Het bericht ‘Steeds meer mensen onvindbaar voor schuldeisers’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending «Altijd Wat» van de NCRV «Steeds meer mensen onvindbaar voor schuldeisers»?1
Ja
Wat is uw standpunt ten aanzien van de problematiek rondom mensen die onvindbaar zijn voor schuldeisers? Wat is in het bijzonder uw standpunt ten aanzien van de situatie dat mensen jarenlang moeten opdraaien voor schulden van hun ex-partner, omdat hun ex-partner met onbekende bestemming is vertrokken?
Ik vind het niet wenselijk dat mensen hun verantwoordelijkheden ontlopen door met onbekende bestemming te vertrekken. Niet alleen biedt dit geen oplossing voor hun schuldenproblematiek, maar op deze wijze brengen zij ook partner of ex-partner en eventuele kinderen in de problemen. Ik vind het belangrijk dat mensen die geen oplossing voor hun financiële problemen meer zien tijdig hulp zoeken. Bijvoorbeeld door zich tot de gemeentelijke schuldhulpverlening of tot het beschermingsbewind te wenden.
Ziet u mogelijkheden om te voorkomen dat schuldenaars makkelijk uit handen kunnen blijven van schuldeisers uit het midden- en kleinbedrijf (MKB'ers) of van schuldeisers die als zelfstandige zonder personeel actief zijn (ZZP'ers) door met onbekende bestemming te vertrekken en daardoor een zogenaamde VOW-aanduiding (vertrek onbekend waarheen) krijgen? Zo ja, welke?
De regels die gelden voor de nakoming van financiële verplichtingen dienen ter bescherming van de belangen van de schuldenaar en de schuldeiser. Daarbij is een balans gezocht tussen de verschillende belangen: een schuldenaar wordt beschermd tegen een te grote incassodrang van een schuldeiser en de schuldeiser heeft mogelijkheden gekregen om zijn vordering desnoods met dwang te incasseren. Ook dat laatste is belangrijk want ik zie steeds vaker bedrijven, zeker als het gaat om ZZP’ers en kleine zelfstandigen, die zelf in de financiële problemen geraken doordat rekeningen niet betaald worden.
De overheid kan niet voorkomen dat schuldenaren zich schuil houden voor schuldeisers. In die gevallen waarin een schuldenaar met onbekende bestemming is vertrokken, kan een schuldeiser bij de rechter een executoriale titel vragen om zijn vordering te verhalen, en kan gerechtsdeurwaarder een zogenaamde openbare betekening doen. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geeft in de artikelen 54–57 hiervoor een procedure die ook geldt als de betrokkene geen bekende woon- of verblijfplaats binnen Nederland heeft. Er geldt daarbij een noodzaak om burgers in het openbaar op te roepen, als zijnde hét middel om iemand die niet te bereiken is op een bekend adres toch te informeren. In een thans aanhangig wetsvoorstel2 wordt dat op een eigentijdse digitale manier geregeld via de Staatscourant/officiële bekendmakingen.
Klopt de berichtgeving dat schuldenaars veelal naar buurlanden uitwijken en net over de grens met Nederland een verblijfadres hebben? Zo ja, is het mogelijk om schuldenaars aldaar te traceren? Bent u bereid de samenwerking te zoeken met Duitsland en België op dit punt?
Of dit veel voorkomt is niet bekend. Dat sommige schuldenaren de neiging hebben om zich te onttrekken aan verhaal door hun schuldeisers door feitelijk vertrek is niet nieuw. Nieuw is wel dat in Europees verband eraan wordt gewerkt dat grenzen van EU lidstaten ook in dit opzicht geen drempels meer opwerpen. Per 10 januari 2015 wordt de nieuwe EEX-Verordening3 van toepassing in (bijna) alle lidstaten van de EU. De nieuwe EEX-Verordening vervangt de sinds 2002 van kracht zijnde EEX-Verordening4 en regelt op Europees niveau een aantal aspecten betreffende rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken in grensoverschrijdende kwesties binnen de EU.
Het doel van de EEX-Verordening is om grensoverschrijdende geschillenbeslechting minder tijdrovend en goedkoper te maken. In de oude EEX-Verordening is daartoe een belangrijke stap gezet: in een lidstaat gewezen uitspraken worden door de overige lidstaten erkend en kunnen, na een korte procedure in de aangezochte lidstaat te hebben doorlopen ter verkrijging van een «verklaring van uitvoerbaarheid», in de andere lidstaten ten uitvoer worden gelegd.
De nieuwe EEX-Verordening gaat nu verder en maakt het verkrijgen van toestemming voor tenuitvoerlegging door de rechter niet langer noodzakelijk. Vanaf 10 januari 2015 is het mogelijk om een uitspraak die in een andere lidstaat is gewezen rechtstreeks in Nederland ten uitvoer te laten leggen. Andersom geldt ook dat een Nederlandse uitspraak voortaan zonder toestemming van de buitenlandse rechter in het buitenland ten uitvoer kan worden gelegd. Indien degene tegen wie de uitspraak ten uitvoer wordt gelegd meent dat er een grond is die in de weg staat aan tenuitvoerlegging van die uitspraak, dient hij zelf op te komen tegen tenuitvoerlegging.
De berichten ‘pensioenpot van gemeenten maar voor de helft gevuld’ ‘pensioenpot gemeenten komt half miljard tekort: tikkende tijdbom onder toekomstige begrotingen’ |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichten dat gemeenten, provincies en waterschappen veel te weinig geld opzij zetten voor het pensioen van hun politieke ambtsdragers en dat waar een voorziening van ongeveer 1 miljard euro nodig is, in werkelijkheid slechts zo’n 500 miljoen euro gereserveerd blijkt te zijn?1
Ja.
Waarom is het rapport van Deloitte, dat dateert van 18 april 2013, pas zeer onlangs naar de Tweede Kamer gezonden? Waarom moest hier een WOB-verzoek van het pensioenvakblad Pensioen Pro aan te pas komen?
De uitkomsten van het onderzoek zijn deel van het overleg over het bepalen van een kabinetsstandpunt over fondsfinanciering. Daarin is ook de vraag aan de orde hoe decentrale overheden in staat worden gesteld ervoor zorg te dragen dat er op het moment van een eventuele waardeoverdracht toereikende voorzieningen beschikbaar zijn. De besluitvorming binnen het kabinet is echter nog gaande. Om deze reden was er voorafgaand aan het WOB-verzoek geen aanleiding de resultaten van het onderzoek kenbaar te maken.
Klopt de inhoud van de berichten? Deelt u de conclusies van het in de berichten genoemde onderzoek van Deloitte Pension Advisory?
Het onderzoek bevestigt het beeld dat de huidige gedecentraliseerde uitvoering mede vanwege de complexiteit van pensioenen risicovol en inefficiënt is. Het rapport van Deloitte constateert dat de decentrale overheden voorzieningen beschikbaar hebben voor reeds opgebouwde pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers. Echter, op basis van het rapport kan worden geconcludeerd dat niet alle aanspraken door voorzieningen op de begroting en reserveringen worden gedekt. Provincies en gemeenten zijn daartoe ook niet verplicht, met uitzondering van reserveringen voor waardeoverdrachten. Eén van de redenen hiervoor is dat een gemeente ervoor kan kiezen om de uitbetaling van pensioenuitkeringen van politieke ambtsdragers niet in een voorziening op te nemen, maar de jaarlijkse kosten hiervan wel op te nemen in de meerjarenraming. De huidige praktijk heeft als belangrijk nadeel dat dit ertoe kan leiden dat er in een gemeenteraad een debat plaatsvindt over een eventuele aanpassing van een verplichte voorziening/reservering bij rentewijzigingen of instroom van nieuwe bestuurders, terwijl de gehele materiële kant van de pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers wettelijk verankerd is in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.
Is het waar dat gemeenten, provincies en waterschappen aanvullend pensioen van onder andere wethouders en gedeputeerden nu vaak rechtstreeks uit hun begroting betalen? Wat betekent dit voor die begrotingen? Hoeveel komt deze praktijk voor? Acht u deze aanvaardbaar? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven is dit inderdaad een direct gevolg van de huidige systematiek waarin de pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers begrotingsgefinancierd zijn en niet zoals te doen gebruikelijk op basis van kapitaaldekking. In het advies van de commissie-Dijkstal werd al geconstateerd dat voor met name de provincies, gemeenten en waterschappen de huidige Appa-wet financiële risico’s heeft bij waardeoverdrachten van pensioenaanspraken. Sinds 1 januari 1998 heeft een politieke ambtsdrager het wettelijk recht zijn opgebouwde Appa-pensioenaanspraken na het verwerven van een nieuwe werkkring door het bestuursorgaan over te laten dragen naar zijn nieuwe pensioenuitvoerder. Als de ambtsdrager ook zijn eerdere pensioenaanspraken opgebouwd voorafgaand aan zijn politieke functie door het bestuursorgaan heeft laten overnemen, kan een dergelijke waardeoverdracht na het aftreden een behoorlijk kapitaal omvatten. De omvang van de benodigde reserveringen voor waardeoverdrachten kunnen daardoor per bestuursorgaan aanmerkelijk verschillen. De benodigde omvang van de reservering is immers afhankelijk van de opgebouwde pensioenaanspraken van Appa-gerechtigden en de waardeovernames die voor betrokken ambtsdragers bij aantreden in de begroting van het bestuursorgaan zijn gestort. In een fonds moet per definitie (voldoende) kapitaal gereserveerd zijn voor overdracht van pensioenaanspraken. Ook dit aspect was voor de commissie-Dijkstal een belangrijk argument in het advies waarom aansluiting van de Appa-populatie bij een bestaand pensioenfonds opportuun is.
Kan een overzicht gegeven worden, per provincie, gemeente en waterschap, op welke wijze de pensioenvoorziening van politieke ambtsdragers is geregeld en hoe deze wordt gedekt?
Het onderzoek is uitgevoerd met als doel om een algemeen beeld te krijgen van de aard en de omvang van pensioenaanspraken bij de decentrale bestuursorganen. In het onderzoek is op geaggregeerd niveau (per bestuurslaag) gerapporteerd over de aanwezige voorzieningen en reserveringen. Belangrijke randvoorwaarde was ook dat de geaggregeerde gegevens voldoende massa zouden hebben om de anonimiteit van de individuele bestuurder te waarborgen. Het onderzoek had niet ten doel een overzicht van de financiële dekking van de opgebouwde aanspraken per afzonderlijk bestuurorgaan weer te geven.
Is de pensioenproblematiek bij provincies, gemeenten en waterschappen beperkt tot de pensioenen van politieke ambtsdragers?
Ja. Alleen de pensioen van gedeputeerden,wethouders en de dagelijks bestuursleden van de waterschappen zijn ondergebracht in de Appa. De pensioenen van commissarissen van de Koning, de burgemeesters en voorzitters van de waterschappen en de ambtenaren zijn ondergebracht bij de Stichting Pensioenfonds ABP.
Het onderzoek van Deloitte toont aan dat premie inkomsten niet noodzakelijk worden gebruikt voor de pensioenen van politieke ambtsdragers; de commissie Dijkstal wees al in 2006 op de risico’s die hieraan kleven; wat hebben lagere overheden gedaan om die risico’s in te dammen en waarom is dit kennelijk in onvoldoende mate gebeurd?2
Er is geen sprake van premie-inkomsten. Op de bezoldiging van politieke ambtsdragers wordt een percentage ingehouden dat in hoogte gelijk is aan de werknemerspremie van een overheidswerknemer in de sector Rijk. Deze inhouding is bedoeld om een politieke ambtsdrager in dezelfde mate als een overheidswerknemer te laten bijdragen aan zijn pensioenopbouw. Omdat zijn uiteindelijke pensioenuitkering uit de begroting van het bestuurorgaan wordt gefinancierd, is er geen werkgeverspremie. Het staat het bestuursorgaan vrij de inhouding te benutten voor het opbouwen van een reserve voor de uiteindelijke pensioenuitkering. Om de risico’s in te dammen hebben bestuursorganen reserveringen en voorzieningen getroffen.
Waarom is er nog geen kabinetsreactie op het rapport van de commissie Dijkstal uit 2006?
Het vraagstuk van fondsfinanciering van de Appa kent twee stappen, te weten de rechtspositionele gelijktrekking van de pensioenaanspraken en de financiering van de eventuele waardeoverdracht van opgebouwde aanspraken. Zoals bekend volgt de Appa indien mogelijk de pensioenaanspraken van de overheidswerknemers die zijn aangesloten bij het ABP. In de afgelopen jaren is de Appa-regeling ook steeds meer naar het ABP-reglement gemodelleerd. Met de aanpassing van de pensioenen van overheidswerknemers aan het nieuwe Witteveenkader is pas onlangs de opgave bekend geworden op welke wijze de pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers kunnen worden genormaliseerd aan de aanspraken van overheidswerknemers. Aan de hand van deze aanspraken ga ik het wetsvoorstel opstellen tot gelijktrekking. Deze stap wil ik nu eerst zetten en daarna zal ik in het Kabinet een voorstel voor de waardeoverdracht bespreken. Uiteraard zal ik de Kamer daarover zo spoedig mogelijk informeren, een en ander met in achtneming van het besluit van de commissie BZK in de procedurevergadering van 13 november jl.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en onlogisch is dat afgedragen pensioenpremies van politieke ambtsdragers niet gebruikt hoeven te worden voor pensioenen van politici, en niet prudent belegd hoeven te worden in een professioneel pensioenfonds? Welke pensioenrisico’s lopen politieke ambtsdragers hierdoor?
Zoals in de beantwoording van vraag 7 is vermeld, is er geen sprake van afgedragen pensioenpremies voor politieke ambtsdragers. Het salaris van politieke ambtsdragers wordt verlaagd met een inhouding. Deze besparing op de loonkosten kan worden ingezet voor een voorziening of reservering voor de pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers. De pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers zijn wettelijk verankerd in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers. Het bestuursorgaan is verantwoordelijk voor de uitvoering hiervan. Voor zover mij bekend is in geen enkel individueel geval sprake van een tekortkoming door een bestuursorgaan bij het uitbetalen van een pensioenaanspraak. Dit neemt echter niet weg dat het huidige systeem van begrotingsfinanciering belangrijke risico’s voor het bestuursorgaan in zich draagt, reden voor de commissie-Dijkstal om te adviseren voor fondsfinanciering.
Wat gaat u doen om onderbrenging van pensioenen van politieke ambtsdragers bij een professioneel pensioenfonds op korte termijn tot stand te brengen?
Het overleg binnen het kabinet is nog gaande. Het is mijn inzet om uw Kamer op korte termijn over de uitkomsten hiervan te informeren.
Het bericht “UWV stuurt werkzoekenden naar oplichters” |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «UWV stuurt werkzoekenden naar oplichters»?1
Ja
Hoe kan het zijn dat een frauderend detacheringsbureau kan adverteren op de website werk.nl van het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen)? Aan welke voorwaarden moeten bedrijven voldoen om toegang te krijgen tot de website werk.nl?
Op werk.nl kunnen op drie manieren vacatures verschijnen:
Ten eerste door directe plaatsing van een vacature op werk.nl door werkgevers of intermediairs. De werkgevers en intermediairs moeten daarbij beschikken over een bij UWV aangevraagd werkgeversaccount. UWV controleert daarbij of het om een reële werkgever of een reëel intermediair gaat. Door deze werkgevers en intermediairs gemelde vacatures worden door UWV altijd gecontroleerd op woorden die op misbruik, fraude of discriminatie kunnen duiden. Werkzoekenden kunnen vanuit werk.nl direct op de gemelde vacatures solliciteren.
Ten tweede vacature van partners. Met een aantal grote vacature-aanbieders heeft UWV afspraken gemaakt over het publiceren van vacatures op werk.nl. Zij kunnen vacatures op hun eigen vacaturebanken geautomatiseerd doorzetten naar werk.nl. De teksten van de doorgezette vacatures worden door UWV op dezelfde wijze gecontroleerd als de direct geplaatste vacatures (zie het vorige punt).
Ten derde zijn er vacatures die verkregen zijn op basis van «webcrawling». Dit zijn vacatures die afkomstig zijn van het internet. Met dit aanvullend aanbod van vacatures is UWV in staat om voor werkzoekenden een zeer groot deel van alle vacatures op de Nederlandse arbeidsmarkt inzichtelijk te maken. De mogelijkheden voor werkzoekenden om werk te vinden worden hiermee sterk vergroot. Zo’n 60% van alle door UWV getoonde vacatures komt via webcrawling beschikbaar voor gebruikers van de werkmap van UWV. UWV controleert deze vacatureteksten vooraf altijd op woorden die op misbruik, fraude of discriminatie kunnen duiden. UWV controleert echter niet de identiteit van de aanbieder van de vacature(s). UWV toont alleen de eerste regels van de teksten van vacatures die via webcrawling zijn verkregen. Gebruikers van de werkmap kunnen vervolgens doorklikken naar de website van de aanbieder van de vacature om de gehele vacaturetekst te zien. De werkzoekende reageert op de website van de aanbieder op de betreffende vacature.
In de week van 27 oktober is de website van een werving- en selectiebedrijf nagemaakt door een fraudeur. Deze fraudeur, handelend onder de naam Alstaf Groep, heeft vacatures geplaatst op enkele commerciële vacaturesites. Deze vacatures zijn op basis van webcrawling ook opgenomen in het vacaturebestand van werk.nl. Gebruikers van de Werkmap konden deze vacatures opzoeken en via de website van de werkelijke aanbieder op de vacature reageren. Vervolgens werd de werkzoekende in een email verzocht om een kopie van een identiteitsbewijs in te sturen als voorbereiding op een sollicitatiegesprek. Dit mailverkeer speelde zich buiten het gezichtsveld van UWV af. In de vacatureteksten waarnaar via de werkmap kan worden doorgeklikt stond niet dat deze verzoeken onderdeel uitmaken van de sollicitatieprocedure. Uiteindelijk bleek het hier om een «spookbedrijf» te gaan, dat kopieën van identiteitsbewijzen verzamelt om daar vervolgens (mogelijk) mee te frauderen.
Worden bedrijven gescreend voordat ze kunnen adverteren op werk.nl? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat commerciële vacaturesites zoals »jobbird» en »vacaturedirect» vacatures kunnen plaatsen op werk.nl? Zo ja, welke voorwaarden zijn daar aan verbonden? Welke controle voert het UWV uit op de vacatures die geplaatst worden via dergelijke vacaturesites?
Nee, andere vacaturesites kunnen geen vacatures op werk.nl plaatsen. UWV vergaart door middel van «webcrawling» vacatures van andere websites. Die kunnen afkomstig zijn van bijvoorbeeld Jobbird of Vacaturedirect, maar ook van andere websites waarop vacatures staan vermeld.
Maakt het UWV gebruik van de informatie die bekend is bij de landelijke FraudeHelpdesk? Zo nee, waarom niet?
Ja, de Fraudehelpdesk heeft bij Bureau Integriteit van UWV melding gedaan van de mogelijke fraudegevallen die bij de fraudehelpdesk bekend waren. UWV heeft tevens via het eigen telefoonkanaal een aantal meldingen van gedupeerden ontvangen en een schadeclaim van een gedupeerde.
Hoe gaat u voorkomen dat frauduleuze bedrijven kunnen adverteren via de website van het UWV?
Op een (vacature)platform op internet, zoals werk.nl, is nooit met 100% zekerheid te garanderen dat frauduleuze bedrijven altijd met succes buiten de deur gehouden kunnen worden. Wel is deze zaak aanleiding voor UWV om informatie over veilig online solliciteren nog prominenter op werk.nl onder de aandacht te brengen. UWV adviseert werkzoekenden nadrukkelijk om bij online sollicitaties nooit persoonlijke gegevens zoals bankgegevens, kopie paspoort, rijbewijsnummer, BSN e.d. te geven. UWV zal, naar aanleiding van dit incident, bij de vacatures die via webcrawling zijn verkregen, gaan vermelden dat UWV niet kan instaan voor de identiteit van de betrokken vacatureaanbieder. Deze toevoeging wordt voor de jaarwisseling doorgevoerd op werk.nl
Wordt de fraude met identiteiten aangepakt? Hoe?
UWV doet zelf aangifte en heeft gedupeerden aangeraden aangifte te doen, voorzover zij dat niet al hadden gedaan. Ook het benadeelde werving- en selectiebedrijf heeft inmiddels aangifte gedaan. Gedupeerden wordt verder aangeraden om contact op te nemen met het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude en –fouten bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Verder staan op rijksoverheid.nl/identiteitsfraude adviezen op de vraag «Wat doe ik bij (mogelijke) identiteitsfraude?»
Conflicten over kinderalimentatie als gevolg van de Wet hervorming kindregelingen, waardoor een aftrekpost voor betaalde alimentatie per 1 januari 2015 vervalt |
|
Enneüs Heerma (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over conflicten over kinderalimentatie als gevolg van de Wet hervorming kindregelingen, waardoor een aftrekpost, LOK1, voor betaalde alimentatie per 1 januari 2015 vervalt?
Ja.
Herinnert u zich dat u in het plenaire debat over de hervorming van de kindregelingen heeft aangegeven:
Ja.
Op welke wijze komt u de toezegging na over de standaardisering van de aanvraag van wijziging?
De Wet hervorming kindregelingen kan gevolgen hebben voor de hoogte van kinderalimentatie. De Kamervragen zijn gericht op de gevolgen van het afschaffen van de aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen (LOK). Dit is één van de wijzigingen die voortvloeit uit de Wet hervorming kindregelingen. Naast het afschaffen van de LOK zijn er ook belangrijke wijzigingen in het kindgebonden budget (met name de invoering van een alleenstaande ouderkop) en de kinderbijslag. Daarnaast worden de alleenstaande-ouderkorting en de ouderschapsverlofkorting afgeschaft. Deze maatregelen kunnen stuk voor stuk effect hebben op de draagkracht van de onderhoudsplichtige en de behoefte van de onderhoudsgerechtigde. Draagkracht en behoefte zijn de wettelijke maatstaven voor de bepaling van het voor levensonderhoud verschuldigde bedrag. In het Rapport Alimentatienormen (te vinden op www.rechtspraak.nl)3 zijn aanbevelingen opgenomen voor een uniforme, praktische invulling van deze maatstaven. Dit rapport wordt regelmatig aangepast aan nieuwe ontwikkelingen in regelgeving en jurisprudentie. Naar ik heb vernomen, heeft de expertgroep alimentatienormen bekeken hoe de Wet hervorming kindregelingen tot wijziging van het rapport Alimentatienormen leidt en is conform hieraan het rapport aan het wijzigen. Het rapport zal naar verwachting in de tweede helft van december 2014 worden gepubliceerd.
Over de gevolgen van de Wet hervorming kindregelingen is uitgebreid gecommuniceerd. Zo is er bijvoorbeeld een tool Veranderingen kindregelingen opgenomen op www.rijksoverheid.nl. De gevolgen van de hervorming van de kindregelingen voor de hoogte van kinderalimentatie zijn hierin niet meegenomen. De hoogte van de kinderalimentatiebedragen en de eventuele wijziging daarvan ten gevolge van de Wet hervorming kindregelingen zijn immers afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval. Ouders kunnen hierover advies inwinnen bij het Juridisch Loket of bij een mediator of advocaat.
Het is belangrijk dat ouders op de hoogte zijn van de mogelijke consequenties van de Wet hervorming kindregelingen. Ouders zullen er daarom via publieksvoorlichting op gewezen worden dat de Wet hervorming kindregelingen van invloed kan zijn op de kinderalimentatie en gewezen worden waar verdere informatie te vinden is.
Herinnert u zich de aangenomen motie van het lid Pieter Heerma van 6 maart 20143, waarin de regering wordt verzocht om de Raad voor de Rechtspraak te vragen te komen met een standaardrekenregel voor de herziening van de alimentatieverplichtingen, ten einde pijnlijke rechtszaken te voorkomen? Deelt u de mening dat de oude alimentatieverplichtingen nog uitgingen van het bestaan van de LOK en dus dikwijls te hoog zijn vastgesteld?
Ja. Bij lopende alimentatieverplichtingen is uitgegaan van de op het moment van vaststelling geldende regelgeving en de op dat moment bestaande feiten en omstandigheden van het betreffende geval, zoals het toenmalige inkomen. Dit in aanmerking nemend kan niet gesteld worden dat de alimentatieverplichtingen toentertijd te hoog zijn vastgesteld. Het bestaan van de LOK is toen ook meegewogen in de alimentatiebepaling. Echter zijn er ook andere factoren meegewogen in de bepaling die de andere kant op kunnen werken, zoals dat de arbeidskorting op dit moment hoger is dan enkele jaren geleden. Dit verhoogt juist de draagkracht van de alimentatieplichtige en zou doen vermoeden dat de alimentatieverplichting op dit moment te laag is vastgesteld.
Dit laat onverlet dat als gevolg van de Wet hervorming kindregelingen wijzigingen in de behoefte of draagkracht kunnen optreden, die vervolgens kunnen leiden tot aanpassing van het kinderalimentatiebedrag.
Welke stappen heeft de regering sinds die aangenomen motie ondernomen om die rekenregel te (laten) vaststellen? Kunt u een tijdlijn geven?
Het verzoek in de motie om te komen tot een standaardrekenregel voor wijziging van het kinderalimentatiebedrag als gevolg van de Wet hervorming kindregelingen is neergelegd bij de Raad voor de rechtspraak. De Raad komt begin volgend jaar met een advies.
Wanneer en waar zal de rekenregel gepubliceerd worden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat raadt u een alimentatie betalende ouder aan, die fors koopkrachtverlies leidt door de wijziging in de belastingwetgeving en er niet in slaagt om via een minnelijke weg tot een herziening van de kinderalimentatie te komen met de alimentatie ontvangende ouder? Moet hij of zij een rechtszaak starten, of kan hij of zij wachten op de rekenregel van dit kabinet en van de Raad voor de Rechtspraak?
De Wet hervorming kindregelingen heeft, zoals aangegeven, mogelijk effect op reeds vastgestelde kinderalimentatie. Zoals opgemerkt in het antwoord op vraag 3, zal hierop worden gewezen in de publieksvoorlichting. Het maken van afspraken over kinderalimentatie en het eventueel wijzigen daarvan is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de ouders. Zij kunnen daarvoor het Juridisch Loket, een mediator of advocaat inschakelen. Komen de ouders niet tot overeenstemming over wijziging van het alimentatiebedrag, dan kan de rechter verzocht worden de alimentatie aan te passen.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden, aangezien grote groepen ouders acuut met dit probleem worden geconfronteerd?
Het is helaas niet gelukt om – zoals is verzocht – de vragen binnen twee weken te beantwoorden. Dit omdat interdepartementale afstemming meer tijd heeft gevergd.
Het bericht dat 2,5 miljoen mensen in Nederland onder de armoedegrens leven |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht1 dat volgens het rapport van Platform31 en het European Urban Knowledge Network (EUKN) 2,5 miljoen mensen in Nederland onder de armoedegrens leven?
Ja.
Hoe verhouden deze cijfers zich tot de onderzoeken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Centraal Planbureau (CPB), die aangeven dat er 1,2 miljoen mensen in Nederland in armoede leven, onder wie 400.000 kinderen?
Het rapport van het European Urban Knowledge Network (EUKN) beschrijft de ontwikkeling en aanpak van armoede in Europa. Om armoede tussen landen binnen de Europese Unie vergelijkbaar te maken heeft het EUKN gebruik gemaakt van een Europees meetinstrument voor de kans op armoede en sociale uitsluiting: de AROPE-indicator. Deze indicator houdt verband met de Europa 2020-strategie waarin o.a. de doelstelling is geformuleerd over het terugdringen van die kans.
De AROPE-indicator is gebaseerd op een combinatie van drie indicatoren, namelijk inkomen, werkintensiteit, en een meting van de mate waarin men financieel in staat is bepaalde gangbare goederen/diensten aan te schaffen. Men loopt in deze definitie een (verhoogd) risico op armoede en sociale uitsluiting als men een inkomen heeft lager dan 60% van het mediane inkomen en/of ernstig achtergesteld is in gangbare goederen en diensten en/of tot een huishouden behoort met een lage werkintensiteit.
Wanneer iemand onder in ieder geval één van deze indicatoren valt, wordt hij/zij tot de groep gerekend van mensen met kans op armoede en sociale uitsluiting.
In 2012 ging het in Nederland om 15,0% (tov 15,7% in 2011) van de bevolking. Overigens kent Nederland hiermee het laagste armoedecijfer van Europa; Tsjechië (15,4%) en Zweden (15,6%) staan respectievelijk op de tweede en derde plaats.
Jaarlijks presenteren het SCP en het CBS in het Armoedesignalement de meest actuele gegevens over (de kans op) armoede in Nederland. Dit aan de hand van twee centrale indicatoren: de niet-veel-maar-toereikendgrens van het SCP en de lage inkomensgrens van het CBS.
Het SCP beschrijft armoede op grond van het niet-veel-maar-toereikend criterium. Dit betreft een normbedrag dat is gebaseerd op de minimaal vereiste uitgaven voor voedsel, kleding, wonen en sociale participatie. De standaard door de regering gehanteerde armoedegrens is de lage-inkomensgrens van het CBS. Deze grens is gebaseerd op de hoogte van de bijstand in 1979. Deze grens wordt veelvuldig gebruikt omdat deze alleen wordt aangepast met de inflatie en daarmee een gelijkblijvend koopkrachtniveau in de tijd aangeeft.
Op 2 december 2013 is het meest recente Armoedesignalement 2013 gepresenteerd, met cijfers over het jaar 2012. Hieruit bleek dat in 2012, 9,4% van de Nederlandse huishoudens moest rondkomen van een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Dit zijn circa 664.000 huishoudens oftewel ca. 1,3 miljoen mensen, waarvan 391.000 kinderen.
Het begrip armoede is geen vastomlijnd concept dat het beste door middel van één kerncijfer gemeten zou kunnen worden, er zijn meerdere invalshoeken en definities om inzicht te krijgen in de verschillende aspecten van de problematiek.
Welke definitie ook wordt gebruikt: Nederland heeft de laatste jaren economisch zware tijden doorgemaakt en daarmee is er voor de regering alle reden om zich in te zetten voor het aanpakken van armoede en schulden. Dit onder andere door extra middelen beschikbaar te stellen voor de intensivering van het armoedebeleid (2013: € 20 mln, 2014: € 80 mln en vanaf 2015 € 100 mln structureel per jaar).
Herkent u zich in de aanbevelingen van Platform31 over een integrale aanpak en op welke wijze kunnen gemeenten hier op dit moment invulling aangeven? Zo ja, hoe gaat het kabinet zich inspannen om de integrale werkwijze aan te moedigen en/of te stimuleren bij de gemeentelijke overheid?
Ja, ik ondersteun de aanbevelingen voor een integrale aanpak volledig. Door de decentralisaties in het sociale domein krijgen gemeenten nog meer mogelijkheden om beter maatwerk te leveren en op individueel niveau te bezien hoe mensen kunnen blijven meedoen in de samenleving.
Waar het gaat om schuldhulpverlening wordt al veel geïnvesteerd in een integrale aanpak. In 2012 is bijvoorbeeld een studie van het Verwey-Jonker Instituut verschenen over de resultaten van 24 lokale projecten om integrale schuldhulpverlening op te zetten en schuldpreventie te bevorderen. Gemeenten treffen in deze studie veel aanknopingspunten aan om hun eigen beleid mee vorm te geven. En dit jaar zijn in mijn opdracht businesscases preventie en vroegsignalering van schulden ontwikkeld; vanaf 23 mei jl. zijn deze openbaar via een website2. Deze businesscases moeten er toe leiden, dat gemeenten en andere betrokken (keten)partijen nog meer gaan investeren in een brede, integrale aanpak ten behoeve van preventie en vroegsignalering van schulden.
Ook bij het tegengaan van de armoedeproblematiek is een integrale aanpak van groot belang. Het gaat niet alleen om het directe geldgebrek van mensen, er is altijd een oorzaak en een context die bij de aanpak van het probleem betrokken moet worden. In de Nationaal Strategische Rapportage Sociale Bescherming (NSR), die in het voorjaar aan Uw Kamer is aangeboden3 wordt de aanpak van het armoedebeleid in een breder kader gezet. De NSR kan door gemeenten benut worden als brede contextinformatie bij het vormgeven van het lokale armoedebeleid. Ook de EUKN studie waaruit de aanbevelingen komen, kan naar mijn mening hierbij goed benut worden.
Ik werk nauw samen met VNG en Divosa bij het ondersteunen van gemeenten, bijvoorbeeld in het programma Vakmanschap.
Naast de hiervoor reeds genoemde organisaties zijn er veel maatschappelijke organisaties die het armoede- en schuldenbeleid van de gemeenten kunnen ondersteunen. De afgelopen jaren heb ik vele van deze initiatieven ondersteund om daarmee de inzet van vrijwilligers te stimuleren (o.a. Humanitas, SchuldHulpMaatje en Stichting Thuisadministratie). Op grond van de Regeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek kunnen maatschappelijke organisaties weer een subsidie-aanvraag indienen.
Inzet op preventie van groot belang. Onderzoek laat zien dat preventie loont. Door middel van handreikingen en business cases worden knelpunten, succesfactoren en kosten-batenanalyses inzichtelijk gemaakt en worden gemeenten samen met vrijwilligers gestimuleerd en geïnspireerd om een aanpak preventie en vroegsignalering te ontwikkelen.
De berichten dat huishoudens met financiële problemen de samenleving jaarlijks elf miljard euro kosten |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Schulden kosten Nederland 11 mld»1 en het rapport «Overkoepelende blik op de omvang en preventie van schulden in Nederland» van het Nibud?2
Ja.
Herkent u zich in de cijfers uit het onderzoek van het Nibud dat 1,1 miljoen huishoudens in Nederland met ernstige financiële schulden kampen en dat deze schulden de samenleving jaarlijks 11 miljard euro kosten? Verwacht u in lijn met de inschatting van het Nibud dat het aantal huishoudens met ernstige betalingsachterstanden de komende jaren zal stijgen?
De cijfers in het rapport van het Nibud, waar u naar verwijst, zijn gebaseerd op deskresearch, dat wil zeggen, op bestaande onderzoeken, waaronder dat over «Huishoudens in de rode cijfers». Uit het onderzoek Huishoudens in de rode cijfers 2012 (Kamerstuk, 2012–2013, 24 515, nr. 254) blijkt dat iets meer dan één op de zes Nederlandse huishoudens een risico loopt op problematische schulden, problematische schulden heeft of in een schuldhulpverleningstraject zit. Het grootste deel van deze huishoudens (tussen de 719.000 en 961.000 huishoudens) loopt een risico op problematische schulden. Tussen de 373.000 en 531.000 huishoudens hebben problematische schulden. Het Nibud heeft de aantallen huishoudens vertaald naar personen. Het Nibud heeft in zijn rapport de uitvoeringskosten van de schuldhulpverlening, de kosten van het verlies van arbeidsparticipatie, huisuitzettingen en afsluiting door energiemaatschappijen en het afschrijven van vorderingen uiteen gezet. Deze cijfers zijn gebaseerd op bestaand onderzoek. Een optelling tot 11 miljard wordt in het rapport niet gemaakt. Maar buiten kijf staat dat preventie van problematische schulden goed is voor mensen zelf en de samenleving als geheel.
Er zijn ontwikkelingen die van belang zijn voor de financiële positie van mensen: de huizenmarkt komt voorzichtig weer op gang en de werkloosheid is langzaam aan het dalen. Toch is het niet onrealistisch om te verwachten dat het aantal huishoudens met ernstige betalingsachterstanden de komende jaren nog zal stijgen. Eind dit jaar verschijnt in opdracht van mijn ministerie de vierde meting van de Monitor Betalingsachterstanden. In oktober 2015 volgt de tweede meting van Huishoudens in de rode cijfers. De resultaten van deze onderzoeken zullen een beeld geven van de ontwikkeling van het aantal huishoudens met ernstige betalingsachterstanden.
Deelt u de mening dat deze onderzoeksresultaten de ernst van de problematiek laten zien en de noodzaak om maatregelen te nemen aantonen? Deelt u de conclusie van het rapport van het Nibud dat de huidige aanpak van de schuldhulpverlening onvoldoende werkt? Zo nee, waarom niet?
In het rapport geeft het Nibud zijn overkoepelend beeld van de schuldenproblematiek in Nederland weer en laat het de ernst van de situatie voor mensen en de maatschappij zien. Het Nibud vindt dat er binnen de schuldhulpverlening meer op individueel niveau gekeken zou moeten worden naar de persoonlijke omstandigheden waarin iemand schulden krijgt en het gedrag. De nadruk zou moeten liggen op het vergroten van de financiële zelfredzaamheid van de consument om zo te voorkomen dat er financiële problemen ontstaan. Het Nibud schrijft te vinden dat het tijd is om als samenleving achter deze problematiek te gaan staan en te investeren in schuldpreventie op een breder niveau. Hierbij zou er volgens het Nibud meer aandacht moeten zijn voor de verantwoordelijkheid van de omgeving. Hoe komt iemand in de financiële problemen en wat kan de samenleving in brede zin bijdragen om schulden te voorkomen.
Ik onderschrijf het belang dat Nibud hecht aan een brede aanpak van preventie van schulden met daarin specifieke aandacht voor het zelfredzaam maken van mensen en inzicht in het gedrag. Preventie en vroegsignalering zijn speerpunten binnen mijn schuldenbeleid. Hiervoor is dan ook aandacht binnen de huidige wetgeving en daarnaast ondersteun ik vanuit mijn rol gemeenten bij het vormgeven van hun regie bij het voorkomen van schulden.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden u ziet om de preventie van schulden een sterkere plaats te geven in het landelijke beleid en wetgeving? Bent u bereid om te onderzoeken op welke wijze de continuïteit en waarborging van de preventie van schulden via wet- en regelgeving, voorzieningen en commerciële aanbieders van producten en diensten verbeterd kan worden? Zo ja, op welk termijn kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u niet bereid bent om dit te onderzoeken?
Het voorkomen van schulden is verankerd in bestaande wetgeving. Zo zijn in de Wet op het financieel toezicht (Wft) regels opgenomen voor verantwoorde kredietverstrekking (kredietwaardigheidtoets). De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening geeft gemeenten de kaders voor het aanbieden van (integrale) schuldhulpverlening. Preventie is hiervan nadrukkelijk onderdeel. Er worden maatregelen genomen die stimuleren dat zorgverzekeraars meer aan preventie van schulden gaan doen. De compensatie voor het verzekerd houden van mensen met betalingsachterstanden op de zorgpremie wordt afhankelijk gesteld van de mate waarin zorgverzekeraars preventieve activiteiten uitvoeren. Daarnaast wil het kabinet het toeslagenstelsel hervormen om zo ook het aantal toeslagen dat potentieel terugbetaald moet worden te verminderen. Deze hervorming loopt mee in de bredere fiscale stelselherziening. In ons rechtssysteem wordt steeds een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de contractvrijheid van partijen en de bescherming van de (financiële) belangen van de consument. Mensen kunnen niet altijd door wet- en regelgeving worden beschermd tegen het maken van verkeerde financiële keuzes en beslissingen. Ook kan niet worden voorkomen dat mensen door veranderde omstandigheden, zoals het verliezen van een baan, hun financiële verplichtingen niet langer kunnen voldoen. Wel kan de gemeente deze mensen hulp aanbieden bij het oplossen van hun financiële problemen.
Preventie van schulden kent een belangrijke plek in lokaal en landelijk beleid. Vanuit mijn rol ondersteun en faciliteer ik gemeenten om hun regierol bij de preventie van schulden te versterken, in nauwe samenwerking met de VNG, Divosa en NVVK. Hier heb ik eerder al op ingezet met o.a. de Schuldpreventiewijzer3 en de handreiking «Voorkomen is beter dan genezen»4. En dit jaar heb ik gemeenten ondersteund met de publicatie van de businesscases preventie en vroegsignalering van schulden5 en de Preventiebundel6.
Zoals het Nibud ook opmerkt, kent het hebben van schulden een grote gedragscomponent. Dit maakt dat voorkomen van problematische schulden niet met wetgeving alleen bereikt kan worden. Vele partijen kunnen een bijdrage leveren: de overheid, ouders en het onderwijs als het gaat om kinderen leren omgaan met geld en schuldeisers die tijdig betalingsachterstanden signaleren.
Er veel maatschappelijke organisaties die het armoede- en schuldenbeleid van de gemeenten kunnen ondersteunen. De afgelopen jaren heb ik vele van deze initiatieven ondersteund om daarmee de inzet van vrijwilligers te stimuleren (o.a. Humanitas, SchuldHulpMaatje en Stichting Thuisadministratie). Op grond van de Regeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek kunnen maatschappelijke organisaties weer een subsidie-aanvraag indienen.
Ik ben samen met onder andere partijen uit de financiële sector en het Nibud partner in Wijzer in Geldzaken en ik organiseer ieder jaar een activiteit tijdens de Week van het Geld. Een week waar overigens inmiddels ook bedrijven, waaronder telecombedrijven, en veel vrijwilligers aan meedoen.
Bent u daarnaast bereid om met gemeenten te overleggen op welke wijze zij de continuïteit en waarborging van preventie binnen het gemeentelijke beleid voor de schuldhulpverlening kunnen verbeteren? Kunt u de Kamer dan op korte termijn informeren over de uitkomsten van dit overleg?
Gemeenten moeten in hun beleidsplan voor integrale schuldhulpverlening ook ingaan op preventie. In de praktijk blijken sommige gemeenten nog te zoeken naar hoe zij daar het beste invulling aan kunnen geven. Om die reden organiseer ik in overleg met de VNG en Divosa vanaf volgend jaar, naast de al lopende ondersteuning, platformbijeenkomsten voor gemeenten waarbij aandacht is voor het delen van goede voorbeelden en verschillende aanpakken. Hierbij speel ik in op de ondersteuningsbehoefte die bij gemeenten bestaat en help ik hen de continuïteit en waarborging van preventie te verbeteren. Tijdens de jaarlijkse Gemeentedagen, waar ik op verschillende plaatsen in het land met wethouders sprak, stond het onderwerp preventie prominent op de agenda.
Het bericht dat de gemeente Enschede aanvragers van een uitkering vier weken laat wachten alvorens de aanvraag in behandeling te nemen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u zich uw antwoorden herinneren van 2 oktober jongstleden op eerdere vragen over de zoekperiode van vier weken die de gemeente Enschede hanteert bij aanvragen van bijstandsuitkeringen? Wat is uw reactie op het nieuws dat de gemeente Enschede nog altijd de uitkeringsaanvraag voor aanvragers die ouder zijn dan 27 jaar met een maand opschort alvorens die in behandeling te nemen?1 2
Ja.
In het geval van bijstandsaanvragers van 27 jaar en ouder dient een gemeente de aanvraag voor bijstand in behandeling te nemen op het moment dat deze ingediend wordt. In artikel 52 van de WWB is geregeld dat het college uiterlijk binnen vier weken na de datum van aanvraag een voorschot van algemene bijstand verstrekt.
Bent u bereid om aan deze uitvoeringspraktijk per direct een einde te maken? Zo ja, welke sanctiemogelijkheden zijn er indien de gemeente de behandeling van de uitkeringsaanvraag blijft opschorten met een maand?
De uitvoering van de WWB is gedecentraliseerd aan het college van burgemeester en wethouders van een gemeente. De gemeenteraad controleert het college.
Er is geen sprake van toetsing door het Rijk of van individueel toezicht op het handelen van de gemeente. Slechts in uitzonderlijke gevallen bemoeit het Rijk zich met de uitvoeringspraktijk van een individuele gemeente, namelijk indien sprake is van een ernstige tekortkoming in de rechtmatige uitvoering van de wet.
Deelt u de mening dat van het met terugwerkende kracht in behandeling nemen van een bijstandsuitkering geen sprake kan zijn en dat aan mensen in nood binnen vier weken een voorschot van in ieder geval 90% van de bijstandsnorm verstrekt dient te worden conform artikel 52 van de Wet werk en bijstand (Wwb)? Welke stappen kan de Inspectie SZW ondernemen wanneer gemeenten zich onttrekken aan deze plicht?
Aanvullend op het antwoord op vraag 1 kan ik u mede delen dat de Inspectie SZW in principe geen uitspraken doet over de uitvoering van de WWB bij individuele gemeenten.
Het is passend bij een decentrale uitvoering dat in het geval van klachten over de werkwijze van een gemeente, belanghebbende een klacht kan indienen bij de klachtencommissie van de gemeentelijke sociale dienst, dan wel de gemeentelijke ombudsman. Tevens staat voor een belanghebbende de mogelijkheid open om bezwaar aan te tekenen tegen de beslissing van het college ten aanzien van zijn recht op bijstand en kan eventueel beroep worden ingesteld.
Zijn er meer gemeenten die de uitkeringsaanvraag van mensen ouder dan 27 jaar met een maand opschorten? Acht u aanvullende wetten en regels noodzakelijk teneinde te bewerkstelligen dat uitkeringsaanvragen direct in behandeling worden genomen en voorschotten worden verstrekt? Zo nee, op welke wijze wilt u voorkomen dat mensen onnodig lang moeten wachten op een uitkering met als gevolg schulden en andere sociale problemen?
Een dergelijke praktijk bij gemeenten is mij niet bekend. Ik acht het niet nodig om met aanvullende wetten en regels te komen om te bewerkstelligen dat uitkeringsaanvragen direct in behandeling worden genomen en voorschotten worden verstrekt. De wetgeving voorziet hier reeds in.
In beginsel moet acht weken na het in behandeling nemen van de aanvraag op de aanvraag worden beslist. Uiterlijk binnen vier weken na de datum van aanvraag is er recht op een voorschot van algemene bijstand. Hiermee wordt voorkomen dat mensen onnodig lang moeten wachten op een uitkering en dat er als gevolg daarvan schulden worden opgebouwd of dat er andere sociale problemen ontstaan.
De hoogte van de AOW-uitkering in het buitenland |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoeveel Nederlanders ontvangen een AOW-uitkering in het buitenland? Kunt u dit uitsplitsen naar land?
Zie bijlage 1. Rubricering is per rechtsgebied: EU, verdragen, zonder verdrag. Gebieden die integraal onderdeel uitmaken van een land (bijvoorbeeld de Franse departementen) worden niet apart vermeld c.q. zijn opgenomen onder het desbetreffende land. Gebieden met zelfbestuur worden apart vermeld alsof ze een land zijn (bijvoorbeeld Azoren, Gibraltar). Gebieden met aparte status kunnen onder een ander rechtsregime vallen dan het metropolitane grondgebied (bijvoorbeeld Kanaaleilanden).
Met hoeveel en met welke landen heeft Nederland een verdrag gesloten over toezicht ten behoeve van het samenwooncriterium in de Algemene ouderdomswet (AOW)? Kunt u aangeven hoeveel Nederlanders een AOW-uitkering ontvangen in een land waarmee Nederland een verdrag heeft, en hoeveel Nederlanders in een land waarmee Nederland geen verdrag heeft? Kunt u dit uitsplitsen naar land?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe controleert de Sociale Verzekeringsbank (SVB) op bijvoorbeeld overlijden in landen waarmee Nederland geen verdrag heeft gesloten?
Klanten die in een land wonen waarmee Nederland geen verdrag heeft gesloten, ontvangen jaarlijks een formulier levensbewijs (OLB = Onderzoek LevensBewijs) waarmee ze kunnen aantonen dat ze nog in leven zijn. Het OLB formulier moet worden ondertekend door een bevoegde autoriteit alvorens te worden geretourneerd aan de SVB. Komt een formulier niet retour dan wordt een rappel verzonden. Komt geen reactie op het rappel dan wordt de uitkering geschorst en wordt een nader onderzoek ingesteld. Afhankelijk van het onderzoek wordt de schorsing opgeheven (uiteraard omdat de persoon in leven is en recht op pensioen heeft) of wordt het recht op uitkering volledig ingetrokken.
Deelt u de mening dat Nederland met zoveel mogelijk landen een verdrag zou moeten sluiten, zodat Nederlanders die in het buitenland verblijven aanspraak kunnen maken op de AOW-hoogte waar ze recht op hebben en niet worden «gekort» op de uitkeringshoogte omdat de SVB niet kan controleren op het samenwooncriterium?
Op 1 januari 2000 is de Wet beperking export uitkeringen(Wet BEU) in werking getreden. In deze wet is het beleid vastgelegd om geen uitkeringen meer te exporteren, tenzij met het desbetreffende land verdragsrechtelijke afspraken zijn gemaakt waardoor de handhaving van de uitkeringen adequaat is geregeld. Een uitzondering geldt voor de AOW, die naar alle landen in de wereld wordt geëxporteerd ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimum loon). Het is de inzet geweest van de Nederlandse regering om na aanvaarding van het wetsvoorstel Beperking Export Uitkeringen (BEU) met zoveel mogelijk landen een dergelijk handhavingsverdrag te sluiten. Deze inzet heeft geleid tot een groot aantal afgesloten verdragen. Voor landen waarmee een verdrag is gesloten, kan de AOW voor alleenstaanden 70% van het wettelijk minimum loon bedragen. Ten aanzien van de landen waarmee tot nu toe geen verdragsafspraken zijn gemaakt, zie ik weinig mogelijkheden om die alsnog tot stand te brengen. Voor Nederland geldt in deze situatie dat de baten van het sluiten van een verdrag en het implementeren van de daarin gemaakte afspraken in termen van verbeterde rechtmatigheid dikwijls niet opwegen tegen de daarmee gemoeide kosten (Kamerstuk 29 382, nr. 13).
Kunt u aangeven met hoeveel landen thans onderhandelingen worden gevoerd over een verdrag, met hoeveel landen in het verleden onderhandelingen zijn gevoerd die niet hebben geleid tot een verdrag, danwel met hoeveel landen een gesloten verdrag is opgezegd?
Momenteel wordt met 21 landen1 onderhandeld over (aanpassing van) bilaterale verdragen inzake sociale zekerheid. Met meerdere landen zijn besprekingen gevoerd die niet tot een verdrag hebben geleid, bijvoorbeeld vanwege onvoldoende handhavingsmogelijkheden in die landen. Tot op heden heeft Nederland geen bilateraal verdrag inzake sociale zekerheid opgezegd.
Klopt het dat de onderhandelingen met Costa Rica over een verdrag zijn gestaakt? Zo ja, waarom? Bent u voornemens de onderhandelingen met Costa Rica te hervatten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
De onderhandelingen met Costa Rica hebben geleid tot ondertekening van het verdrag inzake controle van socialezekerheidsuitkeringen op 1 december 2003. Nederland heeft in 2004 het verdrag geratificeerd. In afwachting van ratificatie van het verdrag door Costa Rica, heeft Nederland het verdrag eenzijdig voorlopig toegepast en uitkeringen geëxporteerd, hoewel de desbetreffende handhavingsbepalingen nog niet in werking waren getreden. Zoals toegezegd in de nota «Arbeidsmobiliteit en sociale zekerheid» (Kamerstuk 32 149, nr. 1) heeft de regering besloten niet langer te wachten op ratificatie door een aantal landen waaronder Costa Rica. De voorlopige toepassing van het verdrag is per 1 januari 2012 daadwerkelijk beëindigd.
Nationaliteit
Nederlands
Nederlands + Buitenlands
Buitenlands
Totaal
Nederland
2.846.131
64.542
42.499
2.953.172
Bonaire
412
.
13
425
Sint Eustatius
.
.
.
30
Saba
13
0
0
13
Aruba
1.858
13
54
1.925
Curacao
3.988
14
116
4.118
Nederlandse Antillen
.
.
.
43
Sint Maarten
211
.
11
222
Azoren
.
.
.
1
België
18.600
343
46.419
65.362
Bulgarije
53
12
30
95
Canarische eilanden
239
11
1.038
1.288
Cyprus
101
.
39
140
Denemarken
292
18
444
754
Duitsland
19.113
580
24.735
44.428
Estland
.
.
.
11
Finland
70
.
234
304
Frankrijk
8.696
433
3.342
12.471
Gibraltar
.
.
.
4
Griekenland
412
117
1.435
1.964
Groot-Brittannië
3.483
277
6.902
10.662
Hongarije
386
80
163
629
Ierland
470
24
289
783
Italië
1.127
299
5.843
7.269
Kroatië
52
83
1.754
1.889
Letland
.
.
.
16
Litouwen
.
.
.
17
Luxemburg
534
.
184
718
Madeira-eilanden
.
.
.
2
Malta
149
.
39
188
Oostenrijk
743
44
1.409
2.196
Polen
246
115
343
704
Portugal
1.255
69
3.341
4.665
Roemenië
72
13
11
96
Slovenië
24
10
114
148
Slowakije
35
.
24
59
Spanje
6.985
380
40.144
47.509
Tsjechie
161
55
96
312
Zweden
674
38
1.340
2.052
Nationaliteit
Woonland
Nederlands
Nederlands
+
Buitenlands
Buitenlands
Totaal
IJsland
.
.
.
17
Liechtenstein
.
.
.
11
Noorwegen
421
19
669
1.109
Amerikaanse Maagdeneilanden
.
.
.
1
Argentinië
94
23
59
176
Australië
4.711
280
8.487
13.478
Belize
.
.
.
9
Bosnië-Herzegovina
34
104
908
1.046
Canada
3.329
420
11.403
15.152
Chili
108
26
167
301
Ecuador
.
.
.
47
Egypte
42
.
18
60
Filipijnen
408
.
100
508
Guam
.
.
.
3
Hongkong
112
25
82
219
India
69
.
71
140
Indonesië
755
18
508
1.281
Israël
779
202
637
1.618
Japan
36
0
1.361
1.397
Jordanië
.
.
.
21
Kaapverdië
68
64
985
1.117
Kanaaleilanden
25
.
22
47
Kosovo
.
.
.
76
Macedonië
14
10
433
457
Man
.
.
.
17
Marokko1)
58
324
12.394
12.776
Monaco
120
.
26
146
Montenegro
12
.
49
61
Nieuw-Zeeland
2.752
61
1.370
4.183
Pakistan
28
.
39
67
Panama
41
.
9
50
Paraguay
.
.
.
14
Puerto Rico
.
.
.
8
Servië
54
122
1.150
1.326
Suriname
1.685
66
2.146
3.897
Thailand
1.119
26
115
1.260
Tunesië
38
37
380
455
Turkije
304
1.429
21.185
22.918
Uruguay
37
.
44
81
Verenigde Staten van Amerika
6.143
514
10.990
17.647
Zuid-Afrika
2.512
68
616
3.196
Zuid-Korea
.
.
.
53
Zwitserland
2.502
445
2.323
5.270
Nationaliteit
Woonland
Nederlands
Nederlands +
Buitenlands
Buitenlands
Totaal
Algerije
.
.
.
25
Andorra
50
0
11
61
Angola
.
.
.
1
Anguilla
.
.
.
6
Antigua en Barbuda
.
.
.
4
Armenië
.
.
.
1
Azerbajdsjan
.
.
.
2
Bahama-eilanden
.
.
.
11
Bahrein
.
.
.
14
Bangladesh
.
.
.
8
Barbados
.
.
.
6
Belarus (Wit-Rusland)
.
.
.
2
Benin
.
.
.
3
Bermuda
.
.
.
5
Bolivia
.
.
.
37
Botswana
.
.
.
12
Brazilië
585
30
151
766
Britse Maagdeneilanden
.
.
.
3
Brunei
.
.
.
2
Burkina Faso
.
.
.
3
Burundi
.
.
.
1
Caymaneilanden
.
.
.
7
China
77
.
35
112
Colombia
99
.
15
114
Cookeilanden
.
.
.
3
Costa Rica
94
.
18
112
Cuba
.
.
.
6
Dem. Rep. Congo
.
.
.
6
Dominica
.
.
.
4
Dominicaanse Republiek
.
.
.
103
El Salvador
.
.
.
9
Eritrea
.
.
.
5
Etiopië
.
.
.
20
Faeroer
.
.
.
2
Fiji
.
.
.
7
Frans Polynesië
.
.
.
5
Gabon
.
.
.
6
Gambia
.
.
.
17
Georgië
.
.
.
6
Ghana
.
.
.
48
Grenada
.
.
.
1
Guatemala
.
.
.
25
Guinee
.
.
.
2
Guinee Bissau
.
.
.
3
Guyana
.
.
.
8
Haïti
.
.
.
5
Honduras
.
.
.
13
Internationaal gebied
.
.
.
2
Irak
.
.
.
16
Iran
.
.
.
24
Ivoorkust
.
.
.
4
Jamaica
.
.
.
8
Jemen
.
.
.
2
Kambodja
.
.
.
6
Kameroen
16
,
0
16
Katar
.
.
.
3
Kazachstan
.
.
.
3
Kenya
64
.
14
78
Koeweit
.
.
.
3
Kongo
.
.
.
1
Kyrgyzstan
.
.
.
1
Laos
.
.
.
1
Lesotho
.
.
.
2
Libanon
.
.
.
26
Liberia
.
.
.
2
Madagaskar
.
.
.
8
Malawi
.
.
.
16
Maleisië
153
.
38
191
Mali
.
.
.
4
Mauritanië
.
.
.
2
Mauritius
.
.
.
6
Mexico
127
.
53
180
Moldavië
.
.
.
1
Mongolië
.
.
.
1
Mozambique
.
.
.
10
Myanmar
.
.
.
2
Namibië
.
.
.
30
Nepal
.
.
.
2
Nicaragua
.
.
.
16
Nieuwcaledonië
.
.
.
1
Niger
.
.
.
1
Nigeria
.
.
.
15
Oekraine
.
.
.
19
Oman
.
.
.
15
Papua-Nieuwguinea
.
.
.
12
Peru
43
.
12
55
Republiek van Palau
.
.
.
2
Rusland
.
.
.
27
Rwanda
.
.
.
6
Saint Kitts-Nevis
.
.
.
3
San Marino
.
.
.
2
Saoedi-Arabië
.
.
.
8
Senegal
.
.
.
9
Seychellen
.
.
.
4
Sƒo Tom‚ en Principe
.
.
.
1
Sierra Leone
.
.
.
2
Singapore
62
.
77
139
Sint Lucia
.
.
.
8
Sint Vincent en de Grenadinen
.
.
.
2
Soedan
.
.
.
5
Solomoneilanden
.
.
.
4
Somalia
.
.
.
1
Sri Lanka
38
.
10
48
Swaziland
.
.
.
11
Syrië
.
.
.
2
Taiwan
24
.
17
41
Tanzania
.
.
.
38
Togo
.
.
.
3
Tonga
.
.
.
2
Trinidad en Tobago
.
.
.
16
Turks- en Caicoseilanden
.
.
.
2
Uganda
.
.
.
21
Vanuatu
.
.
.
2
Vaticaanstad
.
.
.
1
Venezuela
65
.
20
85
Verenigde Arabische Emiraten
.
.
.
55
Vietnam
15
10
10
35
Westelijke Sahara
.
.
.
7
Westsamoa
.
.
.
1
Zambia
.
.
.
22
Zimbabwe
.
.
.
21
Zuid-Soedan
.
.
.
1
opzeggingswet in voorbereiding
Het bericht dat Sociale Zaken mogelijk de privacywetgeving schond |
|
Paul Ulenbelt , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het artikel «Sociale Zaken overtrad mogelijk de privacywetgeving»?1
Zie mijn onderstaande antwoorden.
Wie heeft wanneer besloten dat er zonder wettelijke basis, gegevens aan elkaar konden worden gekoppeld om fraude op te sporen? Is de Tweede Kamer hier toentertijd over geïnformeerd? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Voor het koppelen van bestanden met persoonsgegevens is een wettelijke basis noodzakelijk. De belangrijkste regels voor de omgang met persoonsgegevens zijn vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Op grond van artikel 8 Wbp mogen persoonsgegevens alleen worden verwerkt als hiervoor een in dit artikel genoemde verwerkingsgrond aanwezig is. Artikel 8, sub c respectievelijk e, van de Wbp geeft een grondslag om persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de fraudebestrijding. Persoonsgegevens mogen worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is en indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van de publiekrechtelijke taak. De wet Werk en bijstand (WWB) en de wet Structuur uitvoering werk en inkomen (SUWI) stellen regels voor bestandskoppeling in het sociale zekerheidsdomein. In artikel 64 van de WWB en in artikel 54 van de wet SUWI wordt een aantal bronnen genoemd op grond waarvan gegevensbestanden kunnen worden gekoppeld. De databestanden zijn gekoppeld en geanalyseerd binnen de kaders van de Wbp, de wet WWB en de wet SUWI.
Bij brief van 23 december 20052 heeft Staatssecretaris Van Hoof de Tweede Kamer geïnformeerd over de mogelijkheden tot gegevensuitwisseling en ontsluiting van gegevensbronnen in het kader van handhaving en het overleg met het CBP dat hij hierover heeft gehad.
De Tweede Kamer is op 19 december 2007 door staatsecretaris Aboutaleb geïnformeerd3 dat hij met het CBP tot overeenstemming was gekomen over de wijze waarop binnen de beveiligde omgeving van de «Black Box» persoonsgegevens konden worden gekoppeld en dat ten behoeve daarvan risicoprofielen werden ontwikkeld. Op deze wijze was het mogelijk om het koppelen van bestanden en de werkwijze van de interventieteams binnen de kaders van de Wbp te laten plaatsvinden. Op 3 september 2009 is de Tweede Kamer in de Integrale rapportage handhaving 20084 geïnformeerd over de voortgang van de «Black Box».
In de Integrale rapportage handhaving 20095 van 6 september 2011 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de afronding van het »Black Box» project en het ambtshalve onderzoek van het CBP. Tevens is in de brief aangegeven dat de techniek van het anoniem koppelen van gegevens in 2010 bij het Inlichtingenbureau (IB) werd doorontwikkeld.
Heeft het College Bescherming Persoonsgegevens (Cbp) toezicht gehouden op de koppeling van persoonsgegevens? Zo ja, op welke manier en hoe kan het dat het Cbp dit weerspreekt? Zo nee, waarom niet?
De Wbp is een wet met open normen. Belangrijk criterium is dat de gegevensuitwisseling expliciet bijdraagt aan en noodzakelijk is voor de uitvoering en handhaafbaarheid van de wettelijke regels, te weten het rechtmatig verstrekken van de uitkering en het bestrijden van fraude. Voorts moet voldaan worden aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De Wbp is sinds 1 september 2001 van kracht. Op 8 oktober 2003 heeft een aantal partijen6 zich verenigd in de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI) en een convenant gesloten om gezamenlijk interventieteamprojecten op te starten. In deze interventieteams werken partijen samen aan het bestrijden van fraude op het gebied van belastingen en sociale zekerheid, uitbuiting en illegale tewerkstelling. Omdat de LSI zoekende was over de toepassing van de normen van de Wbp, heeft het CBP de LSI tot 2007 op verzoek geadviseerd. Dit laat onverlet dat de verantwoordelijkheid om de wet- en regelgeving na te leven bij partijen blijft. Het CBP houdt toezicht op de naleving van wet- en regelgeving die ziet op de verwerking van persoonsgegevens en heeft de mogelijkheid ambtshalve onderzoek te doen en sancties op te leggen.
Om welke projecten ging het? Welke gegevens werden gekoppeld? Welke doelen werden hierbij beoogd? Van hoeveel mensen werden de gegevens gebruikt?
De eerste interventieteamprojecten zijn begin 2004 gestart. Tot en met het derde kwartaal van 2014 zijn 159 projecten door de LSI goedgekeurd. De projecten richten zich op verschillende onderwerpen. Het kan bijvoorbeeld gaan om illegale tewerkstelling, onderbetaling, ontduiking van belastingen en/of sociale premies, fraude met toeslagen en uitkeringsfraude. Ook vormen van adres- of samenwoonfraude en vermogensfraude en misstanden met huisvesting van (voornamelijk) tijdelijke, buitenlandse arbeidskrachten zijn onderwerp van interventieteamprojecten. Per project wordt op basis van de doelstelling van dat project bepaald welke gegevens nodig zijn om de doelgroep te identificeren. Elke organisatie die aan het project deelneemt, levert daarvoor langs beveiligde weg bestanden uit zijn eigen administratie aan.
Het is niet bekend van hoeveel mensen gegevens zijn gekoppeld. Nadat een bestandskoppeling heeft plaatsgevonden, worden alleen personen die tot de potentiële risicogroep behoren, voor analysedoeleinden geïdentificeerd. Alle overige persoonsgegevens worden vernietigd, zodra het betreffende project is beëindigd. De gegevens van personen die tot de risicogroep van dat project behoren, worden een jaar nadat de LSI het eindrapport van het project heeft vastgesteld, vernietigd.
Waarom werd het koppelen van gegevens pas in 2013, vijf jaar na de start hiervan, in een wet vastgelegd? Bent u het eens met de stelling dat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot 2013 in strijd met de wet handelde? Zo nee, waarom niet?
Begin 2011 brengt het onderzoeksbureau Hec-Zenc een in opdracht van het Ministerie van SZW uitgevoerde evaluatie naar de «Black box» uit. Ofschoon het bureau concludeert dat de Wbp voldoende juridische basis heeft om binnen een «Black Box» omgeving te werken, wordt er om redenen van transparantie en heldere taak- en verantwoordelijkheidsverdeling voor gekozen een aparte wettelijke basis te creëren. De in de «Black Box» ontwikkelde risicoprofielen worden nu toegepast in het Systeem Risico Indicatie (SyRI). Dit heeft geresulteerd in een wijziging van de Wet SUWI die per 1 januari 2013 in werking is getreden.
De lucratieve bijstand |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Bijstandsmoeder kan zelfs meer dan 2.000 euro netto krijgen»?1
Ja.
Erkent u dat in Nederland een absurde situatie is ontstaan waardoor een bijstandsmoeder tot meer dan 2.000 euro netto per maand binnenkrijgt waar een groot deel van werkend Nederland fors minder verdient?
Het is van belang dat werken vanuit een bijstandsuitkering lonend is. Op dit moment is dat voor alleenstaande ouders onvoldoende het geval. Alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering die 4 dagen per week tegen het wettelijk minimumloon aan het werk gaan, gaan er momenteel financieel op achteruit. Deze zogenoemde «armoedeval» is voor het kabinet niet acceptabel. Het is van groot belang dat werken financieel loont. Daarom heeft het kabinet besloten om het stelsel van kindregelingen te hervormen, zodat deze «armoedeval» per 2015 wordt opgelost.
Deelt u de visie dat deze situatie onrechtvaardig is en zo spoedig mogelijk dient te veranderen in het voordeel van werkend Nederland?
Door de herziening van de kindregelingen wordt de armoedeval per 2015 opgelost.
Bent u bereid de marginale druk nu eindelijk eens echt aan te pakken en te zorgen dat meer werken gaat lonen, door het invoeren van een vlaktaks met een zeer laag tarief en een start te maken met het ontmantelen van het toeslagencircus? Zo neen, waarom niet?
Het bevorderen van de werkgelegenheid is één van de doelstellingen van het kabinet bij de herziening van het belastingstelsel. Dat is bovendien een belangrijke pijler van het regeerakkoord. Daarnaast is in het regeerakkoord afgesproken dat het kabinet staat voor evenwichtige inkomensverhoudingen. Deze doelstellingen zijn ook terug te zien in het koopkrachtbeeld voor 2015. Werken wordt lonender door een verhoging van de arbeidskorting. Door de herziening van de kindregelingen wordt de armoedeval van alleenstaande ouders in de bijstand opgelost. Door 2/3e van de tijdelijke verlaging van het tarief van de eerste schijf in de loon- en inkomstenbelasting structureel te maken wordt de koopkracht van iedereen, maar vooral van lage inkomens, ondersteund. Kortom: het kabinet verkleint de wig en zorgt voor een evenwichtig inkomensbeeld. Bij de herziening van het belastingstelsel staat, naast complexiteitsreductie, het bevorderen van economische groei en werkgelegenheid voorop. Het kabinet heeft diverse keuzes gemaakt om dit te bereiken en gaat de komende tijd hierover het gesprek aan met de fracties van de Tweede Kamer.
Begrijpt u dat door het systeem van toeslagen en extraatjes juist de minima gevangen zitten in hun inkomensgroep omdat meer werken betekent dat zij verschillende toeslagen en aanvullingen kwijtraken en zo te maken krijgen met de zogenaamde armoedeval?
Zie antwoord vraag 4.
Zo ja, bent u bereid te kiezen voor doelmatigheid (economische groei en werkgelegenheid) in plaats van links gedefinieerde rechtvaardigheid (nivellering middels enorme aanvullingen en toeslagen) zodat, zeker op termijn, iedereen profiteert?
Zie antwoord vraag 4.
Misbruik van de bijstand |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de het bericht «Bijstandstuig: «Klopt. We zijn uitvreters. Nou en»?1
Ja.
Erkent u dat onze verzorgingsstaat, en zeker de faciliteit die bijstand heet, bewust inactieve en luie burgers kan voortbrengen die het systeem ondermijnen?
Het kabinet heeft met het oog op het voorkomen van ondermijning van de in onze sociale zekerheid besloten solidariteit, maatregelen doorgevoerd om rechten en plichten in evenwicht te houden. Gemeenten passen maatwerk toe, zoals ook bevestigd in de recente wetsbehandeling van het wetsvoorstel WWB maatregelen, om hun burgers te ondersteunen. Gemeenten hebben op grond van dat wetsvoorstel meer handelingsmogelijkheden in die gevallen dat mensen zich zouden proberen te ontrekken aan hun plicht om zelf al het mogelijke te doen om uit de bijstand te blijven of te komen.
Artikel 20 van de Grondwet kent het grondrecht dat de overheid een beleid moet hebben dat gericht is op de bestaanszekerheid van de bevolking en dat de wet regels stelt betreffende de aanspraken op sociale zekerheid. Sinds de invoering van de ABW op 1 januari 1965 en de opvolgende bijstandswetten heeft maatschappelijk en politiek draagvlak, solidariteit voor de sociale zekerheid en de betaalbaarheid daarvan voortdurend intensieve aandacht.
Hoe duidt u het gegeven dat bepaalde bijstandstrekkers weigeren te werken en zelfs aangeven dat minder betutteling door de overheid zou leiden tot een meer actieve houding en eigen initiatief?
Het is ieders eigen verantwoordelijkheid om zo snel mogelijk uit de bijstand te komen.
De bijstand is uitsluitend bedoeld als vangnet voor mensen die rechtmatig in Nederland wonen en in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet beschikken over middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Tegenover dit recht op bijstand staan verplichtingen waaronder de verplichting tot arbeidsinschakeling. Daartoe biedt de WWB onder meer het recht op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. Het adagium «werk gaat voor uitkering» is daarbij van toepassing. Met de eerder genoemde wetgeving beschikken de gemeenten over meer en adequate instrumenten om de bijstand te handhaven en de naleving te bevorderen.
Ziet u in dat het toewerken naar de ontmanteling van het toeslagencircus en de invoering van een zeer lage vlaktaks, middelen zijn die stimuleren en extra werken belonen? Zo ja, wanneer maakt u werk van de invoering van zo'n systeem?
Het kabinet heeft de Tweede Kamer onlangs op 16 september 2014 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 000, nr. 4) een brief gestuurd over de toestand van ’s Rijks Financiën. In deze brief wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitgewerkte hervormingen van het kabinet die ervoor zorgen dat de Nederlandse verworvenheden en instituties ook in de toekomst houdbaar blijven en welke stappen nog gezet worden om de economische groei verder te versterken en de werkgelegenheid in Nederland te vergroten.
In hoeverre bent u bereid te kiezen voor doelmatigheid (economische groei en werkgelegenheid) in plaats van links gedefinieerde rechtvaardigheid (bijstand, toeslagen en aanvullingen) zodat, zeker op termijn, iedereen kan profiteren en wordt geprikkeld om te gaan werken?
Zie antwoord vraag 4.
De uitzending 'Altijd wat monitor' over verdringing van betaald werk door werklozen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van «Altijd wat monitor» over de verdringing van betaald werk door werklozen?1
Mede gelet op de economische recessie zijn er, zowel in het politieke als maatschappelijke debat, zorgen over verdringing op de arbeidsmarkt. Met regelmaat komen situaties voor het voetlicht waarbij de vraag is wat wel en niet toelaatbaar is. Zo ook in de uitzending «Altijd Wat Monitor» van 29 september. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft daarom, mede namens mij, op 1 oktober jl. een brief3 naar uw Kamer gestuurd met een uitgebreide reactie op het fenomeen verdringing. Ik verwijs in dit kader naar deze brief.
Met de introductie van de WWB in 2004 behoort de uitvoering van de wet tot de verantwoordelijkheid van gemeenten. Gemeenten hebben de vrijheid om vorm en inhoud van het re-integratiebeleid te bepalen. Zij zijn het best toegerust om keuzes te maken, toegesneden op de lokale en regionale praktijk. Gemeenten hebben verschillende instrumenten ter beschikking, waaronder werken met behoud van uitkering. Zoals bij alle instrumenten moet het inzetten van dit instrument een positieve bijdrage aan de mogelijkheden voor arbeidsinschakeling leveren. Het tijdelijke karakter en de specifieke voorwaarden voor het inzetten van het instrument is mede bedoeld om verdringing van reguliere arbeidsplaatsen te voorkomen. Het college van B&W is er verantwoordelijk voor hieraan invulling te geven, daarbij gecontroleerd door de gemeenteraad. Ik zal daarom niet ingaan op de specifieke voorbeelden.
Ook waar het gaat om aanbestedingen en de sociale voorwaarden die een gemeente daarbij stelt, is de betreffende gemeente het best in staat de situatie te beoordelen en verantwoordelijk.
Vindt u het acceptabel dat iemand 32 uur per week moet schoffelen voor een bijstandsuitkering van 407 euro per maand? Zo ja, waarom? Hoe past dit bij uw eerdere uitspraak dat mensen met een bijstandsuitkering maximaal 20 uur per week onbetaalde arbeid mogen verrichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het Twentse initiatief «Smartcab» waar jonge werklozen drie maanden met behoud van uitkering taxiritten verzorgen? Klopt het dat tientallen taxichauffeurs in de regio Twente werkloos thuis zitten? Vindt u dat er sprake is van verdringing wanneer taxichauffeurs geen baan kunnen vinden omdat hun werk wordt gedaan door jongeren die met behoud van uitkering werkervaring opdoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat 32% van de werkgevers mensen heeft moeten ontslaan omdat ze in het kader van social return mensen met een uitkering in dienst hebben genomen? Wat is uw reactie op de stelling dat de ene groep kwetsbaren wordt uitgeruild tegen de andere groep kwetsbaren? Vindt u dat hier sprake is van verdringing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen hebben in de periode van januari tot september 2014 via social return een baan gekregen? Hoeveel mensen zijn hierdoor ontslagen? Op welke wijze heeft het middel social return bijgedragen aan een structurele oplossing van de werkloosheid? Hoeveel extra banen heeft dit opgeleverd?
Social return is een instrument dat het re-integratiebeleid ondersteunt. Het is niet gebaseerd op een wet of algemene regeling en kan door gemeenten, provincies en het Rijk ingezet worden. Ik beschik niet over landelijke cijfers ten aanzien van de inzet van social return door gemeenten. Elk gemeentebestuur legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst legt jaarlijks in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk4 verantwoording af over (o.a.) de inzet en resultaten van het toepassen van social return door het Rijk.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat gemeenten zich houden aan uw uitspraak dat ze verdringing moeten voorkomen, en dat social return en werkervaringsprojecten voor mensen met een bijstandsuitkering dus niet leiden tot verdringing van reguliere banen en het ontslag van bestaande werknemers?3
Ik heb hiervoor aangegeven dat de uitvoering van de Wet Werk en bijstand tot de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten behoort en dat het de taak van de gemeenteraad is om daar controle op uit te oefenen.
In de Verzamelbrief van 25 april 2014 heb ik aangegeven dat ik van mening ben dat het doel van social return niet gericht moet zijn op het vervangen van een deel van het vaste personeel door werklozen. Ik ga er van uit dat gemeenten daar goede nota van nemen.
In het Algemeen Overleg Arbeidsmarktbeleid van 15 oktober jl. heeft de Minister van SZW toegezegd om met gemeenten in gesprek te gaan over het voorkomen van verdringing. Hieraan zal aandacht worden besteed in het overleg met de VNG.
Daarnaast let het UWV in de toets bij ontslag wegens bedrijfseconomische reden altijd op het vervallen van arbeidsplaatsen. In het geval de werkgever voornemens is om een deel van het bestaande werk door andere werknemers (uitkeringsgerechtigden) te laten vervullen, is er geen sprake van vervallen van arbeidsplaatsen en zal UWV niet overgaan tot verstrekken van een ontslagvergunning.
Het mislukken van het zoveelste ICT-project bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het ICT-project Be Informed is gestaakt? Waarom is de Tweede Kamer niet ingelicht?1
UWV heeft het project vroegtijdig afgebroken vanwege faillissement van de betrokken ICT-leverancier. Dat zo zijnde is er geen sprake van het mislukken van het project in de zin dat UWV niet gepresteerd heeft.
De financiële omvang en risicoprofiel van het project waren niet zodanig dat opname in het RijksICT-dashboard volgens de Rijksbrede normen vereist was. Vanzelfsprekend zal ik de nieuwe spelregels die na discussie uit het parlementair onderzoek naar grote ICT-projecten bij de overheid voortvloeien volgen.
Welk bedrag is door het UWV uitgegeven aan het project, uitgesplitst naar internen en externe partijen?
Be Informed was leverancier van enkele samenhangende standaard softwarepakketten (een zgn. softewaresuite) waarmee UWV stapsgewijs tot systeemvernieuwing wilde komen. Vóór de ingebruikname van de businessapplicatie voor de WW als eerste toepassing («WW met Suite») deed zich het faillissement voor.
Op dat moment waren de volgende betalingen gedaan.
In het najaar van 2012 is aan Be Informed is voor de aanschaf van de licentie om de suite UWV-breed te kunnen inzetten € 10,2 mln betaald. De licentie had dus niet alleen betrekking op de WW. Na het faillissement van Be Informed en het stopzetten van het (deel)project «WW met Suite» is UWV-brede inzet niet meer aan de orde.
Een eerste project in dit langere traject had betrekking op het gereed maken van de UWV-organisatie voor het gebruik van de softwaresuite. Dit was het project «Suite Startklaar». De kosten van dit project bedroegen € 1 mln.
In het kader van het reguliere onderhoud van de suite is in het eerste halfjaar van 2013 € 0,53 mln betaald en € 0,72 mln voor het recht op het gebruik van een aanvullend pakket.
De kosten van het deelproject «WW met Suite» bedroegen € 5,9 mln, waarvan € 2,4 mln aan externe partijen is betaald.
Wanneer zijn er door het UWV betalingen gedaan aan Be Informed en om welke bedragen ging het?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat het UWV proberen het geld terug te halen bijvoorbeeld via de curator? Zo ja, acht u dit kansrijk? Zo nee, waarom niet?
UWV heeft een claim ingediend bij de curator ter zake van de geleden schade. Deze wordt gegeven de staat van de boedel echter niet kansrijk geacht. Verder heeft de curator aangegeven het punt van eventueel onbehoorlijk bestuur zelf in onderzoek te hebben, waardoor UWV van een eventuele actie met betrekking tot onbehoorlijke bestuur heeft afgezien.
Welke andere stappen gaat het UWV ondernemen richting Be Informed?
Zie antwoord vraag 4.
Is het UWV nagegaan in september 2012 hoe de financiële situatie van Be Informed was? Zo ja, met welk resultaat? Zo nee, waarom niet?
In de Europese aanbesteding zijn eisen gesteld aan de financiële situatie van de aanbieders. Be Informed voldeed aan deze criteria.
Is het UWV voornemens het programma E-werken opnieuw aan te besteden? Zo ja, welke lessen trekt het UWV uit deze ervaring?
UWV heeft opnieuw de vraag onder ogen gezien hoe de ontwikkeling van het systeemlandschap van UWV verder moet worden gebracht. Daarbij is in de eerste plaats vastgesteld dat het belang van continuïteit en stabiliteit voorop dient te staan. Het voortbouwen op en hergebruik van bestaande systemen is daarom uitgangspunt. In de tweede plaats is vastgesteld dat zich sinds de start van het traject met Be Informed in 2012 verschillende ontwikkelingen op ICT-terrein hebben voorgedaan, zowel binnen als buiten UWV. De Rijksbrede ervaringen met het kunnen werken met suites, de beschikbare financiële kaders en ook voortschrijdende ambities op het vlak van de digitale overheid, zijn daar voorbeelden van. Het voorgaande betekent dat UWV op dit moment niet voornemens is een nieuwe aanbesteding te doen.
Waaruit bestond de zakelijke rechtvaardiging voor het project? Wat waren de oordelen van auditors over de voortgang van het project? Wilt u een feitenrelaas opstellen over het verloop van het project? Zo nee waarom niet?
Na een marktverkenning heeft UWV medio 2011 een Europese aanbesteding uitgeschreven voor de verwerving van een softwarepakket waarbij zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van standaardfunctionaliteiten en specifieke aanpassingen gerealiseerd kunnen worden zonder gedetailleerd programmeerwerk.
In augustus 2012 vond de gunning plaats aan Be Informed. Het vervolgtraject is in kleine stappen ingezet. Als eerste stap is het project «Suite Startklaar» gestart, waarmee de UWV-organisatie gereed werd gemaakt voor het gebruik van de software.
Na de succesvolle afronding van «Suite Startklaar» heeft UWV zich bezonnen op de volgende stap. Er volgde een keuzeproces voor de eerste praktijktoepassing met de software van Be Informed. Hiervoor werd een onderdeel van de WW gekozen. Deze afweging en de stand van het denken van dat moment is getoetst door PWC. Mede op basis van het oordeel van PWC heeft UWV geconcludeerd dat de business case valide was, zij het dat de beoogde besparing niet reeds per 2015 realiseerbaar was. UWV heeft de aanbevelingen van PWC opgevolgd en is vervolgens gestart met het project «WW met Suite».
Het faillissement van de leverancier Be Informed betekende een vroegtijdig einde aan dit project. Overigens zou, in de situatie dat zich het faillissement zich niet had voorgedaan en overeenkomstig de benadering om in kleine en beheersbare stappen te werken, UWV zich opnieuw de vraag hebben gesteld of en onder welke condities een volgende stap verantwoord zou zijn geweest.
De (deel)projecten «Suite Startklaar» en «WW met Suite» hebben er toe geleid dat er op een deel van het WW-domein een applicatie voor medewerkers is opgeleverd die in een testomgeving goed werkt. De fase van het testen voor productie, voorzien voor het einde van het eerste kwartaal 2014, is niet bereikt als gevolg van het faillissement. Daarmee was het ook niet meer mogelijk het oorspronkelijk beoogde doel van UWV-brede inzet van de softwaresuite te realiseren.
Onderstaand het chronologisch verloop van het project:
Het sluiten van de metaalafdeling van Synergon |
|
John Kerstens (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het slechte nieuws dat de metaalafdeling van SW-bedrijf Synergon definitief gaat sluiten?1
Ja, eerder beantwoordde ik daarover vragen van mevrouw Karabulut van de SP-fractie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2384) en mevrouw Voortman van de GroenLinks-fractie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2389).
Heeft u ook begrepen dat medewerkers de pers niet te woord durven staan uit angst voor represailles? Wat vindt u hiervan?
Iedereen moet zich te allen tijde vrij kunnen voelen de pers te woord te staan, uiteraard met inachtneming van regels ten aanzien van vertrouwelijkheid of geheimhouding. Dit geldt ook voor medewerkers van sw-bedrijven.
Wat is de reden dat er niet tot overeenstemming is gekomen met vijf overnamekandidaten om de afdeling draaiende te houden?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wsw is belegd bij de gemeenten. De gemeenten bepalen hoe de uitvoering van de Wsw wordt vormgegeven en leggen daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Ik kan daarom geen uitspraken doen over de bedrijfsvoeringaspecten van het werkvoorzieningschap Synergon.
Heeft u zicht op de voorwaarden die gesteld zijn aan de overnamekandidaten? Waren dit reële voorwaarden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om alsnog een goede overnamekandidaat te vinden? Bent u bereid bij te dragen aan deze zoektocht?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er zicht op waarom het proces zo lang heeft geduurd, waardoor medewerkers zo lang in onzekerheid hebben gezeten?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier kan alsnog ingezet worden op het open houden van de gloednieuwe metaalafdeling, ter voorkoming van enorme kapitaalvernietiging?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om- bijvoorbeeld via ondersteuning van het gewenste externe onderzoek door de verschillende gemeenteraden – nadere invulling te geven aan de toezegging om «op welke manier dan ook» bij te dragen aan regionale initiatieven? Zo nee, waarom niet?
Ja, met steun van SZW voert Cedris, de brancheorganisatie van sw-bedrijven een programma uit dat gericht is op het effectiever en efficiënter maken van sw-bedrijven, onder ander door bedrijfsvoering, verdienmodellen en samenwerking te onderzoeken.
Tijdens bestuurlijk overleg op 3 oktober jongstleden in Winschoten met de gedeputeerde, wethouders van de betrokken gemeenten en de voorzitter van de arbeidsmarktregio Groningen, heb ik aangegeven dat de provinciale staten van Groningen een onafhankelijke commissie onder leiding van Jan van Zijl laat onderzoeken welke kansen en mogelijkheden er in Oost-Groningen benut kunnen worden om meer mensen in deze arbeidsmarktregio aan het werk te helpen. Tijdens dit overleg is ook uitvoerig stilgestaan bij de situatie van de sw-bedrijven in de regio. Deze bedrijven zullen in het onderzoek van de commissie worden betrokken.
Bij de verdeling van de nieuwe bijstandsbudgetten wordt ook rekening gehouden met regionale omstandigheden. Terwijl het budget landelijk met bijna 4% afneemt, gaan de gemeenten in Oost-Groningen er gezamenlijk ruim € 1 miljoen op vooruit.
Sociale partners en de provincie Groningen hebben een intersectoraal provinciaal sectorplan ingediend, voor een regionaal sectorplan Zorg is € 7 miljoen al toegekend. Eenzelfde bedrag aan ESF-middelen is vanuit Europa voor Groningen voorhanden om onder meer de jeugdwerkloosheid te bestrijden. Daarnaast heeft het Ministerie van Economische Zaken samen met de Provincie Groningen nog eens € 40 miljoen uitgetrokken voor versterking van de economische structuur in het gebied.
Het bericht dat de gemeente Enschede werklozen wil verplichten hun aanvullend pensioen op te eten alvorens zij recht krijgen op bijstand |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het voornemen van de gemeente Enschede om mensen die bijstand aanvragen te verplichten eerst hun aanvullend pensioen op te eten alvorens zij aanspraak kunnen maken op een bijstandsuitkering? Deelt u de mening dat de pensioenvoorziening een oudedagsvoorziening is en dat die niet aangemerkt mag worden door gemeenten als beschikbaar inkomen?1
Het plan van Enschede, dat inmiddels is ingetrokken, vind ik onwenselijk. De 2e pijler pensioenen zijn thans een sterk gereguleerd instrument voor de oudedagsvoorziening. Bijstandsgerechtigden zouden – in het kader van de bijstand – niet door gemeenten verplicht moeten worden om hun 2e pijler pensioen vervroegd in te laten gaan. Daarbij komt dat momenteel wetgeving wordt voorbereid om het 3e pijler pensioen van zzp-ers en werknemers onder voorwaarden te beschermen in geval van een beroep op de bijstand.
Klopt het dat gemeenten aanvragers van een bijstandsuitkering niet kunnen verplichten om eerst hun aanvullend pensioen op te eten? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog is op grond van jurisprudentie niet gebleken dat het oorspronkelijke plan van Enschede in strijd zou zijn met de WWB.
Hoe verhoudt het voornemen van de gemeente Enschede zich tot uw beleid om het via pensioen opgebouwde vermogen te beschermen als oudedagsvoorziening? Deelt u de mening dat het moeten opeten van aanvullend pensioen dat mensen hebben opgebouwd om hun oude dag mee door te komen hier haaks op staat en zeer nadelige gevolgen kan hebben voor de inkomenspositie van ouderen? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?2
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 1 al heb aangegeven vind ik het plan onwenselijk.
Ik ondersteun de strekking van het amendement op de Verzamelwet SZW 20153 dat de SP heeft ingediend. Echter, de Verzamelwet leent zich, gezien zijn overwegend technische en beperkt inhoudelijk karakter, minder voor dit onderwerp. Daarom zal ik met een voorstel komen om in de Wet werk en bijstand (ofwel: de Participatiewet zoals die met ingang van 1 januari 2015 zal gaan luiden) te regelen dat bijstandsgerechtigden door het college niet gedwongen kunnen worden om hun 2e pijler pensioen vervroegd in te laten gaan. Daarbij wordt onderzocht hoe het een en ander het best kan worden geïmplementeerd. Hierbij wordt ook gekeken naar aanverwante wet- en regelgeving (zoals de IOAW en de IOAZ). Alleen wanneer personen vrijwillig hun 2e pijler pensioen eerder laten ingaan, zal het 2e pijler pensioen door het college van B&W in aanmerking genomen worden bij de vaststelling voor het recht op en de hoogte van bijstand.
In de eerstvolgende Verzamelbrief zal ik gemeenten oproepen om, vooruitlopend op de wetswijziging, bijstandsgerechtigden niet te verplichten om hun 2e pijler pensioen vervroegd in te laten gaan.
Op basis waarvan doet de Inspectie SZW onderzoek naar de gemeente Enschede en wanneer worden de resultaten bekend gemaakt?
Aan de gemeente Enschede is een meerjarige aanvullende uitkering toegekend op grond van de WWB. In dit kader dient de gemeente een deel van haar tekort te verminderen door de effecten van haar beleid en uitvoering te verbeteren. Hiertoe heeft de gemeente een verbeterplan vastgesteld.
Eind juni 2014 heeft de gemeente hierover haar verantwoording ingediend bij de Toetsingscommissie WWB (TC) en namens deze commissie beoordeelt de Inspectie SZW deze verantwoording. De beoordeling richt zich op de juiste naleving van de verplichtingen die bij beschikking aan de gemeente zijn opgelegd, waaronder het realiseren van een tekortreductie volgens het door de gemeente zelf vastgestelde verbeterplan. Het is aan de gemeente zelf te bepalen op welke wijze zij haar vereiste tekortreductie realiseert.
De inspectie onderzoekt de voortgang van de verbetermaatregelen en de eventuele bijstelling daarvan. Het rapport van de inspectie is, voorzien van een bestuurlijke reactie van de gemeente Enschede, inmiddels aan de TC aangeboden. De toetsingscommissie zal mij informeren over de onderzoeksbevindingen en zal mij adviseren over de daaraan te verbinden conclusies.
De gemeente weet dat zij een beroep heeft gedaan op een voorziening die met zich mee kan brengen dat de gemeente de effecten van haar beleid en uitvoering moet gaan verbeteren. De gemeente heeft de bereidheid daartoe getoond en een verbeterplan vastgesteld dat de TC het noodzakelijke vertrouwen heeft gegeven dat de gemeente de vereiste verbeteringen zal realiseren. Mede op basis van dit vertrouwen heeft de TC mij vorig jaar geadviseerd aan Enschede een meerjarige aanvullende uitkering toe te kennen over de periode 2013–2015. Om aanspraak te kunnen maken op de meerjarige aanvullende uitkering, is het van belang dat de gemeente de haar opgelegde verplichtingen correct nakomt, temeer omdat deze uitkering op basis van solidariteit door gemeenten gezamenlijk wordt bekostigd. Nadat ik de bevindingen en het advies van de TC heb ontvangen zal ik de gemeente nader berichten.
Wat wilt u zeggen tegen de wethouder die als argument voor deze maatregel opvoert dat «de rijksoverheid legt ons bezuinigingen op, wij staan met de rug tegen de muur»? Erkent u de financiële nood van de gemeente Enschede?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze zou de gemeente Enschede met een werkloosheidspercentage van 18% alle bijstandsgerechtigden naar banen begeleiden? Hoeveel banen zijn er beschikbaar in de regio?
Net als andere grote gemeenten kent ook Enschede helaas een relatief hoog percentage geregistreerde niet-werkende werkzoekenden (NWW). Het genoemde hoge NWW-percentage van 18%4 is niet gelijk aan het formele werkloosheidspercentage doordat NWW’ers voor een belangrijk deel niet actief zoeken en/of direct beschikbaar zijn voor werk, waardoor zij niet behoren tot de werkloze beroepsbevolking (de «werkloosheid»). Het formele werkloosheidspercentage is in de gemeente Enschede iets hoger dan het landelijk gemiddelde (in 2013 9,5 ten opzichte van 8,3 procent5).
Er zijn voor werklozen in Enschede ook kansen buiten de eigen woongemeente. Voor hen kan met andere woorden (breder) gekeken worden naar de arbeidsmarktsituatie in de regio Twente en in de provincie Overijssel. Het NWW-percentage (wat – zoals hiervoor is aangegeven – niet hetzelfde is als het werkloosheidspercentage) is voor deze regio’s (met 12,2 respectievelijk 10,6 procent) maar weinig hoger dan het landelijk gemiddelde van 10,1 procent. Ook zijn er mogelijkheden over de grens in Duitsland.
Voor de regio Twente geldt dat er in het afgelopen jaar (tot en met juli 2014) een kleine 12 duizend vacatures zijn gemeld bij het UWV. In heel Nederland werden 350 duizend vacatures gemeld bij het UWV. Uitgaand van het totaal aantal ontstane vacatures volgens het CBS in het afgelopen jaar van 664 duizend is het totaal ontstane vacatures in de regio Twente te schatten op ruim 22 duizend. Er zijn dus wel kansen op werk voor de 7.000 werklozen (12.418 niet-werkende werkzoekenden) in Enschede.
Veel werklozen vinden op eigen kracht weer werk en hebben geen (grote) afstand tot de arbeidsmarkt. Deze mensen hebben geen ondersteuning van de gemeente nodig. De gemeente ondersteunt op basis van maatwerk wel mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en zij kunnen daarvoor ondermeer de middelen uit het Participatiebudget inzetten.
De pensioenuitkering en afkoop klein pensioen op verjaardag |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het dat de fiscus per 1 januari 2015 eist dat het pensioen pas ingaat op de dag dat de pensioengerechtigde leeftijd wordt bereikt, de verjaardag?1
In de Wet op de loonbelasting 1964 staat het fiscale kader waarbinnen een fiscaal gefaciliteerd pensioen moet blijven. Bij de maximaal toegestane fiscale ruimte wordt hierbij gerekend met een pensioenrichtleeftijd van 67 jaar. Dat wil zeggen dat de maximaal toegestane opbouwpercentages die in het fiscale kader zijn opgenomen passen bij een pensioen dat ingaat op 67-jarige leeftijd. Het is fiscaal toegestaan in een pensioenregeling een eerdere pensioeningangsdatum op te nemen, bijvoorbeeld de eerste van de maand dat iemand 67 jaar wordt. Voorwaarde is wel dat de pensioenregeling als geheel binnen het fiscale kader blijft. Dit is niet nieuw per 1 januari 2015; de wijzigingen van het Witteveenkader per die datum veranderen niets aan de pensioeningangsdatum of de pensioenrichtleeftijd.
Hoe verhoudt het voornemen van de fiscus zich tot uw brief d.d. 2 juli 2014 over afkoop van kleine pensioenen, waarin staat dat het moment waarop de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt geen regulier betaalmoment is?1
In de brief van 2 juli jl. – die gaat over de afkoop van een klein pensioen – is aangegeven dat uitstel van (de afkoop van) het pensioen voor pensioenuitvoerders uitvoeringstechnisch lastig is, omdat het geen regulier betaalmoment is. Het bepalen van het reguliere betaalmoment is een zaak van de pensioenuitvoerders. De fiscus stelt hieraan geen voorwaarden. Wat betreft de fiscale voorwaarden voor de ingangsdatum van het pensioen wordt, zoals in reactie op de eerste vraag is aangegeven, niets veranderd per 1 januari 2015.
Klopt het dat indien de fiscus inderdaad de AOW-verjaardag handhaaft het probleem met afkoop van kleine pensioenen makkelijk is opgelost?
De problematiek bij de afkoop van kleine pensioenen hangt samen met de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. Hierdoor komt het vaker voor dat de afkoop van een klein pensioen plaatsvindt vóór de AOW-gerechtigde leeftijd. Hieraan kunnen nadelige financiële gevolgen zitten, doordat samenloop kan ontstaan met inkomensafhankelijke regelingen en toeslagen. Daarnaast is het mogelijk dat er AOW-premie verschuldigd is over het afkoopbedrag. Voor deze problematiek bestaat inmiddels een oplossing doordat bij de behandeling van de Verzamelwet SZW 2015 het amendement Vermeij c.s. is aangenomen.3 Als gevolg van dit amendement wordt een keuzerecht ingevoerd in de Pensioenwet op grond waarvan de afkoop van een klein pensioen kan worden uitgesteld tot de eerste dag van de maand na de datum waarop de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt. Bij de problematiek rond de afkoop van een klein pensioen gaat het derhalve om mogelijkheden om het kleine pensioen uit te stellen en niet, zoals bij de eerste vraag aan de orde is, de mogelijkheid om pensioen eerder te kunnen laten ingaan. Wellicht ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de AOW-gerechtigde leeftijd, waaraan bij deze vraag gerefereerd wordt, een andere leeftijd kan zijn dan de pensioengerechtigde leeftijd waar het bij de eerste vraag over gaat.
Het kwijtraken van pensioen bij bijstand in Enschede |
|
Roos Vermeij (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het voornemen van de gemeente Enschede om bij een bijstandsaanvraag verplichte verzilvering van het pensioen vóór de pensioendatum in te voeren?1
Ja. Nadat het voornemen bij mij bekend werd, gaf ik aan dat ik verre van enthousiast ben over het plan. Pensioen is voor later, als inkomen voor de oude dag. Wat mij betreft dus niet bedoeld als inkomen wanneer je (tijdelijk) zonder werk zit.
Tevens ben ik er van op de hoogte dat het college van burgemeester en wethouders (B&W) van Enschede inmiddels heeft besloten om het plan in te trekken.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat pensioen vóór de pensioengerechtigde leeftijd moet worden «opgegeten» alvorens er recht kan ontstaan op bijstand?
Het plan van Enschede, dat inmiddels is ingetrokken, vind ik onwenselijk. De 2e pijler pensioenen zijn thans een sterk gereguleerd instrument voor de oudedagsvoorziening. Bijstandsgerechtigden zouden – in het kader van de bijstand – niet door gemeenten verplicht moeten worden om hun 2e pijler pensioen vervroegd in te laten gaan. Daarbij komt dat momenteel wetgeving wordt voorbereid om het 3e pijler pensioen van zzp-ers en werknemers onder voorwaarden te beschermen in geval van een beroep op de bijstand.
In hoeverre heeft de gemeente Enschede gelijk als zij stelt dat, indien een pensioenfonds de mogelijkheid biedt om pensioen voor de pensioenleeftijd uit te keren, dit binnen het wettelijk kader van de Wet werk en bijstand (WWB) valt, dat voorschrijft dat (aanvullende) bijstand alleen wordt verstrekt voor zover andere inkomstenwerving niet tot de mogelijkheden hoort?
Vooralsnog is op grond van jurisprudentie niet gebleken dat het oorspronkelijke plan van Enschede in strijd zou zijn met de WWB. Evenwel acht ik de geschetste situatie, zoals eerder aangegeven, onwenselijk. Ik ondersteun de strekking van het amendement op de Verzamelwet SZW 20152 dat de SP heeft ingediend. Echter, de Verzamelwet leent zich, gezien zijn overwegend technische en beperkt inhoudelijk karakter, minder voor dit onderwerp. Daarom zal ik met een voorstel komen om in de Wet werk en bijstand (ofwel: de Participatiewet zoals die met ingang van 1 januari 2015 zal gaan luiden) te regelen dat bijstandsgerechtigden door het college niet gedwongen kunnen worden om hun 2e pijler pensioen vervroegd in te laten gaan. Daarbij wordt onderzocht hoe het een en ander het best kan worden geïmplementeerd. Hierbij wordt ook gekeken naar aanverwante wet- en regelgeving (zoals de IOAW en de IOAZ). Alleen wanneer personen vrijwillig hun 2e pijler pensioen eerder laten ingaan, zal het 2e pijler pensioen door het college van B&W in aanmerking genomen worden bij de vaststelling voor het recht op en de hoogte van bijstand.
In de eerstvolgende Verzamelbrief zal ik gemeenten oproepen om, vooruitlopend op de wetswijziging, bijstandsgerechtigden niet te verplichten om hun 2e pijler pensioen vervroegd in te laten gaan.
Het bericht dat de gemeente Enschede een zoekperiode van vier weken voor de bijstand hanteert, alvorens de aanvraag wordt beoordeeld |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat de gemeente Enschede moet stoppen met het hanteren van een zoekperiode van vier weken voor mensen ouder dan 27 jaar, alvorens een aanvraag om een bijstandsuitkering in behandeling wordt genomen? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot artikel 41 van de Wet werk en bijstand (Wwb)?1
Een gemeente mag een belanghebbende die zich bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft gemeld, verplichtingen opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling. Een verplichting kan zijn dat mensen gedurende vier weken zelf moeten zoeken naar werk. Deze verplichting mag ook worden opgelegd aan iemand vanaf 27 jaar. Als diegene echter een aanvraag voor bijstand doet tijdens die vier weken, moet de gemeente die aanvraag -ook tijdens die vier weken- in behandeling nemen. Dit is anders voor iemand jonger dan 27 jaar. Een aanvraag van iemand jonger dan 27 jaar kan pas na afloop van de vier weken gerekend vanaf de dag van melding worden ingediend en in behandeling worden genomen. Dit is geregeld in artikel 41, vierde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). Op de aanvraag is titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Hierin wordt bepaald dat op een aanvraag in beginsel binnen acht weken moet worden beslist. Ik heb de wethouder van Sociale Zaken van de gemeente Enschede hierover inmiddels geïnformeerd.
Deelt u de mening dat, zoals blijkt uit de voorbeelden van «Sociaal hart voor Enschede», de zoekperiode leidt tot schulden, onterechte afwijzingen en mensen die zich terugtrekken en hierdoor uit beeld raken? Zo nee, ontkent u de groeiende sociale problematiek in Enschede?2
Allereerst geldt dat de uitvoering van de WWB aan (het college van burgemeester en wethouders van) een gemeente is. De gemeenteraad controleert het college.
Ik heb van de wethouder van Sociale Zaken in de gemeente Enschede begrepen dat de gemeente Enschede in staat is om binnen acht weken te beslissen op een bijstandsaanvraag, ook als er een zoektijd van vier weken wordt gehanteerd en dat als mensen in Enschede in de financiële problemen dreigen te geraken een voorschot wordt verstrekt, zoals in de WWB wordt voorgeschreven.
Er zijn mij geen casussen bekend waaruit blijkt dat de gemeente Enschede zich niet houdt aan de wettelijke termijnen voor het verstrekken van voorschotten zoals vermeld in artikel 52 van de WWB. Tijdens mijn onderhoud met de wethouder van Sociale Zaken in de gemeente Enschede heb ik onder andere de voorschotverstrekking aan de orde gesteld.
Verder heb ik begrepen dat het burgerinitiatief Sociaal Hart Enschede zich inzet voor mensen in de bijstand. Het burgerinitiatief heeft klachten ontvangen van mensen in de bijstand op diverse terreinen. Het burgerinitiatief wil een onderzoek van de Nationale ombudsman naar aanleiding van deze klachten. De wethouder van Sociale Zaken in de gemeente Enschede zal de klachten in ontvangst nemen om deze naar behoren af te handelen.
Klopt het bericht dat de gemeente Enschede zich niet houdt aan de wettelijke termijnen voor het verstrekken van voorschotten zoals vermeld in artikel 52 van de Wwb? Zo ja, bent u bereid om de gemeente hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen aan de angst en beweegreden van de wethouder voor faillissement vanwege tekortschietende budgetten? Erkent u dat werklozen en hulpbehoeftigen hiervan de dupe worden?3
Met de komst van de WWB in 2004 werden gemeenten volledig financieel verantwoordelijk voor de uitvoering van de bijstand. Gemeenten ontvangen voor deze taak twee budgetten: een inkomensdeel voor de bekostiging van bijstandsuitkeringen en een participatiebudget voor de bekostiging van re-integratieactiviteiten. Door voor de bekostiging van bijstandsuitkeringen een budget te verstrekken, hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om bij effectieve uitvoering de winst te behouden en worden zij bij optredende tekorten gestimuleerd tot verbetering. Dit dient uiteraard te gebeuren op een wijze die binnen de kaders van de wet- en regelgeving ligt.
Het is bekend dat de gemeente Enschede de wet onder moeilijke omstandigheden moet uitvoeren, maar dit geldt voor veel gemeenten. Over 2013 had Enschede een tekort op haar budget voor het inkomensdeel van circa € 7 miljoen (8,5% van het budget). De omvang van dit tekort lijkt beheersbaar voor de gemeente, mede in ogenschouw nemend dat het tekort lager is uitgevallen dan de gemeente ongeveer een jaar geleden verwachtte. Dat tekorten gemeentebestuurders aanleiding geven tot zorgen en tot het treffen van aanvullende maatregelen, is een wezenlijk onderdeel van de budgetbekostiging. Voor zover gemeentelijke budgetten op basis van het objectief verdeelmodel te zeer uit de pas lopen met de werkelijke uitgaven van de gemeente ten aanzien van het inkomensdeel, en hiervoor andere oorzaken zijn aan te wijzen dan alleen gemeentelijke keuzen met betrekking tot beleid en uitvoering, voorzien diverse maatregelen (zowel vooraf als achteraf) in een risicodemping voor gemeenten. Een van die maatregelen betreft de meerjarige aanvullende uitkering, waarvoor de gemeente Enschede sedert 2009 in aanmerking komt. Net als de overige maatregelen, is de meerjarige aanvullende uitkering nadrukkelijk alleen bedoeld ter beheersing van het financië
De wettelijk vastgelegde rechten en plichten van uitkeringsgerechtigden kunnen door de gemeente niet worden aangetast, ook niet wanneer zij vanwege tekorten maatregelen treft om die te reduceren. Voor zover rechten en plichten niet in landelijke regelgeving zijn vastgelegd, maar voortvloeien uit de toepassing van bevoegdheden die bij wet aan gemeenten zijn gegeven, kunnen lokale maatregelen hierop wel van invloed zijn. De wenselijkheid hiervan en maatvoering daarbij staan ter beoordeling van de gemeente, waarbij de gemeenteraad een kaderstellende en controlerende taak heeft.
Achterstallige vergoedingen en declaraties van werknemers van kinderdagopvangorganisatie Estro |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat ingediende declaraties en onkostenvergoedingen door medewerkers van kinderdagopvangorganisatie Estro buiten de loongarantieregeling van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) vallen en niet in aanmerking komen voor uitbetaling terwijl de bestuurders van Estro – die in het geheim een flitsfaillissement hebben voorbereid – zichzelf nog wel een bonus in de 13 weken voor het faillissement hebben toebedeeld?1 2 3
De situatie zoals hier geschetst herken ik niet. Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) heeft rond het faillissement een aantal stappen doorlopen, die gebruikelijk zijn bij grote faillissementen: UWV heeft in samenwerking met de curator en Estro een tweetal bijeenkomsten georganiseerd voor de werknemers. Daarbij zijn de werknemers geïnformeerd over hun rechten en plichten rond de faillissementsuitkering. Er zijn in totaal ruim 3.600 aanvragen om een faillissementsuitkering WW gedaan.
Onkostenvergoedingen vallen in principe onder faillissementsuitkering als deze kosten tot dertien weken voorafgaand aan het einde van de dienstbetrekking zijn gemaakt (art. 64 WW).
Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan reiskosten voor woon–werkverkeer, kosten voor dienstreizen, kilometerdeclaraties, fietsplan, etc. Aan de werknemers zijn de bedragen en opgaven (o.a. vanuit de salarisadministratie) voorgelegd voor akkoord. Het gros van de werknemers is met die opgave akkoord gegaan en op basis daarvan is het recht op uitkering en de omvang daarvan vastgesteld. In die gevallen waarin men niet akkoord was, doet UWV nader onderzoek. Daarbij kan bijvoorbeeld nadere informatie worden opgevraagd uit de administratie van Estro of bij de werknemer zelf. In een enkel geval is nadere informatie opgevraagd, omdat niet direct kon worden vastgesteld dat de betreffende kosten zijn gemaakt in de dertien weken voorafgaand aan het faillissement. In het gros van de gevallen is dat onderzoek afgerond en heeft er reeds een betaling van de faillissementsuitkering plaatsgevonden, op voorschotbasis. De definitieve besluitvorming, inclusief het nemen van een formeel besluit, waartegen bezwaar en beroep open staat, heeft nog niet plaatsgevonden. Deze volgt zo spoedig mogelijk.
De rechtmatigheid van bonussen, die vlak voor het faillissement zijn uitgekeerd, is onderwerp van onderzoek door de curator. Deze zal bezien of het juridisch mogelijk is om onrechtmatig uitgekeerde bonussen namens de schuldeisers terug te halen. De curator heeft aangegeven dat het onderzoek de rechtmatigheid van de ontvangen bonussen en of die eventueel kunnen worden teruggevorderd met voorrang zal worden uitgevoerd. Hij verwacht dat de conclusies van dat onderzoek in het openbare verslag van 1 december 2014 kunnen worden opgenomen.
Welke mogelijkheden ziet u om deze oneerlijke situatie voor werknemers van Estro te wijzigen en welke maatregelen bent u van plan om te nemen, zodat werknemers krijgen waar zij recht op hebben en bestuurders de dans niet ontspringen? Kunt u dit toelichten?
Mijn beeld is dat UWV de relevante procedures, inclusief de mogelijkheid tot bezwaar en beroep, zoals hierboven geschetst op een juiste manier uitvoert. Het grootste deel van de faillissementsuitkeringen is – op voorschotbasis – al uitbetaald. De rechtmatigheid van bonussen is onderwerp van onderzoek door de curator. Deze zal bezien of het juridisch mogelijk is om onrechtmatig uitgekeerde bonussen namens de schuldeisers terug te halen. De curator heeft aangegeven dat het onderzoek naar de rechtmatigheid van de ontvangen bonussen en of die eventueel kunnen worden teruggevorderd met voorrang zal worden uitgevoerd. Hij verwacht dat de conclusies van dat onderzoek in het openbare verslag van 1 december 2014 kunnen worden opgenomen.
Bent u bereid om deze vragen voor het Algemeen overleg over de kinderopvang op 24 september te beantwoorden?
Ja.
Het bericht “Tekort aan toezicht op kwetsbare ouderen dreigt” |
|
Martine Baay-Timmerman (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Tekort aan toezicht op kwetsbare ouderen dreigt»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat er volgens de directeur van Mentorschap Nederland een groot gebrek aan toezicht op kwetsbare ouderen en gehandicapten zal ontstaan? Herkent u dit beeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer een cliënt zijn eigen situatie niet meer helemaal kan overzien, dan heeft hij soms iemand nodig om een oogje in het zeil te houden. De primaire taak van zo’n persoon is om de eigen regie van de cliënt te ondersteunen en hem te helpen bij het maken van keuzes. Vaak is het een familielid die de cliënt daarbij helpt. Is die persoon er niet, dan is het een rol voor cliëntondersteuning. Een mentor is één van de personen die deze rol kan vervullen. Ik herken het beeld niet dat door het langer thuis wonen van ouderen een gebrek aan toezicht ontstaat. Immers, ook wanneer deze ouderen in een instelling wonen, is er vaak een familielid dat deze oudere helpt bij het maken van keuzes of voor zijn belangen opkomt.
Hoe beoordeelt u de stelling dat er voor de groep kwetsbare ouderen en gehandicapten zonder sociale omgeving meer mentoren moeten komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vooral voor kwetsbare ouderen en mensen met een handicap die geen sociale omgeving (meer) hebben, is de mentor een belangrijke schakel in de relatie tussen de cliënt en zorgverlener. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Hoe ziet u de rol van een organisatie als Mentorschap Nederland in het licht van het beleid dat ouderen met een toenemende zorgvraag langer thuis (moeten) blijven wonen?
Mentorschap Netwerk Nederland (MNN) heeft een belangrijke taak waar het gaat om het werven van mentoren c.q. te bereiken dat voldoende mentoren zich aanmelden. Voorts heeft MNN een rol bij het verstrekken van de juiste informatie over de rol van mentor of vertegenwoordiger aan personen die als mentor of vertegenwoordiger fungeren en voor hen als vraagbaak optreden. Ik subsidieer MNN nu voor een projectperiode van drie en een half jaar voor deze activiteiten.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat kwetsbare ouderen en gehandicapten zonder sociaal vangnet, die hun eigen situatie niet meer kunnen overzien, goed vertegenwoordigd worden door een mentor?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe ziet u de rol van een mentor in het bestrijden van ouderenmishandeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een mentor kan een rol spelen bij de aanpak van ouderenmishandeling. Daarom ook wordt in het kader van het Actieplan «Ouderen in veilige handen» een project gefinancierd, dat wordt uitgevoerd door MNN. Het project, dat tot medio 2015 loopt, richt zich ten eerste op het vergroten van de deskundigheid van mentoren die aangesloten zijn bij MNN, om ouderenmishandeling beter te kunnen signaleren en vervolgens weten hoe te handelen. Daarnaast staat het project in het teken van het vergroten van de bekendheid van het werk van mentoren bij onder andere gemeenten en steunpunten huiselijk geweld. Ook de samenwerking op lokaal/regionaal niveau zal worden bevorderd. Voorts is MNN betrokken bij een ander project van het Actieplan, te weten het project «Voorkomen van financiële uitbuiting».