De overdracht van de pensioenen van oud-mijnwerkers aan Aegon |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de overdracht van de pensioenen van alle deelnemers van Mijnfonds AFM en BFM aan verzekeraar Aegon? Acht u een dergelijke overdracht noodzakelijk? Welke gevolgen heeft de overgang van een pensioenfonds naar een verzekeraar voor de deelnemers?1
Vanwege het arbeidsvoorwaardelijke karakter van de aanvullende pensioenen besluiten sociale partners bij welke pensioenuitvoerder de pensioenregeling wordt ondergebracht. Bij die verantwoordelijkheid past dat sociale partners overwegen welke voor- en nadelen de verschillende opties met zich meebrengen, inclusief de effecten hiervan voor de deelnemers. De Nederlandsche Bank (DNB) ziet hier op toe. Ik acht het niet opportuun mij over individuele casussen omtrent de onderbrenging van de pensioenregeling uit te spreken.
Ervan uitgaande dat met de overdracht het pensioen eenmalig met ruim 8% wordt verhoogd en dat dat percentage vervolgens geldt voor alle deelnemers voor de rest van hun leven, biedt een dergelijke regeling naar uw oordeel ook op middellange termijn voldoende garantie op koopkracht-behoud?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat de leeftijdsopbouw is van het huidige deelnemersbestand van beide mijnfondsen? Wat is het gemiddelde uitkeringsniveau? Welke korting of niet doorgevoerde indexering is er de afgelopen tien jaar in deze pensioenen toegepast?
Het Ministerie van Sociale Zaken beschikt niet over gegevens van individuele pensioenfondsen. DNB heeft wel gegevens van individuele fondsen, maar het is DNB, volgens artikel 204 van de Pensioenwet, niet toegestaan om gegevens die zij heeft verkregen vanuit de vervulling van haar taak als toezichthouder op een pensioenuitvoerder openbaar te maken.
Vanaf wanneer verwacht u dat – op basis van beschikbare parameters – het uitblijven van verdere verhogingen, een netto nadelig resultaat op zal gaan leveren voor de betrokken deelnemers?
Zie antwoord vraag 3.
Bonussen voor de top van Estro kort voor het faillissement en de geheime overname van Estro |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Acht u het wenselijk dat de bestuursvoorzitter, financieel directeur en andere werknemers in de top van kinderopvangbedrijf Estro kort voor het faillissement in juli 2014 forse bonussen aan zichzelf uitkeerden?1
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft, mede namens mij, onlangs schriftelijke vragen beantwoord die waren gesteld door het lid Gesthuizen van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 19). Dit lid vroeg eveneens om mijn reactie op de berichtgeving dat kort voor het faillissement van Estro nog bonussen zijn uitgekeerd aan bestuursleden. Kortheidshalve verwijs ik u naar deze brief.
Bent u bereid om de Kamer een overzicht te sturen van de bezoldiging van directeuren en raden van bestuur/toezicht in de kinderopvang? Zijn er organisaties in de kinderopvang die zich boven de afgesproken normen (Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publiek en semipublieke sector (WNT-norm) laten belonen? Zo ja, welke?
Zoals u weet is de Nederlandse kinderopvangsector een marktsector. Dat betekent ondermeer dat de bezoldiging van directeuren en raden van bestuur of toezicht niet onder de wet normering topinkomens valt. Ik heb dan ook – net als in andere marktsectoren – geen zicht op de beloningsstructuur in de kinderopvangsector.
Wat is uw oordeel over het feit dat een van de eigenaren een overnamebod heeft voorbereid en uitgebracht op het eigen bedrijf, zonder hierbij andere partijen te consulteren terwijl bij een flitsfaillissement (zogenaamd pre-pack) meerdere potentiële kopers moeten worden benaderd?2 3
Bij brief van 5 september heeft de Minister van Veiligheid en Justitie, mede namens mij, schriftelijke vragen beantwoord die waren gesteld door de leden Heerma en Oskam van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 2903). Ook door deze leden werd gevraagd om een reactie op de gang van zaken bij de voorbereiding van het faillissement van Estro door haar bestuur en de verkoop en daarop volgende doorstart van een belangrijk deel van de kinderopvanglocaties na de faillietverklaring. Daarbij werd in het bijzonder geïnformeerd naar de betrokkenheid van investeringsbedrijf HIG; het bedrijf dat de belangrijkste financier en voornaamste eigenaar was van crèchebedrijf Estro en in het verkoopproces ook lange tijd in beeld was als enige overnamekandidaat en uiteindelijk als koper uit de bus is gekomen. Kortheidshalve verwijs ik u naar deze brief.
Wat is uw oordeel over het feit dat de curator concludeert dat de belangstelling bij derden niet serieus in kaart is gebracht voor overname van Estro? Welke wettelijke mogelijkheden zijn er om dergelijke praktijken te stoppen danwel onmogelijk te maken in de toekomst?
Voorop gesteld moet worden dat het als ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Veiligheid en Justitie niet aan ons is om deze specifieke praktijksituatie te beoordelen. Deze taak is voorbehouden aan de rechter mocht hij hierom worden gevraagd. In algemene zin kunnen wij wel het volgende zeggen over het proces dat heeft geleid tot de doorstart.
Uit het faillissementsverslag dat mr. W.J.P. Jongepier (de curator van Estro) op 22 juli jl. heeft uitgebracht, blijkt dat investeringsbedrijf HIG lange tijd als enige overnamekandidaat in beeld was.4 Op aandringen van mr. Jongepier zijn er echter nog twee andere potentiële overnamekandidaten benaderd en is ook een ander investeringsbedrijf en oud-financier van Estro gevraagd een bod te doen. Deze laatste deed een bieding die vervolgens door investeringsbedrijf HIG werd overtroffen. Daardoor kon mr. Jongepier in zijn rol als curator in het faillissement op de dag van de faillietverklaring van crèchebedrijf Estro met investeringsbedrijf HIG een overeenkomst sluiten die naar zijn overtuiging voor de betrokken partijen – in het bijzonder de crediteuren, de werknemers en de ouders en kinderen die gebruik maakten van de diensten van Estro – op dat moment de beste oplossing was. De betrokkenheid van mr. Jongepier als toekomstig curator/»stille bewindvoerder» in de voorfase van het faillissement heeft er dus voor gezorgd dat – zoals mr. Jongepier het zelf aanduidt – het «gemankeerde biedingsproces» kon worden bijgestuurd ten bate van de crediteuren, de werknemers en de ouders en kinderen.
De betrokkenheid van mr. Jongepier in de voorfase van het faillissement, vloeit voort uit het feit dat bij het Estro faillissement gebruik is gemaakt van de «pre-pack praktijk». De Minister van Veiligheid en Justitie heeft het wetgevingsprogramma «herijking van het faillissementsrecht» in gang gezet. Eén van de nieuwe wettelijke regelingen die in het kader van dit programma wordt voorbereid betreft de Wet continuïteit ondernemingen I. Daarin zal voor de «pre-pack praktijk» een wettelijk kader worden geïntroduceerd. Binnen het wetgevingsprogramma wordt daarnaast ook gewerkt aan verschillende andere maatregelen om:
Voor een uitgebreidere toelichting op de plannen, verwijs ik u naar de voortgangsbrief die de Minister van Veiligheid en Justitie onlangs naar uw Kamer heeft toegezonden.5
Hoe beoordeelt u de wijze waarop besloten is waarop medewerkers wel of niet hun baan zouden houden? Is de frequentie van ziekteverzuim een steekhoudende indicatie om te beoordelen of iemand wel of niet zijn of haar baan kan houden na het faillissement? Op welke wetsartikelen is dit gebaseerd?
Als gevolg van het faillissement van Estro zijn alle medewerkers door de curator ontslagen. Bij een doorstart na faillissement mag een overnemende partij in principe vervolgens een contract aanbieden. In de wet (artikel 7:666 BW) en de richtlijn over behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen (Richtlijn 2001/23/EG) is bepaald dat de regels over overgang van onderneming niet gelden voor een overname van een onderneming na de faillietverklaring van de verkoper. Voor een meer uitvoerige behandeling van de arbeidsrechtelijke aspecten verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen van Kamerleden Hamer en Yücel die ik op 3 september jl. aan de Tweede Kamer heb verzonden (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 2894).
Wat is uw oordeel over het feit dat duizenden ontslagen medewerkers geen ontslagvergoeding hebben gekregen, terwijl de top van Estro zichzelf rijkelijk heeft beloond?
Het verontrust mij niet alleen, maar ik vind het ook laakbaar als blijkt dat de top van een bedrijf zichzelf rijkelijk beloont vlak voor een faillissement. De rechtmatigheid van bonussen is onderwerp van onderzoek door de curator. Deze zal bezien of het juridisch mogelijk is om onrechtmatig uitgekeerde bonussen namens de schuldeisers terug te halen. De curator heeft aangegeven dat het onderzoek naar de rechtmatigheid van de ontvangen bonussen en of die eventueel kunnen worden teruggevorderd met voorrang zal worden uitgevoerd. Hij verwacht dat de conclusies van dat onderzoek in het openbare verslag van 1 december 2014 kunnen worden opgenomen.
Welke maatregelen gaat u nemen om flitsfaillissementen in de kinderopvang in de toekomst te voorkomen?
Kortheidshalve verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3 uit de set schriftelijke vragen van Kamerlid Yücel van 18 augustus (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 13).
Bent u bereid om deze vragen voor het algemeen overleg over de kinderopvang op 24 september te beantwoorden?
Ja.
De bonussen van de top van Estro kinderopvang |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Top Estro ontving kort voor faillissement nog bonussen»?1
Ja, dit bericht ken ik.
Was is uw (morele) oordeel over het feit dat Estro kinderopvang eerder dit jaar failliet is gegaan – met alle gevolgen van dien voor de kinderen, de ouders en het personeel – terwijl de top van het bedrijf kort daarvoor nog grote bonussen ontving? Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat de top van het bedrijf wegloopt met groot financieel voordeel terwijl kinderen, ouders en personeel slachtoffer zijn geworden van het faillissement?
Het verontrust mij niet alleen, maar ik vind het ook laakbaar als blijkt dat de top van een bedrijf zichzelf rijkelijk beloont vlak voor een faillissement. In bepaalde omstandigheden bestaan er op basis van het Burgerlijk Wetboek en de faillissementswet juridische mogelijkheden die onrechtmatig uitgekeerde bonussen namens de boedel terug te vorderen. Kortheidshalve verwijs ik u in dit kader naar het antwoord dat de Minister van Veiligheid en Justitie onlangs heeft gegeven op een schriftelijke vraag van lid Gesthuizen van uw Kamer naar de mogelijkheden om bonusgeld terug te vorderen.
De curator van Estro zal dit vanzelfsprekend onderzoeken. Mocht de uitkering van de bonus inderdaad onrechtmatig zijn geweest, dan kan de curator – die optreedt als de behartiger van de belangen van de gezamenlijke schuldeisers – het bedrag van de bonus terugvorderen.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat het faillissement van Estro kinderopvang en de daaropvolgende doorstart onder een andere naam zorgvuldig gepland waren? Deelt u de mening dat deze gang van zaken zeer de indruk wekt dat de betrokkenen in kwestie meer geïnteresseerd waren in hun eigen financiële belangen dan in de belangen van de ouders, kinderen en het personeel?
Voorop gesteld moet worden dat het als ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Veiligheid en Justitie niet aan ons is om deze specifieke praktijksituatie te beoordelen. Deze taak is voorbehouden aan de curator, en eventueel, aan de rechter als deze hierom wordt gevraagd. In algemene zin kunnen wij wel het volgende zeggen over het proces dat heeft geleid tot de doorstart.
Kern van het onlangs gepubliceerde faillissementsverslag van de curator is dat wanneer het faillissement niet zou zijn voorbereid en er geen doorstart zou hebben plaatsgevonden, dit tot gevolg zou hebben gehad dat met de faillietverklaring van Estro de continuïteit van de opvang en de werkgelegenheid van alle personeelsleden in het geding zouden zijn geweest. De toepassing van de «pre-pack praktijk», die ik hierna zal toelichten, is naar zijn oordeel daarom nuttig geweest.
Uit het faillissementsverslag blijkt dat het bestuur van crèchebedrijf Estro eind vorig jaar concludeerde dat de onderneming in ernstige financiële problemen dreigde te raken.2 Om de financiële problemen op te kunnen lossen werd aanvankelijk aan de hand van verschillende scenario’s gezocht naar een oplossing. Toen hier niets uitkwam en een faillissement niet langer te vermijden was, is gebruik gemaakt van een rechtens aanvaarde praktijk die inmiddels door acht van de elf rechtbanken wordt toegepast en ook wel wordt aangeduid met de term «pre-pack praktijk». Deze praktijk houdt in dat de rechtbank, op verzoek van een onderneming die in ernstige financiële problemen verkeert, al voor een mogelijke faillietverklaring in stilte aanwijst wie als curator en rechter-commissaris zullen worden aangesteld mocht het daadwerkelijk tot een faillissement komen. Bedoeling daarbij is de onderneming de gelegenheid te geven het aanstaande faillissement in relatieve rust, onder het toeziend oog van de toekomstig curator (ook wel «stille bewindvoerder» genoemd), voor te bereiden zodat de schade bij betrokkenen (waaronder crediteuren, afnemers van producten en diensten en het personeel) zoveel mogelijk beperkt kan worden en, indien aan de orde, de kansen op een verkoop en daarop volgende doorstart van rendabele bedrijfsonderdelen tegen een maximale opbrengst worden vergroot. Bij brief van 17 juli 2014 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer naar aanleiding van vragen van de leden Recourt en Kerstens van uw Kamer, uitgebreid over deze praktijk geïnformeerd. Voor nadere informatie over de achtergronden van de «pre-pack praktijk» verwijs ik u naar deze brief.3
In zijn verslag beschrijft de curator dat hij in zijn rol van «stille bewindvoerder», aanvankelijk enige bedenkingen had bij het voorbereidingsproces zoals dat door het bestuur van het crèchebedrijf in gang was gezet. Dit kwam vooral omdat er in het traject in het kader van de mogelijke doorstart van een deel van Estro sprake was van een – zoals de curator het zelf aanduidt -«gemankeerde biedingsproces»: investeringsbedrijf HIG – het bedrijf dat de belangrijkste financier en voornaamste eigenaar was van crèchebedrijf Estro – lange tijd als enige overnamekandidaat in beeld was. Op aandringen van de curator zijn er echter nog twee andere potentiële overnamekandidaten benaderd en is ook een ander investeringsbedrijf en oud-financier van Estro gevraagd een bod te doen. Deze laatste deed een bieding die vervolgens door investeringsbedrijf HIG werd overtroffen. Daardoor kon de curator op de dag van de faillietverklaring van crèchebedrijf Estro met investeringsbedrijf HIG een overeenkomst sluiten die naar zijn overtuiging voor de betrokken partijen – in het bijzonder de crediteuren, de werknemers en de ouders en kinderen die gebruik maakten van de diensten van Estro – op dat moment de beste oplossing was. De betrokkenheid van de curator als »stille bewindvoerder» in de voorfase van het faillissement heeft er dus voor gezorgd dat het «gemankeerde biedingsproces» kon worden bijgestuurd ten bate van de crediteuren, de werknemers en de ouders en kinderen.
Op welke wijze ontmoedigt u overnameconstructies zoals die de afgelopen periode zijn voorgekomen bij Estro kinderopvang? Zijn de maatregelen uit het belastingplan 2012 volgens u voldoende of voorziet u verdere stappen?
Private investeerders hebben een grote rol gespeeld in de expansie van de kinderopvangsector tussen 2005 en 2010. Veel private organisaties laten zien dat ook zij goede kwaliteit kinderopvang kunnen bieden. Private investeerders blijken ook in een periode dat banken terughoudender zijn geworden bij het verstrekken van kredieten, bereid te zijn te blijven investeren in de sector. In het belastingplan 2012 zijn wel maatregelen getroffen om overnameholdingconstructies fiscaal bezien minder aantrekkelijk te maken. Ik verwacht dat dit soort constructies in de toekomst minder vaak zullen voorkomen.
In het specifieke geval van Estro hebben private investeerders een bijzondere rol gespeeld. De onderneming is een aantal keren van eigenaar gewisseld, waarbij verschillende investeerders zich met grote financiële verliezen hebben moeten terugtrekken. Het hoort tot de reguliere taak van de door de rechtbank aangewezen curator een onderzoek te doen naar de oorzaken van het huidige faillissement. Daarbij zal ook aandacht uitgaan naar de rol van de aandeelhouders. Ik zal de Kamer informeren over de uitkomst van dit onderzoek. Tevens zal ik de Kamer nog voor het AO kinderopvang informeren over de laatste stand van zaken rondom de afwikkeling van het faillissement.
In hoeverre is er uiteindelijk kinderopvangtoeslag toegevloeid naar de uitgekeerde bonussen aan de top van Estro kinderopvang? Welke mogelijkheden zijn er om dit terug te vorderen? In hoeverre zijn de maatregelen van de Belastingdienst/Toeslagen, waar in uw eerdere brief over het faillissement van Estro kinderopvang naar verwezen wordt, om te voorkomen dat er toeslaggeld in de failliete boedel verdwijnt effectief geweest?
Zoals u weet wordt de kinderopvangtoeslag niet verstrekt aan kinderopvanginstellingen, maar aan ouders die gebruik maken van kinderopvang. Ouders kunnen ervoor kiezen om de kinderopvangtoeslag rechtstreeks op de rekening van de door hun gekozen kinderopvangorganisatie te laten storten, maar ouders blijven verantwoordelijk. Na het faillissement van Estro zijn de bankrekeningnummers van alle filialen van Estro in de geautomatiseerde systemen geblokkeerd. Zoals aangekondigd in de brief van 9 juli 2014 (Kamerstuk 31 322, nr. 246) is het voorschot kinderopvangtoeslag voor de maand augustus eind juli jl. aan de klanten van Estro zelf uitbetaald. Dat is op enkele gevallen na goed gegaan. De rechtmatigheid van uitgekeerde bonussen is onderwerp van onderzoek door de curator, die verwacht hierover op 1 december te publiceren.
Wat is de stand van zaken wat betreft het onderzoek van de curator naar de oorzaken van het faillissement van Estro en de rol daarbij van de aandeelhouders? In hoeverre is het bonusbeleid bij Estro ook onderwerp van dit onderzoek? Wilt u in uw aangekondigde brief over het onderzoek van de curator en de stand van zaken rondom de afwikkeling van het faillissement specifiek ingaan op dit onderwerp?
De rechtmatigheid van bonussen, die vlak voor het faillissement zijn uitgekeerd, is onderwerp van onderzoek door de curator. Deze zal bezien of het juridisch mogelijk is om uitgekeerde bonussen namens de schuldeisers terug te halen. De curator heeft aangegeven dat het onderzoek naar de rechtmatigheid van de ontvangen bonussen en of die eventueel kunnen worden teruggevorderd met voorrang zal worden uitgevoerd. Hij verwacht dat de conclusies van dat onderzoek in het openbare verslag van 1 december 2014 kunnen worden opgenomen.
Het bericht 'Cameron beperkt uitkeringen voor EU-migranten' |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Cameron beperkt uitkeringen voor EU-migranten»?1
Ja.
Bent u van mening dat Nederland het voorbeeld van Groot-Brittannië kan volgen en eveneens de periode waarin migranten uit de EU recht hebben op een uitkering kan halveren? Zo ja, bent u daar ook toe bereid? Zo nee, waarom is dat niet mogelijk?
Cameron wil dat EU-burgers die zich in Groot-Brittannië vestigen en geen duidelijk vooruitzicht hebben op een baan maximaal drie maanden gebruik kunnen maken van Britse uitkeringen, in plaats van de huidige zes maanden. Hij heeft hierbij – blijkens een artikel in the Daily Telegraph van 29 juli 2014 – het oog op jobseeker’s allowance (een met bijstand vergelijkbare werkloosheidsuitkering) en child benefit (kinderbijslag).
In het Verenigd Koninkrijk hebben werkzoekenden (jobseekers) recht op een met bijstand vergelijkbare uitkering. In Nederland geldt voor werkzoekenden dat zij geen recht krijgen op bijstand. Doordat een EU-burger die geen eigen bestaansmiddelen heeft en als werkzoekende naar Nederland komt, hier geen recht heeft op een bijstandsuitkering, kan halvering van de periode van de bijstandsuitkering in dat geval niet aan de orde zijn.
Voorts geldt dat EU-burgers die zich in Nederland vestigen en geen duidelijk vooruitzicht hebben op een baan niet meteen recht hebben op een bijstands-, werkloosheidsuitkering of op kinderbijslag.
Een EU-burger die naar Nederland is gekomen en hier werk heeft (werknemer is), behoudt onder bepaalde omstandigheden de status van werknemer, ook als hij werkloos wordt. Voor werkloze werknemers zijn de lidstaten gebonden aan de bepaling in de Richtlijn Vrij verkeer van personen (artikel 7, derde lid, onder c, van de Richtlijn 2004/38/EG) dat om in een andere lidstaat te verblijven voor een periode langer dan drie maanden:
In dat geval blijft de status van werknemer, en daarmee recht op bijstand, ten minste zes maanden behouden. Deze termijn is vastgelegd in de Richtlijn Vrij verkeer van personen.
Een EU-burger die naar Nederland komt en geen vooruitzicht heeft op een baan kan niet meteen zonder meer in aanmerking komen voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Hij zal in ieder geval in Nederland gewerkt moeten hebben. Als een EU-burger nog niet in Nederland heeft gewerkt, heeft hij geen recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
Ook bij het recht op kinderbijslag is het van belang een onderscheid te maken tussen de situatie dat iemand in Nederland als werknemer komt werken en de situatie dat iemand hier werk komt zoeken. Als iemand naar Nederland komt en hier als werknemer gaat werken, is hij verzekerd voor de volksverzekeringen en voor de werknemersverzekeringen.
Als iemand naar Nederland komt en hier niet als werknemer gaat werken maar werk zoekt, heeft hij slechts recht op kinderbijslag als hij ingezetene is in Nederland. Om ingezetene te zijn moet hij in Nederland wonen, dat wil zeggen dat het middelpunt van zijn maatschappelijk leven zich in Nederland moet bevinden. Of dat het geval is, dient beoordeeld te worden aan de hand van alle omstandigheden van het geval. De intentie van betrokkene is daarbij niet doorslaggevend. Als er sprake is van wonen in Nederland heeft de betrokkene recht op kinderbijslag en deze uitkering kan niet beperkt worden. Betrokkene moet op grond van de coördinatieverordening 883/2004 namelijk gelijk behandeld worden als de andere ingezetenen in Nederland.
Iemand die naar Nederland komt en geen vooruitzicht heeft op een baan hoeft dus niet meteen – zoals dat in Groot-Brittannië wel het geval is – zonder meer in aanmerking te komen voor kinderbijslag. Er zal sprake moeten zijn van wonen in Nederland of onderworpen zijn aan belastingheffing.
Als een EU-burger eenmaal voldoet aan de voorwaarden in de wetgeving van een lidstaat om in aanmerking te komen voor een werkloosheidsuitkering of voor kinderbijslag, dient hij gelijk behandeld te worden als een onderdaan van die lidstaat op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels. Onderscheid binnen de uitkeringsvoorwaarden tussen migranten en Nederlanders is op grond van het discriminatieverbod niet toegestaan.
De berichten ‘Nederlandse Marokkanen nu ook in Marokko berecht’ en ‘Luxe auto’s en appartementen: daar gaat het geld naartoe’ |
|
Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Nederlandse Marokkanen nu ook in Marokko berecht» en «Luxe auto’s en appartementen: daar gaat het geld naartoe»?1
Ja.
Hoeveel personen met een dubbel (Nederlands en Marokkaans) paspoort zitten in Nederland en Marokko vast op verdenking van (zware) misdrijven? Hoeveel daarvan ontvangen een uitkering van de Nederlandse staat, ondanks het feit dat een uitkering behoort te worden ingetrokken bij het uitzitten van een gevangenisstraf?
De Dienst Justitiële Inrichtingen heeft mij bericht dat eind juli 2014 ruim 150 personen, waarvan geregistreerd is dat zij zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit bezitten, in Nederland gedetineerd waren vanwege (zware) misdrijven. Verder waren eind juli 2014 minstens ruim 150 personen met zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit gedetineerd in Marokko vanwege (zware) misdrijven. Dit zijn personen die bij het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken bekend zijn omdat zij consulaire bijstand hebben gevraagd. Het totaal aantal in Marokko gedetineerden met zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit kan dus groter zijn.
Indien een persoon in detentie verblijft en een uitkering van de Nederlandse staat ontvangt, wordt deze uitkering beëindigd. Met betrekking tot personen van wie bekend is dat zij of in Nederland of in het buitenland in detentie verblijven vindt gegevensuitwisseling plaats tussen de Dienst Justitiële Inrichtingen, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Sociale Verzekeringsbank, UWV en gemeenten. Op basis van deze gegevensuitwisseling beëindigen de uitvoeringsorganen bij samenloop tussen detentie en het ontvangen van een uitkering in voorkomende gevallen de uitkering. Voor het beëindigen van de uitkering zijn gegevens over de nationaliteit of plaats van detentie niet van belang en deze maken dan ook geen deel uit van de eerder genoemde gegevensuitwisseling.
Deelt u de mening dat het in het artikel genoemde aantal van honderden schrikbarend is? Passen deze aantallen in het beeld van de culturele verrijking die de islamitische massa-immigratie ons land volgens overheidsrapporten heeft gebracht? Zo nee, waarom niet?
Het arrondissementsparket Amsterdam heeft op de dag van het verschijnen van het in vraag 1 aangehaalde bericht via een persbericht2 laten weten dat het onjuist is dat honderden Nederlands-Marokkaanse jongeren betrokken zouden zijn geweest bij liquidaties. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Van Klaveren en Bontes van uw Kamer (kenmerk 2014Z13817, ingezonden 1 augustus 2014).
Bent u bereid criminelen met een dubbel paspoort, in Nederland of in het buitenland berecht, financieel kaal te plukken, te denaturaliseren en ervoor te zorgen dat ze de toegang tot Nederland voortaan wordt ontzegd? Zo nee, waarom niet?
Als in Nederlandse strafzaken de mogelijkheden tot het afpakken van criminele winsten benut kunnen worden, zal dat gebeuren. Ook de Marokkaanse wetgeving kent de mogelijkheid van het afpakken van criminele winsten in strafprocedures. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid de samenwerking met Marokko meteen te gebruiken voor intensieve controles op bezit van vastgoed van uitkeringstrekkers? Zo nee, waarom niet?
Controles op het bezit van vastgoed in Marokko zijn reeds mogelijk in het kader van de controle op de rechtmatigheid van in Nederland verstrekte bijstandsuitkeringen. Deze controles vinden plaats op grond van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko en het daarbij behorende Administratief Akkoord. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft uw Kamer op 3 juni jl.3 geïnformeerd over de actuele stand van zaken met betrekking tot controles in Marokko.
Deelt u de mening dat het goed voor Nederland zou zijn als hier minder Marokkanen zouden wonen, door vrijwillige remigratie te stimuleren, Nederlandse paspoorten van veroordeelde criminelen af te pakken, hen verplicht uit te zetten en pas uitkeringen toe te staan als er een arbeidsverleden van minimaal tien jaar in Nederland is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinetsbeleid is erop gericht mensen in de Nederlandse samenleving te laten integreren en participeren, niet om teweeg te brengen dat mensen die hier rechtmatig verblijven terugkeren naar het land van herkomst of vertrekken naar het land van herkomst van hun voorouders.
Als sprake is van het begaan van een strafbaar feit is het aan de rechter om te beoordelen welke straf passend is. Het in vraag 1 aangehaalde bericht gaat over liquidaties, overvallen en drugsdelicten. De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor dergelijke commune misdrijven is niet mogelijk. Verder laat het gelijkheidsbeginsel uit artikel 1 van de Grondwet niet toe dat bij uitkeringen een onderscheid wordt gemaakt op basis van het arbeidsverleden.
Teveel uitgekeerde kinderopvangtoeslag |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Op welke wijze kunnen ouders, van wie de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag terugvordert enkel vanwege het ontbreken van de adresgegevens van een kind in een contract of vanwege een andere administratieve fout, alsnog deze onterechte vordering ongedaan maken?1
De Belastingdienst/Toeslagen vordert geen kinderopvangtoeslag terug enkel vanwege het ontbreken van het adresgegeven van een kind in een contract. Bij het vaststellen van het recht op kinderopvangtoeslag gaat het om de vraag of aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. Iedereen die (een voorschot) kinderopvangtoeslag aanvraagt, moet namelijk aan de wettelijke voorwaarden uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) en de Wet kinderopvang voldoen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de voorwaarde dat duidelijk is voor hoeveel uur en tegen welke prijs kinderopvang is afgenomen, dat een eigen bijdrage is betaald en dat de aanvrager en de toeslagpartner gewerkt hebben. Indien aan één van de voorwaarden niet is voldaan, bestaat geen recht op kinderopvangtoeslag. Als er twijfel is over de juistheid van de verstrekte gegevens, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de gegevens aan te vullen of de juistheid te staven met aanvullende verklaringen of documenten (bijvoorbeeld: een contract met een kinderopvanginstelling) zodat vastgesteld kan worden dat er inderdaad recht bestaat op kinderopvangtoeslag. Als de ouder kan aantonen dat er toch recht bestaat op (meer) kinderopvangtoeslag zal de eerder verstrekte terugvordering worden herzien.
De Belastingdienst/Toeslagen houdt toezicht op de naleving van de wettelijke voorwaarden en bestrijdt misbruik en oneigenlijk gebruik.
Bij hoeveel van de 164.000 situaties (36%) waarbij de kinderopvangtoeslag geheel of gedeeltelijk werd teruggevorderd in 2011 was er sprake van een «administratieve fout»?2
De Belastingdienst/Toeslagen houdt toezicht op de naleving van de wettelijke voorwaarden en bestrijdt misbruik en oneigenlijk gebruik. Er wordt alleen toeslag teruggevorderd als niet voldaan is aan wettelijke voorwaarden. Zoals hiervoor is beschreven vordert Belastingdienst/Toeslagen geen kinderopvangtoeslag terug enkel vanwege het ontbreken van een adresgegeven van een kind in een contract.
Ziet u mogelijkheden om de situatie zoals in eerdere vragen aan de orde gesteld en vergelijkbare casussen te laten onderzoeken door een onafhankelijke instantie? Zo nee, waarom niet?
Indien sprake is van een terugvordering door Belastingdienst/Toeslagen, bestaat voor de toeslaggerechtigde die het niet eens is met de terugvordering, de mogelijkheid om in bezwaar en beroep te gaan.
Indien een toeslaggerechtigde ontevreden is over de werkwijze of de handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen kan een klacht worden ingediend.
De Auditdienst Rijk (ADR) toetst of het toekennen van toeslagen rechtmatig plaatsvindt. Ik ben gezien de hiervoor genoemde waarborgen van mening dat aanvullend onderzoek niet nodig is.
Bent u bereid om de invordering van teveel ontvangen kinderopvangtoeslag in de beschreven situaties op te schorten tot in elk geval het Algemeen overleg op 24 september over de kinderopvang? Zo nee, waarom niet?
Door de belastingdienst/Toeslagen wordt vastgesteld of er recht bestaat op kinderopvangtoeslag. Als blijkt dat er geen recht bestaat (of minder) wordt de kinderopvangtoeslag teruggevorderd. Als een ouder een terugvordering onterecht vindt dan kan de ouder bezwaar maken. Als de ouder aantoont dat er toch recht bestaat op (meer) kinderopvangtoeslag wordt de eerder verstuurde terugvordering herzien. Met het tijdelijk opschorten van de terugvorderingen tot het Algemeen Overleg op 24 september stem ik niet mee in.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg op 24 september over de kinderopvang?
Ja.
De doorstart van het kinderdagverblijf Estro |
|
Enneüs Heerma (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat het investeringsbedrijf HIG, één van de eigenaren van het failliete kinderdagverblijf Estro, de doorstart van het bedrijf, in overleg met de directie, zelf heeft voorbereid en in feite met zichzelf een miljoendeal heeft afgesloten?1
Op 22 juli jl. heeft mr. W.J.P. Jongepier, de curator in het faillissement van de Estro Groep B.V., Estro Kinderopvang B.V. en Estro Services B.V. (hierna kort gezegd: créchebedrijf Estro) een faillissementsverslag uitgebracht.2 Daarin doet hij verslag van zijn bevindingen en van zijn handelen in zijn rol als «stille bewindvoerder» in de weken voorafgaand aan het faillissement. Uit het verslag blijkt dat het bestuur van crèchebedrijf Estro eind vorig jaar concludeerde dat de onderneming in ernstige financiële problemen dreigde te raken. Om de financiële problemen op te kunnen lossen werd aanvankelijk aan de hand van verschillende scenario’s gezocht naar additionele financiering. Toen geen enkele partij bereid bleek te zijn deze additionele financiering te verstrekken en een faillissement niet langer te vermijden was, heeft het bestuur van het crèchebedrijf zich ingezet voor een verkoop en daarop volgende doorstart van een belangrijk deel van het crèchebedrijf uit faillissement. In dit kader verzocht het bestuur de rechtbank om de aanwijzing van een «stille bewindvoerder», waarna de rechtbank besloot mr. Jongepier aan te wijzen. Deze kreeg tot opdracht het faillissement voor te bereiden en kennis te nemen van de onderhandelingen die werden gevoerd ten behoeve van een mogelijke doorstart.
Zoals mr. Jongepier in zijn verslag beschrijft was investeringsbedrijf HIG in het verkoopproces lange tijd als enige overnamekandidaat in beeld. Gelet op het feit dat HIG daarnaast ook de belangrijkste financier en voornaamste eigenaar (dat wil zeggen; de belangrijkste aandeelhouder) was van crèchebedrijf Estro, concludeert mr. Jongepier in zijn verslag dat HIG in zekere zin met zichzelf onderhandelde. Omdat een verkoopproces en in het bijzonder het realiseren van het meest gunstige verkoopresultaat er over het algemeen bij gebaat is wanneer er meerdere met elkaar concurrerende potentiële overnamekandidaten zijn, werden er op aandringen van mr. Jongepier nog twee andere potentiële overnamekandidaten benaderd. Deze haakten echter af nog voordat een bieding werd gedaan. Vervolgens werd ook nog een ander investeringsbedrijf en oud-financier van Estro (KKR & Co. L.P.) benaderd. Deze deed een bieding die volgens mr. Jongepier als verdedigbaar kon worden beschouwd. Investeringsbedrijf HIG overtrof deze bieding, zodat mr. Jongepier in zijn rol als curator in het faillissement op de dag van de faillietverklaring van crèchebedrijf Estro met deze partij een overeenkomst kon sluiten – waarbij een belangrijk deel van de onderneming werd verkocht en een doorstart kon worden gerealiseerd – die naar zijn overtuiging:
«(i) Een goede koopsom bevat voor het overgenomen deel van de activa en goodwill van Estro groep;
(ii) Voor alle crediteuren verre te verkiezen is boven een «gewoon» faillissement;
(iii)De minst slechte oplossing biedt aan ouders, werknemers en alle andere bij Estro groep betrokken partijen.»
Hoe beoordeelt u de wijze waarop de betreffende doorstart heeft plaatsgevonden?
Voorop gesteld moet worden dat het als Ministers van Veiligheid en Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet aan ons is om deze specifieke praktijksituatie te beoordelen. Deze taak is voorbehouden aan de rechter mocht hij hierom worden gevraagd. In algemene zin kunnen wij wel het volgende zeggen over het proces dat heeft geleid tot de doorstart.
In de aanloop van het faillissement van crèchebedrijf Estro is gebruik gemaakt van een rechtens aanvaarde praktijk die inmiddels door acht van de elf rechtbanken wordt toegepast. Deze praktijk wordt in navolging van een Engelse regeling waarmee deze enige gelijkenissen vertoont ook wel aangeduid met de term «pre-pack». Zij houdt – kort gezegd – in dat de rechtbank, op verzoek van een onderneming die in ernstige financiële problemen verkeert, al voor een mogelijke faillietverklaring in stilte aanwijst wie als curator en rechter-commissaris zullen worden aangesteld mocht het daadwerkelijk tot een faillissement komen. Bedoeling daarbij is de onderneming de gelegenheid te geven het aanstaande faillissement in relatieve rust, onder het toeziend oog van de toekomstig curator (in de praktijk ook wel «stille bewindvoerder» genoemd), voor te bereiden zodat de schade bij crediteuren, werknemers en andere betrokkenen zoveel mogelijk beperkt kan worden en de kansen op een verkoop en daarop volgende doorstart van rendabele bedrijfsonderdelen tegen een maximale opbrengst worden vergroot. Inmiddels is een wetsvoorstel in voorbereiding waarin ten behoeve van de rechtszekerheid de «pre-pack» een uitdrukkelijke grondslag in de wet wordt geboden. Dit wetsvoorstel (voor de zgn. Wet continuïteit ondernemingen I) is onlangs voor advies naar de afdeling Advisering van de Raad van State gezonden.
Het verslag van mr. Jongepier geeft een goed beeld van het proces dat heeft plaatsgevonden in de fase voorafgaand aan de faillietverklaring en heeft geleid tot de doorstart. Ook blijkt hieruit goed welke afwegingen er door mr. Jongepier zijn gemaakt toen hij besloot als «stille bewindvoerder» betrokken te blijven bij het onderhandelingsproces en toen hij later in zijn rol van curator in het faillissement van crèchebedrijf Estro besloot het overnamebod van investeringsbedrijf HIG te accepteren. Zo beschrijft mr. Jongepier in het verslag dat hij aanvankelijk enige bedenkingen had bij het verkoopproces zoals dat door het bestuur van het crèchebedrijf in gang was gezet, maar dat na enige bijsturing toch een verkoop van een belangrijk deel van de onderneming tegen aanvaardbare voorwaarden gerealiseerd kon worden. De doorstart van crèchebedrijf Estro heeft ertoe geleid dat een groot aantal kinderopvang locaties en veel werkgelegenheid behouden kon blijven en dat de schuldenlast aanzienlijk kon worden beperkt. Zou het faillissement niet zijn voorbereid en zou er geen doorstart plaats hebben kunnen vinden, dan zou volgens de curator de werkgelegenheid van alle personeelsleden en de belangen van de ouders en de kinderen die gebruik maakten van de diensten van crèchebedrijf Estro onmiddellijk in het geding zijn geweest.
Geeft de gang van zaken rondom de doorstart van Estro aanleiding om de directie, alsmede het investeringsbedrijf HIG, aansprakelijk te stellen?
De beantwoording van deze vraag is aan de curator in het faillissement van crèchebedrijf Estro. Het is aan hem om te beoordelen of er aanwijzingen zijn dat de bestuurders zich in de aanloop naar het faillissement schuldig hebben gemaakt aan wanbeleid. Indien hiervan sprake is dan zou dit kunnen leiden tot aansprakelijkheid van de bestuurders voor de schade die als gevolg daarvan is ontstaan (vlg. artikelen 2:138 of 248 BW). In de toekomst – na inwerkingtreding van de aangekondigde nieuwe regeling betreffende het civielrechtelijk bestuursverbod – zou dit gedrag ook kunnen uitmonden in de oplegging van een civielrechtelijk bestuursverbod aan de bestuurders of feitelijk leidinggevenden van de onderneming.3
Is HIG de afgelopen twee jaar in meer Nederlandse faillissementszaken betrokken geweest? Indien dit het geval is, kunt u aangeven in welke?
Nee, dit is ons niet bekend.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de aangekondigde wetsvoorstellen die onderdeel uitmaken van het Wetgevingsprogramma Herijking Faillissementsrecht, waarin onder meer de stille bewindvoering een plaats krijgt?
Over de voortgang van alle wetsvoorstellen die in het kader van het programma herijking van het faillissementsrecht worden voorbereid – waaronder het wetsvoorstel inzake de Wet continuïteit ondernemingen I – bent u onlangs geïnformeerd in de voortgangsbrief van 15 juli jl.4
Welke nadelen kleven aan het voeren van een stille bewindvoering voor de positie van respectievelijk concurrerende bedrijven en schuldeisers?
Crediteuren hebben doorgaans juist baat bij de hiervoor beschreven «pre-pack»-praktijk. Het doel van de aanwijzing van de toekomstig curator is immers om de schade bij crediteuren en werknemers als gevolg van een eventueel faillissement zoveel mogelijk te beperken en om de kansen op een verkoop – tegen een zo een hoog mogelijke prijs – en een daarop volgende doorstart van rendabele bedrijfsonderdelen te vergroten. Het resultaat dat wordt beoogd is een hogere boedelopbrengst ten behoeve van de gezamenlijke crediteuren in het faillissement en behoud van zoveel mogelijk werkgelegenheid. In zijn verslag geeft mr. Jongepier ook aan wat de meeropbrengst voor de boedel is geweest bij het Estro faillissement. Wordt een hogere boedelopbrengst gerealiseerd dan hebben de individuele crediteuren een grotere kans dat in ieder geval een deel van hun vordering in faillissement zal kunnen worden voldaan.
Een bezwaar dat wel naar voren is gebracht tegen doorstarts na faillissement is dat het concurrentievervalsend zou werken. Dit omdat de koper/»doorstarter» de afgeslankte onderneming relatief «goedkoop» in handen zou krijgen en bij de voortzetting van de onderneming vervolgens zou kunnen genieten van een kostenvoordeel. Bij een via de «pre-pack»-praktijk onder het toeziend oog van de beoogd curator en de beoogd rechter-commissaris voorbereide verkoop en daarop opvolgende doorstart is het risico hierop echter kleiner dan bij een «klassieke doorstart» uit faillissement. Dit komt omdat bij de verkoop van de bedrijfsonderdelen bij de koper een aanzienlijk betere prijs kan worden bedongen. De koper/«doorstarter» zal dus meer moeten investeren, wil hij de bedrijfsonderdelen overnemen. Wanneer de aankoopprijs hoger is, hebben de concurrerende ondernemingen minder «last» van de doorstart.
De eerder genoemde Wet continuïteit ondernemingen I zal de positie van crediteuren, werknemers en andere betrokkenen in «pre-pack»-trajecten nog verbeteren. In die wet zullen de rol en de taken en bevoegdheden van de toekomstig curator en rechter-commissaris in de stille fase voorafgaand aan het faillissement worden vastgelegd. Ten aanzien van de toekomstig curator zal worden bepaald dat hij in de «stille voorbereidingsfase» voorafgaand aan de faillietverklaring – net als in faillissement – tot taak heeft de belangen van de crediteuren (waaronder ook de werknemers) te behartigen. Ook zal in de wet worden bepaald hoe de toekomstig curator over de vervulling van die taak verantwoording aflegt aan de toekomstig rechter-commissaris, die toezicht op hem houdt, en na afloop van het voorbereidingstraject ook aan derden door middel van het uitbrengen van een eindverslag. Hierin zal hij in ieder geval moeten ingaan op:
De informatieverstrekking naar betrokkenen vindt weliswaar achteraf plaats, maar daarbij moet niet uit het oog worden verloren dat het hierboven beschreven resultaat alleen bereikt kan worden wanneer het treffen van de daarvoor benodigde voorbereidingen in stilte kan plaatsvinden. Zodra bekend wordt dat een onderneming zich in financiële moeilijkheden bevindt en een faillissement aanstaande is, zal de onderneming zeer waarschijnlijk te maken krijgen met een onbeheersbare situatie die bij een «klassiek» onvoorbereid faillissement vrijwel altijd optreedt; financiers gaan over tot het uitwinnen van zekerheden, leveranciers weigeren nog langer te leveren, werknemers gaan op zoek naar een andere baan en klanten verliezen het vertrouwen. Dit kan ertoe leiden dat de onderneming vrijwel tot stilstand komt en dat de nog rendabele bedrijfsonderdelen in korte tijd veel van hun waarde en potentiële rendement verliezen. Deze situatie zou een verkoop van bedrijfsonderdelen tegen een zo hoog mogelijke verkoopprijs, en een daarop volgende doorstart met behoud van zoveel mogelijk werkgelegenheid, illusoir maken en daarmee leiden tot een uitkomst met vooral verliezers. In het geval van kinderopvang speelt daarnaast ook het maatschappelijk belang van de dienstverlening aan ouders en kinderen. Dit laatste is een zeer relevant element geweest in de afwegingen die mr. Jongepier heeft gemaakt toen hij (ondanks zijn aanvankelijke bedenkingen) besloot als «stille bewindvoerder» betrokken te blijven bij het onderhandelingsproces en toen hij later in zijn rol van curator in het faillissement van crèchebedrijf Estro besloot het overnamebod van investeringsbedrijf HIG te accepteren. Het via de «pre-pack» praktijk tot stand gekomen overnamebod van investeringsbedrijf HIG was naar het oordeel van mr. Jongepier een begaanbare en verdedigbare oplossing met een voor alle betrokken partijen minst negatieve uitkomst.
Het herkeuren van Wajongers met een indicatie voor AWBZ dagbesteding |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat Wajongers met een indicatie voor AWBZ dagbesteding een aankondiging voor herkeuring hebben ontvangen? Indien ja, waarom en hoeveel mensen met een dergelijke indicatie hebben een aankondiging ontvangen? Gaat het om alle mensen met een indicatie voor AWBZ dagbesteding?
Alle Wajongers hebben van UWV een brief ontvangen waarin is aangegeven wat de mogelijke gevolgen van de Participatiewet zijn. Deze brief is een begin van de communicatiecampagne die UWV heeft opgezet. In het AO van 26 juni jongstleden heb ik aangegeven dat in de Wajong naar schatting ongeveer 10.000 Wajongers zitten die ook in de dagbesteding zitten.
Het is toch waar dat mensen die activiteiten verrichten in het kader van de AWBZ dagbesteding zijn vrijgesteld van herkeuring?1 Zo ja, waarom hebben zij dan toch een aankondiging voor herkeuring ontvangen en hoe gaat u dit misverstand rechtzetten? Zo nee, kunt u uitleggen waarom het standpunt hierover is veranderd?
In de ontwerpwijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is geregeld dat het UWV onder bepaalde omstandigheden zonder beoordeling kan vaststellen dat een Wajonger geen arbeidsvermogen heeft. Dit ziet onder meer op Wajongers die op of na 1 januari 2008 activiteiten in het kader van dagbesteding in de zin van de AWBZ hebben gevolgd (zie het in artikel I, onderdeel D, opgenomen artikel 2a, tweede lid, onderdeel c, onder 5°). Wajongers met AWBZ dagbesteding zijn dus niet vrijgesteld van de herbeoordeling (van alle Wajongers wordt immers het arbeidsvermogen beoordeeld), maar bij deze groep zal zonder nader onderzoek kunnen worden vastgesteld dat zij geen arbeidsvermogen hebben. Dat betekent dat zij ook met ingang van 1 januari 2018 dezelfde uitkering behouden als zij nu hebben. Overigens staat het deze mensen natuurlijk vrij zelf bij UWV aan te geven dat zij wel arbeidsvermogen hebben, wanneer zij die mening zijn toegedaan.
Wanneer er informatie beschikbaar is over dagbesteding, is dit vastgelegd in de individuele dossiers van Wajongers. Bij de herbeoordelingsoperatie kan dit dus duidelijk worden vanaf het moment dat UWV een individueel dossier heeft opgepakt. Wanneer hierin staat dat een Wajonger op of na 1 januari 2008 activiteiten heeft verricht in het kader van de AWBZ dagbesteding, zal een dergelijke Wajonger het oordeel geen arbeidsvermogen krijgen in de vooraankondigingsbrief.
Daarbij is het echter wel goed te vermelden dat in het dossier niet altijd informatie over dagbesteding is opgenomen. Deze informatie is immers in het verleden niet altijd relevant geweest voor UWV bij de uitvoering van de Wajong. Wanneer dit het geval is kan dit tot de volgende drie mogelijkheden leiden:
Wanneer mogelijkheid 2 of 3 zich voordoet, dan is het voor een Wajonger die in dagbesteding activiteiten heeft uitgevoerd voldoende dit enige feit (onderbouwd) aan te dragen. Wanneer UWV hiervan op de hoogte wordt gesteld, zal UWV tot het oordeel komen dat er geen sprake is van arbeidsvermogen.
De afkoop van kleine pensioenen |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat klopt er van de berichtgeving door de Pensioenfederatie, dat er sprake zou zijn geweest van een afspraak over de afkoop van kleine pensioenen?1
Er heeft op 22 mei jl. een ambtelijk overleg plaatsgevonden tussen organisaties van pensioenuitvoerders, de SVB, UWV en de ministeries van Financiën en SZW. Tijdens dit overleg zijn verschillende oplossingsrichtingen aan de orde geweest. Afgesproken is om de besproken oplossingen uit te werken en nader binnen de departementen te beoordelen.
Bij die beoordeling bleek de oplossing die in het overleg voor de betrokkenen het meest werkbaar leek, namelijk uitstel van de betaling van de afkoopsom van een klein pensioen tot het eerste reguliere betaalmoment in de maand volgend op de ingang van de AOW, niet mogelijk gelet op de fiscale regelgeving en uitvoerbaarheid. Dit is ook gemeld in de brief van 2 juli jl. over de afkoop van een klein pensioen.2
Bent u bereid het fiscale genietingsmoment van de afkoopsom van een klein pensioen uit te stellen tot direct na de AOW-leeftijd, indien pensioenfondsen op verzoek van de deelnemer de uitbetaling van de afkoopsom van een klein pensioen uitstellen tot direct na de voor hen geldende AOW-leeftijd? Zo nee, waarom niet?
De problematiek bij de afkoop van kleine pensioenen hangt samen met de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. Hierdoor komt het vaker voor dat de afkoop van een klein pensioen plaatsvindt vóór de AOW-gerechtigde leeftijd. Hieraan kunnen nadelige financiële gevolgen zitten, doordat samenloop kan ontstaan met inkomensafhankelijke regelingen en toeslagen. Daarnaast is het mogelijk dat er AOW-premie verschuldigd is over het afkoopbedrag. Voor deze problematiek bestaat inmiddels een oplossing doordat bij de behandeling van de Verzamelwet SZW 2015 het amendement Vermeij c.s. is aangenomen.3 Er hoeft dan ook niet meer gekeken te worden naar het al dan niet mogelijk zijn van het uitstellen van het fiscale genietingsmoment. Door het aangenomen amendement wordt een keuzerecht ingevoerd in de Pensioenwet, op grond waarvan de afkoop van klein pensioen kan worden uitgesteld tot de eerste dag van de maand na de datum dat de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt. Hierbij wordt ook het fiscale doorwerkvereiste aangepast. De ingangsdatum van een klein pensioen kan worden uitgesteld tot de eerste dag van de maand na het tijdstip dat de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt zonder dat fiscaal vereist is dat wordt doorgewerkt.
Bent u bereid te kijken naar een uitbreiding van het beleidsbesluit betreffende het doorwerkvereiste, zodanig dat het vervallen van het doorwerkvereiste ook geldt voor diegenen met kleine (afkoopbare) slapersaanspraken die niet elders doorwerken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dan voor deze groep ook kijken naar de mogelijkheid van een langere periode dan tot 1 april 2015?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat een manager van een Sociale Werkplaats een ontslagvergoeding van 300.000 euro heeft gekregen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat een manager van de Sociale Werkvoorziening RWA een ontslagvergoeding van 300.000 euro heeft gekregen? Wat is de reden voor deze vergoeding en deelt u de mening dat deze ontslagvergoeding verwerpelijk is, daar medewerkers van de sociale werkplaatsen al jaren op de nullijn staan en de vergoeding uit publieke middelen wordt bekostigd?1
Uit het Jaarverslag 2013 blijkt dat in het kader van de reorganisatie, een unit-manager van het sociale werkvoorzieningsbedrijf Amfors een ontslagvergoeding heeft gekregen van € 294.476 bruto. Het gaat om een afkoop van rechten; de betreffende unit-manager heeft afgezien van verdere rechten uit hoofde van de CAR-UWO (Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst).
De vergoeding is door de instelling doorgegeven aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het kader van de openbaarmakingsplicht op grond van de Wet Normering Topinkomens (WNT). Volgens deze WNT-melding is de ontslagvergoeding toegekend in het kader van een Sociaal Plan en is deze in overeenstemming met het functieniveau en jaren dienstverband van de betrokkene.
Ik ben geen partij bij afspraken over arbeidsvoorwaarden. Ook de wijze waarop de gemeente een sw-bedrijf binnen de ambtelijke organisatie inricht, is aan de gemeente zelf.
Klopt het dat de betreffende Sociale Werkvoorziening (RWA) in financieel zwaar weer zit? Hoeveel mensen staan er bij het bedrijf op de wachtlijst?
De gemeenten die deelnemen in het Regionaal Sociaal Werkvoorzieningschap Amersfoort en omgeving (RWA) zijn binnen de wettelijke kaders verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw. De gemeenten bepalen hoe de uitvoering van de Wsw wordt vormgegeven en leggen daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Uit het jaarverslag 2013 en navraag bij RWA blijkt dat er een exploitatietekort is van 3.343.000 euro. De deelnemende gemeenten hebben in 2013 een bedrag van 1.587.000 euro bijgedragen. RWA geeft aan dat er op dit moment 45 personen op de wachtlijst staan.
Bent u bereid de ontslagvergoeding terug te draaien? Zo nee, bent u na dit zoveelste incident bereid de salarissen van managers van SW-bedrijven te normeren?
Nee. Arbeidsvoorwaarden zijn een verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers.
Wel geldt er een maximum aan mogelijke ontslagvergoedingen op grond van de Wet Normering Topinkomens (WNT). Volgens de WNT zijn ontslagvergoedingen van topfunctionarissen gemaximeerd op 75.000 euro en maximaal één jaarsalaris. De onderhavige ontslagvergoeding ligt hoger dan deze maximale ontslagvergoeding van € 75.000.
De unitmanager in kwestie was geen topfunctionaris in de zin van de WNT, omdat hij niet behoort tot het hoogste uitvoerende of toezichthoudende orgaan van Amfors en ook geen leiding gaf aan de organisatie als geheel. Dat betekent dat deze ontslaguitkering niet genormeerd is. Wél moet deze, in het kader van het «comply or explain»-principe, openbaar gemaakt worden. Dat is ook gebeurd: de vergoeding is opgenomen in het Jaarverslag 2013 van Amfors en is tevens gemeld via de meld-tool van www.topinkomens.nl. Daarbij is toegelicht dat de ontslagvergoeding is toegekend in het kader van een Sociaal Plan en dat deze in overeenstemming is met het functieniveau en aantal jaren dienstverband.
Diabeteshandelingen op het kinderdagverblijf |
|
Keklik Yücel (PvdA), Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat van de regering wordt verwacht dat zij naar aanleiding van de motie Siderius/Ypma in samenspraak met scholen, leraren en ouders van kinderen met diabetes een verkenning opstelt voor ondersteuning van kinderen met diabetes op school?1 2
Ja.
Herkent u de impasse van ouders van kinderen met diabetes dat hun kind niet op een regulier kinderdagverblijf terecht kan, omdat de leidsters de aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid van het prikken en het toedienen van insuline niet op zich willen/mogen nemen, maar dat kinderen met diabetes ook geen indicatie krijgen voor een medisch kinderdagverblijf en hierdoor geen geschikte plek in de kinderopvang kunnen vinden?
Het is mij bekend dat een kind met diabetes niet altijd op een regulier kinderdagverblijf terecht kan en dat een kind dat alleen extra zorg nodig heeft omdat het diabetes heeft, in beginsel niet in aanmerking komt voor een medisch kinderdagverblijf. Een medisch kinderdagverblijf is bedoeld voor kinderen met een achterstand in de emotionele of psychosociale ontwikkeling.
Het prikken en toedienen van insuline zijn medische handelingen en mogen alleen worden verricht door professionals die daartoe opgeleid zijn. Wanneer het kinderdagverblijf niet beschikt over een medisch geschoolde medewerker, is het om deze reden niet mogelijk om een kind met diabetes op te vangen. In voorkomende gevallen zijn er echter wel mogelijkheden dat een regulier kinderdagverblijf in samenspraak met de zorg tot een oplossing komt. In andere gevallen kan worden uitgeweken naar een kinderdagverblijf waar verpleegkundige zorg geboden wordt. Zo lossen sommige kinderdagverblijven dit op door afspraken te maken met een wijkverpleegkundige. De wijkverpleegkundige verricht de medische handelingen op het kinderdagverblijf en is beschikbaar bij complicaties.
Ziet u mogelijkheden om het meten van de bloedsuikerspiegel en het toedienen van insuline bij diabetes ook op kinderdagverblijven niet als medisch handelen te definiëren en eenzelfde verkenning voor kinderen met diabetes op het kinderdagverblijf uit te voeren zodat kinderen met diabetes zorgeloos naar een regulier kinderdagverblijf kunnen?
Zoals ik in mijn vorige antwoord aangaf, is in Nederland de toediening van insuline een medische handeling. Mijn collega van OCW gaat naar aanleiding van ondermeer deze vraag in samenspraak met VWS, een verkenning uitvoeren naar onder andere de invulling van de zorg aan leerlingen met diabetes op school. De Tweede Kamer zal in oktober worden geïnformeerd over de resultaten. Ik wacht de uitkomst van deze verkenning, die eveneens van belang kan zijn voor de kinderopvang, met belangstelling af. Ik zie om die reden geen noodzaak om een aparte verkenning uit te voeren.
Is het waar dat 16% van de ouders minder gaat werken en 14% zelfs stopt met werken, omdat hun kind met diabetes geen passende plek binnen het onderwijs danwel de kinderopvang kan vinden? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?3
Het onderzoek waaraan wordt gerefereerd is door het Diabetes Fonds uitgevoerd onder 606 ouders van kinderen met diabetes in de leeftijd van 4 tot 12 jaar (30% van de totale groep). Er is alleen onderzoek gedaan naar kinderen met diabetes op de basisschool. Kinderen met diabetes in de kinderopvang zijn niet meegenomen in dit onderzoek.
Navraag van het Diabetes Fonds bij ouders en zorgverleners laat zien dat ouders van kinderen met diabetes (onder de 4 jaar) in de kinderopvang eveneens tegen een soortgelijke problematiek aanlopen. Er zijn kinderdagverblijven die kinderen met diabetes aannemen, maar dit is niet het algemene beeld. Volgens het Diabetes Fonds gaat het echter om een relatief kleine groep kinderen van naar schatting minder dan 1.000. Ondanks dit geringe aantal is het jammer dat een deel van de kinderdagverblijven geen oplossing heeft gevonden om deze kinderen opvang te bieden en zich genoodzaakt zien deze kinderen te weigeren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zijn er wel mogelijkheden bij reguliere kinderopvanginstellingen om de juiste zorg te organiseren.
De eerder genoemde verkenning naar de zorg aan leerlingen met diabetes op school, kan mogelijk handvatten bieden voor ondernemers in de kinderopvang.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg kinderopvang op 24 september 2014?
Ja.
Het niet-uitvoeren van verplichte inspecties bij kinderopvang |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Verplichte inspectie bij kinderopvang niet altijd uitgevoerd»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering in het artikel dat bijna de helft van de Nederlandse gemeenten niet de verplichte jaarlijkse controles uitvoert en dat daarmee 7.3% van de kinderopvangcentra niet geïnspecteerd is? Zijn deze cijfers een verbetering of verslechtering ten opzicht van de cijfers die de Inspectie van het Onderwijs publiceerde in maart 2014 in haar rapport «Kwaliteit gemeentelijk toezicht kinderopvang 2012/2013»?
De uitvoering van de gemeentelijke taken op het gebied van toezicht en handhaving in de kinderopvang is in de afgelopen jaren stapsgewijs verbeterd. Om deze positieve ontwikkeling in de komende periode verder voort te zetten heb ik samen met de betrokkenen bij het toezicht en de handhaving in de kinderopvang een aantal maatregelen genomen. Zie daarvoor de antwoorden op de antwoorden op de vragen 3 en 7.
Het in het bericht genoemde cijfer van 7.3% over 2013 is een verbetering van de uitvoering van de gemeentelijke toezichttaak ten opzichte van 2012. In 2012 bedroeg het percentage niet geïnspecteerde kinderopvangcentra nog meer dan 10%. Voor een nadere duiding van ontwikkelingen in de gemeentelijke toezichttaak verwijs ik vooruit naar het rapport «Kwaliteit gemeentelijk toezicht kinderopvang 2013/2014» van de Inspectie van het Onderwijs dat ik eind 2014 aan uw Kamer zal aanbieden.
Bent u het eens met de constatering van de gemeente Utrecht dat niet alle kinderopvangcentra kunnen worden geïnspecteerd, omdat er te weinig geld wordt vrijgemaakt door het Rijk en daardoor personeelstekorten ontstaan? Zo nee, wat is volgens u de reden dat niet alle kinderopvangcentra geïnspecteerd kunnen worden?
Ik ben het niet met de gemeente Utrecht eens dat de rijksoverheid te weinig geld vrijmaakt. Met de VNG zijn hierover afspraken gemaakt. Op basis van deze afspraken stort de rijksoverheid jaarlijks een bedrag in het gemeentefonds voor de uitvoering van de toezicht- en handhavingstaken. Dit bedrag is naar mijn oordeel voldoende om alle inspecties uit te kunnen voeren. Begin 2015 evalueer ik overigens de geldende afspraken met de VNG.
In september 2013 heeft mijn ministerie een seminar georganiseerd over de effectiviteit van de handhaving in de kinderopvang. Tijdens het seminar bleek onder meer dat het plannen van inspecties, de monitoring van de voortgang en het relatiebeheer tussen gemeenten en GGD’en zeer belangrijk zijn voor het welslagen van het uitvoeren van de wettelijke inspectietaak. Met deze kennis heb ik samen met de partners in het toezicht en de handhaving van de kinderopvang een aantal maatregelen genomen zodat binnen de huidige kaders meer resultaten kunnen worden gerealiseerd. Zie voor de afzonderlijke maatregelen het antwoord op vraag 7.
Hoe staat het bericht dat het huidige toezicht niet op orde is in verhouding tot de vormgeving van het Nieuw Toezicht waarmee u controles door de GGD en handhaving door de gemeenten anders wilt gaan vormgeven?
Ik bestrijd het beeld dat het huidige toezicht niet op orde is. De omslag naar meer kwaliteitstoezicht met Het Nieuwe Toezicht vraagt een herijking van de kwaliteitseisen en een verdere professionalisering en toerusting van toezichthouders en handhavers. Daar zet ik met het project Het Nieuwe Toezicht in de komende periode op in. Tegelijkertijd werk ik samen met de overheidspartners betrokken bij het toezicht en de handhaving aan maatregelen gericht op het verbeteren van het plannen van inspecties, de monitoring van de voortgang en het relatiebeheer tussen gemeenten en GGD’en. Zo worden de condities waaronder de gemeenten en GGD’en met het Nieuwe Toezicht gaan werken geoptimaliseerd.
Heeft u informatie over de aantallen geïnspecteerde gastouderbureaus? Is hier ook sprake van te weinig inspecties? Zo ja, hoeveel gastouderbureaus zijn in 2013 geïnspecteerd? Als dit niet bekend is, kunt u dit achterhalen en de Kamer hierover informeren?
Voor gastouderbureaus geldt (net als voor kindercentra, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang) dat wettelijk bepaald is dat alle bureaus jaarlijks in ieder geval één keer dienen te worden geïnspecteerd. Op basis van een eerste raming van de Inspectie van het Onderwijs zijn in 2013 niet alle gastouderbureaus geïnspecteerd: volgens voorlopige cijfers is 90% geïnspecteerd en 10% niet. Dit cijfer geef ik u onder voorbehoud. De definitieve cijfers heb ik nog niet tot mijn beschikking. Op basis van het rapport van de Inspectie van het Onderwijs (zie mijn antwoord bij vraag 2) zal ik u daarover preciezer informeren. Ik verwacht dat de maatregelen die ik ter verbetering van de uitvoering van de toezicht- en handhavingstaak samen met de overheidspartners heb genomen (zie het antwoord op vraag 7) in de komende periode ook een positief effect zullen hebben op de gerealiseerde inspecties bij gastouderbureaus.
Bent u voornemens maatregelen te treffen ten aanzien van gemeenten die hun cijfers over de aantallen geïnspecteerde kinderopvangcentra niet willen publiceren?
Het jaarverslag van de gemeente over de uitvoering van toezicht en handhaving kinderopvang is openbaar. Het is geen verplichting voor de gemeente om het jaarverslag op de site van «Waarstaatgemeente.nl» te laten publiceren. Deze keuze behoort tot de verantwoordelijkheid van de gemeente, niet tot die van de rijksoverheid.
Bent u voornemens maatregelen te treffen zodat in 2014 wel alle kinderopvangcentra minimaal één keer worden geïnspecteerd? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u? Zo nee, waarom niet?
Om de uitvoering van de toezicht- en handhavingstaken verder te verbeteren heb ik in overleg met de betrokken overheidspartners een aantal maatregelen genomen.
Allereerst is in de Gemeenschappelijke Inspectie Ruimte (GIR) een planningsmodule ontwikkeld. Deze planningsmodule maakt het voor GGD’en en gemeenten gemakkelijker om inspecties in te plannen en om bij te sturen.
Ten tweede hebben de VNG en GGD GHOR Nederland een handreiking met best practices voor alle GGD’en en gemeenten opgesteld. Deze handreiking is in nauwe samenwerking met de Inspectie van het Onderwijs en een aantal gemeenten en GGD’en ontwikkeld. De handreiking wordt in september 2014 vastgesteld en geïmplementeerd in de uitvoering. Ik heb de verwachting dat met behulp van de planningsmodule en de handreiking gemeenten en GGD’en beter in staat zijn de wettelijk verplichte inspecties uit te voeren. Ik verwacht dat hiermee het aantal uitgevoerde inspecties verder zal toenemen.
Ten derde zijn er door de Inspectie van het Onderwijs verbetertrajecten met verschillende gemeenten afgesproken om de uitvoering van de inspecties op het wettelijke niveau te krijgen. Deze verbetertrajecten volg ik via mijn contacten met de Inspectie van het Onderwijs actief.
De teruggave van kinderopvangtoeslag in 2012 |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Herinnert u zich nog dat in 2012 veel ouders de teruggave van de kinderopvangtoeslag waren misgelopen omdat de regels werden veranderd en ouders onvoldoende geïnformeerd waren over het feit dat de kinderopvangtoeslag alleen nog per twee maanden kon worden teruggevraagd en u na 700 meldingen hebt besloten de nieuwe regels in te trekken?1 2 3
Ja.
Acht u het wenselijk dat er nog steeds ouders zijn die geen duidelijkheid hebben van de Belastingdienst over de teruggave van de kinderopvangtoeslag in 2012 en bij navraag van de Belastingdienst te horen kregen dat ze hierover eind 2014 bericht zullen ontvangen?4
Vanzelfsprekend vind ik het gewenst dat aanvragers van toeslagen zo snel mogelijk zekerheid krijgen over de rechtmatigheid van hun aanvraag en de daarop gebaseerde toekenning. Belastingdienst/Toeslagen werkt daar hard aan en is continu bezig met procesoptimalisatie. Zo is onlangs begonnen met het verwerken van maandopgaven, met geleverde uren opvang, van kinderopvanginstellingen die een convenant hebben met Belastingdienst/Toeslagen. Verwacht wordt dat het proces van definitief toekennen hierbij wordt versneld. Voor een uitgebreidere toelichting verwijs ik naar mijn brief van 26 oktober 20125.
Ik hecht er echter aan te benadrukken dat de systematiek van toeslagen is gebaseerd op een bepaalde procesgang. De kinderopvangtoeslag wordt uitgekeerd conform de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Dat betekent dat de burger een aanvraag doet op basis van een geschat inkomen, een geschat aantal af te nemen opvanguren en een inschatting van het aantal te werken uren. De toeslag wordt maandelijks uitgekeerd als voorschot.
Burgers moeten lopende het toeslagjaar relevante wijzigingen zelf doorgeven aan de Belastingdienst. Na afloop van het toeslagjaar wordt gestart met de vaststelling van de definitieve toekenning van de kinderopvangtoeslag. Voor deze definitieve toekenning voert Belastingdienst/Toeslagen een aantal rechtmatigheidscontroles uit op draagkracht, uren en tarieven. Hierbij wordt nagegaan welk inkomen is genoten, wordt derdeninformatie van de kinderopvanginstellingen (jaaropgaven) gebruikt en waar nodig wordt aanvullende informatie aan de aanvrager gevraagd.
Dit proces (het opvragen van informatie, de behandeling en controle ervan) vraagt de nodige tijd1.
Hoeveel ouders hebben nog geen duidelijkheid van de Belastingdienst over de teruggave van de kinderopvangtoeslag in 2012?
Er zijn 8.000 ouders die een aanvraag hebben gedaan na 2012. Hiervan hebben er tot begin september 2014 3.700 een definitieve beschikking ontvangen.
Ten aanzien van de resterende aanvragen is het onderzoek in het kader van de rechtmatigheid nog niet afgerond en om die reden is de definitieve beschikking nog niet afgegeven. Zoals eerder opgemerkt vraagt het proces van het opvragen van informatie, de behandeling en controle ervan de nodige tijd.6
Acht u het wenselijk dat ouders hierdoor in financiële problemen kunnen komen, de kinderopvang niet meer kunnen betalen, de kinderen van de opvang moeten halen of zelfs moeten stoppen met werken?
Kunt u toelichten of ouders de misgelopen rente met betrekking tot de teruggave van de kinderopvangtoeslag teruggestort krijgen of moeten zij dit voor lief nemen?
Bent u bereid deze vragen voor het Algemeen overleg kinderopvang op 24 september 2014 te beantwoorden?
Het herkeuren van Wajongers |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u er van op de hoogte dat de informatie over de herkeuringen tot onrust onder Wajongers leidt?
UWV heeft nadat de Participatiewet door de Eerste Kamer is aangenomen alle Wajongers geïnformeerd over de aanstaande veranderingen als gevolg van de Participatiewet. Dit is een begin van de voorlichtingscampagne die UWV de komende maanden zal houden. Ik begrijp dat de herbeoordeling op zichzelf vragen oproept bij de Wajongers en hun ouders. Voor de huidige Wajongers verandert er echter weinig. Vanaf 1 januari 2018 kunnen zij met een verlaging van de uitkering van 75 naar 70 procent van het wettelijk minimumloon te maken krijgen. Dit is ook wat in de brief van UWV duidelijk is aangegeven. UWV heeft een heldere campagne opgezet, waardoor Wajongers te weten zijn gekomen waar ze met verdere vragen terecht kunnen. Daarnaast is het nog van belang te vermelden dat Wajongers in aanmerking komen voor de garantiebanen die werkgevers hebben toegezegd op basis van het sociaal akkoord. Ik verwacht daarom dat een flink aantal Wajongers een baan zullen vinden.
Waarom is er voor gekozen om mensen met een Wajong-uitkering niet te vertellen wanneer ze worden herkeurd? Acht u het wenselijk dat een deel van deze mensen drie jaar in onzekerheid blijft over het moment van herkeuring? Bent u bereid om in overleg met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) alsnog te komen met een planning waardoor iedere Wajonger te horen krijgt in welk jaar en welk kwartaal de herkeuring plaats vindt?
Wajongers krijgen wel degelijk te horen wanneer zij beoordeeld zullen worden op arbeidsvermogen. UWV is echter bezig met de implementatie van de Invoeringswet Participatiewet. Een goede voorbereiding is cruciaal voor deze operatie. Op dit moment is nog niet te zeggen welke Wajonger in welk kwartaal beoordeeld zal worden. Wanneer dit wel duidelijk is, wordt dit natuurlijk gecommuniceerd. Dit geldt natuurlijk ook voor de vraag of Wajongers bij UWV beoordeeld moeten worden of dat UWV reeds voldoende gegevens over hen heeft in het bestaande dossier.
Waarom wordt de Wajongers niet duidelijk gemaakt op basis van welke criteria de herkeuring plaats vindt en wat ze kunnen verwachten?
De criteria zijn duidelijk omschreven in het Schattingsbesluit dat in de Tweede en Eerste Kamer is voorgehangen. In het kader van deze voorhangprocedure is dit ontwerpbesluit gepubliceerd in de Staatscourant.
Ook hierbij geldt dat UWV op zorgvuldige wijze de Wajongers hierover zal informeren. UWV heeft ervoor gekozen dit later dit jaar te doen. In de brief die UWV in juli aan Wajongers gestuurd heeft is onder meer aangegeven dat er voor het einde van het jaar nog een brief zal volgen. Daarmee worden Wajongers uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst in hun regio.
Bent u bereid om in samenwerking met het UWV Wajongers te informeren over de beoordelingscriteria, de manier waarop ze zich op hun herkeuring kunnen voorbereiden en alle mogelijkheden voor persoonlijk advies en ondersteuning? Graag een toelichting op uw antwoord.
Reeds eerder is toegezegd dat UWV Wajongers zal informeren over de beoordeling op arbeidsvermogen. De komende tijd zal deze informatie aan Wajongers tijdig en op een toegankelijke manier worden verstrekt.
Het artikel ‘Bijkomen van de bijstand’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bijkomen van de bijstand»1
Ja.
Klopt het getal in het artikel dat volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) 25 procent van de werklozen, ruim 100.000 personen, permanent vrijgesteld is van sollicitatieplicht? Wat zijn daarvan de exacte redenen? Zo nee, wat is dan het percentage?
Volgens de meest recente gegevens van het CBS had in december 2012 22% van de huishoudens met een bijstandsuitkering en waarvan de oudste aanvrager tussen de 27 en 65 jaar was, een ontheffing van de arbeidsverplichting. In totaal ging het om 67.940 huishoudens. Op dit moment zijn geen gegevens beschikbaar over de exacte redenen van de ontheffing van de arbeidsverplichting. Ik zal het CBS verzoeken om bij een volgend CBS-onderzoek ook de redenen van de ontheffing van de arbeidsverplichtingen te betrekken.
Klopt het dat gemeenten naast deze formele vorm van vrijstelling ook nog veelvuldig informeel vrijstellingen geven? Om welke aantallen gaat het naar uw schatting dan en wat zijn hiervan de redenen?
Uit het onderzoek «De invloed van ontheffingen op de arbeidsparticipatie van WWB’ers»2 van de Inspectie SZW blijkt dat er naast de formele ontheffingen ook informele ontheffingen van de arbeidsverplichtingen voorkomen. Ik hecht eraan te benadrukken dat bij het tijdelijk ontheffen van de arbeidsverplichtingen in de WWB, individueel maatwerk het uitgangspunt is en dat het een gemeentelijke bevoegd- verantwoordelijkheid betreft.
In hoeveel van voornoemde gevallen van formele en informele vormen van vrijstelling gaat het om vakantie (kort en langdurig) waardoor bijstandsontvangers niet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt en ook niet zelf actief zoeken?
Zoals ik heb toegezegd in het Algemeen Overleg WWB onderwerpen d.d. 26 juni 2014 zal ik met betrekking tot het onderwerp «WWB en vakantie» nagaan hoe gemeenten hiermee omgaan en vervolgens uw Kamer hierover informeren.
Wat zijn de gevolgen van het voornoemde groot aantal vrijstellingen voor de kans op werk voor de bijstandsontvangers inclusief de kans op tijdelijk werk en seizoenswerk?
Het uitgangspunt van de Wet werk en bijstand is «werk boven uitkering». Dit impliceert dat iedereen zoveel mogelijk naar vermogen dient te participeren en een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen tot het hoogst nodige beperkt dient te worden. Overigens is wel bekend dat een deel van de ontheffingen om medische reden wordt verleend en een ander deel de doelgroep alleenstaande ouders met jonge kinderen tot 5 jaar betreft. Daarbij merk ik op dat een tijdelijke ontheffing uitsluitend de arbeidsverplichtingen betreft, maar de re-integratieverplichtingen onverlet laat. Hierdoor kan voorkomen worden dat de afstand tot de arbeidsmarkt wordt vergroot.
Wat zijn de gevolgen voor de uitstroom naar betaald werk?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u eraan doen om het groot aantal vrijstellingen terug te dringen overeenkomstig het advies van de inspectie SZW uit 2013?
Uit CBS-cijfers blijkt dat in de afgelopen jaren de (tijdelijke) ontheffing van de arbeidsplicht is gedaald van 35% in 2008 tot 22% in 2012. In dit verband is verder de wetswijziging in het kader van de WWB maatregelen, die per 1 januari 2015 in werking treedt, van belang. Immers hierbij worden de spelregels met betrekking tot de algehele arbeids- en re-integratieverplichting alsmede de arbeidsverplichtingen en maatregelen geharmoniseerd en geüniformeerd. Ook is geregeld dat personen die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn, worden uitgezonderd van de arbeids- en re-integratieplicht alsmede de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie. Met de genoemde wetswijziging komen op uitvoeringsniveau extra instrumenten beschikbaar, teneinde de WWB beter te kunnen handhaven.
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Inspectie SZW waaruit blijkt dat ongeveer tweederde van de bijstandsontvangers om uiteenlopende redenen niet aan het werk wil, daar niet actief naar op zoek is of daar niet beschikbaar voor is?
Zie antwoord vraag 7.
Ongewenste gevolgen van de premiekorting voor oudere werknemers |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Voor hoeveel werknemers ontvangen werkgevers op dit moment een premiekorting?
In de monitor arbeidsmarkt die tweemaal per jaar aan de Kamer wordt aangeboden, wordt gerapporteerd over het aantal lopende premiekortingen. De meest recente rapportage dateert van april 20141. Uit deze monitor blijkt dat er ultimo augustus 2013 35.200 lopende premiekortingen (m.i.v. 1 januari 2013 mobiliteitsbonussen) voor oudere werknemers zijn.
Heeft u de cijfers van het aantal werknemers van 50 jaar of ouder die na 3 jaar werken met premiekorting in vaste dienst zijn genomen? Zo nee, bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
Deze cijfers zijn niet beschikbaar. De premiekorting voor ouderen is er op gericht de kansen op het vinden van een baan voor uitkeringsgerechtigde ouderen te laten toenemen, door het voor werkgevers financieel aantrekkelijker te maken deze groep in dienst te nemen. Hoewel het wenselijk is dat oudere werknemers na afloop van een premiekorting aan de slag blijven, is er geen voorkeur of dit bij dezelfde of een andere werkgever gebeurt. De premiekorting richt zich vooral op het bevorderen van de uitstroom naar werk van oudere uitkeringsgerechtigden. Dit vergroot hun werkervaring, kennis en vaardigheden en daarmee ook hun kansen op werk, ook bij andere werkgevers. Daarom is vanuit het doel van de premiekorting geen urgentie om te onderzoeken in welke mate ouderen na 3 jaar werken in vaste dienst genomen worden.
Kunt u een overzicht geven van de 25 werkgevers die het meeste werknemers met premiekorting in dienst hebben? Zo nee, waarom niet?
Zijn er sectoren waar er substantieel meer gebruik wordt gemaakt van premiekortingen?
Er zijn signalen dat werkgevers in de taxibranche oudere werknemers ontslaan en inruilen voor werknemers met premiekorting; bent u bereid na te gaan of het middel premiekorting in deze branche het gewenste resultaat heeft? Zo nee, waarom niet?
Deze signalen zijn mij niet bekend. Hoewel het wenselijk is dat oudere werknemers na afloop van een premiekorting in vaste dienst genomen worden, richt de premiekorting zich vooral op het bevorderen van de uitstroom naar werk van oudere uitkeringsgerechtigden. Met name ouderen hebben deze ondersteuning nodig, omdat zij moeizaam uitstromen uit een uitkering. Door de middelen te richten op het bevorderen van het in dienst nemen van ouderen wordt aangesloten bij de problematiek die ouderen ervaren. Daarmee worden overheidsmiddelen zo efficiënt mogelijk ingezet (zie ook antwoord bij vraag 2).
Het ligt bovendien niet voor de hand dat werkgevers de premiekorting en de proefplaatsing aangrijpen om oudere werknemers te ontslaan om vervolgens andere oudere werklozen aan te nemen. Tijdens een dienstverband investeren werkgevers namelijk in bedrijfsspecifieke kennis en vaardigheden van personeel. Dit kan zowel door het aanbieden van formele scholing als door het leren op de werkvloer plaatsvinden. Nieuwe medewerkers beschikken vaak niet voldoende over de kennis en vaardigheden die nodig zijn om optimaal in een bepaald beroep te functioneren. Het bijbrengen van deze kennis en vaardigheden vergt daarom doorgaans inwerktijd. Deze inwerktijd of scholing gaat doorgaans gepaard met kosten voor de werkgever, omdat nieuwe werknemers nog niet volledig productief ingezet kunnen worden. Het is daarom vaak niet rendabel voor werkgevers om personeel te ontslaan en nieuw personeel in dienst te nemen waarvoor de loonkosten lager liggen.
Wat is uw reactie op het feit dat de vacaturesite voor taxichauffeurs Taxiwerq nadrukkelijk de uitkeringsvorm uitvraagt bij dit sollicitatieformulier: http://www.taxiwerq.nl/solliciteren?
In de gelijke behandelingswetgeving is het hebben van een uitkering geen discriminatiegrond die als zodanig door die wetten wordt beschermd. Mocht echter het uitsluiten van mensen met een uitkering indirect onderscheid tot gevolg hebben op een wel door deze wetten genoemde grond, dan is het vragen naar een uitkeringsachtergrond in een sollicitatieformulier wel verboden. Te denken valt aan een sollicitant met een handicap of ziekte op grond waarvan hij een uitkering ontvangt en de werkgever hem dientengevolge niet voor een functie in aanmerking laat komen.
In onderhavige casus lijkt echter sprake van het omgekeerde; uitkeringsgerechtigden lijken een pre te hebben. Overigens kunnen er ook andere beweegredenen dan de premiekorting een rol spelen om de uitkeringsvorm uit te vragen, bijvoorbeeld in verband met scholingsfaciliteiten van de uitkeringsinstanties. Dit draagt bij aan het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van de betreffende groepen.
Is het waar dat de loonkosten gedurende 3 jaar ruim 25.000 euro lager kan zijn, indien de werknemer tussen de 50 en 61 jaar oud is en vanuit de WW gaat werken, ten opzichte van een werknemer waarbij geen premiekorting en proefplaatsing van toepassing is? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
De premiekortingsregeling houdt in dat een werkgever die een uitkeringsgerechtigde werknemer van 50 jaar of ouder (of een arbeidsgehandicapte werknemer) in dienst neemt, een premiekorting mag toepassen van maximaal € 7.000 euro, gedurende maximaal 3 jaar. Gedurende de 3 jaar in totaal derhalve € 21.000. De proefplaatsing houdt in dat UWV toestaat dat een werknemer met een uitkering van het UWV twee maanden mag komen werken op proef met behoud van uitkering. Tijdens de proefplaatsing is er geen loon verschuldigd. Overigens moet de werkgever bij de inzet van een proefplaatsing wel de intentie hebben om direct aansluitend aan de proefplaatsing de werknemer een baan aan te bieden van dezelfde omvang voor minimaal 6 maanden. Onderzoek heeft aangetoond dat de premiekorting een licht positief effect heeft op de uitstroomkansen van ouderen. De premiekorting en de proefplaatsing kunnen net het duwtje in de rug zijn voor een werkgever om een oudere uitkeringsgerechtigde in dienst te nemen.
De afgelopen jaren is veel vooruitgang geboekt met het versterken van de arbeidsmarktpositie van ouderen. Voor het zevende achtereenvolgende jaar is de gemiddelde uittreedleeftijd toegenomen. De sterke stijging van de uittreedleeftijd is ook zichtbaar in een stijging van de arbeidsparticipatie van ouderen. De situatie is echter een stuk minder rooskleurig wanneer ouderen eenmaal werkloos zijn geworden. Zij vinden dan moeizaam een baan. Van de werklozen van 55 jaar heeft gemiddeld genomen 45 procent binnen één jaar een baan gevonden. Bij werklozen van 60 jaar is dit percentage gedaald tot bijna 20 procent. De premiekorting voor oudere uitkeringsgerechtigden en de proefplaatsing grijpen aan bij deze problematiek en bevorderen de baankansen voor oudere uitkeringsgerechtigden. Derhalve acht ik het financiële voordeel gerechtvaardigd.
Per 1 januari 2013 zijn de regels rond premiekorting aangepast; in de memorie van toelichting staat: «De focus verschuift van het in dienst houden naar het in dienst nemen van oudere werknemers»; acht u het wenselijk dat door proefplaatsing en premiekorting het voor werkgevers aantrekkelijk is om oudere werknemers te ontslaan en in te ruilen voor oudere werkzoekenden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het bovenstaande is aangegeven, is de premiekorting voor uitkeringsgerechtigde ouderen voornamelijk bedoeld om de uitstroomkansen van deze groep mensen te vergroten. Dat sluit het best aan op de knelpunten op de arbeidsmarkt. De positie van mensen die in dienst zijn is over het algemeen beter. Het is daarom kostbaar en niet nodig om werkgevers financieel te ondersteunen voor mensen die al in dienst zijn. Bovendien is het waarschijnlijk lang niet altijd rendabel voor werkgevers om personeel te ontslaan en nieuw personeel in dienst te nemen waarvoor de loonkosten lager liggen. Derhalve zie ik nu geen aanleiding om de regeling te wijzigen op dit punt.
Bent u bereid om een onderzoek te (laten) doen naar de effectiviteit van premiekorting en de gevolgen die de premiekorting heeft voor oudere werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd waarbij geen premiekorting van toepassing is? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Er is al eens eerder onderzoek verricht naar de effectiviteit. Uit onderzoek van SEO3 blijkt dat de mobiliteitsbonus tot 13% extra banen leidt in de groep uitkeringsgerechtigden ouder dan 50 jaar. Dat zijn circa 5.000 extra banen voor oudere werkzoekenden. Een mobiliteitsbonus kan dus net een extra duwtje in de rug geven om het voor een werkgever aantrekkelijk te maken om een oudere uitkeringsgerechtigde in dienst te nemen. Het gebruik van de regeling wordt jaarlijks bijgehouden en gepubliceerd via de monitor arbeidsmarkt en in 2019 zal de regeling worden geëvalueerd. Derhalve zie ik nu geen aanleiding om verder onderzoek te verrichten naar de effectiviteit van premiekortingen in relatie tot arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.
Het bericht dat er gigantische onrust heerst onder alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering vanwege fors inkomensverlies in 2015 |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Begrijpt u de heersende onrust onder alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering als gevolg van een enorme inkomensachteruitgang in 2015?1 Zo ja, gaat u dit inkomensverlies ongedaan maken in de begroting 2015 en de uitkeringen juist verhogen opdat mensen weer kunnen rondkomen?
Ik ben me ervan bewust dat aankomende veranderingen onrust met zich mee kunnen brengen bij gezinnen met kinderen in de bijstand. Een tijd van verandering brengt namelijk de nodige onzekerheid met zich mee. Dit proberen we bij huishoudens weg te nemen door, samen met onder andere gemeenten, duidelijk en tijdig te communiceren over de komende veranderingen.
De maatregelen in de Wet hervorming kindregelingen zullen met name in 2015 in werking treden en dus in samenhang met andere maatregelen zichtbaar worden in de koopkrachtontwikkeling in 2015. Dit zal weergegeven worden in de begroting van SZW voor 2015. Het kabinet zal dit koopkrachtbeeld wegen in haar besluitvorming voor de begroting van de komende jaren, waarbij ook bijzondere aandacht zal zijn voor de koopkrachtontwikkeling van alleenstaande ouders in sociaalminimumuitkeringen. Over de besluitvorming zal in de begroting 2015 worden gerapporteerd.
Klopt de constatering van de FNV dat alleenstaande ouders in de bijstand er jaarlijks 500 euro op achteruit gaan? Zo nee, kunt u dit ontkennen?
Alleenstaande ouders met een minimumuitkering hebben vanaf januari 2015 minder inkomen. Echter de inkomensgevolgen staan nog niet vast en hangen mede samen met de augustusbesluitvorming. Uw Kamer wordt hierover op Prinsjesdag geïnformeerd.
Hoeveel alleenstaande ouders in de bijstand hebben te kampen met een inkomensachteruitgang in 2015, en hoeveel kinderen, als gevolg van welke wetten en maatregelen en welk (totaal)bedrag aan bezuinigingen? Welke maatregelen ter compensatie worden er in 2015 getroffen? Wat is het gemiddelde bedrag dat alleenstaande ouders in de bijstand erop achteruit gaan in 2015 met 1, 2 en 3 of meer kinderen?
De Wet hervorming kindregelingen harmoniseert de inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders en maakt de stap om te gaan werken vanuit de bijstand financieel lonend.
De aanvulling voor alleenstaande ouders in de minimumregelingen vervalt, evenals de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting. In de plaats daarvan komt er een alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget. Ook worden de eerste en tweede kindbedragen in het kindgebonden budget verhoogd. Desalniettemin is de verhoging van het kindgebonden budget – middels alleenstaande ouderkop en verhoging kindbedragen – niet voldoende om het wegvallen van de aanvulling in de minimumregelingen te compenseren. In het wetsvoorstel is opgenomen dat het afschaffen van de aanvulling voor alleenstaande ouders betrekking heeft op circa 78.500 alleenstaande ouders in de bijstand. Dat wil overigens niet zeggen dat zij er allemaal op achteruit gaan. Er zijn namelijk meer factoren die van invloed zijn op het koopkrachtbeeld. In 2015 geldt voor circa 5.000 van deze alleenstaande ouders in de bijstand een overgangsrecht waardoor de verlaging van de uitkering in de bijstand wordt uitgesteld tot 1 januari 2016.
De mate van inkomensachteruitgang van alleenstaande ouders in de bijstand is afhankelijk van enkele factoren, zoals het aantal minderjarige kinderen, maar ook de leeftijd van deze kinderen. Bovendien staan de inkomensgevolgen nog niet vast en hangen mede samen met de augustusbesluitvorming. Uw Kamer wordt hierover op Prinsjesdag geïnformeerd.
Wat is de gerealiseerde koopkracht van alleenstaande ouders in de bijstand met 1,2 en 3 of meer kinderen in de jaren 2006 tot en met 2013?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over de gerealiseerde koopkrachtontwikkeling van alleenstaande ouders in de bijstand. Noch het CBS noch het CPB maakt deze uitsplitsing. Wel publiceert het CPB jaarlijks in de Macro Economische Verkenning de statische koopkrachtontwikkeling van alleenstaande ouders in de bijstand. Tabel 1 toont deze informatie, afgezet tegen de statistisch mediane koopkrachtontwikkeling van alle huishoudens.
Mediaan koopkracht alle huishoudens
Alleenstaande ouders in de bijstand
2006
1,8
2,6
2007
1,7
1,2
2008
– 0,1
– 0,3
2009
1,7
3,3
2010
– 0,5
– 0,5
2011
– 1,0
– 0,6
2012
– 2,4
– 2,0
Welk effect hebben deze maatregelen op de omvang van de groep mensen met een risico op armoede? Worden alleenstaande ouders in de bijstand rijker of armer door de verschillende kabinetsmaatregelen in 2015? In welke mate? Wat vindt u hiervan?
Het SCP heeft in opdracht van de regering de maatschappelijke effecten van het oorspronkelijke Wetsvoorstel hervorming kindregelingen voor gezinnen onderzocht. Aanleiding hiervoor was een ingediende motie van het lid Ester van de Eerste Kamer. Het SCP concludeert in haar rapport dat door de hervorming van de kindregelingen het armoedepercentage bij kinderen (volgens de niet-veel-maar-toereikend-grens van het CBS) naar verwachting met 0,2% afneemt. Het percentage volwassenen in armoede stijgt daarentegen met 0,1%. Op de totale armoede is naar verwachting per saldo geen effect. Een reden hiervoor is dat het totale inkomenseffect klein is. Het SCP concludeert verder dat de maatregelen naar verwachting nauwelijks gevolgen hebben voor de mate van sociale uitsluiting. De Begrotingsafspraken 2014 hebben de inkomensgevolgen van het eerder ingediende wetsvoorstel verzacht, waardoor daar waar negatieve effecten van de hervorming werden gesignaleerd, deze naar verwachting van de regering kleiner zijn dan het SCP heeft geraamd.
Werk is de beste manier om – duurzaam – uit de armoede te raken. Door de financiële positie van ouders te verbeteren en te versterken wordt de kans dat kinderen opgroeien in armoede verkleind. Dit doet het kabinet door werken voor alleenstaande ouders meer lonend te maken en het verhogen van de arbeidskorting.
Klopt het dat achter deze maatregelen het idee schuilt gaat dat de overheidsfinanciën op orde gebracht moeten worden en alleenstaande ouders in de bijstand door een lager inkomen sneller aan het werk zullen gaan? Zo ja, hoeveel alleenstaande ouders worden in 2015 aan een betaalde baan – dus niet het werken zonder loon principe dat u ook hanteert voor uitkeringsgerechtigden – geholpen? Bent u bereid dit te monitoren en de Kamer hierover nadien te informeren?
Oogmerk van de hervorming is het stelsel van kindregelingen te vereenvoudigen, de arbeidsparticipatie te verhogen en inkomensondersteuning te bieden waar die het hardst nodig is. Daarnaast is de hervorming ook een versobering om te zorgen dat het stelsel ook in de toekomst houdbaar blijft. Wel is de regering ervan overtuigd dat het voorliggende wetsvoorstel een positief effect op de arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders zal hebben en de positieve trend rondom de arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders ook de komende jaren stand zal houden.
Conform de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) worden de artikelen van de begroting periodiek doorgelicht en daarmee onderzocht op doelmatigheid en doeltreffendheid. Volgens planning zal artikel 10 (tegemoetkoming ouders, waaronder AKW en WKB) in 2018 worden doorgelicht. De evaluatie van het wetsvoorstel zal daarin meelopen. Daarnaast publiceert het CBS frequent statistieken over de arbeidsparticipatie, waarbij ook aandacht is voor de samenstelling van huishoudens. In de Monitor Arbeidsmarkt, die tweemaal per jaar door de Minister van SZW aan de Tweede Kamer aangeboden wordt, zal voortaan ook aandacht besteed worden aan de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie uitgesplitst naar de samenstelling van het huishouden.
Erkent u dat het verarmen van mensen die toch al geen cent te makken hebben pervers is en leidt tot maatschappelijke onrust en sociale uitsluiting? Zo ja, gaat u daarmee stoppen?
Het SCP heeft de maatschappelijke effecten van het oorspronkelijke Wetsvoorstel hervorming kindregelingen voor gezinnen onderzocht. Het SCP concludeert hieruit dat door de hervorming van de kindregelingen armoede onder gezinnen met kinderen niet of nauwelijks wordt beïnvloed.
De armoedeproblematiek heeft onverminderd de aandacht van dit kabinet. Zeker als het om kinderen gaat. Gezinnen die worstelen om het hoofd boven water te houden, worden niet aan hun lot overgelaten. Naast het generieke inkomensbeleid, bieden ook gemeenten ondersteuning. Gemeenten kunnen gezinnen extra ondersteunen en door het leveren van maatwerk armoede en sociale uitsluiting tegengaan. Dit kabinet trekt dit jaar en de komende jaren meer geld uit voor de bestrijding van armoede- en schuldenproblematiek. Dit jaar gaat het om een bedrag van € 80 miljoen en vanaf 2015 gaat het om € 100 miljoen per jaar. Het leeuwendeel van deze middelen – € 70 miljoen dit jaar en € 90 miljoen vanaf 2015 – wordt ter beschikking gesteld aan gemeenten. Gemeenten zijn gevraagd om de middelen zo gericht mogelijk in te zetten voor het doel waarvoor ze bestemd zijn en zich met name in te zetten voor kinderen die onvoldoende kunnen meedoen.
Bent u bereid gemeenten en alleenstaande ouders zo snel als mogelijk te informeren over de hoogte van de door hen te ontvangen kindgebondenbudget? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer?
Vanaf eind juli is een rekentool voor alleenstaande ouders beschikbaar op zowel rijksoverheid.nl als op het gemeenteloket. Gemeenten is gevraagd de betreffende doelgroep tijdig te informeren over de voorgenomen maatregelen. Ook zal de doelgroep zelf op zoek gaan naar informatie. Eind december komt de Belastingdienst met een rekentool voor het kindgebonden budget die de tool van mijn departement vervangt.
Bent u bereid de Kamer een overzicht te verschaffen van de groepen die als gevolg van inkomensachteruitgang door kabinetsbeleid in 2015 bij de gemeente moeten aankloppen voor inkomensondersteunende voorzieningen? Kunt u hierbij een inschatting geven van het aantal personen en kinderen alsmede om welk bedrag het in theorie zou kunnen gaan? Zo nee, bent u bereid dit te monitoren en de Kamer hierover in 2016 te informeren?
De maatregelen in de Wet hervorming kindregelingen zullen met name in 2015 in werking treden en in samenhang met andere maatregelen zichtbaar worden in de koopkrachtontwikkeling in 2015. Dit zal weergegeven worden in de begroting van SZW voor 2015. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 5 volgt uit het rapport van het SCP dat het totale inkomenseffect als gevolg van de hervorming van de kindregelingen klein is.
In mijn brief van 16 juni 2014 aan de Eerste Kamer heb ik aangegeven in het overgangsjaar 2015 samen met gemeenten en andere partners de verstrekking van bijzondere bijstand te monitoren als gevolg van de gewijzigde regelgeving aan nieuwe instroom in deze categorie. Op basis van deze monitoring zal worden bezien of aanvullende middelen voor bijzondere bijstand na 2015 nodig zijn. Op de uitkomsten van deze monitoring kan ik niet vooruitlopen. Uw Kamer en de Eerste Kamer zullen hierover tijdig geïnformeerd worden.
Verhoging van de ziektewet-uitkering van uitzendkrachten |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u het bericht gelezen « Ziektegeld is te hoog?»1
Ja.
Klopt het dat uitzendkrachten die dit jaar ziek worden 7% meer ziektewetuitkering krijgen dan vorig jaar?
Volgens het bericht zijn de uitkeringen op grond van de Ziektewet voor uitzendkrachten met 7% gestegen als onvoorzien gevolg van de wijziging van de dagloonregels met ingang van 1 juni 2013. Er is in dit verband geen relatie met de modernisering van de Ziektewet. In een brief aan de Tweede Kamer van 29 oktober 2012 (Kamerstukken II 2012/13, 33 327, nr 15) in het kader van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV is ingegaan op de verwachte effecten van de nieuwe dagloonregels op basis van een steekproef in ruim 400 bestaande dossiers. Uit dit onderzoek bleek dat de gemiddelde hoogte van het dagloon met de nieuwe wijze van vaststellen niet significant zou afwijken van de gemiddelde hoogte van het dagloon onder het oude regime. Effecten voor individuele uitkeringen deden zich wel voor bij alle niveaus van het dagloon en waren evenredig verdeeld over alle niveaus. Werknemers met een relatief laag loon zouden in de nieuwe methode van dagloonberekening gemiddeld genomen een iets hoger dagloon hebben en het omgekeerde zou gelden voor mensen met een relatief iets hoger loon. Bij uitzendkrachten was de variatie in effecten groter dan bij andere dienstbetrekkingen.
In eerdergenoemde brief heb ik ook toegezegd de effecten van de nieuwe dagloonregels door het UWV te laten monitoren en uw Kamer daarover te informeren. UWV houdt een monitor bij met de hoogte van de daglonen die door UWV zijn vastgesteld voorafgaande aan en doorlopend na invoering van de nieuwe regels. Tot nu zijn uit de monitor gegevens bekend tot en met einde 2013 en eerste gegevens over de periode tot en met juni 2014. UWV constateert geen trendbreuk in de gemiddelde hoogte van de daglonen van de ziektewetuitkeringen van de populatie die aanspraak heeft op ziekengeld bij het UWV. Ook voor de populatie van uitzendkrachten is geen trendbreuk en lastenverzwaring geconstateerd.
Was dit bij invoering van de Modernisering Ziektewet voorzien? Zo ja, waar is daar melding van gemaakt? Zo nee, bent u het er mee eens dat dit een onverwachte en enorme lastenverzwaring voor werkgevers is?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt deze lastenverzwaring veroorzaakt door niet-succesvolle re-integratie inspanningen van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV), waarvan de rekening bij de werkgever wordt gelegd?
De constatering in het persbericht, die ik als hiervoor aangegeven niet kan staven, staat per definitie los van de inspanningen van UWV, aangezien het in dit persbericht om private uitvoering voor eigenrisicodragende werkgevers gaat.
Wat kan en gaat u doen om deze lastenverzwaring voor werkgevers te beperken?
Op basis van deze informatie zie ik geen aanleiding tot het nemen van maatregelen in verband met lastenverzwaring. De monitor van UWV van de door UWV vastgestelde daglonen zal worden gecontinueerd. Ik zal uw Kamer informeren over de resultaten van de monitor en de evaluatie van de wet.
Het bericht dat een lasser in Veenendaal een boete van 12.000 euro heeft gekregen |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Actie na boete van 12.000 euro voor lasser in Veenendaal»?1
Deelt u de mening dat een goedwillende werkgever niet gestraft moet worden omdat het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) een fout heeft gemaakt? Vindt u tevens dat ondernemers er op moeten kunnen vertrouwen dat als het UWV mensen bemiddeld, dat zij ook in Nederland mogen werken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u gezien de fout die het UWV heeft gemaakt bereid om de boete van de betreffende werkgever in te laten trekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten waarom het UWV de betrokken Wajonger naar een werktraject heeft bemiddeld, terwijl de Wajonger volgens de Inspectie niet mag werken in Nederland? Kunt u aangeven of het UWV op de hoogte was dat de Wajonger niet gerechtigd was om te werken in Nederland?
Kunt u aangeven of het vaker voorkomt dat het UWV mensen bemiddelt, terwijl zij niet gerechtigd zijn om in Nederland te werken? Zo ja, hoe vaak komt dit voor?
Met de invoering van de «Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving» (de Fraudewet) per 1 januari 2013 zijn de boetes voor werkgevers die de Wet arbeid Vreemdelingen (Wav) overtreden verhoogd. Zoals ik u in mijn brief van 26 mei jl. (Kamerstuk 17 050, nr. 474) toezegde zal ik in de (Wav) de mogelijkheid van het geven van een waarschuwing introduceren. Op dit moment ben ik bezig het beleid met betrekking tot de waarschuwing nader uit te werken. Daarbij houd ik rekening met de Europese Richtlijn 2009/52/EG inzake illegale tewerkstelling. Tevens bezie ik in dit verband de wijze waarop ik het matigingsbeleid aan zal passen. Ik zal uw Kamer dit najaar over de concrete uitwerking van de invoering van de waarschuwing in de Wav informeren.
Wilt u maatregelen nemen om te voorkomen dat het UWV mensen voor plaatsing bij bedrijven aanbiedt die niet gerechtigd zijn om in Nederland te werken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat de grootste pensioenbeheerder van Nederland niet gaat beleggen in windmolenparken op zee |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Grootste pensioenbeheerder houdt vast aan fossiele energie»?1
Ja.
Bent u het met het pensioenfonds eens dat de techniek van offshorewindturbines te jong is om aan de rendementseisen van het fonds te voldoen? Zo neen, waarom niet?
Het is niet aan mij om te beoordelen welke rendementseisen voor het pensioenfonds van toepassing zijn.
Bent u bereid om alle subsidies op windmolens per direct te beëindigen gezien het gegeven dat de techniek nog te jong is om rendabel te zijn?
Nee. In het Energieakkoord zijn afspraken gemaakt voor het realiseren van 16% duurzame energie in 2023. Wind op zee speelt daarbij een grote rol.
Tegelijk zijn er kansen om de kosten van wind op zee te laten dalen. In het Energieakkoord is dan ook een kostenreductie pad afgesproken voor wind op zee.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk te starten met het boren naar schaliegas?
Nee. Zoals ik in het overleg met uw Kamer op 5 juni heb aangegeven wil ik eerst alle aangekondigde onderzoeken afwachten. Pas nadat een besluit is genomen over de vraag of en zo ja waar schaliegas gewonnen kan worden en een en ander is vastgelegd in een structuurvisie, zal ik aanvragen voor (proef)boringen in behandeling nemen.