Het bericht ‘Heb ik recht op een uitkering als ik naar de gevangenis ga?’ en ‘Utrecht weigerde ten onrechte bijstand tbs’er |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Heb ik recht op een uitkering als ik naar een gevangenis ga?» en «Utrecht weigerde ten onrechte bijstand tbs’er» en klopt hetgeen hierin vermeld wordt?1 2
Ik ben bekend met beide artikelen. De feitelijke gegevens in beide berichten zijn correct.
Is de limitatieve opsomming van uitkeringen die stoppen indien iemand in de gevangenis zit ook van toepassing op veroordeelden in een tbs-kliniek?
Ja, deze is ook van toepassing op veroordeelden in een tbs-kliniek. Er geldt echter een uitzondering voor tbs-gestelden die door de strafrechter van alle rechtsvervolging zijn ontslagen, maar wel ter beschikking zijn gesteld met bevel tot verpleging. Voor deze groep wordt op grond van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep een eventuele arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken. Dit wordt gecompenseerd door het feit dat deze groep tbs-gestelden op grond van artikel 4 lid 4 van het interim-besluit forensische zorg een eigen bijdrage voor het verblijf in de instelling aan het ministerie van Veiligheid en Justitie moet betalen.
Deelt u de mening dat een tbs veroordeelde nooit in aanmerking mag komen voor subsidies, uitkeringen en toeslagen zolang hij in een inrichting zit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat tbs’ers niet meer onterecht en ongelimiteerd kunnen profiteren van sociale voorzieningen?
In de Wet socialezekerheidsrechten gedetineerden is geregeld dat indien een persoon rechtens zijn vrijheid is ontnomen, deze geen recht heeft op een uitkering. De ratio daarvan is dat de Staat tijdens deze vrijheidsontneming in (de kosten van) het levensonderhoud voorziet. Door deze personen uit te sluiten van uitkeringen wordt «dubbele betaling» (het verstrekken van een uitkering, terwijl de Staat reeds in de kosten van het levensonderhoud voorziet) uit collectieve middelen voorkomen.
Voor bijstand is in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet werk en bijstand geregeld dat als iemand rechtens zijn vrijheid is ontnomen, hij geen recht heeft op bijstand. Bij verblijf in een penitentiaire inrichting of tbs-kliniek heeft iemand dus geen recht op bijstand.
Ex-gedetineerden moeten wel in aanmerking kunnen komen voor een uitkering, mits zij aan de daarvoor geldende voorwaarden en de daaraan verbonden (arbeidsgerelateerde) verplichtingen voldoen. Het is echter uitsluitend aan het college van burgemeester en wethouders of het UWV om hier een beslissing over te nemen.
Welke programma’s vallen onder de paraplu van het ruime begrip «resocialisatie», inhoudende dat indien een veroordeelde voor een gedeelte van de straf buiten de strafinrichting verblijft wel het recht kan hebben op een uitkering, bijvoorbeeld indien wordt deelgenomen aan een programma dat gericht is op resocialisatie? Bestaat er een limitatieve opsomming van deze programma’s? Zo nee, waarom niet?
De gevallen waarin sprake is van verblijf buiten een justitiële inrichting of tbs-kliniek en betrokkene aanspraak kan maken op een uitkering zijn limitatief opgenomen in het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid. Het gaat om de volgende gevallen:
Deelt u de mening dat veroordeelde criminelen die de samenleving schade hebben toegebracht en derhalve in een inrichting verblijven of verbleven hebben, nooit recht zouden mogen hebben op een uitkering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat een werkloze straatveger nu voor 400 euro minder salaris moet straatvegen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe zou u het vinden wanneer u ontslagen wordt als wethouder of minister om vervolgens precies hetzelfde werk te moeten doen onder het wettelijk minimumloon? Vindt u het terecht dat de werkloze straatveger uit Den Haag boos is omdat hij het werk dat hij drie jaar eerder deed als straatveger nu moet doen voor 400 euro per maand minder? Zo ja, wat gaat u doen ervoor te zorgen dat deze straatveger en anderen die zich in een soortgelijke situatie bevinden wel eerlijk loon en een arbeidscontract krijgen? Zo nee, moet deze straatveger dit volgens u gewoon pikken en staan juichen?1
Ik heb de berichtgeving gevolgd. De beslissing over de inzet van de instrumenten om mensen aan het werk te helpen is aan gemeenten. Zij staan immers dicht bij de burger, hebben zicht op welke ondersteuning of inzet nodig is en kunnen maatwerk bieden en inspelen op lokale omstandigheden. Uiteraard is het van belang dat gemeenten de instrumenten waarbij werken met behoud van uitkering en/of een tegenprestatie aan de orde is, zorgvuldig toepassen. Het is aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en wethouders hierop te controleren. Ook kunnen bijstandsgerechtigden in bezwaar en beroep gaan en/of naar de rechter gaan.
In mijn brief van 9 april 2013 heb ik de wettelijke kaders voor werken met behoud van uitkering en tegenprestatie geschetst. In de brief staat ondermeer dat naast instrumenten die gemeenten kunnen inzetten als onderdeel van re-integratie van bijstandsgerechtigden, gemeenten sinds 1 januari 2012 over het instrument van de tegenprestatie beschikken (artikel 9, eerste lid, onder c, van de WWB). Dit is geen re-integratie instrument, maar betreft het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het is aan gemeenten om te bepalen wie hiervoor in aanmerking komt en welke maatschappelijk nuttige activiteiten hiervoor in aanmerking komen. Werken met behoud van uitkering kan slechts voor een beperkte periode. De inzet van participatieplaatsen is voor een langere periode mogelijk. Voor de tegenprestatie naar vermogen zijn in de wet ook kaders gesteld. De tegenprestatie mag re-integratie naar en het accepteren van betaald werk niet in de weg staan en de werkzaamheden zijn in de regel in omvang en duur beperkt.
Deze casus is aan de orde geweest in de gemeenteraad van Den Haag. Het is gebleken dat nadere informatie noodzakelijk is om deze zaak te beoordelen.
Is hier volgens u sprake van uitbuiting en verdringing? Zo nee, waarom niet en hoe zou u het dan noemen?
De beoordeling van deze specifieke situatie is niet aan mij, maar aan de wethouder en de gemeenteraad en ik heb er vertrouwen in dat zij hun taak goed uitvoeren.
Deelt u de mening dat de verklaring van wethouder Kool dat het hier zou gaan om werkervaring en – ritme opdoen ten behoeve van de re-integratie van de straatveger absurd en denigrerend is? Zo ja, gaat u bewerkstelligen dat de wethouder een einde maakt aan deze praktijken? Zo nee, hoe zou u het noemen wanneer een straatveger wordt ontslagen om vervolgens voor 400 euro per maand minder de straten te mogen vegen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door dit soort praktijken bijgedragen wordt aan wegwerppraktijken en de waarde van gewoon goed werk en echte beroepen zoals straatveger waar mensen van rond konden komen, kapot gemaakt wordt door in dit geval een PvdA wethouder? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot de uitspraak van de minister in dagblad Trouw dat zijn «prioriteiten gaan over mensen echt werk geven; niet als een nummer gezien worden, maar de waarde van goed werk terugbrengen»?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid eindelijk wettelijke maatregelen te treffen opdat een einde wordt gemaakt aan dit soort praktijken van verdringing en armoede? Zo nee, staat u dan in deze gevallen niet voor de waarde van goed werk?
Ten aanzien van verdringing wijs ik erop dat de regelgeving voor re-integratie-instrumenten en de tegenprestatie bepalingen bevat om verdringing tegen te gaan. In het AO WWB-maatregelen van 5 juni jl. heb ik de Kamer toegezegd om in een verzamelbrief aan de gemeenten te wijzen op een juiste toepassing van de re-integratie-instrumenten. Daarnaast zal de Inspectie SZW onderzoek doen naar de uitvoering van de tegenprestatie door gemeenten in het kader van de WWB. De uitkomsten zullen daarvan in het najaar 2013 beschikbaar zijn.
Deelt u de mening van de voorzitter van de ABVAKABO dat straten vegen een vak is? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit vak niet kapot wordt gemaakt en de straatveger voor dit werk gewoon een eerlijk loon en arbeidscontract krijgt?3
Zie antwoord vraag 5.
Mantelzorgers die weinig steun hebben aan hun baas |
|
Carola Schouten (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Herkent u zich in de problematiek zoals deze in het bericht «mantelzorgers hebben weinig steun aan baas» naar voren wordt gebracht?
Ik herken de problematiek. Ik deel de mening dat het belangrijk is dat werkgevers meer aandacht krijgen voor de combinatie werk en zorgtaken.
Deelt u de mening dat het, gezien de omvangrijke hervormingen in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), noodzakelijk is dat werkgevers hun beleid verbeteren voor mantelzorgers die werk- en zorgtaken met elkaar willen combineren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid met de sociale partners om tafel te zitten om nadere afspraken te maken, waarbij mantelzorg beter bespreekbaar wordt gemaakt met de werkgever en de werkgever beter gaat kijken naar de mogelijkheden en oplossingen zoals tijd voor tijd, flexibele uren en thuiswerken?
In de brief aan de Tweede Kamer over arbeid en zorg van 2 juli jl. wordt aangegeven dat er een overleg met sociale partners zal plaatsvinden over een gezamenlijke inzet op het gebied van arbeid en zorg. De komende tijd werken wij samen met de minister en staatssecretaris van OCW een «arbeid-en-zorgtop» uit die naar verwachting in het najaar zal plaatsvinden. Door gezamenlijk op te trekken in een brede «arbeid-en-zorgtop» kan een agenda worden geformuleerd die aansluit bij de behoefte op de werkvloer. Daarbij gaat het om zaken als het stimuleren van een grotere betrokkenheid van mannen bij (mantel-)zorgtaken, het creëren van flexibiliteit in het arbeidspatroon, kinderopvang en de aansluiting daarvan met het onderwijs en om aandacht voor de psychosociale arbeidsbelasting.
Welke aanvullende maatregelen worden er door u voor mantelzorgers genomen die hun zorgtaken met werk willen combineren?
Mantelzorgers kunnen gebruik maken van de mogelijkheden die worden geboden door de Wet aanpassing arbeidsduur en het kort- en langdurend zorgverlof uit de Wet arbeid en zorg. In het wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden wordt voorgesteld de werkingssfeer van het kort- en langdurend zorgverlof uit te breiden naar werknemers die zorgen voor huisgenoten die geen partner, kind of ouder zijn. Voor mantelzorgers zijn daarnaast de voorgestelde wijzigingen in de Wet aanpassing arbeidsduur van belang. Daarnaast kunnen uit de eerdergenoemde «arbeid- en zorgtop» aanvullende maatregelen volgen.
Bent u van plan in de brief over mantelzorg specifiek in te gaan op de relatie arbeid-mantelzorg?
Uw Kamer heeft 2 juli 2013 een gezamenlijke brief van VWS, SZW en OCW over arbeid en zorg ontvangen waarin wordt ingegaan hoe wij de combinatie arbeid en mantelzorg willen faciliteren. In de genoemde arbeid-en-zorgtop zal onder meer gesproken worden over het stimuleren van een grotere betrokkenheid van mannen bij (mantel-)zorgtaken. In de brief over mantelzorg ga ik daarom slechts kort in op de relatie arbeid-mantelzorg.
‘Vechtscheidingen’ |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «kind de dupe van vileine ouders» «Dringend advies: blijf langer proberen» en «Iets meer begrip, iets meer rust»?1
Ja.
Maakt de minister zich ook zorgen over het toenemende aantal «vechtscheidingen»?
Of er sprake is van een toenemend aantal vechtscheidingen is niet bekend. Ik ontvang o.a. via de kinderombudsman hier wel signalen over en neem deze serieus.
In het artikel in de Volkskrant wordt gesproken over Europese en Amerikaanse studies waaruit blijkt dat naarmate ouders vaker scheiden het aantal problematische scheidingen en de negatieve gevolgen voor kinderen niet afnemen; welke studies zijn dit?
Het Volkskrantartikel verwijst volgens opgave van de journalist naar onderzoeken waarin Jaap Dronkers (ook genoemd in het artikel) Amerikaanse gegevens vergelijk met Europese studies, waaronder:
Wat is er gebeurd met de aanbevelingen in het rapport «relatie-ondersteunend aanbod voor Centra voor Jeugd en Gezin», naast het opstellen van de handreiking voor gemeenten?2
In de verkennende studie «relatieondersteunend aanbod voor Centra voor jeugd en Gezin» wordt de aanbeveling gedaan om nader onderzoek te laten uitvoeren naar de effectiviteit van het huidige Nederlandse aanbod relatieondersteunende programma’s. Het Ministerie van VWS financiert ZonMw voor het uitvoeren van het programma «Effectief werken in de jeugdsector». Eén van de programmalijnen voorziet in onderzoek naar de effectiviteit van interventies. Het ministerie van VWS heeft ZonMw opdracht gegeven om «echtscheiding» als prioritair thema binnen het programma op te nemen. Daarnaast zijn binnen de huidige subsidieronde rond het thema «eigen kracht» een aantal voorstellen op het gebied van echtscheiding ingediend. De programmacommissie van ZonMw beoordeelt deze onderzoeksvoorstellen op de wetenschappelijke relevantie.
Vindt u dat bureau jeugdzorg het aantal «vechtscheidingen» die bij hen bekend zijn moet registreren en dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) moet onderzoeken wat het landelijk aantal «vechtscheidingen» is zodat we meer zicht krijgen op de omvang van het probleem? Zo ja, per wanneer kan dit ingaan? Zo nee, waarom niet?
Het CBS registreert het aantal gehuwde paren dat uit elkaar gaat. Het is lastig de definitie van het begrip «vechtscheiding» te bepalen en hier statistische gegevens over te vergaren. Ik wil mij richten op de acties die nodig zijn om de positie van het kind tijdens «vechtscheidende» ouders te verbeteren.
Bent u bereid nader onderzoek te financieren naar de effectiviteit van «vechtscheidingsinterventies» en naar de benodigde competenties die nodig zijn om deze interventies uit te voeren? Zo ja, wanneer kunt u dit onderzoek uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Is de beroepsgroep systeemtherapeuten, die gespecialiseerd zijn in het interveniëren bij vechtscheidingen, ook werkzaam bij de bureau’s jeugdzorg?
De beroepsgroep systeemtherapeuten is niet als zodanig in dienst bij de bureaus jeugdzorg. Het is wel mogelijk dat systeemtherapeuten bij bureaus jeugdzorg werken, bijvoorbeeld in de functie van gezinsvoogd.
Welke gegevens zijn er bekend over de wijze waarop een ouderschapsplan wordt op opgesteld en uitgevoerd?
Het WODC voert momenteel een onderzoek uit naar effecten van het ouderschapsplan en de uitvoering van het ouderschapsplan in de praktijk. Het onderzoek wordt naar verwachting deze zomer afgerond. Ook lopen bij verschillende universiteiten onderzoeken die inzicht zullen geven in het ouderschapsplan.
Realiseert u zich dat «vechtscheidende» ouders hulp mislopen, met alle gevolgen voor de kinderen, omdat de behandeling van vechtscheiding zonder psychiatrische diagnose niet meer wordt vergoed?
Het CVZ heeft eerder advies uitgebracht dat de hulp voor werk- en relatieproblematiek niet valt onder het basispakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw), omdat hiermee wordt bijgedragen aan de houdbaarheid van het pakket voor geneeskundige GGZ. Dit oordeel heeft de minister zoals eerder op 14 juni 2012 in antwoord op vragen van uw Kamer is aangegeven (Kamerstuknummer 3105) gevolgd.
Mocht sprake zijn van een psychische stoornis, dan kan aanspraak worden gemaakt op (vergoeding van) geestelijke gezondheidszorg.
Bent u bereid terug te komen op eerdere antwoorden op schriftelijke vragen gesteld over de omvang van de totale maatschappelijke kosten van echtscheiding3, waarin u aangeeft dat een onderzoek naar de omvang van de totale maatschappelijke kosten van echtscheiding in Nederland geen toegevoegde zou hebben? Zo ja, wilt u dan aanvullend onderzoek verrichten naar de sociaaleconomische gevolgen van echtscheiding? Zo nee, waarom niet?
Over het effect van echtscheiding op de overheidsfinanciën geeft het rapport naar sociaal economische gevolgen van echtscheiding van Econovision4 geen directe informatie. Het rapport stelt dat er een relatie is tussen echtscheiding en maatschappelijke kosten, maar dat deze relatie niet noodzakelijkerwijs een oorzakelijke is. Gezien het voorgaande zal nader onderzoek naar de omvang van de totale maatschappelijke kosten van echtscheiding onvoldoende oorzakelijke verbanden kunnen aantonen.
Het huren van kantoren door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) van bedrijven die niet in Nederland gevestigd zijn |
|
Paul Ulenbelt |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Deelt u de opvatting dat het UWV geen kantoren zou moeten huren van bedrijven die Nederlandse belasting ontwijken en dat daarvoor grondig onderzoek naar de groepen waartoe de verhuurders behoren noodzakelijk is?1 Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoorden op uw eerdere vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr.2386) gaf ik aan dat bij het aangaan van huurovereenkomsten de taak van UWV zich beperkt tot het sluiten van een rechtmatige overeenkomst met een verhuurder. Een onderzoek naar de organisatie- en financieringsstructuur van de groep waartoe deze verhuurder mogelijk behoort is hier geen onderdeel van.
De inrichting van de organisatie- en financieringsstructuur is de verantwoordelijkheid van de verhuurder. Logischerwijs mag deze inrichting niet leiden tot het ontplooien van criminele activiteiten of frauduleus handelen door een verhuurder. In dat geval is het de rol van de Politie om deze criminaliteit op te sporen en het Openbaar Ministerie om vervolging in te stellen, de opsporing van financiële, economische en fiscale fraude is in handen van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst. Daarnaast wordt het vanaf 1 juli 2013 ingevolge de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) mogelijk het Bureau Bibob om een integriteitsbeoordeling van een verhuurder te vragen. Zo voorkomt de overheid dat zij ongewild criminele activiteiten mogelijk maakt. UWV kan eveneens van een dergelijke beoordeling gebruik maken bij het aangaan van huurovereenkomsten.
Aangezien er in deze casus geen sprake is van onrechtmatig of frauduleus handelen door een verhuurder, zie ik geen reden onderzoek te verrichten naar de structuur en daarmee de identiteit van en groepen waartoe verhuurders behoren en hun vestigingsplaats.
Bent u bereid uit te zoeken welke organisatie- en financieringsstructuren worden toegepast door de groepen waartoe de verhuurders van UWV-kantoren behoren, zodat eventuele belastingontwijking tegen kan worden gegaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de identiteit en de fiscale vestigingsplaatsen van de directe of indirecte aandeelhouders van de groep waar het UWV van huurt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Een miljoenenstrop voor werkgevers door gebruik van onjuiste UWV-gegevens voor de nieuwe ziektewet |
|
Enneüs Heerma (CDA), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat ruim een derde van de gegevens, die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) gebruikt om de premies voor de nieuwe Ziektewet vast te stellen, onjuist is?1
Ja, ik heb kennis genomen van de berichtgeving omtrent een persbericht van risicoadviseur en verzekeringsmakelaar Aon.
Herkent u dit percentage?
Nee, het percentage dat wordt genoemd herken ik niet. UWV heeft aangegeven dat de foutmarge niet in de buurt zal komen van wat Aon stelt.
Is het juist dat werkgevers op enorme kosten kunnen worden gejaagd als ze de gegevens, die het UWV gebruikt om de premies voor de nieuwe Ziektewet vast te stellen, niet goed controleren?
Het is voor werkgevers van belang de gegevens die gebruikt worden ten behoeve van de premiestelling goed te controleren. Indien een uitkering ten onrechte aan hen toegerekend zou worden en de werkgever attendeert het UWV hier niet op, zou dit kunnen leiden tot onnodige kosten voor de werkgever.
Zijn de berichten juist dat de kosten voor onterecht betaalde premielasten kunnen oplopen tot wel vijf ton per werknemer?
Indien een werknemer in de WGA komt, worden de WGA lasten voor deze werknemer gedurende maximaal 10 jaar meegerekend in het bepalen van de gedifferentieerde WGA-premie. Er zijn casussen denkbaar waarin de totale premielasten cumulatief over deze gehele periode op zou kunnen lopen tot een dergelijk bedrag, bijvoorbeeld de genoemde casus met een hoog loon – gelijk aan het maximale loon dat verzekerd kan worden- en een langdurige arbeidsongeschiktheid. De Belastingdienst geeft overigens ieder jaar een gespecificeerde beschikking af voor de premie van het komend jaar. De werkgever heeft ieder jaar opnieuw de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de premiebeschikking, wanneer een uitkering ten onrechte aan de werkgever zou worden toegerekend. Alleen wanneer de werkgever jaar op jaar geen gebruik maakt van de mogelijkheid tot bezwaar, zou het voorbeeld dat Aon schetst zich voor kunnen doen.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat werkgevers bij de vaststelling van de premies voor de nieuwe Ziektewet geconfronteerd gaan worden met onterechte kosten door onjuiste gegevens van het UWV?
De gegevens die UWV thans verstrekt aan werkgevers, worden verstrekt in verband met de wetswijzigingen die vanaf 2014 worden geïntroduceerd ten aanzien van de financiering van de ziektewetuitkeringen en WGA-uitkeringen bij flexwerkers. Vanaf 2014 worden middelgrote en grote werkgevers verantwoordelijk voor de ziekte- en WGA-lasten van flexwerkers. Dit is onderdeel van het pakket aan maatregelen om het ziekteverzuim en de arbeidsongeschiktheid onder flexwerkers terug te brengen. De Tweede Kamer heeft dit wetsvoorstel op 5 juli 2012 aangenomen. Werkgevers worden, net als bij vaste krachten, gestimuleerd om flexwerkers aan het werk te houden. De premie van de individuele middelgrote en grote werkgever wordt vanaf 2014 mede gebaseerd op de Ziektewet- en WGA-uitkeringen van zijn flexwerkers vanaf 1 januari 2012.
Het UWV stuurt werkgevers daarom nu informatie over de ziekte- en arbeidsongeschiktheid van hun werknemers. Het is belangrijk dat UWV dit doet en UWV doet dit met de grootste zorgvuldigheid. Tegelijk is er sprake van een complexe taak in verband met bijvoorbeeld overgangen van ondernemingen, fusies en de start van nieuwe ondernemingen. UWV heeft daarom veel aandacht besteed aan de kwaliteit van de gegevens.
Het is evenwel nooit uitgesloten dat de gegevens van UWV niet geheel aansluiten bij de feitelijke situatie bij de werkgever. De toezending van de gegevens dient er daarom mede voor om tijdig te zorgen dat de gegevens van UWV en van de werkgevers op elkaar aansluiten en de premieberekening correct verloopt.
Wel blijft het van belang dat werkgevers de gegevens goed controleren en zo nodig contact opnemen met het UWV.
Het onterecht krijgen van toeslagen door Oost Europeanen |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Waarom controleert de Belastingdienst niet of een persoon die staat ingeschreven in het bevolkingsregister, nog in Nederland werkt?1 Wordt op enigerlei wijze gecontroleerd of toeslagontvangers daadwerkelijk in Nederland wonen?
Voordat ingegaan wordt op de vragen, wordt kort ingegaan op de exporteerbaarheid van toeslagen. Het kindgebonden budget, de zorgtoeslag en de kinderopvangtoeslag kunnen ook worden uitbetaald aan in het buitenland wonende ontvangers. Dit volgt uit de betreffende wetten in combinatie met Europees recht, internationale regelingen en verdragen.
Voor de zorgtoeslag geldt dat de ontvanger dan in Nederland zorgverzekeringsplichtig moet zijn. Omgekeerd is het zo dat iemand die in het buitenland verzekeringsplichtig is ook alleen daar voor een tegemoetkomende regeling in aanmerking komt. Dit principe van exporteerbaarheid van sociale verzekeringen is vastgelegd in Europese verordeningen en een complex aan verdragen. Dit betekent dat alleen een toeslag naar het buitenland wordt uitbetaald als daar ook tegenover staat dat de ontvanger in Nederland verplicht verzekerd is. De zorgtoeslag is er immers voor bedoeld om iemand in staat te stellen zijn Nederlandse verzekering te betalen. Voor het kindgebonden budget, dat is aangesloten bij het recht op kinderbijslag, geldt eveneens dat dit kwalificeert als exporteerbare sociale verzekering. Daarnaast kan het nog zo zijn dat iemand op basis van een internationale regeling in aanmerking komt voor zorgtoeslag. Het gaat om Nederlandse werknemers, postactieven met een Nederlands pensioen of langlopende uitkering en om de inwonende gezinsleden van deze twee groepen.
Om kinderopvangtoeslag te kunnen krijgen moeten de ouders in Nederland wonen of werken. Als een ouder in het buitenland werkt en in Nederland woont, of andersom, kan er dus recht zijn op deze toeslag. In dat geval zijn er regels die voorkomen dat er dubbele aanspraak is, uit het buitenland en uit Nederland. De kinderopvanginstelling zelf kan ook in het buitenland zijn gelegen. Dit zal altijd in de grensstreek zijn, omdat de ouder woont of werkt in Nederland.
De Belastingdienst maakt gebruik van de GBA ten behoeve van de controle op (woon)adres. Recent heeft de minister van BZK uw Kamer geïnformeerd over de stijgende kwaliteit en de versterking van de kwaliteitsagenda GBA.2 Wanneer de Belastingdienst vermoedt dat een inschrijving niet juist is, bijvoorbeeld omdat post onbesteld retour komt, geeft de Belastingdienst dit door aan de desbetreffende gemeente. Ingeval van vertrokken onbekend waarheen (VOW) of wanneer een poststuk onbesteld retour komt, zal de Belastingdienst de uitbetaling van toeslagen opschorten.
Verder geldt dat er andere voorwaarden zijn waaraan voldaan moet zijn, zoals het verzekerd zijn voor een Nederlandse zorgverzekering. De Belastingdienst toetst aan de hand van gegevens van het Referentiebestand Verzekerden Zorgverzekeringswet (RVBZ-bestand) of iemand al dan niet terecht een zorgtoeslag ontvangt.
Kunt u aangegeven hoeveel toeslagontvangers niet in Nederland wonen? Kunt u daarnaast aangegeven welk bedrag jaarlijks aan toeslagen worden uitgekeerd aan personen die niet in Nederland wonen?
Begin juni 2013 ontvingen ongeveer 45.000 niet in Nederland woonachtige personen een toeslag.
Kinderopvangtoeslag
5,5
Huurtoeslag
0,9
Zorgtoeslag
33,6
Kindgebondenbudget
14,4
Ten aanzien van het bedrag aan huurtoeslag dat is uitbetaald geldt het volgende. Het gaat hier voornamelijk om naijleffecten in die situaties waarin een burger naar het buitenland verhuist, maar de toeslag nog niet heeft stopgezet. Op het moment dat het signaal binnenkomt stopt de Belastingdienst/Toeslagen en vordert de onterecht uitbetaalde huurtoeslag terug.
In hoeverre zijn de door uw aangekondigde maatregelen afdoende om te voorkomen dat personen die niet meer in Nederland wonen en werkzaam zijn, toeslagen blijven ontvangen?
Het recht op toeslagen kan ook bestaan als iemand niet in Nederland woont of werkt. Iemand die bijvoorbeeld in België of Duitsland woont kan recht hebben op een zorgtoeslag. De Belastingdienst blijft afhankelijk van de kwaliteit van basisadministraties en andere derdengegevens, bijvoorbeeld het RBVZ-bestand. Wel is het zo dat met behulp van het huidige toeslagensysteem het toezicht steeds meer naar de actualiteit verschuift.
Met de maatregel die in de brief van 10 mei 2013 staat wordt de Belastingdienst/Toeslagen de mogelijkheid geboden om in het geval dat iemand de status VOW heeft, het voorschot in te trekken. Verder is de Belastingdienst sinds eind maart 2013 ook begonnen om lopende toekenningen door middel van risicoprofielen te beoordelen. De uitbetalingen van lopende voorschotten met een verhoogd risico kunnen worden opgeschort en, zoals in de brief van 10 mei is aangegeven, zullen ze worden gestopt en teruggevorderd wanneer de toeslagontvanger niet komt opdagen wanneer hij daartoe wordt uitgenodigd («no show, no money»).
Met behulp van de risicoprofielen zijn vanaf 11 maart 2013 ongeveer 1.200 kinderopvangtoeslagen en ongeveer 400 huurtoeslagen gestopt. Daaraan gerelateerd zijn ongeveer 480 zorgtoeslagen gestopt. Deze toeslagen worden nu teruggevorderd, indien er al uitbetaald werd.
Verder zijn er in mei 2013 vanuit regulier toezicht ongeveer 18.000 zorgtoeslagen gestopt, omdat de aanvragers niet zorgverzekerd bleken na vergelijking met het RBVZ-bestand.
Ongeveer 1.200 aanvragers zijn sinds maart 2013 uitgenodigd om bij een van de balies van de Belastingdienst langs te komen. Daarnaast hebben ongeveer 1.500 aanvragers een vragenbrief gekregen. Totdat zij zijn langsgekomen of hebben gereageerd is de uitbetaling van de kinderopvang- en/of huurtoeslag opgeschort.
Verder zijn ruim 2.000 zorgtoeslagen aangepast, omdat de partner van de aanvragers niet zorgverzekerd bleek. Bij ongeveer 2.500 kinderopvangtoeslagen loopt versneld regulier toezicht.
Bent u van mening dat enkel het hebben van een arbeidscontract, volstrekt onvoldoende is om toeslagen te kunnen ontvangen?
Zoals in de antwoorden hiervoor al is aangegeven zijn er meer voorwaarden waaraan voldaan moet worden om voor een toeslag in aanmerking te komen. Deze voorwaarden verschillen ook per toeslag. Zo is het voor de zorgtoeslag niet relevant om een arbeidscontract te hebben, waar dat bij de kinderopvang anders is. Verder kunnen sommige voorwaarden niet gedurende de voorschotfase gevalideerd worden, waardoor er een verhoogd risico op fraude bestaat. Maar door het huidige toeslagensysteem en het gebruik van risicoprofielen kan de Belastingdienst lopende voorschotten steeds beter beoordelen.
Mede door de maatregelen zoals die in de brief van 10 mei 2013 zijn opgenomen, zullen steeds minder frauduleuze aanvragen gehonoreerd worden. Hierdoor kan voorkomen worden dat achteraf een traject ingezet moet worden om onterecht uitbetaalde bedragen terug te vorderen.
Wat is uw reactie op de stelling van FNV, die stelt dat toeslagen gewoon worden doorbetaald, zelfs als de toeslag al is stopgezet?
Het kan voorkomen dat nadat een burger een stopzetting heeft doorgegeven er nog een maand uitbetaald wordt. Het huidige toeslagensysteem verwerkt de wijzigingen één keer per maand. Als het verzoek tot stopzetting binnenkomt nadat de wijzigingen net zijn verwerkt, dan wordt deze wijziging een maand later meegenomen. Alsdan krijgt een burger nog één maand uitbetaald, ondanks zijn verzoek. Op het moment waarop de wijziging van de burger verwerkt is, volgt een herberekening en zal de Belastingdienst vanaf de opgegeven ingangsdatum van de wijziging berekenen hoeveel terugbetaald zal moeten worden.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is wanneer een persoon die zijn toeslag stopzet maar toch krijgt doorbetaald, rente moet betalen over het bedrag dat na de stopzetting is uitgekeerd? Zo ja, wat gaat u doen om dat te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is een frictie van een maand niet ongewoon. In de voorschotfase wordt geen rente in rekening gebracht als de burger het teveel gekregen bedrag ineens terugbetaalt. Kiest een burger ervoor dit bedrag gespreid terug te betalen, dan wordt er wel rente in rekening gebracht.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat personen die niet in Nederland wonen, toeslagen ontvangen?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven kan het recht op een toeslag ook (voort)bestaan als iemand niet in Nederland woont. Er kan recht blijven bestaan op de zorg-, kinderopvangtoeslag en/of het kindgebonden budget als iemand in het buitenland woont. Met de inzet van de risicoprofielen en de maatregelen die in de brief van 10 mei 2013 zijn opgenomen, krijgen aanvragen met een (ver)hoog(d) risico pas een voorschot of de aangevraagde verhoging van een lopende toekenning als alle relevante gegevens zijn gecontroleerd.
Kunt u aangeven hoeveel adressen er in Nederland zijn waar aan respectievelijk 5 tot 7, 8 tot 10, 10 tot 20 en aan meer dan 20 mensen toeslagen worden uitbetaald? Kunt u tevens aangeven om welke toeslagen het gaat en de bijbehorende bedragen?
Begin juni 2013 ging dit om:
5 t/m 7
5
0,3
374
2,6
15.314
88,5
51
0,4
8 t/m 10
3
0,3
64
0,8
2.788
25,3
21
0,2
11 t/m 20
1
0,2
32
0,8
2.013
29,2
19
0,3
> 21
–
–
5
0,3
1.852
102,9
7
0,3
Ter toelichting, het feit dat er meerdere toeslagen op een adres worden uitbetaald kent de volgende redenen:
Op welke wijze controleert u of de toeslagen terecht worden uitbetaald?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het artikel “Terugvorderen opbrengst belastingfraude moeilijk” |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel "Terugvorderen opbrengst belastingfraude moeilijk"?1
Ja.
Voor hoeveel had de veroordeelde in de zaak in Deventer gefraudeerd met toeslagen en hoeveel boete moest hij uiteindelijk betalen?
Het strafrechtelijk onderzoek heeft zich gericht op fraude met de inkomstenbelasting van de verdachte zelf en van anderen voor wie hij een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting verzorgde en op fraude met kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis van 8 april 2013 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 300 dagen en een werkstraf van 240 uren. De rechtbank heeft geen boete opgelegd. De Belastingdienst kan geen boete opleggen, omdat de zaak strafrechtelijk is afgedaan (het una via principe).
Het nadeel dat door de onderzochte fraudes is ontstaan is becijferd op ca. € 600.000. Hiervan is naar schatting € 150.000 aan de verdachte zelf ten goede gekomen. Mede als gevolg van een ernstige gokverslaving bezat de verdachte echter geen noemenswaardige vermogensbestanddelen meer. Het Openbaar Ministerie heeft beslag kunnen leggen op een bedrag van € 20.000 en dit bedrag is ontnomen. Gelet op het ontbreken van andere vermogensbestanddelen, was een hoger afpakresultaat via het strafrecht in het onderhavige geval niet mogelijk. De Belastingdienst volgt het beleid van Veiligheid en Justitie rond het terughalen en afpakken.
Hoe vaak is het voorgekomen dat iemand voor toeslagenfraude veroordeeld is, maar dat de boete die hij of zij moest betalen lager was dan de bewezen fraude? Kunt u een overzicht van deze zaken aan de Kamer doen toekomen?
Uitgangspunt bij toeslagenfraude is om de ten onrechte uitbetaalde gelden volledig terug te vorderen. Daar kan nog een boete of andere straf (celstraf of taakstraf) bovenop komen. De rechter kan de omvang van de fraude laten meewegen in de strafmaat, maar de hoogte van de geldboete is niet noodzakelijkerwijs gelijk aan de hoogte van het bedrag waarvoor is gefraudeerd.
De behaalde resultaten in het kader van ontnemingen via het strafrecht zijn door het Openbaar Ministerie in kaart gebracht ten behoeve van het reeds door de Minister van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer toegezegde overzicht van de ontnemings- en terugvorderingsresultaten in de 280 toeslagzaken die door de FIOD zijn afgerond. De minister van Veiligheid en Justitie heeft uw Kamer hierover op 11 juli 2013 geïnformeerd.
Klopt het dat toeslagenfraude (waarbij met katvangers gewerkt wordt) geen fiscaal delict is en dat het in de tot nu toe gepresenteerde plannen geen delict is?
De fiscale delicten zijn opgenomen in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Deze delicten gaan over het niet nakomen van fiscale verplichtingen, zoals het opzettelijk onjuist doen van een belastingaangifte. Het enige dat belastingen en toeslagen in dit opzicht gemeen hebben, is dat de uitvoering ligt bij de Belastingdienst. Toeslagfraude is dus inderdaad geen fiscaal delict, ongeacht of al dan niet met katvangers gewerkt wordt. Toeslagfraude is wel een strafrechtelijk delict, waardoor bij een verdenking van fraude met toeslagen strafrechtelijke vervolging ingesteld kan worden. Die vervolging vindt dan plaats wegens bijvoorbeeld valsheid in geschrifte of oplichting.
Hoeveel kinderopvangtoeslag wordt betaald aan ouders van kinderen, die in het buitenland worden opgevangen in de jaren 2008, 2009, 2010, 2011 en 2012? Hoeveel procent van deze ouders en kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit?
2008
1.161
913
3,0
79%
2009
1.480
1.156
4,2
78%
2010
1.482
1.150
4,3
78%
2011
1.515
1.172
4,0
77%
2012
1.540
1.277
4,92
83%
In deze bedragen is de anticumulatie door het SVB niet meegenomen.
Zoals in de 10e halfjaarrapportage (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011/12, 31 066 , nr. 131) is aangegeven hebben zich ten tijde van het live gaan van het huidige toeslagensysteem eind 2011 problemen voorgedaan met de beleidsinformatie ten behoeve van de beleidsdepartementen. Het genoemde bedrag over 2012 geeft hierdoor een vertekend beeld: in dit bedrag zijn ook bedragen opgenomen van kinderen die in Nederland zijn opgevangen. Het juiste bedrag is niet te geven.
Zoals in de antwoorden op vragen van het lid Bashir is aangegeven, is het mogelijk om een kinderopvangtoeslag te ontvangen in het buitenland.2 In het antwoord op vraag 6 wordt ingegaan onder welke voorwaarden ouders in het buitenland recht hebben op kinderopvangtoeslag.
Hoeveel erkende kinderopvanginstellingen en gastouders in het buitenland zijn er in elk van die jaren (2008 tot en met 2012) en hoe wordt gecontroleerd of deze instellingen aan de eisen voldoen en of er echt kinderen opgevangen worden voor de in rekening gebrachte uren?
De kwaliteit van de kinderopvang buiten Nederland is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van het desbetreffende land. Een ouder die aanspraak wil maken op Nederlandse kinderopvangtoeslag voor het gebruik van kinderopvang in een andere lidstaat van de Europese Unie, Europese Economische Ruimte of Zwitserland moet de buitenlandse kinderopvangvoorziening laten inschrijven in het register buitenlandse kinderopvang, dat wordt beheerd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Daarbij moet de ouder één of meer bewijsstukken aanleveren, waaruit blijkt dat de voorziening in het betreffende land door de overheid is erkend. Dit wordt gecontroleerd en tevens wordt aan de hand van de aangeleverde stukken beoordeeld of de kwaliteit van de voorziening naar aard en strekking overeenkomt met de eisen in Nederland. Op grond hiervan wordt beoordeeld of de kinderopvangvoorziening wordt ingeschreven in het register buitenlandse kinderopvang.
De Belastingdienst/Toeslagen maakt gebruik van het register buitenlandse kinderopvang. De Belastingdienst/Toeslagen voert administratieve controles uit op basis van door ouders verstrekte gegevens. Deze controle is gelijk aan de controle waarbij in Nederland opvang plaatsvindt.
In onderstaande tabel is het aantal geregistreerde kinderopvangvoorzieningen in het register buitenlandse kinderopvang opgenomen.
2008
172
32
204
2009
204
52
256
2010
229
56
285
2011
246
60
306
2012
270
62
332
Daarnaast kunnen ouders gebruik maken van een kinderopvangvoorziening die onder een gelijkgestelde categorie valt. Er zijn gelijkgestelde categorieën van kinderopvang in België en Nordrhein-Westfalen, Duitsland. Gastouderopvang is in heel Duitsland gelijkgesteld. Indien een kinderopvangvoorziening onder een gelijkgestelde categorie valt, wordt deze niet ingeschreven in het register buitenlandse kinderopvang, maar kunnen ouders bij de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag aanvragen. De kinderopvangvoorziening moet wel aan de kwaliteitseisen voldoen en de Belastingdienst/Toeslagen kan om een bewijsstuk vragen. In artikel 16a t/m 16d van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt voorgeschreven welke kinderopvangvoorzieningen onder een gelijkgestelde categorie vallen en met welk bewijsstuk dit kan worden aangetoond. Als de kinderopvangvoorziening hier niet aan voldoet is inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang wel noodzakelijk om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te kunnen komen.
Hoeveel mensen hebben op dit moment een fiscaal nummer, maar geen burgerservicenummer (BSN)?
Er zijn op dit moment circa 2,3 mln. personen die een sociaal-fiscaalnummer (sofinummer) hebben en derhalve geen BSN (zie ook vraag3.
Hoeveel toeslagen (kinderopvang, zorg en huur, kindgebonden budget) worden er uitbetaald in de periode 2008 tot en met 2012 aan mensen die een fiscaal nummer hebben maar geen BSN?
2008
327
1,2
42
0,06
26.211
9,0
3.925
3,1
27.940
2009
423
1,6
50
0,08
45.742
16,6
6.015
5,7
47.740
2010
440
1,6
35
0,07
64.797
28,0
7.942
8,3
67.034
2011
409
1,4
26
0,06
80.369
43,9
9.717
11,0
82.280
2012
333
1,2
19
0,03
55.447
26,9
8.795
10,3
33.533
Het totaal is lager dan de aantallen van de afzonderlijke toeslagen bij elkaar opgeteld. Het totaal geeft het aantal aanvragers. Een aanvrager kan meerdere toeslagen hebben.
Hoeveel toeslagen (aantal en totaal bedrag) werden in de periode 2008 tot en met 2012 uitbetaald aan mensen die geen registratie in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) hebben?
Zie het antwoord op vraag 8. Personen die geen registratie hebben in de GBA hebben een sofinummer. Derhalve levert deze vraag dezelfde aantallen op als het antwoord op vraag 8.
Om hoeveel ontvangers (aantal mensen) gaat het? Kunt u dat uitsplitsen naar aantallen per nationaliteit?
In het antwoord op vraag 8 zijn ook de aantallen opgenomen. Uitsplitsen naar nationaliteit is echter niet mogelijk. In het systeem van de Belastingdienst is pas recent de mogelijkheid opgenomen om ook de nationaliteit van de persoon aan wie een sofinummer wordt afgegeven op te nemen. Hierdoor is het niet mogelijk om over de afgelopen jaren een juist en volledig beeld te geven.
Kunnen Nederlanders die in de GBA geregistreerd staan als «VOW» (vertrokken onbekend waarheen) in aanmerking komen voor een sofinummer? Zo ja, hoeveel Nederlanders die VOW-geregistreerd staan hebben zo'n nummer? Hoeveel daarvan krijgen een toeslag in 2012 en 2013?
Personen die gedurende zes maanden meer dan tweederde van hun tijd in Nederland zullen verblijven (langer dan 4 maanden), dienen zich ingevolge de Wet GBA als ingezetene in te schrijven in de GBA. Personen die korter dan 4 maanden in Nederland verblijven, kunnen zich niet in de GBA inschrijven. Zij kunnen echter wel contacten hebben met de Belastingdienst en kunnen daarvoor ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen een sofinummer aanvragen bij de Belastingdienst. In verschillende wetten is geregeld dat dit sofinummer voor contacten met andere overheidsorganisaties dan de Belastingdienst, gelijk wordt gesteld aan een BSN.
Het is in beginsel4 niet mogelijk dat aan een persoon die is ingeschreven in de GBA (ongeacht of bij zijn gegevens de aantekening VOW is geplaatst) een sofinummer wordt uitgereikt door de Belastingdienst. Indien een persoon bij de Belastingdienst een verzoek doet voor een sofinummer, wordt geverifieerd of hij al eerder ingeschreven was in de GBA en een BSN heeft gekregen. Indien dat zo is, wordt hij doorverwezen naar de gemeente van inschrijving voor uitreiking van zijn BSN, mocht hij daar zelf niet meer over beschikken. Na invoering van de Wet basisregistratie personen en daarin geregelde registratie van niet-ingezetenen zal er geen sofinummer meer worden uitgegeven. Deze wet is recent aangenomen door de Eerste Kamer.
Op welke wijze vindt er controle plaats op uitbetalingen van mensen met een fiscaal nummer? Bestaat er een adequaat register van deze mensen met hun adresgegevens?
In de brief van 10 mei 2013 heeft het kabinet maatregelen aangekondigd om toeslagaanvragen vooraf beter te kunnen controleren, zoals bijvoorbeeld de maatregel om een toeslagenvoorschot in beginsel niet toe te kennen indien de aanvrager bij de Belastingdienst nog niet bekend is.5 Na het reces zal het kabinet en uw Kamer hierover van gedachten wisselen.
Totdat deze maatregelen zijn goedgekeurd heeft de Belastingdienst/Toeslagen op dit moment drie momenten waarop controles plaatsvinden:
Zoals in de antwoorden op de vragen 8 tot en met 11 is aangegeven heeft de Belastingdienst momenteel een eigen administratie waarin deze mensen zijn opgenomen. Na invoering van de Wet basisregistratie personen worden deze mensen opgenomen in de registratie van niet-ingezetenen die onderdeel uitmaakt van de Basisregistratie personen.
Hoeveel mensen met de Poolse nationaliteit – woonachtig in Nederland, Polen en elders – ontvingen een toeslag in de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012?
2009
20.171
2.970
164
601
23.906
2010
27.821
4.607
212
760
33.400
2011
36.355
16.849
345
872
54.421
2012
38.370
17.702
301
620
56.993
Het gaat bijvoorbeeld om overledenen of personen met een status VOW.
Hoeveel van de toeslagen die in Polen zijn uitbetaald voor de jaren 2010 en 2011 zijn definitief vastgesteld en hoeveel toeslagen zijn nog niet definitief vastgesteld?
Met betrekking tot 2010 en 2011 zijn respectievelijk 95% (ongeveer 6.650 van de ongeveer 7.000) en 81% (ongeveer 16.500 van de ongeveer 20.500) van de toeslagen definitief vastgesteld.6
Hoeveel geld moet er bij de tot nu toe definitief vastgestelde bedragen terugbetaald worden uit Polen en hoeveel is terugbetaald?
In totaal is er over 2010 en 2011 respectievelijk € 4 mln en € 10 mln aan toeslagen aan mensen die in Polen wonen toegekend. Hiervan moest over 2010 ongeveer € 1,2 mln worden terugbetaald. Hiervan is ruim € 0,8 mln ontvangen. Ten aanzien van 2011 moest ongeveer € 2,2 mln worden terugbetaald. Hiervan is ongeveer € 1,8 mln ontvangen.
Hoeveel teveel betaalde toeslagen aan Polen beschouwt u inmiddels als afgeschreven en hoeveel daarvan zijn al afgeboekt in de begrotingen jaarrekeningen?
Van het totaal aan openstaande bedragen, bijna € 0,4 mln over 2010 en ongeveer € 0,4 mln over 2011, is ongeveer € 0,4 mln buiten invordering gesteld.
Hoeveel Poolse ontvangers van toeslagen heeft u niet weten te traceren?
Over 2010 en 2011 zijn er 233 Polen die niet voldoen aan hun verplichting de onterecht uitbetaalde toeslag terug te betalen. Van hen is geen adres bekend en zij zijn niet te traceren.
Hoe verloopt het incassotraject in Polen? Wie heeft daarover de regie en welke middelen worden ingezet? Welke rol speelt de Nederlandse ambassade in Warschau daarbij? Krijgt u volledige medewerking van de Poolse autoriteiten?
Incasso in Polen is – behoudens voor de huurtoeslag – mogelijk op basis van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Europese basisverordening voor sociale zekerheid). Tot nog toe zijn aan de Poolse autoriteiten geen verzoeken tot bijstand bij de invordering gedaan. In lijn met de ingevolge het Regeerakkoord in gang gezette intensivering van het toezicht en de invordering wordt inmiddels tot incasso in het buitenland overgegaan, waaronder in Polen.
Kunt u een indicatie geven van alle incassokosten die gemaakt zijn bij het terugvorderen van teveel betaalde toeslagen in Polen? Wie betaalt die kosten?
Zie het antwoord op vraag 18. Bij verdragsinvordering komen de invorderingskosten in beginsel voor rekening van de aangezochte staat (i.c. Polen).
Hoeveel mensen, die woonachtig zijn in Marokko ontvingen in 2011, 2012 en 2013 zorgtoeslag? Hadden zij recht op deze zorgtoeslag?
Er zijn 670 personen in Marokko die in 2011, 2012 en/of 2013 toeslagbetrokken waren. Het grootste gedeelte van deze personen had recht op de zorgtoeslag, omdat deze personen over de periode waarin ze recht hadden in Nederland woonden. Een persoon die in Marokko woont heeft wel recht op een zorgtoeslag, maar door het toepassen van de woonlandfactor bedraagt het recht nihil. Geconstateerd is dat in deze perioden ongeveer 60 personen ten onrechte zorgtoeslag kregen. De toeslag wordt door de Belastingdienst/Toeslagen teruggevorderd.
Kunt u de brief van de ambassade van Bulgarije van 25 april 2013, waarnaar u verwees in brief aan de Kamer van 4 mei 2013 doen toekomen aan de Kamer, tezamen met het antwoord dat u gegeven heeft?
De correspondentie met de ambassade van Bulgarije is als bijlage bijgevoegd7.
Kan iemand die niet in Nederland woonachtig is maar zzp’er, uitzendkracht of met een nul-urencontract in aanmerking komen voor een zorgtoeslag, kindgebonden budget of kinderopvangtoeslag? Zo ja, onder welke voorwaarden en hoe worden die gecontroleerd?
Een zzp-er, uitzendkracht of iemand met een nulurencontract die niet woonachtig is in Nederland kan (indien aan de andere voorwaarden is voldaan) in aanmerking komen voor zorgtoeslag, kindgebonden budget of kinderopvangtoeslag. Indien men geen ingezetene in Nederland is zal men hiervoor wel arbeid in Nederland moeten verrichten. Het verrichten van arbeid kan zowel in loondienst als in een zelfstandige onderneming zijn of door freelancewerk. Een niet-ingezetene (met uitzondering van inwoners uit de Europese Unie (EU) behalve Roemenen en Bulgaren en sinds 1 juli 2013 Kroaten) heeft voor een dienstverband in Nederland een tewerkstellingsvergunning nodig. Verder zijn er geen voorwaarden die aan een dienstverband worden gesteld. Voor deze aanvragers gelden dezelfde voorwaarden als voor iedereen.
Ook de wijze waarop deze aanvragen worden gecontroleerd is gelijk aan de controle op andere aanvragen, bijvoorbeeld door middel van het gebruik van de risicoprofielen. Daarnaast kunnen hier de maatregelen zoals die in de brief van 10 mei 2013 zijn opgenomen een rol spelen (zie ook het antwoord op vraag8.
Om voor zorgtoeslag in aanmerking te kunnen komen moet men een verzekering voor ziektekosten hebben. De Zorgverzekeringswet legt een verzekeringsplicht op aan iedereen die verplicht AWBZ-verzekerd is. Het recht op kindgebonden budget is gekoppeld aan het recht op kinderbijslag. Om voor kinderbijslag in aanmerking te kunnen komen dient men verzekerd te zijn voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). In zijn algemeenheid zijn ingezetenen verzekerd voor de AWBZ en de AKW. Bij niet ingezetenen van Nederland is dat het geval als zij in Nederland arbeid in loondienst of als zelfstandige verrichten.
Het verrichten van arbeid in loondienst of als zelfstandige in Nederland is voor niet-ingezetenen een van de voorwaarden om als ouder in aanmerking te komen voor kinderopvangtoeslag, mits de andere ouder in een lidstaat van de Europese Unie of Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland woont en arbeid verricht en de kinderopvang daar plaatsvindt. Voor de kinderopvangtoeslag geldt een koppeling tussen de hoogte van de toeslag en het aantal uren waarop men daadwerkelijk in Nederland heeft gewerkt. Een andere voorwaarde voor het ontvangen van kinderopvangtoeslag is dat er gebruik wordt gemaakt van geregistreerde kinderopvang of van kinderopvang die onder een gelijkgestelde categorie valt en op grond daarvan niet geregistreerd hoeft te worden.
Klopt het dat iemand maar op één plaats in de Europese Unie ingeschreven kan staan in het GBA/bevolkingsregister?
Deze veronderstelling is niet juist. Het is mogelijk dat iemand in meerdere lidstaten van de Europese Unie ingeschreven kan zijn in een bevolkingsregister. Dit kan het gevolg zijn van de toepassing van de wet- en regelgeving van de verschillende lidstaten. Bij de inschrijving in Nederland wordt hier niet op gecontroleerd. Bepalend voor de inschrijving in de GBA in Nederland is de feitelijke vastgestelde woonsituatie, waarbij het gegeven of een persoon in het buitenland geregistreerd is niet relevant is. Overigens biedt ook de Europese richtlijn 2004/38/EG de ruimte aan lidstaten om te verlangen dat voor verblijfsperioden van meer dan drie maanden de burger van de Unie zich laat inschrijven bij de bevoegde autoriteiten van de plaats waar hij verblijft.
Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend is, op welke wijze wordt bij inschrijving in Nederland gecontroleerd of iemand niet elders ook ingeschreven staat?
Zie het antwoord bij vraag 23.
Is het verplicht om bij inschrijving in het GBA in Nederland te bewijzen dat men uitgeschreven is in een ander land? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen verplichting bij inschrijving in de GBA in Nederland te bewijzen dat men uitgeschreven is in een ander land. De verplichting tot inschrijving in Nederland strekt ertoe dat mensen die hier feitelijk verblijven worden geregistreerd zoals hiervoor in antwoord op vraag 23 aan de orde kwam. Voor de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie is het niet relevant wat er in het land van herkomst al dan niet is geregistreerd over de persoon die zich in Nederland inschrijft. Nederland gaat niet over de registratie en het registratiebeleid van andere landen in de Europese Unie en bovendien is er sprake van vrij verkeer van personen en werk binnen de Europese Unie.
Is het niet urgent om in het kader van de EU-verblijfsrichtlijn 38/2004 te regelen, dat een persoon die zich inschrijft als inwoner in een lidstaat een (EU) bewijs van uitschrijving uit de lidstaat van herkomst overlegt?
De Europese Commissie is de hoeder van de richtlijn en op dat niveau zou het Europees beleid kunnen worden geëvalueerd. Op nationaal gebied is het wat betreft de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie in Nederland komende vanuit een andere EU lidstaat niet relevant om een bewijs van uitschrijving uit de andere lidstaat te vragen. Bepalend voor de inschrijving in de GBA in Nederland is de feitelijke vastgestelde woonsituatie, waarbij het gegeven of een persoon in het buitenland geregistreerd is niet relevant is.
Daarbij zij nog opgemerkt dat er lidstaten binnen de Europese Unie zijn die zich vanuit de nationale wettelijke grondslag verzetten tegen het principe van uitschrijving uit de bevolkingsadministratie van die lidstaat, dan wel tegen het verstekken van uitschrijfbewijzen van die lidstaten. Zo is gebleken dat registratie in Bulgarije deels een permanent karakter heeft. Overigens kent ook Nederland geen verwijdering uit de GBA. Vertrek naar het buitenland wordt eenmalig geregistreerd als geëmigreerd naar het buitenland, waarna de bijhouding van de persoonslijst stopt, totdat de persoon eventueel zich weer in Nederland vestigt.
Klopt het dat iemand die in Nederland werkt, recht heeft op kinderbijslag, kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag, ook als zijn of haar partner in een ander land werkzaam is en daar recht heeft op kindregelingen?
Ja, deze situatie kan zich voordoen. Zie ook het antwoord hierna.
Klopt het dat Nederland het recht heeft (onder EU-recht) om in het buitenland ontvangen kindregelingen in mindering te brengen op de hier uitbetaalde kindregelingen?
Het is inderdaad mogelijk dat er in meerdere lidstaten gedurende hetzelfde tijdvak recht kan bestaan op gezinsbijslagen zoals kinderbijslag, kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag.
De Europese Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels geeft voor deze samenloopsituaties prioriteitsregels. De lidstaat die als prioritair wordt aangewezen kent de gezinsbijslagen toe overeenkomstig zijn wetgeving. De lidstaat die niet als prioritair is aangewezen schorst het recht op gezinsuitkeringen en betaalt het deel van de gezinsuitkering dat hoger is dan dat van de prioritair aangewezen lidstaat uit in de vorm van een aanvullende bijslag.
Welke instelling – de Belastingdienst/Toeslagen en/of de Sociale Verzekeringsbank (SVB) – is belast met de controle respectievelijk de berekeningen van de anticumulatiebepalingen? Is het niet efficiënt om de uitvoering bij een instelling te concentreren?
De beoordeling of er sprake is van een samenloopsituatie is belegd bij de Sociale Verzekeringsbank. In de situatie dat Nederland als prioritair wordt aangewezen informeert de SVB het buitenlandse zusterorgaan over de hoogte van de gezinsbijslagen. De SVB wordt geïnformeerd door Belastingdienst/Toeslagen over de hoogte van de toeslagbedragen. In de situatie dat Nederland dient aan te vullen, informeert de SVB bij het buitenlandse zusterorgaan naar de hoogte van de buitenlandse gezinsbijslag. Tot dit bedrag worden de Nederlandse gezinsbijslagen geschorst. Alleen de aanvulling wordt betaald. De betaling van deze aanvulling wordt door de Sociale Verzekeringsbank uitgevoerd. Conclusie is dat de uitvoering reeds geconcentreerd is bij een instelling: de Sociale Verzekeringsbank.
Voor hoeveel kinderen worden er in 2012 en 2013 kindregelingen uitbetaald in het buitenland (kinderbijslag, kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag) en om welke bedragen gaat het in het totaal?
Zonder internationale gevalsbehandeling (d.w.z. geen samenloop)
9.300
Internationaal, Nederland gaat voor
32.300
Internationaal, buitenland gaat voor, Nederland vult aan. Voor deze gevallen worden rechten verminderd
7.700
De getallen in het bovenstaande overzicht zijn het aantal kinderen in het buitenland waarvoor er door de SVB en/of de Belastingdienst/Toeslagen gezinsbijslag wordt uitbetaald. Deze cijfers omvatten zowel kinderbijslag, als kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag.
Door de SVB werd in 2012 ongeveer € 46 miljoen aan kinderbijslag uitbetaald voor kinderen in het buitenland. Door de Belastingdienst/Toeslagen werd in 2012 ongeveer € 5,3 miljoen aan kinderopvangtoeslag en € 11,2 miljoen aan kindgebonden budget uitbetaald aan aanvragers in het buitenland.
Daarnaast werd in samenloopgevallen door de SVB € 7,7 miljoen aan aanvullende gezinsbijslag (kinderbijslag, kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag) betaald voor kinderen in het buitenland.
De gegevens voor het 1<sup>e</sup> kwartaal van 2013 zijn pas volgend kwartaal beschikbaar.
In hoeveel van deze gevallen wordt er gecontroleerd of er ook sprake is van recht op kindregelingen in het buitenland en op welke wijze wordt dat gecontroleerd?
Voor alle kinderen die in het buitenland wonen wordt gecontroleerd of er samenloop is. Daarnaast wordt er op basis van de GBA of van buitenlandse zusterorganen ook voor kinderen in Nederland onderzocht of er sprake is van samenloop. Hierbij is de SVB afhankelijk van de kwaliteit van de GBA en de zusterorganen.
De controle op samenloop met buitenlandse gezinsbijslagen vindt op verschillende manieren plaats. Wanneer iemand vanuit het buitenland komt en een aanvraag doet voor de Nederlandse kinderbijslag, wordt allereerst vastgesteld of er sprake is van verzekering in Nederland. Indien dat het geval is wordt er bij het buitenlandse zusterorgaan uitgevraagd of er ook nog recht op gezinsbijslagen vanuit het buitenland is. Daarnaast komt het voor dat de SVB een signaal krijgt van het buitenlandse zusterorgaan dat er een aanvraag gedaan is door iemand die tevens een gezinsbijslag ontvangt vanuit Nederland. De SVB bepaalt of er nog sprake is van verzekering. De SVB beoordeelt in bovenstaande situaties of er sprake is van verzekering, vervolgens of er sprake is van een samenloop situatie en tenslotte welk land prioritair is bij het uitbetalen van de gezinsbijslagen. Indien Nederland de buitenlandse gezinsbijslag dient aan te vullen, controleert de SVB in alle gevallen de hoogte van de buitenlandse gezinsbijslagen door deze uit te vragen bij de zusterorganen.
In hoeveel van deze gevallen worden de Nederlandse bedragen ook daadwerkelijk verminderd met rechten die in het buitenland bestaan?
Voor kinderen in het buitenland waarbij samenloop met het buitenland geldt en waarbij het buitenland voor gaat, vermindert Nederland de gezinsbijslag met de rechten die in het buitenland bestaan (dit waren er eind 2012: 7.700).
Daarnaast zijn er kinderen waarvoor de buitenlandse gezinsbijslag hoger is dan de Nederlandse gezinsbijslag. In die gevallen wordt dus geen gezinsbijslag uitbetaald (dit waren er eind 2012: 2.300).
Er studeert een groot aantal studenten in Nederland die op grond van de Nederlandse respectievelijk Europese wetgeving niet sociaal verzekerd zijn in Nederland; indien deze studenten worden ingeschreven in het GBA, wordt er dan gecontroleerd of deze studenten in het buitenland verzekerd zijn tegen ziektekosten? Wordt er aan het College voor zorgverzekeringen (CVZ) en/of aan het CVZ -zijnde het orgaan van het woonland gemeld, dat deze studenten aanspraak hebben op medische zorg ten laste van een ander land? Komen deze studenten niet terecht in de AOW-verzekerdenadministratie?
Er wordt niet gecontroleerd of studenten die ingeschreven staan in de GBA in het buitenland verzekerd zijn tegen ziektekosten. Hieronder wordt daar nader op ingegaan.
Mensen die in Nederland wonen zijn verzekeringsplichtig voor de Zorgverzekeringswet (Zvw). Uitzonderingen daarop vormen de buitenlandse studenten jonger dan dertig jaar die uitsluitend vanwege studieredenen tijdelijk in Nederland wonen. Zij vallen daardoor automatisch buiten de opsporing van onverzekerde verzekeringsplichtigen. Er wordt daarom niet gecontroleerd of studenten die zich hebben ingeschreven in de GBA in het buitenland verzekerd zijn tegen ziektekosten.
Elke diplomastudent wordt bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ingeschreven.
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) wisselt gegevens uit met DUO van personen tussen de 15 en 30 jaar die zich recentelijk hebben ingeschreven in de GBA en die vanuit het buitenland komen en staan ingeschreven als student. De SVB legt in haar verzekerdenadministratie zowel de inschrijving bij de GBA als het studeren vast.
Indien de betrokken persoon geen arbeid verricht in Nederland zal hij aangemerkt worden als niet-verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen. Niet voor de AOW-opbouw en ook niet voor de AWBZ.
Ten aanzien van de controle op het verzekerd zijn in het buitenland het volgende: op verzoek van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) of een zorgverzekeraar bepaalt de SVB of iemand verzekerd is voor de AWBZ of niet. Indien een buitenlandse student in Nederland werkt, is hij wel verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen. Indien hij zich dan niet binnen 4 maanden inschrijft bij een zorgverzekeraar meldt de SVB zo’n verzekerde student aan bij het CVZ in het kader van het opsporen van personen die zich ten onrechte niet hebben ingeschreven bij een zorgverzekeraar.
EU-studenten die tijdelijk in Nederland studeren hoeven zich niet bij het CVZ en het orgaan van de woonplaats (zorgverzekeraar CZ) aan te melden. Alleen wanneer er sprake is van wonen in Nederland is inschrijving verplicht.
Bij tijdelijk verblijf, zoals bij EU-studenten het geval is, kan zorg worden verkregen in Nederland op vertoon van een Europese gezondheidskaart oftewel een European Health Insurance Card (EHIC). Op grond van de Europese Verordening 883/2004 hebben EU-studenten dan recht op verstrekkingen conform het in Nederland geldende basispakket. De zorgkosten komen dan ten laste van het land van herkomst (EU-lidstaat). Het orgaan van de verblijfplaats (zorgverzekeraar Agis) regelt de zorg voor mensen die tijdelijk in Nederland verblijven en op grond van Verordening 883/2004 zorg nodig hebben. De declaratie wordt via het Nederlandse verbindingsorgaan (CVZ) doorbelast aan het buitenland.
Hebben de buitenlandse studenten, die niet sociaal verzekerd zijn in Nederland, recht op huurtoeslag? Zo ja, hoeveel buitenlandse studenten ontvangen Nederlandse huurtoeslag?
Ook buitenlandse studenten kunnen recht hebben op huurtoeslag, mits aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan. Het feit dat ze niet sociaal verzekerd zijn staat daar niet aan in de weg. Een buitenlandse student die niet afkomstig is uit een EU-land, Zwitserland, Liechtenstein, Noorwegen of IJsland moet dan wel over een geldige verblijfsvergunning beschikken.
De Belastingdienst kan het exacte aantal niet vaststellen omdat bij de Belastingdienst niet van iedere buitenlandse toeslaggerechtigde bekend is of de persoon studeert.
Kunt u deze vragen voor 25 juni beantwoorden en in elk geval voor het debat over maatregelen van fraudebestrijding in de toeslagensfeer?
Verzending voor 25 juni is helaas niet gelukt, maar er is zorg gedragen dat uw Kamer ruimschoots voor het debat over de fraudemaatregelen kan beschikken over de gevraagde informatie.
De berichtgeving dat alleenstaande AOW-ers minder vakantiegeld krijgen dan andere jaren |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u vernomen dat alleenstaande AOW-ers minder vakantiegeld krijgen dan andere jaren?
Ja.
Kunt u uitleggen waarom dit het geval is?
Het AOW-pensioen van een alleenstaande AOW-er ligt al enkele jaren rond het punt waarop het bedrag aan te betalen belasting hoger is dan de heffingskortingen. Het ene jaar is het bedrag aan te betalen belasting lager dan de heffingskortingen, zodat er geen belasting hoeft te worden betaald (zoals in 2011 en 2012). Dit jaar is het AOW-pensioen hoger dan de inkomensgrens tot waar geen belasting hoeft te worden betaald, waardoor er wel belasting verschuldigd is. Dit komt doordat het AOW-pensioen dit jaar is gestegen door een koppeling aan de loonontwikkeling, in combinatie met hogere belastingtarieven. In de systematiek van de loonbelasting wordt het vakantiegeld in dat geval belast met de tabel bijzondere beloningen. Hierdoor valt het netto vakantiegeld in 2013 lager uit dan in 2012. De SVB heeft overigens ook in 2010 belasting ingehouden op het vakantiegeld van de alleenstaande AOW-er. De SVB volgt hierin de regels van de loonbelasting. Door gedurende het jaar belasting in te houden, hoeven alleenstaande AOW-ers zonder aanvullend pensioen na afloop van het jaar geen aangifte inkomstenbelasting te doen.
Hoewel ik begrijp dat ouderen zich afvragen wat dit betekent voor hun totale inkomen, is het goed te weten dat in de koopkrachtplaatjes met dit belastingeffect rekening is gehouden. Op basis van de meest recente raming van het CPB, de juniraming, is de totale koopkrachtontwikkeling over 2013 voor een alleenstaande AOW-er zonder aanvullend pensioen positief (+ ½ procent).
Deelt u de mening dat duidelijke voorlichting direct en via de website over de wijziging van de hoogte van het vakantiegeld door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van belang is om onrust onder AOW-gepensioneerden te voorkomen?
Duidelijke voorlichting is altijd van belang, ook in dit geval. De SVB heeft via de website voorlichting gegeven over de hoogte van het vakantiegeld. De SVB heeft dat op twee momenten gedaan: in april toen de vakantie-uitkering online was te bekijken en op 22 mei, een dag voor de betaling van de vakantie-uitkering. Op dezelfde momenten zijn ook de medewerkers van de SVB via intranet geïnformeerd opdat zij de klanten hierover desgevraagd begrijpelijk uitleg konden geven. Overigens heeft de SVB slechts enkele telefoontjes ontvangen.
Directe communicatie, bijvoorbeeld in de vorm van een brief, is in dit soort gevallen niet gebruikelijk.
Wilt u ervoor zorg dragen dat de SVB op de website en in het contact met de betreffende AOW-ers begrijpelijk uitlegt wat de oorsprong is van deze wijziging en wat dit betekent voor de totale uitkering die de AOW-gerechtigde zal ontvangen?
De SVB heeft op de website zo begrijpelijk mogelijk uitgelegd wat de oorsprong van de wijziging is en wat de effecten zijn: netto minder vakantiegeld. De SVB heeft naar mijn oordeel in de communicatie adequaat gehandeld.
Inzake risico's van de bezuinigingen voor de kwaliteit van de kinderopvang |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van Abvakabo FNV onder medewerkers in de kinderopvang?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat 76% van de ondervraagde medewerkers vindt dat de kwaliteit van de organisatie onder druk staat?
Ik vind dit een zorgelijk signaal. Kinderopvangorganisaties moeten voldoen aan de geldende kwaliteitseisen. De GGD houdt hier toezicht op. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, handhaven gemeenten. Ik onderstreep het belang van kwaliteit en wijs hierbij op de lijn die is ingezet vanuit het risicogestuurd toezicht. Locaties waar veelvuldig en/of zware overtredingen (zoals op de beroepskracht-kindratio) worden geconstateerd, worden extra vaak bezocht door de GGD.
Deelt u de zorgen over de uitkomst van het onderzoek dat een derde van de medewerkers aangeeft wel eens met te weinig leidsters op een groep te staan, waardoor de veiligheid in het geding komt?
Ja, deze zorgen deel ik. Voor mijn toelichting hierbij verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 2.
Deelt u de zorgen over de uitkomsten van het onderzoek over de naleving van de leidster-kindratio, dat 56% van de medewerkers aangeeft dat deze een enkele keer niet wordt nageleefd, dat 32% aangeeft dat dit één tot twee dagdelen per week gebeurt en bij 13% dit zelfs meer dan twee dagdelen per week gebeurt?
Ja, deze zorgen deel ik. Daar waar de GGD een dergelijke situatie constateert, wordt een tekortkoming geconstateerd. Gemeenten kunnen vervolgens handhaven. Omdat de GGD niet altijd zicht kan hebben op overtredingen, wil ik hierbij ook een beroep doen op de eigen verantwoordelijkheid van beroepskrachten. Zij kunnen zelf (eventueel anoniem) een melding te doen van overtredingen bij de GGD.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat 63% van de medewerkers aangeeft dat er geen vaste contracten meer worden gegeven binnen hun organisatie en dat 53% aangeeft dat er juist meer 0-urencontracten worden gegeven, wat de kwaliteit niet ten goede komt? Deelt u de zorgen over de kwaliteit van de kinderopvang door een verschuiving naar meer 0-urencontraten?
Ik zie geen direct verband tussen een toename van het aantal 0-urencontracten en de kwaliteit van de kinderopvang. Ook bij 0-urencontracten blijven alle kwaliteitsregels van toepassing. Zo blijft bijvoorbeeld gelden dat maximaal drie vaste beroepskrachten mogen worden toegewezen aan een kind, waarvan altijd tenminste één beroepskracht op de groep van het kind werkzaam is.
Overigens acht ik teveel flexibele contracten vanuit het perspectief van zekerheid voor medewerkers ongewenst. In het sociaal akkoord is afgesproken om de bescherming van flexibele krachten en vaste krachten beter met elkaar in balans te brengen. Het wetsvoorstel hiertoe wordt momenteel uitgewerkt en dit najaar aan uw Kamer toegestuurd.
Bent u bekend met de berichtgeving over het samenvoegen van drie werkmaatschappijen in de kinderopvang?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat ook na deze samenvoeging mogelijk nog overgegaan moet worden tot het sluiten van locaties?
Het concentreren van de opvang op een aantal vestigingen is voor ondernemers een manier om de concurrentie met andere instellingen aan te gaan. Het is aan ondernemers om een afweging te maken over het al dan niet openhouden van vestigingen.
Kunt u aangeven hoeveel van de voor kinderopvangtoeslag voor 2013 gereserveerde middelen dit jaar niet besteed zullen worden door de terugloop in het gebruik van formele kinderopvang? Hoeveel verwacht u dat de structurele onderbesteding zal zijn van de middelen beschikbaar voor kinderopvangtoeslag?
Zoals gemeld bij Voorjaarsnota (Kamerstukken, 2013–2014, 33640, nr.3 wordt er in 2013 een meevaller van € 221 miljoen verwacht op de uitgaven aan de kinderopvangtoeslag, oplopend naar € 276 miljoen in 2018.
Bent u bereid de onderbesteedde middelen alsnog te investeren in de kinderopvang? Zo nee, waarom niet?
Gezien de economische situatie is er momenteel geen ruimte om extra te investeren in de kinderopvang. Tegenover de meevaller op de kinderopvangtoeslag staan diverse tegenvallers, zoals op het kindgebonden budget. De meevaller is bij Voorjaarsnota ingezet om de begroting van SZW sluitend te krijgen.
Het bericht dat ondanks een gerechtelijke uitspraak bijstandsgerechtigden nog steeds 32 uur per week moeten werken als tegenprestatie voor een uitkering |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de beslissing van het bestuur van Orionis Walcheren om naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank Breda niet de uitvoeringsregels en de overeenkomst te zullen aanpassen, maar te zullen stoppen met sanctioneren?
In het persbericht van 28 maart 2013 van Orionis Walcheren laat het bestuur weten te hebben besloten de uitvoeringsregels aangaande de tegenprestatie naar vermogen te herzien. Ook de bestaande overeenkomsten van de uitkeringsgerechtigden aan wie een tegenprestatie wordt gevraagd, zullen waar nodig, worden aangepast. Gestart wordt met die groep uitkeringsgerechtigden die nu voor 32 uur per week wordt ingezet. Bij recente navraag heeft Orionis Walcheren aangegeven nieuw beleid te ontwikkelen voordat klanten de verplichting tot een tegenprestatie opgelegd wordt. Omdat het beleid wordt herzien wordt nu geen maatregel opgelegd bij het niet-nakomen van een contract waarbij sprake is van een tegenprestatie. Volgens Orionis heeft communicatie hierover plaatsgevonden in de Klantnieuwsbrief van mei 2013. Ook is dat medegedeeld in een mondeling overleg met de Sociale Cliëntenraad Walcheren.
Hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere antwoord dat de uitvoeringsregels zouden worden aangepast?1 2 3
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u aanleiding en mogelijkheid tot ingrijpen bij Orionis Walcheren nu de directeur erkent dat er nog personen zijn met een contract, dat hen verplicht 32 uur te werken zonder dat rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden?
Het betreft een gedecentraliseerde taak. Controle hierop is aan het lokale bestuur of, zoals reeds is geschied, de rechter. Ik ga er van uit dat de uitspraak van de rechter wordt opgevolgd en deze vorm van tegenprestatie wordt stopgezet. Overigens zie ik in de informatie die mij ter beschikking staat dat Orionis doende is alle personen met een contract uit te nodigen voor een individueel gesprek. De bedoeling hiervan is om de contracten, waar nodig, aan te passen. Orionis heeft aangegeven dat dit enige tijd in beslag neemt.
Deelt u de mening dat het niet in overeenstemming is met de voorwaarden voor een tegenprestatie – zoals opgenomen in de notitie «Wat gaat er veranderen in de WWB» – dat werkzaamheden onder de noemer van tegenprestatie een paar uur per dag of per week moeten behelzen en deze werkzaamheden niet voor langere tijd mogen worden uitgevoerd?4
In de Memorie van Toelichting bij de WWB is vermeld dat de omvang en de duur in de tijd van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden die als tegenprestatie opgedragen kunnen worden, in de regel beperkt dienen te zijn. Het is aan het college om in individuele gevallen de omvang en de duur vast te stellen. De rechtbank Breda heeft zich uitgesproken dat door te verlangen dat een uitkeringsgerechtigde nagenoeg een volle werkweek werkzaamheden moet verrichten, de grens van een tegenprestatie wordt overschreden.
Wat zijn mogelijke (juridische en financiële) consequenties voor bijstandsgerechtigden als zij niet meewerken aan het – door de rechter – ongeldig verklaarde contract gesloten met het bestuur van Orionis Walcheren?
Het maatregelenbeleid is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Orionis heeft als uitvoerder namens de samenwerkende gemeenten laten weten middels de Klantnieuwsbrief van mei 2013, dat zij geen maatregel opleggen aan iemand, bij het niet nakomen van een contract waarbij sprake is van een tegenprestatie.
Bestaat het risico voor bijstandsgerechtigden dat de uitkering geheel of gedeeltelijke wordt gekort? Kunt u dit toelichten?
Nee, naar ik begrijp uit de informatie over hoe Orionis hiermee omgaat bestaat dat risico niet waar het de tegenprestatie betreft.
Acht u het wenselijk dat er nog zeker 150 personen werken met een door de rechter ongeldig verklaard contract? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze situatie te beëindigen?
De Rechtbank Breda heeft geoordeeld over een besluit dat door eiser werd bestreden. In geschil was of de aangeboden werkstageovereenkomst aangemerkt kon worden als een tegenprestatie naar vermogen. In zijn overwegingen heeft de rechter de kwaliteit van de overeenkomst besproken, in het licht van de door Orionis opgelegde kortingsmaatregelen. Uit de uitspraak blijkt niet dat het contract ongeldig (lees: nietig) is verklaard. In het eerder genoemde persbericht van Orionis Walcheren laat het bestuur weten te hebben besloten de uitvoeringsregels aangaande de tegenprestatie naar vermogen te herzien. Ook de bestaande overeenkomsten van de uitkeringsgerechtigden aan wie een tegenprestatie wordt gevraagd zullen, waar nodig, worden aangepast. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad om zo nodig te interveniëren.
Kunt u uiteenzetten welke werkzaamheden bijstandsgerechtigden moeten verrichten als tegenprestatie bij Orionis Walcheren?
Van Orionis Walcheren heb ik informatie ontvangen dat de werkzaamheden die bijstandsgerechtigden opgedragen kregen als tegenprestatie niet gespecificeerd waren. Orionis heeft laten weten het beleid rond de tegenprestatie daarom aan te gaan passen.
Hoe onderscheiden de werkzaamheden die bijstandsgerechtigden moeten verrichten als tegenprestatie bij Orionis Walcheren zich van regulier werk?
Orionis Walcheren zal het beleid rond de tegenprestatie aanpassen en daarbij de desbetreffende werkzaamheden tegen het licht houden.
De uitbetaling van langdurigheidstoeslag in Spijkenisse |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de bijzondere bijstand, de langdurigheidstoeslag en de bijdrage voor sport en cultuur voor personen met een laag inkomen in Spijkenisse niet in één termijn worden uitbetaald, maar in vier termijnen?1 2
Ja.
Is het waar dat de uitbetaling van de langdurigheidstoeslag in vier termijnen niet strookt met de tekst zoals opgenomen in de memorie van toelichting van de Invoeringswet Wet werk en bijstand waarin is opgenomen dat de langdurigheidstoeslag voor één jaar toegekend wordt en in één belastingvrij bedrag uitbetaald wordt, zodat er op het moment van uitbetaling ruimte ontstaat binnen het budget waaruit hogere kosten kunnen worden voldaan, zoals vervangingsuitgaven?3 Zo ja, wat is uw oordeel over de handelwijze van de gemeente Spijkenisse?
De in de vraag 2 aangehaalde tekst uit de memorie van toelichting van de Invoeringswet Wet werk en bijstand over de toekenning en uitbetaling van de langdurigheidstoeslag, heeft betrekking op de regeling van de langdurigheidstoeslag zoals die bij het inwerkingtreden van de WWB per 1-1-2004 daarin was opgenomen. Het betrof destijds een strikte generieke inkomensondersteunende maatregel die, evenals de bijstandsnormen, op landelijk niveau was geregeld en de gemeenten géén eigen beleidsruimte bood. Per 1 januari 2009 is de regeling van de langdurigheidstoeslag in de WWB gedecentraliseerd aan gemeenten en is daarmee een bijzondere vorm van categoriale bijzondere bijstand geworden. Sindsdien is het aan de gemeenten om op lokaal niveau voor een periode van 12 maanden de hoogte van de langdurigheidstoeslag vast te stellen, alsmede het aantal termijnen waarin deze toeslag wordt uitbetaald.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de verantwoordelijk wethouder van de gemeente Spijkenisse om haar ertoe te bewegen de bijzondere bijstand, de langdurigheidstoeslag en de bijdrage voor sport en cultuur voor personen met een laag inkomen weer in één termijn uit te betalen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie daar, gelet op de gemeentelijke bevoegd- en verantwoordelijkheid voor de in de vraag genoemde vormen van aanvullende inkomensondersteuning, geen aanleiding toe.
Het bericht ‘Bijzondere bijstand op aan onkosten’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Bijzondere bijstand op aan onkosten»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Ik weet dat het aantal personen waarop beschermingsbewind van toepassing is, stijgende is. Uit het jaarverslag van de Raad voor de rechtspraak 2012 blijkt dat kantonrechter in 2012 41.100 zaken rond bewindvoering behandelden. Uit de grafiek, afkomstig uit het genoemde jaarverslag, blijkt dat de zaken rond bewindvoering sinds 2004 verdrievoudigd zijn.
Zaken rond bewind, curatele en mentorschap, 2000–2012. (2004 = 100).
Het is in dat licht niet vreemd dat ook het aantal personen dat beroep doet op de bijzondere bijstand om de kosten van de bewindvoerder te vergoeden, stijgt. Aan de stijging van het aantal zaken rond bewindvoering kunnen verschillende oorzaken ten grondslag liggen, waaronder vergrijzing, toenemen van psychische/financiële problemen, behoefte aan formalisering van voorheen informele praktijk, wisselwerking met schuldhulpverlening en schuldsanering.
Hoe beoordeelt u de stijging van het aantal personen dat beschermingsbewind krijgt toegewezen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het bericht waar dat beschermingsbewind op dit moment niet alleen wordt toegekend aan personen met een lichamelijke of psychische beperking?
Indien een meerderjarige als gevolg van een lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren (artikel 1:431 lid 1 BW). Als een meerderjarige zelf de onderbewindstelling vraagt omdat hij naar eigen inzicht niet in staat is tot behoorlijk vermogensbeheer, zal dit doorgaans voor de rechter voldoende grond zijn voor toewijzing van het verzoek (Kamerstukken II, 15 350, nr. 5, p. 1). In de praktijk blijkt een groot deel van de verzoeken tot instelling van een beschermingsbewind samen te hangen met een problematische schuldensituatie. Dit laat onverlet dat in de praktijk veelal sprake zal zijn van diverse problematiek waardoor de verzoekers niet in staat zijn om hun financiën zelf te beheren. Een onderbewindstelling zal in de regel niet uitgesproken worden, uitsluitend omdat er schulden zijn.
In de wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap (Kamerstukken I, 33 054, nr. A) wordt voorgesteld om deze praktijk juridisch zichtbaar te maken, door verkwisting of het hebben van problematisch schulden uitdrukkelijk als grond voor beschermingsbewind te kwalificeren. Het wetsvoorstel ligt momenteel in de Eerste Kamer. Uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat een passende maatregel wordt opgelegd, die niet verder ingrijpt dan noodzakelijk. Om die reden komt «verkwisting» als grond voor curatele te vervallen en wordt dit een grond voor beschermingsbewind. Bovendien beoogt het wetsvoorstel zoveel mogelijk de zelfredzaamheid van personen te bevorderen, onder meer door periodiek te evalueren of de maatregel dient voort te duren of kan worden vervangen door een minder verstrekkende voorziening (vgl. artikel 446a van het wetsvoorstel). In het Besluit kwaliteitseisen wordt dit uitgewerkt, doordat de bewindvoerder in samenspraak met de rechthebbende een plan van aanpak opstelt, waarin het doel van het bewind en de wederzijdse afspraken om dat doel te bereiken, worden vastgelegd.
Welke criteria worden doorgaans gehanteerd voor beschermingsbewind?
Zie antwoord vraag 3.
Voor welke groep personen met schulden is beschermingsbewind naar uw mening bedoeld?
Beschermingsbewind is bedoeld voor mensen die niet in staat zijn hun vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Dit uit zich vaak in het feit dat zij problematische schulden hebben. Het beschermingsbewind dient in de eerste plaats om ervoor te zorgen dat de problemen niet verergeren en dat de situatie wordt gestabiliseerd, ervan uitgaande dat de betrokkene zelf daar onvoldoende toe in staat is. Indien er geen gevaar bestaat dat de schulden verergeren en indien de betrokkene zelf voldoende in staat kan worden geacht de situatie te stabiliseren, is er geen beschermingsbewind nodig en kan wellicht worden volstaan met schuldhulpverlening. Het is aan de rechter om, op basis van de beschikbare informatie, te beoordelen of beschermingsbewind geboden is.
Hoe beoordeelt u de kwaliteit, die wordt geboden in het beschermingsbewind?
De meeste curatoren, bewindvoerders en mentoren komen uit de naaste omgeving van de betrokkene. Veelal zal het een voortzetting van bestaande praktijken betreffen, bijvoorbeeld een dochter die de bankrekening van haar dementerende vader beheert en op enig moment formeel als bewindvoerder wordt benoemd. Indien in de nabije omgeving geen geschikte personen bereid kunnen worden gevonden om bewindvoerder te worden, kan een beroep worden gedaan op derden, dat wil zeggen vrijwillige of professionele bewindvoerders. De kantonrechter benoemt en ontslaat de bewindvoerder. De bewindvoerder legt jaarlijks rekening en verantwoording af aan de rechthebbende, ten overstaan van de kantonrechter.
In de praktijk blijkt dat de kwaliteit van beschermingsbewindvoerders wisselend is. Het is een vrij beroep. Om die reden bevat het eerdergenoemde wetsvoorstel de verplichting voor bewindvoerders met drie of meer personen onder hun hoede om aan kwaliteitseisen te voldoen. Jaarlijks zal dit door een accountant worden getoetst. Bij het waarborgen van kwaliteit spelen ook de brancheverenigingen een belangrijke rol. De Branchevereniging van Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI) hanteert een kwaliteitsverordening waaraan haar leden moeten voldoen.
Is het waar dat er vaak sprake is van wisselende kwaliteit per aanbieder en en zo ja, welke gevolgen verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat er grote verschillen zijn tussen rechtbanken bij het toewijzen van beschermingsbewind? Waaraan wijdt u deze verschillen?
In het verleden waren er kantonrechters die het wettelijk criterium beperkt uitlegden en alleen bewinden uitspraken als er een medische verklaring werd overgelegd waaruit bleek dat sprake was van een lichamelijke of psychische beperking, en kantonrechters die aannamen dat sprake was van de in de wet genoemde «toestand» als de betrokkene zelf om de maatregel verzocht. De laatste paar jaren is dat laatste de praktijk en zijn er eigenlijk geen verschillen meer, zo heeft mij de Raad voor de rechtspraak laten weten.
Hoe beoordeelt u het systeem waarbinnen gemeenten geen controle hebben over de toekenning van het beschermingsbewind, maar wel opdraaien voor de kosten die dit met zich meebrengt?
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 9 november 2010 (LJN: BO4439, 08/6936 WWB) geoordeeld dat met de goedkeuring door de kantonrechter van de tarieven van de bewindvoerder de beloning van de bewindvoerder is vastgesteld conform de wet. Gelet op de onderbewindstelling zijn de kosten van de beloning voor de bewindvoering noodzakelijk en vloeien deze voort uit de bijzondere individuele omstandigheden van betrokkene. Met deze reden kan iemand een beroep doen op bijzondere bijstand. Dit laat onverlet dat bij twijfel door de gemeente een onderzoek kan worden ingesteld om te verifiëren of de met de bewindvoering betrokken werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht en of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd daadwerkelijk zijn gemaakt.
Wanneer een persoon met problematische schulden zich meldt bij de gemeente, kunnen gemeenten er voor zorgen dat de vraag naar beschermingsbewind wordt beperkt, door een goede uitvoering van hun integrale schuldhulpverleningbeleid. Indien de minnelijke schuldhulpverlening niet het aangewezen instrument is, dan kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de betrokken persoon woont, op basis van het eerdergenoemde wetsvoorstel een verzoek indienen tot instelling van een beschermingsbewind wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden. Het college kan ook een verzoek indienen tot opheffing van het bewind. Dit leidt ertoe dat de gemeente het beleid dat het op dit terrein voert, deel kan laten uitmaken van het integrale beleid dat de gemeente op andere beleidsterreinen voert, zoals het beleid met betrekking tot re-integratie, schuldhulpverlening en de Wet Werk en Bijstand. In de Verzamelbrief aan de gemeenten zullen gemeenten worden gewezen op deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep en op de hierboven geschetste mogelijkheden, conform mijn toezegging aan uw Kamer bij de plenaire behandeling van het eerdergenoemde wetsvoorstel op 12 maart 2013.
Welke mogelijkheden ziet u voor bijsturingen van het huidige systeem, waarbinnen de eigen verantwoordelijkheid voor mensen en de geboden hulp meer in balans zijn?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is naar uw mening de aangewezen zorgaanbieder voor de groep personen, die nu (mogelijk ten onrechte) onder beschermingsbewind vallen, maar die (mede) door hun schuldenproblematiek wel een vorm van hulp nodig hebben om zich te kunnen handhaven in de samenleving?
De eerst aangewezen dienstverlener voor personen met schulden is de gemeente. De gemeente biedt integrale schuldhulpverlening van preventie tot nazorg met een verankering binnen het gehele sociale domein en heeft daarmee ook aandacht voor achterliggende en/of bredere problematiek die mogelijk gepaard gaan met het hebben van (een risico) op schulden. Dit laat onverlet dat een persoon die niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, kan verzoeken om onderbewindstelling. Beschermingsbewind kan bijvoorbeeld nuttig zijn indien personen niet in aanmerking komen voor schuldhulpverlening. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Stb 2012, 78) biedt gemeenten de mogelijkheid om op basis van vastgesteld beleid een persoon niet in aanmerking te laten komen voor gemeentelijke schuldhulpverlening vanwege fraude of recidive. In dergelijke gevallen kan beschermingsbewind als «vangnet» fungeren. Het verschil tussen beschermingsbewind enerzijds en schuldhulpverlening anderzijds is dat beschermingsbewind niet is gericht op het aflossen van de schulden, maar veeleer op het stabiliseren van de situatie en in voorkomende gevallen, het zorgen voor de basisvoorzieningen (betalen van huur, gas, water, licht en leefgeld). Met de onderbewindstelling in geval van problematische schulden wordt deze feitelijke situatie wettelijk bevestigd en nader ingekaderd, opdat voor rechthebbenden, bewindvoerders en schuldeisers duidelijk is wat er van eenieder mag worden verwacht.
Wat is de relatie tussen bovenvermelde ontwikkeling en de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP)?
De bewindvoering in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen is een ander soort bewindvoering dan het beschermingsbewind. Het Wsnp-bewind kent geen directe relatie met de kosten van de bijzondere bijstand. De Wsnp-bewindvoering wordt enerzijds gefinancierd door de boedel zelf op basis van een maandelijks gefixeerd bedrag dat door de Rechtbank wordt vastgesteld, en anderzijds gesubsidieerd met een zaaksafhankelijk bedrag via de Raad voor Rechtsbijstand.
De doelgroep van personen voor wie het schuldsaneringsbewind en het beschermingsbewind een oplossing of hulpmiddel kan bieden zal althans voor een afgebakende groep mensen kunnen overlappen. Het moet dan immers gaan om personen die voldoen aan de criteria voor beide wettelijke trajecten. Zij moeten verkeren in de toestand van opgehouden hebben te betalen. Voor het Wsnp-bewind geldt daarenboven dat hun schulden te goeder trouw moeten zijn ontstaan en onbetaald gelaten, en dat zij tevergeefs een minnelijk schuldhulptraject hebben gevolgd. Voor het beschermingsbewind moeten zij niet in staat zijn hun vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Een zekere overlap is te verkiezen boven een leemte. Op zichzelf lijkt het immers goed om – zeker als het gaat om een groot maatschappelijk probleem als dat van de schuldenproblematiek – meerdere oplossingsrichtingen aan te bieden die afhankelijk van de specifieke situatie kunnen worden ingezet, zoals de minnelijke schuldhulp, het budgetbeheer, het beschermingsbewind en de Wsnp. In een volgend Wsnp-monitoronderzoek zal, zodra de nieuwe wettelijke regels voor het beschermingsbewind in werking zullen zijn getreden, hiernaar specifiek onderzoek worden gedaan. Opgemerkt zij dat het aantal Wsnp-zaken thans reeds licht daalt, dus zonder dat nog sprake is van een gewijzigde wettelijke regeling van het beschermingsbewind. Van een causale daling van het aantal Wsnp-gevallen door een aanstaande wijziging van de regeling van het beschermingsbewind (het gestelde «waterbedeffect») is dus thans geen sprake.
Is er sprake van een zogenoemd «waterbedeffect», waardoor het aantal WSNP-zaken (relatief) daalt?
Zie antwoord vraag 12.
Welke rol ziet u voor de gemeenten om te zorgen dat iedereen, die hulp nodig heeft, de hulp ook krijgt?
De burger speelt in eerste instantie zelf een rol en is verantwoordelijk voor het vinden van een oplossing en wanneer dit niet zelf lukt het kenbaar maken van de hulpvraag. Armoede- en schuldenbeleid is gedecentraliseerd. Gemeenten staan het dichts bij de burger en kunnen het best bepalen welke interventie het meest geschikt is voor de hulpvraag van de burger.
Met de Wet gemeentelijk schuldhulpverlening hebben gemeenten een wettelijke taak om integrale schuldhulpverlening aan te bieden – van preventie tot nazorg en als onderdeel van het brede sociale domein. De Wet schetst hiervoor slechts kaders. Gemeenten hebben de bevoegdheid hier invulling aan te geven.
Gemeenten zijn niet de enige partijen die hulp verlenen. Een goede samenwerking en coördinatie tussen de verschillende partijen draagt bij aan het effectief verlenen van hulp aan de degenen die dit nodig hebben. De partijen zelf zijn hier in eerste instantie voor verantwoordelijk om hun rollen op elkaar af te stemmen.
Kunt u de verschillende instrumenten beschrijven en uiteenzetten hoe de keuze wordt gemaakt voor een te volgen traject?
Binnen het gemeentelijke sociale domein leveren gemeenten maatwerk. Gemeenten beschikken over verschillende instrumenten die zij kunnen inzetten bij een hulpvraag. Het beschikbare instrumentarium – en de uitvoerders hiervan – verschilt per gemeente. De gemeente bepaalt op basis van de hulpvraag, haar eigen beleid en de wettelijke kaders, welk instrument het meest effectief is voor de persoon in kwestie. Voorbeelden van instrumenten die gemeenten kunnen inzetten ter bevordering van de financiële zelfredzaamheid zijn budgetbeheer, hulp bij thuisadministratie, schuldbemiddeling en het minnelijke schuldhulpverleningstraject. Indien de minnelijke schuldhulpverlening niet het beoogde effect heeft, dan kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de betrokken persoon woont, op basis van het eerdergenoemde wetsvoorstel een verzoek indienen tot instelling van een beschermingsbewind wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden.
stijgende bewindvoerderskosten ten laste van de bijzondere bijstand |
|
John Kerstens (PvdA), Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bijzondere bijstand op aan onkosten»?1
Ja.
Herkent u de in vraag 1 bedoelde uitzending en in het daarbij horende bericht geschetste beeld van een explosieve stijging van het zogeheten «beschermingsbewind», waardoor een steeds groter deel van het voor bijzondere bijstand bestemde budget van gemeentes opgaat aan het bekostigen van een door de rechter aangestelde bewindvoerder?
Het is ons bekend dat het aantal verzoeken voor beschermingsbewind jaarlijks stijgt. In 2008 waren er 18.800 bewindzaken, in 2009 20.900, in 2010 25.400, in 2011 30.800 en in 2012 41.100. De signalen dat een steeds groter deel van het voor bijzondere bijstand bestemde budget van gemeentes opgaat aan het bekostigen van bewindvoerders zijn eveneens bij ons bekend. Afzonderlijke gemeenten, maar ook organisaties zoals de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Divosa en Stimulansz hebben de afgelopen maanden het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid laten weten dat zij een stijging zien van kosten die gemeenten vanuit de bijzondere bijstand kwijt zijn aan beschermingsbewind. Exacte data omtrent de stijging en aantal gemeenten dat hiermee te maken heeft is niet voorhanden.
Is er alleen sprake van een stijgend aantal personen, die een bewindvoerder hebben aangewezen gekregen, of is er ook sprake van stijgende kosten, die bewindvoerders declareren? Kunt u dit met cijfermateriaal onderbouwen?
De kostenstijging is voor het overgrote deel het gevolg van een groter aantal personen dat onder beschermingbewind is geplaatst (zie voor de cijfers het antwoord op vragen 1 en 2). De beloningstarieven voor bewindvoerders, curatoren en mentoren worden jaarlijks vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (LOVCK). Deze tarieven worden jaarlijks geïndexeerd conform het Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering. De beloning is een vast bedrag per jaar, ongeacht de hoeveelheid werk. Wel wordt de laatste twee jaren vaker door de kantonrechter extra vergoeding toegekend wegens door een bewindvoerder gemaakte extra uren in verband met het voorbereiden van het schuldhulpverleningstraject. Deze extra werkzaamheden vinden vaak plaats op verzoek van de gemeenten.
Is er naar uw mening een mogelijk verband tussen de stijgende kosten voor bewindvoering en het dalende aantal personen dat in aanmerking komt voor een gemeentelijk schuldhulpverleningstraject?
Het aantal aanvragen voor gemeentelijke schuldhulpverlening is in 2012 met bijna 11 procent gestegen ten opzichte van het jaar daarvoor. Het is mogelijk dat er verband is tussen de aanvragen voor schuldhulpverlening en de verzoeken voor onderbewindstelling, bijvoorbeeld omdat de bewindvoerder de persoon in kwestie begeleidt naar de schuldhulpverlening, mede op verzoek van de gemeente. Het is aan de gemeenten om integraal beleid te ontwikkelen voor schuldhulpverlening.
Vindt u het een ongewenste ontwikkeling als gemeenten inderdaad een steeds groter deel van het voor bijzondere bijstand bestemde budget dienen uit te geven aan beschermingsbewind? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen?
Bijzondere bijstand is bedoeld voor mensen die met buitengewone noodzakelijke uitgaven te maken krijgen en dit niet zelf kunnen betalen. Daarnaast geldt de voorwaarde dat hetgeen waarvoor vergoeding wordt verzocht, niet ook door een andere regeling bekostigd kan worden. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 9 november 2010 (LJN: BO4439, 08/6936 WWB) geoordeeld dat met de goedkeuring door de kantonrechter van de tarieven van de bewindvoerder de beloning van de bewindvoerder is vastgesteld conform de wet. Gelet op de onderbewindstelling zijn de kosten van de beloning voor de bewindvoering noodzakelijk en vloeien deze voort uit de bijzondere individuele omstandigheden van betrokkene. Met deze reden kan iemand een beroep doen op bijzondere bijstand. Indien beschermingsbewind inderdaad noodzakelijk is voor de persoon in kwestie en die niet zelf de kosten hiervoor kan dekken, dan is het goed dat bijzondere bijstand hiervoor benut kan worden. Het is aan de kantonrechter om in een individueel geval het verzoek tot onderbewindstelling te beoordelen. Het is aan gemeenten om ervoor te zorgen dat schuldhulpverleningsbeleid goed wordt uitgevoerd, zodat pas aan beschermingsbewind wordt toegekomen als de persoon in kwestie niet op een andere wijze effectief geholpen kan worden. Indien personen zich niet melden bij de gemeente voor schuldhulpverlening, raken gemeenten pas op de hoogte van de onderbewindstelling wanneer bijzondere bijstand wordt aangevraagd. De gemeente is immers niet betrokken bij de procedure bij de kantonrechter voor onderbewindstelling. Staatssecretaris Klijnsma heeft vernomen dat de gemeente Tilburg de mogelijkheden verkent om tot meer interactie tussen kantonrechters en de gemeente te komen. Dergelijke interactie zou eraan bij kunnen dragen dat beschermingsbewind en gemeentelijke schuldhulpverlening nauwer op elkaar worden afgestemd. We weten nog niet wat dit oplevert.
Op dit moment is de wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap (Kamerstukken I, 33 054, nr. A) in de Eerste Kamer aanhangig. Dit wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid voor gemeenten om een verzoek in te dienen bij de kantonrechter tot instelling of opheffing van een beschermingsbewind wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden. Wanneer een gemeente meent dat onderbewindstelling niet (langer) noodzakelijk is, omdat de gemeente de persoon in kwestie een meer passende, minder verstrekkende voorziening kan bieden, kan zij om opheffing van het bewind verzoeken en het alternatief aan de kantonrechter voorleggen. Het is aan de kantonrechter om te beoordelen op welke wijze de belangen van de betrokkene het beste zijn gediend.
In de uitzending in kwestie wordt gesproken over de noodzaak om «meer grip» op beschermingsbewind te krijgen; bent u het daarmee eens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de Kamer dan op dit vlak initiatieven van uw kant tegemoetzien? Welke initiatieven zijn dat in dit geval en op welke termijn?
Uitgangspunten van het eerder genoemde wetsvoorstel zijn dat een beschermingsmaatregel passend is en niet verder ingrijpt dan noodzakelijk, dat de maatregel gericht is op het bevorderen van de zelfredzaamheid van personen en dat de kwaliteit van bewindvoerders wordt verbeterd. Daarnaast introduceert het wetsvoorstel de bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om instelling en opheffing van een bewind wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden te verzoeken. Daarmee kan ook meer grip worden gekregen op het beschermingsbewind.
Bent u bereid over onderhavige problematiek in overleg te treden met de Vereniging Nederlandse Gemeenten of heeft dergelijk overleg al plaatsgevonden?
Het ministerie van SZW heeft naar aanleiding van signalen gesproken met vertegenwoordigers van de VNG, Divosa en NVVK (de brancheorganisatie voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren). Tijdens de overleggen kwam het belang naar voren om meer inzicht te krijgen in de verkregen signalen. Onduidelijk is nog waar de stijging door veroorzaakt wordt en om welke doelgroep(en) het gaat. Momenteel analyseren we de verschillende ontvangen signalen. Aan de hand daarvan zal bekeken worden of en zo ja welke acties of onderzoek nodig zijn.
Het arrest van het Europees Hof van Justitie in zaak C-398/11 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het arrest van het Europees Hof van Justitie in de zaak C-398/11, waarin het Hof in Luxemburg oordeelt dat op basis van richtlijn 2008/94, de (Ierse) staat aansprakelijk gesteld kan worden als bij een faillissement van een onderneming de deelnemers van de pensioenregeling de helft of meer van hun pensioenrechten verliezen?
Ja.
In welke gevallen kan als gevolg van het arrest C-398/11 de Nederlandse staat aansprakelijk worden gesteld voor verliezen bij pensioenfondsen en pensioenregelingen en in het geval van kortingen op pensioenen?
Het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Hogan (C-398/11) wordt op dit moment geanalyseerd. Daarbij wordt tevens nagegaan of er en zo ja, wat dan de gevolgen zijn voor Nederland. Ik zal Uw Kamer gaande het zomerreces van de resultaten van deze analyse op de hoogte brengen.
Als in de toekomst toezicht Europees geregeld gaat worden, kan er dan ook Europese aansprakelijkheid of een Europees garantiestelsel voor pensioenen ontstaan, waardoor alle Europeanen aangeslagen kunnen worden voor grote verliezen bij een fonds of pensioenregeling in een individuele lidstaat?
Er is geen voorstel van de Europese Commissie voor een regeling inzake Europese aansprakelijkheid of voor een Europees garantiestelsel voor pensioenen. Een dergelijk voorstel maakt ook geen onderdeel uit van de beleidsvoorstellen van de Europese Commissie in het Witboek Pensioenen.
Heeft de regering voorzien dat de door het Europese Hof gegeven uitleg de implicatie van richtlijn 2008/94 kon zijn en hoe heeft de regering zich bij de stemming in de Europese Raad opgesteld in 2008?
Nederland heeft ingestemd met richtlijn 2008/94/EG. De richtlijn betrof een aanpassing van richtlijn 80/987/EEG van 20 oktober 1980 aan de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Bij deze aanpassing is artikel 8, dat in het arrest Hogan centraal staat, ongewijzigd gebleven. Artikel 8 verplicht de lidstaten zich ervan te vergewissen dat de nodige maatregelen worden getroffen om de belangen van de werknemers bij insolventie te beschermen met betrekking tot hun verkregen rechten of hun rechten in wording op ouderdomsuitkeringen. De uitleg die in het arrest Hogan aan artikel 8 wordt gegeven was niet voorzienbaar ten tijde van de opname van dit artikel in richtlijn 80/987/EEG.
Wat heeft Nederland ingebracht als partij bij de rechtszaak bij het Hof?
Nederland heeft deelgenomen aan de mondelinge behandeling van de zaak bij het Hof van Justitie. Aanleiding hiervoor waren de schriftelijke opmerkingen van de Europese Commissie in deze zaak. De Europese Commissie stuurde in haar opmerkingen aan op een uitleg van de richtlijn waarbij de lidstaten ervoor moeten zorgen dat in geval van faillissement een bepaald minimumniveau aan pensioenrechten van werknemers wordt gegarandeerd. Verder vond de Commissie het niet noodzakelijk dat er een causaal verband wordt vastgesteld tussen het verlies van pensioenrechten en de insolventie van de werkgever. Tijdens de zitting heeft Nederland – net zoals Ierland – betoogd dat de richtlijn een inspanningsverplichting oplegt aan de lidstaten. De lidstaten zijn verplicht voorzieningen te treffen ter bescherming van de pensioenaanspraken van de werknemer bij insolventie, maar de richtlijn geeft geen garantie van pensioenaanspraken. Verder heeft Nederland naar voren gebracht dat voor de toepassing van artikel 8 van de richtlijn een causaal verband vereist is tussen een eventuele aantasting van de werknemersbelangen en de insolventie van de werkgever.
Kunt u alle gevolgen schetsen die het arrest van het Europees Hof van Justitie in zaak C-398/11 heeft voor de Nederlandse wetgeving en voor de Nederlandse staat?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het huren van kantoren door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) van bedrijven die niet in Nederland gevestigd zijn |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Huur voor UWV-gebouwen verdwijnt naar belastingparadijzen»?1
UWV voert geen onderzoek uit naar de organisatie- en financieringsstructuur van de groep waartoe een verhuurder eventueel behoort. Evenmin wordt onderzoek gedaan naar de identiteit en de (fiscale) vestingplaatsen van de directe of indirecte aandeelhouders van de groep waar UWV van huurt. Het is voor UWV ondoenlijk de veelal complexe structuren te doorgronden. Wel doet UWV onderzoek naar de rechtstreekse verhuurder. Dit betekent dat UWV de Nederlandse en Duitse eigenaren waarmee huurovereenkomsten zijn gesloten kent, maar niet het concern waartoe zij mogelijkerwijs behoren.
UWV hanteert bij de selectie van te huren panden primair huisvestingtechnische overwegingen ingegeven door de wettelijke taken die het uitvoert en commerciële overwegingen. Aanvullend heeft UWV in zijn huurovereenkomsten een bepaling opgenomen waarmee de verhuurder verklaart de verwerving van het te huren pand rechtmatig te hebben gefinancierd. Tevens is opgenomen dat de verhuurder bij een eventuele verkoop gehouden is van de koper te bedingen dat ook de koper een dergelijke verklaring afgeeft. Ook gebruikt UWV zijn kennis van de vastgoedmarkt om de reputatie van de verhuurder te kunnen beoordelen.
Mijns inziens behoort de taak van UWV zich te beperken tot het sluiten van een rechtmatige huurovereenkomst met een verhuurder, waar onderzoek naar de organisatie- en financieringsstructuur van de groep waartoe deze verhuurder mogelijk behoort geen onderdeel is. De inrichting van de organisatie- en financieringsstructuur bij een verhuurder is de verantwoordelijkheid van deze verhuurder. De maatregelen die UWV treft, acht ik vanuit dit oogpunt voldoende.
Kunt u bevestigen dat het UWV kantoren huurt van bedrijven die gevestigd zijn in Gibraltar, Luxemburg en Cyprus? Zo nee, waarom niet?
UWV huurt 132 panden van Nederlandse en (vijf) Duitse eigenaren. In 2012 gaf UWV circa 81 miljoen euro aan huur uit. Van dit bedrag belandt circa 10 miljoen euro bij de Duitse eigenaren.
Er is derhalve geen sprake van huurovereenkomsten met eigenaren uit Gibraltar, Luxemburg en Cyprus. Wel kunnen de eigenaren in Nederland en Duitsland onderdeel zijn van een concern dat in andere landen opereert.
In hoeverre ontvangt Nederland van deze bedrijven die in het buitenland gevestigd zijn belasting?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan geen informatie over belastingaangelegenheden van individuele belastingplichtigen worden verstrekt.
In het algemeen geldt dat de belastingheffing over inkomsten uit onroerende zaken is toegewezen aan het land waarin de onroerende zaken zijn gelegen. Aangezien de panden waarvan UWV huurder is in Nederland zijn gelegen, zal de belastingheffing over inkomsten uit deze panden aan Nederland zijn toegewezen en de huurinkomsten minus de daarmee samenhangende kosten in Nederland aan heffing zijn onderworpen.
Kunt u toelichten of het UWV op de hoogte was van de achtergrond van de verhuurders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van het UWV dat het niet zijn taak is om uit te zoeken of eigenaren van de panden die het UWV huurt gebruik maken van belastingconstructies? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoeveel geld het UWV uitgeeft aan de huur van kantoren en welk deel daarvan terecht komt in het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten of de bedrijven die eigenaar zijn van de kantoren die het UWV huurt, door gevestigd te zijn in landen als Gibraltar, Luxemburg en Cyprus, belasting in Nederland ontwijken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het UWV geen kantoren zou moeten huren van bedrijven die Nederlandse belasting ontwijken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoeveel inkomsten de Nederlandse staat misloopt doordat het UWV kantoren huurt bij bedrijven die niet in Nederland gevestigd zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de Nederlandse staat nog meer inkomsten misloopt doordat het UWV kantoren huurt van bedrijven die gevestigd zijn in het buitenland?
Zie antwoord vraag 3.
Rijopleidingen en het opleiden van rijinstructeurs door het UWV |
|
Attje Kuiken (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «UWV het schip in met omscholing»?1
Ja.
Klopt het dat er een hoog aantal uitvallers is bij de opleiding tot rijinstructeur die via het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) wordt aangeboden?
Het aantal uitvallers bij de opleiding rijinstructeur wijkt niet af van de gemiddelde uitval bij de opleidingen in het kader van de re-integratie van uitkeringsgerechtigden.
Was de selectie van de cursisten die werden toegelaten tot de opleiding voor rijinstructeur adequaat?
Ja. Alvorens de cliënt aan een opleiding begint toetst de Arbeidsdeskundige of de werkcoach de deelname aan de opleiding aan het scholingsprotocol van UWV. Nagegaan wordt of de scholing noodzakelijk is voor betrokkene, of de scholing voldoet aan de regelgeving, de kosten opwegen tegen de baten en of de cursist schoolbaar is.
Wat voor maatregelen heeft het UWV genomen om opleidingskosten terug te vorderen bij de (opzettelijk) afgehaakte cursisten?
Zoals in het artikel naar voren komt heeft UWV in het kader van het handhavingsbeleid in enkele gevallen een deel van het opleidingsgeld bij de cursist teruggevorderd via de uitkering. Bij (ernstige) verwijtbaarheid van de zijde van de cursist waardoor een opleiding niet wordt afgemaakt en niet wordt meegewerkt aan de re-integratie, wordt in het kader van het reguliere maatregelenbeleid een sanctie toegepast.
Klopt het bericht dat er door het faillissement van een opleidingsinstituut in één keer 500 cursisten zijn afgehaakt? Zo ja, wat is er gedaan om deze cursisten bij een ander opleidingsinstituut onder te brengen?
Het faillissement waarvan wordt gesproken speelde in 2011. Ongeveer 90 UWV-cliënten volgden ten tijde van het faillissement een door UWV ingekochte opleiding bij het instituut en via een leerbaanproject in samenwerking met een re-integratiebedrijf volgden nog eens 165 UWV-cliënten een opleiding bij het opleidingsinstituut. Met alle 255 cliënten is gesproken en is – voor zover aan de orde – met het re-integratiebedrijf en/of een andere opleider gezorgd dat zij hun opleiding konden afmaken.
Hoeveel opleidingen tot rijinstructeur zijn er sinds 2008 via het UWV aangeboden en hoeveel cursisten hebben de opleiding voltooid? Is het UWV nog steeds bezig met het opleiden van nieuwe rijinstructeurs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel cursisten volgen momenteel via het UWV de opleiding tot rijinstructeur?
UWV heeft op basis van eigen onderzoek over de betrokken jaren van 391 trajecten gegevens kunnen achterhalen. Van deze 391 trajecten zijn er 144 afgesloten met een plaatsing. Hiervan waren 14 plaatsingen in zelfstandige arbeid en 130 op een arbeidsovereenkomst. De overige deelnemers zijn niet aan de slag gekomen. Het in het persartikel genoemde aantal van ca 560 deelnemers omvat naast de opleidingen rijinstructeurs, ook de opleidingen heftruckbestuurder en vrachtwagenchauffeur.
Sinds 2012 kan UWV voor WW-ers geen trajecten of opleidingen meer inkopen. De inkoop van de opleiding tot rijinstructeur voor arbeidsgehandicapten is altijd al zeer gering geweest. Gelet op de slechte arbeidsmarktsituatie voor dit beroep is er thans nog minder aanleiding dan voorheen om deze opleiding in te kopen.
Het onderzoek van FNV naar het functioneren van Werk.nl |
|
Paul Ulenbelt |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Kassa waarin de eerste resultaten van het onderzoek van FNV naar Werk.nl uiteen worden gezet?1
In de uitzending van Kassa komen de voorlopige uitkomsten van een tussenrapportage van het onderzoek van FNV naar het functioneren van werk.nl aan de orde. Het FNV onderzoek stelt dat werk.nl bij gebruikers een zware onvoldoende scoort. Dat betreur ik. Het FNV onderzoek brengt de opmerkingen en klachten over werk.nl samen. UWV kan deze meenemen in de verbeteringen van de website.
Wat is uw reactie op het onderzoeksresultaat van FNV dat 87% van de werkzoekenden Werk.nl een onvoldoende geeft voor bemiddeling naar werk? Bent u van mening dat het bemiddelen naar werk van werkzoekenden, samen met het verstrekken van uitkeringen, tot de hoofdtaken van het UWV (Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen) behoort? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat één van deze hoofdtaken volgens de gebruikers niet naar behoren wordt uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Ik neem, net als het UWV, de zorgen die in de uitzending van Kassa naar voren worden gebracht zeer serieus. De tussentijdse uitkomsten van het FNV-onderzoek laten zien dat veel gebruikers ontevreden zijn.
UWV maakt in hoog tempo een omslag naar digitale dienstverlening met als doel met minder middelen een adequate dienstverlening te blijven leveren. De digitale dienstverlening draagt bij aan de realisatie van de taakstellingen. UWV streeft naar een zo adequaat mogelijk alternatief voor face to face dienstverlening.
Het ondersteunen van werkzoekenden bij het zoeken naar werk blijft een van de hoofdtaken van het UWV, al wordt voortaan meer verwacht van de werkzoekende zelf en wordt face to face dienstverlening alleen nog ingezet voor groepen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.
Door de verbeteringen die nog doorgevoerd zullen worden in de digitale dienstverlening verwacht ik dat het aantal klachten omlaag wordt gebracht. Tijdens de omslag naar digitale dienstverlening ervaren klanten regelmatig hinder. UWV werkt hard aan verbeteringen en probeert het ongemak voor klanten zoveel mogelijk te beperken.
Wat is uw reactie op de opmerking van de heer Timmermans (directeur van UWV-Werkbedrijf) in de uitzending van Kassa waarin hij werkzoekenden naar andere vacaturesites dan Werk.nl verwijst? Deelt u de mening dat Werk.nl een actueel en zo compleet mogelijk overzicht dient te bevatten van alle vacatures in Nederland? Zo ja, wat gaat u er aan doen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
UWV ondersteunt met werk.nl werkzoekenden bij het zoeken naar werk. De dienstverlening van het UWV is aansluitend en aanvullend op de dienstverlening van private partijen zoals uitzendbureaus en andere bemiddelaars. Belangrijk is dat werkzoekenden, vanuit hun eigen verantwoordelijkheid voor het zoeken naar werk, alle mogelijkheden benutten om hun weg naar werk te vinden.
Het streven is dat werk.nl een zo actueel en zo volledig mogelijk overzicht van vacatures bevat. UWV werkt hiertoe samen met uitzendbureaus, gemeenten, andere bemiddelaars en andere relevante partners aan een zo hoog mogelijk vacaturebereik. UWV maakt tevens gebruik van een vacaturespider, die het internet afzoekt naar vacatures op andere sites en deze op werk.nl zichtbaar maakt.
Kunt u bevestigen dat het UWV gebruik maakt van automatisch opgelegde sancties wanneer er niet aan alle eisen voor een uitkering wordt voldaan? Deelt u de mening dat bij het opleggen van sancties altijd hoor en wederhoor moet worden toegepast en dat menselijk contact daarbij vereist is? Zo nee, waarom niet?
Aan het ontvangen van een uitkering zitten ook plichten. Mensen dienen zich voldoende in te spannen om nieuw werk te zoeken en dienen UWV volledig in te lichten over de inkomsten die zij hebben wanneer zij een uitkering ontvangen. De handhaving op de verplichtingen geschiedt voornamelijk digitaal. Dit betekent echter niet dat het sanctioneren automatisch verloopt. Voordat een sanctie wordt opgelegd krijgt de klant altijd eerst een vooraankondiging met mogelijkheid tot verweer. Er gaat altijd een oordeel van een werkcoach aan vooraf.
Kunt u uiteenzetten hoe u de dienstverlening van het UWV op peil wilt houden, terwijl duizenden werknemers van het UWV worden ontslagen? Deelt u de zorgen dat de grote bezuinigingsopdracht van het UWV ten koste kan gaan van de dienstverlening voor werkzoekenden?2
De overgang naar digitale dienstverlening is noodzakelijk om de bezuinigingen te realiseren. Hierdoor krimpt ook het personeelsbestand fors. Het streven is, door de nadruk te leggen op digitale dienstverlening, met minder capaciteit een adequate dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers te bieden. Door de digitale dienstverlening kunnen mensen op een laagdrempelige wijze zich inschrijven als werkzoekende of een uitkering aanvragen. De dienstverlening is onafhankelijk van tijd en plaats. Hierdoor hoeven mensen zich niet meer persoonlijk te melden bij de UWV locaties en gaat alle correspondentie digitaal. Via werk.nl kunnen werkzoekenden constant (behoudens onderhoudsperioden) gebruik maken van de dienstverlening waar dat in het verleden alleen op afspraak kon. De intensiteit van de dienstverlening wordt daarmee verhoogd.
Hoe rijmt u het sluiten van 68 regiovestigingen van het UWV met het openen van 35 Werkbedrijven zoals aangekondigd in het Sociaal Akkoord?3
UWV zal door de taakstelling teruggaan van 98 vestigingen naar 30 vestigingen. In juni 2012 zijn gemeenten en UWV overeengekomen dat UWV vanuit 30 vestigingen samenwerkt met de 35 gemeentelijke arbeidsmarktregio’s. De 35 Werkbedrijven van het sociaal akkoord sluiten aan bij de 35 gemeentelijke arbeidsmarktregio’s.
Op welke wijze de Werkbedrijven zullen worden ingericht, wordt de komende periode nader uitgewerkt.
De kinderopvangtoeslag |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het dat door uw brief van 11 december 2012 ook kinderopvangtoeslag wordt toegestaan voor ouders die enkel van de peuterspeelzaal gebruik maken, waarbij als enig criterium het aantal uren van de minst werkende partner geldt?1
Nee, dat klopt niet.
Heeft u de Belastingdienst een aanwijzing gegeven, met het oog op de rechtszekerheid van ouders en het voorkomen van juridische procedures?
In mijn brief met de cijfers over het derde kwartaal (kamerstukken II, 2011/12, 31 322 nr. 198) heb ik uitgelegd op welke wijze toepassing wordt gegeven aan de wet. Deze uitleg is de basis voor de uitvoeringspraktijk van de Belastingdienst.
Hoe is het juridisch te verdedigen dat ouders die gebruik maken van peuterspeelzalen recht krijgen op kinderopvangtoeslag, terwijl de Wet kinderopvang peuterspeelzaalwerk nog steeds uitsluit van kinderopvangtoeslag?2
De stelling in de vraag is onjuist. Opvang in peuterspeelzalen geeft geen recht op kinderopvangtoeslag.
Kunt u ingaan op de uitspraak van de rechtbank Middelburg inzake deze kwestie?3 In hoeverre en op welke gronden kan gezien de wettelijke regeling volstaan worden met het buiten toepassing verklaren van een passage uit een oorspronkelijke memorie van toelichting?
In de uitspraak van de rechtbank Middelburg is geoordeeld dat opvang van peuters voor een klein aantal uren per dag moet worden gezien als peuterspeelzaalwerk en dat er voor deze opvang derhalve geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat (Rechtbank Middelburg, AWB nr. 11/883). Uit de wetsgeschiedenis van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Kamerstukken II, 2001–2002, nr. 28 447, nr. 3, blz.4 volgt dat opvang van peuters voor een beperkt aantal uren geen mogelijkheid geeft tot het combineren van arbeid en zorg. Door de rechter werd op basis hiervan geoordeeld dat er sprake is van opvang in een peuterspeelzaal. De instelling staat wel geregistreerd als kinderdagverblijf in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP). Opvang in peuterspeelzalen is uitgesloten van kinderopvangtoeslag.
Sinds 2012 bestaat de koppeling aan het aantal gewerkte uren van de minst werkende partner. De koppeling aan gewerkte uren zorgt ervoor dat ouders alleen recht op kinderopvangtoeslag hebben als de uren van de opvang bedoeld zijn voor de combinatie van arbeid en zorg. Dit heeft de doelmatigheid van de kinderopvangtoeslag verhoogd. Het hanteren van twee verschillende urencriteria voor het recht op toeslag is onwenselijk. De koppeling aan gewerkte uren zorgt voor een verbetering van de doelmatigheid van de kinderopvangtoeslag. Dit leidt ertoe dat de koppeling aan gewerkte uren van de minst werkende ouder voortaan leidend is bij het recht op toeslag bij opvang van peuters in een geregistreerd kinderdagverblijf/bij een gastouder. De passage uit de memorie van toelichting is daarom vanaf december 2012 niet meer relevant voor het recht op kinderopvangtoeslag.
Hoe is deze handelwijze in overeenstemming te brengen met de bedoeling van het wetsvoorstel tot harmonisatie van kinderopvang en peuterspeelzalen (Wet OKE), waarin uitdrukkelijk gevolgen zijn verbonden aan het onderscheid tussen peuterspeelzaalwerk en kindervang?
Het onderscheid tussen kinderopvang en peuterspeelzalen is niet gewijzigd. De wijziging betreft het eerder invoeren van een ander urencriterium voor het recht op kinderopvangtoeslag.
Waarom wordt de kennelijke bedoeling van de wet zonder wetswijziging gewijzigd reeds voordat de evaluatie van de wet beschikbaar is? Wanneer kan de Kamer deze evaluatie tegemoet zien?
De bedoeling van de wet is niet gewijzigd. Zie ook het antwoord op vraag 4. De evaluatie van de Wet OKE zal rond de zomer in 2014 aan de Kamer worden gezonden.
Onderschrijft u nog steeds het uitgangspunt dat de kinderopvangtoeslag gericht is op het stimuleren van de arbeidsparticipatie van beide partners? Hoe is de openstelling van de kinderopvangtoeslag voor peuterspeelzalen hiermee te verenigen, mede gezien het feit dat de toelichting bij de Wet OKE erkent dat het gebruik van het reguliere peuterspeelzaalwerk door ouders vanwege de beperkte omvang niet is ingegeven door arbeidsparticipatie?
Ja, het uitgangspunt dat de kinderopvangtoeslag gericht is op het stimuleren van arbeidsparticipatie is niet gewijzigd.
Dit is onjuist. Opvang in peuterspeelzalen geeft geen recht op kinderopvangtoeslag.
Kunt u aangeven welke onderzoeken erop wijzen dat het toekennen van kinderopvangtoeslag voor de partner die minder dan 12 uren betaald werkt doelmatig is, mede in het licht van de sterk ontwikkelde deeltijdcultuur in Nederland? Bent u bereid te overwegen om kinderopvangtoeslag enkel toe te kennen voor partners die beide minimaal 12 uren betaald werken, waardoor tevens afbakeningsproblemen met de peuterspeelzalen kunnen worden vermeden?
Er is eerder onderzoek gedaan, bijvoorbeeld door het CPB, naar de relatie tussen de kinderopvang en arbeidsparticipatie. Hierbij is gekeken naar het effect van de kinderopvangtoeslag op zowel het aantal gewerkte personen als het aantal gewerkte uren. Naar het specifieke effect van de toeslag op partners die minder dan 12 uur werken is daarbij niet gekeken.
Ik zie geen aanleiding om de toegankelijkheid van kinderopvang aan te passen.
Kunt u aangeven welke extra uitgaven aan kinderopvangtoeslag gemoeid zullen zijn met het openstellen van de kinderopvangtoeslag voor peuterspeelzaalwerk zonder voor- en vroegschoolse educatie (VVE)? Waarom wordt de reikwijdte van de kinderopvangtoeslag verruimd, terwijl de noodzaak van bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag aan de orde is?
Opvang in peuterspeelzalen geeft geen recht op kinderopvangtoeslag. De reikwijdte van de kinderopvangtoeslag is niet verruimd. Dit heeft dus ook niet geleid tot extra uitgaven.
Hoe is het te rechtvaardigen dat bijvoorbeeld partners die respectievelijk 80% en 10% werken onder het bereik van de kinderopvangtoeslag vallen, terwijl gezinnen waarin één partner 100% verdient buiten de regeling vallen? Is hier sprake van rechtsongelijkheid?
De kinderopvangtoeslag is bedoeld voor de combinatie van arbeid en zorg. Huishoudens waarbij beide partners werken of in een traject naar werk volgen, kunnen kinderopvangtoeslag ontvangen. De koppeling aan gewerkte uren van de minst werkende partner zorgt ervoor dat de doelmatigheid van de kinderopvangtoeslag wordt versterkt. In uw voorbeeld heeft dit huishouden beperkt recht op kinderopvangtoeslag. Het aantal uren recht op kinderopvangtoeslag wordt gebaseerd op het aantal gewerkte uren van de partner die 10% werkt.
Klopt het dat u ter dekking van de kosten van het openstellen van de kinderopvangtoeslag voor peuterspeelzaalwerk een korting op het gemeentefonds aan wilt brengen? Zo ja, hoe kan de maatschappelijke en pedagogische functie van de peuterspeelzaal op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning gewaarborgd worden wanneer gemeenten zich als gevolg van deze korting genoodzaakt zien verder te bezuinigen op peuterspeelzalen? Hoe wordt hierbij rekening gehouden met de toezegging dat, zeker met het oog op de gestelde kwaliteitseisen, structureel toereikende middelen beschikbaar worden gesteld?4
De kinderopvangtoeslag is, zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 1 en 3 toelicht, momenteel niet opengesteld voor opvang in peuterspeelzalen. Ik ben wel voornemens de financiering van het peuterspeelzaalwerk onder de Wet Kinderopvang te brengen. Samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bekijk ik momenteel hoe de verschillende functies van peuterspeelzalen en kinderopvang kunnen worden gecombineerd en welke toekomstige financieringsstructuur daar het beste bij past. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de geldende kwaliteitseisen. De toekomstige verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeenten speelt een belangrijke rol bij de vraag of een korting op het gemeentefonds voor de hand ligt. Voor de zomer zal ik uw Kamer informeren over mijn verdere plannen op dit punt.
De combinatie van bijstand en studiefinanciering |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u ermee bekend dat in sommige gemeenten – in situaties waarin twee personen samenwonen en één van de partners aanspraak moet maken op de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de andere partner studiefinanciering ontvangt – de studerende partner verplicht wordt de maximale aanvullende studiefinanciering te lenen naast de basisbeurs en deze lening door de sociale dienst als voorliggende voorziening van de bijstandsuitkering wordt gezien? Zo ja, op welke wetsartikelen stoelt deze gemeentelijke praktijk?1
Hoe gemeenten precies omgaan met het leendeel van de studiefinanciering van de partners van bijstandsgerechtigden kan ik u niet zeggen. Daarover worden geen gegevens bijgehouden.
Wel kan ik aangeven binnen welk wettelijk kader gemeenten opereren.
Artikel 15, eerste lid, van de WWB bepaalt dat er geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een toereikende en passende voorliggende voorziening. Studiefinanciering, inclusief de mogelijkheid om een rentedragende lening af te sluiten, geldt volgens constante jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep als een dergelijke voorziening. Deze passendheid wordt, aldus de jurisprudentie, niet aan die voorziening ontnomen door het feit dat de belanghebbende een aanzienlijke studieschuld opbouwt.2
In de situatie waar u op doelt (ene partner heeft bijstand, andere partner studiefinanciering) heeft de bijstandgerechtigde partner recht op algemene bijstand naar de norm voor een alleenstaande (artikel 24 WWB). Vervolgens dient de gemeente te bezien hoe zij de inkomsten uit studiefinanciering van de studerende partner in beschouwing neemt voor de gezamenlijke middelentoets. Dit inkomen wordt slechts in aanmerking genomen voor zover het gezamenlijk inkomen van beide partners (inclusief de bijstandsuitkering van de ene partner) meer zou bedragen dan de bijstandsnorm voor gehuwden (artikel 32, derde lid, van de WWB). Daarnaast regelt artikel 33, tweede lid, van de WWB, dat bij bedoelde situatie alleen het deel van de studiefinanciering dat is bedoeld voor levensonderhoud meetelt («normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000»). Dit normbedrag bestaat uit de basisbeurs, de maximale aanvullende beurs en de basislening. Dat een deel van dit normbedrag bestaat uit een – naar keus van belanghebbende al dan niet af te sluiten – lening doet daar niet aan af.3 Centraal staat of er een beroep op een voorliggende voorziening gedaan kan worden, niet of dat feitelijk ook wordt gedaan. Mogelijk ontstaat hierdoor bij belanghebbenden de indruk dat zij maximaal moeten lenen. Dat is niet het geval, maar anderzijds is het ook niet zo dat er door niet te lenen recht op meer bijstand ontstaat. Voor de volledigheid merk ik op dat ouders met inwonende studerende kinderen die enkel inkomsten hebben uit studiefinanciering recht hebben op de volledige bijstandsnorm; de beschreven casus richt zich op de situatie van twee partners.
Uiteraard is een opleiding de beste verzekering tegen toekomstige werkloosheid. Van mensen mag echter in redelijkheid wel het een en ander worden verwacht om ook tijdens een studie bijstandsafhankelijkheid te voorkomen. Ik kan dan ook niet meegaan in uw suggestie om geleende studiefinanciering als voorliggende voorziening voor de bijstandsuitkering te schrappen.
Acht u het wenselijk dat gemeenten de studiefinanciering als voorliggend voorziening gebruiken en hiermee gezinnen of partners stimuleren om zich in de schulden te steken? Zo nee, bent u bereid om deze praktijk te veranderen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een opleiding de beste verzekering is tegen toekomstige werkloosheid en opleidingstrajecten niet in de knop gebroken moeten worden omdat de partner van een student aanspraak moet maken op een bijstandsuitkering? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat er voor schoolverlaters – die de opleiding succesvol met een diploma hebben afgesloten – een schoolverlaterskorting in de Wet Werk en Bijstand is geïntroduceerd voor de duur van zes maanden?
Artikel 28 van de WWB geeft het college de mogelijkheid de norm lager vast te stellen als belanghebbende recent zijn scholing of beroepsopleiding heeft beëindigd. Reden hiervan is dat belanghebbende tijdens de studieperiode zijn bestedingen heeft afgestemd op het beperkte inkomen uit studiefinanciering en zijn noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toenemen zodra er een beroep op bijstand wordt gedaan. Aangezien de bijstand is bedoeld als een voorziening in de noodzakelijke kosten van bestaan, en deze kosten bij schoolverlaters lager zijn, acht ik dit een realistische artikel. Ik ben dan ook niet voornemens dit artikel te schrappen.
Is het realistisch om – in tijden van hoge werkloosheid – bijstandsgerechtigden die succesvol een opleiding hebben afgesloten zes maanden een korting te geven op de bijstandsuitkering vanwege het feit dat de bijstandsuitkering hoger is dan de voormalige studiefinanciering en zij hierdoor financieel voordeel zouden hebben? Bent u voornemens om dit artikel uit de Wet Werk en Bijstand te schrappen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de geleende studiefinanciering als voorliggende voorziening voor de bijstandsuitkering te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.