten op jaarbasis worden ontvangen bij het UWV?
Sedert de inwerkingtreding van de Wet WIA (29 december 2005) tot en met april 2014 zijn in totaal 62.148 mensen met een WGA-uitkering herbeoordeeld. Van deze mensen hadden 4.086 personen kanker op het moment dat zij de WGA instroomden. Over de periode juni 2012 tot en met november 2014 zijn in totaal 2.034 zaken behandeld waarin bezwaar was gemaakt tegen de uitkomst van de herbeoordeling. In 99 gevallen betrof het mensen met als (oorspronkelijke) arbeidsongeschiktheidsdiagnose kanker.
Kunt u ingaan op de trend van het aantal bezwaren van (uitbehandelde) kankerpatiënten gerelateerd aan herkeuringen door het UWV over de afgelopen vijf jaar?
Blijkens het antwoord op vraag 2 heeft UWV 2½ jaar teruggekeken. De trend in het aantal bezwaren bij kankerpatiënten over deze periode wijkt niet af van de totale trend.
Kunt u uiteenzetten of er inderdaad «targets» worden gehanteerd bij herkeuringen door de verzekeringsartsen van het UWV? Zo ja, acht u het bestaan van deze «targets» wenselijk?
Er worden geen eisen c.q. targets gesteld ten aanzien van een al dan niet gewenste uitkomst bij herbeoordelingen met betrekking tot de mate van arbeidsongeschiktheid. Er worden wel eisen gesteld aan de kwaliteit van de beoordeling.
Kunt u uiteenzetten in welk percentage van de bezwaarprocedures met betrekking tot de herkeuring van (uitbehandelde) kankerpatiënten de bezwaarmaker in het gelijk wordt gesteld?
Uit de gegevens van het UWV blijkt dat mensen met kanker minder vaak dan gemiddeld in bezwaar gaan tegen beslissingen van het UWV. Het gaat dan om:
afwijzing (2,4% van de diagnoses bij bezwaar tegen afwijzing is kanker, versus 4,0% gemiddeld bij alle mensen met afgewezen claimbeslissing)
toekenning (6,1% van de diagnoses bij bezwaar tegen toekenning is kanker, versus 7,1% gemiddeld bij de WGA-instromers)
uitslag herbeoordeling (5,5% van de diagnoses bij bezwaar tegen herbeoordeling ingeval van kanker, versus 7,7% gemiddeld bij herbeoordeelde WGA’ers).
Voor elk van deze drie groepen geldt dat bij mensen met kanker het bezwaar statistisch vaker gegrond wordt verklaard dan gemiddeld:
na afwijzing: 37% (versus gemiddeld 22%)
na toekenning: 46% (versus gemiddeld 32%)
na herbeoordeling: 56% (versus gemiddeld 37%)
Van alle bezwaren tezamen zijn in totaal over een periode van 2½ jaar 260 bezwaren van mensen met kanker op de mate van arbeidsongeschiktheid gegrond verklaard (de 3 hiervoor genoemde groepen samen). Als de kans op «gegrond» bij kanker op een gemiddeld niveau had gelegen, dan zouden 210 bezwaren gegrond zijn verklaard. Er zijn dus 50 meer bezwaren gegrond verklaard dan te verwachten was op grond van het gemiddelde. Over een periode van 1 jaar zijn dat er 20.
Op basis hiervan is er geen aanleiding om te concluderen dat het UWV onzorgvuldig omgaat met de beoordeling van mensen met kanker.
Deelt u de mening dat het onwenselijk zou zijn indien uitbehandelde kankerpatiënten met een lage levensverwachting bij herkeuring door het UWV worden gedwongen tot het verrichten van arbeid? Wat zijn de huidige richtlijnen die dienen te worden gehanteerd in dergelijke herkeuringen?
Ja, ik deel deze mening. Bij de WIA-keuring is de wet- en regelgeving leidend. Daarbij gaat het meer in het bijzonder om het Schattingsbesluit Arbeidsongeschiktheidswetten en de professionele standaard van verzekeringsartsen, zoals die zijn neergelegd in verzekeringsgeneeskundige protocollen en professionele richtlijnen.
Dit houdt onder meer in dat patiënten die terminaal zijn – in die zin dat zij naar de verwachting van artsen binnen enkele maanden komen te overlijden – niet worden goedgekeurd door de verzekeringsarts. Deze patiënten zijn volledig duurzaam arbeidsongeschikt.
Dit kan anders liggen bij patiënten die een slechte prognose hebben op langere termijn. Met deze patiënten worden de mogelijkheden voor terugkeer naar werk conform de richtlijnen besproken.
Respect voor de eigen inschatting van de patiënt is daarbij een belangrijke leidraad. Daarom dient de verzekeringsarts zich rekenschap te geven van de visie van de betrokkene op diens arbeidsmogelijkheden. Indien de verzekeringsarts een discrepantie ziet tussen de inschatting door de patiënt zelf van de arbeidsmogelijkheden ten opzichte van de klinische prognose, dan zal de verzekeringsarts recente informatie van de behandelaar betrekken bij zijn oordeel. Het UWV zal alleen praten over re-integratie als dat mogelijk is.
Het is zeker niet de doelstelling van het UWV om terminale patiënten onder druk te zetten.
Kunt u een uiteenzetting geven over de inhoud van de richtlijnen bij herkeuring van kankerpatiënten? In hoeverre herkent u het beeld dat in het artikel wordt geschetst dat bij het herkeuren van (uitbehandelde) kankerpatiënten door het UWV wordt afgeweken van vastgestelde richtlijnen?
Er bestaat geen «herkeuringsrichtlijn» voor kankerpatiënten. Wel zijn er verzekeringsgeneeskundige protocollen en professionele richtlijnen in gebruik bij de beoordeling van bepaalde soorten kanker, zoals een protocol voor darmkanker en borstkanker. Daarbuiten wordt voor zover dat mogelijk is in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling gebruik gemaakt van ervaring en wetenschappelijk gefundeerde inzichten zoals onder andere geformuleerd in richtlijnen van de curatieve sector. Het beeld dat bij het beoordelen van kankerpatiënten afgeweken wordt van vastgestelde richtlijnen, herken ik niet.
Deelt u de mening dat het onwenselijk zou zijn indien uitbehandelde kankerpatiënten die zich nog beschikbaar willen stellen op de arbeidsmarkt, te maken krijgen met complexe regelgeving en bureaucratie? In hoeverre ontvangt u signalen dat de huidige regelgeving omtrent deze patiënten herintreding op de arbeidsmarkt bemoeilijkt?
Ja, ik deel deze mening. Ik realiseer mij ook dat het hier om een zeer gevoelige kwestie gaat. Zoals ik heb aangekondigd in mijn brief van 29 september 2014, heb ik dit onderwerp dan ook aan de orde gesteld in de Stuurgroep Verbetering Poortwachter, waarin een groot aantal stakeholders is vertegenwoordigd. Hierop is een werkgroep geformeerd waarin al deze stakeholders vertegenwoordigd zijn: sociale partners, patiëntenverenigingen, UWV, OVAL, het Verbond van Verzekeraars en beroepsverenigingen van bedrijfsartsen, verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Doel van de werkgroep is om te verkennen welke knelpunten er zijn en of de bestaande instrumenten en initiatieven adequaat zijn. Aan de hand van deze verkenning zal de werkgroep mogelijke oplossingsrichtingen bezien en daarbij de voorstellen betrekken, zoals die zijn verwoord in de notitie «Kanker en Werk» van D662. De werkgroep is inmiddels een aantal malen bijeen geweest. De werkgroep is op dit moment nog in de inventariserende fase. Het vergt de nodige tijd om te komen tot een zorgvuldige en breed gedragen probleemanalyse en mogelijke oplossingsrichtingen. Ik verwacht dat ik uw Kamer in het voorjaar van 2015 zal kunnen informeren over de uitkomsten. Ook zal ik dan bezien of ik hierin aanleiding zie tot het ondernemen van actie.
Nadelige gevolgen voor werkgevers van de wetgeving bij ziekte van werknemers |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de Nieuwsuur-uitzending «Kleine bedrijven zwaar belast bij verzuim»?1
Ja.
Deelt u de visie dat de bestaande Nederlandse wetgeving zeer nadelig is voor werkgevers, zeker wanneer het gaat om het midden- en kleinbedrijf? Zo neen, waarom niet?
Ik deel deze visie niet. De huidige wet- en regelgeving heeft de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen van ca. 100.000 in het begin van deze eeuw teruggebracht naar 40.000 nu. Ook de kosten van arbeidsongeschiktheid zijn fors afgenomen.
Ik heb uw Kamer toegezegd het CPB een doorrekening te laten maken van de economische effecten van het inkorten van de loondoorbetalingplicht van twee naar één jaar. Het CPB verwacht dat het deze doorrekening omtrent maart-april gereed kan hebben. In 2012 heeft het Ministerie van SZW zelf berekend dat verlenging van de loondoorbetaling van één naar twee jaar, volgens de beschikbare modellen, ervoor gezorgd heeft dat jaarlijks ruim 13.000 mensen minder in de arbeidsongeschiktheidsregeling instromen. Die mensen blijven behouden voor de arbeidsmarkt en zijn daardoor niet afhankelijk geworden van een uitkering.
In hoeverre deelt u de mening dat de kosten bij ziekte van een werknemer niet evenwichtig verdeeld zijn over werkgever, werknemer en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?
Ik deel deze mening niet. Zowel werkgevers als werknemers hebben verplichtingen tijdens de eerste twee ziektejaren. Werkgevers moeten twee jaar lang minimaal 70 procent van het loon doorbetalen bij ziekte en zijn verplicht om arbobeleid te voeren om uitval te verminderen.
Ook voor werknemers bestaan er wettelijke financiële prikkels (twee wachtdagen bij aanvang van ziekte en maximaal 30 procent loonderving), ook moet een werknemer meewerken aan de eigen re-integratie. Wanneer de werknemer onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie kan de werkgever de loondoorbetaling opschorten of kan dit effect hebben op zijn WIA-uitkering.
Bij de invoering van de loondoorbetalingplicht is gekozen voor een strikte scheiding tussen private en publieke verantwoordelijkheden. In de eerste twee jaar van ziekte zijn primair de werkgever en werknemer verantwoordelijk. Als uitvoeringsinstelling laat UWV – conform deze scheiding – zoveel mogelijk over aan de werkgever en werknemer. UWV komt in beeld wanneer er geen werkgever meer is (uitvoering van de Ziektewet) en UWV kan een deskundigenoordeel verstrekken. Daarnaast heeft UWV slechts een controlerende taak aan het eind van de loondoorbetalingperiode.
Begrijpt u dat een groot deel van de problematiek opgelost kan worden wanneer de inkomstenbelasting fors omlaag gaat en werknemers – die dan meer financiële ruimte hebben – een verzekering afsluiten tegen ziekte die langer dan vier weken duurt? Zo neen, waarom niet?
De loondoorbetaling bij ziekte is een onderdeel van een groter geheel, namelijk het financieringstelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid, dat op zijn beurt weer in een breder licht kan worden gezien.
Deze bredere context is van belang. Recent2 heb ik de onderzoeken naar loondoorbetaling bij ziekte aan uw Kamer gestuurd. In het voorjaar zal ook het IBO zzp naar de Kamer gestuurd worden. Ook de herziening van het belastingstelsel is een kapstok om te kijken of er aanvullende mogelijkheden zijn om dynamiek, groei, werkgelegenheid en zekerheid op de arbeidsmarkt van de toekomst veilig te stellen.
Zoals in de begrotingsbehandeling aangegeven wil het kabinet de effecten van maatregelen in samenhang bezien. Gezien de samenhang tussen deze trajecten wil ik op dit moment niet vooruitlopen op de bredere discussie. Ik verwacht dat uw Kamer voor de zomer hierover nader geïnformeerd kan worden.
Bent u bereid te bevorderen dat de wetgeving zo aangepast wordt dat bedrijven zieke werknemers slechts een maand hoeven door te betalen, zoals dit ook in België geregeld is? Zo neen, waarom bent u van mening dat Nederlandse werkgevers extra zwaar belast moeten worden?
Zie antwoord vraag 4.
Het sluiten van de metaalafdeling van Synergon |
|
John Kerstens (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het slechte nieuws dat de metaalafdeling van SW-bedrijf Synergon definitief gaat sluiten?1
Ja, eerder beantwoordde ik daarover vragen van mevrouw Karabulut van de SP-fractie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2384) en mevrouw Voortman van de GroenLinks-fractie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2389).
Heeft u ook begrepen dat medewerkers de pers niet te woord durven staan uit angst voor represailles? Wat vindt u hiervan?
Iedereen moet zich te allen tijde vrij kunnen voelen de pers te woord te staan, uiteraard met inachtneming van regels ten aanzien van vertrouwelijkheid of geheimhouding. Dit geldt ook voor medewerkers van sw-bedrijven.
Wat is de reden dat er niet tot overeenstemming is gekomen met vijf overnamekandidaten om de afdeling draaiende te houden?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wsw is belegd bij de gemeenten. De gemeenten bepalen hoe de uitvoering van de Wsw wordt vormgegeven en leggen daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Ik kan daarom geen uitspraken doen over de bedrijfsvoeringaspecten van het werkvoorzieningschap Synergon.
Heeft u zicht op de voorwaarden die gesteld zijn aan de overnamekandidaten? Waren dit reële voorwaarden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om alsnog een goede overnamekandidaat te vinden? Bent u bereid bij te dragen aan deze zoektocht?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er zicht op waarom het proces zo lang heeft geduurd, waardoor medewerkers zo lang in onzekerheid hebben gezeten?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier kan alsnog ingezet worden op het open houden van de gloednieuwe metaalafdeling, ter voorkoming van enorme kapitaalvernietiging?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om- bijvoorbeeld via ondersteuning van het gewenste externe onderzoek door de verschillende gemeenteraden – nadere invulling te geven aan de toezegging om «op welke manier dan ook» bij te dragen aan regionale initiatieven? Zo nee, waarom niet?
Ja, met steun van SZW voert Cedris, de brancheorganisatie van sw-bedrijven een programma uit dat gericht is op het effectiever en efficiënter maken van sw-bedrijven, onder ander door bedrijfsvoering, verdienmodellen en samenwerking te onderzoeken.
Tijdens bestuurlijk overleg op 3 oktober jongstleden in Winschoten met de gedeputeerde, wethouders van de betrokken gemeenten en de voorzitter van de arbeidsmarktregio Groningen, heb ik aangegeven dat de provinciale staten van Groningen een onafhankelijke commissie onder leiding van Jan van Zijl laat onderzoeken welke kansen en mogelijkheden er in Oost-Groningen benut kunnen worden om meer mensen in deze arbeidsmarktregio aan het werk te helpen. Tijdens dit overleg is ook uitvoerig stilgestaan bij de situatie van de sw-bedrijven in de regio. Deze bedrijven zullen in het onderzoek van de commissie worden betrokken.
Bij de verdeling van de nieuwe bijstandsbudgetten wordt ook rekening gehouden met regionale omstandigheden. Terwijl het budget landelijk met bijna 4% afneemt, gaan de gemeenten in Oost-Groningen er gezamenlijk ruim € 1 miljoen op vooruit.
Sociale partners en de provincie Groningen hebben een intersectoraal provinciaal sectorplan ingediend, voor een regionaal sectorplan Zorg is € 7 miljoen al toegekend. Eenzelfde bedrag aan ESF-middelen is vanuit Europa voor Groningen voorhanden om onder meer de jeugdwerkloosheid te bestrijden. Daarnaast heeft het Ministerie van Economische Zaken samen met de Provincie Groningen nog eens € 40 miljoen uitgetrokken voor versterking van de economische structuur in het gebied.
Het herkeuren van Wajongers met een indicatie voor AWBZ dagbesteding |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat Wajongers met een indicatie voor AWBZ dagbesteding een aankondiging voor herkeuring hebben ontvangen? Indien ja, waarom en hoeveel mensen met een dergelijke indicatie hebben een aankondiging ontvangen? Gaat het om alle mensen met een indicatie voor AWBZ dagbesteding?
Alle Wajongers hebben van UWV een brief ontvangen waarin is aangegeven wat de mogelijke gevolgen van de Participatiewet zijn. Deze brief is een begin van de communicatiecampagne die UWV heeft opgezet. In het AO van 26 juni jongstleden heb ik aangegeven dat in de Wajong naar schatting ongeveer 10.000 Wajongers zitten die ook in de dagbesteding zitten.
Het is toch waar dat mensen die activiteiten verrichten in het kader van de AWBZ dagbesteding zijn vrijgesteld van herkeuring?1 Zo ja, waarom hebben zij dan toch een aankondiging voor herkeuring ontvangen en hoe gaat u dit misverstand rechtzetten? Zo nee, kunt u uitleggen waarom het standpunt hierover is veranderd?
In de ontwerpwijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is geregeld dat het UWV onder bepaalde omstandigheden zonder beoordeling kan vaststellen dat een Wajonger geen arbeidsvermogen heeft. Dit ziet onder meer op Wajongers die op of na 1 januari 2008 activiteiten in het kader van dagbesteding in de zin van de AWBZ hebben gevolgd (zie het in artikel I, onderdeel D, opgenomen artikel 2a, tweede lid, onderdeel c, onder 5°). Wajongers met AWBZ dagbesteding zijn dus niet vrijgesteld van de herbeoordeling (van alle Wajongers wordt immers het arbeidsvermogen beoordeeld), maar bij deze groep zal zonder nader onderzoek kunnen worden vastgesteld dat zij geen arbeidsvermogen hebben. Dat betekent dat zij ook met ingang van 1 januari 2018 dezelfde uitkering behouden als zij nu hebben. Overigens staat het deze mensen natuurlijk vrij zelf bij UWV aan te geven dat zij wel arbeidsvermogen hebben, wanneer zij die mening zijn toegedaan.
Wanneer er informatie beschikbaar is over dagbesteding, is dit vastgelegd in de individuele dossiers van Wajongers. Bij de herbeoordelingsoperatie kan dit dus duidelijk worden vanaf het moment dat UWV een individueel dossier heeft opgepakt. Wanneer hierin staat dat een Wajonger op of na 1 januari 2008 activiteiten heeft verricht in het kader van de AWBZ dagbesteding, zal een dergelijke Wajonger het oordeel geen arbeidsvermogen krijgen in de vooraankondigingsbrief.
Daarbij is het echter wel goed te vermelden dat in het dossier niet altijd informatie over dagbesteding is opgenomen. Deze informatie is immers in het verleden niet altijd relevant geweest voor UWV bij de uitvoering van de Wajong. Wanneer dit het geval is kan dit tot de volgende drie mogelijkheden leiden:
Wanneer mogelijkheid 2 of 3 zich voordoet, dan is het voor een Wajonger die in dagbesteding activiteiten heeft uitgevoerd voldoende dit enige feit (onderbouwd) aan te dragen. Wanneer UWV hiervan op de hoogte wordt gesteld, zal UWV tot het oordeel komen dat er geen sprake is van arbeidsvermogen.
Verhoging van de ziektewet-uitkering van uitzendkrachten |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u het bericht gelezen « Ziektegeld is te hoog?»1
Ja.
Klopt het dat uitzendkrachten die dit jaar ziek worden 7% meer ziektewetuitkering krijgen dan vorig jaar?
Volgens het bericht zijn de uitkeringen op grond van de Ziektewet voor uitzendkrachten met 7% gestegen als onvoorzien gevolg van de wijziging van de dagloonregels met ingang van 1 juni 2013. Er is in dit verband geen relatie met de modernisering van de Ziektewet. In een brief aan de Tweede Kamer van 29 oktober 2012 (Kamerstukken II 2012/13, 33 327, nr 15) in het kader van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV is ingegaan op de verwachte effecten van de nieuwe dagloonregels op basis van een steekproef in ruim 400 bestaande dossiers. Uit dit onderzoek bleek dat de gemiddelde hoogte van het dagloon met de nieuwe wijze van vaststellen niet significant zou afwijken van de gemiddelde hoogte van het dagloon onder het oude regime. Effecten voor individuele uitkeringen deden zich wel voor bij alle niveaus van het dagloon en waren evenredig verdeeld over alle niveaus. Werknemers met een relatief laag loon zouden in de nieuwe methode van dagloonberekening gemiddeld genomen een iets hoger dagloon hebben en het omgekeerde zou gelden voor mensen met een relatief iets hoger loon. Bij uitzendkrachten was de variatie in effecten groter dan bij andere dienstbetrekkingen.
In eerdergenoemde brief heb ik ook toegezegd de effecten van de nieuwe dagloonregels door het UWV te laten monitoren en uw Kamer daarover te informeren. UWV houdt een monitor bij met de hoogte van de daglonen die door UWV zijn vastgesteld voorafgaande aan en doorlopend na invoering van de nieuwe regels. Tot nu zijn uit de monitor gegevens bekend tot en met einde 2013 en eerste gegevens over de periode tot en met juni 2014. UWV constateert geen trendbreuk in de gemiddelde hoogte van de daglonen van de ziektewetuitkeringen van de populatie die aanspraak heeft op ziekengeld bij het UWV. Ook voor de populatie van uitzendkrachten is geen trendbreuk en lastenverzwaring geconstateerd.
Was dit bij invoering van de Modernisering Ziektewet voorzien? Zo ja, waar is daar melding van gemaakt? Zo nee, bent u het er mee eens dat dit een onverwachte en enorme lastenverzwaring voor werkgevers is?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt deze lastenverzwaring veroorzaakt door niet-succesvolle re-integratie inspanningen van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV), waarvan de rekening bij de werkgever wordt gelegd?
De constatering in het persbericht, die ik als hiervoor aangegeven niet kan staven, staat per definitie los van de inspanningen van UWV, aangezien het in dit persbericht om private uitvoering voor eigenrisicodragende werkgevers gaat.
Wat kan en gaat u doen om deze lastenverzwaring voor werkgevers te beperken?
Op basis van deze informatie zie ik geen aanleiding tot het nemen van maatregelen in verband met lastenverzwaring. De monitor van UWV van de door UWV vastgestelde daglonen zal worden gecontinueerd. Ik zal uw Kamer informeren over de resultaten van de monitor en de evaluatie van de wet.
Het bericht dat allochtonen vaker een burn-out hebben |
|
Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Allochtonen hebben vaker een burn-out»?1
Ja. In het bericht wordt verwezen naar de cijfers van het CBS, op basis van de Nationale Enquête Arbeid, over burn-out klachten.
Maakt u zich ook zorgen om het toenemend aantal werknemers met een burn-out, en om het feit dat relatief veel allochtonen aan de onderkant van de arbeidsmarkt door een burn-out getroffen worden?
Allochtone werknemers geven vaker dan autochtone werknemers aan last te hebben van burn-out klachten: met name niet-westerse allochtonen van de eerste generatie kennen een hoog percentage burn-out klachten. De cijfers (zie tabel) wijzen overigens niet op een toenemend aandeel allochtone werknemers met burn-out klachten. Maar elke burn-out is er één te veel. De minister van SZW en ik delen daarom uw zorg over het hoge aandeel burn-out klachten onder allochtonen.
Autochtoon
10,9
11,0
Westers allochtoon, 1e generatie
20,3
18,4
Westers allochtoon, 2e generatie
14,4
13,4
Niet-westers allochtoon, 1e generatie
25,9
24,1
Niet-westers allochtoon, 2e generatie
19,0
15,2
Bron: CBS, op basis van NEA
Heeft u inzicht in de redenen van het ontstaan van een burn-out bij allochtonen, en waarom allochtonen relatief vaker worden getroffen? Hoe heeft u deze gegevens vertaald naar uw beleid? Indien u niet beschikt over relevante gegevens, bent u dan bereid diepgravend onderzoek in te stellen naar de redenen van burn-outs bij allochtonen?
Er zijn meerdere onderzoeksinstituten (zoals RIVM, TNO, Trimbos) actief op het terrein van psychosociale arbeidsbelasting die onder andere onderzoek doen naar (de oorzaken van) burn-out.2 Burn-outklachten bij allochtonen hangen voor een belangrijk deel samen met hun vaak minder gunstige arbeidsmarktpositie zoals zware arbeidsomstandigheden en hun sociaaleconomische status. Ook spelen traumatische levensgebeurtenissen, taalbarrières, cultuurverschillen en discriminatie op het werk een rol. Het feit dat de tweede generatie, die een betere arbeidsmarktpositie heeft verworven, al aanzienlijk gunstiger cijfers laat zien, onderstreept dat. Het is bij onderzoek in dit verband met name van belang dat informatie beschikbaar komt over het voorkomen en behandelen van burn-out. Voor zover etniciteit daarbij een rol speelt, zullen onderzoekers dat gegeven in hun onderzoek meenemen. Dat is bijvoorbeeld het geval in het bevolkingsonderzoek NEMESIS waarin etniciteit eveneens wordt meegenomen. Wat betreft de vertaling naar het beleid verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven in hoeverre u in uw beleid grondig inzet op vroegsignalering van burn-outs? Hoe houdt u er in uw beleid rekening mee dat allochtonen door culturele verschillen eerder lichamelijke klachten zullen rapporteren dan psychische klachten? Hoe houdt u met vroegsignalering verder nog rekening met culturele verschillen?
Niet alleen voor allochtonen, maar ook voor autochtonen geldt dat mensen eerder lichamelijke dan psychische klachten rapporteren, zeker waar dit mogelijk verband houdt met werk. Er blijkt dat nog steeds veel mensen belemmeringen ervaren om op het werk of bij de werkgever aan te kaarten dat zij kampen met psychische problemen. Onderdeel van de aanpak, is dan ook nadrukkelijk het tijdig bespreekbaar maken van stress en de aanpak ervan, tussen managers en medewerkers, en het taboe dat hierop rust te slechten. Veelal omdat er weinig begrip lijkt te bestaan bij collega’s en de betrokkene niet voor «vol» wordt aangezien en hun werkniveau wordt onderschat. Dit moet anders. De staatssecretaris van VWS en ikzelf organiseren mede daarom een nationaal congres om het stigma dat heerst op het hebben van een psychische aandoening weg te nemen. Onder andere het bedrijfsleven zal uitgenodigd worden om aan dit nationaal congres deel te nemen.
De minister van SZW zet in op de verbetering van de arbeidsmarktpositie van allochtone werknemers, via de Wet Flex en Zekerheid, het tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt, en het beleid voor gezond en veilig werken. De Arbeidsomstandighedenwet bepaalt dat de werkgever een beleid moet voeren gericht op voorkómen respectievelijk beperken van psychosociale arbeidsbelasting. Dat arbeidsrisico werkt burn-outklachten in de hand. De eerste verantwoordelijkheid ligt dus bij het bedrijfsleven. De Minister van SZW heeft op 13 mei 2014 het startsein gegeven voor een meerjarige campagne tegen psychosociale arbeidsbelasting (PSA). Het doel is bewustwording bij werkgevers en werknemers te vergroten en hen te stimuleren en faciliteren om werkstress te voorkomen en te verminderen. In samenwerking met sectoren waar dat aan de orde is, kan specifiek aandacht worden besteed aan preventie van burn outklachten bij allochtone werknemers.
Voor het komende jaar staat in het programma het thema werkdruk centraal. De jaren daarna volgen agressie en geweld en ongewenste omgangsvormen, waaronder pesten, discriminatie en seksuele intimidatie. De Inspectie SZW besteedt jaarlijks extra aandacht aan het PSA-thema bij bedrijven in het jaar nadat dit thema vanuit het Plan van Aanpak PSA specifiek aan de orde is geweest.
Ook werk ik, samen met SZW, aan verbetering van instrumenten die de duurzame inzetbaarheid van werknemers met een lage sociaal-economische status kunnen bevorderen. De minister van SZW heeft onlangs uw Kamer over de voortgang in het beleid over duurzame inzetbaarheid geïnformeerd.3.
Het beleid werkt hiernaast vooral door middel van het stelsel van arbeidsomstandigheden, ziekteverzuimpreventie en -begeleiding. De preventieve werking van arboregelgeving en inspectie en van arbocatalogi en overige inzet van sociale partners draagt eraan bij dat Nederland in het algemeen in Europese vergelijkingen een gunstig niveau van arbeidsomstandigheden laat zien4. Partijen zien dat niet als aanleiding om achterover te leunen: zo onderkennen werkgevers zowel als werknemers werkdruk als grootste arborisico5. Belangrijk is dat in geval van een ziekmelding met een mogelijk verband met psychosociale arbeidsbelasting adequaat gereageerd wordt, allereerst door de leidinggevende of werkgever, en vervolgens zo nodig door de andere betrokkenen onder wie in het bijzonder de bedrijfsarts. Zij zijn in staat te onderkennen of de (culturele) achtergrond van de werknemer een rol kan spelen bij de ziekmelding. Waar gewenst kunnen sectorale sociale partners regie voeren; in bedrijfstakken als de uitzendbranche, de bouw en de jeugdzorg hebben zij specifieke instrumenten ontwikkeld, zoals bijvoorbeeld werkdrukcoaching..
Bent u van mening dat er momenteel voldoende behandelmogelijkheden zijn voor allochtonen die getroffen zijn door een burn-out? Kunt u een overzicht geven van bewezen effectieve interventies gericht op allochtonen die in Nederland worden ingezet?
Er zijn meerdere behandelmogelijkheden beschikbaar voor werknemers die getroffen worden door een burn-out. Van belang is dat de bestaande behandelmogelijkheden afdoende oog hebben voor het belang van culturele en etnische diversiteit. Ik zie dat de sector daar werk van maakt, bijvoorbeeld via de website www.huisarts-migrant.nl, een productie van Pharos, het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG) en de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV). Huisartsen en ook andere professionals kunnen daar terecht voor vragen omtrent huisartsgeneeskunde voor mensen met een niet-Nederlandse achtergrond.
De minister van SZW heeft effectieve interventies toegankelijk gemaakt via de website www.campagne.arboineuropa.nl. Op deze website wordt geen onderscheid gemaakt naar interventies voor allochtonen of autochtonen.
Bent u van mening dat er in algemene behandelrichtlijnen voor burn-outs voldoende rekening wordt gehouden met culturele verschillen? Zo ja, wat moet er dan nog meer gebeuren om de toename van burn-outs bij allochtonen een halt toe te roepen? Zo nee, bent u bereid met relevante partijen in overleg te treden?
Beroepsprofessionals en beroepsgroepen zijn zich al langer bewust van het belang van aandacht voor culturele verschillen bij ontwikkeling van nieuwe of herziening van bestaande richtlijnen. In geval van de GGZ uit zich dat mede in steeds meer behandelrichtlijnen waarin dit onderwerp is meegenomen, of via een apart addendum, is toegevoegd (www.ggzrichtlijnen.nl).