Het onderzoek van FNV Jong waaruit blijkt dat Wet Investering Jongeren niet naar behoren functioneert |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat het bestrijden van jeugdwerkloosheid op dit moment topprioriteit moet hebben, ook bij betrokken partners als uitvoeringsinstanties en sociale partners? Zo nee, waarom niet?1
Ja, juist omdat het bestrijden van jeugdwerkloosheid een topprioriteit van dit kabinet is, heeft het kabinet maatregelen genomen voor de aanpak van Jeugdwerkloosheid. Door middel van het Actieplan Jeugdwerkloosheid neemt het kabinet maatregelen om de gevolgen van de crisis voor jongeren te bestrijden. Voor de uitvoering van dit Actieplan heeft het kabinet in de jaren 2009 t/m 2011 € 250 mln extra middelen beschikbaar gesteld. U bent over de voortgang van het Actieplan in mijn brief van 13 april 2010 uitgebreid geïnformeerd (TK 2009–2010, 29 544, nr. 245). Eind augustus ontvangt u de tweede voortgangsrapportage over 2010.
Daarnaast is de Wet investeren in jongeren (WIJ) per 1 oktober 2009 ingevoerd. Deze wet geeft gemeenten een instrument in handen om te bevorderen dat de werkloze jongere die een beroep doet op een inkomensvoorziening van de gemeente zo mogelijk een baan, een stage of een opleiding gaat volgen in plaats van thuis te blijven met een uitkering.
Het is een bewuste keuze van het kabinet geweest om de uitvoering en verantwoordelijkheid voor de WIJ en het Actieplan bij gemeenten en andere uitvoeringsinstanties te leggen. Dit is in lijn met het kabinetsbeleid inzake arbeidsmarkt. Sociale partners spelen door o.a. het afsluiten van sector arrangementen en het bieden van stageplaatsen een belangrijke rol bij het tegengaan van de jeugdwerkloosheid.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek van FNV Jong waar onder ander uit blijkt dat slechts 5% van de werkloze jongeren een werk-leeraanbod krijgt, 25% een baan of opleiding krijgt aangeboden en ruim 75% überhaupt niet bekend is met wet?
De WIJ is op 1 oktober 2009 in werking getreden. De wet is in een eerste periode alleen van toepassing op nieuwe jongeren die een beroep doen op ondersteuning door de gemeente. Per 1 juli 2010 eindigt voor die jongeren die op 30 september 2009 recht hadden op algemene bijstand op grond van Wet werk en Bijstand het overgangsrecht. Vanaf dat moment vallen zij ook onder de WIJ. Dit betekent dat pas vanaf het derde kwartaal 2010 een beeld van het gehele bestand van de WIJ zichtbaar gaat worden. Het is daarom te vroeg om nu al uitspraken te doen over de werking van de WIJ. Overigens dient te worden opgemerkt dat de conclusie dat slechts een kwart van de werkloze jongeren een werkleeraanbod heeft gekregen, gebaseerd is op een zeer beperkte steekproef en daarmee niet als representatief kan worden aangemerkt.
Los van het FNV onderzoek, kan het kabinet melden, dat het in lijn is met de beleidsvrijheid voor gemeenten in de WIJ, dat niet alle jongeren die zich melden ook een leer-werkaanbod krijgen. Voor sommige jongeren is het beter om terug te gaan naar regulier onderwijs. Ook zijn er jongeren die na melding bij de gemeente er de voorkeur aangeven om zelf – bijvoorbeeld via het uitzendbureau – naar werk te zoeken. Hierdoor zal het aantal jongeren dat daadwerkelijk een leer-werkaanbod krijgt, lager liggen dan het aantal jongeren dat zich meldt bij de gemeente. Bekendheid met de WIJ is niet een doel op zich. De werkloze jongere die een aanvraag indient voor een inkomensvoorziening wordt automatisch bekend met de WIJ.
In verband met de gevolgen van de economische crisis worden extra inspanningen verricht voor de jeugdwerklozen. In antwoord op vraag 3 ga ik hier nader op in.
Kunt u inzichtelijk maken welke acties gemeenten en betrokken partners hebben ondernomen om de nu inmiddels ruim 121.000 werkloze jongeren aan het werk of opleiding te helpen?
U bent op 13 april jl. uitgebreid geïnformeerd over de eerste resultaten van het Actieplan Jeugdwerkloosheid. (TK 2009-2010, 29544, nr. 245). Het Actieplan Jeugdwerkloosheid bevat een veelheid van extra maatregelen die worden genomen om de jeugdwerkloosheid te bestrijden. Deze maatregelen zijn gericht op het beschikbaar komen van extra leerwerkbanen en stages, op het bereiken en bemiddelen van jongeren op deze plekken en op het langer doorleren van jongeren. Daarnaast zijn sinds november 2009 tussen de VNG, sectoren en het UWV zeven landelijke sectorarrangementen tot stand gekomen. Alle betrokkenen zoals gemeenten, scholen, het UWV-werkbedrijf, sociale partners zijn bezig vanuit hun verantwoordelijk om te voorkomen dat jongeren onnodig aan de kant komen te staan.
Er is in het Actieplan Jeugdwerkloosheid bewust voor gekozen om de verantwoordelijkheid en de middelen voor het bestrijden van jeugdwerkloosheid zoveel mogelijk bij de regio’s neer te leggen. Dit is in lijn met het kabinetsbeleid inzake de arbeidsmarkt. De regionale actieplannen bevatten concreet uit te voeren acties. Deze verschillen per regio. Daarbij is wel sprake van een zekere landelijke regie. Zo zijn er eisen gesteld aan de regionale actieplannen, vindt vanuit mijn departement frequent overleg plaats met de regio’s en wordt bijvoorbeeld kennisuitwisseling tussen de regio’s gefaciliteerd.
De regionale aanpak lijkt zijn vruchten af te werpen. Volgens opgave van de regio’s zijn in de laatste vier maanden van 2009 29.000 jongeren aan een baan, een leerwerkbaan of een stage geholpen. Daarnaast kent het Actieplan Jeugdwerkloosheid ook acties die op landelijk niveau worden uitgevoerd. In mijn brief van 13 april heb ik de eerste resultaten bemoedigend genoemd. Eind augustus ontvangt u de tweede voortgangsrapportage van 2010, waarin u over de laatste stand van de ontwikkelingen bij het Actieplan Jeugdwerkloosheid wordt geïnformeerd.
Wat is uw reactie op de uitspraken van Hans de Boer, voormalig voorzitter van de Taskforce Jeugdwerkloosheid, dat de aanpak van jeugdwerkloosheid van het kabinet samen te vatten is als «diepe treurnis» en dat de bestrijding van de jeugdwerkloosheid is vastgelopen in procedures en convenanten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om ervoor te zorgen dat het aantal niet- melders wordt teruggebracht en dat er gericht actie wordt ondernomen om jongeren daadwerkelijk aan een baan of opleiding te helpen? Zo nee, waarom niet?
Alle maatregelen die voortvloeien uit het Actieplan Jeugdwerkloosheid zijn er op gericht om jongeren te bereiken en daadwerkelijk aan een baan of opleiding te helpen. Via de «ik-kan» campagne worden jongeren geïnformeerd dat ze zich kunnen melden bij de werkpleinen bij (dreigende) werkloosheid.
Een actieve benadering van werkloze jongeren om langdurige werkloosheid te voorkomen is een inspanning die door gemeenten wordt verricht. Om gemeenten hierbij te ondersteunen laat het kabinet een onderzoek uitvoeren naar goede voorbeelden van het bereiken van niet-melders onder gemeenten. Dit onderzoek zal medio 2010 gereed zijn en de resultaten zullen actief verspreid worden onder alle gemeenten. Verder wordt gewerkt aan het juridisch en praktisch mogelijk maken van bestandsvergelijking om deze groep op te sporen.
Het onderzoek van FNV Jong waaruit blijkt dat de jeugdwerkloosheid niet wordt verholpen met de Wet WIJ |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat volgens onderzoek van FNV Jong blijkt dat de jeugdwerkloosheid niet verholpen wordt met de Wet Investeren in Jongeren (WIJ)?1
Ja. Dat bericht verbaast niet. De pretentie van de WIJ was en is niet om jeugdwerkloosheid te voorkomen. Waar er een tekort aan werk is zal de wet dat niet wijzigen. De WIJ is er op gericht te voorkomen dat jongeren een uitkering krijgen als er wel werk voor ze is dan wel dat ze beter een opleiding kunnen volgen.
Wat is uw reactie op het bericht dat slechts een kwart van de werkloze jongeren die zich wel melden bij de gemeente een baan of opleiding aangeboden krijgt?
De WIJ is ingevoerd per 1 oktober 2009. Deze wet geeft gemeenten een instrument in handen om te investeren in de participatie van jongeren en daarmee afhankelijkheid van een uitkering te voorkomen. De wet is in een eerste periode alleen van toepassing op nieuwe jongeren die een beroep doen op de gemeente voor ondersteuning. Per 1 juli 2010 eindigt voor die jongeren die op 30 september 2009 recht op algemene bijstand op grond van Wet werk en Bijstand hadden het overgangsrecht. Vanaf dat moment vallen zij ook onder de WIJ. Dit betekent dat pas vanaf het derde kwartaal 2010 een beeld van het gehele bestand van de WIJ zichtbaar gaat worden. Het is daarom te vroeg om nu al uitspraken te doen over de werking van de WIJ. Overigens dient te worden opgemerkt dat genoemde conclusie uit het onderzoek van FNV Jong gebaseerd is op een zeer beperkte steekproef en daarmee niet als representatief kan worden aangemerkt.
De WIJ wordt, conform het amendement Spekman, binnen twee jaar na inwerkingtreding geëvalueerd. Voor 1 oktober 2011 zal de evaluatie naar het parlement worden gezonden.
Het kabinet vertrouwt erop dat gemeenten, uitvoeringsinstanties en sociale partners zich al die tijd blijven inspannen om jongeren om de arbeidsmarkt te krijgen en houden.
Los van het FNV onderzoek, kan het kabinet melden, dat het in lijn met de beleidsvrijheid voor gemeenten in de WIJ is dat niet alle jongeren die zich melden ook daadwerkelijk een leer-werkaanbod krijgen. Voor sommige jongeren is het beter om terug te gaan naar regulier onderwijs. Ook zijn er jongeren die na melding bij de gemeente er de voorkeur aan geven om zelf – bijvoorbeeld via het uitzendbureau – naar werk te zoeken. Hierdoor zal het aantal jongeren dat daadwerkelijk een werkleeraanbod krijgt, lager liggen dan het aantal jongeren dat zich meldt bij de gemeente.
Wat gaat u eraan doen zodat werkloze jongeren wel een leer- of werkaanbod krijgen?
De verantwoordelijkheid van het aanbieden van een leer-werkaanbod ligt primair bij de gemeenten. Het Rijk faciliteert de gemeenten daarbij op allerlei manieren, onder meer door vooruitlopend op de inwerkingtreding van de WIJ in juni 2009 een handreiking over de uitvoering van de WIJ aan de gemeenten beschikbaar te stellen.
Het kabinet heeft behalve de invoering van de WIJ in 2009 ook extra maatregelen genomen om de gevolgen van de crisis voor jongeren aan te pakken. Voor de uitvoering van het Actieplan Jeugdwerkloosheid heeft het kabinet in de jaren 2009 t/m 2011 € 250 mln aan extra middelen beschikbaar gesteld.
Het Actieplan Jeugdwerkloosheid bevat een veelheid van extra maatregelen die worden genomen om de jeugdwerkloosheid te bestrijden. Deze maatregelen zijn gericht op het beschikbaar komen van extra leerwerkbanen en stages, op het bereiken en bemiddelen van jongeren op deze plekken en op het langer doorleren van jongeren. Daarnaast zijn sinds november 2009 tussen de VNG, sectoren en het UWV zeven landelijke sectorarrangementen tot stand gekomen. In deze arrangementen worden met de betrokken actoren afspraken gemaakt over het door onderlinge samenwerking creëren en invullen van extra plekken voor jongeren binnen de betreffende sector. U bent over de voortgang van het Actieplan in mijn brief van 13 april 2010 geïnformeerd (TK 2009-2010, 29544. nr 245). Eind augustus ontvangt u de tweede voortgangsrapportage over 2010, waarin u over de laatste stand van de ontwikkelingen bij het Actieplan Jeugdwerkloosheid wordt geïnformeerd.
FNV en CNV en hun jongeren organisaties maken net als werkgeversorganisaties deel uit van het sponsorteam Jeugdwerkloosheid. Het kabinet acht het van belang om in nauw gesprek te blijven met deze partijen over de ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid.
Welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat werkloze jongere wel een stage of leerwerkplek krijgen aangeboden, gegeven de conclusie van de FNV dat een deel van de jongeren thuis zit omdat ze geen stage of leerwerkplek krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke actie gaat het u ondernemen zodat meer werkloze jongeren zich melden bij de gemeente?
Zoals eerder gezegd geeft de WIJ de gemeenten een instrument in handen om te bevorderen dat de werkloze jongere die een beroep doet op een inkomensvoorziening van de gemeente zo mogelijk een baan, een stage of een opleiding gaat volgen in plaats van thuis te blijven met een uitkering. Uit dien hoofde is bekendheid met de WIJ niet een doel op zich. De werkloze jongere die een aanvraag indient wordt automatisch bekend met de WIJ. Via de «ik-kan» campagne worden jongeren geïnformeerd dat ze zich kunnen melden bij de werkpleinen bij (dreigende) werkloosheid.
Iets anders is de actieve benadering van werkloze jongeren om langdurige werkloosheid te voorkomen. Het kabinet wil deze actieve benadering bij gemeenten ondersteunen. Dit doet zij onder anderen met een onderzoek naar goede voorbeelden van het bereiken van niet-melders onder gemeenten. Dit onderzoek zal medio 2010 gereed zijn. De uitkomsten van het onderzoek zullen actief verspreid worden onder alle gemeenten. Verder wordt gewerkt aan het juridisch en praktisch mogelijk maken van bestandsvergelijking om deze groep op te sporen.
Bijstand voor schippers |
|
Sander de Rouwe (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Kunt u aangeven of het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen van toepassing is op schippers, die – gezien de slechte marktsituatie – een schip hebben stilliggen? Zo ja, kunt u aangeven aan welke criteria schippers moeten voldoen om in aanmerking te komen voor deze vorm van bijstandsverlening? Zo nee, kunt u aangeven waarom schippers, die tijdelijk geen inkomen hebben, niet voor de regeling in aanmerking komen?
Het Bbz 2004 vormt onderdeel van de bijstandswetgeving en is bedoeld om zelfstandigen (waaronder ook schippers) met een in beginsel levensvatbaar bedrijf maar met tijdelijke financiële problemen ondersteuning te bieden in de vorm van een periodieke uitkering tot de bijstandsnorm en/of bedrijfskapitaal. Afhankelijk van de financiële positie van de zelfstandige wordt het Bbz verstrekt als lening of gift.
Elke zelfstandige tussen de 18 en 65 jaar die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op inkomen uit het zelfstandig bedrijf of beroep dat hier te lande wordt uitgeoefend en die voldoet aan het urencriterium kan in aanmerking komen voor het Bbz, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. In de eerste plaats dient men eerst al het vermogen waarover men redelijkerwijs kan beschikken aan te wenden voor de instandhouding van het zelfstandig bedrijf of beroep. Het vermogen dat verbonden is aan de eigen woning of het bedrijf is hiervan uitgezonderd. In de tweede plaats dient het zelfstandig bedrijf of beroep, na tijdelijke ondersteuning vanuit het Bbz, in beginsel weer levensvatbaar te zijn. Bij het oordeel over de levensvatbaarheid speelt een rol of een slechte marktsituatie van tijdelijke of structurele aard is en welke invloed de marktsituatie en andere factoren die voor de levensvatbaarheid van belang zijn op het zelfstandig bedrijf of beroep hebben. De levensvatbaarheidseis is niet van toepassing op een zelfstandige die zich verplicht het zelfstandig bedrijf of beroep uiterlijk binnen 12 maanden te beëindigen en een zelfstandige van 55 jaar of ouder die het zelfstandig bedrijf of beroep gedurende een aaneengesloten periode van 10 jaar onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag heeft uitgeoefend en hieruit een inkomen geniet dat duurzaam ontoereikend is om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
De gemeente, als uitvoerder van het Bbz, beoordeelt elke individuele Bbzaanvraag.
Speculatie op Griekse staatsobligaties door het ABP |
|
Ewout Irrgang |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Vindt u het opmerkelijk dat het ABP in 2009 voor maar liefst 2,3 miljard euro aan Griekse obligaties in bezit had?1
Uit de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling volgt dat pensioenfondsen een beleggingsbeleid dienen te voeren dat in overeenstemming is met de zogenaamde «prudent-person» regel. Pensioenfondsen dienen beleggingen aan te gaan in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden op een zodanige wijze dat de veiligheid, de kwaliteit, de liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel zijn gewaarborgd. Dat houdt onder meer in dat beleggingen moeten aansluiten bij de aard en de duur van de gedane pensioentoezeggingen.
Pensioentoezeggingen hebben doorgaans een nominaal karakter en een lange looptijd. De aard van de pensioenverplichtingen komt daarom overeen met vastrentende beleggingen die geen of zeer beperkt kredietrisico hebben. Dit zijn bijvoorbeeld staatsobligaties en renteswaps. Met het oog op risicobeheersing beleggen pensioenfondsen substantieel in vastrentende waarden, waaronder staatsobligaties, al dan niet binnen de eurozone.
Op geaggregeerd niveau bestond de beleggingsportefeuille van Nederlandse pensioenfondsen ultimo 2009 voor 49,5% uit vastrentende waarden (circa 329 miljard euro). Hiervan hadden pensioenfondsen ultimo 2009 voor 3,7 miljard euro in Griekenland belegd, wat overeenkomt met ongeveer 0,6% van het totale belegd vermogen van pensioenfondsen.
Er kan niet worden ingegaan op beslissingen die individuele pensioenfondsen nemen ten aanzien van beleggings- en risicobeleid en implementatie en toepassing van dat beleid. De primaire verantwoordelijkheid daarvoor berust bij het bestuur, waarop wordt toegezien door een vorm van intern toezicht. Het is aan het pensioenfondsbestuur het beleid en uitvoering te verantwoorden aan belanghebbenden bij het fonds en de externe toezichthouders DNB en AFM.
Kunt u bevestigen dat het aandeel Griekse obligaties 6% was, terwijl de grootte van de Griekse economie een aandeel van 0,6% zou rechtvaardigen, wanneer er gespreid was belegd op basis van het aandeel in de wereldeconomie?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat er met een dusdanig groot aandeel aan Griekse obligaties een zeer risicovolle positie is ingenomen?
Een minister heeft geen dieper inzicht in de samenstelling van de beleggingsportefeuille van het ABP dan u. Vandaar dat bovenstaande niet kan worden bevestigd noch ontkent. Zoals eerder aangegeven kan niet worden ingegaan op beslissingen die individuele pensioenfondsen nemen ten aanzien van o.m. beleggings- en risicobeleid en implementatie en toepassing van dat beleid.
Hoe beoordeelt De Nederlandsche Bank (DNB) deze opmerkelijke grote en riskante positie in haar rol als toezichthouder op de pensionfondsen?
In de regelgeving is als uitgangspunt genomen dat een pensioenfonds zelf verantwoordelijk is voor het gevoerde beleggingsbeleid. De Pensioenwet schrijft voor dat pensioenfondsen een beleggingsbeleid voeren in overeenstemming met de prudent-person regel. Hierin staat onder andere beschreven dat de beleggingen van pensioenfondsen naar behoren moeten worden gediversifieerd, zodat concentratierisico’s in de portefeuille worden vermeden. Het is van belang dat de risico’s van de beleggingen afdoende in kaart zijn gebracht en worden beheerst, bijvoorbeeld door voldoende buffers aan te houden. De risico’s die worden aangegaan moeten bovendien passen binnen de totale financiële opzet van het fonds. Het fonds moet de risico’s kunnen inschatten en kunnen dragen. Binnen deze kaders voert DNB haar toezicht uit. Over een individueel pensioenfonds worden geen mededelingen gedaan.
Hoe beoordeelt DNB de uitbreiding van een toch al opmerkelijk grote positie in Griekse staatsobligaties terwijl de Griekse staatsschuld in het afgelopen jaar voortdurend ter discussie stond?
Zie het antwoord op vraag 4. Verder kan DNB niet ingaan op instellingspecifieke vragen.
Heeft het ABP volgens u gegokt op de redding van Griekenland?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat vindt DNB ervan dat het ABP behalve het noemen van een «negatieve impact van de exposure op Griekse obligaties» geen aandacht besteedt in haar jaarverslag aan de speculatie met Griekse staatsobligaties?
Het is voor DNB niet toegestaan om instellingspecifieke vragen te beantwoorden.
Wanneer in 2009 heeft het ABP haar positie uitgebreid?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wanneer was DNB voor het eerst op de hoogte van de uitbreiding van de positie in Griekse obligaties?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe beïnvloedt een afwaardering van de ratings op staatsobligaties de dekkingsgraad van een pensioenfonds?
Een downgrade van Griekse staatsobligaties leidt tot een waardeverlies van deze obligaties, met als gevolg een verminderde waarde van de activakant van een pensioenfonds en dus een verslechtering van de dekkingsgraad. Naast het directe effect van waardeverlies kunnen pensioenfondsen ook op indirecte wijze worden geraakt door een downgrade van Griekse staatsobligaties. Bijvoorbeeld door besmettingsgevaar naar andere landen, door een daling van de aandelenkoersen wereldwijd vanwege de toegenomen nervositeit of door waardeverlies van de euro vanwege het gedaalde vertrouwen. Verdere downgrades kunnen ook leiden tot mogelijke liquiditeitseffecten voor pensioenfondsen. Immers, indien pensioenfondsen staatsobligaties uit de periferielanden als onderpand hebben afgegeven, kan een downgrade van dit overheidspapier pensioenfondsen dwingen om onderpand bij te storten.
Is het bij DNB bekend in hoeverre pensioenfondsen zich hebben verzekerd tegen een default op Griekse staatsobligaties?
Bij het beleggings- en risicobeleid kunnen pensioenfondsen gebruik maken van instrumenten die bepaalde risico’s afdekken. Pensioenfondsen kunnen bijvoorbeeld het risico op default van overheden afdekken met een credit default swap. Ook kunnen pensioenfondsen ervoor kiezen om in afwijking van het strategische beleggingsbeleid tijdelijk minder te investeren in bepaalde staatsobligaties. DNB betrekt de ingezette instrumenten bij haar beoordeling van de financiële positie van pensioenfondsen.
Kunt een overzicht geven van de posities van de Nederlandse grote pensioenfondsen in Griekse staatsobligaties en in hoeverre zij zich tegen de risico’s hebben verzekerd?
Het is voor DNB niet toegestaan om instellingspecifieke gegevens te verstrekken. Wel kan op geaggregeerd niveau een overzicht van de posities van Nederlandse pensioenfondsen in Griekenland worden gegeven.
Nederlandse pensioenfondsen hadden ultimo 2009 voor circa 3,7 miljard euro in Griekenland belegd, waarvan 91% bestond uit Griekse staatsobligaties. Deze 3,7 miljard euro betreft ongeveer 0.6% van het totale belegd vermogen van pensioenfondsen. Een volledig verlies van deze beleggingen komt overeen met een verlies van ongeveer 0.6 dekkingsgraadpunten.
De indirecte exposure die pensioenfondsen lopen via (interne) beleggingsinstellingen is niet meegenomen in de bovenstaande berekening.
Is het waar dat het helpen van de pensioenfondsen een van redenen was om steun aan Griekenland te verlenen?
Zie het antwoord op vraag 14.
Heeft de uitbreiding van het pakket aan Griekse obligaties tot 2,3 miljard euro van het ABP de noodzaak vergroot om steun te verlenen aan Griekenland?
Het eurozone IMF steunpakket voor Griekenland is opgezet om de financiële stabiliteit in de eurozone te waarborgen. In de analyse is uiteraard ook gekeken naar van verwevenheid van de financiële sector omdat dit een belangrijke rol speelt in de financiële stabiliteit, maar in die analyse hebben de belangen van individuele financiële instellingen geen rol gespeeld.
Het bericht dat bejaarde biljarters hun clubhuis moeten verlaten om een Marokkaanse vereniging te huisvesten |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Biljarters verbannen»?1
Ja.
Is het waar dat bejaarde biljartliefhebbers uit hun onderkomen worden gezet om plaats te maken voor een Marokkaanse vereniging die dankzij een provinciale subsidie riant kan worden gehuisvest? Zo ja, deelt u de mening dat dit onacceptabel is?
Het steunpunt van het ouderenwerk, waar de bejaarde biljarters gebruik van maken, verliet in 2004 haar vorige locatie om plaats te maken voor een nieuw te bouwen woonzorgcentrum. Vanwege deze nieuwbouw is het ouderenwerk tijdelijk gehuisvest in een voormalig schoolgebouw.
De gemeente is sinds eind 2009 op zoek naar een alternatieve locatie voor het ouderenwerk omdat de nieuwbouw vertraging opliep. Een deel van de tijdelijk verkregen ruimte in het voormalig schoolgebouw dient te worden vrijgemaakt voor de Marokkaans-Nederlandse vereniging.
De gemeente heeft aangegeven dat de biljarters niet uit hun onderkomen worden gezet, maar dat het ouderenwerk een deel van haar activiteiten (waar onder de biljarters) moet samenbrengen in een ander gedeelte van het voormalig schoolgebouw of verplaatsen naar een andere locatie van het ouderenwerk elders in Ede.
Na de nieuwbouw zal het steunpunt van het ouderenwerk haar intrek nemen in het woonzorgcentrum.
Deelt u voorts de mening dat de opmerking van de gemeente Ede dat de huisvesting van de Marokkaanse vereniging beter past bij het betreffende gebouw «omdat daar ook al andere allochtonen zitten» getuigt van een kennelijke apartheidswens van de gemeente Ede en een schandalig argument is om autochtone burgers weg te sturen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. De gemeente heeft in 2008 al besloten dat zij het voormalige schoolgebouw wil gebruiken als huisvesting voor meerdere allochtone zelforganisaties. Reden hiervoor is dat de verschillende allochtone organisaties vooral op tijdelijke locaties zijn gevestigd die vaak te klein of verouderd zijn. Door één pand goed in te richten voor de diverse allochtone zelforganisaties hoopt de gemeente de samenwerking tussen de verschillende gemeenschappen en daarmee de integratie te bevorderen.
De Marokkaans-Nederlandse vereniging is al verscheidene jaren gehuisvest in tijdelijke locaties. Deze panden bleken echter nauwelijks geschikt voor het intensieve gebruik van de vereniging. De gemeente heeft ondanks een intensieve zoektocht nog geen andere (tijdelijke) huisvesting voor de Marokkaans-Nederlandse vereniging gevonden. Vandaar dat de gemeente nu met de gebruikers van het voormalig schoolgebouw in gesprek is.
Bent u het er mee eens dat de genoemde Marokkaanse vereniging net als de biljartclub Ericahorst zelf de huur voor een onderkomen bijeen moet zien te krijgen en niet op kosten van de Gelderse belastingbetaler dient te worden gehuisvest? Zo nee, waarom niet?
Het gaat hier om een lokale aangelegenheid. De gemeente bepaalt of het gevraagde budget wel dan niet wordt toegekend. De Marokkaans-Nederlandse vereniging in Ede ontvangt een subsidie voor activiteiten die zijn gericht op de integratie van hun achterban in de Nederlandse samenleving.
Bent u bereid de gemeente Ede op te dragen de biljartclub Ericahorst haar huidige onderkomen te laten behouden? Zo nee, waarom niet?
Nee dat ben ik niet. Ik beschouw dit als een lokale aangelegenheid.
Bent u tevens bereid paal en perk te stellen aan het verstrekken van dergelijke multiculturele subsidies en van organisaties als de genoemde Marokkaanse vereniging te eisen dat zij hun eigen broek op kunnen houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De rol van de Stichting van de Arbeid bij de compensatieregeling voor woekerpensioenen |
|
Ewout Irrgang |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Kassa van 17 april jl.?1
Ja.
Heeft de Stichting van de Arbeid volgens u alleen toegezien op het proces van de totstandkoming van de regeling of zich ook bemoeid met de inhoud daarvan?
Voor een inhoudelijk oordeel over de toetsnorm voor beschikbare premieregelingen met beleggingsmogelijkheid, die door de verzekeraars op eigen initiatief is voorgesteld naar aanleiding van de toetsnorm voor individuele beleggingsverzekeringen, heeft de Stichting van de Arbeid zich tijdens het overlegproces met het Verbond gewend tot de Ombudsman Financiële Dienstverlening. Aan de Ombudsman, de heer J.W. Wabeke, is gevraagd aan te geven hoe hij de uitwerking door het Verbond van Verzekeraars met betrekking tot de structuur en de hoogte van de in de toetsnorm opgenomen parameters zou beoordelen. Met zijn specifieke inhoudelijke kennis heeft de Ombudsman vervolgens op een aantal punten concessies afgedwongen van de verzekeraars. De partners in de Stichting hebben dit proces gevolgd. Zonder de toetsnorm inhoudelijk te kunnen beoordelen, heeft de Stichting van de Arbeid op basis van een eindrapportage van de Ombudsman vastgesteld dat de norm als redelijk en juist beoordeeld is door de Ombudsman Financiële Dienstverlening.
Indien de Stichting van de Arbeid zich alleen met het proces heeft beziggehouden, deelt u dan de mening dat van deze regeling ten onrechte de suggestie uitgaat dat sociale partners zich verbonden hebben aan de inhoud van de regeling?
Nee. Zie het antwoord op vraag 2.
Indien het voorgaande niet het geval is, waarom ontkent de Stichting van de Arbeid dit dan in de uitzending?
De door Kassa uitgezonden geluidsfragmenten zijn opgenomen en uitgezonden zonder toestemming van betrokkenen. Betrokkenen waren zelfs niet op de hoogte van de opnames. De Stichting heeft verklaard zich niet te herkennen in het beeld dat in de uitzending over de betrokkenheid van de Stichting is opgeroepen.
Onderschrijft u de in de uitzending ingenomen stelling dat een gemiddeld kostenpercentage van 1% voor beleggingsfondsen gebruikelijk is? Zo ja, hoe verhoudt dat zich volgens u tot de norm van maximaal 1,5% en maximaal 9,5% van de premie-inleg?
Nee, dit is zijn algemeenheid niet te zeggen; het kostenpercentage hangt van veel verschillende factoren af. Van het Verbond van Verzekeraars hebben wij begrepen dat de gemiddelde beleggingskosten rond de 1,5% liggen.
Deelt u de mening dat er een groot verschil in kosten is tussen een individuele beschikbare premieregeling en een collectieve? Zo ja, waarom komt dit dan niet tot uiting in de compensatieregeling die aansluit bij de Wabeke-norm voor individuele woekerpolissen?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de hoogte van de compensatieregeling. De gepresenteerde toetsnorm geldt voor overeenkomsten die in het verleden zijn gesloten en is door de sector zelf tot stand gebracht. De Stichting van de Arbeid neemt het oordeel van de Ombudsman Financiële Dienstverlening over dat deze norm op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
Is het waar dat een betere compensatieregeling niet betekent dat verzekeraars de daarvoor benodigde middelen onmiddellijk op tafel moeten leggen, maar dat deze kosten pas over vele jaren of zelfs decennia genomen moeten worden?
De feitelijke betaling vindt plaats op pensioenleeftijd, of wordt verrekend bij de vernieuwing van een contract. Los daarvan moeten verzekeraars voorzieningen treffen in verband met toekomstige compensatie die ten laste gaan van het huidige resultaat.
Deelt u de mening dat de Wabeke-norm een woekernorm is?
Zie het antwoord op vraag 6.
Wat vindt u van de suggestie om banksparen open te stellen voor pensioenproducten?
Voor vermogensopbouw voor de oudedag in de derde pijler is banksparen mogelijk. In de tweede pijler is vanuit de optiek van bescherming van de deelnemer in de Pensioenwet dwingend voorgeschreven dat een ouderdomspensioen levenslang moet zijn. Omdat bankspaarproducten niet voorzien in een afdekking van het langlevenrisico acht het kabinet de gedane suggestie voor de tweede pijler onwenselijk.