Diabeteshandelingen op het kinderdagverblijf |
|
Keklik Yücel (PvdA), Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat van de regering wordt verwacht dat zij naar aanleiding van de motie Siderius/Ypma in samenspraak met scholen, leraren en ouders van kinderen met diabetes een verkenning opstelt voor ondersteuning van kinderen met diabetes op school?1 2
Ja.
Herkent u de impasse van ouders van kinderen met diabetes dat hun kind niet op een regulier kinderdagverblijf terecht kan, omdat de leidsters de aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid van het prikken en het toedienen van insuline niet op zich willen/mogen nemen, maar dat kinderen met diabetes ook geen indicatie krijgen voor een medisch kinderdagverblijf en hierdoor geen geschikte plek in de kinderopvang kunnen vinden?
Het is mij bekend dat een kind met diabetes niet altijd op een regulier kinderdagverblijf terecht kan en dat een kind dat alleen extra zorg nodig heeft omdat het diabetes heeft, in beginsel niet in aanmerking komt voor een medisch kinderdagverblijf. Een medisch kinderdagverblijf is bedoeld voor kinderen met een achterstand in de emotionele of psychosociale ontwikkeling.
Het prikken en toedienen van insuline zijn medische handelingen en mogen alleen worden verricht door professionals die daartoe opgeleid zijn. Wanneer het kinderdagverblijf niet beschikt over een medisch geschoolde medewerker, is het om deze reden niet mogelijk om een kind met diabetes op te vangen. In voorkomende gevallen zijn er echter wel mogelijkheden dat een regulier kinderdagverblijf in samenspraak met de zorg tot een oplossing komt. In andere gevallen kan worden uitgeweken naar een kinderdagverblijf waar verpleegkundige zorg geboden wordt. Zo lossen sommige kinderdagverblijven dit op door afspraken te maken met een wijkverpleegkundige. De wijkverpleegkundige verricht de medische handelingen op het kinderdagverblijf en is beschikbaar bij complicaties.
Ziet u mogelijkheden om het meten van de bloedsuikerspiegel en het toedienen van insuline bij diabetes ook op kinderdagverblijven niet als medisch handelen te definiëren en eenzelfde verkenning voor kinderen met diabetes op het kinderdagverblijf uit te voeren zodat kinderen met diabetes zorgeloos naar een regulier kinderdagverblijf kunnen?
Zoals ik in mijn vorige antwoord aangaf, is in Nederland de toediening van insuline een medische handeling. Mijn collega van OCW gaat naar aanleiding van ondermeer deze vraag in samenspraak met VWS, een verkenning uitvoeren naar onder andere de invulling van de zorg aan leerlingen met diabetes op school. De Tweede Kamer zal in oktober worden geïnformeerd over de resultaten. Ik wacht de uitkomst van deze verkenning, die eveneens van belang kan zijn voor de kinderopvang, met belangstelling af. Ik zie om die reden geen noodzaak om een aparte verkenning uit te voeren.
Is het waar dat 16% van de ouders minder gaat werken en 14% zelfs stopt met werken, omdat hun kind met diabetes geen passende plek binnen het onderwijs danwel de kinderopvang kan vinden? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?3
Het onderzoek waaraan wordt gerefereerd is door het Diabetes Fonds uitgevoerd onder 606 ouders van kinderen met diabetes in de leeftijd van 4 tot 12 jaar (30% van de totale groep). Er is alleen onderzoek gedaan naar kinderen met diabetes op de basisschool. Kinderen met diabetes in de kinderopvang zijn niet meegenomen in dit onderzoek.
Navraag van het Diabetes Fonds bij ouders en zorgverleners laat zien dat ouders van kinderen met diabetes (onder de 4 jaar) in de kinderopvang eveneens tegen een soortgelijke problematiek aanlopen. Er zijn kinderdagverblijven die kinderen met diabetes aannemen, maar dit is niet het algemene beeld. Volgens het Diabetes Fonds gaat het echter om een relatief kleine groep kinderen van naar schatting minder dan 1.000. Ondanks dit geringe aantal is het jammer dat een deel van de kinderdagverblijven geen oplossing heeft gevonden om deze kinderen opvang te bieden en zich genoodzaakt zien deze kinderen te weigeren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zijn er wel mogelijkheden bij reguliere kinderopvanginstellingen om de juiste zorg te organiseren.
De eerder genoemde verkenning naar de zorg aan leerlingen met diabetes op school, kan mogelijk handvatten bieden voor ondernemers in de kinderopvang.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg kinderopvang op 24 september 2014?
Ja.
Het niet-uitvoeren van verplichte inspecties bij kinderopvang |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Verplichte inspectie bij kinderopvang niet altijd uitgevoerd»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering in het artikel dat bijna de helft van de Nederlandse gemeenten niet de verplichte jaarlijkse controles uitvoert en dat daarmee 7.3% van de kinderopvangcentra niet geïnspecteerd is? Zijn deze cijfers een verbetering of verslechtering ten opzicht van de cijfers die de Inspectie van het Onderwijs publiceerde in maart 2014 in haar rapport «Kwaliteit gemeentelijk toezicht kinderopvang 2012/2013»?
De uitvoering van de gemeentelijke taken op het gebied van toezicht en handhaving in de kinderopvang is in de afgelopen jaren stapsgewijs verbeterd. Om deze positieve ontwikkeling in de komende periode verder voort te zetten heb ik samen met de betrokkenen bij het toezicht en de handhaving in de kinderopvang een aantal maatregelen genomen. Zie daarvoor de antwoorden op de antwoorden op de vragen 3 en 7.
Het in het bericht genoemde cijfer van 7.3% over 2013 is een verbetering van de uitvoering van de gemeentelijke toezichttaak ten opzichte van 2012. In 2012 bedroeg het percentage niet geïnspecteerde kinderopvangcentra nog meer dan 10%. Voor een nadere duiding van ontwikkelingen in de gemeentelijke toezichttaak verwijs ik vooruit naar het rapport «Kwaliteit gemeentelijk toezicht kinderopvang 2013/2014» van de Inspectie van het Onderwijs dat ik eind 2014 aan uw Kamer zal aanbieden.
Bent u het eens met de constatering van de gemeente Utrecht dat niet alle kinderopvangcentra kunnen worden geïnspecteerd, omdat er te weinig geld wordt vrijgemaakt door het Rijk en daardoor personeelstekorten ontstaan? Zo nee, wat is volgens u de reden dat niet alle kinderopvangcentra geïnspecteerd kunnen worden?
Ik ben het niet met de gemeente Utrecht eens dat de rijksoverheid te weinig geld vrijmaakt. Met de VNG zijn hierover afspraken gemaakt. Op basis van deze afspraken stort de rijksoverheid jaarlijks een bedrag in het gemeentefonds voor de uitvoering van de toezicht- en handhavingstaken. Dit bedrag is naar mijn oordeel voldoende om alle inspecties uit te kunnen voeren. Begin 2015 evalueer ik overigens de geldende afspraken met de VNG.
In september 2013 heeft mijn ministerie een seminar georganiseerd over de effectiviteit van de handhaving in de kinderopvang. Tijdens het seminar bleek onder meer dat het plannen van inspecties, de monitoring van de voortgang en het relatiebeheer tussen gemeenten en GGD’en zeer belangrijk zijn voor het welslagen van het uitvoeren van de wettelijke inspectietaak. Met deze kennis heb ik samen met de partners in het toezicht en de handhaving van de kinderopvang een aantal maatregelen genomen zodat binnen de huidige kaders meer resultaten kunnen worden gerealiseerd. Zie voor de afzonderlijke maatregelen het antwoord op vraag 7.
Hoe staat het bericht dat het huidige toezicht niet op orde is in verhouding tot de vormgeving van het Nieuw Toezicht waarmee u controles door de GGD en handhaving door de gemeenten anders wilt gaan vormgeven?
Ik bestrijd het beeld dat het huidige toezicht niet op orde is. De omslag naar meer kwaliteitstoezicht met Het Nieuwe Toezicht vraagt een herijking van de kwaliteitseisen en een verdere professionalisering en toerusting van toezichthouders en handhavers. Daar zet ik met het project Het Nieuwe Toezicht in de komende periode op in. Tegelijkertijd werk ik samen met de overheidspartners betrokken bij het toezicht en de handhaving aan maatregelen gericht op het verbeteren van het plannen van inspecties, de monitoring van de voortgang en het relatiebeheer tussen gemeenten en GGD’en. Zo worden de condities waaronder de gemeenten en GGD’en met het Nieuwe Toezicht gaan werken geoptimaliseerd.
Heeft u informatie over de aantallen geïnspecteerde gastouderbureaus? Is hier ook sprake van te weinig inspecties? Zo ja, hoeveel gastouderbureaus zijn in 2013 geïnspecteerd? Als dit niet bekend is, kunt u dit achterhalen en de Kamer hierover informeren?
Voor gastouderbureaus geldt (net als voor kindercentra, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang) dat wettelijk bepaald is dat alle bureaus jaarlijks in ieder geval één keer dienen te worden geïnspecteerd. Op basis van een eerste raming van de Inspectie van het Onderwijs zijn in 2013 niet alle gastouderbureaus geïnspecteerd: volgens voorlopige cijfers is 90% geïnspecteerd en 10% niet. Dit cijfer geef ik u onder voorbehoud. De definitieve cijfers heb ik nog niet tot mijn beschikking. Op basis van het rapport van de Inspectie van het Onderwijs (zie mijn antwoord bij vraag 2) zal ik u daarover preciezer informeren. Ik verwacht dat de maatregelen die ik ter verbetering van de uitvoering van de toezicht- en handhavingstaak samen met de overheidspartners heb genomen (zie het antwoord op vraag 7) in de komende periode ook een positief effect zullen hebben op de gerealiseerde inspecties bij gastouderbureaus.
Bent u voornemens maatregelen te treffen ten aanzien van gemeenten die hun cijfers over de aantallen geïnspecteerde kinderopvangcentra niet willen publiceren?
Het jaarverslag van de gemeente over de uitvoering van toezicht en handhaving kinderopvang is openbaar. Het is geen verplichting voor de gemeente om het jaarverslag op de site van «Waarstaatgemeente.nl» te laten publiceren. Deze keuze behoort tot de verantwoordelijkheid van de gemeente, niet tot die van de rijksoverheid.
Bent u voornemens maatregelen te treffen zodat in 2014 wel alle kinderopvangcentra minimaal één keer worden geïnspecteerd? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u? Zo nee, waarom niet?
Om de uitvoering van de toezicht- en handhavingstaken verder te verbeteren heb ik in overleg met de betrokken overheidspartners een aantal maatregelen genomen.
Allereerst is in de Gemeenschappelijke Inspectie Ruimte (GIR) een planningsmodule ontwikkeld. Deze planningsmodule maakt het voor GGD’en en gemeenten gemakkelijker om inspecties in te plannen en om bij te sturen.
Ten tweede hebben de VNG en GGD GHOR Nederland een handreiking met best practices voor alle GGD’en en gemeenten opgesteld. Deze handreiking is in nauwe samenwerking met de Inspectie van het Onderwijs en een aantal gemeenten en GGD’en ontwikkeld. De handreiking wordt in september 2014 vastgesteld en geïmplementeerd in de uitvoering. Ik heb de verwachting dat met behulp van de planningsmodule en de handreiking gemeenten en GGD’en beter in staat zijn de wettelijk verplichte inspecties uit te voeren. Ik verwacht dat hiermee het aantal uitgevoerde inspecties verder zal toenemen.
Ten derde zijn er door de Inspectie van het Onderwijs verbetertrajecten met verschillende gemeenten afgesproken om de uitvoering van de inspecties op het wettelijke niveau te krijgen. Deze verbetertrajecten volg ik via mijn contacten met de Inspectie van het Onderwijs actief.
De teruggave van kinderopvangtoeslag in 2012 |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich nog dat in 2012 veel ouders de teruggave van de kinderopvangtoeslag waren misgelopen omdat de regels werden veranderd en ouders onvoldoende geïnformeerd waren over het feit dat de kinderopvangtoeslag alleen nog per twee maanden kon worden teruggevraagd en u na 700 meldingen hebt besloten de nieuwe regels in te trekken?1 2 3
Ja.
Acht u het wenselijk dat er nog steeds ouders zijn die geen duidelijkheid hebben van de Belastingdienst over de teruggave van de kinderopvangtoeslag in 2012 en bij navraag van de Belastingdienst te horen kregen dat ze hierover eind 2014 bericht zullen ontvangen?4
Vanzelfsprekend vind ik het gewenst dat aanvragers van toeslagen zo snel mogelijk zekerheid krijgen over de rechtmatigheid van hun aanvraag en de daarop gebaseerde toekenning. Belastingdienst/Toeslagen werkt daar hard aan en is continu bezig met procesoptimalisatie. Zo is onlangs begonnen met het verwerken van maandopgaven, met geleverde uren opvang, van kinderopvanginstellingen die een convenant hebben met Belastingdienst/Toeslagen. Verwacht wordt dat het proces van definitief toekennen hierbij wordt versneld. Voor een uitgebreidere toelichting verwijs ik naar mijn brief van 26 oktober 20125.
Ik hecht er echter aan te benadrukken dat de systematiek van toeslagen is gebaseerd op een bepaalde procesgang. De kinderopvangtoeslag wordt uitgekeerd conform de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Dat betekent dat de burger een aanvraag doet op basis van een geschat inkomen, een geschat aantal af te nemen opvanguren en een inschatting van het aantal te werken uren. De toeslag wordt maandelijks uitgekeerd als voorschot.
Burgers moeten lopende het toeslagjaar relevante wijzigingen zelf doorgeven aan de Belastingdienst. Na afloop van het toeslagjaar wordt gestart met de vaststelling van de definitieve toekenning van de kinderopvangtoeslag. Voor deze definitieve toekenning voert Belastingdienst/Toeslagen een aantal rechtmatigheidscontroles uit op draagkracht, uren en tarieven. Hierbij wordt nagegaan welk inkomen is genoten, wordt derdeninformatie van de kinderopvanginstellingen (jaaropgaven) gebruikt en waar nodig wordt aanvullende informatie aan de aanvrager gevraagd.
Dit proces (het opvragen van informatie, de behandeling en controle ervan) vraagt de nodige tijd1.
Hoeveel ouders hebben nog geen duidelijkheid van de Belastingdienst over de teruggave van de kinderopvangtoeslag in 2012?
Er zijn 8.000 ouders die een aanvraag hebben gedaan na 2012. Hiervan hebben er tot begin september 2014 3.700 een definitieve beschikking ontvangen.
Ten aanzien van de resterende aanvragen is het onderzoek in het kader van de rechtmatigheid nog niet afgerond en om die reden is de definitieve beschikking nog niet afgegeven. Zoals eerder opgemerkt vraagt het proces van het opvragen van informatie, de behandeling en controle ervan de nodige tijd.6
Acht u het wenselijk dat ouders hierdoor in financiële problemen kunnen komen, de kinderopvang niet meer kunnen betalen, de kinderen van de opvang moeten halen of zelfs moeten stoppen met werken?
Kunt u toelichten of ouders de misgelopen rente met betrekking tot de teruggave van de kinderopvangtoeslag teruggestort krijgen of moeten zij dit voor lief nemen?
Bent u bereid deze vragen voor het Algemeen overleg kinderopvang op 24 september 2014 te beantwoorden?
Het herkeuren van Wajongers |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u er van op de hoogte dat de informatie over de herkeuringen tot onrust onder Wajongers leidt?
UWV heeft nadat de Participatiewet door de Eerste Kamer is aangenomen alle Wajongers geïnformeerd over de aanstaande veranderingen als gevolg van de Participatiewet. Dit is een begin van de voorlichtingscampagne die UWV de komende maanden zal houden. Ik begrijp dat de herbeoordeling op zichzelf vragen oproept bij de Wajongers en hun ouders. Voor de huidige Wajongers verandert er echter weinig. Vanaf 1 januari 2018 kunnen zij met een verlaging van de uitkering van 75 naar 70 procent van het wettelijk minimumloon te maken krijgen. Dit is ook wat in de brief van UWV duidelijk is aangegeven. UWV heeft een heldere campagne opgezet, waardoor Wajongers te weten zijn gekomen waar ze met verdere vragen terecht kunnen. Daarnaast is het nog van belang te vermelden dat Wajongers in aanmerking komen voor de garantiebanen die werkgevers hebben toegezegd op basis van het sociaal akkoord. Ik verwacht daarom dat een flink aantal Wajongers een baan zullen vinden.
Waarom is er voor gekozen om mensen met een Wajong-uitkering niet te vertellen wanneer ze worden herkeurd? Acht u het wenselijk dat een deel van deze mensen drie jaar in onzekerheid blijft over het moment van herkeuring? Bent u bereid om in overleg met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) alsnog te komen met een planning waardoor iedere Wajonger te horen krijgt in welk jaar en welk kwartaal de herkeuring plaats vindt?
Wajongers krijgen wel degelijk te horen wanneer zij beoordeeld zullen worden op arbeidsvermogen. UWV is echter bezig met de implementatie van de Invoeringswet Participatiewet. Een goede voorbereiding is cruciaal voor deze operatie. Op dit moment is nog niet te zeggen welke Wajonger in welk kwartaal beoordeeld zal worden. Wanneer dit wel duidelijk is, wordt dit natuurlijk gecommuniceerd. Dit geldt natuurlijk ook voor de vraag of Wajongers bij UWV beoordeeld moeten worden of dat UWV reeds voldoende gegevens over hen heeft in het bestaande dossier.
Waarom wordt de Wajongers niet duidelijk gemaakt op basis van welke criteria de herkeuring plaats vindt en wat ze kunnen verwachten?
De criteria zijn duidelijk omschreven in het Schattingsbesluit dat in de Tweede en Eerste Kamer is voorgehangen. In het kader van deze voorhangprocedure is dit ontwerpbesluit gepubliceerd in de Staatscourant.
Ook hierbij geldt dat UWV op zorgvuldige wijze de Wajongers hierover zal informeren. UWV heeft ervoor gekozen dit later dit jaar te doen. In de brief die UWV in juli aan Wajongers gestuurd heeft is onder meer aangegeven dat er voor het einde van het jaar nog een brief zal volgen. Daarmee worden Wajongers uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst in hun regio.
Bent u bereid om in samenwerking met het UWV Wajongers te informeren over de beoordelingscriteria, de manier waarop ze zich op hun herkeuring kunnen voorbereiden en alle mogelijkheden voor persoonlijk advies en ondersteuning? Graag een toelichting op uw antwoord.
Reeds eerder is toegezegd dat UWV Wajongers zal informeren over de beoordeling op arbeidsvermogen. De komende tijd zal deze informatie aan Wajongers tijdig en op een toegankelijke manier worden verstrekt.
Het artikel ‘Bijkomen van de bijstand’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bijkomen van de bijstand»1
Ja.
Klopt het getal in het artikel dat volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) 25 procent van de werklozen, ruim 100.000 personen, permanent vrijgesteld is van sollicitatieplicht? Wat zijn daarvan de exacte redenen? Zo nee, wat is dan het percentage?
Volgens de meest recente gegevens van het CBS had in december 2012 22% van de huishoudens met een bijstandsuitkering en waarvan de oudste aanvrager tussen de 27 en 65 jaar was, een ontheffing van de arbeidsverplichting. In totaal ging het om 67.940 huishoudens. Op dit moment zijn geen gegevens beschikbaar over de exacte redenen van de ontheffing van de arbeidsverplichting. Ik zal het CBS verzoeken om bij een volgend CBS-onderzoek ook de redenen van de ontheffing van de arbeidsverplichtingen te betrekken.
Klopt het dat gemeenten naast deze formele vorm van vrijstelling ook nog veelvuldig informeel vrijstellingen geven? Om welke aantallen gaat het naar uw schatting dan en wat zijn hiervan de redenen?
Uit het onderzoek «De invloed van ontheffingen op de arbeidsparticipatie van WWB’ers»2 van de Inspectie SZW blijkt dat er naast de formele ontheffingen ook informele ontheffingen van de arbeidsverplichtingen voorkomen. Ik hecht eraan te benadrukken dat bij het tijdelijk ontheffen van de arbeidsverplichtingen in de WWB, individueel maatwerk het uitgangspunt is en dat het een gemeentelijke bevoegd- verantwoordelijkheid betreft.
In hoeveel van voornoemde gevallen van formele en informele vormen van vrijstelling gaat het om vakantie (kort en langdurig) waardoor bijstandsontvangers niet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt en ook niet zelf actief zoeken?
Zoals ik heb toegezegd in het Algemeen Overleg WWB onderwerpen d.d. 26 juni 2014 zal ik met betrekking tot het onderwerp «WWB en vakantie» nagaan hoe gemeenten hiermee omgaan en vervolgens uw Kamer hierover informeren.
Wat zijn de gevolgen van het voornoemde groot aantal vrijstellingen voor de kans op werk voor de bijstandsontvangers inclusief de kans op tijdelijk werk en seizoenswerk?
Het uitgangspunt van de Wet werk en bijstand is «werk boven uitkering». Dit impliceert dat iedereen zoveel mogelijk naar vermogen dient te participeren en een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen tot het hoogst nodige beperkt dient te worden. Overigens is wel bekend dat een deel van de ontheffingen om medische reden wordt verleend en een ander deel de doelgroep alleenstaande ouders met jonge kinderen tot 5 jaar betreft. Daarbij merk ik op dat een tijdelijke ontheffing uitsluitend de arbeidsverplichtingen betreft, maar de re-integratieverplichtingen onverlet laat. Hierdoor kan voorkomen worden dat de afstand tot de arbeidsmarkt wordt vergroot.
Wat zijn de gevolgen voor de uitstroom naar betaald werk?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u eraan doen om het groot aantal vrijstellingen terug te dringen overeenkomstig het advies van de inspectie SZW uit 2013?
Uit CBS-cijfers blijkt dat in de afgelopen jaren de (tijdelijke) ontheffing van de arbeidsplicht is gedaald van 35% in 2008 tot 22% in 2012. In dit verband is verder de wetswijziging in het kader van de WWB maatregelen, die per 1 januari 2015 in werking treedt, van belang. Immers hierbij worden de spelregels met betrekking tot de algehele arbeids- en re-integratieverplichting alsmede de arbeidsverplichtingen en maatregelen geharmoniseerd en geüniformeerd. Ook is geregeld dat personen die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn, worden uitgezonderd van de arbeids- en re-integratieplicht alsmede de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie. Met de genoemde wetswijziging komen op uitvoeringsniveau extra instrumenten beschikbaar, teneinde de WWB beter te kunnen handhaven.
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Inspectie SZW waaruit blijkt dat ongeveer tweederde van de bijstandsontvangers om uiteenlopende redenen niet aan het werk wil, daar niet actief naar op zoek is of daar niet beschikbaar voor is?
Zie antwoord vraag 7.
Ongewenste gevolgen van de premiekorting voor oudere werknemers |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Voor hoeveel werknemers ontvangen werkgevers op dit moment een premiekorting?
In de monitor arbeidsmarkt die tweemaal per jaar aan de Kamer wordt aangeboden, wordt gerapporteerd over het aantal lopende premiekortingen. De meest recente rapportage dateert van april 20141. Uit deze monitor blijkt dat er ultimo augustus 2013 35.200 lopende premiekortingen (m.i.v. 1 januari 2013 mobiliteitsbonussen) voor oudere werknemers zijn.
Heeft u de cijfers van het aantal werknemers van 50 jaar of ouder die na 3 jaar werken met premiekorting in vaste dienst zijn genomen? Zo nee, bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
Deze cijfers zijn niet beschikbaar. De premiekorting voor ouderen is er op gericht de kansen op het vinden van een baan voor uitkeringsgerechtigde ouderen te laten toenemen, door het voor werkgevers financieel aantrekkelijker te maken deze groep in dienst te nemen. Hoewel het wenselijk is dat oudere werknemers na afloop van een premiekorting aan de slag blijven, is er geen voorkeur of dit bij dezelfde of een andere werkgever gebeurt. De premiekorting richt zich vooral op het bevorderen van de uitstroom naar werk van oudere uitkeringsgerechtigden. Dit vergroot hun werkervaring, kennis en vaardigheden en daarmee ook hun kansen op werk, ook bij andere werkgevers. Daarom is vanuit het doel van de premiekorting geen urgentie om te onderzoeken in welke mate ouderen na 3 jaar werken in vaste dienst genomen worden.
Kunt u een overzicht geven van de 25 werkgevers die het meeste werknemers met premiekorting in dienst hebben? Zo nee, waarom niet?
Zijn er sectoren waar er substantieel meer gebruik wordt gemaakt van premiekortingen?
Er zijn signalen dat werkgevers in de taxibranche oudere werknemers ontslaan en inruilen voor werknemers met premiekorting; bent u bereid na te gaan of het middel premiekorting in deze branche het gewenste resultaat heeft? Zo nee, waarom niet?
Deze signalen zijn mij niet bekend. Hoewel het wenselijk is dat oudere werknemers na afloop van een premiekorting in vaste dienst genomen worden, richt de premiekorting zich vooral op het bevorderen van de uitstroom naar werk van oudere uitkeringsgerechtigden. Met name ouderen hebben deze ondersteuning nodig, omdat zij moeizaam uitstromen uit een uitkering. Door de middelen te richten op het bevorderen van het in dienst nemen van ouderen wordt aangesloten bij de problematiek die ouderen ervaren. Daarmee worden overheidsmiddelen zo efficiënt mogelijk ingezet (zie ook antwoord bij vraag 2).
Het ligt bovendien niet voor de hand dat werkgevers de premiekorting en de proefplaatsing aangrijpen om oudere werknemers te ontslaan om vervolgens andere oudere werklozen aan te nemen. Tijdens een dienstverband investeren werkgevers namelijk in bedrijfsspecifieke kennis en vaardigheden van personeel. Dit kan zowel door het aanbieden van formele scholing als door het leren op de werkvloer plaatsvinden. Nieuwe medewerkers beschikken vaak niet voldoende over de kennis en vaardigheden die nodig zijn om optimaal in een bepaald beroep te functioneren. Het bijbrengen van deze kennis en vaardigheden vergt daarom doorgaans inwerktijd. Deze inwerktijd of scholing gaat doorgaans gepaard met kosten voor de werkgever, omdat nieuwe werknemers nog niet volledig productief ingezet kunnen worden. Het is daarom vaak niet rendabel voor werkgevers om personeel te ontslaan en nieuw personeel in dienst te nemen waarvoor de loonkosten lager liggen.
Wat is uw reactie op het feit dat de vacaturesite voor taxichauffeurs Taxiwerq nadrukkelijk de uitkeringsvorm uitvraagt bij dit sollicitatieformulier: http://www.taxiwerq.nl/solliciteren?
In de gelijke behandelingswetgeving is het hebben van een uitkering geen discriminatiegrond die als zodanig door die wetten wordt beschermd. Mocht echter het uitsluiten van mensen met een uitkering indirect onderscheid tot gevolg hebben op een wel door deze wetten genoemde grond, dan is het vragen naar een uitkeringsachtergrond in een sollicitatieformulier wel verboden. Te denken valt aan een sollicitant met een handicap of ziekte op grond waarvan hij een uitkering ontvangt en de werkgever hem dientengevolge niet voor een functie in aanmerking laat komen.
In onderhavige casus lijkt echter sprake van het omgekeerde; uitkeringsgerechtigden lijken een pre te hebben. Overigens kunnen er ook andere beweegredenen dan de premiekorting een rol spelen om de uitkeringsvorm uit te vragen, bijvoorbeeld in verband met scholingsfaciliteiten van de uitkeringsinstanties. Dit draagt bij aan het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van de betreffende groepen.
Is het waar dat de loonkosten gedurende 3 jaar ruim 25.000 euro lager kan zijn, indien de werknemer tussen de 50 en 61 jaar oud is en vanuit de WW gaat werken, ten opzichte van een werknemer waarbij geen premiekorting en proefplaatsing van toepassing is? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
De premiekortingsregeling houdt in dat een werkgever die een uitkeringsgerechtigde werknemer van 50 jaar of ouder (of een arbeidsgehandicapte werknemer) in dienst neemt, een premiekorting mag toepassen van maximaal € 7.000 euro, gedurende maximaal 3 jaar. Gedurende de 3 jaar in totaal derhalve € 21.000. De proefplaatsing houdt in dat UWV toestaat dat een werknemer met een uitkering van het UWV twee maanden mag komen werken op proef met behoud van uitkering. Tijdens de proefplaatsing is er geen loon verschuldigd. Overigens moet de werkgever bij de inzet van een proefplaatsing wel de intentie hebben om direct aansluitend aan de proefplaatsing de werknemer een baan aan te bieden van dezelfde omvang voor minimaal 6 maanden. Onderzoek heeft aangetoond dat de premiekorting een licht positief effect heeft op de uitstroomkansen van ouderen. De premiekorting en de proefplaatsing kunnen net het duwtje in de rug zijn voor een werkgever om een oudere uitkeringsgerechtigde in dienst te nemen.
De afgelopen jaren is veel vooruitgang geboekt met het versterken van de arbeidsmarktpositie van ouderen. Voor het zevende achtereenvolgende jaar is de gemiddelde uittreedleeftijd toegenomen. De sterke stijging van de uittreedleeftijd is ook zichtbaar in een stijging van de arbeidsparticipatie van ouderen. De situatie is echter een stuk minder rooskleurig wanneer ouderen eenmaal werkloos zijn geworden. Zij vinden dan moeizaam een baan. Van de werklozen van 55 jaar heeft gemiddeld genomen 45 procent binnen één jaar een baan gevonden. Bij werklozen van 60 jaar is dit percentage gedaald tot bijna 20 procent. De premiekorting voor oudere uitkeringsgerechtigden en de proefplaatsing grijpen aan bij deze problematiek en bevorderen de baankansen voor oudere uitkeringsgerechtigden. Derhalve acht ik het financiële voordeel gerechtvaardigd.
Per 1 januari 2013 zijn de regels rond premiekorting aangepast; in de memorie van toelichting staat: «De focus verschuift van het in dienst houden naar het in dienst nemen van oudere werknemers»; acht u het wenselijk dat door proefplaatsing en premiekorting het voor werkgevers aantrekkelijk is om oudere werknemers te ontslaan en in te ruilen voor oudere werkzoekenden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het bovenstaande is aangegeven, is de premiekorting voor uitkeringsgerechtigde ouderen voornamelijk bedoeld om de uitstroomkansen van deze groep mensen te vergroten. Dat sluit het best aan op de knelpunten op de arbeidsmarkt. De positie van mensen die in dienst zijn is over het algemeen beter. Het is daarom kostbaar en niet nodig om werkgevers financieel te ondersteunen voor mensen die al in dienst zijn. Bovendien is het waarschijnlijk lang niet altijd rendabel voor werkgevers om personeel te ontslaan en nieuw personeel in dienst te nemen waarvoor de loonkosten lager liggen. Derhalve zie ik nu geen aanleiding om de regeling te wijzigen op dit punt.
Bent u bereid om een onderzoek te (laten) doen naar de effectiviteit van premiekorting en de gevolgen die de premiekorting heeft voor oudere werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd waarbij geen premiekorting van toepassing is? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Er is al eens eerder onderzoek verricht naar de effectiviteit. Uit onderzoek van SEO3 blijkt dat de mobiliteitsbonus tot 13% extra banen leidt in de groep uitkeringsgerechtigden ouder dan 50 jaar. Dat zijn circa 5.000 extra banen voor oudere werkzoekenden. Een mobiliteitsbonus kan dus net een extra duwtje in de rug geven om het voor een werkgever aantrekkelijk te maken om een oudere uitkeringsgerechtigde in dienst te nemen. Het gebruik van de regeling wordt jaarlijks bijgehouden en gepubliceerd via de monitor arbeidsmarkt en in 2019 zal de regeling worden geëvalueerd. Derhalve zie ik nu geen aanleiding om verder onderzoek te verrichten naar de effectiviteit van premiekortingen in relatie tot arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.
Het bericht dat er gigantische onrust heerst onder alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering vanwege fors inkomensverlies in 2015 |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Begrijpt u de heersende onrust onder alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering als gevolg van een enorme inkomensachteruitgang in 2015?1 Zo ja, gaat u dit inkomensverlies ongedaan maken in de begroting 2015 en de uitkeringen juist verhogen opdat mensen weer kunnen rondkomen?
Ik ben me ervan bewust dat aankomende veranderingen onrust met zich mee kunnen brengen bij gezinnen met kinderen in de bijstand. Een tijd van verandering brengt namelijk de nodige onzekerheid met zich mee. Dit proberen we bij huishoudens weg te nemen door, samen met onder andere gemeenten, duidelijk en tijdig te communiceren over de komende veranderingen.
De maatregelen in de Wet hervorming kindregelingen zullen met name in 2015 in werking treden en dus in samenhang met andere maatregelen zichtbaar worden in de koopkrachtontwikkeling in 2015. Dit zal weergegeven worden in de begroting van SZW voor 2015. Het kabinet zal dit koopkrachtbeeld wegen in haar besluitvorming voor de begroting van de komende jaren, waarbij ook bijzondere aandacht zal zijn voor de koopkrachtontwikkeling van alleenstaande ouders in sociaalminimumuitkeringen. Over de besluitvorming zal in de begroting 2015 worden gerapporteerd.
Klopt de constatering van de FNV dat alleenstaande ouders in de bijstand er jaarlijks 500 euro op achteruit gaan? Zo nee, kunt u dit ontkennen?
Alleenstaande ouders met een minimumuitkering hebben vanaf januari 2015 minder inkomen. Echter de inkomensgevolgen staan nog niet vast en hangen mede samen met de augustusbesluitvorming. Uw Kamer wordt hierover op Prinsjesdag geïnformeerd.
Hoeveel alleenstaande ouders in de bijstand hebben te kampen met een inkomensachteruitgang in 2015, en hoeveel kinderen, als gevolg van welke wetten en maatregelen en welk (totaal)bedrag aan bezuinigingen? Welke maatregelen ter compensatie worden er in 2015 getroffen? Wat is het gemiddelde bedrag dat alleenstaande ouders in de bijstand erop achteruit gaan in 2015 met 1, 2 en 3 of meer kinderen?
De Wet hervorming kindregelingen harmoniseert de inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders en maakt de stap om te gaan werken vanuit de bijstand financieel lonend.
De aanvulling voor alleenstaande ouders in de minimumregelingen vervalt, evenals de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting. In de plaats daarvan komt er een alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget. Ook worden de eerste en tweede kindbedragen in het kindgebonden budget verhoogd. Desalniettemin is de verhoging van het kindgebonden budget – middels alleenstaande ouderkop en verhoging kindbedragen – niet voldoende om het wegvallen van de aanvulling in de minimumregelingen te compenseren. In het wetsvoorstel is opgenomen dat het afschaffen van de aanvulling voor alleenstaande ouders betrekking heeft op circa 78.500 alleenstaande ouders in de bijstand. Dat wil overigens niet zeggen dat zij er allemaal op achteruit gaan. Er zijn namelijk meer factoren die van invloed zijn op het koopkrachtbeeld. In 2015 geldt voor circa 5.000 van deze alleenstaande ouders in de bijstand een overgangsrecht waardoor de verlaging van de uitkering in de bijstand wordt uitgesteld tot 1 januari 2016.
De mate van inkomensachteruitgang van alleenstaande ouders in de bijstand is afhankelijk van enkele factoren, zoals het aantal minderjarige kinderen, maar ook de leeftijd van deze kinderen. Bovendien staan de inkomensgevolgen nog niet vast en hangen mede samen met de augustusbesluitvorming. Uw Kamer wordt hierover op Prinsjesdag geïnformeerd.
Wat is de gerealiseerde koopkracht van alleenstaande ouders in de bijstand met 1,2 en 3 of meer kinderen in de jaren 2006 tot en met 2013?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over de gerealiseerde koopkrachtontwikkeling van alleenstaande ouders in de bijstand. Noch het CBS noch het CPB maakt deze uitsplitsing. Wel publiceert het CPB jaarlijks in de Macro Economische Verkenning de statische koopkrachtontwikkeling van alleenstaande ouders in de bijstand. Tabel 1 toont deze informatie, afgezet tegen de statistisch mediane koopkrachtontwikkeling van alle huishoudens.
Mediaan koopkracht alle huishoudens
Alleenstaande ouders in de bijstand
2006
1,8
2,6
2007
1,7
1,2
2008
– 0,1
– 0,3
2009
1,7
3,3
2010
– 0,5
– 0,5
2011
– 1,0
– 0,6
2012
– 2,4
– 2,0
Welk effect hebben deze maatregelen op de omvang van de groep mensen met een risico op armoede? Worden alleenstaande ouders in de bijstand rijker of armer door de verschillende kabinetsmaatregelen in 2015? In welke mate? Wat vindt u hiervan?
Het SCP heeft in opdracht van de regering de maatschappelijke effecten van het oorspronkelijke Wetsvoorstel hervorming kindregelingen voor gezinnen onderzocht. Aanleiding hiervoor was een ingediende motie van het lid Ester van de Eerste Kamer. Het SCP concludeert in haar rapport dat door de hervorming van de kindregelingen het armoedepercentage bij kinderen (volgens de niet-veel-maar-toereikend-grens van het CBS) naar verwachting met 0,2% afneemt. Het percentage volwassenen in armoede stijgt daarentegen met 0,1%. Op de totale armoede is naar verwachting per saldo geen effect. Een reden hiervoor is dat het totale inkomenseffect klein is. Het SCP concludeert verder dat de maatregelen naar verwachting nauwelijks gevolgen hebben voor de mate van sociale uitsluiting. De Begrotingsafspraken 2014 hebben de inkomensgevolgen van het eerder ingediende wetsvoorstel verzacht, waardoor daar waar negatieve effecten van de hervorming werden gesignaleerd, deze naar verwachting van de regering kleiner zijn dan het SCP heeft geraamd.
Werk is de beste manier om – duurzaam – uit de armoede te raken. Door de financiële positie van ouders te verbeteren en te versterken wordt de kans dat kinderen opgroeien in armoede verkleind. Dit doet het kabinet door werken voor alleenstaande ouders meer lonend te maken en het verhogen van de arbeidskorting.
Klopt het dat achter deze maatregelen het idee schuilt gaat dat de overheidsfinanciën op orde gebracht moeten worden en alleenstaande ouders in de bijstand door een lager inkomen sneller aan het werk zullen gaan? Zo ja, hoeveel alleenstaande ouders worden in 2015 aan een betaalde baan – dus niet het werken zonder loon principe dat u ook hanteert voor uitkeringsgerechtigden – geholpen? Bent u bereid dit te monitoren en de Kamer hierover nadien te informeren?
Oogmerk van de hervorming is het stelsel van kindregelingen te vereenvoudigen, de arbeidsparticipatie te verhogen en inkomensondersteuning te bieden waar die het hardst nodig is. Daarnaast is de hervorming ook een versobering om te zorgen dat het stelsel ook in de toekomst houdbaar blijft. Wel is de regering ervan overtuigd dat het voorliggende wetsvoorstel een positief effect op de arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders zal hebben en de positieve trend rondom de arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders ook de komende jaren stand zal houden.
Conform de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) worden de artikelen van de begroting periodiek doorgelicht en daarmee onderzocht op doelmatigheid en doeltreffendheid. Volgens planning zal artikel 10 (tegemoetkoming ouders, waaronder AKW en WKB) in 2018 worden doorgelicht. De evaluatie van het wetsvoorstel zal daarin meelopen. Daarnaast publiceert het CBS frequent statistieken over de arbeidsparticipatie, waarbij ook aandacht is voor de samenstelling van huishoudens. In de Monitor Arbeidsmarkt, die tweemaal per jaar door de Minister van SZW aan de Tweede Kamer aangeboden wordt, zal voortaan ook aandacht besteed worden aan de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie uitgesplitst naar de samenstelling van het huishouden.
Erkent u dat het verarmen van mensen die toch al geen cent te makken hebben pervers is en leidt tot maatschappelijke onrust en sociale uitsluiting? Zo ja, gaat u daarmee stoppen?
Het SCP heeft de maatschappelijke effecten van het oorspronkelijke Wetsvoorstel hervorming kindregelingen voor gezinnen onderzocht. Het SCP concludeert hieruit dat door de hervorming van de kindregelingen armoede onder gezinnen met kinderen niet of nauwelijks wordt beïnvloed.
De armoedeproblematiek heeft onverminderd de aandacht van dit kabinet. Zeker als het om kinderen gaat. Gezinnen die worstelen om het hoofd boven water te houden, worden niet aan hun lot overgelaten. Naast het generieke inkomensbeleid, bieden ook gemeenten ondersteuning. Gemeenten kunnen gezinnen extra ondersteunen en door het leveren van maatwerk armoede en sociale uitsluiting tegengaan. Dit kabinet trekt dit jaar en de komende jaren meer geld uit voor de bestrijding van armoede- en schuldenproblematiek. Dit jaar gaat het om een bedrag van € 80 miljoen en vanaf 2015 gaat het om € 100 miljoen per jaar. Het leeuwendeel van deze middelen – € 70 miljoen dit jaar en € 90 miljoen vanaf 2015 – wordt ter beschikking gesteld aan gemeenten. Gemeenten zijn gevraagd om de middelen zo gericht mogelijk in te zetten voor het doel waarvoor ze bestemd zijn en zich met name in te zetten voor kinderen die onvoldoende kunnen meedoen.
Bent u bereid gemeenten en alleenstaande ouders zo snel als mogelijk te informeren over de hoogte van de door hen te ontvangen kindgebondenbudget? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer?
Vanaf eind juli is een rekentool voor alleenstaande ouders beschikbaar op zowel rijksoverheid.nl als op het gemeenteloket. Gemeenten is gevraagd de betreffende doelgroep tijdig te informeren over de voorgenomen maatregelen. Ook zal de doelgroep zelf op zoek gaan naar informatie. Eind december komt de Belastingdienst met een rekentool voor het kindgebonden budget die de tool van mijn departement vervangt.
Bent u bereid de Kamer een overzicht te verschaffen van de groepen die als gevolg van inkomensachteruitgang door kabinetsbeleid in 2015 bij de gemeente moeten aankloppen voor inkomensondersteunende voorzieningen? Kunt u hierbij een inschatting geven van het aantal personen en kinderen alsmede om welk bedrag het in theorie zou kunnen gaan? Zo nee, bent u bereid dit te monitoren en de Kamer hierover in 2016 te informeren?
De maatregelen in de Wet hervorming kindregelingen zullen met name in 2015 in werking treden en in samenhang met andere maatregelen zichtbaar worden in de koopkrachtontwikkeling in 2015. Dit zal weergegeven worden in de begroting van SZW voor 2015. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 5 volgt uit het rapport van het SCP dat het totale inkomenseffect als gevolg van de hervorming van de kindregelingen klein is.
In mijn brief van 16 juni 2014 aan de Eerste Kamer heb ik aangegeven in het overgangsjaar 2015 samen met gemeenten en andere partners de verstrekking van bijzondere bijstand te monitoren als gevolg van de gewijzigde regelgeving aan nieuwe instroom in deze categorie. Op basis van deze monitoring zal worden bezien of aanvullende middelen voor bijzondere bijstand na 2015 nodig zijn. Op de uitkomsten van deze monitoring kan ik niet vooruitlopen. Uw Kamer en de Eerste Kamer zullen hierover tijdig geïnformeerd worden.
Verhoging van de ziektewet-uitkering van uitzendkrachten |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u het bericht gelezen « Ziektegeld is te hoog?»1
Ja.
Klopt het dat uitzendkrachten die dit jaar ziek worden 7% meer ziektewetuitkering krijgen dan vorig jaar?
Volgens het bericht zijn de uitkeringen op grond van de Ziektewet voor uitzendkrachten met 7% gestegen als onvoorzien gevolg van de wijziging van de dagloonregels met ingang van 1 juni 2013. Er is in dit verband geen relatie met de modernisering van de Ziektewet. In een brief aan de Tweede Kamer van 29 oktober 2012 (Kamerstukken II 2012/13, 33 327, nr 15) in het kader van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV is ingegaan op de verwachte effecten van de nieuwe dagloonregels op basis van een steekproef in ruim 400 bestaande dossiers. Uit dit onderzoek bleek dat de gemiddelde hoogte van het dagloon met de nieuwe wijze van vaststellen niet significant zou afwijken van de gemiddelde hoogte van het dagloon onder het oude regime. Effecten voor individuele uitkeringen deden zich wel voor bij alle niveaus van het dagloon en waren evenredig verdeeld over alle niveaus. Werknemers met een relatief laag loon zouden in de nieuwe methode van dagloonberekening gemiddeld genomen een iets hoger dagloon hebben en het omgekeerde zou gelden voor mensen met een relatief iets hoger loon. Bij uitzendkrachten was de variatie in effecten groter dan bij andere dienstbetrekkingen.
In eerdergenoemde brief heb ik ook toegezegd de effecten van de nieuwe dagloonregels door het UWV te laten monitoren en uw Kamer daarover te informeren. UWV houdt een monitor bij met de hoogte van de daglonen die door UWV zijn vastgesteld voorafgaande aan en doorlopend na invoering van de nieuwe regels. Tot nu zijn uit de monitor gegevens bekend tot en met einde 2013 en eerste gegevens over de periode tot en met juni 2014. UWV constateert geen trendbreuk in de gemiddelde hoogte van de daglonen van de ziektewetuitkeringen van de populatie die aanspraak heeft op ziekengeld bij het UWV. Ook voor de populatie van uitzendkrachten is geen trendbreuk en lastenverzwaring geconstateerd.
Was dit bij invoering van de Modernisering Ziektewet voorzien? Zo ja, waar is daar melding van gemaakt? Zo nee, bent u het er mee eens dat dit een onverwachte en enorme lastenverzwaring voor werkgevers is?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt deze lastenverzwaring veroorzaakt door niet-succesvolle re-integratie inspanningen van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV), waarvan de rekening bij de werkgever wordt gelegd?
De constatering in het persbericht, die ik als hiervoor aangegeven niet kan staven, staat per definitie los van de inspanningen van UWV, aangezien het in dit persbericht om private uitvoering voor eigenrisicodragende werkgevers gaat.
Wat kan en gaat u doen om deze lastenverzwaring voor werkgevers te beperken?
Op basis van deze informatie zie ik geen aanleiding tot het nemen van maatregelen in verband met lastenverzwaring. De monitor van UWV van de door UWV vastgestelde daglonen zal worden gecontinueerd. Ik zal uw Kamer informeren over de resultaten van de monitor en de evaluatie van de wet.
Het bericht dat een lasser in Veenendaal een boete van 12.000 euro heeft gekregen |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Actie na boete van 12.000 euro voor lasser in Veenendaal»?1
Deelt u de mening dat een goedwillende werkgever niet gestraft moet worden omdat het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) een fout heeft gemaakt? Vindt u tevens dat ondernemers er op moeten kunnen vertrouwen dat als het UWV mensen bemiddeld, dat zij ook in Nederland mogen werken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u gezien de fout die het UWV heeft gemaakt bereid om de boete van de betreffende werkgever in te laten trekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten waarom het UWV de betrokken Wajonger naar een werktraject heeft bemiddeld, terwijl de Wajonger volgens de Inspectie niet mag werken in Nederland? Kunt u aangeven of het UWV op de hoogte was dat de Wajonger niet gerechtigd was om te werken in Nederland?
Kunt u aangeven of het vaker voorkomt dat het UWV mensen bemiddelt, terwijl zij niet gerechtigd zijn om in Nederland te werken? Zo ja, hoe vaak komt dit voor?
Met de invoering van de «Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving» (de Fraudewet) per 1 januari 2013 zijn de boetes voor werkgevers die de Wet arbeid Vreemdelingen (Wav) overtreden verhoogd. Zoals ik u in mijn brief van 26 mei jl. (Kamerstuk 17 050, nr. 474) toezegde zal ik in de (Wav) de mogelijkheid van het geven van een waarschuwing introduceren. Op dit moment ben ik bezig het beleid met betrekking tot de waarschuwing nader uit te werken. Daarbij houd ik rekening met de Europese Richtlijn 2009/52/EG inzake illegale tewerkstelling. Tevens bezie ik in dit verband de wijze waarop ik het matigingsbeleid aan zal passen. Ik zal uw Kamer dit najaar over de concrete uitwerking van de invoering van de waarschuwing in de Wav informeren.
Wilt u maatregelen nemen om te voorkomen dat het UWV mensen voor plaatsing bij bedrijven aanbiedt die niet gerechtigd zijn om in Nederland te werken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat de grootste pensioenbeheerder van Nederland niet gaat beleggen in windmolenparken op zee |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Grootste pensioenbeheerder houdt vast aan fossiele energie»?1
Ja.
Bent u het met het pensioenfonds eens dat de techniek van offshorewindturbines te jong is om aan de rendementseisen van het fonds te voldoen? Zo neen, waarom niet?
Het is niet aan mij om te beoordelen welke rendementseisen voor het pensioenfonds van toepassing zijn.
Bent u bereid om alle subsidies op windmolens per direct te beëindigen gezien het gegeven dat de techniek nog te jong is om rendabel te zijn?
Nee. In het Energieakkoord zijn afspraken gemaakt voor het realiseren van 16% duurzame energie in 2023. Wind op zee speelt daarbij een grote rol.
Tegelijk zijn er kansen om de kosten van wind op zee te laten dalen. In het Energieakkoord is dan ook een kostenreductie pad afgesproken voor wind op zee.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk te starten met het boren naar schaliegas?
Nee. Zoals ik in het overleg met uw Kamer op 5 juni heb aangegeven wil ik eerst alle aangekondigde onderzoeken afwachten. Pas nadat een besluit is genomen over de vraag of en zo ja waar schaliegas gewonnen kan worden en een en ander is vastgelegd in een structuurvisie, zal ik aanvragen voor (proef)boringen in behandeling nemen.
Het bericht ‘Gemeenten in Oost-Groningen failliet door werkvoorziening’ |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het oplopend tekort bij werkvoorzieningschap Synergon?1
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wsw is belegd bij de gemeenten. De gemeenten bepalen hoe de uitvoering van de Wsw wordt vormgegeven en leggen daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Ik kan derhalve geen uitspraken doen over dit tekort bij werkvoorzieningschap Synergon.
Kunt u weerleggen dat de problemen bij het werkvoorzieningsschap het gevolg zijn van kabinetsbeleid? Zo ja, op welke manier?
De gemeenten zijn binnen de wettelijke kaders verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw. Naar de mening van de regering is het beschikbare financieel kader daarvoor toereikend. De werkvoorzieningschappen krijgen bij het inwerking treden van de Participatiewet met ingang van 1 januari 2015 te maken met een efficiency korting. Deze korting is bij elk bedrijf gerelateerd aan de bijdrage per standaard eenheid (SE).
Ik ben van mening dat efficiencyverbetering haalbaar is. Onderzoek door de koepelorganisatie Cedris bevestigt dit. Efficiencyverbetering kan onder meer worden bereikt door het afbouwen van onrendabele product-marktcombinaties, het hanteren van een marktconforme inleenvergoeding bij detacheringen, verdergaande professionalisering van de acquisitie, aanpassing van de begeleidingsstructuur en afstoten van infrastructuur. Het ministerie van SZW ondersteunt de sw-sector via een ondersteuningsprogramma. Cedris voert dit programma uit.
Zijn er nog meer werkvoorzieningsschappen in Oost-Groningen die in financiële problemen dreigen te raken? Zo ja, welke?
Ik beschik niet over deze informatie.
Welke gevolgen hebben de oplopende tekorten bij de sociale werkplaatsen in Oost-Groningen voor de gemeenten? Denkt u dat gemeenten hierdoor in zware financiële problemen kunnen komen? Indien nee, waarom niet?
De sociale werkvoorziening staat de komende jaren voor de opgave om de efficiency te verbeteren. Gemeenten dragen bij in de tekorten van de sociale werkvoorziening. De gemeenten krijgen voldoende middelen om de uitvoering van de Wsw te kunnen voortzetten. De hoogte van de gemeentelijke bijdrage is een verantwoordelijkheid van de gemeente.
Bent u bereid om snel met de gemeenten in Oost-Groningen in gesprek te gaan? Wilt u met deze gemeenten praten over een financiële compensatie?
Met de gemeenten in Oost-Groningen heb ik diverse malen overleg gevoerd en afgesproken dit overleg in de toekomst regelmatig voort te zetten.
Welke gevolgen hebben de problemen met de sociale werkvoorziening in Oost-Groningen voor het kabinetsbeleid?
Geen. In de verdeelsystematiek van het participatiebudget is rekening gehouden met de bijzondere kenmerken van deze regio.
Het bericht dat een gezin de dupe is van teveel uitgekeerde kinderopvangtoeslag |
|
Paul Ulenbelt , Bram van Ojik (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de reportage over een gezin dat in de clinch ligt met de Belastingdienst over een administratieve fout in de aanvraag van de kinderopvangtoeslag?1
Ja.
Deelt u de mening dat alleen het ontbreken van de adresgegevens van de kinderen in het contract met het gastouderbureau onvoldoende grond is om te constateren dat onterecht gebruik is gemaakt van kinderopvangtoeslag? Kan de Belastingdienst op een andere wijze dan het contract met de kinderopvanginstelling controleren of de kinderen op woonadres van de ouder die kinderopvangtoeslag aanvraagt zijn ingeschreven?
De Belastingdienst/Toeslagen vordert geen kinderopvangtoeslag terug enkel vanwege het ontbreken van het adresgegeven van een kind in een contract. Bij het vaststellen van het recht op kinderopvangtoeslag gaat het om de vraag of aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. Iedereen die (een voorschot) kinderopvangtoeslag aanvraagt, moet namelijk aan de wettelijke voorwaarden uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) en de Wet kinderopvang voldoen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de voorwaarde dat duidelijk is voor hoeveel uur en tegen welke prijs kinderopvang is afgenomen, dat een eigen bijdrage is betaald en dat de aanvrager en de toeslagpartner gewerkt hebben. Indien aan één van de voorwaarden niet is voldaan, bestaat geen recht op kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen houdt toezicht op de naleving van de wettelijke voorwaarden en bestrijdt misbruik en oneigenlijk gebruik.
Deelt u de mening dat het eventueel niet volledig zijn van de gegevens niet hoeft te duiden op fraude, maar dat het ook kan gaan om een administratieve fout? Zo ja, deelt u de mening dat wanneer ouders kunnen aantonen dat het gaat om een administratieve fout en zij bereid zijn deze te herstellen, zij daarvoor niet gestraft moeten worden met terugbetalen van kinderopvangtoeslag?
Ik deel uw mening dat het niet volledig zijn van aangeleverde gegevens niet hoeft te duiden op fraude. Van fraude is pas sprake indien door de ouder opzettelijk verkeerde gegevens zijn aangeleverd met het oogmerk om hierdoor wederrechtelijk voordeel te krijgen.
Op grond van de AWIR is de ouder verantwoordelijk voor de juistheid van gegevens in een aanvraag voor een voorschot kinderopvangtoeslag. Als onjuiste of onvolledige gegevens worden verstrekt, wordt de ouder hierover door de Belastingdienst/Toeslagen bevraagd. De ouder krijgt dan de kans de gegevens aan te vullen of de juistheid aan te tonen middels aanvullende documenten of verklaringen. De Belastingdienst/Toeslagen zal vervolgens aan de hand van de alsnog aangeleverde gegevens en documenten nagaan of aan de wettelijke voorwaarden voor het verkrijgen van kinderopvangtoeslag is voldaan.
Klopt het dat er modelcontracten bestaan voor de kinderopvang waaraan de Belastingdienst heeft meegewerkt? Klopt het dat daarin niet is opgenomen dat het adres van de kinderen ook onderdeel moet zijn van het contract? Zo ja, bent u dan van mening dat deze mensen fout gehandeld hebben?
Het klopt dat er modelcontracten kinderopvang zijn die door brancheverenigingen en individuele kinderopvangorganisaties zijn ontwikkeld en vervolgens ter beoordeling zijn voorgelegd aan de Belastingdienst/Toeslagen. Indien een dergelijk contract niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden, heeft de Belastingdienst/Toeslagen daarop de brancheorganisatie of kinderopvanginstelling attent gemaakt. Overigens kan alleen op grond van een individuele aanvraag de Belastingdienst/Toeslagen beoordelen of er daadwerkelijk een recht bestaat op kinderopvangtoeslag. Vanwege de geheimhoudingsplicht kan ik, de staatssecretaris van Financiën, hier niet ingaan op de situatie van de mensen uit de reportage van Hart van Nederland. Indien gewenst kan ik wel de Kamer hierover vertrouwelijk informeren.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen per jaar mensen gestraft worden met terugbetalen van de kinderopvangtoeslag vanwege een administratieve fout?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3, krijgen ouders die onjuiste of onvolledige gegevens hebben aangeleverd, de gelegenheid om deze gegevens alsnog aan te leveren of om de juistheid van de gegevens aan te tonen middels aanvullende documenten of verklaringen. Pas als wederom de gevraagde gegevens niet worden geleverd, wordt het voorschot kinderopvangtoeslag teruggevorderd. Voorschotten kinderopvangtoeslag worden ook teruggevorderd in het geval het inkomen hoger blijkt te zijn dan eerder opgegeven door de ouder. In de reguliere halfjaarsrapportages van de Belastingdienst aan de Tweede Kamer staan per toeslagjaar de aantallen en de percentages terugvorderingen bij de kinderopvangtoeslag. Zo blijkt uit de 13e Halfjaarsrapportage van 20 maart 2014 (TK 2013–2014, 31 066, nr. 198), dat bij het definitief toekennen van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2011 in 164.000 gevallen kinderopvangtoeslag geheel of gedeeltelijk is teruggevorderd. Dit is 36% van het totaal aan definitief vastgestelde kinderopvangtoeslagen voor het jaar 2011.
Bent u van mening dat deze manier van opsporen van fraude effectief is? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel bureaucratie deze handelswijze oplevert voor de Belastingdienst en voor betreffende mensen?
Zoals gesteld in het antwoord op de vraag 3, betekent het ontbreken van gegevens of het bestaan van twijfel omtrent de juistheid van gegevens, nog niet dat er sprake is van fraude.
Hiervan is pas sprake als de aanvrager opzettelijk verkeerde gegevens heeft aangeleverd met het oogmerk om hierdoor wederrechtelijk voordeel te krijgen.
Bent u bereid de Belastingdienst opdracht te geven om die gevallen waarin terugbetaling van de kinderopvangtoeslag is opgelegd vanwege een administratieve fout opnieuw te beoordelen?
Gezien de voorgaande antwoorden is dit niet aan de orde.
Het bericht dat het eten van voedselbanken vaak onvoldoende is |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Eten voedselbank vaak onvoldoende»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gestelde in het artikel dat ruim tweederde van de mensen die gebruik maken van de voedselbanken niet altijd genoeg of gezond te eten heeft?
Uiteraard moeten mensen genoeg en gezond eten. Zoals in de antwoorden op de vragen van de leden Dik-Faber en Schouten (ChristenUnie) van 25 maart 2014 (TK Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1852) is aangegeven, is het van belang dat mensen die een beroep doen op de voedselbank geholpen worden en dat de achterliggende problematiek wordt aangepakt. Een belangrijke rol is hierbij toebedeeld aan gemeenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het armoede- en schuldenbeleid en hebben middelen en voorzieningen, zoals bijzondere bijstand en schuldhulpverlening, tot hun beschikking om mensen te helpen financieel zelfredzaam te zijn.
Wat is uw reactie op de conclusies van de onderzoekers dat de voedselonzekerheid bij voedselbankencliënten in Nederland drie keer hoger is dan bij voedselbankcliënten in het Verenigd Koninkrijk?2 Hoe verklaart u dit verschil?
Zoals de onderzoekers aangeven is het percentage mensen dat voedselonzekerheid ervaart in het Verenigd Koninkrijk (VK) gebaseerd op onderzoek onder de totale populatie van mensen met een laag inkomen, terwijl het onderzoek in Nederland zich richt op klanten van de voedselbanken. De populatie waar het onderzoek in het VK betrekking op heeft verschilt derhalve van de groep mensen waar het onderzoek in Nederland zich op richt. Het is aannemelijk dat voedselonzekerheid onder de gehele groep mensen met een laag inkomen afwijkt van de voedselonzekerheid onder de specifieke groep voedselbankencliënten.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat in Nederland mensen onvoldoende goed en gezond eten hebben, terwijl er tegelijkertijd veel overtollig voedsel wordt weggegooid?
Het bedrijfsleven toont zeker bereidheid om daar waar overschotten ontstaan te zoeken naar mogelijkheden om deze te doneren aan voedselbanken. Dit gebeurt onder andere via de samenwerking tussen de Alliantie Verduurzaming Voedsel en Voedselbanken Nederland. Daarnaast heeft Voedselbanken Nederland rechtstreekse contacten met het bedrijfsleven, waaronder verschillende land- en tuinbouwbedrijven. Zoals eerder aangegeven (TK Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1852) is het tegengaan van voedselverspilling door voedsel beschikbaar te stellen aan voedselbanken niet eenvoudig. Dit heeft vooral te maken met het complexe proces van logistiek en het waarborgen van voedselveiligheid. Daarbij komt dat de werkwijze van de voedselbanken niet altijd past op de werkwijze/organisatie van bedrijven, bijvoorbeeld op het gebied van de logistieke organisatie, afspraken over distributie, aansprakelijkheid en (voedsel)veiligheid. Het is niet eenvoudig om deze werkwijzen snel met elkaar te verbinden en het vinden van duurzame oplossingen neemt de nodige tijd in beslag.
Wat is uw reactie op de kritiek dat land- en tuinbouwbedrijven onvoldoende overtollige producten beschikbaar stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is rond de initiatieven die u hebt aangekondigd in de antwoorden op eerdere vragen?3
De samenwerking met de Alliantie Verduurzaming Voedsel en Voedselbanken Nederland verloopt goed. Bij de overleggen zijn ambtenaren van mijn ministerie en van het Ministerie van SZW aanwezig. Momenteel bekijken de partijen op welke wijze de samenwerking verder geïntensiveerd kan worden en of, en op welke wijze het Rijk hier een bijdrage aan kan leveren. Tot slot spoor ik – net als de Staatssecretaris van SZW – waar mogelijk het bedrijfsleven en andere betrokken partijen aan om een bijdrage te leveren. Zo zal de Staatssecretaris van SZW in de eerstvolgende verzamelbrief gemeenten oproepen de samenwerking met de lokale voedselbanken te zoeken en zo nodig te versterken.
Kunt u aangeven hoe de gesprekken tussen u, de Alliantie Verduurzaming Voedsel en de voedselbanken verlopen?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u zicht op de belemmeringen die het bedrijfsleven ervaart bij het doneren van voedsel aan de voedselbanken? Zo ja, kunt u aangeven om welke belemmeringen het gaat?
De belemmeringen zitten, zoals aangegeven bij het antwoord op de vragen 4 en 5, vooral in het complexe proces van logistiek en het waarborgen van de voedselveiligheid. De Alliantie Verduurzaming Voedsel en medewerkers van mijn ministerie en het Ministerie van SZW staan paraat om de voedselbanken met expertise bij te staan in het vinden van creatieve oplossingen voor mogelijke belemmeringen.
Enkele voorbeelden van concrete acties die hebben plaatsgevonden:
Lidl en Unilever werken structureel samen met Voedselbanken. Op 2 juni 2014 heeft Voedselbanken Nederland een nieuw contract gesloten met Friesland Campina. Naar verwachting volgen dit jaar nog enkele andere contracten met grote leveranciers.
Ook heb ik onderzoeksbudget vrijgemaakt om te verkennen hoe retourstromen uit bijvoorbeeld supermarkten nog meer beschikbaar gemaakt kunnen worden voor voedselbanken.
Tot slot heeft de Staatssecretaris van SZW richting Voedselbanken Nederland aangegeven dat zij bereid is projecten die de resultaten van de samenwerking versnellen, financieel te ondersteunen. Er is op dit moment nog geen concreet verzoek om financiële ondersteuning ontvangen.
Welke mogelijkheden ziet u om deze belemmeringen weg te nemen en te zorgen dat er veel meer overtollig voedsel bij de voedselbanken terecht komt?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven of er al concrete projecten zijn gestart die de resultaten van de samenwerking tussen de voedselbanken en de Alliantie Verduurzaming Voedsel versnellen? Zo ja, hoe bent u betrokken bij deze projecten?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de uitvoering van de motie Dik-Faber over het fiscaal aantrekkelijk doneren van voedsel?4
Naar aanleiding van de motie is aan de voedselbanken gevraagd om de onduidelijkheden in kaart te brengen die zouden bestaan rondom de fiscale mogelijkheden bij het doneren van voedsel.
Op 19 juni jl. is een memo over een aantal fiscale zaken ontvangen van Voedselbanken Nederland. De voedselbanken en de koepel van de supermarkten (CBL) zullen op korte termijn worden uitgenodigd voor een gesprek op het Ministerie van Financiën, om de fiscale mogelijkheden rondom het doneren van voedsel te verduidelijken.
De berichten dat het rijk schulden erger maakt door het inhouden van toeslagen en de stijging van het aantal mensen dat onder beschermingsbewind is geplaatst |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Carola Schouten (CU) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Rijk maakt schulden erger door inhouden toeslagen»1 en «Steeds vaker onder toezicht bij schulden»?2
Ja.
Herkent u zich in de problematiek dat financiële problemen van huishoudens worden verergerd als gevolg van het terughalen van te veel betaalde toeslagen door het rijk? Zo nee, waarom niet?
Het is inherent aan de wettelijke voorschotsystematiek van toeslagen dat een deel van de verstrekte toeslagvoorschotten door de Belastingdienst moet worden teruggevorderd dan wel dat er moet worden nabetaald. Wanneer huishoudens te hoge voorschotten aanvragen, kunnen financiële problemen ontstaan indien een deel van deze voorschotbedragen moeten worden terugbetaald terwijl daar van tevoren niet op is gerekend.
Kunt u inzicht verschaffen in het aantal huishoudens dat te veel betaalde toeslagen moet terugbetalen? Hoe groot is het deel dat financiële problemen ondervindt bij het terugbetalen van de toeslagen?
In circa 25% van de gevallen wordt een bedrag nabetaald en in circa 35% wordt een bedrag teruggevorderd. Voor het aantal terugvorderingen per toeslagjaar en per toeslagsoort, verwijs ik u naar de 13de halfjaarrapportage Belastingdienst (TK 2013/2014, 31 066, nr. 198).
Als iemand de te veel aangevraagde toeslagen moet terugbetalen, kan hij gebruik maken van de standaard aangeboden betalingsregeling om in 24 maanden het te veel ontvangen bedrag terug te betalen. Wanneer de toeslagaanvrager het bedrag van de standaard betalingsregeling niet kan opbrengen, kan hij om een betalingsregeling op maat vragen. Voor deze maatwerkregeling wordt uitgegaan van de persoonlijke betalingscapaciteit van de persoon die moet terugbetalen. Als geen gebruik wordt gemaakt van de betalingsregeling – hetzij de standaard betalingsregeling die iedereen krijgt, hetzij de persoonlijke maatwerkregeling –, wordt de toeslagschuld verrekend met de nog te ontvangen maandelijkse voorschotten. In 2013 is met ca. 14.000 burgers een maatwerk betalingsregeling afgesproken; daarbij is in een aantal gevallen geheel of gedeeltelijk van invordering afgezien omdat deze burgers over een te lage betalingscapaciteit beschikken om het (volledige) bedrag van de terugvordering te betalen.
Deelt u de mening dat de beslagvrije voet door de overheid gerespecteerd moet worden? Wilt u bij het terugvorderen van te veel betaalde toeslagen dan ook de beslagvrijevoet toepassen, aangezien deze inkomensondersteunende maatregelen net zoals overige vormen van inkomen van invloed zijn op het besteedbare inkomen van huishoudens? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Er bestaat geen verschil van mening over dat de beslagvrije voet ook bij de terugvordering van te hoge toeslagvoorschotten dient te worden gerespecteerd. De manier waarop dat gebeurt, verschilt echter naar gelang van het toegepaste invorderingsmiddel. Bij loonbeslag en bij verreweg de meeste verrekeningen, informeert de Belastingdienst de betrokkene vooraf over de consequenties van het beslag of de verrekening van het maandelijkse toeslagvoorschot voor zijn beslagvrije voet. Hij wordt dan vooraf in de gelegenheid gesteld aanpassingen die nodig zijn om zijn beslagvrije voet te handhaven door te geven aan de Belastingdienst. Bij beslag op het banktegoed van betrokkene en bij een klein deel van de verrekeningen vindt informatieverstrekking achteraf plaats; maar ook dan krijgt betrokkene het aanbod een beroep te doen op het specifieke beleid van de Belastingdienst waarin mensen ook na bankbeslag of verrekening steeds een bedrag voor levensonderhoud (beslagvrije voet) gegarandeerd krijgen. De verschillen in behandeling houden enerzijds verband met de aard van het gebruikte invorderingsmiddel en anderzijds met de massaliteit van het verrekeningsproces van de Belastingdienst, waarbinnen informatie over de voor elke betrokkene geldende beslagvrije voet niet beschikbaar is. In 2013 is het bankbeslag of de verrekening voor ca 1400 burgers teruggedraaid omdat gebruik werd gemaakt van de mogelijkheid (achteraf) een beroep te doen op de garantie van de beslagvrije voet.
Bent u bereid om de financiële problemen die door het terugvorderen van te veel betaalde toeslagen voor huishoudens kunnen ontstaan en mogelijke oplossingen hiervoor te betrekken in de ontwikkeling van de op te stellen rijksincassovisie?
In reactie op het rapport «Paritas Passé – Debiteuren en crediteuren in de knel door ongelijke incassobevoegdheden« heeft het kabinet besloten te komen tot een Rijksincassovisie waarin de beslagvrije voet als bestaansminimum beter wordt geborgd. Aspecten die een juiste toepassing van de beslagvrije voet onder druk zetten zijn daarmee onderwerp van deze Rijksincassovisie. In eerder genoemde reactie van 8 april 20133 heeft het kabinet laten weten niet voornemens te zijn om bijzondere incassobevoegdheden ingrijpend te wijzigen. Wel vindt het kabinet het van belang dat schuldeisers met de bijzondere incassobevoegdheden, zich realiseren welke ingrijpende consequenties deze incassomaatregelen voor iemand kunnen hebben. Dergelijke ingrijpende bevoegdheden moeten volgens het kabinet gepaard gaan met extra aandacht van de schuldeiser voor een transparante en zorgvuldige uitvoering. Daar moet dan ook vooral de oplossing in worden gezocht.
Hoe beoordeelt u de forse stijging van het aantal mensen dat onder beschermingsbewind is geplaatst? Kunt u daarbij aangeven hoe u tegen de sterk gestegen kosten voor gemeenten door het grotere beroep op de bijzondere bijstand en de toegenomen druk op de rechtspraak aankijkt?
Naar aanleiding van eerdere signalen van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Divosa, de brancheorganisatie voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK) en afzonderlijke gemeenten dat de kosten die gemeenten vanuit de bijzondere bijstand vergoeden voor beschermingsbewind stijgen, heeft het Ministerie van SZW in nauwe samenwerking met het Ministerie van Veiligheid en Justitie een kwantitatief onderzoek laten uitvoeren naar de ontwikkelingen binnen beschermingsbewind en de kosten voor gemeenten. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie hebben u in hun brief van 1 juli 2014 bericht over de uitkomsten van dit onderzoek en de vervolgstappen.
Deelt u de zorgen van de branchevereniging voor bewindsvoerders (BPBI) dat er mensen met problematische schulden in de bewindvoering terecht komen terwijl dit voor hen niet bijdraagt aan een oplossing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet u in de sterke stijging van het aantal mensen dat onder beschermingsbewind is geplaatst alsnog reden om maatregelen te treffen? Zo ja, welke maatregelen overweegt u? Kunt u toelichten welke resultaten het op 27 november 2013 in het Algemeen overleg armoede- en schuldenbeleid genoemde overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft opgeleverd?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat allochtonen vaker een burn-out hebben |
|
Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Allochtonen hebben vaker een burn-out»?1
Ja. In het bericht wordt verwezen naar de cijfers van het CBS, op basis van de Nationale Enquête Arbeid, over burn-out klachten.
Maakt u zich ook zorgen om het toenemend aantal werknemers met een burn-out, en om het feit dat relatief veel allochtonen aan de onderkant van de arbeidsmarkt door een burn-out getroffen worden?
Allochtone werknemers geven vaker dan autochtone werknemers aan last te hebben van burn-out klachten: met name niet-westerse allochtonen van de eerste generatie kennen een hoog percentage burn-out klachten. De cijfers (zie tabel) wijzen overigens niet op een toenemend aandeel allochtone werknemers met burn-out klachten. Maar elke burn-out is er één te veel. De minister van SZW en ik delen daarom uw zorg over het hoge aandeel burn-out klachten onder allochtonen.
Autochtoon
10,9
11,0
Westers allochtoon, 1e generatie
20,3
18,4
Westers allochtoon, 2e generatie
14,4
13,4
Niet-westers allochtoon, 1e generatie
25,9
24,1
Niet-westers allochtoon, 2e generatie
19,0
15,2
Bron: CBS, op basis van NEA
Heeft u inzicht in de redenen van het ontstaan van een burn-out bij allochtonen, en waarom allochtonen relatief vaker worden getroffen? Hoe heeft u deze gegevens vertaald naar uw beleid? Indien u niet beschikt over relevante gegevens, bent u dan bereid diepgravend onderzoek in te stellen naar de redenen van burn-outs bij allochtonen?
Er zijn meerdere onderzoeksinstituten (zoals RIVM, TNO, Trimbos) actief op het terrein van psychosociale arbeidsbelasting die onder andere onderzoek doen naar (de oorzaken van) burn-out.2 Burn-outklachten bij allochtonen hangen voor een belangrijk deel samen met hun vaak minder gunstige arbeidsmarktpositie zoals zware arbeidsomstandigheden en hun sociaaleconomische status. Ook spelen traumatische levensgebeurtenissen, taalbarrières, cultuurverschillen en discriminatie op het werk een rol. Het feit dat de tweede generatie, die een betere arbeidsmarktpositie heeft verworven, al aanzienlijk gunstiger cijfers laat zien, onderstreept dat. Het is bij onderzoek in dit verband met name van belang dat informatie beschikbaar komt over het voorkomen en behandelen van burn-out. Voor zover etniciteit daarbij een rol speelt, zullen onderzoekers dat gegeven in hun onderzoek meenemen. Dat is bijvoorbeeld het geval in het bevolkingsonderzoek NEMESIS waarin etniciteit eveneens wordt meegenomen. Wat betreft de vertaling naar het beleid verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven in hoeverre u in uw beleid grondig inzet op vroegsignalering van burn-outs? Hoe houdt u er in uw beleid rekening mee dat allochtonen door culturele verschillen eerder lichamelijke klachten zullen rapporteren dan psychische klachten? Hoe houdt u met vroegsignalering verder nog rekening met culturele verschillen?
Niet alleen voor allochtonen, maar ook voor autochtonen geldt dat mensen eerder lichamelijke dan psychische klachten rapporteren, zeker waar dit mogelijk verband houdt met werk. Er blijkt dat nog steeds veel mensen belemmeringen ervaren om op het werk of bij de werkgever aan te kaarten dat zij kampen met psychische problemen. Onderdeel van de aanpak, is dan ook nadrukkelijk het tijdig bespreekbaar maken van stress en de aanpak ervan, tussen managers en medewerkers, en het taboe dat hierop rust te slechten. Veelal omdat er weinig begrip lijkt te bestaan bij collega’s en de betrokkene niet voor «vol» wordt aangezien en hun werkniveau wordt onderschat. Dit moet anders. De staatssecretaris van VWS en ikzelf organiseren mede daarom een nationaal congres om het stigma dat heerst op het hebben van een psychische aandoening weg te nemen. Onder andere het bedrijfsleven zal uitgenodigd worden om aan dit nationaal congres deel te nemen.
De minister van SZW zet in op de verbetering van de arbeidsmarktpositie van allochtone werknemers, via de Wet Flex en Zekerheid, het tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt, en het beleid voor gezond en veilig werken. De Arbeidsomstandighedenwet bepaalt dat de werkgever een beleid moet voeren gericht op voorkómen respectievelijk beperken van psychosociale arbeidsbelasting. Dat arbeidsrisico werkt burn-outklachten in de hand. De eerste verantwoordelijkheid ligt dus bij het bedrijfsleven. De Minister van SZW heeft op 13 mei 2014 het startsein gegeven voor een meerjarige campagne tegen psychosociale arbeidsbelasting (PSA). Het doel is bewustwording bij werkgevers en werknemers te vergroten en hen te stimuleren en faciliteren om werkstress te voorkomen en te verminderen. In samenwerking met sectoren waar dat aan de orde is, kan specifiek aandacht worden besteed aan preventie van burn outklachten bij allochtone werknemers.
Voor het komende jaar staat in het programma het thema werkdruk centraal. De jaren daarna volgen agressie en geweld en ongewenste omgangsvormen, waaronder pesten, discriminatie en seksuele intimidatie. De Inspectie SZW besteedt jaarlijks extra aandacht aan het PSA-thema bij bedrijven in het jaar nadat dit thema vanuit het Plan van Aanpak PSA specifiek aan de orde is geweest.
Ook werk ik, samen met SZW, aan verbetering van instrumenten die de duurzame inzetbaarheid van werknemers met een lage sociaal-economische status kunnen bevorderen. De minister van SZW heeft onlangs uw Kamer over de voortgang in het beleid over duurzame inzetbaarheid geïnformeerd.3.
Het beleid werkt hiernaast vooral door middel van het stelsel van arbeidsomstandigheden, ziekteverzuimpreventie en -begeleiding. De preventieve werking van arboregelgeving en inspectie en van arbocatalogi en overige inzet van sociale partners draagt eraan bij dat Nederland in het algemeen in Europese vergelijkingen een gunstig niveau van arbeidsomstandigheden laat zien4. Partijen zien dat niet als aanleiding om achterover te leunen: zo onderkennen werkgevers zowel als werknemers werkdruk als grootste arborisico5. Belangrijk is dat in geval van een ziekmelding met een mogelijk verband met psychosociale arbeidsbelasting adequaat gereageerd wordt, allereerst door de leidinggevende of werkgever, en vervolgens zo nodig door de andere betrokkenen onder wie in het bijzonder de bedrijfsarts. Zij zijn in staat te onderkennen of de (culturele) achtergrond van de werknemer een rol kan spelen bij de ziekmelding. Waar gewenst kunnen sectorale sociale partners regie voeren; in bedrijfstakken als de uitzendbranche, de bouw en de jeugdzorg hebben zij specifieke instrumenten ontwikkeld, zoals bijvoorbeeld werkdrukcoaching..
Bent u van mening dat er momenteel voldoende behandelmogelijkheden zijn voor allochtonen die getroffen zijn door een burn-out? Kunt u een overzicht geven van bewezen effectieve interventies gericht op allochtonen die in Nederland worden ingezet?
Er zijn meerdere behandelmogelijkheden beschikbaar voor werknemers die getroffen worden door een burn-out. Van belang is dat de bestaande behandelmogelijkheden afdoende oog hebben voor het belang van culturele en etnische diversiteit. Ik zie dat de sector daar werk van maakt, bijvoorbeeld via de website www.huisarts-migrant.nl, een productie van Pharos, het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG) en de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV). Huisartsen en ook andere professionals kunnen daar terecht voor vragen omtrent huisartsgeneeskunde voor mensen met een niet-Nederlandse achtergrond.
De minister van SZW heeft effectieve interventies toegankelijk gemaakt via de website www.campagne.arboineuropa.nl. Op deze website wordt geen onderscheid gemaakt naar interventies voor allochtonen of autochtonen.
Bent u van mening dat er in algemene behandelrichtlijnen voor burn-outs voldoende rekening wordt gehouden met culturele verschillen? Zo ja, wat moet er dan nog meer gebeuren om de toename van burn-outs bij allochtonen een halt toe te roepen? Zo nee, bent u bereid met relevante partijen in overleg te treden?
Beroepsprofessionals en beroepsgroepen zijn zich al langer bewust van het belang van aandacht voor culturele verschillen bij ontwikkeling van nieuwe of herziening van bestaande richtlijnen. In geval van de GGZ uit zich dat mede in steeds meer behandelrichtlijnen waarin dit onderwerp is meegenomen, of via een apart addendum, is toegevoegd (www.ggzrichtlijnen.nl).
Misstanden bij de Sociale dienst Midden-Drenthe |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de situatie bij de sociale dienst van de gemeente Midden-Drenthe?1
Ik heb kennis genomen van de berichtgeving daarover op de regionale televisie.
Deelt u de mening dat gemeenten uit voorzorg ten tijde van een onderzoek na een inval van de arbeidsinspectie geen bijstandsgerechtigden zouden moeten plaatsen bij organisaties die onderwerp van onderzoek zijn? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Er moet worden voldaan aan de wettelijke eisen, ook als het activiteiten betreft gericht op inschakeling van werklozen naar werk. Ingeval de re-integratieactiviteiten worden verzorgd door derden blijft de gemeente hiervoor verantwoordelijk en zal de gemeente bij signalen dat de wettelijke eisen worden overschreden, deze onderzoeken en zo nodig passende maatregelen nemen. De gemeenteraad van de gemeente Midden-Drenthe heeft inmiddels besloten om een onderzoek in te stellen naar het re-integratiebeleid van de gemeente. Het is niet aan mij om te oordelen of gemeenten uit voorzorg geen bijstandsgerechtigden moeten plaatsen bij een bedrijf dat onderzocht wordt op grond van de Arbeidsomstandighedenwet.
Bent u bereid gemeenten nogmaals te wijzen op het maatwerk dat van hen wordt verwacht in het kader van de Wet Werk en Bijstand, mede door middel van een individueel plan van aanpak op basis van de persoonlijke situatie?
De wet alsook alle duidingen daarvan zijn helder. Maatwerk is uitgangspunt. Ik benadruk dat ook steeds in uw Kamer en in het land. Ten behoeve van gemeenten wordt door de programmaraad de implementatie van de Participatiewet ondersteund, onder andere door middel van diverse handreikingen. Daarin wordt ook het uitgangspunt van maatwerk uitgedragen.
Wanneer kan de Tweede Kamer de spelregels met maatregelen en objectieve criteria tegemoetzien, opdat verdringing maximaal wordt voorkomen?2
De spelregels ter voorkoming van verdringing bij de tegenprestatie, zijn opgenomen in de Werkwijzer Tegenprestatie die door de Programmaraad op 1 april 2014 is gepubliceerd op haar website «www.samenvoordeklant.nl»
Misstanden bij de sociale dienst Midden-Drenthe |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een mevrouw die elf maanden lang is gekort op haar uitkering door de gemeente Midden-Drenthe, door de burgemeester wordt verzocht om haar rechtszaak en klachten over re-integratie te laten vervallen, in ruil voor hervatting van haar uitkering en zuivering van haar naam «naar buiten toe»? Is dit de vigerende procedure in dergelijke zaken? Zo nee, welke regels zijn hierop dan wel van toepassing en wat is uw oordeel over de handelwijze van de burgemeester?1
Dit onderwerp is op 21 mei jl. in de gemeenteraad van Midden-Drenthe aan de orde geweest en daarin is unaniem besloten dat er een onderzoek wordt gedaan naar vermeende misstanden bij de gemeentelijke sociale dienst. Het betreft een lokale gemeentelijke verantwoordelijkheid en de feitelijke situatie wordt nu door de gemeenteraad onderzocht. Het Rijk heeft gezien de gedecentraliseerde verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB) hierbij geen rol.
Wat is uw reactie op het bericht dat deze mevrouw afhankelijk is van de voedselbank en giften van derden om te kunnen voorzien in haar basale levensbehoeften vanwege een klaarblijkelijk onterechte korting op haar uitkering? Deelt u de mening dat op deze wijze het laatste vangnet voor sommige Nederlanders onbereikbaar is met als gevolg armoede, schulden en zelfs huisuitzetting?
Ik vind een zorgvuldige uitvoering van de WWB van groot belang. Zoals hiervoor gezegd betreft dit voorval een gemeentelijke aangelegenheid, waarbij de gemeenteraad haar controlerende taak reeds heeft opgepakt. Ik ga niet in op individuele gevallen.
Bent u bereid om de inspectie SZW onderzoek te laten doen naar vermeende ernstige misstanden bij de sociale dienst Midden-Drenthe zoals extreem snelle kortingen, intimidatie en werken zonder loon? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer over de resultaten informeren? Zo nee, acht u het acceptabel dat de gemeente bijstandsgerechtigden voor een prikkie weg zet bij het zachtfruitbedrijf Sturing waar de Arbeidsinspectie vorig jaar juli een inval zou hebben gedaan?2
Het college van burgemeester en wethouders van iedere gemeente heeft tot taak beleid te ontwikkelen en vervolgens de uitvoering daarvan door de gemeenteraad te laten controleren. Het is dus aan de gemeenteraad om eventuele gebreken in de uitvoering te agenderen en het college hierover ter verantwoording te roepen. De gemeenteraad heeft zelf al unaniem besloten een onderzoek in te stellen. De inspectie SZW heeft geen bevoegdheid voor het doen van onderzoek naar de uitvoering van de WWB bij individuele gemeenten.
Acht u het toelaatbaar dat bijstandsgerechtigden werken zonder contract, zonder beschermde kleding, zonder passende werkplek bij arbeidshandicap, zonder perspectief en wederzijdse afspraken, met gedwongen uitbesteding aan derde bedrijven, op straffe van korting van de uitkering en middels intimidatie door gemeente en fruitboer? Zo nee, wat bent u voornemens te ondernemen? Gaat u over deze praktijken het gesprek aan met de gemeente en bijstandsgerechtigden?
Aan de regelgeving ten aanzien van veiligheid en gezondheid bedoeld in de Arbowetgeving moet altijd worden voldaan, ook als het activiteiten betreft in het kader van re-integratie naar werk. De gemeente is er verantwoordelijk voor dat deze re-integratieactiviteiten in een veilige omgeving en onder gezonde omstandigheden worden verricht, ook al is er geen sprake van een arbeidsovereenkomst, maar van werken met behoud van uitkering.
Acht u het toelaatbaar dat ook nog eens persoonsgebonden budget (PGB) middelen worden aangevraagd door de werkgever die daarmee zorg zou inkopen voor desbetreffende werklozen bij christelijke vrijwilligersorganisaties? Op welke wijze is een juiste besteding van dit persoonsgebonden budget (door de gemeente) gecontroleerd? Bent u bereid om een rechtmatigheidsonderzoek te laten verrichten? Zo nee, waarom niet?
Een persoonsgebonden budget (pgb) dat verstrekt wordt door de gemeente dient aangevraagd te worden door of namens de persoon met een ondersteuningsbehoefte. Met een pgb kan deze persoon vervolgens zelf bepalen bij wie hij de benodigde ondersteuning wil afnemen. De wijze waarop de inzet van een pgb wordt gecontroleerd is aan de gemeente. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Doet de prikkelwerking die is ingebouwd in de verdeelsystematiek van de middelen voor de Wet Werk en Bijstand volgens u bij de gemeente Midden-Drenthe zijn werk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het macrobedrag voor de bijstandsuitgaven wordt door het rijk toereikend vastgesteld en dit bedrag wordt op basis van objectieve factoren over de gemeenten verdeeld. Voor de houdbaarheid van het sociale stelsel is het van belang een stimulans te hebben om het aantal mensen in de bijstand te beperken. Via werk kunnen betrokkenen zich ontplooien en ontwikkelen, zodat uitstroom uit de bijstand in beeld kan komen. De gemeente heeft financieel belang bij uitstroom van klanten uit de bijstand en is verantwoordelijk voor een juiste en zorgvuldige uitvoering van de wet.
Deelt u de mening dat intimidatie en werken zonder loon inmiddels bij teveel gemeenten zijn intrede heeft gedaan om nog langer te spreken van incidenten? Zo ja, welke consequentie bent u voornemens hieraan te verbinden? Zo nee, betekent dit dat wanneer colleges en gemeenteraden dergelijk beleid niet corrigeren, dit in principe staande praktijk kan blijven?
Een juiste en zorgvuldige uitvoering van de WWB is van groot belang. Daarnaast is het redelijk dat van de mensen met een bijstandsuitkering een maximale inzet wordt gevraagd om weer zo snel mogelijk zelfstandig in het onderhoud te voorzien. De gemeente ondersteunt mensen daarbij op basis van individueel maatwerk om regulier werk te verkrijgen en te behouden.
Bent u bereid om de jurisprudentie met betrekking tot de Wet Werk en Bijstand van het afgelopen jaar aan de Kamer te doen toekomen? Welke consequenties heeft dit ten aanzien van uw beleid met betrekking tot de Wet Werk en Bijstand en de Participatiewet?
Mensen met een WWB-uitkering of die een WWB-uitkering aanvragen en die menen dat de WWB niet goed door hun gemeente wordt toegepast, kunnen tegen besluiten daarover bezwaar aantekenen en daarna zo nodig in beroep gaan. De jurisprudentie betreft de decentrale uitvoering van de WWB met daarbij de specifieke feiten en omstandigheden van de uitvoering. De gemeenten zijn gehouden deze uitspraken bij de uitvoering van de wet toe te passen. De uitspraken zijn openbaar toegankelijk voor zover deze door de rechtspraak zijn gepubliceerd. Uitspraken met betrekking tot de WWB hebben overigens een sterk casuïstisch karakter, waardoor een verzameling van al deze uitspraken geen samenhangend beeld oplevert. Alle uitspraken die gepubliceerd zijn, zijn vindbaar op www.rechtspraak.nl.
Bent u bereid deze vragen voor het geplande algemeen overleg WWB onderwerpen van 4 juni a.s. te beantwoorden?
Het algemeen overleg over de WWB-onderwerpen is uitgesteld en is nu in de laatste week van juni gepland. Ik zal de antwoorden op deze vragen voor die datum aan uw Kamer toezenden.
Het bericht 'Duitsland mag EU-burgers uitkering weigeren' |
|
Malik Azmani (VVD), Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duitsland mag EU-burgers uitkering weigeren»?1
Ja
Welke gevolgen heeft deze uitspraak van het Europees Hof voor de opdracht van de Kamer aan u (motie Azmani/Hamer2) om ervoor te zorgen dat ook in Nederland werkzoekende burgers uit andere landen van de Europese Unie een bijstandsuitkering geweigerd kan worden?
Voor de goede orde wijs ik erop dat het hier geen uitspraak van het Europees Hof betreft, maar een conclusie van de advocaat-generaal bij dat Hof. Op dit moment is nog niet bekend wat de uitspraak van het Hof zal zijn. De onderhavige zaak heeft overigens geen betrekking op een werkzoekende, maar op een economisch niet actieve persoon.
Voor wat betreft werkzoekende burgers uit andere landen van de Europese Unie geldt in Nederland al dat zij geen recht hebben op bijstand. In dit verband verwijs ik naar mijn brieven d.d. 28 maart 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 30 545, nr. 118) en 10 juli 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 29 407, nr. 172) aan uw Kamer. Een wetsvoorstel is hiervoor dus niet nodig.
Wanneer bent u van plan met een wetsvoorstel te komen om dit mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid ervaringen uit te wisselen met uw Duitse, en wellicht ook Belgische, collega om te zien hoe uitkeringstoerisme effectief bestreden kan worden?
Met een aantal EU-lidstaten, waaronder Duitsland en België, vindt regelmatig overleg plaats. Het onderwerp uitkeringstoerisme staat ook op de agenda, indien daar aanleiding toe is.
De berichten ‘Mobiliteitscentrum schiet tekort’ en ‘Er zijn juist heel heldere afspraken gemaakt’ |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de oud-medewerkers van aluminiumfabriek Aldel en gelieerde bedrijven die via het mobiliteitscentrum proberen werk te vinden maar teleurgesteld zijn over het gebrek aan opleidingsmogelijkheden?1
Ja.
Waarom mogen en kunnen de oud-medewerkers van Aldel en gelieerde bedrijven niet de opleiding doen die zij graag doen zodat er werk komt voor deze groep van 300 mensen?
Het vaststellen van opleidingen voor kandidaten in het mobiliteitscentrum is maatwerk. De kandidaat stelt samen met de medewerkers in het mobiliteitscentrum de noodzakelijke scholing vast. De scholingswens moet in overeenstemming zijn met de leerbaarheid (en dus vooropleiding) van de klant. Veel klanten zijn tot MBO-2 niveau geschoold, waardoor de opleidingen voornamelijk kortdurende (praktische) cursussen betreffen. Daarnaast blijven de beleidsregels over scholing in de werkloosheidswet van toepassing, waarover ik u eerder informeerde2. Dit betekent dat de arbeidsmarktrelevantie van de scholing moet worden aangetoond en de scholing bestaat uit het systematisch verwerven van kennis dan wel vaardigheden. De scholing duurt bij voorkeur maximaal 3 maanden, omdat uit evaluatie is gebleken dat dit het meest effectief is en vaker leidt tot uitstroom naar werk.
In het mobiliteitscentrum is voor scholing maximaal € 2.500 per kandidaat beschikbaar. Van de 50 scholingsaanvragen, overstijgen 4 aanvragen in eerste instantie dit bedrag. In twee gevallen zijn de hogere kosten door de toekomstige werkgever of kandidaat aangevuld en is de opleiding gestart. In twee gevallen heeft de scholing hierdoor geen doorgang gevonden.
Met UWV en de gemeente Delfzijl is overlegd over de gehanteerde regels in het mobiliteitscentrum. Hierbij is afgesproken dat het bedrag van € 2.500 als een gemiddeld beschikbaar bedrag voor scholing per kandidaat wordt gehanteerd in plaats van als maximum bedrag. Hierdoor behoren duurdere en langere opleidingen tot de mogelijkheden. De scholing moet blijven voldoen aan de voornoemde uitgangspunten en passen binnen de budgettaire kaders van het fonds. UWV volgt de uitputting van het budget, zodat ook budget beschikbaar blijft voor kandidaten die later in dit jaar scholing willen volgen.
Daarnaast is iedere kandidaat die nog geen scholing volgt uitgenodigd voor een scholingsintake om zo de scholingsbehoefte op korte termijn vast te kunnen stellen.
Wat is uw opvatting over het feit dat oud-medewerkers het mobiliteitscentrum niet langer bezoeken omdat direct wordt uitgelegd wat de eventuele consequenties zijn als men iets niet doet of te laat volgens de normen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?
Iedere klant van UWV wordt geïnformeerd over de rechten en plichten die horen bij een WW-uitkering, zo ook de kandidaten in het mobiliteitscentrum. Dit moet uiteraard geen reden vormen om het mobiliteitscentrum niet te bezoeken. UWV heeft mij aangegeven het signaal niet te herkennen dat klanten het mobiliteitscentrum om deze reden niet zouden bezoeken. De workshops en cursussen die in het mobiliteitscentrum worden gegeven worden doorgaans goed bezocht. Overigens blijven ook zonder bezoek aan het mobiliteitscentrum de rechten en plichten die horen bij een WW-uitkering van toepassing.
Bent u bereid de regels van het UWV aan te passen op het moment dat blijkt dat de oud-medewerkers langere opleidingstijd nodig hebben met extra geld uit het scholingsfonds, geld dat blijft liggen omdat niet iedereen een beroep doet op het fonds?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat er 2,5 miljoen euro beschikbaar is voor werk en omscholing (voortvloeiend uit de motie Van Dekken cs)2 en tot op heden van de 300 oud-medewerkers nu 50 (vaak hoogopgeleide) mensen een baan hebben gevonden, veelal op eigen kracht? Klopt het dat oud-medewerkers tijdens sollicitaties regelmatig worden afgewezen door bedrijven en uitzendbureaus omdat zij te oud zouden zijn voor het geboden werk?
Het mobiliteitscentrum draait nu 4 maanden volop. Van de 340 kandidaten hebben er 70 (20%) reeds een baan gevonden. Ik vind het hoopgevend dat binnen deze korte periode en gegeven de relatief hoge werkloosheid in deze regio, een dergelijk aantal kandidaten werk heeft gevonden. Als deze trend doorzet, kan de ambitie om 50 tot 65% van de kandidaten binnen 1,5 jaar aan het werk te hebben worden gehaald.
Van deze 70 personen, met een gemiddeld opleidingsniveau MBO 2/3, hebben er veel een vorm van ondersteuning vanuit het mobiliteitscentrum gehad, zoals een training, workshop of een gefinancierde opleiding.
Klopt het dat tijdelijk zieke oud-werknemers toestemming moeten vragen aan het UWV om mee te doen aan het scholingsfonds van het mobiliteitscentrum terwijl het centrum juist is voor alle voormalige werknemers van Aldel en gelieerde bedrijven?
Onderzoek4 van UWV laat zien dat oudere werkzoekenden vaak moeilijker weer aan de slag komen. Zo vindt 48% van de 55-plussers binnen 6 maanden na afloop van de WW geen baan in loondienst, tegenover een gemiddelde van 26% voor alle leeftijdscategorieën.
Desondanks zijn in het mobiliteitscentrum van de 70 werkenden, 12 kandidaten 55-plus, 30 kandidaten tussen de 45 en 55 jaar en 28 kandidaten onder de 45 jaar. Dit laat zien dat ook oudere werknemers een baan vinden. Het signaal dat mensen op basis van hun leeftijd worden afgewezen is daarmee niet specifiek terug te voeren op deze doelgroep en regio.
Het bericht dat ambtenaren gegevens van bekende Nederlanders bekijken |
|
Paul Ulenbelt , Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u van het bericht dat medewerkers van gemeenten en sociale diensten snuffelen in de gegevens van bekende Nederlanders?1
Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat overheidsorganisaties zoals gemeenten zorgvuldig met de voor hen toegankelijke gegevens omgaan. Ik vind het niet acceptabel dat medewerkers van gemeenten en sociale diensten zonder enige noodzaak gegevens van bekende Nederlanders raadplegen.
Is bekend of er ook onnodig wordt gekeken in de gegevens van andere (niet bekende) Nederlanders?
De Inspectie SZW heeft niet onderzocht of er ook wordt gekeken in de gegevens van andere (niet bekende) Nederlanders.
Vindt u het wenselijk dat zelfs stagiairs onbeperkt toegang hebben tot de privégegevens die in Suwinet staan?
Ik vind het niet acceptabel dat een medewerker, zoals een stagiair, zonder enige noodzaak via Suwinet gegevens van burgers raadpleegt. Gemeenten dienen zorgvuldig om te gaan met de gegevens die burgers aan hen toevertrouwen. Dit betekent dat een gemeente een medewerker alleen toegang mag geven tot gegevens die hij nodig heeft voor de uitoefening van zijn wettelijke taak.
In november 2013 heeft u maatregelen aangekondigd; welke stappen zijn er de afgelopen maanden gezet door het kabinet, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het College bescherming persoonsgegevens (CBP)?
De VNG heeft naar aanleiding van het onderzoek van de Inspectie SZW een uitgebreid pakket aan maatregelen in gang gezet om te komen tot een verantwoord gemeentelijk gebruik van Suwinet.
Het verbetertraject gegevensuitwisseling Suwinet is tweeledig:
Een aanpak die voorziet in een generiek kader voor informatieveiligheid in het algemeen. Dit traject is gebaseerd op de resolutie informatieveiligheid randvoorwaarde voor de professionele gemeenten.
Een specifiek traject gericht op de korte termijn verbetering voor het terrein werk en inkomen.
Het specifieke traject is erop gericht gemeenten bewust te maken van het belang van informatiebeveiliging via het organiseren van voorlichtingssessies, het uitgeven van publicaties2 en het versturen van ledenbrieven. De VNG faciliteert gemeenten in het doen van een zelfanalyse zodat helder is waar de verbeterpunten liggen. Met deze zelftest kan elke gemeente in kaart brengen of inzage in Suwinet op maat wordt aangeboden aan de medewerkers, of er goed op gebruik van Suwinet wordt toegezien en hoe de waarborgen daartoe organisatorisch zijn ingebed. Daarmee ziet de gemeente vervolgens aan welke van de zeven door de Inspectie SZW onderzochte normen zij wel of niet voldoet. De einduitkomst biedt richting voor het lokale verbeterpad bij een gemeente. Tot slot worden er tools voor gemeenten ontwikkeld, zoals beleidsplannen en een model autorisatiematrix.
Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) is door mij geïnformeerd en volgt nauwlettend de ontwikkelingen van de beveiliging van Suwinet door gemeenten. Het CBP heeft een eigen verantwoordelijkheid en kan middels dwangsommen naleving bij gemeenten afdwingen.
In november 2013 heb ik een ronde tafel informatiebeveiliging geëntameerd met het CBP, de VNG en het UWV. Deze tafel zal in juli 2014 weer bijeenkomen.
Op 19 december 2013 heb ik een brief gestuurd aan alle colleges van B&W en gemeenteraadsleden waarin ik hen oproep om de beveiliging van het gebruik van Suwinet op orde te brengen. Ook in de verzamelbrief van december 2013 en april 2014 heb ik gemeenten gewezen op hun verantwoordelijkheid voor het op orde brengen van de beveiliging van het gebruik van Suwinet. Nu bijna alle nieuwe colleges van B&W zijn geïnstalleerd zal ik hen en de nieuwe gemeenteraadsleden eveneens wijzen op het belang van de beveiliging van het gebruik Suwinet en de noodzaak om maatregelen te treffen.
Met mijn collega Plasterk en de VNG ben ik in gesprek om nadere afspraken te maken over een gemeentebrede verantwoording op het terrein van informatiebeveiliging. Tot slot zal de Inspectie SZW in het najaar van 2014 starten met een vervolgonderzoek naar de beveiliging van Suwinet door gemeenten.
Wat is de uitkomst van het onderzoek naar een escalatieprotocol voor tijdelijke opschorting van het leveren van gegevens aan gemeenten?
Onderzoek naar een escalatieprotocol heeft uitgewezen dat dit begin 2015 in werking kan treden. Overheidsinstanties die gebruik maken van Suwinet, waaronder gemeenten, kan dan de toegang tot Suwinet worden ontzegd. Dit is een uiterste maatregel omdat afsluiting betekent dat gemeenten voor hun werkzaamheden informatie aan klanten moeten gaan vragen.
Hoe kan het dat, ondanks aangekondigde maatregelen, het vaak nog steeds erg eenvoudig voor ambtenaren is om privégegevens van burgers te bekijken?
Het onderzoek van de Inspectie SZW, waarop het artikel van het AD is gebaseerd, is uitgevoerd in 2012. Inmiddels zijn er door de VNG en gemeenten verbetermaatregelen getroffen. Voor de verbetermaatregelen verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat slechts 4% van de gemeenten voldoet aan de essentiële normen voor databescherming met Suwinet?
Deze mening deel ik.
Welke (aanvullende) maatregelen gaat u nemen om er voor zorgen dat alle gemeenten op een verantwoorde manier omgaan met de privacy van hun burgers?
Naar aanleiding van de bevingen van de Inspectie SZW ben ik met de Suwi-partijen aan het bekijken welke aanvullende maatregelen getroffen kunnen worden. Waar nodig worden de beveiligingseisen van Suwinet geactualiseerd en verhoogd. Ook voor het verminderen dan wel wegnemen van misbruik en/of onbedoeld gebruik van Suwinet door professionals in de uitvoering worden maatregelen getroffen. Uitgangspunt hierbij is dat medewerkers toegang kunnen krijgen tot niet meer gegevens dan strikt noodzakelijk voor de uitvoering van de aan hen toebedeelde taken. Onderdeel hiervan is dat ik de beheerder van Suwinet verzocht heb om het aantal zoeksleutels te beperken en alleen bij uitzondering het mogelijk te maken dat een andere zoeksleutel dan het BSN wordt gebruikt.
Deze maatregelen ondersteunen gemeenten en andere partijen die gebruik maken van gegevens die via Suwinet worden ontsloten om op een verantwoorde wijze om te gaan met privacy van burgers.
Maatschappelijk, overheidsbreed en in de sociale zekerheid als onderdeel daarvan, nemen het belang en de afhankelijkheid van informatie, gegevensstromen en technologie toe. Ik heb opdracht gegeven om te onderzoeken hoe op basis van onder andere technologische mogelijkheden een toekomstbestendige en beheersbare gegevensuitwisseling via Suwinet kan worden gerealiseerd met daarbij meer adequate mogelijkheden voor het beschermen van persoonsgegevens.