De voortdurende zorgelijke situatie bij Veilig Thuis Gelderland-Zuid |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er alweer onrust is bij Veilig Thuis Gelderland-Zuid?1
Het is ernstig dat de situatie bij Veilig Thuis Gelderland-Zuid nog steeds niet op orde is. Wel zie ik dat de gemeenten van deze regio hun verantwoordelijkheid nemen door nauwgezet het werk van Veilig Thuis te volgen en maatregelen te nemen. Daarnaast houden de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie voor de Jeugdzorg (hierna: inspecties) vinger aan de pols.
Kunt u een opsomming geven van alle maatregelen die zijn genomen bij Veilig Thuis Gelderland-Zuid sinds de publicatie van het inspectierapport een jaar geleden?2
In oktober 2015 hebben de inspecties het deelrapport van het toezicht fase 1 over Veilig Thuis Gelderland-Zuid gepubliceerd. In fase 1 hebben de inspecties bij de Veilig Thuis-organisaties getoetst of zij voldoen aan de wettelijke randvoorwaarden, of er wachtlijsten zijn en of het zicht op de veiligheid van mensen die wachten is geborgd. Gelderland-Zuid voldeed aan slechts 8 van de 24 toetspunten. Veilig Thuis Gelderland-Zuid moest verbetermaatregelen treffen. De betrokken gemeenten hebben een aantal organisatorische maatregelen genomen en extra financiële middelen beschikbaar gesteld.
De noodzakelijke verbeteringen bleven uit en Veilig Thuis Gelderland-Zuid had de inspecties onvoldoende geïnformeerd over de stand van zaken van de wachtlijsten. Daarom hebben de inspecties verscherpt toezicht ingesteld.
Ik heb u hierover geïnformeerd op 13 mei 20163.
Veilig Thuis moet in de periode van het verscherpt toezicht:
Het verscherpt toezicht houdt in dat de inspecties hun zorgen voortdurend met Veilig Thuis Gelderland-Zuid delen, op onderdelen verbeteringen eisen en zich schriftelijk en door het voeren van bestuursgesprekken en door het brengen van (onverwachte) bezoeken laten informeren over de voortgang van de verbetermaatregelen. De inspecties constateerden dat pas vanaf augustus 2016 de situatie verbeterde. Deze verbetering was echter onvoldoende om het verscherpt toezicht te beëindigen en daarom is het verscherpt toezicht met zes maanden verlengd.
Kunt u, in aanvulling op vraag 2, ook specifiek aangeven welke maatregelen genomen zijn in het kader van het verscherpt toezicht dat eind april 2016 is ingesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over het feit dat de meldingen die de politie doet volgens justitie niet goed worden opgepakt door Veilig Thuis Gelderland-Zuid? Hoe komt dit volgens u?
Op geen enkel moment is door het OM het vertrouwen opgezegd in Veilig Thuis. Er zijn door de ketenpartners van Veilig Thuis, waaronder het Openbaar Ministerie en de politie, zorgen geuit over de situatie rondom Veilig Thuis Gelderland-Zuid.
Naar aanleiding van de geuite zorgen, heeft het Algemeen Bestuur (AB) van de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD) Gelderland-Zuid maatregelen genomen. Veilig Thuis Gelderland-Zuid is een onderdeel van deze GGD.
Op 14 november 2016 zijn de betrokken gemeenteraden hierover door het AB geïnformeerd.
Het AB stelt dat weliswaar de randvoorwaarden voor Veilig Thuis Gelderland-Zuid enorm zijn verbeterd en dat daardoor alle zaken nagenoeg op tijd kunnen worden afgehandeld, maar dat de organisatie nog niet op alle onderdelen op orde is. Ook de inspecties hebben dat geconstateerd. Het AB vindt dat de samenwerking in de keten nog te wensen over laat omdat er te weinig meldingen vanuit Veilig Thuis terugkomen in de justitiële keten en omdat er niet goed wordt doorverwezen naar de lokale teams. Het AB heeft daarom op 11 november 2016 een nieuwe interim--directeur aangesteld om de ketensamenwerking te verbeteren. Daarnaast is vooralsnog de procesregie voor de meldingen van de politie bij het Veiligheidshuis gelegd. Alle meldingen worden nu eerst in het Veiligheidshuis besproken.
Ik constateer dat de betrokken gemeenten maatregelen hebben genomen om de samenwerking met politie en OM te verbeteren en om er voor te zorgen dat de meldingen van de politie goed worden opgepakt. De inspecties volgen de ontwikkelingen bij Veilig Thuis Gelderland-Zuid in het kader van het verscherpt toezicht.
Wat zijn de gevolgen van het intrekken van het vertrouwen door het Openbaar Ministerie in Veilig Thuis Gelderland-Zuid naar aanleiding van het eigen handelen? Welke acties worden ondernomen om dit vertrouwen weer te herstellen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de wachtlijstontwikkeling bij Veilig Thuis Gelderland-Zuid geweest in het afgelopen jaar?
De inspecties houden toezicht op de volgende termijnen:
Gedurende het verscherpt toezicht ontvangen de inspecties periodiek een overzicht van bovengenoemde zaken. Op basis hiervan constateren de inspecties dat in de periode vanaf augustus 2016 tot peildatum 6 januari 2017 de wachtlijsten zijn afgenomen. In de periode van 29 april 2016 tot 6 januari 2017 is het aantal meldingen waarbij de triage later dan 5 werkdagen gerealiseerd was, tot één teruggebracht. De wachtlijst van de start van een onderzoek nam af van 97 casussen naar 17 casussen. De wachtlijst voor een vervolgtraject nam af van 207 casussen naar 0 casussen. Het aantal zaken waarbij de doorlooptijd van het onderzoek langer dan tien weken was, was afgenomen van 118 naar 26.
Hoeveel meldingen staan er op dit moment op de wachtlijst van Veilig Thuis Gelderland-Zuid? Kunt u deze uitsplitsen naar het wachten op triage tot het wachten op onderzoek?
Het aantal meldingen dat bij Veilig Thuis binnenkomt en getriageerd moet worden fluctueert per dag. Hetzelfde geldt voor de zaken die onderzocht moeten worden. Voor de meest recente cijfers op peildatum 6 januari 2017 verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6.
Hoe garandeert Veilig Thuis Gelderland-Zuid de veiligheid van personen die momenteel op de wachtlijst staan?
De inspecties hebben tijdens het verscherpt toezicht geconstateerd dat Veilig Thuis Gelderland-Zuid zicht houdt op de directe veiligheid in gezinnen en huishoudens op de wachtlijsten en gedurende het onderzoek.
De wettelijke termijn voor het afhandelen van een onderzoek was op 6 januari 2017 in 26 gevallen overschreden. Hoewel er soms een goede reden kan zijn voor het (nog) niet afsluiten van een onderzoek, vinden de inspecties dit aantal veel te hoog. De inspecties hebben Veilig Thuis daar op aangesproken, zodat de juiste vervolgacties ten behoeve van de veiligheid zo snel mogelijk kunnen worden ingezet. Gedurende de periode van het verscherpt toezicht blijven de inspecties dit volgen bij Veilig Thuis Gelderland-Zuid. Verder gaan zij na of de wachtlijst van de start van een onderzoek verder afneemt en of Veilig Thuis Gelderland-Zuid deze situatie kan bestendigen.
Hoe lang zijn de wachtlijsten bij de 25 andere Veilig Thuis organisaties en hoe wordt hier, in het kader van de daarover aangenomen motie, aan gewerkt?3
In de voortgangsrapportage Geweld in Afhankelijkheidsrelaties van 4 oktober 2017 heb ik u geïnformeerd over de wachtlijsten bij de Veilig Thuis organisaties en over de wijze waarop ik gevolg heb gegeven aan de motie van Bergkamp en Kooiman om bij de verbetering van Veilig Thuis prioriteit te geven aan de aanpak van de wachtlijsten.
Op mijn initiatief werkt het VNG programma Veilig Thuis de basis op orde sinds dit voorjaar aan de verbetering en doorontwikkeling van de Veilig Thuis organisaties en heeft prioriteit gegeven aan advies over de aanpak van wachtlijsten. Het programma heeft de wachtlijsten gepeild bij alle Veilig Thuis organisaties op 31 juli 2016 en deze gegevens geactualiseerd per 29 september 2016.
De conclusie van deze peilingen was dat de organisaties nog te maken hebben met wachtlijsten, hard werken aan het wegwerken hiervan en dat een daling zichtbaar is. De organisaties meldden in september 2016 allemaal dat ze goed zicht houden op de veiligheid van hen die wachten.
De inspecties zullen vanaf januari 2017 starten met de tweede inspectieronde van de Veilig Thuis organisaties. Zij zullen tijdens deze ronde ook de wachtlijsten bij de organisaties in beeld brengen. De inspecties verwachten in mei 2017 hun eindrapport aan uw Kamer aan te bieden.
Eind januari van dit jaar stuur ik uw Kamer de volgende voortgangsrapportage om u te informeren over de stand van zaken.
Welke Veilig Thuis organisaties overschrijden op dit moment de wettelijke termijn voor triage, en als dit gebeurt, met hoeveel dagen?
Zie antwoord vraag 9.
Welke Veilig Thuis organisaties overschrijden op dit moment de wettelijke termijn waarbinnen onderzoek heeft moeten plaatsvinden, en als dit gebeurt, met hoeveel dagen?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat gemeenten alleen mogen experimenteren in de Bijstand als zij bijstandsgerechtigden verplichten tot een tegenprestatie |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat gemeenten alleen mogen experimenteren met de bijstand als zij bijstandsgerechtigden verplichten tot een tegenprestatie? Klopt de berichtgeving in NRC Handelsblad daarover?1
Ja, ik ben bekend met het aangehaalde artikel. Voor het overige verwijs ik naar mijn beantwoording van vragen 2, 5 en 6.
Waarom is de tegenprestatie een voorwaarde voor het uitvoeren van een experiment in de bijstand, die gaat over minder regels en meer bijverdienen? Staat deze voorwaarde ook in het Ontwerpbesluit en zo ja, waar?
Het ontwerpbesluit «Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet» (Kamerstuk 34 352, nr. 39) heb ik op 30 september 2016 ter voorhang aan uw Kamer gezonden en ligt thans voor advies bij de Raad van State. In het eerste lid van artikel 5 van het ontwerpbesluit is opgenomen dat een verzoek om te mogen experimenteren kan worden afgewezen als de gemeente op het moment van de aanvraag de Participatiewet (Pw) niet rechtmatig uitvoert.
Op dit moment ben ik bezig met het ontwerpen van een ministeriële regeling om de selectiecriteria voor gemeenten die gaan experimenteren nader vorm te geven. Van gemeenten die een verzoek indienen om te mogen experimenten, wil ik in ieder geval verzekerd zijn dat alle voorgeschreven verordeningen in overeenstemming zijn met de wettelijke bepalingen van de Pw.
Doel van de experimenten met de Pw is wetenschappelijke kennisontwikkeling omtrent de werking van de wet. Daarbij is het van wetenschappelijk belang dat gemeenten die gaan experimenteren alle verplichtingen uit de Pw, namelijk conform de wet, uitvoeren. Zo wil ik borgen dat de experimenten valide resultaten opleveren over de vergelijking van de werking van de huidige Participatiewet (incl. tegenprestatie) ten opzichte van de aanpak in de experimentele groepen zoals beschreven in het ontwerpbesluit.
De gemeente Amsterdam heeft een verordening over de tegenprestatie en voldoet daarmee aan de wet; waarom mag deze gemeente dan toch geen experiment starten?
De gemeente Amsterdam heeft inderdaad een verordening tegenprestatie. Het daarin uit te voeren beleid is echter niet in lijn met de Participatiewet. Voordat een gemeente mee kan doen met de experimenten Participatiewet wil ik er, zoals gesteld in de vorige antwoorden, in ieder geval van verzekerd zijn dat die gemeente een verordening over de tegenprestatie heeft die in lijn is met de Participatiewet. De AMvB is echter nog niet vastgesteld, waardoor Amsterdam of andere gemeenten nog geen formeel verzoek hebben kunnen indienen.
Waarom is niet eerder in gesprekken met gemeenten aangegeven dat zij de tegenprestatie verplicht moesten stellen als zij experimenten wilden doen met bijstandsgerechtigden? Op welke manier is deze voorwaardelijkheid eerder gecommuniceerd?
Vanaf september 2015 heb ik intensief gesprekken gevoerd met de vier initiatiefgemeenten Utrecht, Groningen, Wageningen en Tilburg. De gesprekken hadden als doel om tot een AMvB te komen die past in de geest van de Participatiewet, een goede wetenschappelijke onderbouwing kent en toegankelijk is voor meer gemeenten die ook belangstelling hebben voor een experiment met de Participatiewet. Tijdens deze gesprekken is herhaaldelijk aan de orde gekomen dat alleen gemeenten die de Pw rechtmatig uitvoeren in aanmerking komen voor deelname aan de experimenten.
Bent u het er mee eens dat nu op zijn minst de schijn wordt gewekt dat de regering de mogelijkheid tot experimenteren gebruikt om een verplichte tegenprestatie in Amsterdam en Utrecht af te dwingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de berichtgeving klopt: waarom denkt u dat een onderzoek zonder een verplichte tegenprestatie minder bruikbare wetenschappelijke resultaten op zal leveren, aangezien de gemeenten Utrecht en Amsterdam conform de Participatiewet al strenge regels hebben voor bijstandsgerechtigden en een groot verschil tussen de verschillende testgroepen wel degelijk aanwezig is bij uitvoering van het experiment?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u het nog steeds mogelijk maken voor gemeenten om experimenten uit te voeren en wilt u alles op alles zetten om ook de gemeenten Utrecht en Amsterdam, die nu de wacht zijn aangezegd, de mogelijkheid te bieden een experiment te starten?
Via het ontwerpbesluit wil ik een beperkt aantal gemeenten de mogelijkheid bieden te experimenteren. Gemeenten die voldoen aan het genoemde besluit en de ministeriële regeling kunnen experimenteren totdat een maximum van 25 gemeenten of maximaal 4% van de bijstandspopulatie is bereikt. Dit geldt ook voor gemeenten Amsterdam en Utrecht.
Het bericht 'Geen ‘tegenprestatie’ in de bijstand? Dan géén vrijheid’ |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel NRC «Geen «tegenprestatie» in de bijstand? Dan géén vrijheid»?1
Ja. Ik ben bekend met het door de vragensteller aangehaalde artikel.
Bent u het ermee eens dat de uitvoering – het daadwerkelijk opleggen – van de tegenprestatie een bevoegdheid is van gemeenten?
De gemeente moet het aan bijstandsgerechtigden opdragen van een significante tegenprestatie regelen bij verordening. De gemeente ontwikkelt daartoe beleid betreffende de inhoud, omvang en duur van de tegenprestatie. Voor het ontwikkelen van uitvoeringsbeleid biedt dit onderdeel van de wet ruimte voor beleidsvrijheid. Dit biedt de gemeente de mogelijkheid voor het invullen van individueel maatwerk. Het beleid dient vanzelfsprekend te passen binnen de bepalingen van de Participatiewet. De gemeenteraad heeft een controlerende taak op de uitvoering van het in verordeningen vastgelegde beleid.
Klopt het dat de experimenten met de Participatiewet zien op een vergelijking van verschillende wijzen van uitvoering van de Participatiewet?
Ja, experimenten in het kader van de Participatiewet (Pw) bieden gemeenten de mogelijkheid om te onderzoeken hoe de Pw met betrekking tot arbeidsinschakeling doeltreffender uitgevoerd kan worden. Doel van de experimenten met de Pw is wetenschappelijke kennisontwikkeling omtrent de werking van de wet. Daarbij is het wetenschappelijk belangrijk dat gemeenten die gaan experimenteren alle verplichtingen uit de Pw, namelijk conform de wet, uitvoeren.
Zo wil ik borgen dat de experimenten valide resultaten opleveren over de vergelijking van de werking van de huidige Pw ten opzichte van de aanpak in de experimentele groepen zoals beschreven in het (ontwerp van het) Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet.
Bent u het ermee eens dat de precieze tekst in een verordening daar niet op van invloed is?
Op dit moment ben ik bezig met het ontwerpen van een ministeriële regeling om de selectiecriteria voor gemeenten die mogen experimenteren nader vorm te geven. Van gemeenten die een verzoek indienen om te mogen experimenten, wil ik in ieder geval verzekerd zijn dat alle verplichte voorgeschreven verordeningen in overeenstemming zijn met de wettelijke bepalingen van de Participatiewet. Zolang aan die eis voldaan is, is de precieze tekst van een verordening van ondergeschikt belang.
Bent u het ermee eens dat om die reden de experimenten ook zonder aanpassing van de verordening (wetenschappelijke) relevantie hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat de koppeling tussen de precieze tekst van de verordening met de vraag of een gemeente een experiment mag uitvoeren, daarmee oneigenlijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat gemeenten het bevoegde orgaan zijn om de kaders in de verordening tegenprestatie vast te stellen en dat die bevoegdheid in lijn is met de decentralisatie die met de Participatiewet beoogd was? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vermeende grove schendingen van arbeidsrechten door het Nederlandse bloemenbedrijf Royal Van Zanten in Uganda |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Uganda: Police Flower Firms Over Poisoning, Sexual Harassment», waarin het Nederlandse bloemenbedrijf «Royal Van Zanten» in verband wordt gebracht met vergiftiging, uitbuiting en seksuele intimidatie van haar werknemers?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Het kabinet heeft vernomen dat zich op 14 oktober een incident heeft voorgedaan rond het gebruik van bestrijdingsmiddelen in één van de kassen van Royal Van Zanten, waarbij werknemers ziek zijn geworden. Navraag leert dat de daartoe bevoegde autoriteit in Uganda, het Ministry of Gender, Labour & Social Development, onderzoek doet naar het incident. Uit de beschikbare informatie blijkt niet of de interne veiligheidsvoorschriften van het bedrijf ontoereikend waren, of dat de betreffende werknemers zich niet gehouden hebben aan de geldende voorschriften. Royal Van Zanten verleent alle medewerking aan het onderzoek.
Deelt u de mening dat uitbuiting, seksuele intimidatie en het blootstellen van werknemers aan giftige stoffen in strijd is met de mensen- en arbeidsrechten?
Ja.
Klopt het dat u reeds, al dan niet via uw ambassade, op de hoogte bent gebracht door «The Federation of Uganda Women Lawyers (Fida) and Trade Unionist», dat 102 werknemers giftige chemicaliën zouden hebben ingeademd? Zo ja, welke stappen heeft u naar aanleiding daarvan ondernomen?
Het Count Me In! (CMI) consortium heeft naar aanleiding van het incident op 30 oktober een brief geschreven naar de Nederlandse ambassade in Kampala. Een afschrift van deze brief was aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Minister van Buitenlandse Zaken gericht. Vóór ontvangst van deze brief sprak de ambassade al met het bedrijf en met FNV Mondiaal die de lokale vakbond ondersteunt.
Op dit moment gaat de aandacht van de ambassade uit naar het verkrijgen van een compleet beeld van het incident en hoe de ambassade de dialoog tussen de betrokken partijen kan ondersteunen. Hierbij werkt de ambassade nauw samen met FNV Mondiaal, de lokale vakbonden, het maatschappelijk middenveld en Nederlandse bedrijven in deze sector.
Op verzoek van verschillende partijen en vanuit het oogpunt van internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) faciliteert de ambassade een constructieve dialoog tussen de werkgevers en werknemers op basis van internationaal aanvaarde arbeidsnormen.
Heeft u naar aanleiding van dit nieuws reeds contact gezocht met de overheid van Uganda? Zo ja, wat is daar uitgekomen? Zo nee, bent u bereid dit op korte termijn alsnog te doen?
Ja.
De Nederlandse ambassade in Kampala heeft contact gehad met het Ministry of Gender, Labour & Social Development in Uganda en het Ministry of Trade, Industry & Cooperatives. Zoals ook in het antwoord op vraag 1 genoemd, heeft het eerstgenoemde ministerie aangegeven een eigen, onafhankelijk onderzoek te doen naar het incident bij Royal Van Zanten. Het kabinet wacht de resultaten van dit onderzoek af.
Kunt u toelichten of de Nederlandse staat, al dan niet indirect, is betrokken bij de activiteiten van Royal Van Zanten in Uganda? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, heeft u inzicht in de mate waarin Royal Van Zanten zich aan de OESO-richtlijnen houdt, zoals u van hen verwacht?
De Nederlandse staat is niet betrokken bij de activiteiten van Royal Van Zanten in Uganda.
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die in het buitenland actief zijn, dat zij zich houden aan de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bij onenigheid over de toepassing of naleving van de richtlijnen bestaat er de mogelijkheid het Nationaal Contactpunt (NCP) Nederland te betrekken bij het vinden van een oplossing.
Kunt u toelichten of Nederland betrokken is bij het onderzoek dat de overheid van Uganda momenteel uitvoert in bloemenbedrijven? Hoeveel Nederlandse bloemenbedrijven zijn er actief in Uganda, en heeft u reeds contact met hen gezocht over de aanleiding van het onderzoek? Heeft u overwogen dat de Nederlandse overheid zelfstandig en onafhankelijk onderzoek moet doen in deze sector?
Er zijn vijf aan Nederland gelieerde bloemenbedrijven actief in Uganda.
Het is de verantwoordelijkheid van de autoriteiten in Uganda om wet- en regelgeving omtrent arbeidsrechten en -omstandigheden te implementeren en te handhaven. In dit kader is het ook hun verantwoordelijkheid om een onafhankelijk en onpartijdig onderzoek te doen. Het kabinet wacht de resultaten van het onderzoek naar Royal Van Zanten af. Zoals in het antwoord op vraag 5 toegelicht, hecht het kabinet groot belang aan naleving van de OESO-richtlijnen. Mocht na het onderzoek nog steeds onduidelijkheid bestaan over de toepassing van de OESO-richtlijnen door Royal Van Zanten, dan kunnen betrokken partijen advies aanvragen of een melding doen bij het Nederlandse NCP.
Kunt u toelichten wat de mogelijke consequenties zijn voor Royal Van Zanten en eventuele andere Nederlandse bloemenbedrijven indien zij zich inderdaad schuldig hebben gemaakt of maken aan de in het artikel gestelde verdenkingen?
Het kabinet kan niet vooruitlopen op de uitkomst van het onderzoek van het Ministry of Gender, Labour & Social Development.
Mocht het onderzoek uitwijzen dat de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen geschonden zijn, dan moet het bedrijf volgens diezelfde richtlijnen de gevolgen van die schendingen herstellen of compenseren.
De beantwoording van schriftelijke vragen over de toetsing van pensioenfondsbestuurders door De Nederlandse Bank |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u er van dat 24% van de bestuurders die na 2014 voor het eerst werden getoetst naar aanleiding van herbenoeming geen positief oordeel van De Nederlandse Bank (DNB) hebben gekregen? Wat vindt u er van dat deze bestuurders achteraf ongeschikt bleken voor de taak die zij vervulden? Vindt u ook dat deelnemers recht hebben te weten dat hun pensioenfonds bestuurd is door bestuurders die achteraf ongeschikt bleken?1
De genoemde 24% (22 van de 91 bestuurders) heeft betrekking op 91 bestuurders die als gevolg van een functieverzwaring (lid beleggingscommissie) opnieuw zijn getoetst. In de functie van bestuurslid zijn deze 91 bestuurders eerder getoetst en hebben een positief oordeel ontvangen van DNB. Er is derhalve geen sprake van dat een pensioenfonds bestuurd werd door bestuurders die achteraf ongeschikt bleken. Deze bestuurders achtte DNB wel geschikt om deel te nemen aan het bestuur van een pensioenfonds, echter voor deelname aan de beleggingscommissie achtte DNB deze bestuurders niet geschikt.
Kunt u er zorg voor dragen dat de 30 bestuurders, waarvan u in uw antwoorden aangeeft dat zij voor 30 december 2000 al benoemd zijn, en daardoor nog niet getoetst door DNB, net als hun collega’s getoetst worden? Zo ja, waarom is dat nog niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
De huidige wet- en regelgeving voorziet in een toetsing van nieuwe toetreders in besturen of bij herbenoeming met een functiewijziging. DNB heeft tevens de mogelijkheid om op ieder moment tot een hertoetsing over te gaan als er sprake is van een redelijke aanleiding. Op deze grond kunnen ook bestuurders worden hertoetst die voor 30 december 2000 zijn benoemd. Tot op heden is daar geen aanleiding voor geweest.
Heeft DNB ook (alarm)signalen ontvangen vanuit de sector over bestuurders waarin gevraagd werd om een tussentijdse toets voor een bestuurder of meerdere bestuurders? Hoe wordt er door DNB met dit soort signalen omgegaan?
DNB krijgt soms signalen over specifieke bestuurders of een bestuur en neemt deze signalen altijd zeer serieus. Indien DNB serieuze signalen krijgt, doet ze onderzoek en kan DNB concluderen dat er sprake is van een redelijke aanleiding om over te gaan tot een hertoetsing. De resultaten van de hertoetsing worden gedeeld met de betreffende bestuurder en het betreffende pensioenfonds. Indien een hertoetsing leidt tot een negatief oordeel, dient deze bestuurder zijn of haar functie onverwijld neer te leggen. Sinds 2012 heeft DNB 7 keer een hertoets afgenomen (zie tabel bij antwoord 4).
Kunt u een overzicht geven van de belangrijkste wijzigingen in pensioenregelgeving sinds 2000, zoals de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, aanpassingen aan het Financieel Toetsingskader, de beleidsregel deskundigheid 2011, de beleidsregel geschiktheid 2012, etc? Kunt u per belangrijke wijziging aangeven hoeveel pensioenbestuurders en hoeveel procent van de pensioenbestuurders na die wijziging zijn getoetst of hertoetst?
Het wettelijk kader voor toetsing van pensioenfondsbestuurders is in de loop der tijd gewijzigd.
Daarin zijn drie periodes te onderscheiden:
De pensioenfondsbestuurders die benoemd zijn in de periode voorafgaand aan 30 december 2000 zijn getoetst bij de volgende herbenoeming na deze datum. De zittingsduur van bestuursleden is meestal vier jaar. Daarna kan op grond van de Code Pensioenfondsen maximaal tweemaal herbenoeming plaatsvinden.
De belangrijkste wijzigingen in de pensioenregelgeving in de afgelopen periode betreffen:
Hieronder treft u een overzicht aan van het aantal hertoetsingen en het aantal gewone toetsingen van bestuurders van pensioenfondsen in de periode 2012 – 2016. Tevens is het totaal aantal bestuurders vermeld dat op 1 januari van het desbetreffende jaar werkzaam was.
Jaartal
Hertoetsingen pensioenfondsen
2012
1
2013
3
2014
2
2015
0
2016
1
Jaartal
Aanvangstoetsingen (incl. functiewijziging bij herbenoeming) pensioenfondsen
2012
379 toetsingen (94% positief)
2013
367 toetsingen (92% positief)
2014
672 toetsingen (90% positief)
2015
375 toetsingen (95% positief)
2016
366 toetsingen (94% positief)
Jaartal
Totaal aantal bestuurders per 1 januari1
2012
3.094
2013
2.799
2014
2.594
2015
2.561
2016
2.364
Het betreft het aantal bestuurders en niet het aantal personen, aangezien één persoon soms meerdere functies vervult.
Hoe vaak sinds 2014 zijn kandidaat-bestuurders geschikt bevonden «met voorschrift»? In hoeveel van die gevallen zijn de bestuurders daarna getoetst of zij ook daadwerkelijk hun kennis of competenties verbeteren? In hoeveel gevallen zijn bestuurders daarna alsnog ongeschikt bevonden?
DNB is zeer terughoudend met het geschikt bevinden op basis van een voorwaardelijke beschikking. DNB heeft sinds 2014 vijf pensioenbestuurders voorwaardelijk geschikt bevonden. Daarbij kan gedacht worden aan het neerleggen van nevenfuncties of het opdoen van bepaalde kennis. DNB geeft in dat geval duidelijk aan wat er wordt verwacht van de kandidaat. Ook wordt aangegeven binnen welke termijn (maximaal 6 maanden) aan de voorwaarde moet zijn voldaan en hoe DNB geïnformeerd dient te worden over het voldoen aan deze voorwaarde. Indien niet is voldaan aan de voorwaarde binnen de termijn, vervalt de beschikking. Het fondsbestuur is in principe zelf verantwoordelijk voor de opvolging van de voorwaarde. DNB ziet hier in het reguliere toezicht op toe.
Bent u van mening dat de toetsing van pensioenfondsbestuurders op dit moment voldoende is geborgd?
Het doel van de geschiktheidseisen aan pensioenfondsbestuurders is een blijvende verbetering van het beheer van de Nederlandse pensioenen. Mede daarom zijn de eisen de afgelopen jaren sterk verhoogd en is DNB als toezichthouder gevraagd goed en stevig te toetsen, in het belang van alle deelnemers, slapers en gepensioneerden.
Pensioenfondsen moeten in eerste instantie zelf zorgen voor goede bestuurders en moeten bij de voordracht van nieuwe bestuurders de wettelijke geschiktheidseisen meewegen.
Alle nieuwe bestuurders van pensioenfondsen worden door DNB getoetst aan de hand van dezelfde criteria. Net als bij banken, verzekeraars en andere financiële instellingen hanteert DNB een risicogebaseerde aanpak in haar toetsingsbeleid. Deze risicogebaseerde aanpak resulteert bij de pensioenfondsen in een focus op toetsingen van voorzitters van pensioenfondsen en de raden van toezicht alsook de leden en voorzitters van de beleggingscommissies.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg over pensioenonderwerpen voorzien op 24 november 2016 beantwoorden?
Ja.
Het na toestemming toegankelijk maken van pensioenregistergegevens voor ontwikkelaars |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat bestaande pensioenfondsen toegang hebben tot de persoonlijke gegevens van deelnemers uit het pensioenregister, ook voor productontwikkeling en pensioenadvies?
Nee, pensioenfondsen hebben geen toegang tot persoonlijke gegevens uit het pensioenregister. De gegevens uit het pensioenregister kunnen uitsluitend worden bekeken en gedownload door de deelnemer. Hij of zij heeft zelf in de hand of de gegevens ter beschikking worden gesteld aan anderen.
Technisch is er een mogelijkheid voor de deelnemer om de gegevens uit het pensioenregister te downloaden naar een pensioenuitvoerder. Onder de stringente voorwaarde dat de pensioenuitvoerder, net als het pensioenregister, gebruikmaakt van een beveiligde verbinding via DigiD single sign on. Dit uit oogpunt van informatiebeveiliging. Van die mogelijkheid wordt tot op heden door geen enkele pensioenuitvoerder gebruik gemaakt.
Is het waar dat onafhankelijke adviseurs en andere pensioenbedrijven geen toegang hebben tot het pensioenregister, ook niet na toestemming van de betreffende deelnemer?
Zoals bij beantwoording van vraag 1 staat omschreven, heeft alleen de deelnemer toegang tot het pensioenregister.
Deelt u de mening dat het voor de deelnemers omslachtig is om, als zij hiertoe besluiten, (complexe) pensioengegevens uit het pensioenregister te halen om deze te verstrekken aan adviseurs, pensioenbedrijven of ontwikkelaars van apps?
Nee, deze mening deel ik niet. De deelnemer kan een gegevensbestand downloaden uit het pensioenregister. Dit bestand kan vervolgens gedeeld worden met bijvoorbeeld een financieel adviseur. Het bestand kan als PDF gedownload worden of als XML-bestand. In dit laatste geval kunnen de gegevens in een andere applicatie geüpload worden. Naar ik begrijp wordt er al veel gebruik gemaakt van dit soort gegevensbestanden, bijvoorbeeld ten behoeve van financieel advies bij het aanvragen van een hypotheek.
Deelt u de mening dat deelnemers zelf zouden moeten kunnen beslissen wie hun persoonlijke pensioeninformatie mag gebruiken voor advies, dus niet alleen het fonds waar zij verplicht bij aangesloten zijn?
Ja, deelnemers moeten zelf kunnen beslissen wie hun persoonlijke informatie mag gebruiken voor advies. Bij de beantwoording van vraag 1 heb ik al aangegeven dat pensioenfondsen geen toegang hebben tot de persoonlijke gegevens uit het pensioenregister.
Bent u bekend met het feit dat de stichting die het pensioenregister beheert (een samenwerking tussen de sociale verzekeringsbank, het verbond van verzekeraars en de pensioenfederatie) bereid is deze toegang te verzorgen, maar dat het bouwen van deze mogelijkheid op dit moment onvoldoende prioriteit heeft?
De Stichting Pensioenregister heeft mij inderdaad gemeld dat het mogelijk gemaakt kan worden dat deelnemers de eigen gegevens uit het pensioenregister kunnen laten downloaden naar een externe partij. Op dit moment geeft de Stichting Pensioenregister echter prioriteit aan de invulling van wettelijke verplichtingen, zoals het toegang verlenen aan pensioengerechtigden en het tonen van pensioenbedragen in drie scenario’s. Daarnaast zie ik een belangrijke rol weggelegd voor het register bij de waardeoverdracht van kleine pensioenen.
Bent u, in het belang van de deelnemer, bereid in gesprek te gaan met het bestuur van het pensioenregister (en eventueel de sociale verzekeringsbank) om het belang van deze ontwikkeling onder de aandacht te brengen?
Ja, voor zover het gaat over de mogelijkheid geschetst bij antwoord 5 ben ik hiertoe bereid.
Deelt u de mening dat innovatie in de pensioensector juist zo nodig en gewenst is, en onafhankelijke adviseurs en andere pensioenbedrijven daar ook een bijdrage aan kunnen brengen?
Ja, die mening deel ik. Maar dit laat onverlet dat deelnemers zelf in de hand moeten hebben of zij gegevens ter beschikking willen stellen aan anderen of niet.
Kunt u de Kamer vóór het einde van het jaar over de voortgang van deze ontwikkeling informeren?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 5 en 6.
Het bericht dat gemeenten mensen van 27 jaar en ouder, vier weken laten wachten bij aanvraag van een bijstandsuitkering |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de Nationale ombudsman wederom klachten heeft ontvangen over de vier weken zoektermijn voor bijstandsaanvragers van 27 jaar en ouder? Welke consequenties verbindt u hieraan?1
De invoering van de vier weken termijn is bedoeld om jongeren tot 27 jaar – nadat zij zich hebben gemeld met de intentie om bijstand aan te vragen – eerst zelf actief te laten zoeken naar passend werk of een geschikte opleiding. Na afloop van de vier weken zoektijd kan de jongere vervolgens bijstand aanvragen. Gemeenten kunnen overigens op basis van artikel 18 van de Participatiewet maatwerk leveren indien de situatie daar om vraagt. Op grond van de Participatiewet is het college van burgemeester en wethouders echter wél verplicht om een bijstandsaanvraag van personen van 27 jaar en ouder direct in behandeling te nemen. Zolang binnen een periode van vier weken na de datum van aanvraag het college geen besluit heeft genomen met betrekking tot het recht op bijstand, is het college verplicht een voorschot te verstrekken. Indien het college van deze wettelijke opdracht beleidsmatig afwijkt, is het primair aan de gemeenteraad om de uitvoering van het beleid te controleren en, indien daar aanleiding toe wordt gezien, in de Raadsvergadering aan de orde te stellen. Als dit voor de betreffende burgers niet tot een oplossing leidt, is het uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of en zo ja in hoeverre de gemeente onrechtmatig tot besluitvorming is gekomen.
Heeft u een overzicht van gemeenten die op deze wijze omgaan met mensen van 27 jaar en ouder die bijstand aanvragen? Zo ja, kan de Kamer dit ontvangen? Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken welke gemeenten op een soortgelijke manier werken?
Ik beschik niet over een overzicht hoe gemeenten met mensen van 27 jaar en ouder die bijstand aanvragen, omgaan. Ik zie geen aanleiding om in dit kader een onderzoek te doen. Zoals in antwoord 1 is aangegeven betreft de uitvoering van het beleid op dit punt, en de beoordeling of dit binnen de wettelijke kaders plaatsvindt, primair een verantwoordelijkheid van het lokale bestuur.
Bent u van mening dat er hier sprake is van een ernstige tekortkoming in de rechtmatige uitvoering van de Participatiewet, temeer omdat door de gemeenten gehanteerde zoekperiode al eerder aan de orde is geweest? Zo ja, gaat u deze gemeenten een aanwijzing geven? Zo nee, wanneer is er volgens u sprake van een ernstige tekortkoming en waarom vindt u het als systeemverantwoordelijke acceptabel als gemeenten zich opstellen als onbetrouwbare overheid?
Zoals in antwoord 1 is aangegeven, is het primair de Gemeenteraad die het college controleert. Door het minsterie van SZW wordt geen systematisch toezicht uitgeoefend op de rechtmatige uitvoering van de Participatiewet door individuele gemeenten. In uitzonderlijke gevallen kan de Minister van SZW de gemeente een aanwijzing geven als bedoeld in artikel 76 van de Participatiewet. De toepassing van dit instrument is aan de orde in situaties waarin het zelfsturend vermogen van de gemeente tekortschiet én waarin naar het oordeel van de Minister van SZW sprake is van een rechtmatigheidstekortkoming die vanwege aard, intensiteit of duur een wettelijk verankerd fundament van de wet te zeer schaadt. De inkomenswaarborg is een van die fundamenten. Het toepassen van een buitenwettelijke zoektermijn voor personen van 27 jaar en ouder vormt in beginsel geen aanleiding voor rijksingrijpen, mede gelet op de reeds gememoreerde controlerende rol van de gemeenteraad en het feit dat een belanghebbende zich via bezwaar en beroep kan verweren tegen een beslissing van het college. In dit verband dient ook onderkend te worden dat de aanwijzingsbevoegdheid niet kan worden toegepast om te treden in de besluitvorming in individuele gevallen. De situatie kan anders komen te liggen indien er signalen zijn dat de contra legemuitvoering van een gemeente zich ook (meer systematisch) uitstrekt tot de inkomenswaarborg, bijvoorbeeld de voorschotverlening. Van een dergelijk signaal is evenwel geen sprake.
Deelt u de mening dat bijstandsgerechtigden van 27 jaar door de onterechte zoektijd van vier weken sociaaleconomische problemen zoals schulden, dakloosheid, etc. kunnen krijgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze praktijk te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven, is het college gehouden de bijstandsaanvraag van personen van 27 jaar en ouder direct in behandeling te nemen en indien binnen een periode van vier weken na de datum van aanvraag nog geen besluit is genomen met betrekking tot het recht op bijstand, verplicht om een voorschot te verstrekken. Hiermee wordt voorkomen dat mensen onnodig lang moeten wachten op een uitkering en dat als gevolg daarvan schulden worden opgebouwd of dat er andere sociale problemen ontstaan. Daarnaast kunnen gemeenten op basis van artikel 18 van de Participatiewet maatwerk leveren indien de situatie daar om vraagt. Ik acht het niet nodig om in dit kader met aanvullende maatregelen te komen.
Het bericht dat de gemeente Sittard-Geleen uitkeringsgerechtigden gaat inzetten voor het schoonhouden van de stad |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat het verplicht inzetten van mensen met een bijstandsuitkering voor het schoonhouden van de stad leidt tot verdringing van betaalde werkzaamheden? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen? Zo nee, kunt u aantonen dat deze werkzaamheden niet leiden tot het verdringen van betaalde werkzaamheden?1
Volgens informatie van de gemeente Sittard-Geleen worden in de pilot Schone Stad activiteiten uitgevoerd die additioneel zijn aan de reguliere taken van Wijkbeheer. Doel van de pilot is het bieden van een zinvolle en actieve participatievorm aan uitkeringsgerechtigden die daar behoefte aan hebben, en die bijdraagt aan de leefbaarheid in de gemeente. De gemeente heeft aangegeven dat de pilot open staat voor alle uitkeringsgerechtigde inwoners. Zij kunnen deelnemen aan de pilot zolang deze aansluit op hun vermogen om de werkzaamheden uit te voeren. Het betreft de groep uitkeringsgerechtigden die nog niet, met of zonder re-integratietraject, bemiddeld kan worden naar regulier betaald werk. Dit kunnen ook mensen zijn met een verminderde loonwaarde. De additionele activiteiten betreffen het verwijderen van zwerfafval en onkruid, sneeuwruimen, leeg maken van goten en straatkolken en het behandelen van meldingen van burgers. De pilot heeft tot doel bij te dragen aan sociale activering.
Gemeenten zijn ervoor verantwoordelijk om, gegeven de wettelijke kaders, zelf invulling te geven aan de uitvoering van het beleid om verdringing te voorkomen. Dat kan op verschillende manieren. Het is aan de individuele gemeente om hierin een keus te maken.
De gemeente Sittard-Geleen geeft aan de activiteiten in de pilot te toetsen op verdringing, aan de hand van de criteria in haar verordening tegenprestatie en de re-integratieverordening Participatiewet. De gemeenteraad heeft de verantwoordelijkheid om toezicht te houden op beleid en uitvoering van de Participatiewet waaronder het voorkomen van verdringing van reguliere arbeid. Dat wordt op basis van de feitelijke en lokale situatie beoordeeld.
De lokale SP-fractie heeft op 7 november jl. schriftelijke vragen gesteld aan het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen over de pilot Schone Stad. In aanvulling op bovenstaand antwoord, verwijs ik u voor meer informatie over de pilot naar de beantwoording door het college van burgemeester en wethouders, welke op 8 december jl. is verzonden.
Ik hecht er aan dat gemeenten aandacht besteden aan het voorkomen van verdringing. De algemene kaders voor het verkomen van verdringing lichtte ik eerder toe in een brief aan uw Kamer (Kamerstuk 29 544, nr. 624). In de Participatiewet is bij een aantal instrumenten opgenomen dat deze activiteiten moeten worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en dat die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Ook ben ik hierop ingegaan in de reactie die ik de Kamer op 10 november jl. toestuurde in antwoord op uw vraag van 19 september jl. met betrekking tot de Lokale Monitor 2016 van de FNV.
Ik heb op meerdere momenten en uiteenlopende manieren aandacht gevraagd voor het thema verdringing. Zo heb ik de oproep gedaan aan gemeenten in de Verzamelbrief 2015–2, om in hun re-integratieverordening op te nemen op welke wijze zij hun beleid vormgeven met betrekking tot het tegengaan van verdringing. Ook heb ik samen met de VNG aan dit thema aandacht besteed tijdens de wethoudersbijeenkomst van 17 februari 2016. In aanvulling hierop ontwikkelt
Divosa een werkwijzer ter ondersteuning aan gemeenten om de kennis op dit terrein bij de uitvoerders te versterken.
Het door kerken uitgebrachte rapport ‘Armoede in Nederland 2016’ |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Armoede in Nederland 2016, onderzoek naar hulpverlening door diaconieën, parochiële caritasinstellingen en andere kerkelijke organisaties in Nederland», dat gezamenlijk door de belangrijkste kerken en kerkelijke organisaties van Nederland is uitgebracht?
Ja, het rapport werd aan het Ministerie van SZW aangeboden tijdens de presentatiebijeenkomst op vrijdag 28 oktober in Utrecht. Ik ben tijdens het Vragenuur op 1 november jl. en in mijn brief van 24 november jl. over diverse onderwerpen armoede- en schuldenbeleid1 aan de Tweede Kamer ingegaan op het rapport. Op 30 november jl. heb ik tijdens mijn regulier overleg met de Sociale Alliantie, waar Kerk in Actie bij aanwezig was, gesproken over het rapport en de aanbevelingen.
Bent u blij met dit initiatief van de Nederlandse kerken?
Ja, het rapport geeft waardevol inzicht in het werk van de kerken in Nederland, de vraagstukken en problematiek van mensen die voor hulp bij de kerken aankloppen en wat de kerken hen concreet bieden.
Wat is uw reactie op de analyses, conclusies en aanbevelingen uit het rapport?
Ik heb mijn reactie gegeven in mijn brief van 24 november jl. Daarin geef ik aan dat het kabinet met diverse aanbevelingen die zijn gericht aan het adres van de rijksoverheid aan de slag is, zoals de voorgenomen vereenvoudiging van de beslagvrije voet, de implementatie van de Rijksincassovisie, het beslagregister en de voorgenomen invoering van het wettelijk moratorium. Tevens wijs ik er, naar aanleiding van de aanbevelingen aan het adres van de lokale overheden, op dat ik het rapport van Kerk in Actie via de verzamelbrief onder de aandacht van gemeenten zal brengen en dat ik het rapport zal agenderen voor mijn periodiek overleg met gemeenten en maatschappelijke organisaties over het armoede- en schuldenbeleid. Ik waardeer het werk van de kerken, de inzet van vrijwilligers en de samenwerking die zij zoeken met andere partijen om mensen in armoede te helpen.
Wat vindt u ervan dat kerken steeds vaker urgente hulpvragen opvangen, bijvoorbeeld van mensen die anders niets te eten hebben? Waarom?
Ik vind het essentieel dat mensen met urgente hulpvragen worden opvangen. De overheid heeft daarbij uiteraard haar verantwoordelijkheid en het is aanvullend uitstekend dat private partijen, zoals de kerken, ook voor versterking van de sociale cohesie zorgen. Het gaat vaak om mensen die vast zijn gelopen of die het niet zelfstandig lukt om de juiste hulp te verkrijgen. De hulp die de kerken bieden aan deze mensen is zeer waardevol, zeker ook omdat men mensen verder op weg helpt door hen door te verwijzen, bijvoorbeeld naar de gemeente. Zo dragen velen bij aan het aanpakken van het maatschappelijk vraagstuk van armoede en schulden.
Deelt u de conclusie van de kerken dat de Nederlandse overheid meer kan doen aan het voorkomen van armoede, door zeer kwetsbare groepen meer en gerichter te ondersteunen en minder bureaucratisch te werk te gaan? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Het kabinet heeft de bestrijding van armoede en schulden van meet af aan hoog op de agenda staan en stelt structureel 100 miljoen euro beschikbaar voor het armoede- en schuldenbeleid, waarvan gemeenten jaarlijks 90 miljoen euro ontvangen voor de intensivering van hun armoede en schuldenbeleid. Daarnaast stelt het kabinet vanaf 2017 structureel 100 miljoen euro per jaar extra beschikbaar om kansen te bieden aan alle kinderen. Het kabinet heeft de afgelopen periode stevig geïnvesteerd in de zelfredzaamheid en koopkracht van huishoudens, onder meer door toeslagen te verhogen. De groepen die het meest geraakt dreigden te worden, worden nu het sterkst gecompenseerd door extra koopkrachtmaatregelen per 2017.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het armoede- en schuldenbeleid en doen al heel veel. Dat gebeurt op lokaal niveau in samenwerking met partijen als woningcorporaties, het lokale bedrijfsleven en met kerken, noodfondsen en andere maatschappelijke organisaties. Dit onderzoek laat zien dat kerken een belangrijke partner zijn, voor de mensen maar ook voor gemeenten. Ik zal in de verzamelbrief aan gemeenten het rapport onder de aandacht brengen van de gemeenten.
Wat vindt u van de conclusie uit het rapport dat veel mensen hulp van de kerk nodig hebben omdat ze vastlopen in bureaucratie van de overheid? Wat gaat u doen om voor vereenvoudiging te zorgen?
Ik vind het een goede zaak dat er organisaties zijn waar mensen bij terecht kunnen als ze de regels en procedures niet begrijpen of niet kunnen volgen. Naast de kerk zijn ook de sociale raadslieden in gemeenten actief en kunnen mensen ook advies inwinnen bij het Juridisch Loket.
Maar als het dan toch fout gaat en mensen komen in de financiële problemen dan is het belangrijk dat ze in ieder geval hun vaste lasten en boodschappen kunnen blijven betalen. Dat gaat nu in de praktijk heel vaak fout, blijkt ook uit het rapport, wat ervoor zorgt dat mensen in grote(re) moeilijkheden komen. Daarom werk ik aan de vereenvoudiging van de beslagvrije voet, zodat het voor mensen en professionals minder ingewikkeld is om de beslagvrije voet te berekenen en mensen met schulden in ieder geval voldoende geld overhouden om hun vaste lasten te kunnen betalen. Ook werk ik aan de voorgenomen invoering van het breed wettelijk moratorium, waarmee mensen die in de schuldhulpverlening zitten in bepaalde situaties een «adempauze» van een half jaar krijgen en er geen schuldeisers en deurwaarders op de stoep zien. Ook werk ik aan de implementatie van de Rijksincassovisie waarmee we beogen om de verschillende overheidsorganisaties meer te laten samenwerken, zodat er beter rekening wordt gehouden met de mogelijkheden en omstandigheden van iemand met schulden. Het huidige beslagregister levert een belangrijke bijdrage aan de afstemming tussen gerechtsdeurwaarders. Daarmee wordt het mogelijk de beslagvrije voet beter te borgen en onnodige kosten van (gerechtelijke) procedures en incassoacties te voorkomen. Ik vind het wenselijk dat ook overheidsorganisaties op het beslagregister aansluiten. Hierdoor wordt de afstemming van incassohandelingen van gerechtsdeurwaarders en overheidscrediteuren verder bevorderd, waardoor de beslagvrije voet beter kan worden beschermd. Het kabinet bereidt deze verbreding van het beslagregister voor.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat mensen die een beroep doen op de overheid voor bijvoorbeeld een uitkering, andere aanvragen en handelingen bij de overheid zoveel mogelijk via één contactpersoon kunnen laten plaatsvinden?
Gemeenten hebben de mogelijkheid om maatwerk te bieden en staan dicht bij de burger. De decentralisaties bieden extra kansen voor een integrale aanpak, bijvoorbeeld via sociale wijkteams. Hulp bij het onder controle krijgen van schuldenproblematiek is daarbij essentieel. Het is aan de gemeenten om hun werkprocessen in te richten. Ik heb vertrouwen dat de medeoverheden hier de juiste keuzes maken en de lokale context betrekken in de afwegingen. Ik heb ook met de Sociale Alliantie afgesproken dat ik in de aankomende verzamelbrief het rapport onder de aandacht breng van gemeenten omdat het aanknopingspunten biedt om schulden- en armoedeproblematiek te voorkomen, signaleren en duurzaam te bestrijden.
Wat vindt u van de conclusie dat veel mensen in de problemen komen door de wachttijden bij de toekenning van uitkeringen? Wat gaat u vanuit uw verantwoordelijkheid doen om deze wachttijden te (helpen) verkorten?
De gemeente moet in beginsel binnen acht weken een besluit nemen op een aanvraag om algemene en/of bijzondere bijstand. In dit kader benadruk ik dat het college is gehouden een aanvraag om algemene bijstand van personen van 27 jaar en ouder direct in behandeling te nemen en indien binnen een periode van vier weken na de datum van aanvraag nog geen besluit is genomen met betrekking tot het recht op bijstand, verplicht is om een voorschot in de vorm van een renteloze geldlening te verstrekken. Hiermee wordt voorkomen dat mensen onnodig lang moeten wachten op een uitkering algemene bijstand en dat als gevolg daarvan schulden worden opgebouwd of dat er andere sociale problemen ontstaan. De verlening van bijzondere bijstand is beleidsmatig en financieel gedecentraliseerd aan de gemeenten en daarmee een expliciete gemeentelijke bevoegd- en verantwoordelijkheid. Ook bij deze vorm van inkomensondersteuning is het voor gemeenten mogelijk om een voorschot in de vorm van een renteloze geldlening te verstrekken. Mensen kunnen ook zelf om een voorschot vragen. Ook kunnen ze vragen om een tijdelijke voorziening bijvoorbeeld ter overbrugging van een bepaalde periode. Het is primair de taak van de gemeenten om toe te zien op de termijnen van afhandeling. Ik zal in de verzamelbrief aan gemeenten dit signaal uit het rapport specifiek onder de aandacht brengen van de gemeenten.
Wat gaat u in de toekomst doen om verder bij te dragen aan de inspanningen van (onder meer) de gezamenlijke kerken om tot een landelijk netwerk van maatjesprojecten te komen, onder andere gericht op schuldhulp en andere problemen gerelateerd aan armoede?
Met de subsidieregeling armoede en schulden steun ik projecten met landelijke betekenis, gericht op het leveren van een duurzame bijdrage aan het tegengaan van armoede en schulden. Over de resultaten van deze subsidieregeling tot nu toe heb ik de Tweede Kamer via mijn brief van 24 november jl. geïnformeerd. Sinds 2014 bestaat deze regeling en verschillende maatschappelijke en aan kerken gelieerde organisaties hebben subsidies verkregen voor projecten en initiatieven. Zo zijn de lokaties van SchuldHulpMaatje mede opgebouwd met subsidie, heeft Kerk in Actie subsidie ontvangen voor de ontwikkeling van het landelijk netwerk van sociale noodfondsen, heeft Vereniging Humanitas subsidies ontvangen voor de inrichting van de begeleiding van mensen bij thuisadministratie, heeft Stichting Encour voor JobHulpMaatje subsidies ontvangen en ook het Leger Des Heils heeft subsidies gekregen. Ik promoot maatjesprojecten bij gemeenten, omdat ik heb gezien hoe waardevol de maatjes zijn voor mensen die (schuld)hulp nodig hebben.
Zoals gemeld in mijn brief van 24 november ben ik voornemens om twee extra tijdvakken aan de subsidieregeling toe te voegen. Zo stel ik maatschappelijke organisaties ook in 2018 en 2019 in staat om subsidieaanvragen in te dienen.
Bent u bereid de vragen vóór de aankomende begrotingsbehandeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid te beantwoorden en een uitgebreide schriftelijke reactie te geven op het rapport?
Ja.
Het bericht dat duizenden gehandicapten niet naar de dagbesteding kunnen omdat zorginstellingen onvoldoende geld krijgen |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe is het mogelijk dat duizenden mensen met een beperking niet naar de dagbesteding kunnen die het beste bij hen past, omdat zorginstellingen onvoldoende geld krijgen om de vervoerskosten te dekken?1
Met mijn brief van 23 december 2016 heb ik u het verkennend onderzoek naar «Tarieven vervoer van en naar de dagbesteding Wlz» van de Nederlandse Zorgautoriteit aangeboden, tezamen met mijn beleidsreactie. Uit dit onderzoek blijkt volgens de NZa niet dat de zorgplicht van Wlz-uitvoerders in gevaar is, de continuïteit van zorg gevaar loopt, of dat de minimumkwaliteit van het vervoer in de langdurige zorg in het geding is.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) die aangeeft dat sinds de halvering van het budget in 2013 het vervoer zodanig verschraald is dat sommige cliënten niet meer naar de dagbesteding worden gebracht? Was dit de bedoeling van uw bezuiniging?
Uit het eerdergenoemde onderzoek blijkt dat zorgaanbieders die niet uitkomen met de vervoerskostenvergoeding, dit oplossen door substitutie binnen hun totale zorgbudget. Het feit dat het Wlz-vervoer 1,8%2 van de totale bedrijfsopbrengsten in de gehandicaptenzorg beslaat, illustreert dat het een klein deel van het budget betreft en er mogelijkheden zijn voor substitutie. Ook het gegeven dat de sector de jaren 2009 -2014 een gemiddeld resultaat boekte van 4,3% is daarbij relevant. Over 2015 was het resultaat 4,5% (CBS).
Hoeveel mensen hebben hun dagbesteding verloren sinds de bezuinigingen op het vervoer van en naar de dagbesteding? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Cliënten hebben op grond van de Wlz recht op passende dagbesteding en passend vervoer. Het is aan instellingen om binnen het totale beschikbare budget daarvoor middelen vrij te maken. Bij de NZa zijn geen signalen bekend dat dit niet mogelijk zou zijn. Ik zie dan ook geen reden om hier nader onderzoek naar te doen.
Hoeveel mensen zijn gedwongen veranderd van dagbesteding vanwege de bezuinigingen op het vervoer? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het wenselijk dat zorginstellingen besparen op kosten voor verschillende groepen, zoals mensen met een meervoudige beperking en mensen met gedragsproblemen samen te laten reizen, met alle risico’s van dien?
Het is aan de zorgaanbieder om passend vervoer te regelen. Het spreekt voor zich dat eventuele gedragsproblemen daarbij meegewogen moeten worden en dat niet elke combinatie van cliënten mogelijk is.
Is het waar dat de dagbesteding vaker georganiseerd wordt op de eigen afdeling waar cliënten verblijven, omdat er minder budget is? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
In reactie op de eerder genomen maatregel rond vervoer heeft een deel van de instellingen de dagbesteding en het vervoer daar naar toe anders georganiseerd; in sommige gevallen centraler, op minder locaties en soms op de eigen afdeling. Het is aan aanbieders om een passend aanbod te doen, binnen het totaal beschikbare budget. Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zijn er daartoe voldoende financiële mogelijkheden. Het is aan de aanbieders om die te benutten.
Herinnert u zich uw eerdere uitspraak «Vervoer is een aanspraak waarvoor geen eigen bijdrage verschuldigd is. Het is dus niet de bedoeling dat zorginstellingen de maatregel afwentelen op de cliënt. Dat hebben wij ook expliciet aangegeven, want dan zou er geen sprake meer zijn van een verzekerde aanspraak»? Hoe verhoudt deze uitspraak zich met de constatering dat zorginstellingen een eigen bijdrage vragen voor taxiritten, terwijl dit volgens u niet is toegestaan?2
Cliënten hebben op grond van de Wlz recht op passende dagbesteding en passend vervoer. Daarvoor mag geen eigen bijdrage worden gevraagd. Een cliënt kan een voorkeur hebben voor een andere dagbesteding met een duurdere vervoersoptie. Dan kunnen cliënt en zorginstelling afspraken maken over een eigen bijdrage.
Hoeveel zorginstellingen vragen een eigen bijdrage voor vervoer van en naar de dagbesteding? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 7 is aangegeven, kunnen instellingen afspraken maken met cliënten over een eigen bijdrage voor vervoer. Dit geldt ook voor andere aanvullende diensten die niet in het verzekerde pakket vallen. De NZa houdt hier toezicht op en volgt nauwkeurig of informatie over bijbetalingen transparant is en de regels niet worden overtreden. Cliënten en hun verwanten kunnen meldingen over onterechte betalingen doen bij het meldpunt van de NZa4. Gezien het voorgaande, acht ik aanvullend onderzoek niet nodig.
Hoe verhoudt de bezuiniging op het vervoer van en naar de dagbesteding zich met de uitvoering van het VN-Verdrag inzake de rechtspositie van mensen met een beperking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Cliënten hebben op grond van de Wlz recht op passende dagbesteding en passend vervoer. Uit het NZa-onderzoek blijkt niet dat deze rechten niet geëffectueerd kunnen worden.
Hoeveel meldingen zijn bij de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) en bij uw ministerie terecht gekomen over de gevolgen van de bezuinigingen op het vervoer van en naar de dagbesteding? Wat is met deze meldingen gedaan?
Tegen de gevolgen van de bezuinigingen op het vervoer is in 2013 ongeveer 150 keer een beroep gedaan op de bevoegdheid van de NZa om op grond van bijzondere omstandigheden af te wijken van haar beleid. Naar aanleiding hiervan heb ik destijds € 25 miljoen extra beschikbaar gesteld voor het vervoer van kinderen en rolstoelgebonden cliënten.
De signalen die de NZa in 2016 heeft ontvangen zien op de hoogte van de eigen bijdrage. Het betrof dit jaar 7 à 8 melders (over één zorgaanbieder), die de eigen bijdrage voor vervoer naar de dagbesteding te hoog vonden. Naar aanleiding hiervan heeft de NZa een interventie uitgevoerd.
Bij VWS zijn uit de kring van betrokken cliënten, cliëntvertegenwoordigers en instellingen diverse vragen gesteld en meldingen gedaan. In reactie daarop is informatie verstrekt over het wettelijk recht op passende dagbesteding en passend vervoer en de regels rondom eigen bijdragen. Ook zijn sommige situaties onder de aandacht gebracht van het zorgkantoor en de NZa.
Hoe verhoudt het feit dat mensen minder passende, of zelfs geen dagbesteding meer hebben zich met de zorgplicht van zorgkantoren? Waarom heeft u hier niet eerder ingegrepen?
Cliënten hebben op grond van de Wlz recht op passende dagbesteding en passend vervoer. Uit het onderzoek blijkt volgens de NZa niet dat de zorgplicht van Wlz-uitvoerders in gevaar is.
Bent u ervan op de hoogte dat de Nza stelt dat er voldaan wordt aan minimale kwaliteitseisen? Deelt u de mening dat dit niet getuigt van goede zorg, en dat zo snel mogelijk ingegrepen moet worden om te zorgen dat zorginstellingen voldoen aan de hoogste kwaliteitseisen? Hoe gaat u dit bewerkstelligen?
De NZa concludeert dat de minimumkwaliteit van het vervoer in de langdurige zorg niet in het geding is. Daarmee doet zij geen uitspraak over de kwaliteit van het vervoer in het algemeen. Daarnaast stelt de NZa dat uit het onderzoek niet blijkt dat de zorgplicht van Wlz-uitvoerders in gevaar is of de continuïteit van zorg gevaar loopt.
Waarom kunnen pas per 2019 nieuwe vervoerstarieven worden ingesteld? Bent u bereid deze regelgeving te versnellen? Zo neen, waarom niet?
Ik heb de NZa gevraagd om een breed onderzoek te doen naar de bekostiging in de Wlz, waarbij voor alle kostenonderdelen bezien wordt welke aanpassingen noodzakelijk zijn. Een versnelling van dit onderzoek voor het onderdeel vervoerskosten is niet opportuun omdat dit geen zicht geeft op de toereikendheid van de tarieven als geheel. Gezien de uitkomsten van het vooronderzoek van de NZa is daar ook geen noodzaak voor.
Herinnert u zich uw eerdere uitspraken dat dagbesteding een aanspraak is, dus een recht, en het vervoer naar dagbesteding dus altijd mogelijk moet zijn? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt? Gaat u zorginstellingen extra budget geven om te zorgen dat mensen dagbesteding en het vervoer daarnaar toe krijgen? Zo neen, waarom niet?3
Zie het antwoord op vraag 9.
Het recht op een werkloosheidsuitkering voor Nederlanders die in Caribisch Nederland werkzaam zijn geweest |
|
Roelof van Laar (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de regelgeving omtrent het recht op een werkloosheidsuitkering voor Nederlanders die direct voorafgaand aan de WW-aanvraag werkzaam zijn geweest op Bonaire, Sint Eustatius of Saba?
Ja.
In welke mate is het waar dat deze mensen geen recht hebben op een WW-uitkering omdat zij niet als werknemer worden aangemerkt als zij laatstelijk werkzaam waren op één van de drie Caribisch Nederlandse eilanden? Welke regels gelden precies in deze situaties?
Een persoon is niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen (en dus ook niet voor de Werkloosheidswet) zoals we die in het Europees deel van Nederland kennen als hij laatstelijk werkzaam was op één van de drie Caribisch Nederlandse eilanden. In deze situatie gelden artikel 1, sub n en artikel 3, lid 2 van de Werkloosheidswet alsook artikel 4 van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: Invoeringswet BES).
Deze artikelen bepalen dat wanneer een werknemer zijn dienstbetrekking buiten Nederland en het continentaal plat vervult, hij niet als werknemer wordt beschouwd, tenzij hij in Nederland woont en zijn werkgever eveneens in Nederland woont of gevestigd is. Het continentaal plat houdt in de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, voor zover deze grenst aan de territoriale zee van Nederland. Artikel 4 van de Invoeringswet BES bepaalt dat indien in een wettelijk voorschrift onderscheid wordt gemaakt tussen het land Nederland en de andere landen van het Koninkrijk, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, onder «Nederland» wordt verstaan het Europees deel van Nederland en worden de openbare lichamen gelijkgesteld met andere landen van het Koninkrijk.
Wat is de reden van deze regelgeving en wat is uw opinie hierover? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze Nederlanders geen uitkering krijgen, terwijl zij in Nederlandse (bijzondere) gemeenten hebben gewerkt? Zo nee, waarom niet?
Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn sinds 10 oktober 2010 onderdeel van Nederland. Voor deze drie eilanden zijn bij de staatkundige transitie regels gesteld en andere specifieke maatregelen getroffen met het oog op de economische en sociale omstandigheden, de grote afstand tot het Europees deel van Nederland, hun insulaire karakter, kleine oppervlakte en bevolkingsomvang, geografische omstandigheden, het klimaat en andere factoren waardoor deze eilanden zich wezenlijk onderscheiden van het Europees deel van Nederland.
Bonaire, Sint Eustatius en Saba hebben een eigen stelstel voor sociale zekerheid, dat goeddeels is ontleend aan de regelgeving van de Nederlandse Antillen, zoals die vóór de staatkundige transitie luidde.
Een werknemer die laatstelijk werkzaam was op één van de Caribisch Nederlandse eilanden kan aanspraak maken op een uitkering op grond van de Cessentiawet BES, indien deze werknemer in Caribisch Nederland buiten zijn schuld werkloos wordt en hij aan de overige voorwaarden voldoet. Deze verzekering geeft – in afwijking zoals het recht op een werkloosheidsuitkering in Europees Nederland is vormgegeven – recht op een eenmalige uitkering. Deze uitkering is afhankelijk van de duur van de dienstbetrekking en van het laatstgenoten loon.
Is het u bekend dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over Bonaire stelt dat het niet is «aangesloten bij de EU/EER en er geen sprake is van een Verdrag inzake Sociale Zekerheid tussen dit land en Nederland»«? Bent u het met het UWV eens dat Bonaire een apart land is en als zodanig behandeld moet worden? Zo nee, hoe gaat u de regelgeving en communicatie aanpassen?
Wij maken hieruit niet op dat het UWV Bonaire consequent als een apart land aanmerkt. De stelling dat Bonaire niet is aangesloten bij de EU/EER en er in de onderhavige situatie geen sprake is van een verdrag is correct. Verdragen worden gesloten met andere landen, terwijl de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba onderdeel zijn van het land Nederland. Ik heb bovenstaand aangegeven dat Bonaire, Sint Eustatius en Saba een eigen stelsel voor sociale zekerheid kennen en de redenen uitgelegd waarom specifieke maatregelen zijn getroffen.
Het is van belang dat helder wordt gecommuniceerd waar werknemers recht op hebben, zowel bij werkloosheid in het Europees als in het Caribische deel van Nederland. Het UWV in Europees Nederland en de RCN unit SZW in Caribisch Nederland voeren deze taak naar behoren uit.
In welke mate deelt u het uitgangspunt dat Nederlanders in Caribisch Nederland recht hebben op gelijke voorzieningen als Nederlanders in Europees Nederland? Deelt u de mening dat deze regelgeving zich daar niet mee verhoudt?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vragen naar het antwoord dat reeds is gegeven op de vraag 3.
Bent u bereid de mogelijkheden te verkennen om deze regelgeving aan te passen, waardoor Nederlanders die een periode in Caribisch Nederland werken, niet langer bij terugkeer naar Europees Nederland hun recht op een werkloosheidsuitkering hebben verspeeld? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Werknemers die laatstelijk werkzaam zijn geweest in Caribisch Nederland kunnen aanspraak maken op een eenmalige uitkering op grond van de Cessentiawet BES, indien deze werknemer buiten zijn schuld werkloos wordt en hij aan de overige voorwaarden voldoet. Wanneer betrokkene zich verplaatst naar Europees Nederland zijn de bepalingen voor de Europees Nederlandse werkloosheidsuitkering van toepassing om aanspraak op werkloosheidsuitkering op grond van de Werkloosheidswet te kunnen krijgen.
De vorstelijke vertrekregelingen bij de Belastingdienst en het gapend AOW-gat bij Defensie |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de opschorting van het arbeidsvoorwaardenoverleg bij Defensie? Kunt u nader ingaan op het argument dat u hiervoor aanvoert, namelijk de «Rijksbrede ontwikkelingen, die van invloed zijn op het arbeidsvoorwaardenbudget»?1
Tijdens het Sector Overleg Defensie (SOD) op 27 oktober jl. is besloten het arbeidsvoorwaardenoverleg te hervatten. Defensie vindt het bereiken van een arbeidsvoorwaardenakkoord belangrijk.
Loopt door deze «ontwikkelingen» ook een akkoord over compensatie van het AOW-gat bij Defensie vertraging op, terwijl bovendien de financiële ruimte bij Defensie beperkt wordt om er invulling aan te geven?
Op de uitkomst van de besprekingen kan ik niet vooruitlopen.
Bent u bekend met het feit dat sommige oud-militairen vanwege het AOW-gat wat inkomen betreft zelfs onder bijstandsniveau uitkomen in de periode tussen hun 65e verjaardag en het moment waarop zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken? Wat vindt u hiervan?
Militairen ontvangen pensioen vanaf 65 jaar. Door de voorziening AOW-gat, zoals overeengekomen met de centrales van overheidspersoneel in het najaar van 2015, is het onwaarschijnlijk dat oud-militairen in de periode tussen hun 65e verjaardag en het moment waarop zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken onder bijstandsniveau uitkomen. Oud-medewerkers met een te laag inkomen kunnen daarnaast in aanmerking komen voor diverse toeslagen; deze zijn afhankelijk van de persoonlijke (gezins)inkomenssituatie.
Bent u bekend met het feit dat ambtenaren van de belastingdienst die tussen 1 januari en 1 juli 2016 vrijwillig ontslag namen op 65-jarige leeftijd een stimuleringspremie konden krijgen die afhankelijk van salaris en diensttijd kon oplopen tot 2 jaarsalarissen (met een maximum van 75.000 euro of het jaarsalaris als dat hoger was)?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat een deel van het personeel bij Defensie, dat verplicht moest stoppen, beneden bijstand zit, terwijl ambtenaren van de belastingdienst vorstelijke afkoopsommen konden krijgen om de tijd tussen 65 en hun AOW-leeftijd te overbruggen? Of dat deze rijksambtenaren van de belastingdienst deze premie zelfs konden krijgen als zij de AOW-gerechtigde leeftijd al bereikt hadden?
De vertrekregeling van de Belastingdienst en de AOW-voorziening van Defensie dienen een ander doel, en zijn derhalve niet te vergelijken. De vertrekregeling van de Belastingdienst is een tijdelijke stimuleringsregeling om de noodzakelijke uitstroom van personeel te bevorderen, vanwege de reorganisatie van de Belastingdienst. De AOW-voorziening van Defensie is een tegemoetkoming om de inkomensachteruitgang, tussen het aflopen van een UGM-uitkering of wachtgeldregeling en het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, te beperken.
Bent u, zeker na een aantal rechterlijke uitspraken bij de Centrale Raad voor Beroep en elders, bereid om in een keer een afdoende oplossing voor te stellen voor het AOW gat voor voormalige ambtenaren in rijksdienst?
Naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad voor Beroep heb ik in de desbetreffende twintig zaken nieuwe besluiten genomen waarin een hogere tegemoetkoming wordt toegekend aan de oud-burgermedewerkers. Daarnaast ontvangen zij een compensatie in verband met het feit dat zij hun ABP- ouderdomspensioen mogelijk vervroegd hebben laten ingaan bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.
Defensie bestudeert momenteel de uitspraak van de rechter over de zaken die door militairen aangespannen zijn. Ook in deze zaken worden nieuwe besluiten genomen. Aangezien de uitspraak van de rechtbank nauw aansluit bij de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ligt een hogere tegemoetkoming ook hier voor de hand.
Overigens ben ik verantwoordelijk voor het defensiepersoneel, niet voor ambtenaren van de sector Rijk. Om een nieuwe generieke regeling voor al het oud-Defensiepersoneel te treffen, is overeenstemming nodig met de centrales van overheidspersoneel.
Hoe kijkt de Minister van Defensie aan tegen de goudgerande regeling voor belastingambtenaren, die wel door het Ministerie van Financiën en de bewindspersonen aldaar is goedgekeurd en waarvoor honderden miljoenen extra zijn uitgetrokken?
Het is niet aan de Minister van Defensie daarover uitspraken te doen.
Ziet u de reparatie van het AOW gat bij Defensie als een verantwoordelijkheid van het kabinet als geheel? Zo nee, waarom niet?
Als werkgever heb ik de verantwoordelijkheid om een voorziening te treffen voor het AOW-gat van burgers en militairen in (voormalige) dienst bij Defensie.
Bent u bereid met een oplossing voor het AOW gat te komen?
Ja.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden en zeker vóór de plenaire behandeling in de Kamer van de begroting Defensie voor het jaar 2017?
Ja.
Het bericht “Nieuwe regels voor aparte indexatiedepots voor Pensioenfondsen” van Rijksoverheid.nl |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat u de na de invoering van het nieuwe Financieel Toetsingskader (FTK) (per 1 januari 2015) geldende regels voor toekomstbestendig indexeren niet langer van toepassing verklaart op (specifieke) indexatiedepots?1 Zo ja, waarom?
Ja, in een drietal bijzondere situaties mogen de regels voor toekomstbestendig indexeren tijdelijk buiten toepassing worden gelaten. Deze situaties zijn een fusie van pensioenfondsen, de overgang van onvoorwaardelijke naar voorwaardelijke indexatie en de omzetting van de pensioenregeling naar een CDC-regeling of naar een premieovereenkomst met directe inkoop van pensioenaanspraken. Om over deze aanpassingen arbeidsvoorwaardelijke overeenstemming te kunnen bereiken, kan het noodzakelijk zijn om de groep deelnemers die nadeel ondervindt van één van de bovengenoemde aanpassingen daarvoor tijdelijk te compenseren. Het gebruik van een indexatiedepot is dan een goed middel, omdat hiermee gericht de groep die nadeel ondervindt, kan worden gecompenseerd met een tijdelijk hogere indexatie, zonder dat de overige deelnemers hier nadeel van ondervinden.
Hoe worden indexatiedepots gevuld? Met andere woorden, wie betalen er mee aan het vullen van een indexatiedepot?
Dat hangt af van de situatie. Ook aan de financiering van een indexatiedepot, waaruit tijdelijk een hogere indexatie mag worden toegekend dan op grond van de regels voor toekomstbestendig indexeren zou zijn toegestaan, worden in het Besluit toeslagendepots strikte voorwaarden gesteld. Het besluit is op 1 november jongstleden in het Staatsblad gepubliceerd. In geval van een fusie van pensioenfondsen of een collectieve waardeoverdracht bij liquidatie van een fonds moeten de middelen in het indexatiedepot rechtstreeks voortvloeien uit het verschil in dekkingsgraden tussen de fuserende fondsen. In het geval van een wijziging van een onvoorwaardelijke in een voorwaardelijke indexatieambitie moet het indexatiedepot worden gefinancierd door middel van een speciaal daartoe bestemde en te onderscheiden tijdelijke premie of door middel van een storting van de werkgever. In geval van een wijziging van de pensioenregeling in een CDC-regeling of een premieovereenkomst, waarbij de premie onmiddellijk na het beschikbaar stellen wordt omgezet in een aanspraak op een uitkering, is alleen een afzonderlijke storting van de werkgever ter vorming van een indexatiedepot toegestaan.
Wat voor invloed heeft een deelnemer op het besluit tot het instellen van indexatiedepots?
Werkgevers die een pensioenregeling willen wijzigen, hebben daarvoor instemming nodig van de ondernemingsraad. Dat is bepaald in de Wet op de ondernemingsraden. Als bij een wijziging van de pensioenregeling de instelling van een indexatiedepot wordt betrokken, valt dat onderdeel uiteraard ook onder de wijziging van de pensioenregeling. Instemming van de OR is niet vereist als de pensioenregeling wordt bepaald door cao-partijen, zoals bij verplichtgestelde bedrijfstak-pensioenfondsen. In het geval van fusies van pensioenfondsen heeft het verantwoordingsorgaan, waarin deelnemers en pensioengerechtigden evenredig zijn vertegenwoordigd, een adviesrecht. Ondernemings- en bedrijfstakpensioenfondsen met een paritair bestuur zijn wettelijk verplicht om een verantwoordingsorgaan in te stellen. In geval van een ondernemings- of bedrijfstakpensioenfonds met een onafhankelijk bestuur moet een belanghebbendenorgaan zijn ingesteld. Het bestuur van een dergelijk pensioenfonds heeft de goedkeuring van het belanghebbendenorgaan nodig in het geval dit fonds wil fuseren.
Wat voor gevolgen heeft het instellen van indexatiedepots voor de andere groepen deelnemers bij het betreffende pensioenfonds? Klopt het dat er hierdoor minder fondsvermogen over is?
Het is niet mogelijk om een indexatiedepot te financieren door vermogen in het fonds af te romen ten nadele van de overige deelnemers in het fonds. In geval van een fusie wordt weliswaar toegestaan om bij het fonds dat voor de fusie een hogere dekkingsgraad had vermogen af te romen ten behoeve van de vorming van een indexatiedepot, maar dat kan alleen voor zover dat kan worden verklaard uit een dekkinsgraadverschil tussen de fuserende fondsen. Dat heeft juist tot doel om de deelnemers van het voormalig «rijkere» fonds niet te benadelen. Een indexatiedepot maakt onderdeel uit van het fondsvermogen. De instelling daarvan leidt dus niet tot minder fondsvermogen.
In uw brief van 27 oktober 2015 aan de Pensioenfederatie spreekt u van overleg tussen vertegenwoordigers van de Stichting van de Arbeid, de Pensioenfederatie, en afstemming met de toezichthouder De Nederlandsche Bank (DNB).2 Kunt u aangeven wat voor rol DNB heeft gehad en wat voor advies de toezichthouder met betrekking tot de indexatiedepots gegeven heeft?
DNB heeft meermaals aangegeven vanuit haar rol als toezichthouder behoefte te hebben aan duidelijke regelgeving rond indexatiedepots. Op ambtelijk niveau zijn daarom conceptteksten met DNB gewisseld, zowel als het gaat om de brief aan uw Kamer van 27 oktober 2015 (Kamerstuk 32 043, nr. 289) als om het besluit dat per 1 november jongstleden is gepubliceerd. Van een formeel advies van DNB is geen sprake geweest. De contacten met DNB hebben geleid tot een aantal verbeteringen en aanscherpingen in de brief en het uiteindelijke besluit. Zo moet een fonds in geval van een overgang naar een CDC-regeling of premieovereenkomst met directe inkoop van pensioenaanspraken aantonen dat daadwerkelijk sprake is van een verslechtering van het indexatieperspectief voor een deelgroep binnen een pensioenfonds om een indexatiedepot te mogen inzetten, waarbij de regels voor toekomstbestendig indexeren tijdelijk buiten toepassing worden gelaten.
Als tweede omstandigheid voor het buiten toepassing laten van de regels voor toekomstbestendig indexeren bij het gebruik van indexatiedepots noemt u de collectieve wijziging van de pensioenregeling, waarbij een onvoorwaardelijke indexatietoezegging wordt gewijzigd in een voorwaardelijk indexatietoezegging. Als gevolg daarvan zou namelijk het indexatieperspectief voor een deelgroep van het totale fondsbestand verslechteren. Hoe realistisch zijn onvoorwaardelijke indexatietoezeggingen gezien de huidige situatie in de pensioensector? Gaat het hier om fondsen met een bijstortverplichting?
Mede als gevolg van de moeilijke financiële omstandigheden voor pensioenfondsen zijn er steeds minder pensioenregelingen met een onvoorwaardelijke indexatie. Voor zover die er nog wel zijn, geldt voor de werkgever inderdaad de verplichting om de onvoorwaardelijk toegezegde indexatie te financieren, bijvoorbeeld door middel van een bijstortverplichting.
Hoeveel fondsen hebben besloten of zullen besluiten om een indexatiedepot in te zetten?
Er zijn 15 pensioenfondsen die een indexatiedepot hebben ingesteld vóór 1 januari 2015. Er golden op grond van de Pensioenwet toen nog geen beperkingen ten aanzien van de mate van indexatie die vanuit een depot mocht worden verstrekt. In het besluit dat 1 november jongstleden is gepubliceerd, is opgenomen dat voor indexatiedepots die reeds vóór 1 januari 2015 bestonden, de regels voor toekomstbestendige toeslagverlening tot uiterlijk 1 januari 2025 niet toegepast hoeven te worden. Dit geldt ongeacht de achtergrond voor instelling van de betreffende toeslagendepots. Wel moet sprake zijn van een depot dat uitsluitend tot doel heeft om tijdelijk extra toeslagen te verlenen. Het valt niet aan te geven hoeveel fondsen in de toekomst zullen besluiten om een indexatiedepot in te zetten.
Om hoeveel fondsvermogen gaat het in totaal?
De bovengenoemde 15 bestaande indexatiedepots bevatten in totaal een vermogen van € 600 miljoen euro. Dat is minder dan 0,05 procent van het totale vermogen van alle pensioenfondsen.
Het bericht ‘Computers UWV crashen elke dag en info raakt zoek’ |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Computers UWV crashen elke dag en info raakt zoek»?1
Ja.
Klopt het dat 14.000 berichten en rapporteringen verloren zijn gegaan?
Volgens UWV zijn door verstoringen op de server van UWV 1.000 berichten verloren gegaan die klanten via de Werkmap op Werk.nl hebben ingevoerd. UWV heeft telefonisch contact opgenomen met deze klanten om hen alsnog van dienst te kunnen zijn. Degenen die niet telefonisch bereikt konden worden, hebben via hun Werkmap een melding ontvangen. Naast de 1.000 berichten zijn 13.000 rapporteringen, bijvoorbeeld sollicitatieactiviteiten, niet direct verwerkt. Na de verstoringen konden deze alsnog verwerkt worden. Het tijdelijk ontbreken van de rapporteringen in het systeem heeft volgens UWV geen gevolgen gehad voor de klant.
Is de privacy van mensen nog wel geborgd? Wat is het risico dat persoonsgegevens in verkeerde handen komen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de privacy van mensen zo snel mogelijk en zo goed mogelijk wordt geborgd?
UWV heeft mij gemeld dat de privacy van klanten is geborgd. De betreffende berichten zijn verloren gegaan en niet op een andere plaats terecht gekomen. De rapporteringen zijn met vertraging op reguliere wijze verwerkt. De berichten en rapporteringen konden derhalve niet in verkeerde handen terecht komen.
In uw brief over het UWV informatieplan van 13 september 2016 schrijft u dat het van het grootste belang is dat het UWV zorgvuldig uitvoering geeft aan de werknemersverzekeringen. Dit informatieplan is een meerjarenplan. Hoe gaat u de zorgvuldigheid van de dienstverlening van het UWV, gezien de aanhoudende ICT-problemen op korte termijn, verbeteren?2
UWV blijft in reguliere updates van programmatuur en systemen problemen verhelpen die het ervaart met zijn ICT, waardoor het huidige niveau van de dienstverlening aan klanten gehandhaafd kan worden.
Voorts voert UWV de projecten uit die in het UWV Informatieplan zijn opgenomen. Projecten die bijdragen aan stabiliteit en continuïteit hebben daarbij de hoogste prioriteit. Het plan is opgesteld voor de periode 2016 tot en met 2020.
De projecten in dit plan kennen hun eigen planning. In 2016 en 2017 worden reeds projecten afgerond die bijdragen aan de stabiliteit en continuïteit van de dienstverlening.
Het bericht te veel bacteriën in thuisbezorgmaaltijden ouderen |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het onderzoek van Nutrilab naar thuisbezorgmaaltijden?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit onderzoek.
Deelt u de mening dat de uitkomsten van het onderzoek zorgelijk zijn? IZo nee, waarom niet?
De NVWA heeft de resultaten van het onderzoek van Nutrilab beoordeeld. De resultaten laten bij enkele maaltijden inderdaad relatief hoge microbiologische waarden zien. Dergelijke waarden zijn mogelijk een aanwijzing dat bij de productie van de maaltijden onhygiënisch is gewerkt of de temperatuur onvoldoende is beheerst. Of de maaltijden in kwestie schadelijk zijn voor de consument is niet te zeggen; naar ziekmakende bacteriën, waarvoor wettelijke eisen gelden, is geen onderzoek gedaan. De NVWA zal de resultaten van het onderzoek als signaal meenemen in het toezicht op de hygiëne- en temperatuurbeheersing bij de betrokken producenten.
Deelt u de mening dat thuisbezorgmaaltijden voor ouderen en kwetsbare groepen te allen tijde volledig aan de voorwaarden en eisen van voedselveiligheid dienen te voldoen?
Ja, voor alle levensmiddelen die op de markt komen, geldt dat deze veilig moeten zijn voor de consument. Dat geldt extra voor levensmiddelen die aan kwetsbare mensen worden gegeven. In de Europese Algemene Levensmiddelenverordening is vastgelegd dat de verantwoordelijkheid voor de voedselveiligheid bij de producenten van de levensmiddelen ligt.
Deelt u de mening dat thuisbezorgmaaltijden voor ouderen en kwetsbare groepen te allen tijde de juiste voedingswaarden moeten bevatten, conform de schijf van vijf en adviezen van het Ministerie van VWS, en dat het onacceptabel is dat grenzen voor bijvoorbeeld zoutwaarden worden overschreden? Zo nee, waarom niet?
Gezonde voeding is voor iedereen belangrijk. Het Voedingscentrum informeert consumenten over gezonde voeding en op welke wijze consumenten conform de Schijf van Vijf kunnen eten. Zeker voor ouderen en kwetsbare groepen is aandacht voor voeding nodig om zo lang mogelijk gezond te blijven. Hoewel er geen wetgeving over de nutritionele samenstelling van de thuisbezorgmaaltijden bestaat, houden bereiders voor de specifieke doelgroep ouderen vaak wel
rekening met de richtlijnen goede voeding en het zoutgehalte. Ik vind het goed als deze bedrijven aandacht besteden aan de gezondheid van de maaltijden door bij het samenstellen en bereiden van de maaltijden de Schijf-van-Vijf te volgen.
Bent u van mening dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) extra onderzoek moet doen naar thuisbezorgmaaltijden die aan ouderen en andere kwetsbare groepen worden verstrekt? Zo nee, waarom niet?
De NVWA richt het toezicht risicogericht in. Het feit dat deze thuisbezorgmaaltijden worden geleverd aan ouderen of andere kwetsbare groepen wordt meegenomen in de risicoafweging. Naar aanleiding van dit onderzoek zal de NVWA bij betrokken bedrijven extra onderzoek doen om na te gaan hoe zij de productiehygiëne borgen.
Daarnaast blijft het Voedingscentrum het publiek informeren over gezonde voeding. Zo heeft zij onder andere een factsheet over voeding voor ouderen gemaakt2 met voedingsadviezen om zowel overgewicht als ondervoeding bij ouderen te voorkomen.
Gaat u maatregelen nemen om in de toekomst dit te verbeteren? Zo ja, welke, en per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De ontoegankelijkheid van nieuwe postbussen van Post.nl voor mensen met een beperking |
|
Marith Volp (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat nieuwe postbussen van Post.nl, waar tevens pakketten afgeleverd kunnen worden, niet bereikbaar zijn voor mensen in een rolstoel of met een andere beperking?1
Ik heb hierover contact opgenomen met PostNL en het Ministerie van EZ dat het verantwoordelijk departement is voor het postbeleid. Ik kan daarover het volgende toelichten.
In de eerste plaats gaat het niet om zogenaamde «nieuwe» postbussen, maar om een proef met een pakket- en briefautomaat. PostNL voert momenteel in Almere een proef uit met deze nieuwe pakket- en briefautomaten waarmee klanten 24/7 pakketjes kunnen ophalen en verzenden. Dit concept is ontworpen als dienst voor consumenten, in aanvulling op de bestaande post- en pakketkantoren en de straatbrievenbussen. Doel is het uitbreiden van het aantal bezorgopties en bezorgtijden dat wordt aangeboden aan de consument. PostNL wil testen of hiermee beter tegemoet kan worden gekomen aan veranderende wensen en behoeften. Op 14 oktober is de eerste pakket- en brievenautomaat geplaatst in Almere. Er worden op korte termijn 16 van dergelijke automaten in Almere geplaatst. PostNL neemt vervolgens een jaar de tijd om het gebruik van dit ontwerp te onderzoeken. PostNL heeft Ieder(in)2 uitgenodigd om mee te denken over de toegankelijkheid van dit concept. Overigens is deze automaat reeds voorzien van voelbare wegwijzers zodat deze ook toegankelijk is voor mensen met een visuele beperking.
Deelt u de mening dat het kunnen posten van een brief, of het ophalen of wegbrengen van een pakket, bij het deelnemen aan het reguliere dagelijkse leven hoort? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, niet voor niets zijn er in de Postwet voorschriften opgenomen ten aanzien van de universele postdienstverlening. Kern daarvan is algemene beschikbaarheid en betaalbaarheid van postdiensten.
Wat vindt u ervan dat Post.nl op Twitter aangeeft dat er verscherpte richtlijnen zijn rondom de hoogte van brievenbussen in verband met Arbowetgeving, en dat dit ertoe leidt dat deze speciale bussen niet toegankelijk zijn voor mensen met een beperking?2 Kunt u aangeven hoe arborichtlijnen voor postbodes en het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap zich tot elkaar verhouden?
De uitleg hiervan op social media berust op een misverstand, zo heeft PostNL op 11 oktober ook aangegeven via dezelfde social media kanalen. Van PostNL heb ik begrepen dat er niets is veranderd ten aanzien van de arborichtlijnen of de manier waarop wordt omgegaan met verlaagde brievenbussen.
Het netwerk van verlaagde brievenbussen is destijds tot stand gekomen in overleg met koepelorganisatie Ieder(in). Een verlaagde brievenbus heeft een inwerpopening die zich op 120 cm boven het maaiveld bevindt en deze is daardoor ook voor personen met een handicap, bijvoorbeeld vanuit een rolstoel, bereikbaar.
De standaardhoogte van de inwerpopening van brievenbussen is 150cm. Die hoogte is bepaald op basis van de optimale houding van de buslichter bij het lichten van de bus. Het tillen van de lichting uit een brievenbus op een lagere dan de gebruikelijke hoogte brengt voor de postmedewerker een zwaardere lichamelijke belasting met zich mee. De eisen die in de Arbo-wetgeving worden gesteld aan de gemiddelde totale belasting bieden PostNL enige speelruimte om rekening te kunnen houden met zowel de behoeften van kwetsbare groepen als de arbeidsomstandigheden van de eigen werknemers. Op verzoek van zorginstellingen, overkoepelende belangenorganisaties of gemeenten kan op specifieke plaatsen een verlaagde brievenbus worden geplaatst. De aangevraagde locatie zal dan getoetst worden aan het locatiebeleid en het netwerk van brievenbussen in de omgeving.
Kunt u aangeven hoeveel van deze nieuwe postbussen met pakketfunctie er door Post.nl in Nederland worden neergezet, en welke hiervan toegankelijk zijn voor mensen met een beperking?
Momenteel heeft PostNL vier pakket- en briefautomaten in Almere geplaatst. Dit worden er eind november totaal 16 in Almere. PostNL en Ieder(in) hebben afgesproken dat partijen met elkaar om tafel gaan over de toegankelijkheid van dit concept voor mensen met een beperking. Het concept is nu al uitgerust met een wegwijzer bij de inwerpsleuf voor mensen met een visuele beperking en ook de pakkettenlockers aan de onderkant van de automaat zijn bereikbaar voor mensen met een beperking.
Wat vindt u ervan dat voor mensen de gemiddelde afstand naar een verlaagde brievenbus ongeveer 3 kilometer is, en kunt u aangeven of u dit in het kader van het geratificeerde VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap een acceptabele afstand vindt? Kunt u tevens toelichten waarom u dit wel of niet acceptabel vindt?
In de Nederlandse postregelgeving zijn eisen opgenomen met betrekking tot het aantal straatbrievenbussen en postvestigingen dat minimaal beschikbaar moet zijn en de maximale afstand tot die voorzieningen. Voorts is als specifieke eis opgenomen dat de verlener van de universele postdienst, in casu PostNL, bij de spreiding van voorzieningen rekening houdt met de behoeften van kwetsbare groepen. In dat kader wordt overleg gevoerd door PostNL met belangengroepen en lokale overheden op het moment dat daar aanleiding voor is. Dit overleg is bedoeld om PostNL in staat te stellen zoveel mogelijk rekening te houden met de behoeften van kwetsbare groepen. Daarbij is dus ruimte voor maatwerk.
Kunt u aangeven welke gevolgen de aangescherpte arborichtlijnen hebben voor de hoeveelheid verlaagde brievenbussen in Nederland?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat er in Nederland voor iedere Nederlander de mogelijkheid moet zijn in de eigen wijk en buurt brieven te posten, pakketten op te halen en weg te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hiervoor verwijs ik u naar de antwoorden op vragen 2 en 5.
Bent u bereid in het kader van het Plan van Aanpak rondom de ratificatie van het VN Verdrag met Post.nl afspraken te maken rondom de toegankelijkheid van brievenbussen en pakketbussen voor mensen met een beperking? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de gemaakte afspraken? Zo nee, waarom niet?
Onder verwijzing naar mijn antwoord op vraag 5, stel ik vast dat er in de bestaande regelgeving reeds sprake is van voorschriften ten aanzien van de behoeften van kwetsbare bevolkingsgroepen, waaronder mensen met een beperking. Dit is in lijn met het VN Verdrag Handicap. Uit de praktijk blijkt dat PostNL conform deze wet-en regelgeving handelt en op serieuze wijze omgaat met de eisen die uit de wetgeving volgen en de opgave die zij heeft in het kader van algemene beschikbaarheid van postvoorzieningen in Nederland. Zo houdt PostNL bij de acquisitie van locaties rekening met de toegankelijkheid hiervan voor mensen met een beperking. Tevens kan iedereen die stukken in brailleschrift verstuurt, gebruik maken van braillepost. Hiervoor kan men terecht op het Postkantoor. Voorts zijn alle brievenbussen in Nederland toegankelijk doordat ze op locaties staan die 24/7 bereikbaar zijn. Daarnaast vergroot PostNL de toegankelijkheid voor specifieke doelgroepen door de brievenbussen uit te rusten met voelbare wegwijzers bij de inwerpopening en door het op bepaalde locaties plaatsen van verlaagde brievenbussen. Ook het huidige concept van de pakket- en brievenautomaat is uitgerust met voelbare wegwijzers. Zoals aangegeven gaan PostNL en Ieder(in) met elkaar in gesprek over andere toegankelijkheidaspecten hiervan. Ik zie derhalve geen aanleiding voor aanvullende afspraken.
Het bericht ‘Verschil renterisico pensioenfondsen België en Nederland’ |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verschil renterisico pensioenfondsen België en Nederland»?1
Ja
In hoeverre kunt u zich vinden in het onderzoek van AON Hewitt waaruit blijkt dat de verplichtingen in Nederland volatieler zijn dan de waarde van de verplichtingen in België?
In algemene zin verschillen de prudentiële kaders van Nederland en België. De verschillende kaders moeten daarom in den brede worden bezien en kunnen niet op één element los vergeleken worden. Zo geldt dat voor het prudentiële kader voor de langetermijnvoorziening in België een sponsorgarantie mee kan tellen in het bepalen van de hoogte van de buffer. Daarnaast dient in België ook rekening te worden gehouden met de kortetermijnvoorziening die van belang is voor individuele waardeoverdracht. Voor Nederlandse regelingen die in België worden uitgevoerd geldt hiervoor de rekenrente die moet worden toegepast volgens het Nederlands wettelijk recht, namelijk risicovrije rente zoals door DNB gepubliceerd. Een tekort op de kortetermijnvoorziening moet binnen een jaar worden aangevuld. Ten algemene geldt dat de Belgische toezichthouder bij de uitvoering van Nederlandse regelingen kijkt naar een gelijkwaardige bescherming van de deelnemer als wanneer de regeling in Nederland zou worden uitgevoerd.
Er is in Nederland bewust voor gekozen om een sponsorgarantie van een werkgever niet op te nemen in het ftk. De achterliggende reden hiervoor is dat een onderneming failliet kan gaan, waardoor de sponsorgarantie geen waarde meer heeft. Aan een sponsorgarantie zijn zodoende aanzienlijk risico’s verbonden, omdat de afdekking van risico’s afhankelijk is van de solvabiliteit van de werkgever die kan fluctueren in de tijd. In de Pensioenwet is daarom vastgelegd dat de pensioenaanspraken geheel buiten de financiële werkingssfeer van (de solvabiliteit van) de werkgever worden gebracht. Een Nederlandse werkgever kan vrijwillig een garantie afgeven, maar een dergelijke garantie heeft dus geen effect op de financiering van de pensioenaanspraken. Elke lidstaat van de Europese Unie kiest voor een eigen invulling in dezen.
Het CPB heeft recent onderzoek gedaan naar de rentegevoeligheid van pensioenstelsels in verschillende landen2. Uit het onderzoek van het CPB blijkt dat in elk stelsel kapitaalgedekte pensioenen last hebben van de rente. Ook in België staan de pensioenen onder druk. Werkgevers met een DC-regeling in België moesten hun werknemers een rendement garanderen van 3,75% op de werknemerspremie en 3,25% op de werkgeverspremie. Sinds dit jaar geldt een rendement van minimaal 1,75%. De rentegevoeligheid neemt volgens het CPB nauwelijks af bij gebruik van een andere rekenrente in de uitkeringsovereenkomst, maar het risico op ongewenste herverdeling neemt wel toe.
Hoe kijkt u naar de resultaten van het onderzoek waaruit blijkt dat een wijziging van de rente van – 1 procent leidt tot een verhoging van de waarde van de verplichtingen in Nederland met 20 procent terwijl in België eenzelfde wijziging leidt tot een verhoging van 12,1 procent? En hoe kijkt u er naar dat de effecten van een rentewijziging een extremere variatie kent in de waardeverandering van de verplichtingen in Nederland dan in België? Hoe kijkt u naar de effecten die een rentewijziging heeft op de dekkingsgraden van pensioenfondsen in Nederland en België?
Zie antwoord vraag 2.
Welke voor- en nadelen kent het Belgische systeem waarbij op een bepaald moment de rente niet meer bepalend is, aangezien de waarde van de verplichtingen dan volledig bepaald wordt door het verwachte rendement? In hoeverre zou dit systeem ervoor kunnen zorgen dat de rentegevoeligheid in het Nederlandse systeem beperkt wordt?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met pensioenfondsen die naar België verhuisd zijn vanwege het daar geldende toezichtskader? In hoeverre speelt de aantrekkelijkheid van het Nederlandse Financieel Toetsingskader (FTK) hier een rol bij? Bent u van plan om te bestuderen welke mogelijkheden er zijn om ervoor te zorgen dat het Nederlandse toezichtskader aantrekkelijk blijft zodat zo min mogelijk pensioenfondsen naar het buitenland verhuizen?
Het kabinet heeft onderzoek laten uitvoeren naar grensoverschrijdende dienstverlening van pensioenen. De resultaten van dit onderzoek, die u gelijktijdig met de verzending van de antwoorden op deze Kamervragen van mij ontvangt, laten zien dat de omvang hiervan zeer beperkt is en het hier gaat om een zeer specifieke groep multinationals voor wie het onderbrengen van verschillende pensioenregelingen in één land schaalvoordelen kan opleveren. De verwachting is dat ook in de toekomst het uitvoeren van een Nederlandse regeling in België geen grote vormen zal aannemen. Uit het onderzoek is niet op te maken dat het puur op basis van de rekenrente aantrekkelijk is om een Nederlandse regeling bij een Belgisch pensioenfonds onder te brengen. Wel ervaren sommige werkgevers het Belgische kader op het gebied van de governance als het gaat om de keuze voor bepaalde bestuursmodellen en op het gebied van het meenemen van een sponsorgarantie in het prudentiële kader als meer flexibel. Bij de vormgeving hiervan zijn in Nederland bewuste keuzes gemaakt waar het kabinet niet van af wil wijken. Voor het kabinet blijft voorop staan dat de deelnemer voldoende beschermd is bij de uitvoering van een Nederlandse regeling in een andere lidstaat. Het is daarom van groot belang dat de deelnemer beter beschermd wordt met de herziening van de IORP-richtlijn en het pas ingevoerde instemmingsrecht van de Ondernemingsraad.
Het artikel ‘Eiopa wil betere en meer vergelijkbare informatie voor deelnemers' |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Eiopa wil betere en meer vergelijkbare informatie voor deelnemers»?1
Ja
Wat vindt u van het voornemen van het European Insurance and Occupational Pensions Authority (Eiopa) om als Europees toezichthouder beleid te ontwikkelen over informatie aan deelnemers bij pensioenfondsen, zoals governance en risicomanagement?
Als EIOPA verder uitwerkt hoe informatie aan deelnemers bij pensioenfondsen kan worden vormgegeven kan dit behulpzaam zijn voor lidstaten met minder ontwikkelde pensioenstelsels. Voor landen als Nederland met een goed ontwikkeld pensioenstelsel heeft dit minder toegevoegde waarde en weinig betekenis. Het kabinet is geen voorstander van gedetailleerde geharmoniseerde regels op Europees niveau op dit terrein omdat lidstaten de ruimte moeten hebben om hun pensioenstelsels af te stemmen op nationale voorkeuren en de rol van sociale partners.
Hoe staat dit voornemen in relatie tot de IORP-richtlijn (de Europese Pensioenfondsrichtlijn) waarbij een meerderheid van de Kamer zich heeft uitgesproken tegen verdere bemoeienis van Europa?
Bij de onderhandelingen over de herziening van de IORP-richtlijn heeft het kabinet zich er voor ingezet dat er geen gedetailleerde eisen komen op het gebied van informatievereisten en governance. De IORP-richtlijn schrijft enkele informatievereisten voor met gevolgen voor het UPO. Het kabinet beziet in overleg met de pensioensector en de toezichthouders nauwgezet hoe die vereisten zo kunnen worden geïmplementeerd dat zij het beste aansluiten bij de Nederlandse praktijk.
Belangrijke voorwaarde voor het kabinet was verder dat er geen gedelegeerde bevoegdheden zouden komen voor EIOPA en de Europese Commissie om nadere regels uit te werken. Dit is gerealiseerd. In het uiteindelijke akkoord zijn geen gedelegeerde bevoegdheden opgenomen. EIOPA kan daarom wel advies uit brengen, maar geen regels opleggen aan lidstaten.
Deelt u de mening dat de bemoeienis van Eiopa veel te ver gaat en dat bovengenoemde zaken een nationale aangelegenheid zijn?
EIOPA heeft als Europese toezichthouder de bevoegdheid om advies uit te brengen aan lidstaten, dit advies is echter niet bindend. EIOPA kan dus geen regels opleggen. Met het uitgebrachte advies blijft EIOPA daarmee binnen de kaders van haar bevoegdheden.
Een van de voorstellen van Eiopa op het gebied van risicomanagement is niet overgenomen in de IORP-richtlijn; wat vindt u van het voornemen dat Eiopa dit wel verder gaat ontwikkelen?
Het staat EIOPA vrij om dit verder te ontwikkelen; hoewel het kabinet hier geen noodzaak of toegevoegde waarde van ziet voor het Nederlandse pensioensysteem. Voor dit punt geldt wederom dat EIOPA wel advies kan uitbrengen, maar geen nadere regels kan opleggen aan lidstaten.
Welke stappen gaat u zetten om deze verdergaande bemoeienis tegen te gaan?
Het kabinet neemt kennis van de door EIOPA uitgebrachte adviezen. Echter, aangezien EIOPA geen bevoegdheden heeft deze adviezen om te zetten in regels, ziet het kabinet op dit moment geen noodzaak om concrete stappen te zetten. Zoals gezegd hecht het kabinet er sterk aan dat lidstaten hun pensioenstelsels kunnen afstemmen op nationale voorkeuren; dat uitgangspunt komt hier niet in het gedrang.
De uitspraak van de Raad van State over de uitbuiting van zeelieden |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vakbond krijgt gelijk in zaak over uitbuiting zeelieden»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Raad van State in deze zaak?
Nautilus, desbetreffende vakbond, en ik zijn het er over eens dat onderbetaling en uitbuiting streng moeten worden aangepakt. Indien inspecteurs van de Inspectie SZW tijdens een onderzoek naar naleving van de arbeidswetgeving een overtreding constateren, wordt een boeterapport opgemaakt en op basis daarvan een boete opgelegd. In de zaak waar de uitspraak op ziet, ging het over een geschil over de juridische status van een verzoek om handhaving, waarmee om boeteoplegging werd verzocht.
Gaat u uitvoering geven aan de uitspraak aan de Raad van State over de uitbuiting van zeelieden? Zo ja, op welke wijze? Gaat de Inspectie SZW nu de door de vakbond gevraagde boetes opleggen? Zo niet, waarom niet?
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uitspraak gedaan over de juridische status van een verzoek om handhaving van Nautilus, niet over de uitbuiting van zeelieden. De uitspraak maakt duidelijk dat Nautilus moet worden beschouwd als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij het handhavingsverzoek. Dat houdt in dat Nautilus tegen de beslissing op dat verzoek in bezwaar en beroep kan gaan.
Ook het door Nautilus in het handhavingsverzoek genoemde bedrijf is voorwerp van onderzoek geweest. Tijdens dit onderzoek heeft de Inspectie geconstateerd dat een ander bedrijf de arbeidswetgeving heeft overtreden dan het bedrijf dat Nautilus op het oog had in zijn handhavingsverzoek. Tegen dat bedrijf is inmiddels een boete opgelegd. De Inspectie kan een boete opleggen als uit onderzoek naar feiten en omstandigheden is gebleken dat een beboetbare norm uit de arbeidswetgeving is overtreden. Dat is destijds niet gebleken uit het onderzoek naar genoemd bedrijf. Daarom is toen geen boete opgelegd zoals de vakbond verzocht.
Kunt u nader toelichten waar uw eerdere verzet tegen het beboeten van uitbuiting in deze zaak op gebaseerd was?
Nautilus stond op het standpunt dat bezwaar en beroep mogelijk moet zijn als een verzoek om handhaving wordt afgewezen. In dit geval hield het verzoek om handhaving in dat aan een derde een boete moest worden opgelegd, terwijl de Inspectie SZW op dat moment nog geen overtreding had vastgesteld. Tegen de afwijzing van dat verzoek om boeteoplegging maakte Nautilus bezwaar. In de bezwaarfase is vervolgens aangevoerd dat Nautilus door die afwijzing niet rechtstreeks in haar belangen werd geraakt. De rechtbank Rotterdam was het daar in eerste aanleg mee eens, maar de Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt in hoger beroep dat Nautilus in dit geval wel als belanghebbende moet worden beschouwd.
Wat is de reikwijdte van de uitspraak van Raad van State? Zijn er soortgelijke zaken waarin de Inspectie SZW nu een besluit moet nemen over beboeting als gevolg van de uitspraak van de Raad van State? Zo ja, welke?
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft verduidelijkt wanneer sprake is van een belanghebbende bij een verzoek aan de Inspectie SZW om aan een werkgever een boete op te leggen wegens overtreding van de arbeidswetten. In de gevallen waarin sprake is van een belanghebbende, zal de Inspectie SZW voortaan op een dergelijke verzoek een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking in de zin van de Awb moeten nemen.
Op dit moment zijn slechts enkele handhavingsverzoeken bij de Inspectie SZW ingediend waarover nog een beslissing moet worden genomen.
Wanneer en op welke wijze gaat u bedoelde uitspraak vertalen in uw beleid als ook in de uitvoering daarvan door de Inspectie SZW?
De Inspectie SZW neemt concrete klachten en verzoeken van vakbonden over overtreding van arbeidswetgeving uiterst serieus. Verzoeken op basis van artikel 24, lid 7, van de Arbeidsomstandighedenwet worden altijd in behandeling genomen. Net als verzoeken tot naleving van cao-voorwaarden op basis van artikel 10 wet AVV en verzoeken op grond van artikel 8, 9 of 10 van de Waadi. Inmiddels heeft de Inspectie SZW een nieuw onderzoek ingesteld tegen genoemd bedrijf. Dit mede naar aanleiding van een nieuw gemotiveerd verzoek van de vakbond. Het onderzoek is nog in volle gang. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak wordt per direct toegepast bij de beoordeling of een handhavingsverzoek is ingediend door een belanghebbende.
De uitspraak van de voorzieningenrechter met betrekking tot de jeugdhulpaanbesteding in de gemeenten Alphen aan den Rijn en Kaag en Braassem |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe wordt gevolg gegeven aan de uitspraak van de voorzieningenrechter in het kort geding tussen de jeugdhulpaanbieders en de gemeenten Alphen aan den Rijn en Kaag en Braassem?1
Ik heb hierover navraag gedaan bij de gemeenten Alphen aan den Rijn en Kaag en Braassem. De gemeenten hebben zich over de uitspraak van de voorzieningenrechter gebogen en gaan in hoger beroep tegen de uitspraak. Mocht de uitspraak in hoger beroep zijn dat alsnog moet worden overgegaan tot heraanbesteding, dan wordt bij de uitvoering van deze heraanbesteding de uitspraak van de rechter in acht genomen.
Het is voor beide gemeenten essentieel dat de jeugdhulp voor hun inwoners is gegarandeerd. Daarom maken de gemeenten afspraken met de huidige aanbieders van jeugdhulp, zodat zij hun werk de komende periode gewoon voort kunnen zetten. Voor cliënten verandert er dus niets. Alle inwoners die gebruik maken van jeugdhulp ontvangen een brief van de gemeente over de actuele stand van zaken en wat dit voor hen betekent.
Welke gemeenten en/of jeugdhulpregio’s hebben hun jeugdhulptaken op een vergelijkbare manier aanbesteed?
De uitspraak van de voorzieningenrechter over de aanbesteding van Alphen aan den Rijn en Kaag en Braassem richt zich niet op de door beide gemeenten gekozen aanbestedingsprocedure van de jeugdhulp. De voorzieningenrechter oordeelt dat er disbalans zit in de risico- en aansprakelijkheidsverdeling in combinatie met het feit dat de scope van de opdracht onvoldoende duidelijk is.
De uitspraak van de voorzieningenrechter zegt dan ook niets over het instrument van aanbesteding om de inkoop van jeugdhulp vorm te geven. Aanbesteden is een gebruikelijke wijze waarop gemeenten de inkoop ten behoeve van hun jeugdhulptaken vormgeven.
De gemeenten hebben gebruik gemaakt van TenderNed. Het gebruik van TenderNed om aanbestedingen bekend te maken, is op grond van artikel 4.13 van de Aanbestedingswet 2012 verplicht voor aanbestedende diensten. Op TenderNed worden alle opdrachten van de overheid gepubliceerd en via Tenderned kan het hele proces van aanbesteden digitaal worden doorlopen.
Bent u bereid om deze gemeenten en/of jeugdhulpregio’s te verplichten om hun aanbestedingen ook over te doen? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om, met deze uitspraak in de hand, alsnog een verbod in te stellen op het aanbesteden van jeugdhulptaken via veilingsites? Zo ja, per wanneer gaat dat verbod in? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de uitkomst van de door u georganiseerde regeldruksessies met betrekking tot de inkoop dan wel aanbesteding van jeugdhulptaken?
De regeldruksessies zijn gericht op het inzichtelijk maken en verminderen van overbodige regels waar professionals in de zorg direct last van hebben bij de uitvoering van hun werk. Het gaat hierbij zowel om interne regels binnen organisaties als om regels die andere organisaties stellen. Ik informeer uw Kamer over de regeldruksessies in de tussenrapportage over «meer tijd voor zorg, merkbaar minder regeldruk».
Welke conclusies trekt u voor uw eigen beleid ten aanzien van de bestrijding van wachtlijsten wanneer de voorzieningenrechter het niet reëel acht dat jeugdhulpinstellingen geen wachtlijsten mogen hebben terwijl hun budget gekort wordt?
Ik ben, mede naar aanleiding van de motie Keijzer c.s.2, in gesprek met VNG en branches over «verantwoord wachten». In de voortgangsrapportage Jeugd die ik binnenkort aan uw Kamer zal sturen, zal ik u over de voortgang hiervan berichten.
In het vraagstuk van wachttijden ligt een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor gemeenten en jeugdhulpaanbieders. Binnen dit vraagstuk moet men het belang van het kind voorop stellen, en moet men dus over zijn eigen schaduw heen durven stappen.
Een element van de aanbesteding door Alphen aan den Rijn en Kaag en Braassem is dat zij de uitvoering van de jeugdhulp in handen van één consortium willen leggen. De gedacht is dat het gezamenlijke belang van jeugdhulpaanbieders binnen dit consortium het individuele belang van afzonderlijke jeugdhulpaanbieders overstijgt. De voorzieningenrechter stelt dit niet ter discussie. Wel oordeelt hij dat naast jeugdhulpaanbieders ook de gemeente hier een aandeel in heeft, al was het maar omdat de gemeente wettelijk verantwoordelijk is voor de jeugdhulp. Deze verantwoordelijkheidsverdeling, inclusief bijbehorende risicodeling, moet in balans zijn.
Welke gevolgen, anders dan reeds gevraagd, gaat deze uitspraak hebben voor uw beleid ten aanzien van de jeugdhulp?
Geen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het wetgevingsoverleg Onderdeel Jeugd en aanverwante zaken voorzien op 14 november 2016?
Ja.