Het bericht dat Dexia nog altijd onder adequate schadevergoedingen voor de woekerpolisaffaire probeert uit te komen. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 24 januari 2022?1
Ja
Hoeveel gedupeerden van de woekerpolisaffaire hebben geen gebruik gemaakt van de Duisenbergregeling en wachten nog op schadevergoeding? Hoeveel van deze gedupeerden zitten bij Dexia?
De Duisenbergregeling heeft betrekking op aandelenleaseproducten die in de jaren negentig door verschillende partijen werden aangeboden2. Het betreft producten waarbij de aankoop van aandelen werd gefinancierd met een geldlening. De Duisenbergregeling is een compensatieakkoord, gesloten in 2005 tussen Dexia en verschillende consumentenbelangenorganisaties en consumentenclaimstichtingen. Consumenten konden zich aanmelden voor vergoeding en de meerderheid heeft dit ook gedaan.
In 2007 is de Duisenbergregeling vervolgens door het Gerechtshof Amsterdam algemeen verbindend verklaard. Consumenten konden zich via een zogenaamde opt-out afmelden voor de regeling. In totaal is ongeveer 10% van de Dexia-klanten niet akkoord gegaan met de regeling. Dit waren circa 30.000 klanten. Er wachten nu ongeveer 10.000 klanten op de afwikkeling van hun dossier. Dexia is een afwikkelonderneming, wat inhoudt dat het zich uitsluitend richt op het afronden van deze openstaande dossiers.3
Ik vind het vervelend dat deze zaken nog steeds niet afgehandeld zijn en dat de afhandeling zo lang duurt. Deze lange duur heeft meerdere oorzaken. Benadeelden hadden het recht om niet akkoord te gaan met de voorwaarden gesteld in de Duisenbergregeling. Dit betekent echter wel dat zij op eigen initiatief of middels een claimstichting om compensatie moesten verzoeken. Dit kan leiden tot schikkingsonderhandelingen, een procedure bij het Kifid of een procedure bij de civiele rechter. De afgelopen jaren zijn verschillende procedures gevoerd die tot nieuwe inzichten hebben geleid over compensatie. Op dit moment lopen nog steeds meerdere procedures. De ontwikkelingen in de rechtspraak hebben ook gevolgen voor de rechtspositie van partijen in schikkingsonderhandelingen, nu deze ontwikkelingen ertoe kunnen leiden dat een van de partijen eerst een belangrijke uitspraak wil afwachten voordat een schikkingsaanbod wordt gedaan dan wel geaccepteerd.
Wat vindt u ervan dat Dexia deze groep buiten advocaten en rechtsbijstand om benadert, middels een deurwaardersexploot en onder dreiging van gerechtelijke stappen?
Ik heb geen zicht op de communicatie bij deze individuele dossiers, maar heb bij Dexia navraag gedaan naar deze werkwijze. Dexia heeft mij bericht dat zij zich intensief inspant om de klant telefonisch en schriftelijk te benaderen, maar dat het in sommige gevallen niet lukt om contact te krijgen met een klant. Dexia zegt in dat geval een exploot te laten betekenen door een deurwaarder, waarbij de klant wordt uitgenodigd voor een gesprek. Een deurwaarder heeft toegang tot de Basisregistratie Personen zodat de persoon met meer zekerheid kan worden bereikt. Als ook daarna geen contact te krijgen is, of als een minnelijke regeling niet mogelijk blijkt te zijn, wordt het dossier volgens Dexia overgedragen aan de juridische afdeling, waarna het dossier waar mogelijk bij de rechter wordt afgewikkeld. Ook in deze fase zegt Dexia dat klanten te maken kunnen krijgen met een deurwaarder, omdat deze de dagvaarding betekent.
Ik mij kan voorstellen dat consumenten het als overweldigend ervaren als er een deurwaarder aan de deur komt. Wel vind ik het belangrijk dat Dexia actief klanten benadert om openstaande dossiers te kunnen sluiten. Dexia moet dit uiteraard op een correcte wijze doen, dus zonder onnodige druk te zetten. Als Dexia klanten op een andere manier kan bereiken, ofwel direct ofwel via gemachtigden wanneer deze bij Dexia bekend zijn, heeft dit uiteraard de voorkeur. Het kan niet zo zijn dat, door middel van een deurwaardersexploot, juridische bijstand wordt omzeild. Dat zou ik kwalijk vinden.
Welke rechten hebben gedupeerden als zij een dergelijk exploot ontvangen? Zijn gedupeerden inderdaad gehouden om «binnen twee weken» te reageren? Kan Dexia dit eisen, of is het aan de gedupeerde om het moment van contact te kiezen? Vind u deze termijn in het licht van deze al twee decennia durende affaire niet ook totaal buitenproportioneel?
Zoals ik hierboven heb beschreven, kan volgens Dexia in twee situaties sprake zijn van een deurwaardersexploot. Ik wil daar duidelijk onderscheid in maken, omdat dit van belang is voor de vraag of de klant gehouden is om daarop te reageren.
De eerste situatie betreft een exploot waarbij de klant wordt uitgenodigd voor een gesprek. Daarvoor wordt een termijn van twee weken gegeven. Dexia zegt hiervan gebruik te maken wanneer het, na verscheidene pogingen tot telefonisch en schriftelijk contact over een langere periode, niet lukt om in contact te komen met de klant en ziet het als een laatste poging om in contact te komen met de klant. Het staat klanten in beginsel vrij om zich wel of niet aan de gestelde termijn te houden. De gesprekken tussen de klanten en Dexia zijn volgens Dexia vrijblijvend van aard en klanten zijn vrij om in te gaan op een aanbod of niet. Wanneer er geen contact tot stand komt kan dat wel betekenen dat de afwikkeling nog langer op zich laat wachten of dat een gerechtelijke uitspraak uiteindelijk nodig blijkt. Dit kan dan leiden tot situatie twee.
De tweede situatie is wanneer het dossier aan de juridische afdeling van Dexia is overgedragen voor afwikkeling in een gerechtelijke procedure. De klant kan dan middels een dagvaarding worden opgeroepen om in de procedure bij de rechter te verschijnen. De dagvaarding wordt ook door een deurwaarder per exploot uitgebracht.4 Het is voor de juridische positie van de klant van belang om zelf, of met inschakeling van zijn of haar belangenbehartiger, binnen de daarin gestelde termijn te reageren of te verschijnen in de procedure. De rechter kan bij afwezigheid immers een verstekvonnis wijzen, dat in het nadeel kan zijn van de klant.
Ik begrijp dat Dexia dossiers waarbij het niet mogelijk blijkt contact te krijgen met de klant op deze manier wenst af te wikkelen. Tegelijkertijd vind ik ook dat een termijn van twee weken kort lijkt indien een dossier al langere tijd stil zou liggen. Ten slotte wil ik benadrukken dat deze wijze van afwikkeling mij op het eerste gezicht niet wenselijk lijkt in dossiers waarin al contact is met de klant of eventuele juridische bijstand van de klant. Ik heb Dexia daarop gewezen.
Wat vindt u ervan dat Dexia afspraken afzegt als blijkt dat juridische bijstand aanwezig zal zijn bij afspraken? Hebben gedupeerden er recht op dat, als zij dat willen, bijstand aanwezig is bij dergelijke gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat in geschillen tussen een financiële dienstverlener en consument dikwijls een ongelijk speelveld. Ik vind het daarom belangrijk dat, indien een consument gebruik wenst te maken van juridische bijstand, daar ook de ruimte voor wordt geboden. Dexia heeft mij laten weten dit te doen en dat de vertegenwoordiger van klanten in het merendeel van de dossiers ook bij gesprekken aanwezig is geweest.
Mocht het zo zijn dat Dexia de aanwezigheid van juridische bijstand ontmoedigt, dan vind ik dat zeer kwalijk en staat dat in schril contract met de verantwoordelijkheid die Dexia heeft bij een zorgvuldige afwikkeling van de dossiers. Gedupeerden kunnen van een dergelijke situatie melding maken bij DNB of AFM. Het toezicht richt zich niet op behandeling van individuele klachten. Als echter bij toezichthouders op basis van (meerdere) klachten het beeld ontstaat dat de bedrijfsvoering van Dexia niet op orde is, kan Dexia hierop worden aangesproken.
Wat vindt u ervan dat Dexia, nadat al jaren duidelijk is dat er niets deugde van bepaalde financiële producten die zij (of de rechtsvoorganger) verkochten, nog altijd onder adequate schadevergoeding probeert uit te komen? Vindt u het ook compleet immoreel dat dit bedrijf klanten probeert te bedotten die in het verleden al door hen belazerd zijn?
Ik verwacht dat Dexia haar verantwoordelijkheid neemt om dossiers op een goede manier, in lijn met de rechtspraak, af te sluiten. Het is aan de klanten of zij wel of niet akkoord gaan met een aanbod. Wanneer sprake is van een adequate schadevergoeding is niet aan mij om te beoordelen, maar volgt uit de rechtspraak en de omstandigheden van het geval. Als klanten twijfelen over de hoogte van de schadevergoeding, of deze te laag vinden, kunnen zij hierover advies inwinnen.
Deelt u de mening dat het voorkomen van rechtsgang een legitiem doel kan zijn, maar dat een geboden schikking dan in ieder geval aan dezelfde standaarden dient te voldoen als het zogeheten «Hofmodel»?
Ik verwacht dat Dexia bij het doen van een schikkingsaanbod de in de rechtspraak uitgezette lijnen volgt, waaronder het Hofmodel.
Wat vindt u ervan dat Dexia juridisch niet onderlegde mensen onder druk zet om een lagere vergoeding te accepteren? Wat vindt u ervan dat Dexia daarbij zelfs niet schuwt haar eigen documenten in twijfel te trekken, om zo gedupeerden onzeker te maken?
Het staat klanten vrij om het door Dexia gedane voorstel naast zich neer te leggen. Het is belangrijk dat zij zich daarvan bewust zijn. Als klanten onder druk gezet zouden worden, vind ik dat uiterst onwenselijk. Ik kan niet oordelen over de casuïstiek, maar ik vind wel dat Dexia hier een verantwoordelijkheid heeft en, zeker gezien de voorgeschiedenis, bij de afwikkeling het klantbelang voorop moet stellen. Ik heb dat aan Dexia laten weten.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat dit nog altijd de houding is van Dexia? Wat zegt dit over de bestuurders van dit bedrijf? Acht u deze bestuurders in staat om verantwoord een financiële instelling te leiden, als zij nog altijd proberen hun klanten een poot uit te draaien? Vindt u dat Dexia met dit gedrag haar zorgplicht nakomt?
Ik heb deze signalen gedeeld met de AFM en DNB. Ik kan mij niet mengen in het toezicht op individuele financiële ondernemingen. Betrouwbaarheid en geschiktheid van een bestuurder zijn doorlopende eisen waaraan voldaan moet worden. Bij onder andere banken en verzekeraars toetst DNB hierop bij aanvang van de functie. Alleen bij een redelijke aanleiding, bijvoorbeeld in het geval van gewijzigde feiten of omstandigheden ten aanzien van de betrouwbaarheid en/of geschiktheid, kan worden overgegaan tot hertoetsing. Het is aan DNB om te beoordelen wanneer daarvan sprake is.
Bent u bereid De Nederlandsche Bank (DNB) te vragen om onderzoek te doen naar de geschiktheid van de bestuurders van Dexia om een financiële instelling te besturen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te vragen om onderzoek te doen naar de afhandeling van de woekerpolisaffaire door Dexia en andere financiële instellingen met woekerpolissen in de portefeuille?
Dexia had geen beleggingsverzekeringen (ook wel woekerpolissen genoemd) in haar portefeuille, maar aandelenleaseproducten. Er wachten nu ongeveer 10.000 klanten op de afwikkeling van hun dossier. Ik mag de AFM en DNB geen instructies geven in een specifiek geval. Het is aan de toezichthouders zelf om te beoordelen of situaties bij een onder toezicht staande instelling aanleiding geven tot onderzoek of andere acties. Ik heb de signalen over Dexia gedeeld met de AFM en DNB.
Volledigheidshalve verwijs ik u voor de afhandeling van de beleggingsverzekeringenproblematiek en de eindcontrole op de activering door de AFM daarop naar de brief die mijn voorganger u op 28 juni 2019 daarover heeft gestuurd.5
Bent u bereid aan financiële instellingen die actief zijn in Nederland nog eens duidelijk te maken dat u niet gediend bent van dit soort gedrag, waarbij maximale winst wordt nagestreefd ten koste van klanten?
Sinds de kredietcrisis zijn meerdere maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat het klantbelang centraal staat, zoals de invoering van het productontwikkelingsproces en de algemene zorgplichtbepaling. Daarnaast is er veel aandacht geweest voor de governance en cultuur van financiële dienstverleners. Dit betekent dat de sector niet alleen naar de letter van de wet handelt, maar ook naar de geest van de wet en zich daarbij rekenschap geeft van haar maatschappelijke functie. Een gezonde cultuur en goede corporate governance moet uit de sector zelf komen. Daarnaast is ook de uitbreiding en versterking van het toezicht van belang. De overheid stelt hierbij de wettelijke kaders met toezicht door de toezichthouder, zoals geschiktheids- en betrouwbaarheidseisen.
Ik wil nog eens benadrukken dat financiële dienstverleners een verantwoordelijkheid dragen voor het vertrouwen in de financiële sector als geheel. Ik verwacht dat zij zich rekenschap geven van hun maatschappelijke functie in de manier waarop zij met hun klanten omgaan. Zij moeten het klantbelang centraal stellen in hun handelen en hebben een zorgplicht naar de consument.
Wat gaat u voorts doen om te zorgen dat financiële instellingen eindelijk eens voor hun klanten gaan zorgen, deze woekerpolissenaffaire eindelijk eens fatsoenblijk afronden in plaats van alleen te denken om hun eigen portemonnee?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht Nederlanders met niet-Westerse migratieachtergrond financieel kwetsbaarder |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlanders met niet-westerse migratieachtergrond financieel kwetsbaarder»?1
Ja
Welke beleidsmatige conclusies verbindt u aan de uitkomst van het Autoriteit Financiële Markten (AFM)-onderzoek, namelijk dat Nederlanders met een migratieachtergrond, met name Nederlanders met een niet-Westerse migratieachtergrond, gemiddeld financieel kwetsbaarder zijn dan Nederlanders zonder migratieachtergrond?
Het is mij bekend dat huishoudens met een niet-Westerse migratieachtergrond behoren tot de groepen die kampen met een relatief hoog risico op armoede (CBS, Armoede en sociale uitsluiting, 2021). Ook uit een studie van het Nibud, in opdracht van Wijzer in geldzaken (Financieel kwetsbaar, mei 2020), blijkt dat mensen met een migratie-achtergrond financieel kwetsbaar zijn.
Het voorkomen en bestrijden van armoede en schulden is een belangrijk speerpunt van dit kabinet. De komende periode zet het kabinet daarbij onder meer in op meer financiële educatie, tegengaan van niet-gebruik van beschikbare financiële voorzieningen, en op preventie en vroegsignalering om problematische schulden te voorkomen.
Voor mensen met geldvragen en geldzorgen zijn in veel gemeenten vrijwilligersorganisaties actief, zoals Schuldhulpmaatje en Humanitas. Deze organisaties zijn ook te vinden via Geldfit.nl en hun telefoonnummer 0800–8115 (waar naast Nederlands ook Engels wordt gesproken). Verder hebben diverse gemeenten laagdrempelige loketten voor vragen, zoals de buurtteams die in veel gemeenten actief zijn, of specifieke loketten voor geldvragen, zoals de Helpdesk Geldzaken in Den Haag, de Vraagwijzers in Rotterdam of de Werkplaats Financiën in Eindhoven.
Ook initiatieven om de taal- en digitale vaardigheden te vergroten dragen hieraan bij. Daartoe dient onder andere het project Tel mee met Taal en diverse projecten bij lokale bibliotheken. Op de website Steffie.nl kan men eenvoudige filmpjes bekijken over geldzaken. Oefenen.nl biedt eenvoudige lessen voor taal, geld en computervaardigheden. Stichting Lezen & Schrijven heeft voor laaggeletterden de groepscursus «Voor ’t zelfde geld» ontwikkeld. Digisterker heeft een jongerenwebsite gemaakt over geldzaken & digitale overheid en een lesprogramma ontwikkeld2.
Deelt u de conclusie dat 40% van de pensioengerechtigde Nederlanders met een niet-Westerse migratieachtergrond onder de armoedegrens leeft? Zo nee, waarom niet? Zo, ja deelt u dat dit uiterst zorgwekkend is en dat er daarom meer beleidsmatige aandacht voor moet zijn?
Ik deel de boodschap die erachter zit. Een aanzienlijk deel van de pensioengerechtigden met een niet-Westerse migratie-achtergrond is financieel kwetsbaar en is aangewezen op bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO). De aangehaalde conclusie zelf komt uit een onderzoek dat SEO in 2017 voor de FNV heeft uitgevoerd naar de inkomenspositie van ouderen in peiljaar 2014. Ander recenter onderzoek, dat in 2020 door het CBS in opdracht van SZW met de SVB is uitgevoerd, laat voor peiljaar 2018 zien dat 44,4% van de pensioengerechtigden met een niet-Westerse achtergrond potentieel recht op AIO had en dat 25,5% van die potentieel rechthebbenden daar geen gebruik van maakte (CBS, Recht en gebruik Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen 2017 en 2018, december 2020).
Daarbij dient gezegd te worden dat in de praktijk een deel van de potentieel rechthebbenden uit het onderzoek mogelijk geen recht op AIO heeft doordat zij bijvoorbeeld roerende goederen hebben in het buitenland die niet zijn meegewogen in het CBS-onderzoek. Desalniettemin wijzen de resultaten van het niet-gebruik erop dat, hoewel de AIO als doel heeft om het inkomen van financieel kwetsbare ouderen aan te vullen tot bijstandsniveau, de regeling nog niet voldoende doeltreffend is. Het gaat om een punt van aanhoudende zorg dat daarom ook de nodige beleidsmatige aandacht krijgt.
Deelt u de conclusie dat een ontoereikende oudedagsvoorziening hier een reden voor is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verklaringen heeft u hiervoor en welke maatregelen gaat u nemen om dit tegen te gaan?
De al voor de vestiging in Nederland in het buitenland opgebouwde oudedagsvoorziening kan na vestiging in Nederland op verschillende manieren worden aangevuld. Dit kan onder andere via de reguliere AOW-opbouw, aanvullende inkoop van AOW-rechten, al dan niet fiscaal gefaciliteerde vermogensvorming in bijvoorbeeld het tweede en derde pijlerpensioen en/of langer doorwerken. Maar bij een ontoereikende initiële oudedagsvoorziening kan het wel zo zijn dat het geheel uiteindelijk toch onvoldoende is om na pensionering in een inkomen boven de bijstandsnorm voor ouderen te voorzien. Dit speelt des te meer waar de in het buitenland opgebouwde en naar Nederland mee te nemen oudedagsvoorzieningen lager of afwezig zijn, naarmate het om lagere inkomens gaat en naarmate het verblijf in Nederland voor de pensioengerechtigde leeftijd korter is. In zulke situaties zullen de maatregelen gericht moeten zijn op het tegengaan van de ongewenste inkomensgevolgen bij pensionering en dat is waarop de Aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO) is gericht.
Wat gaat u in de komende tijd doen om het niet-gebruik van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) door rechthebbenden te verminderen en zijn bestaande maatregelen hiertoe effectief genoeg?
Met name via de SVB en haar samenwerkingspartners zet ik mij in voor het actief informeren van burgers over hun rechten op AOW en AIO en voor ondersteuning bij het aanvragen daarvan. Daarbij wordt extra informatie gegeven aan bijvoorbeeld mensen met een onvolledige AOW-opbouw. Knelpunt is wel dat als gevolg van privacywetgeving het nog niet mogelijk is om gegevens uit te wisselen. De SVB heeft daardoor nog geen juridische mogelijkheden om bij mensen die geen AIO aanvragen na te gaan of zij daar misschien wel recht op kunnen hebben en hen vervolgens gericht te gaan benaderen. Dat maakt dat de maatregelen nu nog niet effectief genoeg zijn. Op dat punt werken SVB, UWV en SZW daarom aan een pilotproject waarmee dit via gegevensuitwisseling technisch en juridisch mogelijk kan worden. Daarover wordt uw Kamer regulier geïnformeerd via de rapportages over de Stand van de Uitvoering van de sociale zekerheid.
Voor hulp bij overheidsdiensten, zoals de AIO, kunnen mensen ook terecht bij het Informatiepunt Digitale Overheid in een bibliotheek. Er zijn inmiddels ruim 430 Informatiepunten verspreid over het land. De Informatiepunten worden onder andere door de SVB (en andere overheidsorganisaties) ingezet om mensen hulp te bieden bij hun diensten als zij er zelf niet uit komen. Mensen worden dan persoonlijk door een getrainde bibliotheekmedewerker geholpen.
De Informatiepunten Digitale Overheid zijn er voor mensen die moeite hebben met digitale dienstverlening en vragen hebben over het zaken doen met de overheid. De Informatiepunten zijn ondergebracht in de bibliotheken. Daarmee zijn ze laagdrempelig en kunnen mensen er makkelijk binnenlopen. De medewerkers van de bibliotheek zijn speciaal getraind op vraagherkenning en zakelijke empathie. Daarnaast weten ze goed wat de aangesloten overheidsinstanties doen. Ze kunnen mensen verwijzen naar het maatschappelijk middenveld of naar de juiste overheidsinstantie als vragen heel specifiek zijn.
Zo is in Rotterdam in november «De week van het extraatje 010» gehouden waar burgers van de gemeente Rotterdam de mogelijkheid hadden om in de bibliotheek van Rotterdam geïnformeerd te worden over landelijke en gemeentelijke regelingen waar zij mogelijk recht op hebben, maar nog niet hebben aangevraagd. Ook kunnen zij hulp krijgen bij de aanvraag zelf.
Deelt u de conclusie uit het AFM-onderzoek dat communicatie, digitale vaardigheden, de complexiteit van het financiële stelsel en taalbarrières drempels vormen ten aanzien van de toegang tot financiële dienstverlening voor een deel van deze groep? Wat gaat u hieraan doen?
Het is goed dat de AFM hier aandacht voor vraagt en dat zowel de financiële sector als de overheid hier aandacht aan besteden.
Het kabinet onderschrijft het belang om informatie over geldzaken en financiële dienstverlening laagdrempelig en toegankelijk te houden, zodat niet alleen financieel kwetsbare groepen (zoals sommige mensen met een migratie-achtergrond, laaggeletterden en mensen met weinig digitale vaardigheden) worden bereikt en geholpen.
Hiervoor lopen diverse initiatieven. Het programma Tel mee met Taal versterkt de basisvaardigheden (taal-, reken- als digitale vaardigheden) voor alle mensen die dat nodig hebben. Gemeenten ontvangen jaarlijks circa € 63 miljoen voor het verzorgen van cursussen basisvaardigheden. Per gemeente kan bij het organiseren van deze cursussen gericht worden gekeken naar (extra) kwetsbare groepen en een specifieke aanpak hierop.
Binnen het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer, waarin aanbieders en gebruikers van het betalingsverkeer vertegenwoordigd zijn, wordt regelmatig gesproken over de toegankelijkheid van het betalingsverkeer. Ook is een actieplan Toegankelijk Betalingsverkeer opgesteld, met een voortgangsverslag3. Voorbeelden van wat diverse banken doen ten aanzien van toegankelijkheid en inclusie staan ook op de website van de Betaalvereniging4. Het Verbond van verzekeraars helpt verzekeraars om klanten met geldproblemen en laaggeletterdheid te herkennen en de dienstverlening daarop af te stemmen.
In het leernetwerk financieel kwetsbare groepen bundelt het platform Wijzer in geldzaken met de partners (de Nederlandse Vereniging van Banken, het Verbond van Verzekeraars, de Pensioenfederatie, de AFM, DNB en het Nibud) haar krachten om in de financiële sector aandacht te besteden aan financieel kwetsbare groepen en te zien wat werkt voor deze groepen. Wijzer in geldzaken heeft een gezamenlijke aanpak geformuleerd, met onder andere een waaier met tien bouwstenen5 voor professionals. Die bevat praktische tips, inspiratie en hulpmiddelen om financieel kwetsbare groepen (waaronder mensen met een migratie-achtergrond) beter te bereiken en te helpen. De bouwstenen worden ook gebruikt in de kernprojecten van Wijzer in geldzaken.
Deelt u de conclusie uit het AFM-onderzoek dat bestaande wet- en regelgeving onbedoeld averechtste effecten kan hebben op de toegang tot financiële dienstverlening voor deze groep? Zo ja, wat gaat u doen om deze mogelijke onbedoelde effecten te verminderen en kunt u hierbij specifiek ingaan op de conclusie over de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)? Zo nee, waarom niet?
De AFM constateert terecht dat financiële instellingen op basis van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) de etnische achtergrond van hun klanten niet mogen registeren.
In het rapport wordt gesteld dat het niet is uitgesloten dat wettelijke informatiebepalingen leiden tot informatie die voor (financieel) laaggeletterde Nederlanders te ingewikkeld is. De AFM wijst er daarbij op dat de huidige wettelijke normen wel de ruimte bieden om informatie simpel en overzichtelijk te houden en tekst te vervangen door visualisaties. Het kabinet onderschrijft het belang van goede informatieverstrekking waarbij ook aandacht is voor de wijze waarop die informatie wordt verstrekt. Daar pleit Nederland ook in Europa voor. Zo zet Nederland zich in de onderhandelingen over de Europese richtlijn consumentenkrediet in op begrijpelijke en eenvoudige informatie en op een leenomgeving die beter aansluit bij het belang van (kwetsbare) consumenten.
Via het actieplan consumentenkeuzes6 wordt onderzocht wat financiële instellingen in de communicatie, dienstverlening en keuze-omgeving kunnen verbeteren, zodat mensen vaker en makkelijker financieel gezonde keuzes maken.
Zoals het rapport opmerkt, zijn er enige aanwijzingen dat er door de toepassing van de Wwft risico’s zijn dat vluchtelingen en arbeidsmigranten belemmerd worden in de toegang tot financiële dienstverlening, maar er bestaat geen duidelijk en onderbouwd beeld of en in welke mate dit inderdaad aan de orde is. Op grond van de Wwft dienen financiële instellingen als onderdeel van het cliëntenonderzoek een zelfstandige risico-gebaseerde inschatting te maken voor de risico’s op witwassen en het financieren van terrorisme. Financiële instellingen maken daarbij gebruik van objectief vastgestelde risico-indicatoren en kunnen bij mogelijke risico’s om aanvullende informatie en documentatie verzoeken. Dergelijke verzoeken om uitvoerige documentatie zijn soms ingewikkeld. Deze zijn echter noodzakelijk om de integriteit van het financiële stelsel te waarborgen en dat raakt de kern van de poortwachtersfunctie van financiële instellingen. Daarbij is wel van belang dat de bank per klant een individuele risicobeoordeling maakt. Een verhoogd risico kan betekenen dat er om aanvullende informatie verzocht moet worden, maar niet dat een groep klanten categoraal geweigerd moet worden.
Bent u bereid om de conclusie van de AFM, namelijk dat er behoefte is aan financiële producten op islamitische leest, te onderschrijven en u ertoe in te spannen dat er financiële producten op islamitische leest in grotere mate beschikbaar worden op een betaalbare manier? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u bereid om dit te bewerkstelligen?
De AFM concludeert dat er behoefte lijkt te zijn aan financiële producten die op islamitische leest geschoeid zijn. Marktpartijen gaan zelf over de producten en de vorm van die producten die zij aanbieden. Zij moeten zich hierbij uiteraard aan de geldende wet- en regelgeving houden. Op 7 december 2021 heeft de Minister van Financiën uw Kamer een brief toegezonden waarin onder andere wordt ingegaan op de ingewikkeldheden die spelen bij rentevrije hypotheken7. De mogelijkheid bestaat om in overleg te treden met de Belastingdienst daar waar vragen bestaan bij deze aanbieders over de fiscale vereisten die gelden, bijvoorbeeld met betrekking tot de toepasselijkheid van de eigenwoningregeling. De ervaring leert dat dit ook gebeurt door productaanbieders voor wat betreft deze producten.
Bent u bereid om het voorstel van de AFM, namelijk om meer onderzoek te doen om een fijnmaziger beeld te scheppen van deze groep, op te pakken? Zo nee, waarom niet?
Bij een brede aanpak van de bestrijding van armoede is het essentieel om kwetsbare groepen in beeld te hebben. Diverse publicaties geven al een fijnmaziger beeld van kwetsbare groepen, zoals de Verkenning werkende armen8 van de SER en de publicatie Armoede en Sociale Uitsluiting van het CBS. Ik volg deze ontwikkelingen op de voet.
Bent u bereid om de suggestie van de AFM, namelijk om tijdens het inburgeringsproces meer aandacht te besteden aan financiële zelfredzaamheid, ter harte te nemen? Zo nee, waarom niet?
Met de komst van het nieuwe stelsel inburgering is ook de verplichting opgenomen in de Participatiewet dat gemeenten statushouders bij vestiging in de gemeenten gedurende zes maanden ontzorgen door vanuit de uitkering de belangrijkste vaste lastenposten (huur, zorgverzekering, energie en water) te betalen. De gemeente kan als bijstandsverstrekker en regisseur van de inburgering een belangrijke ondersteunende rol spelen bij enerzijds het stabiliseren van de financiële situatie van de asielstatushouder en anderzijds de begeleiding naar financiële zelfredzaamheid. Deze begeleiding kunnen gemeenten combineren met andere inburgeringsactiviteiten.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het aanstaande commissiedebat over armoede en schulden?
Ja, daartoe ben ik bereid.
Het bericht 'Onderzoekscommissie: DNB schoot tekort in toezicht op verzekeraar Conservatrix' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met bovenstaand artikel?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusies van de Evaluatiecommissie Conservatrix en waren deze conclusies voor u een verrassing?
Ik heb kennisgenomen van de conclusies van de Evaluatiecommissie Conservatrix. Het is, onder meer vanwege de gevolgen voor de betrokken polishouders, belangrijk dat er een onafhankelijk onderzoek heeft plaatsgevonden naar het handelen van het Ministerie van Financiën en De Nederlandsche Bank (DNB) in de aanloop naar het faillissement van Conservatrix in 2020 en de toereikendheid van het toepasselijke wettelijk kader. Ik ben de Evaluatiecommissie zeer erkentelijk voor al het werk dat zij heeft verricht en de kwaliteit van het advies. Ik vind het ook belangrijk dat zorgvuldig wordt gereageerd op het rapport en dat goed wordt nagedacht over vervolgstappen. Het rapport bevat goede aanknopingspunten om te bezien hoe de procedures van DNB en mogelijk ook het regelgevend kader kunnen worden verbeterd. Het streven is om een uitgebreide reactie op het rapport in maart aan de Kamer te sturen.
Als u in februari wordt geïnformeerd door De Nederlandsche Bank (DNB) over hoe zij de aanbevelingen van de commissie kunnen inpassen in het toezicht op verzekeraars en kleine banken, kunt u dan een afschrift hiervan zo snel mogelijk naar de Kamer sturen?
Het streven is om in maart een uitgebreide reactie op het rapport aan de Kamer te sturen. In die reactie zal uiteen worden gezet op welke manier opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen van de Evaluatiecommissie Conservatrix. In die reactie zal ook de informatie van DNB worden meegenomen over hoe zij de aanbevelingen van de commissie inpast in het risicogebaseerde toezicht. Ik zeg u toe dat de informatie die DNB mij in dit kader verstrekt, als bijlage bij de reactie aan uw Kamer zal worden gezonden. De komende periode vinden gesprekken plaats tussen DNB en het ministerie over de conclusies en aanbevelingen van de commissie, en wat die moeten betekenen voor de toekomstige toezichtpraktijk. Overigens schreef DNB in haar eerste reactie, die als bijlage bij mijn brief van 14 december 2021 is gevoegd, al dat zij de belangrijke lessen die het rapport noemt voor wat betreft de te betrekken informatie in een betrouwbaarheidsonderzoek ter harte neemt. 2
Bent u van plan al eerder met DNB in gesprek te treden over de conclusies van de Evaluatiecommissie Conservatrix, omdat DNB hierin ernstig zou zijn tekortgeschoten?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijke consequenties heeft dit rapport volgens u voor DNB?
Zie antwoord vraag 3.
Wat wordt de houding van het kabinet in de richting van een oplossing voor de 92.000 gedupeerden? Verandert deze houding als gevolg van de uitkomsten van het evaluatierapport?
Het faillissement heeft helaas tot veel onzekerheid geleid bij polishouders over de waarde van hun polissen en mogelijke kortingen. Het afwikkelen van het faillissement is de verantwoordelijkheid van de curatoren. Zij schatten in dat de kortingen voor polishouders niet meer dan 20% zullen bedragen, maar de precieze consequenties voor de polishouders staan nog niet vast. De curatoren werken er hard aan om, onder toezicht van de rechtbank, het verzekeringsbedrijf van Conservatrix zo gunstig mogelijk af te wikkelen. Daarbij staan de belangen van de polishouders en andere schuldeisers voorop. Ik wil op de uitkomsten daarvan niet vooruitlopen.
Klopt het dat u in uw brief concludeert dat actieve provisietransparantie goed uitvoerbaar is, maar uit het onderliggende AFM-advies blijkt dat partijen aangeven dat het voorstel niet goed uitvoerbaar is? Kunt u aangeven waaruit blijkt dat de voorgenomen actieve provisietransparantie in deze vorm goed uitvoerbaar is? Zo ja, kunt u aangeven waarom u die conclusie heeft getrokken ondanks de negatieve adviezen? Zo nee, hoe moet de conclusie in uw brief dan worden gelezen?1 2 3.
Op basis van de huidige passieve provisietransparantie krijgt een consument pas inzicht in de door hem of haar betaalde provisie als diegene daar naar vraagt. Doordat niet alle consumenten bekend zijn met provisie, wordt deze vraag veelal niet gesteld. Dat staat mogelijk in de weg aan een goed gesprek tussen consument en dienstverlener over diens dienstverlening met als risico dat de consument niet vraagt naar de dienstverlening waar hij of zij wel voor betaald heeft. Om die reden heb ik in 2019 aangekondigd dat ik zou komen met een voorstel voor actieve provisietransparantie. Sindsdien heb ik veelvuldig met uw Kamer gesproken over een goede vormgeving van actieve provisietransparantie. Ook zijn gesprekken gevoerd met de brancheverenigingen, consumentenpartijen en de toezichthouder.
In mijn brief van 7 juni 2021 informeerde ik u over de verschillende overwegingen die een rol spelen bij de vormgeving van actieve provisietransparantie, alsmede welke afwegingen ik daarbij had gemaakt. Ook kondigde ik in die brief aan dat ik de AFM zou vragen om in gesprek te gaan met betrokken partijen over een wijze van invoering die zo praktisch mogelijk uitvoerbaar is. De AFM heeft vervolgens, zoals ik u per brief van 25 november 2021 liet weten, gesproken met diverse betrokken partijen, te weten Adfiz (branchevereniging van financieel adviseurs), Organisatie van Financiële Dienstverleners (brancheorganisatie voor onafhankelijke hypotheekadviseurs, hypotheekketens en serviceproviders), Keurmerk Objectief Vergelijken (met als deelnemende partijen Geld.nl, Independer en Zorgkiezer.nl) en het Verbond van Verzekeraars. Ik begrijp van de AFM dat de marktpartijen tijdens die gesprekken allereerst verschillende argumenten hebben aangedragen waarom het Wijzigingsbesluit Financiële Markten 2021 (hierna: het Wijzigingsbesluit) onwenselijk en/of lastig zou zijn. Daarnaast hebben de marktpartijen ook enkele argumenten aangedragen die zagen op de (niet) uitvoerbaarheid van het Wijzigingsbesluit. Om tegemoet te komen aan de genoemde bezwaren over uitvoerbaarheid, heeft de AFM drie aanbevelingen aan mij gedaan. Ik heb deze alle drie overgenomen zoals ik u heb gemeld in mijn brief van 25 november jl. Op basis van deze gesprekken, en op basis van haar eigen kennis en inzichten, heeft de AFM uiteindelijk geconcludeerd dat het Wijzigingsbesluit met inachtneming van haar aanbevelingen zoals dat nu bij u voorligt uitvoerbaar is.
Ik heb de conclusie van de AFM over uitvoerbaarheid overgenomen. Daarbij nam ik ook in overweging dat bemiddelaars en adviseurs nu al onder de van toepassing zijnde passieve provisietransparantie in staat moeten zijn om desgevraagd (passief) het exacte provisiebedrag aan een cliënt te verstrekken. Dit zou – al dan niet met een wijziging van systemen – ook op grotere schaal (actief) mogelijk moeten zijn. Voor het doorvoeren van de benodigde wijzigingen in de systemen vind ik, zoals eerder genoemd, een implementatietermijn van twee jaar redelijk. Bovendien is de wijze van communiceren van het provisiebedrag bewust laagdrempelig gekozen: een mondelinge mededeling is daarbij toegestaan. Ook is het zo dat wanneer het exacte bedrag niet kan worden berekend, volstaan kan worden met het mededelen van de wijze van berekening van dit bedrag. Om deze redenen acht ik het voorstel uitvoerbaar, ondanks dat het noemen van exacte nominale bedragen ook enkele uitdagingen kent, zoals ook kan worden opgemaakt uit de onderliggende stukken bij het advies van de AFM.
Klopt het dat uit de onderliggende stukken die u heeft gestuurd blijkt dat er vraagtekens gezet worden bij de juridische houdbaarheid van een actieve provisietransparantie zoals die wordt voorgesteld in lijn met Europese regelgeving op het gebied van verzekeringsdistributie en platformregulering? Zo ja, hoe heeft u dit advies verwerkt in uw besluit? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom de voorgestelde actieve provisietransparantie wel voldoet aan Europese regelgeving op het gebied van verzekeringsdistributie en platformregulering?
De belangenorganisatie Adfiz en het Keurmerk Objectief Vergelijken hebben voor zichzelf juridisch advies ingewonnen omdat zij bezwaren zien bij het voorstel voor actieve provisietransparantie. Deze in opdracht van Adfiz en Keurmerk Objectief Vergelijken opgestelde adviezen zijn met de AFM en mijn ministerie gedeeld. In deze adviezen wordt gesteld dat het voorstel in strijd is met het Unierecht en de Insurance Distribution Directive (IDD). Ook wordt er aandacht gevraagd voor proportionaliteit en subsidiariteit.
Ik ben van mening dat het Wijzigingsbesluit wel in lijn is met de IDD. De IDD gaat immers uit van minimumharmonisatie, wat inhoudt dat het voor lidstaten mogelijk is om strengere voorschriften te hanteren. Uitgangspunt bij de IDD is verder dat alle distribuerende partijen, in het bijzonder het directe kanaal en indirecte kanaal, gelijk worden behandeld. Dat is mijns inziens het geval bij het Wijzigingsbesluit, doordat geregeld wordt dat zowel tussenpersonen als schadeverzekeraars transparant dienen te zijn over hun dienstverlening en de vergoeding die ze daarvoor krijgen. Adviseurs ontvangen provisie, en in ruil daarvoor ontvangt de consument een extra dienst, zoals aanvullende hulp bij afhandeling van schade. Schadeverzekeraars ontvangen geen provisie, maar consumenten ontvangen in dat geval ook geen extra diensten op de standaard service.
Verder beoordeel ik het Wijzigingsbesluit als proportioneel. Ik vind het belangrijk dat het voor een consument inzichtelijk is welke diensten hij of zij mag verwachten van de adviseur of aanbieder, en welke kosten hieraan verbonden zijn. Als een consument weet wat hij of zij voor de dienstverlening van de adviseur betaalt, krijgt de consument ook inzicht in de mate van dienstverlening die hij of zij van de adviseur mag verwachten. Ik ben het met de AFM en de Consumentenbond eens dat exacte bedragen het meest effectief voor de consument zijn om het gesprek over de dienstverlening aan te gaan.
Klopt het dat uit de onderliggende stukken blijkt dat actieve provisietransparantie tot een onwenselijk informatieoverschot voor consumenten op de verzekeringsmarkt kan leiden? Zo ja, hoe heeft u die verwachting meegewogen in de door u voorgestelde vormgeving van actieve provisietransparantie? Zo nee, kunt u toelichten hoe de door u voorgestelde actieve provisietransparantie niet tot een dergelijk informatie-overschot zou leiden?
In mijn brief van 7 juni 2021 schreef ik over de optimale omvang van de hoeveelheid informatie die een consument tot zich moet en kan nemen om een goede keuze te (kunnen) maken. Meer informatie kan inzichten voor een consument vergroten, maar ook tot zoveel – extra – informatie leiden dat keuzes worden uitgesteld. Het is van belang om te voorkomen dat de aandacht van de consument te veel wordt afgeleid van andere belangrijke elementen van zijn productaanschaf, zoals de verzekeringswaarde, dekking, looptijd, uitkering etc. Dat neemt niet weg dat inzicht in provisie voor de consument belangrijk is om het gesprek over de dienstverlening van de adviseur of bemiddelaar goed te kunnen voeren. Ik vind deze informatie dan ook essentieel voor de keuze van het distributiekanaal en aanschaf van het product. Uit de genoemde stukken blijkt dat sommige belanghebbende partijen daar een andere mening over hebben. Op verzoek van uw Kamer heb ik juist over dit punt met de AFM en de Consumentenbond verder gepraat. Zij denken niet dat in het voorstel sprake is van een informatieoverschot voor de consument. Ik laat het bovendien aan de adviseur en/of bemiddelaar om te bepalen wat de beste vorm van informeren is. Dit kan zowel via een mondelinge als een schriftelijke mededeling.
Klopt het dat uit de onderliggende stukken blijkt dat actieve provisietransparantie tot minder concurrentie op de verzekeringsmarkt kan leiden? Zo ja, hoe heeft u die rationale meegewogen in de door u voorgestelde vormgeving van actieve provisietransparantie? Zo nee, kunt u toelichten hoe de door u voorgestelde actieve provisietransparantie niet tot verminderde concurrentie op de verzekeringsmarkt zou leiden?
Hier wordt gedoeld op het position paper dat in opdracht van Keurmerk Objectief Vergelijken is opgesteld door advocatenkantoor Maverick en adviesbureau Radicand Economics. Deze bureaus schrijven dat zij een marktverschuiving ten koste van intermediairs verwachten, wat tot een meer geconcentreerde markt voor verzekeringen zou kunnen leiden met als mogelijk nadelig effect dat de prikkels om te concurreren afnemen.
Zoals ik u eerder schreef (7 juni 2021), zijn er bij tussenpersonen zorgen dat het actief transparant maken van het provisiebedrag leidt tot het beeld dat tussenpersonen duurder zijn dan directe aanbieders, waardoor er een marktverschuiving optreedt. Daarnaast is er ook een zorg dat wanneer consumenten wel naar een tussenpersoon gaan, deze alsnog voor het directe kanaal kiezen op het moment dat de consument de mededeling over het provisiebedrag ontvangt. Juist daarom vind ik het belangrijk dat de consument tijdig en goed over zowel de provisie als over de dienstverlening wordt geïnformeerd. Daarbij is het aan de tussenpersoon om de meerwaarde van zijn dienstverlening, ook na afsluiting van de verzekering, bij de consument goed over het voetlicht te brengen. Tegelijkertijd moet een directe aanbieder ook transparant zijn over de kenmerken van zijn of haar dienstverlening en moet dus ook inzicht bieden in zijn «self service» model. In dat model bij de directe aanbieder is er geen aanvullende ondersteuning na het afsluiten van het product, bijvoorbeeld bij het afhandelen van een schade.
In het Wijzigingsbesluit heb ik een evaluatiebepaling opgenomen. Binnen drie jaar na inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit zal ik aan de Kamer een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de regels met betrekking tot actieve provisietransparantie bij schadeverzekeringen sturen, waarbij expliciet ook gekeken wordt naar het gelijke speelveld.
Wil u toezeggen dat u geen vervolgstappen zet voordat u deze vragen heeft beantwoord en de Kamer daarover eventueel heeft kunnen debatteren?
Ja.
Kunt u deze vragen individueel en uiterlijk dinsdag 14 december 2021 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat De Nederlandsche Bank (DNB) een handhavingstraject is gestart tegen de Rabobank. |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «DNB voert druk op bij Rabobank wegens gebrekkige witwascontrole»1?
Ja.
Wanneer werden uw ministerie en u geïnformeerd over de beslissing van het Openbaar Ministerie (OM) om een handhavingstraject te starten tegen de Rabobank?
Het artikel waar in vraag 1 naar wordt verwezen beschrijft een handhavingstraject geïnitieerd door De Nederlandsche Bank (DNB) bij Rabobank, geen handhavingstraject van het OM. Het gaat volgens Rabobank om een voorgenomen aanwijzing en een punitief handhavingstraject waarvan DNB aangekondigd heeft dat het wordt gestart. Hierover ben ik voor het eerst op hoog ambtelijk niveau geïnformeerd op 11 november jl.
Kunt u aangeven welke stappen u heeft gezet – sinds de schikking tussen het OM en ABN AMRO in april van dit jaar vanwege jarenlange en structurele overtreding van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) bij haar activiteiten in Nederland – al dan niet richting de Nederlandse Bank, om Nederlandse banken nogmaals op hun plicht te wijzen de Nederlandse wet na te leven?
Sinds de transactie met ING waar in vraag 4 naar wordt verwezen, heeft het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en het financieren van terrorisme een hoge prioriteit bij de Minister van Justitie en Veiligheid en mij. In 2019 hebben wij daartoe gezamenlijk het plan van aanpak witwassen met verschillende voorgenomen maatregelen gepresenteerd.4 Dat plan is in samenspraak met betrokken publieke en private partijen tot stand gekomen. Sindsdien informeren de Minister van Justitie en Veiligheid en ik uw Kamer periodiek over de voortgang van de uitvoering van voornoemd plan.5 Begin 2022 sturen wij uw Kamer de vierde voortgangsbrief.
Naar aanleiding van de transactie van ABN AMRO met het Openbaar Ministerie van april van dit jaar heb ik, aanvullend op de lopende maatregelen, aan DNB gevraagd hoe het gaat met de naleving van deze regelgeving in de sector en of DNB voldoende toegerust is voor het toezicht. DNB antwoordde in haar brief dat de sector van ver moet komen en dat de problemen omvangrijk en persistent zijn. DNB noemt dat bij 28 banken (ongeveer een derde van alle banken die onder Wwft-toezicht van DNB vallen) herstel- en verbetertrajecten lopen. Een structureel herstel van gebreken uit het verleden vraagt op dit moment extra inzet van de sector. DNB ziet de afgelopen jaren wel dat de sector zich bewuster is geworden van de rol van poortwachter en concreet werk maakt van het op orde brengen en houden van deze verantwoordelijkheid.6
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen waarin u aangaf dat u «de tekortkomingen bij de naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (…) zeer pijnlijk»2 vond, nadat DNB concludeerde dat «verschillende financiële instellingen hun verantwoordelijkheid voor het beheersen van integriteitrisico’s nog onvoldoende adequaat oppakken»3? Wat heeft u sinds die conclusie gedaan om de naleving van de wet door Nederlandse banken op orde te brengen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Rabobank de derde systeembank is in Nederland die recentelijk door het OM is berispt vanwege de gebrekkige naleving van de Wwft?
Op dit moment is mij alleen bekend dat Rabobank zelf heeft gemeld dat Rabobank een dwangsom van DNB heeft verbeurd en dat Rabobank een voorgenomen aanwijzing van DNB heeft ontvangen. Volgens Rabobank heeft DNB voorts aangekondigd dat een punitief handhavingstraject wordt gestart waarvan de uitkomst op dit moment niet bekend is. Maatregelen vanuit het OM jegens Rabobank zijn mij niet bekend. Desalniettemin is het uiteraard geen goed signaal dat Rabobank, na de transacties van ING en ABN AMRO met het OM, als derde grootbank tekort is geschoten bij het naleven van de Wwft. Private partijen zoals banken hebben als poortwachter een verantwoordelijkheid om te voorkomen dat hun dienstverlening wordt misbruikt voor witwassen en financieren van terrorisme. Het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme is een belangrijke maatschappelijke en wettelijke taak die banken adequaat behoren te vervullen. De instellingen moeten hiertoe verbeteringen doorvoeren en investeringen doen. Het is daarbij van groot belang dat bestuurders van financiële instellingen hun verantwoordelijkheid nemen en integriteit boven commercie stellen. Ik blijf hiervoor aandacht vragen van bestuurders.
Hoeveel mensen werken er bij Nederlandse banken, en hoeveel van hen zijn belast met de naleving van de Wwft?
Volgens de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) was het aantal (vaste) medewerkers, werkzaam in de bankensector in Nederland 66.701 in 2020. Het aantal mensen dat zich bezighoudt met de naleving van compliance gerelateerde aangelegenheden, waaronder de Wwft, is ongeveer 12.000 volgens de NVB.
Welke kansen voor innovatie om de controle op potentieel frauduleuze betalingen efficiënter en effectiever te maken worden er gesignaleerd en hoe draagt u eraan bij dat financiële instellingen hier voortvarend mee aan de slag kunnen gaan?
Het vergroten van de effectiviteit van de poortwachtersfunctie is een van de pijlers van het plan van aanpak witwassen.7 Door middel van technologische innovatie en verbeterde samenwerking tussen publieke en private partijen alsook tussen private partijen onderling kan de effectiviteit verbeterd worden. Zo bereid ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid het Wetsvoorstel Plan van aanpak witwassen voor ter indiening bij de Tweede Kamer. Dit voorstel bevat onder meer verruiming van de mogelijkheden voor poortwachters om onderling informatie uit te wisselen. Daarnaast zijn er verschillende samenwerkingsverbanden actief waarin publieke en private partijen informatie over risico’s en witwasmethodes met elkaar delen. Een voorbeeld hiervan is de publiek-private samenwerking in het Financieel Expertise Centrum (FEC) en het Anti Money Laundering Centre (AMLC). Dit gebeurt ook in de Fintell Alliance, waarin de Financial Intelligence Unit Nederland informatie over algemene fenomenen en typologieën deelt met de deelnemende banken.8 In algemene zin ben ik van mening dat samenwerking en het delen van informatie in grote mate kunnen bijdragen aan de effectiviteit van de vervulling van de poortwachtersfunctie. Een groot deel van het anti-witwasraamwerk wordt gevormd door Europese wetgeving. Daarom zet ik mij bij de onderhandelingen over de voorstellen van de Europese Commissie voor de nieuwe Europese anti-witwasrichtlijn en -verordening9 in voor duidelijker regels met betrekking tot informatie-uitwisseling en mogelijkheden voor poortwachters om samen te werken.
Kunt u toelichten welke vorderingen er zijn gemaakt bij het adequaat beheersen van integriteitsrisico’s door Nederlandse banken en welke vorderingen er nog gemaakt moeten worden?
Ten aanzien van de bancaire sector constateerde DNB onlangs bij de transactie met ABN AMRO dat deze transactie past in het beeld dat DNB in algemene zin van deze sector heeft over de afgelopen periode.10 DNB zag dat de sector zich de afgelopen jaren bewuster is geworden van haar poortwachtersfunctie en concreet werk maakt van het op orde brengen en houden van deze verantwoordelijkheid. Ook nam DNB waar dat bestuurders meer eigenaarschap tonen voor het naleven van de Wwft. Tegelijk stelt DNB vast dat de sector nog veel te doen heeft. DNB schreef dat zij sinds de transactie van het OM met ING in verband met de Wwft tien formele handhavende maatregelen heeft opgelegd aan banken. Verder meldt DNB dat zij in twee situaties (waaronder de ABN AMRO-zaak) haar bevindingen heeft ingebracht in het tripartite overleg met het OM en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD), waarna het OM heeft besloten tot de start van een strafrechtelijk onderzoek. DNB gaf aan dat in de komende periode de bankensector de tekortkomingen die in het verleden zijn ontstaan moet herstellen om de rol van poortwachter adequaat in te vullen. DNB monitort de vorderingen van de sector en neemt waar nodig aanvullende maatregelen. Het is van doorslaggevend belang dat de verbeterprogramma’s die bij verschillende banken lopen tot structurele verbeteringen leiden. DNB zal mij in haar jaarlijkse zbo-verantwoording blijven informeren over de stand van zaken in de bancaire sector. Daarnaast blijf ik, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, in gesprek met alle betrokken partijen over de voortgang van het reeds ingezette plan van aanpak witwassen en bezien wij doorlopend of aanvullende maatregelen nodig zijn.
De ECB heeft geen directe toezichtbevoegdheid met betrekking tot naleving van de anti-witwasrichtlijn of de Wwft door banken in Nederland. De ECB is verantwoordelijk voor het prudentiële toezicht op de grootbanken. Bij de uitoefening van de prudentiële toezichtstaken kan de ECB optreden, indien kwesties rond witwassen en terrorismefinanciering gevolgen zouden kunnen hebben voor de veiligheid en soliditeit van de instelling. Omdat optreden van de ECB in dit kader toezichtvertrouwelijk is, heb ik geen informatie of dit daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De ECB is gezien de hierboven beschreven verantwoordelijkheden geen aangewezen partij om een algemeen oordeel te geven over de stand van de naleving van de Wwft door de bancaire sector. De Europese Commissie heeft recent echter voorstellen gedaan om tot een Europese anti-witwastoezichthouder te komen, zodat tot borging van het toezicht op Europees niveau kan worden gekomen. Het kabinet verwelkomt het voorstel voor de oprichting van deze Europese anti-witwasautoriteit (AMLA). Nederland heeft meermaals opgeroepen tot de oprichting van een Europese toezichthouder ter versterking van de effectiviteit van het Europese anti-witwasraamwerk.11
Hoe beoordeelt u de Nederlandse regels ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, die de aanleiding geven voor deze maatregel van DNB, in internationaal perspectief?
Het systeem van poortwachters van het financiële stelsel bestaat al geruime tijd en was ook al onderdeel van de wetten die de voorganger van de Wwft waren. Dit systeem wordt internationaal als het meest effectieve systeem gezien om witwassen te voorkomen en te bestrijden. Het maakt onderdeel uit van de internationale standaarden van de Financial Action Task Force (FATF) en de Europese anti-witwasrichtlijnen. Nederland wordt in internationaal verband periodiek geëvalueerd. Naar verwachting zal de Europese Commissie begin volgend jaar een evaluatie over de implementatie van de anti-witwasrichtlijn door de lidstaten opleveren. Daarnaast evalueert de FATF de effectiviteit van de systemen van de aangesloten landen periodiek. De FATF-evaluatie van Nederland vindt op dit moment plaats. In juni 2022 ligt de definitieve versie van het rapport voor in de plenaire vergadering van de FATF. Tot slot verricht de Algemene Rekenkamer op dit moment onderzoek naar de opbrengsten van de meldketen. Naar verwachting presenteert de Algemene Rekenkamer haar rapport in het voorjaar van 2022. Uiteraard zal ik de resultaten van deze evaluaties met uw Kamer delen en aangeven welke lessen uit deze evaluaties getrokken kunnen worden.
Hoe oordelen DNB en de Europese Centrale Bank (ECB) over de naleving van de Wwft? Zien zij dat de naleving in andere landen beter verloopt? Zo ja, waarom verloopt de naleving daar beter dan in Nederland?
Zie antwoord vraag 8.
De afschaffing van het directe klachtrecht van consumenten bij de Tuchtraad financiële dienstverlening |
|
Michiel van Nispen |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op mijn vragen over wettelijk tuchtrecht voor verzekeraars en heeft u kennis genomen van de blog «Had Hoekstra wel de juiste documenten toen hij antwoord gaf aan Van Nispen». Zo ja, bent u na het lezen van het blog nog steeds van mening dat verzekeraars de mogelijkheid tot het indienen van (directe) tuchtklachten niet hebben willen beperken?1, 2
Ja, ik heb kennis genomen van het genoemde blog en blijf van oordeel dat er geen sprake is van beperking door verzekeraars van de mogelijkheid tot het indienen van tuchtklachten. Het recht van consumenten om een tuchtklacht over hun verzekeraar in te dienen geldt onverkort. Bij de oprichting van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) is alleen de wijze waarop verzekerde consumenten een tuchtklacht over hun verzekeraar kunnen indienen gewijzigd.
Voor de oprichting van het Kifid in 2007 konden verzekerden zowel klachten die gaan over een geschil met hun verzekeraar (de materiële klachten) als klachten van tuchtrechtelijke aard over hun verzekeraar indienen bij de Raad van Toezicht Verzekeringen. Bij de oprichting van het Kifid is de beoordeling van materiële klachten van consumenten naar het Kifid gegaan, zodat de beoordeling van materiële geschillen met alle financiële dienstverleners aan één geschilleninstantie is. De leden van het Verbond van Verzekeraars wilden aanvankelijk het tuchtrecht voor verzekeraars ook onderbrengen in het Kifid maar dit verhield zich niet goed met de taak van het Kifid van beslechting van materiële geschillen met alle financiële dienstverleners. Het Verbond van Verzekeraars hechtte er evenwel aan het tuchtrecht in stand te laten en heeft dit vervolgens ondergebracht in de daartoe in 2008 opgerichte Tuchtraad. Omdat klachten over verzekeraars veelal materieel van aard zijn en een extra loket belastend kan zijn voor consumenten, is gekozen voor één centrale klachtenplaats voor klachten over de eigen verzekeraar. Dit betekent dat sinds de oprichting van het Kifid alle klachten van consumenten3 over hun verzekeraar, waaronder tuchtklachten – vanuit de één-loketgedachte – kunnen worden ingediend bij het Kifid.4 Het Kifid filtert hierop de klachten. Klachten die gaan over het materiële geschil zal het in behandeling nemen, tuchtklachten zal het Kifid doorgeleiden naar de Tuchtraad. Dit laat het recht van verzekerde consumenten om een tuchtklacht over hun verzekeraar in te dienen onverlet.
Bent u het, na het lezen van bovengenoemd blog, met mij eens dat afschaffing van het directe klachtrecht van consumenten door het Verbond van Verzekeraars tegen de zin van de Tuchtraad heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
De huidige wijze waarop verzekerde consumenten een tuchtklacht over hun verzekeraar kunnen indienen is niet tegen de zin van de Tuchtraad (of voorgaande raden) doorgevoerd. Zoals ik in mijn beantwoording van eerdere schriftelijke vragen5 noemde, was de Tuchtraad er aanvankelijk voorstander van dat tuchtklachten rechtstreeks bij de Tuchtraad zouden kunnen worden ingediend. Dit is ook vermeld in de in het blog genoemde jaarverslagen van de Tuchtraad uit 2008 en 2009. Na overleg hierover had de (voorloper van de) Tuchtraad destijds – nog voor de oprichting van de Tuchtraad – begrip voor de wens van één loket om te borgen dat een consument met een klacht over diens verzekeraar bij het juiste adres terechtkomt en niet zelf moet gaan zoeken met welke klacht hij waar naartoe moet. Dat is naar ik van de Tuchtraad begrijp thans nog steeds het geval.
Hoe verklaart u dat in de periode 1 januari 2008 tot 1 april 2009 geen enkele klacht van verzekerde consumenten direct bij de Tuchtraad is binnengekomen, terwijl dat in die periode nog wel tot de mogelijkheden behoorde en de Tuchtraad in eerdere jaren, aldus vóór die periode, ook daadwerkelijk regelmatig klachten binnenkreeg? Heeft het Verbond van Verzekeraars wellicht in feite het klachtrecht per 1 januari 2008 afgeschaft, echter zonder het reglement per die datum aan te passen?
Het Kifid is opgericht in 2007; de Tuchtraad op 1 januari 2008. Vanaf dat moment konden consumenten6 zich tot het Kifid wenden voor alle klachten over hun verzekeraar waarbij de interne klachtenprocedure van de verzekeraar geen uitkomst heeft geboden7. Het Kifid filtert hierop de klachten. Klachten over het materiële geschil zal het in behandeling nemen, tuchtklachten zal het Kifid doorgeleiden naar de Tuchtraad.
In de periode van 1 januari 2008 tot 1 april 2009 zijn er – via het Kifid – geen tuchtrechtklachten van consumenten over hun verzekeraar bij de Tuchtraad binnengekomen. Mij is de reden hiervan niet bekend. Het Verbond van Verzekeraars en de Tuchtraad hebben me verzekerd dat er geen sprake is van tussentijdse aanpassingen van het reglement van de Tuchtraad gericht op afschaffing of beperking van het klachtrecht. Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van door het Kifid doorgezonden klachten kan zijn dat het Kifid in die tijd nog een tweefasenprocedure had, met eerst beoordeling door de ombudsman en als de consument dat wilde dan de geschillencommissie van het Kifid. Met dit proces was enige tijd gemoeid alvorens klachten werden doorgezonden naar de Tuchtraad. Ook is denkbaar dat destijds – ook bij consumenten – bovenal veel aandacht is uitgegaan naar het Kifid als (nieuw) geschilleninstituut voor alle financiële dienstverleners, waaronder verzekeraars. Ik constateer dat klachten na die periode wel bij de Tuchtraad zijn doorgekomen c.q. doorkomen en de uitspraken van de Tuchtraad openbaar worden gemaakt onder meer om bij te dragen aan de normontwikkeling binnen de sector en kenbaarheid van de gedragsnormen waaraan verzekeraars zich committeren.
Erkent u dat, net als de Tuchtraad zelf constateerde, het Verbond van Verzekeraars met de afschaffing van het directe klachtrecht de onafhankelijkheid van de Tuchtraad heeft aangetast? Zo nee, waarom niet?
Bij de toegang tot het tuchtrecht voor verzekeraars is een afweging gemaakt tussen het belang van rechtstreekse toegang tot de Tuchtraad enerzijds en het belang van één loket voor consumenten anderzijds. Bij het tuchtrecht voor verzekeraars is gekozen voor één centrale klachtenplaats voor klachten over de eigen verzekeraar, net zoals voor de oprichting van het Kifid het geval was. Consumenten8 kunnen zich tot het Kifid (of de burgerlijke rechter) wenden in geval van een geschil met hun verzekeraar waarbij de interne klachtenprocedure van de verzekeraar geen uitkomst heeft geboden. Het Kifid zorgt voor doorgeleiding van tuchtklachten naar de Tuchtraad. De filterfunctie voor het tuchtrecht, die ook andere tuchtrechtelijke stelsels kennen, is daarmee belegd bij een andere onafhankelijke instantie, het Kifid. Deze centrale loketfunctie doet geen afbreuk aan de onafhankelijkheid van de Tuchtraad: de inhoudelijke beoordeling van de tuchtklacht is en blijft exclusief aan de tuchtraad voorbehouden.
Zoals ik in de beantwoording van vraag 2 schreef, was de Tuchtraad er aanvankelijk voorstander van dat tuchtklachten rechtstreeks bij de Tuchtraad zouden kunnen worden ingediend, maar had zij destijds begrip voor de wens van één loket voor consumenten. Dat is naar ik van de Tuchtraad begrijp thans nog steeds het geval.
Hoe kan het dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) als toezichthouder de afschaffing van het directe klachtrecht bij de Tuchtraad heeft laten gebeuren, terwijl de Tuchtraad haar bezwaren over de nieuwe regeling kenbaar had gemaakt?
Het bestuursrechtelijk toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (de AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) is gericht op de naleving van wet- en regelgeving op het terrein van de financiële markten, zoals de Wet op het financieel toezicht. Dit omvat wat de AFM betreft onder meer toezicht op de naleving van het provisieverbod voor complexe financiële producten, de eisen die aan het productontwikkelingsproces worden gesteld, een integere en beheerste bedrijfsvoering gericht op een zorgvuldige behandeling van klanten, en verschillende transparantieverplichtingen. Als er sprake is van schending van deze wet- en regelgeving, kan de toezichthouder handhavend optreden en een sanctie opleggen.
Het tuchtrecht voor verzekeraars heeft betrekking op de gedragsnormen die de verzekeringssector c.q. verzekeraars zelf – al dan niet tezamen met andere organisaties – ontwikkelen en waaraan ze zich committeren, zoals de Gedragscode Verzekeraars. Dit vormt geen onderdeel van de wet- en regelgeving waar de toezichthouder (risicogeoriënteerd) op toeziet.
Zoals aangekondigd wordt wel ingezet op wettelijke verankering van het tuchtrecht voor verzekeraars. Hierdoor worden alle verzekeraars met zetel in Nederland onderworpen aan tuchtrecht en worden hieraan wettelijke waarborgen verbonden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om adequate waarborgen voor een behoorlijke procesgang en het opdragen van de toepassing en uitvoering van de tuchtrechtelijke regeling aan een onafhankelijke en deskundige externe instantie. DNB zal er (risicogeoriënteerd) op toezien dat verzekeraars zijn onderworpen aan een tuchtrechtelijke regeling die voldoet aan de wettelijke voorwaarden en kan handhavend optreden indien daartoe aanleiding is. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen.9
Voor de positie van de Tuchtraad verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 2 en 4.
Kunt u bevestigen dat het tuchtrecht bij verzekeraars het enige tuchtrecht in Nederland is waarbij voor consumenten geen directe klachtenprocedure openstaat? Wat vindt u daar van?
Bij het tuchtrecht voor verzekeraars is gekozen voor één centrale klachtenplaats bij het Kifid voor klachten van consumenten over de eigen verzekeraar, net zoals voor de oprichting van het Kifid het geval was. Achtergrond hiervan is dat klachten over verzekeraars veelal materieel van aard zijn en een extra loket belastend kan zijn voor consumenten doordat ze niet weten met welke klacht ze waar naartoe moeten. Deze zogenaamde loketfunctie, waarbij er een soort voorportaal is, komt ook in andere tuchtrechtstelsels voor. Ook daar bleek dat er veel klachten bij de tuchtrechter terecht komen die zich meer lenen voor behandeling door een geschillencommissie, zoals bij het tuchtrecht voor advocaten en het tuchtrecht voor banken.10 Mede om die reden is bijvoorbeeld in de advocatuur gekozen voor één loket voor degenen die zich onjuist behandeld voelen door – in dat stelsel – een advocaat: een tuchtklacht over een advocaat moet ingediend worden bij de lokale deken. In de parlementaire geschiedenis is toegelicht dat voor de cliënt niet altijd duidelijk is waar hij zich in geval van een klacht of geschil dient te melden en dat door zich te kunnen melden bij één loket, een adequate informatievoorziening en doorverwijzing kan plaatsvinden11.
Kunt u aangeven hoe en waar consumenten en anderen op eenvoudige wijze kennis kunnen nemen van het geldende tuchtrecht in de verzekeringsbranche en hoe zij een klacht in kunnen dienen? Is dit volgens u voldoende duidelijk? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Het is van belang dat consumenten op de hoogte zijn van het tuchtrecht van verzekeraars en de wijze waarop zij een tuchtklacht kunnen indienen. Op de website van het Verbond van Verzekeraars12 en op de website van de Tuchtraad13 staat wat het tuchtrecht omvat en op welke wijze consumenten klachten over verzekeraars, waaronder tuchtklachten, kunnen indienen. Bij een Google-zoekopdracht verschijnt (vrijwel) meteen de betreffende webpagina van het Verbond van Verzekeraars (gevolgd door de webpagina van de Tuchtraad) bij het intoetsen van zoekopdrachten als «tucht en verzekeraars» en «klachten en verzekeraars». Ik hecht er echter voor de kenbaarheid van het tuchtrecht bij consumenten aan dat verzekeraars dit zelf ook kenbaar maken. Ik heb hiervoor dan ook aandacht gevraagd bij het Verbond van Verzekeraars en verzekeraars opgeroepen om de mogelijkheid tot het indienen van tuchtklachten voldoende kenbaar te maken in hun interne klachtenprocedure en op hun website.14 Ik zal dit nauwgezet volgen.
Bent u van mening dat de grote mate van zelfregulering in de verzekeringsbranche heeft bijgedragen aan een betere bescherming voor consumenten tegen misstanden van verzekeraars? Zo ja, kunt u dat nader onderbouwen? Zo nee, wat gaat u doen om consumenten alsnog betere bescherming te bieden?
Tuchtrecht heeft bij uitstek betrekking op gedragsnormen die binnen een groep (behoren te) gelden. Gedrag, een goede governance en gezonde cultuur kunnen niet met regelgeving alleen worden bevorderd. Integendeel, een gezonde cultuur moet juist komen vanuit de sector zelf. Uit de evaluatie van de algemene zorgplicht15 volgt dat er binnen de (verzekerings)sector meer bewustwording is over c.q. meer bewustzijn is van het borgen van het klantbelang en het belang van cultuurverandering binnen de onderneming. Ook in de beleidsdoorlichting financiële markten16 is opgemerkt dat er veranderingen in gedrag en cultuur hebben plaatsgevonden. Er is bewustwording, transparantie en verantwoordelijkheid bij beleidsbepalers van financiële ondernemingen waargenomen.
Verzekeraars hebben zelf belangrijke stappen gezet, initiatieven ontplooid en lessen getrokken uit het verleden. Zo heeft de verzekeringssector via het Verbond van Verzekeraars een integraal programma ontwikkeld ter versterking van de positie van de klant. Dit omvat onder meer het direct opzegbaar maken van verzekeringen, de verbetering van de interne klachtenprocedures en klantcommunicatie alsmede het actief bijdragen aan financiële educatie. Daarnaast hebben verzekeraars via zelfregulering onder meer de transparantie verbeterd. Ook is de Gedragscode Verzekeraars aangescherpt en uitgebreid en houdt de onafhankelijke Stichting toetsing verzekeraars toezicht op de naleving van deze gedragscode (evenals op andere codes). Daarnaast hebben verzekeraars via het Verbond van Verzekeraars een tuchtrechtstelsel ingevoerd, en dit recentelijk aangescherpt, met als doel dat de aangesloten verzekeraars de goede naam van of het aanzien van en het vertrouwen in de bedrijfstak in stand houden. Ik sta positief tegenover deze initiatieven vanuit de sector die – in aanvulling op wet- en regelgeving – gericht zijn op verbetering van de positie van de klant danwel het vertrouwen in verzekeraars.
Om het belang van de consument beter te beschermen is de afgelopen decennia een groot aantal (Europese en nationale) wettelijke maatregelen getroffen in de financiële sector. Deze maatregelen waren er voor wat betreft de verzekeringssector onder meer op gericht om de klant en het belang van de klant meer centraal te laten staan, zoals de invoering van het provisieverbod, regels voor een betere informatievoorziening en meer transparantie voor verzekeringen met een beleggingscomponent alsmede de introductie van de algemene zorgplicht in de Wft. Consumentenbescherming heeft doorlopend mijn aandacht en waar nodig heb ik ook de afgelopen periode maatregelen genomen en zal ik dat blijven doen.
Bent u het met de schrijver van het blog eens dat het Verbond van Verzekeraars bij de afschaffing en het verbergen van het klachtrecht, misbruik heeft gemaakt van de ruimte die zij had in het kader van zelfregulering? Zo nee, kunt u nader onderbouwen waarom niet?
Zoals hiervoor is toegelicht, herken ik het beeld niet dat verzekeraars de mogelijkheid tot het indienen van tuchtrechtklachten zouden hebben afgeschaft of beperkt. Ik verwijs hierbij in het bijzonder naar de beantwoording van de vragen 1 en 7.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de wijze waarop het Verbond van Verzekeraars de zelfregulering uitvoert, en ook in het verleden heeft uitgevoerd, en tevens naar de wijze waarop de AFM het toezicht op deze zelfregulering uitoefent?
In aanvulling op wet- en regelgeving heeft de verzekeringssector via het Verbond van Verzekeraars zelfregulering ontwikkeld bestaande uit circa 80 codes, regelingen en convenanten.17 De AFM is niet aangewezen als toezichthouder op de zelfregulering. Zelfregulering is primair van en voor de sector. Het toezicht op de naleving hiervan is op verschillende manieren georganiseerd. De Stichting toetsing verzekeraars toetst periodiek de naleving van 55 bindende regelingen.18 Daarnaast kunnen klachten over verzekeraars worden ingediend bij het Kifid waarbij het Kifid de materiële klachten beoordeelt en de Tuchtraad (na doorgeleiding) oordeelt over tuchtrechtelijke klachten. Ook kan een geschil met een verzekeraar ter beoordeling worden voorgelegd aan de civiele rechter en kunnen klachten over verzekeraars onder de aandacht worden gebracht bij de toezichthouder. Deze signalen kunnen aanleiding zijn voor de toezichthouder tot het starten van een onderzoek naar de naleving van wet- en regelgeving. De verzekeringssector heeft laten zien dat zij haar zelfregulering actualiseert en aanscherpt19, waaronder op het terrein van tuchtrecht.20 Gelet op het voorgaande zie ik geen aanleiding voor nader onderzoek.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het rapport van Reclaim Finance ‘Banks fuelling expansion of oil-and-gas Arctic extraction’ |
|
Tom van der Lee (GL), Bart Snels (GL) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van Reclaim Finance «Banks fuelling expansion of oil-and-gas Arctic extraction»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de forse toename van investeringen van financiële instellingen in olie- en mijnbouwbedrijven die verantwoordelijk zijn voor risicovolle activiteiten in het Noordpoolgebied, een zeer onwenselijke ontwikkeling is?2 Deelt u de mening dat het blijven investeren in olie- en mijnbouwbedrijven die verantwoordelijk zijn voor risicovolle activiteiten in het Noordpoolgebied, af doet aan de geloofwaardigheid van het klimaatakkoordcommitment, waarin financiële instellingen hebben aangegeven hun bijdrage te leveren aan de doelstellingen van het Klimaatakkoord van Parijs?
De bescherming van het Arctisch gebied is een belangrijk doel voor Nederland, zoals vastgelegd in de Nederlandse Polaire Strategie 2021–2025. Nederland staat, gezien de grote milieu en veiligheidsrisico’s, met name in kwetsbare zeeën, terughoudend ten aanzien van exploitatie van olie en gas in het Arctisch gebied. Daarom zet Nederland zich binnen de VN, de Arctische Raad en bilateraal in voor het uitsluitend laten plaatsvinden van olie- en gaswinning onder zeer strenge milieu en veiligheidsnormen om zo het voortbestaan van kwetsbare ecosystemen, ecosysteemfuncties en Arctische soorten te waarborgen. In overeenstemming hiermee faseert de Nederlandse overheid financiële steun aan exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie en gas in het buitenland (per 2020) uit en roept het Nederlandse financiële instellingen op hetzelfde te doen.3
Het kabinet verwacht bovendien van bedrijven en financiële instellingen dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Dit betekent dat bedrijven en financiële instellingen de risico’s voor mens en milieu, waaronder risico’s voor biodiversiteit, in hun waardeketen in kaart moeten brengen, en deze voorkomen of aanpakken en hierover transparant zijn.
Bent u bekend met het feit dat diverse Nederlandse financiële instellingen ook anno 2021 nog altijd investeren in olie- en mijnbouwbedrijven die verantwoordelijk zijn voor risicovolle activiteiten in het Noordpoolgebied? Heeft u een kwantitatief overzicht van de totaalomvang van directe en indirecte investeringen in de olie- en mijnbouwbedrijven actief in het Noordpoolgebied van Nederlandse banken, pensioenfondsen, verzekeraars en vermogensbeheerders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer (geaggregeerde cijfers) verstrekken?
De financiële sector heeft in juli 2019 het initiatief genomen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Banken, pensioenfondsen, verzekeraars en vermogensbeheerders hebben zich gecommitteerd om vanaf boekjaar 2020 te rapporteren over het CO2-gehalte van hun relevante financieringen en beleggingen en om uiterlijk in 2022 actieplannen, inclusief reductiedoelstellingen voor 2030, bekend te maken.
Het kabinet verwacht van financiële instellingen dat zij de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. Om deze naleving te bevorderen heeft het kabinet IMVO-convenanten afgesloten met de pensioen- en verzekeringssector. Het IMVO-convenant van de bancaire sector is eind 2019 afgelopen, uw Kamer is hierover geïnformeerd met de Kamerbrief van 21 februari 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 323). Daarnaast verwacht het kabinet dat de bij het klimaatcommitment betrokken financiële instellingen ambitieus invulling geven aan het klimaatcommitment.4 De hiervoor genoemde actieplannen van financiële instellingen kunnen bestaan uit verschillende instrumenten: stemgedrag als aandeelhouder, betrokkenheid bij het duurzaamheidsbeleid van de klant (zgn. engagement), duurzaam financieren en niet duurzame financieringen uitsluiten. De financiële instellingen bepalen hierin uiteraard zelf op welke wijze dit instrumentarium wordt ingezet, op een manier die past bij hun (duurzaamheids-) strategie. Mede gelet op de OESO-richtlijnen en de UNGP’s ligt het evenwel in de rede dat financiële instellingen daarbij ook investeringen in olie- en mijnbouwbedrijven betrekken die verantwoordelijk zijn voor risicovolle activiteiten in het Arctisch gebied. Het klimaatcommitment biedt een platform voor financiële instellingen om daar ook onderling over in gesprek te gaan. Het kabinet verwacht een ambitieuze invulling van de actieplannen. Dit is ook van belang voor het draagvlak voor het bredere klimaatcommitment.
Kunt u een overzicht geven van het officiële beleid van Nederlandse financiële instellingen ten aanzien van investeringen in de fossiele industrie actief in het Noordpoolgebied? Hoeveel instellingen hebben wel beleid en hoeveel instellingen hebben geen beleid? In welke mate is dit beleid principle-based of outcome-based? Zijn er instellingen die officieel beleid op dit punt hebben maar wel blijven investeren in de fossiele industrie die activiteiten in het Noordpoolgebied hebben? En zo ja, wat zegt dit over de effectiviteit van hun beleid?
Het kabinet beschikt niet over een dergelijk overzicht. Wel wordt van financiële instellingen verwacht dat zij rapporteren over – onder meer – de wijze waarop zij omgaan met risico’s voor het milieu (zie ook het antwoord op vraag 6). Daarnaast heeft het kabinet met belangstelling kennisgenomen van het onderzoek van de Eerlijke Bankwijzer en Greenpeace d.d. 6 februari 2020, waarmee is gepoogd deze investeringen in kaart te brengen.5
Op welke manier zijn en worden financiële instellingen verplicht te rapporteren over hun investeringen in olie- en mijnbouwbedrijven in het Noordpoolgebied, gegeven dat hier duurzaamheidsrisico’s en reputatierisico’s aan verbonden zijn, onder de Non-Financial Reporting Directive, de Pensioenwet, IORP II en de aankomende Corporate Sustainability Reporting Directive zoals de Europese Commissie deze voorgesteld heeft? Deelt u de mening dat de huidig geldende rapportagestandaarden op dit moment op dit punt onvoldoende dwingend zijn?
Een integraal overzicht hiervan is niet beschikbaar. Van de financiële instellingen wordt evenwel verwacht dat zij in hun beleid, actieplannen en verslaggeving risico’s voor mens en milieu meenemen, deze voorkomen of aanpakken en hierover transparant zijn. Zie verder de antwoorden op vragen 3 en 6.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Nederlandse financiële instellingen die investeren in olie- en mijnbouwbedrijven die verantwoordelijk zijn voor risicovolle activiteiten in het Noordpoolgebied en hen te wijzen op de onwenselijkheid hiervan, mede in het licht van de nieuwe politieke strategie van de EU voor de Arctische regio die oproept tot een moratorium van het boren naar olie, gas en kolen in het Noordpoolgebied3? Zo nee, waarom niet?
De Non-Financial Reporting Directive (NFRD) verplicht sinds boekjaar 2017 – kort gezegd – kredietinstellingen, verzekeraars en beursondernemingen met meer dan 500 werknemers om te rapporteren over niet-financiële informatie. Hierin dient te worden aangegeven hoe deze organisaties omgaan met, in ieder geval, milieu, sociale en personeelsaangelegenheden, eerbiediging van mensenrechten en bestrijding van corruptie en omkoping. De NFRD schrijft niet voor over welke specifieke informatie ondernemingen moeten rapporteren en op welke wijze.
De Europese Commissie heeft op 21 april 2021 een voorstel gepubliceerd voor de herziening van de NFRD, genaamd de Corporate Sustainability Reporting Directive(CSRD). De Commissie stelt hierin voor de reikwijdte van de NFRD uit te breiden naar alle grote kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen, alle grote rechtspersonen7 en alle beursvennootschappen (met uitzondering van micro-beursvennootschappen8). Daarnaast introduceert het voorstel een verplichting om te rapporteren volgens rapportagestandaarden voor duurzaamheidsinformatie. Dit betekent dat er zal worden voorgeschreven over welke informatie ondernemingen moeten rapporteren en op welke wijze.
De rapportagestandaarden worden momenteel ontwikkeld en zullen zich op hoofdlijnen richten op zowel milieu, sociale als governance-factoren. Ondernemingen zullen onder meer moeten rapporteren over duurzaamheidsrisico’s. Daarnaast zullen ondernemingen die uit hoofde van de sector waarin zij actief zijn in hogere mate worden blootgesteld aan duurzaamheidsrisico’s (mogelijk ook olie- en mijnbouwbedrijven in het Arctisch gebied) meer moeten rapporteren dan ondernemingen die actief zijn in een sector waar minder duurzaamheidsrisico’s zijn. In het richtlijnvoorstel staat dat de Commissie een tweede reeks rapportagestandaarden zal vaststellen. Hierin wordt aanvullende informatie gespecificeerd die ondernemingen, indien nodig, moeten bekendmaken over duurzaamheidsaspecten die specifiek zijn voor de sector waarin zij actief zijn. Het kabinet staat positief tegenover dit richtlijnvoorstel.
Bent u bereid om zowel in EU-verband als in de Arctische Raad aandacht te vragen voor de onwenselijkheid van de toegenomen investeringen van financiële instellingen in olie- en mijnbouwbedrijven die verantwoordelijk zijn voor risicovolle activiteiten in het Noordpoolgebied? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft, in lijn met de motie-Van der Lee c.s. en bij monde van de Nederlandse Arctisch ambassadeur, deze oproep onder andere gedaan tijdens stuurgroepvergaderingen van de IMVO-convenanten voor de verzekerings- en pensioensector in september jl. De brancheverenigingen in beide stuurgroepen werd verzocht deze boodschap door te geleiden aan de financiële instellingen die zij vertegenwoordigen. Met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) is een afspraak gemaakt om deze oproep ook over te brengen aan de bancaire sector. In de gesprekken wordt ook aandacht gegeven aan de nieuwe positie van de Europese Commissie en de Europese Diplomatieke Dienst (EDEO) in dezen. Uw Kamer zal via een BNC-fiche nader worden geïnformeerd over de Nederlandse positie betreffende de nieuwe EU Arctische Mededeling.
Bent u bekend met de jarenlange financiering van respectievelijk investeringen in de Russische mijnbouwer Norilsk Nickel door ING en ABP, die herhaaldelijk, onder andere in 2016, in mei 2020 en juli 2020 verantwoordelijk was voor milieurampen in Russisch arctisch gebied?4 Wat is er uit de toegezegde geïntensiveerde dialoog van ING en ABP met Norilsk Nickel gekomen? Waren de doelstellingen voor die dialoog SMART geformuleerd? Bent u op de hoogte of Norilsk Nickel inmiddels afdoende maatregelen heeft genomen om schade aan het milieu volledig te herstellen en voldoende preventiemaatregelen te nemen om nieuwe schade te voorkomen?
Ja, het kabinet zal hier bilateraal, in de context van de Arctische Raad en in de relevante EU-vergaderingen en -werkgroepen aandacht voor vragen.
Kunt u toelichten op welke wijze u de motie-Van der Lee c.s.5 onder de aandacht heeft gebracht van Nederlandse banken, verzekeraars en pensioenfondsen, en hen expliciet hebt gevraagd om zich hier aan te houden? Zo ja, hebben zij dit toegezegd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met het onderzoek van de Eerlijke Geldwijzer van 17 juni 2020 waarin wordt aangegeven dat ING en ABP investeren in het mijnbouwbedrijf Norilsk Nickel. De opvolging die uit de toegezegde geïntensiveerde dialoog is gekomen, is op dit moment niet bekend.
Heeft u in uw gesprekken met De Nederlandsche Bank (DNB), zowel op politiek als ambtelijk niveau, gesproken over investeringen in fossiele activiteiten in het Noordpoolgebied, en welke duurzaamheidsrisico’s hiermee gepaard gaan? Wat zijn van deze gesprekken de concrete uitkomsten?
Zie de beantwoording op vraag 7.
Deelt u de mening dat de transitierisico’s van het financieren van fossiele bedrijven die actief zijn in het Noordpoolgebied, fors zijn toegenomen nu de Europese Commissie heeft voorgesteld een moratorium in te stellen op het boren van olie, gas en kolen in het Noordpoolgebied? Waarom wel of waarom niet? En bent u bereid met DNB het gesprek aan te gaan over deze toegenomen transitierisico’s?
Het Ministerie van Financiën en De Nederlandse Bank hechten veel waarde aan de transparantie over en adequate beheersing van duurzaamheidsrisico’s door de financiële sector, waaronder de risico’s die gepaard gaan met financiering van olie- en gasactiviteiten in het kwetsbare Arctische gebied. Zij voeren hier regelmatig met elkaar gesprek over. Dit resulteert concreet in, bijvoorbeeld, de ambitieuze Nederlandse inzet ten aanzien van de beheersing van duurzaamheidsrisico’s, zowel in Europa, binnen de G20 als in de Financial Sustainability Board.
De risico’s van CFDs |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitzending «Meldpunt» op 8 oktober van Omroep Max?
Ja.
Bent u bekend met het beleggingsproduct Contract for Difference (CFD)?
Ja, daar ben ik mee bekend. Een CFD is een overeenkomst tussen twee partijen over de betaling van het verschil tussen de prijs van een onderliggende waarde (zoals een aandeel, grondstof, valuta of index) bij opening en beëindiging van het contract. CFD’s zijn complexe producten die zeer risicovol kunnen zijn omdat er met een financiële hefboom wordt belegd. Een belegger speculeert dan met geleend geld op de waardestijging of -daling van de onderliggende waarde. Dat de tijdspanne waarbinnen de prijsschommeling moet optreden bij een CFD erg kort kan zijn (minuten) draagt bij aan de complexe en risicovolle aard van dit product.
CFD’s worden meestal op basis van execution only – zonder beleggingsadvies of individueel vermogensbeheer – verkocht. Aanbieders moeten in dat geval steeds beoordelen of de dienst of het product dat wordt aangeboden passend is voor de klant.1 Indien de aanbieder oordeelt dat de dienst of het product niet passend is, dan dient hij de klant te waarschuwen. Klanten kunnen dan nog steeds zelf beslissen om de dienst of het product te kopen.
Om retailbeleggers te beschermen moeten (zowel Nederlandse als in een andere lidstaat gevestigde) beleggingsondernemingen die CFD’s aanbieden aan niet-professionele beleggers in Nederland ook aan een aantal aanvullende voorwaarden voldoen. Deze aanvullende voorwaarden, die de AFM heeft neergelegd in de door haar in 2019 vastgestelde CFD-productinterventiemaatregel, hebben tot doel het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van CFD’s aan niet-professionele cliënten in Nederland te beperken.2 Zo geldt er een maximum aan de financiële hefboom van een CFD, moeten verlieslatende posities tijdig worden afgesloten en worden beleggers beschermd tegen restschuld. Ook moeten aanbieders als onderdeel van de verplichte risicowaarschuwing het verliespercentage aan (potentiële) klanten melden3. Dit verliespercentage, dat aan consumenten wordt getoond voordat zij het product aanschaffen, bedraagt gemiddeld 76%. Het gebruik van bonussen en andere beloningen om tot deelname aan CFD-handel aan te zetten is verboden.
Kunt u aangeven hoeveel mensen een CFD-belegging hebben?
De meest recente data van de AFM over het aantal in CFD’s handelende beleggers in Nederland komen uit 2018. De AFM schatte destijds in dat er tussen 55 en 65 duizend retailbeleggers in Nederland actief in CFD’s handelden, of ongeveer 5% van het totale aantal retailbeleggers in Nederland. Het aantal in CFD’s handelende beleggers was in 2018 naar schatting ongeveer dertig tot veertig procent hoger dan in 2017. Deze data zijn van voor de productinterventiemaatregelen die ESMA en AFM in 2018 en 2019 hebben getroffen (zie antwoord hierboven en antwoord op de volgende vraag).
Heeft u cijfers over wat de gemiddelde CFD-belegging voor verliezen kent en welk deel van de deelnemers hun investering volledig verliezen? Klopt het dat dit 80 procent bedraagt?
Aanbieders van CFD’s zijn verplicht een gestandaardiseerde risicowaarschuwing te publiceren op hun website en in iedere afzonderlijke communicatie-uiting. Daarin moet onder meer staan welk percentage van de personen die in de door hun aangeboden CFD’s beleggen een verlies lijdt. Deze waarschuwingsverplichting heeft de Europese toezichthouder ESMA in 2018 door middel van een tijdelijke productinterventiemaatregel geïntroduceerd. De AFM heeft deze verplichting vervolgens ook opgenomen in de door haar in 2019 daaropvolgende vastgestelde productinterventiemaatregel die nu nog van toepassing is. De toezichthouder beoogt met deze waarschuwingsverplichting tegenwicht te bieden aan de neiging van CFD-aanbieders om de potentiële winsten te benadrukken en de potentiële verliezen onder te belichten.
De AFM heeft op basis van de risicowaarschuwingen van aanbieders van CFD’s die zich (mede) richten op retailbeleggers in Nederland, geconstateerd dat het gemiddeld getoonde verliespercentage 76% bedraagt. Naar schatting van de AFM lijdt de gemiddelde retailbelegger 1.201 euro verlies. De AFM ontvangt de laatste jaren een stijgend aantal meldingen over de handelwijze van aanbieders van CFD’s. Tussen 2018 en 2020 nam de AFM een vertienvoudiging van het aantal meldingen over 22 aanbieders van CFD’s waar, van 29 tot bijna 300. De schade die door retailbeleggers in CFD’s wordt gemeld varieert van 250 euro tot uitschieters van meer dan 1 miljoen euro. Omdat niet alle door het handelen van deze partijen benadeelde beleggers zich bij de AFM melden brengen deze cijfers waarschijnlijk maar een deel van het probleem in beeld.
Klopt het dat het verlies van de deelnemer de winst van de organisator is en daarmee oplichting snel op de loer ligt?
De aard van het product maakt dat er bij het afsluiten van CFD’s altijd twee partijen zijn, waarvan na afloop van de overeenkomst over het algemeen de ene partij verlies lijdt en de andere partij winst maakt. Het antwoord op deze vraag is daarom afhankelijk van wie als tegenpartij van de belegger in de CFD’s optreedt. Als de aanbieder ook de tegenpartij van die belegger is, kan het verlies van de retailbelegger inderdaad de winst van de aanbieder zijn. Wanneer de aanbieder orders van zijn klanten om CFD’s te kopen of te verkopen doorgeeft aan een handelsplatform om die daar te laten uitvoeren is er meestal geen directe relatie tussen het verlies van de belegger en de winst van de aanbieder. Echter, sommige aanbieders van CFD’s geven de orders door aan handelsplatformen die tot dezelfde bedrijfsgroep behoren. Als daarvan sprake is heeft de aanbieder wel belang bij het verlies van de beleggers, vaak zonder dat dit voor die belegger duidelijk is. Dat vind ik erg onwenselijk.
Belangenverstrengeling kan leiden tot ongewenste sturing van de aanbieder naar duurdere en meer risicovolle en complexe producten. Dit schaadt het functioneren van financiële markten, omdat (retail)beleggers het vertrouwen moeten hebben dat zij op basis van eerlijke en transparante informatie van een eerlijke tegenpartij een voor hen passend financieel product kunnen kopen. Daarom zet ik mij, onder meer in Europees verband, in om belangenverstrengeling aan te pakken. Door de Europese Commissie wordt gewerkt aan een Retail Investment Strategy (RIS), gericht op het bevorderen van de toegang van retailbeleggers tot de Europese kapitaalmarkt. Mijn inzet, waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd4, is erop gericht dat een adequate beleggersbescherming centraal moet staan bij de uitwerking van deze strategie en de in dat kader wijziging van onder meer de Europese richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 (MiFID II). Zo benadruk ik het belang van betere informatievoorziening, onder meer door toepassing van gedragsinzichten, zodat beleggers beter begrijpen wat de kenmerken, risico’s en kosten zijn van de producten die zij kopen. Versterking van de product oversight and governance (POG)-regels en de samenwerking tussen nationale toezichthoudende instanties zijn voor mij ook belangrijke prioriteiten. In mijn antwoord op vraag 17 licht ik mijn inzet nader toe.
Acht u de risico’s die gepaard gaan met CFD’s redelijk? Zo ja, waarom?
Of de met CFD’s gepaard gaande risico’s redelijk zijn is afhankelijk van de kennis, ervaring en financiële doelstelling van de belegger. Door de financiële hefboom die deze producten kennen kunnen verliezen snel oplopen, tot zelfs meer dan de inleg. Beleggers moeten in dat geval de restschuld bij de CFD-aanbieder aflossen. Het is ook mogelijk dat beleggers voor de beëindiging van het contract additioneel geld moeten inleggen vanwege een zogenoemde marginverplichting. Verder is het relevant dat de duur van een CFD – de tijdspanne voor de prijsontwikkeling van de onderliggende waarde – zeer kort kan zijn, vaak niet meer dan enkele minuten. CFD’s zijn daarom minder geschikt voor retailbeleggers die bijvoorbeeld vermogensopbouw voor de lange termijn als doel hebben, of voor jonge en/of onervaren beleggers. Voor professionele beleggers kunnen deze instrumenten in een gediversifieerde portefeuille wel een functie vervullen, onder meer om kortstondig risico’s af te dekken.
Hoe kan het dat een Nederlandse gepensioneerde 494 duizend euro kan verliezen?
Alhoewel CFD’s meestal op execution-only basis worden aangeboden, wat betekent dat daarbij geen beleggingsadvies wordt gegeven of vermogensbeheer plaatsvindt, is bekend dat aanbieders als onderdeel van hun marketing- en salespraktijken (potentiële) beleggers telefonisch benaderen, waarbij sprake kan zijn van misleiding. Vooral onervaren beleggers zijn vatbaar voor deze praktijken. Vanwege de financiële hefboom op deze producten kunnen verliezen snel oplopen. Retailbeleggers wordt daarom geadviseerd om altijd na te gaan of een aanbod niet te mooi wordt voorgespiegeld, om de aanbieder te checken, en om de waarschuwingen van onder meer de AFM en de Fraudehelpdesk in acht te nemen. De AFM treedt op tegen aanbieders van CFD’s met misleidende en oneerlijke handelspraktijken. Dat licht ik in mijn antwoord op vraag 11 verder toe.
Deelt u de opvatting dat CFD’s eerder aan kansspel zijn dan een fatsoenlijke belegging?
CFD’s zijn vanwege hun complexe en risicovolle aard niet voor iedere investeerder een passende belegging. Of er sprake is van een kansspel, wordt door de Kansspelautoriteit beoordeeld
Waarom zijn CFD’s dan niet op die wijze gereguleerd?
CFD’s kwalificeren als een financieel instrument in de zin van MiFID II en de Wet op het financieel toezicht. De voorschriften die in aanmerkingen moeten worden genomen bij het in de Unie verspreiden, distribueren en verkopen van CFD’s zijn dan ook in de voor financiële markten geldende Europese en nationale wet- en regelgeving opgenomen.
Bent u ermee bekend dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) het aanbod van CFD’s vanuit Cyprus frauduleus vond? Waarom blijft dit dan toch voortbestaan?
Deze uitspraak is mij bekend. De AFM ging hier met name in op de wijze waarop de verkoop van CFD’s aan niet-professionele cliënten door bepaalde in die lidstaat gevestigde aanbieders plaatsvindt. De AFM constateert daarbij dat sommige van de aanbieders gebruik maken van persoonsgegevens die zijn verzameld door middel van nepadvertenties. Daarnaast halen bepaalde aanbieders met misleidende telefoongesprekken dergelijke cliënten over om CFD’s te kopen.
De toezichthouders kunnen op grond van Europese wet- en regelgeving productinterventiemaatregelen treffen om het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van bepaalde financiële producten te beperken of verbieden. Ik kan daar geen aanwijzingen voor geven. Het is vervolgens aan de toezichthoudende instanties van de lidstaat van herkomst van een aanbieder van CFD’s om toezicht te houden op de activiteiten van de binnen haar jurisdictie gevestigde aanbieders. Ook op de activiteiten van die aanbieder in een andere lidstaat. De AFM heeft in 2019 een productinterventiemaatregel vastgesteld om het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van CFD’s aan niet-professionele beleggers in Nederland te beperken. Dit was een opvolging van een vergelijkbare door ESMA vastgestelde productinterventiemaatregel. Deze beperkingen worden in mijn antwoord op vraag 2 beschreven. De AFM heeft tot op heden niet besloten de verkoop van CFD’s aan niet-professionele cliënten in Nederland volledig te verbieden. Omdat veel aanbieders van CFD’s in andere Europese lidstaten gevestigd zijn is een aanpak in Europees verband waarschijnlijk effectiever dan een alleenstaand nationaal productverbod.
Is er sprake van oplichting met CFD’s? Als dat zo is, waarom wordt er dan in die gevallen niet tegen opgetreden?
De AFM heeft aangegeven dat bepaalde aanbieders van CFD’s zich niet eerlijk, billijk en professioneel inzetten voor de belangen voor hun klanten. De AFM heeft in het verleden opgetreden tegen aanbieders met dergelijke handelspraktijken. Zo heeft de toezichthouder bestuurlijke boetes opgelegd5 en een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat aangesproken over het gedrag van een in die andere lidstaat gevestigde marktpartij. Dat heeft in die andere lidstaat geleid tot het intrekken van vergunningen en het opleggen van bestuurlijke boetes door die toezichthoudende instantie.
Hoe kan het dat ASN weigerde de bedragen over te maken en de Rabobank wel meewerkte?
In algemene zin geldt dat alle in Nederland actieve banken in het kader van hun zorgplicht transacties controleren om fraude en oplichting te voorkomen. De transacties worden gescreend via real time fraudedetectiesystemen en de screening vindt plaats op basis van verschillende indicatoren. Een transactie wordt automatisch geparkeerd of tegengehouden als uit de fraudedetectie het vermoeden voortkomt dat een transactie frauduleus kan zijn. De indicatoren die de banken gebruiken worden continu aangescherpt om nieuwe fraudetrends te identificeren en te stoppen. Desalniettemin is het systeem niet waterdicht. Normale transacties kunnen ten onrechte als frauduleus worden bestempeld en frauduleuze transacties kunnen ten onrechte als normaal worden gezien, waardoor de betaling doorgang vindt. Banken nemen, vaak in samenwerking met andere partijen (waaronder andere banken, andere sectoren en de politie), doorlopend maatregelen om fraude en oplichting te bemoeilijken. Desalniettemin blijven de systemen en de indicatoren uniek aan de banken, en is het daardoor mogelijk dat er verschillen zijn in welke transacties worden tegengehouden.
Bent u het ermee eens dat consumenten in bescherming moeten worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik vind het van groot belang dat consumenten voldoende worden beschermd. Daar is de wetgeving met betrekking tot de handel in financiële instrumenten dan ook op toegespitst en het gedragstoezicht van de AFM op ingericht. Daarom zet ik mij op Europees niveau in voor betere bescherming van retailbeleggers. Zie ook mijn antwoorden op vraag 2 en vraag 17.
Bent u bereid om, in lijn met de risico’s die de AFM ziet, CFD’s te verbieden? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Financiën beschikt niet over een wettelijke bevoegdheid om een productinterventiemaatregel vast te stellen teneinde het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van CFD’s aan niet-professionele cliënten in Nederland te verbieden. Een daartoe strekkende bevoegdheid is neergelegd in de verordening markten voor financiële instrumenten (Market in Financial Instruments Regulation,MiFIR). Op grond van deze rechtstreeks werkende Europese verordening komt die bevoegdheid toe aan de Europese toezichthouders, waaronder de ESMA, en aan de nationale toezichthoudende instanties6. Ik noemde in mijn antwoorden op vragen 6 en 10 dat de AFM op basis van die bevoegdheid in 2019 reeds een productinterventiemaatregel met betrekking tot CFD’s heeft vastgesteld7.
Kunt u aangeven of u eigenstandig CFD-beleggingsproducten kunt verbieden of dat dit in Europees verband moet gebeuren?
Zie ook mijn antwoord op vraag 14. Op basis van bestaande Europese wet- en regelgeving is een bevoegdheid aan de nationale toezichthoudende instanties, zoals de AFM, toebedeeld om productinterventiemaatregelen te treffen gericht op bepaalde financiële producten. Omdat het probleem een grensoverschrijdend karakter heeft zou een Europese aanpak waarschijnlijk effectiever zijn dan een nationaal productverbod. In mijn antwoord op vraag 17 licht ik nader toe dat ik mij om die reden in Europees verband inzet om retailbeleggers beter te beschermen.
Waarom vertrouwt u erop dat andere Europese landen zoals Cyprus Nederlandse consumenten goed zullen beschermen?
Nederland heeft samen met andere Europese lidstaten afspraken gemaakt over consumentenbeschermingsnormen. Voor de handel in financiële instrumenten, zoals CFD’s, worden de beschermingsnormen in de MiFID II- en MiFIR-wetgeving beschreven. Europese lidstaten moeten deze regels in hun eigen wetgeving transponeren en er toezicht op houden. Soms kunnen lidstaten verder gaan in hun bescherming middels een lidstaatoptie of een productinterventiemaatregel. Dat heeft de AFM op gebied van CFD’s ook gedaan. Wanneer de AFM problemen constateert in de handhaving van Europese wetgeving in andere lidstaten kan dit zowel bilateraal (met de lokale toezichthouder) als multilateraal (in ESMA-verband) worden geagendeerd.
Wilt u zich inzetten om ook in Europees verband CFD’s aan banden te leggen om zo het aantal gedupeerden consumenten te beperken? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie zal naar verwachting in 2022 haar Retail Investment Strategy (RIS) publiceren. De te publiceren RIS maakt deel uit van het initiatief om de kapitaalmarktunie te versterken. Mijn prioriteiten, die ik samen met de AFM heb geformuleerd en in een non-paper8 heb beschreven, zijn gericht op betere beleggersbescherming mede gerelateerd aan de problemen met betrekking tot de verkoop van CFD’s aan retailbeleggers. Zo vind ik het bijvoorbeeld belangrijk dat er beter wordt gekeken welke financiële producten geschikt zijn voor verschillende klantdoelgroepen. Een versterking van de product oversight and governance (POG)-regels zou hieraan kunnen bijdragen, net als een verdere Europese toezichtconvergentie (onder meer om toezichtarbitrage tegen te gaan). Effectieve samenwerking tussen nationale toezichthoudende instanties is cruciaal voor het goed functioneren van de Europese kapitaalmarkten. Ook vind ik het wenselijk dat bij de verlening van financiële diensten het risico op belangenverstrengeling wordt beperkt. Retailbeleggers moeten eerlijke en onpartijdige dienstverlening kunnen genieten. Verder wil ik, onder meer middels gebruik van gedragsinzichten, de informatieverstrekking over financiële instrumenten aan beleggers verbeteren. De kenmerken van het product, waaronder begrepen de daaraan verbonden kosten en risico’s, moeten duidelijk zijn voor retailbeleggers.
Foute investeringen die de klimaatramp verergeren |
|
Renske Leijten |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het rapport van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) waarin geconcludeerd wordt dat in 2020 de olie- en gasindustrie 5,9 biljoen dollar aan subsidie ontving?1
Ik verwelkom het nieuwe IMF-rapport, waarin onderzocht wordt wat de totale omvang van expliciete en impliciete financiële prikkels voor fossiele brandstoffen is op mondiaal niveau. Het rapport becijfert deze op 5,9 biljoen dollar in 2020. Voor de duiding van dit bedrag is het echter van belang om de onderzoeksmethode toe te lichten.
Het IMF neemt in dit rapport als basis het verschil tussen een berekende «efficiënte» prijs voor het verbruik van specifieke brandstoffen, op basis van de externe milieukosten van het verbruik, en de daadwerkelijke consumentenprijs voor het brandstofgebruik. Het verschil tussen de efficiënte prijs en de consumentenprijs, vermenigvuldigd met het totale brandstofverbruik, leidt tot de genoemde 5,9 biljoen dollar in 2020. Rondom deze bedragen zit overigens volgens het rapport een grote onzekerheidsmarge vanwege de schattingen en aannames die gemaakt worden bij het bepalen van de externe milieukosten. De auteurs lichten toe dat het grootste deel van dit bedrag (86%) gerelateerd wordt aan het onvoldoende beprijzen van externe kosten zoals luchtvervuiling, klimaatverandering en overige lokale effecten (bijvoorbeeld files en verkeersongelukken). Dit bedrag is niet de som van directe subsidies aan de olie-, gas- en kolenindustrie door overheden, maar vertegenwoordigt de externe kosten die niet direct gedragen worden door consumenten van fossiele brandstoffen bij de aanschaf hiervan. Ongeveer 8%, circa 450 miljard dollar van het genoemde bedrag vertegenwoordigt volgens de auteurs expliciete subsidies (directe subsidies aan producenten of consumenten van brandstoffen) en ongeveer 6%, circa 350 miljard dollar, vertegenwoordigt gederfde inkomsten uit verbruiksbelastingen.
Los van deze kanttekeningen zijn dit aanzienlijke bedragen die het belang van de mondiale actie onderstrepen. Het kabinet is voorstander van het beter beprijzen van externe milieukosten, met behoud van het gelijke speelveld. Daarom zet het kabinet zich nationaal, Europees en mondiaal in voor een betere beprijzing van fossiele brandstoffen en het afbouwen van expliciete fossiele subsidies. Zo heeft de Europese Commissie een voorstel voor herziening van de Richtlijn energiebelastingen gepresenteerd en geeft het kabinet in het BNC-fiche hierover aan, voorstander te zijn van het terugdringen van vrijstellingen en kortingen in de energiebelastingen.2 Ook heeft het kabinet aangegeven positief te staan tegenover het idee van een Carbon Border Adjustement Mechanism, waarvoor de Europese Commissie eveneens en voorstel heeft gedaan.
Hoe is het mogelijk dat publieke investeringen in deze verouderde brandstoffen niet zijn afgenomen maar juist toegenomen sinds 2015, het jaar dat het Parijsakkoord werd gesloten, waarmee klimaatdoelen juist verder uit zicht zijn geraakt?2
Zoals in het antwoord op vraag 1 toegelicht, bestaat het bedrag van 5,9 biljoen dollar vooral uit de externe milieukosten die onvoldoende beprijsd worden, en in mindere mate uit directe subsidies of gederfde inkomsten uit verbruiksbelastingen. Het is niet mogelijk om de ontwikkeling die het IMF schetst direct te koppelen aan publieke investeringen. Voor de expliciete subsidies geldt volgens dit onderzoek echter dat deze in 2018 het hoogste punt hadden bereikt (circa 760 miljard dollar) en sindsdien zijn gedaald naar circa 450 miljard dollar. Deze daling komt volgens de auteurs wel vooral door de prijsontwikkeling van olie en gas op de internationale markten. Daarnaast geven de auteurs aan in dit rapport een nauwkeurigere methodologie te hebben gehanteerd, waardoor de jaarlijkse totale expliciete subsidies hoger uitvallen ten opzichte van voorgaande rapporten. Deze stijging kan dus aan de onderzoeksmethode gerelateerd worden en niet aan beleidswijzigingen.
Het IMF-rapport geeft als voornaamste reden voor de verwachte toename in de totale omvang van impliciete financiële prikkels aan fossiele brandstoffen dat het aandeel van het brandstofverbruik in opkomende markteconomieën in het wereldwijde brandstofverbruik zal toenemen. Volgens de auteurs is het verschil tussen de «efficiënte» prijs van fossiele brandstoffen en de consumentenprijs van brandstoffen in die landen groter. Hierdoor verwachten de auteurs dat de impliciete financiële prikkels aan fossiele brandstoffen de komende jaren zullen toenemen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, is het kabinet voorstander van het beter beprijzen van externe milieukosten en is van mening dat internationale afspraken hierover de meest effectieve manier is. Het IMF-rapport toont aan dat er nog stappen te nemen zijn om te komen tot een effectieve en efficiënte beprijzing van fossiel energieverbruik. Het kabinet zal zich internationaal blijven inzetten om hier stappen in te nemen.
Zoals in de brief van 8 november jl. aangegeven, heeft het kabinet aangekondigd zich aan te sluiten bij de internationale coalitie die steun uitsprak voor de COP26-verklaring voor het in lijn brengen van internationale overheidssteun met de groene energietransitie, en zich in te zetten om na 2022 geen overheidssteun meer te verlenen aan de fossiele energie sector in het buitenland.4 Dit draagt bij aan het internationaal gecoördineerd afbouwen van financiële prikkels voor fossiele brandstoffen.
Hoe verhoudt dit zich tot het voornemen van de G7-landen om per 2025 geen subsidies meer te verlenen aan de fossiele industrie? Hoe staat het überhaupt met dat voornemen?3
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 en 2 toegelicht zijn de expliciete subsidies voor fossiele brandstoffen sinds 2018 aanzienlijk afgenomen op mondiaal niveau. Voor specifieke regio’s en landen lopen de ontwikkelingen uiteen maar het totale bedrag aan expliciete subsidies in Europa is volgens de auteurs van 289 miljard euro in 2015 gedaald naar 279 miljard euro in 2020. Hervorming van subsidies, belastingvrijstellingen en doorvoeren van beprijzing van externaliteiten zijn, ook in G7-landen, langdurige processen met grote politieke gevoeligheid. Daarnaast hebben landen bij COP26 met elkaar besloten om zich versneld in te spannen voor het uitfaseren van inefficiënte subsidies voor fossiele brandstoffen. De komende jaren zullen belangrijk zijn voor de realisatie van dit voornemen en het COP26-besluit.
Wat is uw reactie op het feit dat het Internationaal Energie Agentschap (IEA) zegt dat er jaarlijks juist investeringen in duurzame energie nodig zijn, ter waarde van vijf biljoen dollar, willen we de ergste gevolgen van klimaatverandering voorkomen, terwijl dit nu nog blijft steken op twee biljoen?4
Volgens de IEA World Energy Investment 2021 waren de wereldwijde investeringen jaarlijks 1,9 biljoen dollar in de hele energiesector. Volgens het Net Zero Emmissions by 2050 scenario uit de IEA World Energy Outlook 2021 moeten de wereldwijde investeringen tot 2030 toenemen tot jaarlijks 5 biljoen dollar. Dit om de opwarming van de aarde in 2050 te beperken tot 1,5 °C. 85% van deze investeringen, 4 biljoen, moet volgens het rapport voor schone energie toepassingen gebruikt worden. Dit is een verdrievoudiging van het huidige niveau van jaarlijkse wereldwijde investeringen in schone energie. Op basis van door landen uitgesproken ambities tot en met zomer 2021 ziet het IEA in hun scenario’s een grote stap voorwaarts en verwacht dat de jaarlijkse investeringen in schone energie richting 2030 2,3 biljoen dollar zullen bedragen. Het kabinet vindt het belangrijk dat het gat tussen dit bedrag en het benodigde bedrag gedicht wordt. Dit kan niet enkel vanuit publieke middelen en vereist ook een verschuiving van private investeringen richting duurzame energie. Het kabinet zet zich hiervoor op verschillende manieren in, zoals onder meer uiteengezet in de kabinetsreactie op de initiatiefnota Verduurzaming financiële sector7, de Verkenning markt voor groene financiering8 en het BNC-fiche over de Mededeling Duurzame Financieringsstrategie9. Aangezien de klimaatrisico’s niet ophouden bij de landsgrenzen en de markten voor duurzame financiering sterk internationaal zijn verweven, zet het kabinet zich daarbij ook in voor internationale coördinatie van het hierop gerichte beleidsrespons. Daarom heeft Nederland zich ook op de COP26 actief ingezet voor het stimuleren van publieke en private investeringen voor duurzame energie. Ook speelt het beter beprijzen van CO2 – waarvoor Nederland zich internationaal inzet – een belangrijke rol bij het aantrekkelijker worden en daarmee de benodigde groei van investeringen in duurzame energie.
In hoeverre vormt het Environmental, Social en Governance (ESG) beleid van institutionele beleggers daadwerkelijk een prikkel voor olie- en gasbedrijven om te verduurzamen?
Institutionele beleggers spelen door hun keuzes ten aanzien van investeringen een belangrijke rol in verduurzaming. Het is daarom van belang dat institutionele beleggers ESG-beleid opstellen, dit monitoren en over de effectiviteit van het ESG-beleid rapporteren – zodat het voor de belanghebbenden inzichtelijk is welke keuzes er door de institutionele beleggers worden gemaakt.
In bredere zin is er een actief debat gaande over de voor- en nadelen van de blijvende betrokkenheid (zogenaamde engagement) ten opzichte van het desinvesteren, en is er geen consensus over de beste keuze daarin10. Ook op de COP26 was dit een onderwerp van gesprek, waarin ook duidelijk werd dat verschillende investeerders hier verschillende keuzes in maken11. Een recent Nederlands voorbeeld is de aankondiging van ABP om haar investeringen in fossiele energiebronnen stop te zetten. Ik kijk met interesse hoe deze en soortgelijke acties het speelveld voor olie- en gasbedrijven beïnvloeden.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat, nu institutionele investeerders langzaam maar zeker hun verantwoordelijkheid beginnen te nemen en hun aandelen in olie en gas verkopen, hedge funds het gat opvullen en we dus nog geen steek verder zijn?5 Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik onderschrijf het belang van de verduurzaming van institutionele investeerders. Dit is allereerst van belang voor de stabiliteit van de instellingen zelf, aangezien de duurzaamheidsrisico’s – waaronder transitierisico´s – waaraan zij zijn blootgesteld hiermee worden verkleind. Daarnaast zijn hun investeringen door de ruime omvang en de lange tijdshorizon van groot belang voor de financiering van de energietransitie. Institutionele beleggers gaan uiteraard zelf over hun eigen beleggingsbeleid en -strategie. Ik juich toe dat zij hun verantwoordelijkheid nemen om duurzaamheidsrisico´s te adresseren – waaronder vanuit hun rol als actieve aandeelhouder.13
Ik heb kennisgenomen van het artikel in de Financial Times14 waar het lid Leijten naar verwijst, waarin een verband wordt gelegd tussen enerzijds de verkoop van aandelen in fossiele bedrijven door de institutionele investeerders en anderzijds de aankoop van deze aandelen door andere deelnemers aan de financiële markten zoals hedge funds. Voor de effectiviteit van de transitie is het allereerst van groot belang dat de verduurzaming van de reële economie hand in hand gaat met de verduurzaming van de financiële sector, waarbij zoveel mogelijk naar de verduurzaming van de gehele economie én de gehele financiële sector wordt gestreefd. Vanuit deze context bezien hebben de signalen van mogelijke substitutie van fossiele investeringen binnen het financiële systeem mijn aandacht, zeker als dit gevolgen heeft voor de prikkels van bedrijven om te verduurzamen. Hierbij is een kanttekening op zijn plaats over de complexiteit van de werking van de financiële markten, waarbij institutionele beleggers en hedge funds verschillen in investeringshorizon en -profiel, omvang, doelstelling, etc. Daarnaast is er sprake van onderlinge verwevenheid, aangezien institutionele beleggers ook via hedge funds investeren. Hierdoor kan niet onomstotelijk gesteld worden dat de hedge funds het gat (volledig) opvullen.
Tegelijkertijd staat wat het kabinet betreft voorop dat de transitie naar een klimaatneutrale economie een onomkeerbaar feit is, waarbij fossiele energie in de komende jaren een steeds kleinere rol gaat spelen. Wanneer investeringsbeleid van financiële instellingen hier onvoldoende rekening mee houdt, kan dit op termijn leiden tot stranded assets- bijvoorbeeld waar het aankomt op investeringen in olie- en gasactiviteiten. Vanuit het risicoperspectief acht het kabinet het verstandig om kritisch naar dergelijke investeringen te kijken.
Tot slot is de verwachting dat naarmate de transitie vordert – en daarmee ook de technologische ontwikkelingen en CO2-beprijzingsmechanismen, de waardering van en het rendement op de fossiele ten opzicht van duurzame investeringen op langer termijn zal afnemen. Hiermee zullen de investeringen daarin naar verwachting steeds onaantrekkelijker worden – ook voor partijen met een korter investeringshorizon. De transitie is evenwel met onzekerheden en (externe) schokken omgeven, waarmee op korte termijn waardeschommelingen van investeringen kunnen optreden – bijvoorbeeld als gevolg van de gasprijsfluctuaties. Het valt dan ook niet uit te sluiten dat hier op de financiële markten op korte termijn door partijen van geprofiteerd wordt, bijvoorbeeld door bepaalde hedge funds.
Deelt u de mening dat het enkel verkopen van aandelen door institutionele beleggers niet voldoende is, omdat de aandelen niet ophouden te bestaan maar juist verdwijnen in een wereld waar er nog minder controle op en verantwoording voor deze investeringen geldt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, die mening deel ik. Voor een succesvolle transitie is het van belang dat iedereen hier op een eerlijke manier aan bijdraagt, dus ook alle types investeerders. Zoals in antwoord op vraag 6 aangegeven, acht het kabinet voor de effectiviteit van de transitie van groot belang dat de verduurzaming van de reële economie hand in hand gaat met de verduurzaming van de financiële sector, waarbij zoveel mogelijk naar de verduurzaming van de gehele economie én de gehele financiële sector wordt gestreefd. Het is dus belangrijk dat zowel de financiële marktpartijen, als de onderliggende bedrijven voldoende prikkels hebben om te verduurzamen. Een adequate waardering van niet-duurzame activa op de balansen van financiële instellingen is immers ook gebaat bij de juiste prikkels. Het kabinet zet hiervoor een breed palet aan instrumenten in, gericht op zowel de reële economie (normering, fiscaal, subsidies), als op de financiële sector15. Aangezien de klimaatrisico’s niet ophouden bij de landsgrenzen en de financiële markten sterk internationaal zijn verweven, zet het kabinet zich daarbij ook in voor internationale coördinatie van het hierop gerichte beleidsrespons.
Een van de belangrijke elementen van deze inzet is het vergroten van transparantie van duurzaamheidsrisico’s binnen de gehele financiële sector. Hier zijn nationaal, Europees en internationaal belangrijke stappen op gezet. Zo is per 10 maart 2021 de Verordening met betrekking tot informatieverstrekking over duurzaamheid in de financiële sector (Sustainable Finance Disclosure Regulation, SFDR) van toepassing op financiële ondernemingen die beleggingsproducten aanbieden, over beleggingsproducten adviseren of individuele vermogens beheren. De SFDR bevat regels over het verschaffen van informatie met betrekking tot de integratie van duurzaamheidsrisico’s in het beleggingsbeleid en beleggingsadvies, waaronder de mogelijke effecten van duurzaamheidsrisico’s op de waardering van de beleggingen en de omgang met die risico’s. Bovendien zien de regels op de informatie over de effecten van het beleggingsbeleid en beleggingsbeslissingen op duurzaamheid. Financiële instellingen die duurzame producten aanbieden dienen transparant te zijn over de manier waarop een product invulling geeft aan duurzame doelstellingen dan wel kenmerken, zowel precontractueel als op periodieke basis.
Daarnaast is de Alternative Investment Fund Managers Directive (AIFM-richtlijn) van toepassing op de beheerders van een of meerdere alternatieve beleggingsinstellingen, waaronder private equity-, hedge-, infrastructuur-, vastgoed-, aandelen- en obligatiefondsen. Daarin zijn transparantievereisten opgenomen ten aanzien van het integreren van duurzaamheidsrisico’s in risicomanagement. Verder is op 2 augustus jl. een aantal Europese verordeningen en richtlijnen gepubliceerd16die regels omtrent duurzaamheid bevatten voor beleggingsondernemingen en beheerders van beleggingsinstellingen.
In hoeverre hebben deze ontwikkelingen invloed op de olie- en gasprijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals de afgelopen periode overduidelijk heeft laten zien worden de olie- en de gasprijs beïnvloed door een groot aantal factoren zoals de economische situatie, klimatologische omstandigheden en de beschikbaarheid van installaties en transportmiddelen. Of de door de vraagsteller bedoelde ontwikkelingen ook zo’n factor wordt die invloed zal hebben op de olie- en de gasprijs en hoe klein of groot die invloed dan zal zijn is niet aan te geven, maar is niet waarschijnlijk. De olie- en gasmarkt zijn mondiale markten waarbij prijzen tot stand komen door interactie van vraag en aanbod onder invloed van voornoemde factoren. In het algemeen beprijst klimaatbeleid fossiele brandstoffen in toenemende mate, en worden we minder afhankelijk van olie en gas.
Hoeveel geld investeren hedge funds in olie, gas en kolen, zowel in Nederland als wereldwijd?
Kunt u aangeven welke hedge funds profiteren van de trend van maatschappelijk verantwoord beleggen in Nederland? Wie nam bijvoorbeeld de aandelen van het Pensioenfonds van de Metalektro (PME) over? Welke andere voorbeelden heeft u?
Het kabinet beschikt niet over deze informatie.
Welke andere gevaren en uitdagingen ziet u naar aanleiding van de toenemende rol van hedge funds in deze foute investeringen?
Een belangrijke uitdaging is hoe de bedrijven, waarin geïnvesteerd wordt, op een meest effectieve manier kunnen worden aangespoord om te verduurzamen. Het kabinet zet zich daar op verschillende manieren voor in (zie antwoord op vraag 12) en investeerders kunnen hier ook een belangrijke rol in spelen. Investeerders beschikken hiertoe over verschillende instrumenten, waaronder stemgedrag als aandeelhouder, betrokkenheid bij het duurzaamheidsbeleid van de klant (zogenaamde engagement), duurzaam financieren en niet duurzame financieringen uitsluiten. Een veelgehoord argument voor het aanhouden van fossiele investeringen door de institutionele beleggers is dat zij vanwege de lange termijn investeringshorizon via engagement invloed kunnen uitoefenen op de strategische koers en daarmee de verduurzaming van bedrijven waarin zij investeren. Aangezien hedge funds doorgaans een korter investerings- en rendementshorizon hebben, zouden zij een minder sterke prikkel voor engagement hebben. Het is uiteraard aan de partijen zelf om te bepalen op welke wijze zij hun instrumentarium inzetten, op een manier die past bij hun (duurzaamheids-)strategie. Dit gezegd hebbende constateer ik dat er ook recente voorbeelden18 bekend zijn van activistische hedge funds die zich juist (met succes) inzetten voor de verduurzaming van fossiel-intensieve bedrijven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het ESG-beleid wel een prikkel gaat vormen voor grote bedrijven om te vergroenen en hedge funds niet gewoon de aandelen overnemen waardoor olie- en gasbedrijven hun gedrag niet hoeven te veranderen?
Zoals uiteengezet in de antwoorden op de vragen 6 en 7, zet het kabinet zich via verschillende sporen in om de verduurzamingsprikkels van bedrijven te versterken. Dit gebeurt op nationaal, Europees en mondiaal niveau en valt grofweg in te delen in ontwikkeling en toepassing van instrumenten gericht op het reguleren, het stimuleren, het faciliteren en het geven van het goede voorbeeld voor de verduurzaming. Deze zien zowel op de transitie van de reële economie, als van de financiële sector. Daar valt bijvoorbeeld onder het stellen van duidelijke normen binnen de energietransitie (zodat de transitiepaden helder en voorspelbaar zijn) of het beprijzen van CO2-uitstoot (zodat de business cases van duurzame investeringen aantrekkelijker worden). Ook blijft het kabinet parallel inzetten op verschillende stimulerende maatregelen (zoals risicoregelingen en subsidies), faciliterend optreden (zoals via platforms voor kennisuitwisseling) en het stellen van goede voorbeeld (bijvoorbeeld door in te zetten dat de EU-taxonomie een basis vormt voor de groene overheidsobligaties).
Een ander belangrijk instrument is het instellen van rapportageverplichtingen voor bedrijven en financiële instellingen. Het kabinet is daarbij vaak een voorstander van Europese aanpak om weglekeffecten te voorkomen en een gelijk speelveld te borgen. Zo heeft de Europese Commissie op 21 april 2021 een voorstel gepubliceerd voor de Corporate Sustainability Reporting Directive(CSRD). De Commissie stelt hierin voor de reikwijdte van de Non-Financial Reporting Directive (NFRD) – die sinds 2017 kredietinstellingen, verzekeraars en beursondernemingen met meer dan 500 werknemers verplicht om te rapporteren over niet-financiële informatie – uit te breiden naar alle grote kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen, alle grote rechtspersonen19 en alle beursvennootschappen (met uitzondering van micro-beursvennootschappen20). Daarnaast introduceert het voorstel een verplichting om te rapporteren volgens rapportagestandaarden voor duurzaamheidsinformatie. De rapportagestandaarden worden momenteel ontwikkeld en zullen zich op hoofdlijnen richten op zowel milieu en sociale als governance-factoren. Ondernemingen zullen onder meer moeten rapporteren over duurzaamheidsrisico’s. Daarnaast zullen ondernemingen die uit hoofde van de sector waarin zij actief zijn in hogere mate worden blootgesteld aan duurzaamheidsrisico’s (mogelijk ook fossiele investeringen), meer moeten rapporteren dan ondernemingen die actief zijn in een sector waar minder duurzaamheidsrisico’s zijn. Het kabinet staat positief tegenover dit richtlijnvoorstel.
Deelt u de mening dat er meer zicht en grip moet komen op deze geldstromen? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt vooralsnog niet de mening dat er meer grip moet komen op deze geldstromen. De verwachting is dat deze winsten een korte termijnkarakter hebben en dat naarmate de transitie vordert, de waardering van en het rendement op de fossiele investeringen ten opzicht van duurzame investeringen op langer termijn zal afnemen. Hiermee zullen de investeringen daarin naar verwachting steeds onaantrekkelijker worden – ook voor partijen met een kortere investeringshorizon. De eerder uiteengezette inzet van het kabinet om de transitie te bevorderen en te versnellen – onder meer door een betere beprijzing van CO2 – draagt hier in een belangrijke mate aan bij.
Wel onderstreept het kabinet het belang van de versterking van transparantie van deze geldstromen, met name waar het de duurzaamheidsrisico’s betreft. Het kabinet zal zich hiervoor blijven inzetten en vertrouwt erop dat de in de antwoorden op de eerdere vragen genoemde initiatieven hieraan positief zullen bijdragen.
Daarnaast wijst het kabinet op de belangrijke rol die private equity en hedge funds spelen bij de verduurzaming. Uit verschillende rapporten21 komt naar voren dat in economieën met sterk ontwikkelde equity-markten de verduurzaming van de financiële sector sneller gaat. Zo zijn innovatieve duurzame startups vaak gebaat bij durfkapitaal, waar deze partijen steeds meer in voorzien.22 Ook zijn de investeringen door de investerings-, private equity en hedge funds in duurzame energie de laatste jaren sterk toegenomen23 en bedragen deze inmiddels een veelvoud van die in de fossiele fondsen.
Deelt u de mening dat de enige echte oplossing is om een privaat investeringsverbod voor olie en gas in te stellen, en een Klimaatbank in te stellen voor die geldstromen richting fossiel die nog nodig zijn voor de transitie en de energievoorziening, zodat er publieke controle op en zeggenschap over deze geldstromen geldt? Waarom wel/niet?
Nee. Hoewel het kabinet ambitieuze additionele stappen neemt om de transitie naar de klimaatneutraliteit en de bijdrage aan de Parijsdoelen te versnellen en de aantrekkelijkheid van fossiele investeringen te verkleinen, blijft het gebruik van en handel in fossiele grond- en brandstoffen een rol spelen in onze economie. Deze rol is niet zomaar uitgespeeld, maar moet op termijn wel worden afgebouwd. Ik ben dan ook van mening dat het niet opportuun is om vanuit de overheid aanvullende eisen te stellen aan de financiële sector op dit vlak, terwijl bedrijfsactiviteiten op dit terrein wettelijk toegestaan zijn. Dit kabinet is daarmee ook niet van plan om in te grijpen in de financiële markten en de taak van fossiele investeringen tot publiek terrein te maken. Wel ben ik van mening dat de financiële sector een belangrijke taak heeft in de energietransitie, en ik blijf dan ook met de sector in gesprek over hoe ze deze taak invullen. Dat doen we via bijvoorbeeld de gesprekken over het Klimaatcommitment van de financiële sector24, waarin vele financiële instellingen zich committeren om alle relevante investeringen en beleggingen in lijn te brengen met het akkoord van Parijs. Daarnaast zet Nederland zich in voor een goede en begrijpelijke taxonomie op EU-niveau, waardoor helder is welke investeringen een financiële instelling met recht «groen» mag noemen.
Deelt u de mening dat er iets goed mis is met het systeem als de hedge funds op deze manier kunnen verdienen aan een crisis? Waarom wel/niet?
Het kabinet onderkent dat de berichtgeving over de winsten die een aantal hedge funds heeft gemaakt met fossiele investeringen niet bijdraagt aan de publieke perceptie van het gedeelde belang van de uitfasering van fossiele investeringen door alle partijen. Zoals uiteengezet in de eerdere antwoorden, wijst het kabinet echter op het kortetermijnkarakter van deze winsten die naar verwachting te maken hebben met tijdelijke volatiliteit die inherent is aan de met onzekerheden omgeven transitie. Het kabinet is er ook van overtuigd dat ondanks dergelijke neveneffecten het huidige financiële systeem de juiste prikkels voor de verduurzaming bevat, mede getuige de groeiende rol van private equity in de verduurzaming. Het kabinet verwacht ook dat naarmate de transitie vordert, fossiele investeringen steeds onaantrekkelijker zullen worden – voor alle partijen. Daarom is het van belang om door te gaan op het ingezette pad om de transitie te versnellen.
Het toezicht op de cryptosector. |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het FD-artikel over toezicht op de cryptosector?1 Wat is uw mening over deze ruzie? Hoe gaat u deze oplossen?
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Cryptodienstverleners staan sinds 2020 onder toezicht als gevolg van de Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn. Voor elke sector die onder toezicht wordt gebracht geldt dat het inschatten van toezichtinspanningen en bijbehorende kosten complex is. Dit geldt helemaal voor een sector waarin zich zoveel ontwikkelingen voordoen als de cryptosector. Hiervoor vinden gesprekken plaats tussen het ministerie en de toezichthouder, waarbij vanuit de verschillende verantwoordelijkheden en rollen voorstellen worden gedaan en vragen worden gesteld. Hierbij moet oog gehouden worden voor adequaat en effectief toezicht enerzijds en proportionele kosten voor betrokken partijen anderzijds. De conclusie in het artikel dat er «ruzie» zou zijn met De Nederlandsche Bank (DNB) deel ik dan ook niet.
Kunt u aangeven hoe u rond de sector cryptoaanbieders invulling geeft aan de wettelijke toezichttaak? Wat is uw mening over de door De Nederlandsche Bank (DNB) gemaakte c.q. in rekening gebrachte kosten? Wat vindt u van de hoge administratieve lasten die het gevolg zijn van de naleving van deze implementatiewet?
De Minister van Financiën is systeemverantwoordelijk: ik draag verantwoordelijkheid voor de vervulling van de publieke taak van het functioneren van het toezichtsysteem als geheel. Hieronder valt onder meer de instelling en inrichting van het toezicht als zodanig, en het toezicht op het functioneren van DNB (en de Autoriteit Financiële Markten (AFM)). Dit toezicht heeft het karakter van «toezicht op afstand», waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat de Minister, anders dan bij de taken die in ondergeschiktheid worden uitgeoefend, geen directe of allesomvattende zeggenschap heeft; de uitvoering van de opgedragen taken is primair de verantwoordelijkheid van DNB (en de AFM) zelf. Middels een aantal verschillende bevoegdheden, te weten overreding, zachte wettelijke bevoegdheden en harde wettelijke bevoegdheden, houd ik toezicht op de financiële toezichthouders.
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, geldt voor elke sector die onder toezicht wordt geplaatst dat het inschatten van de vereiste toezichtinspanningen en bijbehorende kosten complex is. Dit geldt ook voor cryptodienstverleners. De bekostigingsregelgeving is zo ingericht dat de begrote kosten direct in het lopende jaar in rekening gebracht moeten worden. Ik heb geconstateerd dat in verschillende gevallen, zoals bij de toetreding van partijen in verband met de Brexit, maar ook bij nieuwe categorieën die onder toezicht vallen, zoals de cryptosector, dit tot ongewenste effecten kan leiden. In het eerste jaar van het toezicht is de omvang van nieuwe partijen en daarmee hun draagkracht vaak nog niet goed te bepalen. Daarnaast is er in dergelijke gevallen vaak sprake van eenmalige voorbereidingskosten voor de toezichthouder. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen heb ik in het wetsvoorstel Wijzigingswet Financiële Markten 2022 maatregelen opgenomen om eenmalige kosten in dergelijke situaties via een reserve te laten dekken.
Is de motie van de leden Alkaya en Van der Linde2 over de monitoring van de uitwerking van de implementatiewet anti-witwasrichtlijn op kleine ondernemingen werkelijk uitgevoerd volgens u? Hoe staat het met de toezegging dat uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding van de wet de Kamer wordt geïnformeerd over uitwerking van deze wet?
De motie is nog in uitvoering. De motie vraagt de regering om de administratieve lasten te monitoren en de Kamer uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding te informeren. De wet is op 10 juli 2020 in werking getreden, wat betekent dat uw Kamer mij gevraagd heeft om uiterlijk in juli 2022 de Kamer te informeren. In het debat over de Implementatiewet herziene vierde anti-witwasrichtlijn hebben wij besproken dat een kortere periode onvoldoende informatie zou opleveren om goed zicht te krijgen op de uitwerking van de wet.4 Ik zal de Kamer dan ook, conform de motie, uiterlijk in juli 2022 informeren. De toezegging ten aanzien van het informeren van de Kamer over de uitvoering van de motie heb ik helaas niet op tijd gestand kunnen doen. Ik zal uw Kamer uiterlijk eind dit jaar nader informeren over de uitwerking van de motie.
Herinnert u zich uw toezegging, op 20 april 2020 gedaan in de Eerste Kamer en uw toezegging aan de Tweede Kamer in november 20203, om begin 2021 toe te lichten hoe de evaluatie zal geschieden waarover de motie-Alkaya/Van der Linde sprak? Hoe zal deze toezegging gestalte krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de stand van zaken rond het toegezegde evaluatieonderzoek en kunt u bevestigen dat dit onderzoek nog dit jaar uitgevoerd zal worden? Welke organisatie zal dit onderzoek uitvoeren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt het in Nederland opgezette doorbelasten van kosten aan geregistreerde partijen zich tot andere lidstaten in de EU? Is het correct dat partijen die zich in Frankrijk registreren slechts te maken hebben met eenmalige registratiekosten van 1.000 euro?
De bekostigingssystematiek verschilt per lidstaat. Zo is de wijze van financiering per lidstaat anders en worden toezichtinspanningen niet altijd op eenzelfde manier toegerekend. Het is daarom goed mogelijk dat de registratiekosten in Frankrijk voor cryptodienstverleners verschillen met de registratiekosten die door DNB worden gehanteerd.
Hoe kan een gelijk speelveld en innovatie in Nederland worden geborgd indien in Nederland veel hogere kosten worden gerekend aan kleine startende ondernemingen dan in andere lidstaten?
Een goed vestigingsklimaat met een gelijk speelveld en innovatie is belangrijk. Echter, het vestigingsklimaat hangt niet alleen af van de toezichtkosten die worden gerekend. FinTech-bedrijven beoordelen toezichtkosten in combinatie met de kwaliteit van het financieel toezicht, dat in Nederland als hoog wordt gezien. Er zijn geen indicaties dat alleen de hoogte van de toezichtkosten een doorslaggevende factor zijn voor startende FinTech-bedrijven om zich al dan niet in Nederland te vestigen. Dit wordt nog eens onderstreept doordat er in Nederland meer cryptodienstverleners zijn geregistreerd dan in Frankrijk, hoewel de toezichtkosten er, zoals aangegeven in vraag 6, lager zijn. In Frankrijk zijn momenteel 23 entiteiten zijn geregistreerd als cryptodienstverlener (waaronder 2 entiteiten met een dubbele registratie)5, terwijl er op het moment van schrijven in Nederland 26 entiteiten zijn geregistreerd.6
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat Nederland zich in de top bevindt van landen met een goed vestigingsklimaat voor FinTechs. In eerste plaats wordt dit bevestigd in de FinTech-census die, in opdracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken en mijzelf, is opgesteld en eerder naar uw Kamer is verzonden.7 Uit dit onderzoek blijkt ook dat bij de afweging in welk land een financiële instelling zich vestigt veel verschillende factoren een rol spelen. Hierbij kan gedacht worden aan infrastructuur, gekwalificeerd personeel, vraag naar diensten en producten, en digitale geletterdheid. Toezichtkosten zijn hierin een van meerdere relevante factoren. Naar aanleiding van de eerdergenoemde FinTech-census heb ik samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat in 2020 een FinTech-actieplan opgesteld, waarover de Kamer recentelijk een voortgangsbrief heeft ontvangen.8 Specifiek ten aanzien van crypto’s scoort Nederland bijvoorbeeld in de Global Crypto Adoption Index van het bedrijf Chainalysis ongeveer gelijk aan Duitsland, Frankrijk, Spanje en Zwitserland als het gaat om het gebruik van crypto’s. Nederland bevindt zich hiermee in de top van de Europese Unie.9
Spanningen bij de toepassing van de Wwft |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
In uw beantwoording van 26 augustus 2021 op de gestelde Kamervragen inzake de verplichte acceptatie van een coffeeshop door ABNAMRO als klant geeft u aan dat de coffeeshophouder ten aanzien van diens inkoop van softdrugs niet aan een Wwft-controle wordt onderworpen1. Geeft de Europese Unie, gelet op het feit dat de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) voortkomt uit EU-richtlijnen, deze ruimte voor invulling van beleid?
In de gewijzigde vierde EU anti-witwasrichtlijn zijn geen bepalingen opgenomen over de intrinsieke spanning die bestaat tussen enerzijds de verplichtingen die voortvloeien uit die richtlijn en anderzijds de uitgangspunten van het Nederlandse gedoogbeleid voor coffeeshops, zoals neergelegd in de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie (OM). Het is dan ook aan de nationale wetgever om daar invulling aan te geven. De Europese Commissie ziet toe op de tijdige en juiste implementatie van onder andere voornoemde richtlijn. In dat kader heeft de Europese Commissie deze kwestie niet opgebracht.
Is dit beleid afgestemd binnen de Europese Unie, dan wel met de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reageert u op de stelling dat deze invulling van de Wwft kan worden vergeleken met een leraar die zware onvoldoendes en boetes uitdeelt aan iedereen die zich niet aan de regels houdt, met uitzondering van het kind dat nog nooit iets heeft ingeleverd, omdat handhaving bij dit kind volgens de leraar intrinsieke spanning met zich meebrengt vanwege het feit dat de relaties van dat kind zijn gerelateerd aan het criminele circuit, dat geen facturen uitreikt?
Het feit dat het telen en verkopen van cannabis verboden is en de verkoop in de coffeeshop weliswaar verboden is, maar wordt gedoogd, draagt een intrinsieke spanning met zich mee en leidt in die zin tot een zogenaamde verwevenheid tussen boven- en onderwereld. Deze spanning is er al zolang het gedoogbeleid voor coffeeshops bestaat en is ook altijd door het kabinet onderkend.2 Het gedoogbeleid brengt met zich mee dat de inkoop van softdrugs door een coffeeshop vaak niet transparant is. Ik kan mij voorstellen dat Wwft-instellingen deze spanning herkennen. Gelet op de intrinsieke spanning die het gedoogbeleid kenmerkt, heeft dit kabinet afgesproken om een kleinschalig experiment uit te voeren om te kijken of en hoe telers op kwaliteit gecontroleerde hennep of hasjiesj gedecriminaliseerd aan coffeeshops kunnen leveren. Het experiment moet duidelijk maken of het mogelijk is om coffeeshops gereguleerd te voorzien van op kwaliteit gecontroleerde hennep in een gesloten coffeeshopketen. Overigens merk ik op dat het OM strafrechtelijk en een gemeente bestuursrechtelijk handhavend kan optreden tegen een coffeeshop, indien een coffeeshop zich niet houdt aan de criteria zoals neergelegd in het gedoogbeleid. De grondslag van het gedoogbeleid ligt in de afweging van belangen waarbij het belang van handhaving moet wijken voor een hoger identificeerbaar algemeen belang. In de context van het drugsbeleid wordt dit hogere algemene belang gevonden in de volksgezondheid (scheiding der markten) en de openbare orde.3
Hoe denkt u dat uw bewuste niet-handhavingsbeleid wordt ervaren door andere Wwft-instellingen en daarmee betrokken personen, die wel worden gecontroleerd en gesanctioneerd met soms ook persoonlijk vergaande gevolgen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de civiele rechter ruimte bij de invulling van rechters van de termen van redelijkheid en billijkheid en zorgplicht, waardoor onder meer banken gehouden zijn relaties te continueren, terwijl zijzelf voor de rechter aangeven dat de Wwft hier niet de ruimte in geeft, nu overtreding van de Wwft een misdrijf is?
Het uitgangspunt bij het verstrekken van een betaalrekening is dat een financiële instelling op grond van het beginsel van contractsvrijheid zelf mag bepalen met wie zij een betaalrekening aangaat en onder welke voorwaarden zij dat wil. Contractsvrijheid is echter niet onbegrensd. De vrijheid wordt bijvoorbeeld beperkt door de bijzondere zorgplicht die banken in het maatschappelijk verkeer vervullen.4 Een bankrekening is in deze tijd immers nodig om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. De rechter kan bij het toetsen van een geval waarbij een bank weigert een betaalrekening te verstrekken, dan wel een betaalrekening sluit, de redelijkheid en billijkheid in aanmerking nemen en beoordelen of er in strijd met de op een bank rustende zorgplicht wordt gehandeld. Hierbij kan de rechter de omstandigheden van het geval in overweging nemen, zoals het feit dat coffeeshops onder het gedoogbeleid vallen. Op grond van artikel 43, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht vormt het uitvoering geven aan een ambtelijk gegeven bevel een strafuitsluitingsgrond. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of er sprake is van een misdrijf op grond van overtreding van de Wwft of dat er sprake is van een strafuitsluitingsgrond.
Kan naar uw mening de civiele rechter een Wwft-instelling dwingen tot een misdrijf of kan worden gezegd dat de uitspraak van een rechter met zich meebrengt dat er voor de Wwft-instelling geen sprake meer is van een misdrijf?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u, indien u van mening bent dat er geen sprake is van overtreding van de Wwft indien de rechter de Wwft-instelling verplicht de relatie te continueren, aangegeven binnen welke grenzen er ruimte is voor een Wwft-instelling om zonder gang naar de rechter op basis van redelijkheid en billijkheid/zorgplicht een relatie te continueren, terwijl er wel Wwft-issues zijn of is altijd een rechterlijke uitspraak vereist?
Het is aan een Wwft-instelling om een zelfstandige risicobeoordeling te maken en eventueel mitigerende maatregelen te treffen. De instelling kan bij deze beoordeling gebruik maken van eerder gewezen rechterlijke uitspraken. Daarnaast staat voorop dat, indien een Wwft-instelling het cliëntenonderzoek niet succesvol kan afronden, deze instelling geen zakelijke relatie mag aangaan met deze cliënt, geen transactie mag uitvoeren voor deze cliënt of de zakelijke relatie moet beëindigen.5 Dit laat onverlet dat een klant deze beslissing aan de rechter kan voorleggen.
Kunt u aangeven hoe in geval van een botsing tussen de regels over de wettelijke geheimhoudingsplicht van notarissen en advocaten en de eisen die nationale en internationale toezichthouders stellen aan banken in het kader van het transactieverkeer op derdengeldenrekeningen, de toepassing van de Wwft moet worden ingevuld door betrokkenen?
Ik ben bekend met de kwestie rond de geheimhoudingsplicht van notarissen in relatie tot de verplichtingen die voor banken gelden op grond van de Wwft. Notarissen kennen een geheimhoudingsplicht op basis van de Wet op het notarisambt. Deze geheimhoudingsplicht betekent dat zij geen informatie mogen verstrekken over hun cliënten, ook niet aan financiële instellingen. Wel dienen zij op grond van de Wwft ongebruikelijke transacties te melden. De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) heeft de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming een brief gezonden over de spanning die kan ontstaan tussen beide wettelijke vereisten en ik heb hiervan een afschrift ontvangen. Op dit moment wordt in samenspraak tussen de Ministeries van Justitie en Veiligheid en van Financiën, de KNB en de NVB alsook de toezichthouders DNB en Bureau Financieel Toezicht (BFT) de aard en omvang van deze problematiek geanalyseerd, evenals mogelijke oplossingen. Dit vergt onder meer een gedegen juridische analyse, omdat de verplichting tot het doen van adequaat cliëntenonderzoek door banken en de geheimhoudingsplicht van notarissen conflicterende juridische normen met zich meebrengen. Wij zullen uw Kamer nader informeren wanneer met de betrokken partijen tot conclusies in deze kwestie is gekomen.
Hoe redelijk is het om indien uit de Wwft volgt om afscheid te nemen indien het onderzoek niet succesvol kan worden afgerond, terwijl de overheid zelf nog geen vervolging heeft ingesteld en er nog geen veroordeling is door de rechter, van private partijen te verlangen om relaties te beëindigen, terwijl de overheid zelf (nog) niet acteert op ontvangen meldingen, zeker als geweld/bedreiging van medewerkers van Wwft-instellingen mogelijk aan de orde kan zijn?
De Wwft heeft als doel het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering. Het legt aan Wwft-instellingen die onderdeel uitmaken van het financiële stelsel dan ook verplichtingen op ter waarborging van een integer stelsel en ter beheersing van integriteitsrisico’s. Een van de kernverplichtingen voor Wwft-instellingen is om cliëntenonderzoek te verrichten. Als het cliëntenonderzoek niet succesvol kan worden afgerond, mag een Wwft-instelling geen zakelijke relatie aangaan met – of een transactie uitvoeren voor – de cliënt, of moet een Wwft-instelling de zakelijke relatie beëindigen. Deze wettelijke verplichting vloeit voort uit de gewijzigde vierde EU anti-witwasrichtlijn en de mondiale standaarden van de Financial Action Task Force (FATF). Dit betreft een andere wettelijke taak en doelstelling dan het opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten door overheidspartijen. De verplichtingen uit de Wwft hebben zoals hiervoor aangegeven een preventief karakter met het oog op het waarborgen van de integriteit van het financiële stelsel.
Indien als gevolg van het nakomen van wettelijke verplichtingen voor Wwft-instellingen geweld/bedreiging aan de orde is, dan is dat een zeer kwalijke zaak. Een werkgever is op grond van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht om werknemers te beschermen tegen onder meer agressie en geweld. Verder kan te allen tijde contact worden opgenomen met de politie bij (voorziene) dreigingen. Dergelijke signalen worden zeer serieus opgepakt, en de overheid kan waar nodig (aanvullende) maatregelen nemen in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen.
Wilt u bij de beantwoording van de vorige vraag ook ingaan op de mogelijke intrinsieke spanning tussen de verplichtingen van de Wwft en de verplichtingen van een werkgever in het voorkomen van levensgevaar of gezondheidschade bij werknemers?
Zie antwoord vraag 9.
Kunnen coffeshops in het kader van de dienstverlening van andere wft-instellingen aan coffeeshops zich ook beroepen op het gedoogbeleid indien coffeeshops bijvoorbeeld contante opnamen faciliteren om de leveranciers van hennep te betalen?
Binnen het gedoogbeleid is er sprake van een intrinsieke spanning tussen enerzijds de verplichtingen die voortvloeien uit de Wwft en anderzijds de uitgangspunten van het gedoogbeleid voor coffeeshops, zoals neergelegd in de Aanwijzing Opiumwet van het OM. Wanneer een bank bij een klant risico’s signaleert, vind ik het belangrijk dat de bank in overleg treedt met de betreffende klant om deze te laten weten om welke risico’s dit precies gaat, te bespreken welke maatregelen de klant zelf kan nemen en welke voorwaarden de bank binnen de kaders van het gedoogbeleid vervolgens nog aan individuele klanten kan stellen om de resterende risico’s te mitigeren.
In hoeverre mag van Wwft-instellingen worden verwacht dat zij afscheid nemen van klanten als deze klanten zelf ook rechtstreeks onder toezicht staan van wettelijke Wwft-toezichthouders?
Uit de Wwft volgt rechtstreeks dat onder bepaalde voorwaarden afscheid moet worden genomen van cliënten. De Wwft maakt geen onderscheid tussen cliënten die zelf wel of niet gehouden zijn aan de Wwft. Elke Wwft-plichtige instelling maakt een afzonderlijke beoordeling, en dat geldt ook voor instellingen of personen die zelf onder Wwft-toezicht staan.
Behoort, in het bijzonder in de situatie waarin toezichthouders na Wwft-meldingen zelf niet acteren door vergunningen van deze klanten in te trekken, het primaat voor sanctionerend handelen in dat geval niet bij de wettelijke toezichthouders te liggen in plaats van bij private partijen?
De afweging om een vergunning in te trekken of anderszins handhavend op te treden ligt bij de instanties die de vergunning hebben verleend of de instanties die op grond van de Wwft toezicht houden op de instelling. Wwft-instellingen zelf hebben op grond van de Wwft geen bevoegdheden om sanctionerend op te treden. Het beëindigen of weigeren van dienstverlening is geen sanctionerend handelen, maar is onderdeel van de poortwachtersfunctie die volgt uit de Wwft en is bedoeld om het door de Wwft-instelling gesignaleerde risico op witwassen en terrorismefinanciering weg te nemen.
Bent u het eens met de stelling dat het uitgangspunt van overheidshandelen moet zijn dat zowel burgers als poortwachters behoorlijk worden behandeld?
Ja.
Is hiervoor bij alle partijen die bij de naleving van de Wwft betrokken zijn structureel voldoende aandacht geweest?
Bent u gelet op de in de bovenstaande vragen benoemde intrinsieke spanning nog steeds van mening dat de kaders voor de poortwachters voldoende duidelijk en in de praktijk werkbaar zijn om de Wwft-verplichtingen voldoende te kunnen uitvoeren?
Zou er bij de Wwft ook sprake kunnen zijn dat onder druk van een oververhitte behoefte aan witwasbestrijding, waarin elke vergissing al gauw als witwassen wordt gezien, Wwft-instellingen en hun klanten in de raderen van de uitvoering door de overheid en toezichthouders ten onrechte worden gebrandmerkt als overtreders?
Zou hier ook sprake kunnen zijn van wetgeving en toezichthoudende kaders die onvoldoende de mogelijkheid in zich hebben om recht te doen aan individuele situaties?
Onderkent u dat door het ontbreken in de Wwft van een hardheidsclausule en weinig aandacht voor noodzakelijke beginselen van behoorlijk bestuur, met name het evenredigheidsbeginsel, hiervoor mogelijk veel te weinig aandacht is van de wetgever?
Bent u bereid te laten onderzoeken welke lessen uit het rapport Ongekend Onrecht naar aanleiding van de Toeslagenaffaire van toepassing kunnen zijn op de handhavingspraktijk van de Wwft?
Zoals het kabinet heeft aangegeven in reactie op het rapport Ongekend Onrecht zijn er verschillende lessen te trekken uit de toeslagenaffaire. De lessen die voor mij in dit kader het meest relevant zijn, zijn dat de overheid signalen over onrecht, vooringenomenheid en discriminatie serieus moet nemen en dat de menselijke maat in wet- en regelgeving moet worden versterkt. Ik neem signalen uit de handhaving- en nalevingspraktijk van de Wwft serieus ter hand en span mij in om proportionele maatregelen te treffen.9 Daarnaast ben ik voortdurend in gesprek met de instellingen en toezichthouders over de uitvoering en handhaving van de Wwft, om te voorkomen dat deze wetgeving tot onwenselijke uitkomsten leidt voor burgers en bedrijven. Zoals genoemd zal er op verzoek van uw Kamer in de evaluatie van de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn aandacht zijn voor de uitvoerbaarheid van de verplichtingen uit die wet voor Wwft-instellingen.
Bent u bereid onnodige belemmeringen voor het midden- en kleinbedrijf (MKB) om onbeperkt toegang te krijgen tot het bancaire systeem zo veel mogelijk weg te nemen?
Criminelen die het financiële stelsel gebruiken om hun criminele opbrengsten te verhullen, tasten de integriteit en veiligheid van het financiële stelsel ernstig aan. Ik sta voor een toegankelijk betalingsverkeer en een zo laag mogelijke lastendruk voor ondernemers en banken, maar ben er ook van overtuigd dat de strijd tegen het witwassen van crimineel geld vraagt om een zeer serieuze invulling van de poortwachtersrol van Wwft-instellingen. Dit kan inderdaad betekenen dat ondernemers in sectoren met een hoger risico actief gevraagd wordt om zelf aanvullende maatregelen te nemen, documentatie te overleggen en/of mitigerende maatregelen te accepteren. Deze individuele risicobeoordeling is een uitgangspunt van de Wwft en betekent overigens ook dat in laagrisico sectoren de intensiteit van de maatregelen kan worden verminderd.10 De Wwft houdt in die zin rekening met het risico én de bijbehorende lasten. Hierboven gaf ik reeds aan dat ik graag in gesprek blijf met de banken, De Nederlandsche Bank en de sectoren die om te overleggen welke maatregelen effectief en proportioneel zijn om risico’s op witwassen te mitigeren.
Bent u in dit kader eveneens bereid de werklast voor ondernemers en banken en andere Wwft-instellingen zo veel mogelijk te beperken?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u bereid een initiërende en dus zeer actieve bijdrage te leveren om het probleem van «unbankables», bijvoorbeeld een eerzame MKB-er, die zijn ondernemerschap niet kan uitoefenen door de wijzigende «risk apetite» van de financiële sector, op te lossen?
De problemen bij Evergrande |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de problemen bij het Chinese vastgoedbedrijf Evergrande?1
Ja.
Kloppen de berichten dat Evergrande een deadline voor het voldoen van USD 83,5 miljoen aan schuldeisers heeft laten verlopen? Wat betekent het voor Evergrande als het niet snel aan haar verplichtingen kan voldoen?
Ik heb geen redenen om te twijfelen aan de berichtgeving omtrent de gemiste rentebetaling. Vrijdag 22 oktober is bekend geworden dat Evergrande deze specifieke rentebetaling alsnog heeft overgemaakt, wel lopen er momenteel respijtperiodes voor andere rentebetalingen. Indien deze rentebetalingen 30 dagen uitblijven, dan wordt het vastgoedconcern als failliet aangemerkt. Hierna kunnen verschillende juridische geschillen tussen Evergrande en binnen- en buitenlandse schuldeisers starten. Het is nog onduidelijk of het zover zal komen. Er zijn zoals doorgaans in het geval van grote problemen bij bedrijven alternatieve scenario’s denkbaar, waaronder herstructurering van schulden en het afstoten of verkopen van bedrijfsonderdelen en activa. De huidige verwachting van analisten is dat er geen sprake zal zijn van een grote herkapitalisatie of bail-out door de regering, maar dat de overheid via gedecentraliseerde of indirecte maatregelen het bedrijf en de sector zal steunen.
In hoeverre zijn Nederlandse banken, pensioenfondsen en andere financiële instellingen blootgesteld aan Evergrande? Heeft er directe of indirecte financiering plaatsgevonden door Nederlandse instellingen?
Navraag bij DNB wijst uit dat directe uitzettingen van Nederlandse banken (en EU-banken in het algemeen) op Evergrande beperkt zijn. Impact op de financiële stabiliteit kan dus vooral voortkomen uit turbulentie op de financiële markten, indien de onrust escaleert en andere bedrijven en markten geraakt worden. De omvang van directe blootstellingen bij de Nederlandse banken en pensioenfondsen geeft echter geen aanleiding voor directe zorgen met betrekking tot financiële instellingen.
Zoals hierboven beschreven zijn er als gevolg van directe blootstellingen op Evergrande geen gevolgen te verwachten voor de pensioenen in Nederland. Uiteraard bestaat er meer onzekerheid mocht een eventueel omvallen van Evergrande leiden tot omvangrijke repercussies of besmetting binnen de Chinese economie, de rest van Azië of in bijvoorbeeld het bredere internationale financiële systeem. In dat geval is de financiële wereld zo verweven dat een effect op de investeringen en rendementen van pensioenfondsen mogelijk is. Dit kan, zoals alle negatieve effecten op de investeringen en rendementen van pensioenfondsen, in het uiterste geval consequenties hebben voor de dekkingsgraden en de pensioenen.
Wat zijn de verwachte gevolgen van het omvallen van Evergrande voor gepensioneerden en andere indirect betrokkenen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een risicoanalyse beschikbaar van de consequenties van een deconfiture van Evergrande voor de Europese en Nederlandse economie en bent u bereid deze te delen?
De daadwerkelijke impact op de Nederlandse economie is afhankelijk van de ontwikkelingen rondom Evergrande en wat de uiteindelijke impact daarvan is op de Chinese economie.2 Hierover is op dit moment nog veel onzeker en de uiteindelijke impact op de Chinese economie is mede afhankelijk van factoren als de respons van de Chinese autoriteiten en het potentieel dat andere Chinese (vastgoed)bedrijven in de problemen komen.
DNB heeft al wel in 20153 een scenario-analyse uitgevoerd waarin een situatie is gesimuleerd die een indicatie geeft van de impact van een groeivertraging van de Chinese economie op de Nederlandse economie (zie ook vraag 11).
Zoals verder uitgewerkt in de beantwoording van vragen 7 en 11, zou het omvallen van Evergrande potentieel grote gevolgen kunnen hebben voor de financiële stabiliteit en economische groei van China. In dat kader wordt in de Miljoenennota door middel van de schokproef overheidsfinanciën periodiek een overzicht gepresenteerd van verschillende scenario’s voor een mondiale of Europese crisis en de gevolgen hiervan voor de Nederlandse economie en de overheidsfinanciën. In de laatste schokproef van 2020 heeft het CPB de gevolgen van drie scenario’s doorgerekend: een (mondiale) financiële crisis, een Europese schuldencrisis en een mondiale economische crisis. De resultaten van deze schokproef zijn aan de Kamer verstuurd met de Miljoenennota 2020. Het CPB heeft tevens een nadere toelichting van de scenario’s en de methodiek gepubliceerd.4
Ten slotte bleek uit de meest recente stresstest (2021) van de ECB/EBA dat de Nederlandse banken, zelfs in het zwaarste scenario (-3,7% BBP krimp), voldoende kapitaal konden houden om aan de minimale kapitaalseisen e blijven voldoen. Zowel de kapitaalseisen- als kapitaalniveaus zijn in 2021 overigens vele male hoger dan in 2007.
Welke acties onderneemt De Nederlandsche Bank (DNB) op dit moment vanwege zijn functie als waakhond van de financiële stabiliteit om de risico’s met betrekking tot Evergrande voor de Nederlandse economie te beperken?
DNB monitort de situatie op de mondiale financiële markten en de blootstellingen van Nederlandse financiële instellingen op de onder druk staande partijen continu. Zoals hiervoor is toegelicht, is de inschatting momenteel dat de blootstellingen minimaal zijn en dat de directe effecten op de instellingen en de financiële stabiliteit beperkt zijn. Tweede-orde effecten, zoals een trager groeiende Chinese en mondiale economie of turbulentie op financiële markten, zorgen mogelijk wel voor risico’s. Momenteel beperkt besmetting van Evergrande zich echter tot enkele (risicovolle) Chinese vastgoedbedrijven en blijven brede uitstralingseffecten vooralsnog uit.
Wat betekent de mogelijke ondergang van Evergrande voor de Chinese economie?
Hierover bestaat veel onzekerheid. Analisten verwachten dat de Chinese overheid zal ingrijpen om een ordelijk faillissement of een herstart te waarborgen. Daarnaast probeert de Chinese centrale bank via liquiditeitsinjecties stabiliteit op de financiële markten te behouden en daarmee ervoor te zorgen dat de interbancaire condities stabiel blijven.
Een ondergang van Evergrande kan potentieel leiden tot verdere vertraging in de Chinese vastgoedsector, met name in het scenario waar herstructurering en/of een ordelijk faillissement uitblijft. Dit kan op verschillende manieren doorwerken op de economie. Zo kan er een daling in bouwactiviteiten plaatsvinden als gevolg van lagere verkopen van grond en vastgoed en wantrouwen richting de vastgoedsector. Daarnaast kan een vermindering van de inkomsten uit grondverkopen zorgen voor een daling in de lokale begrotingsuitgaven, aangezien inkomsten uit de verkoop van grond ook een belangrijke bron van financiering is voor lokale overheden. Ook kunnen andere partijen, zoals grondstoffen leveranciers die afhankelijk zijn van de bouw, in de problemen komen. Tot slot kunnen dalende huizenprijzen leiden tot een welvaartseffect waardoor de particuliere consumptie afneemt. Al deze effecten kunnen op hun beurt weer gevolgen hebben voor bijv. financiële instellingen en tweede orde effecten genereren. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Zijn er aanwijzingen dat er ook bij andere vastgoedbedrijven in China problemen zijn? In hoeverre is er sprake van een systeemrisico indien er meer bedrijven als Evergrande in de problemen geraken?
Enkele Chinese vastgoedbedrijven hebben recent betalingen gemist5 en de prijsvorming in de handel in obligaties van deze bedrijven wordt gekenmerkt door een hoge volatiliteit. Daarnaast kampt de Chinese onroerendgoedsector met hoge schuldposities, wat tot kwetsbaarheden bij andere vastgoedpartijen kan leiden. Internationale financiële instellingen zoals het IMF bepleiten dan ook al een aantal jaren de noodzaak om dergelijke schulden en daarmee gepaard gaande risico’s te beperken. De Centrale bank van China (PBoC) heeft vorig jaar de prudentiële regelgeving aangescherpt omtrent de schuld die vastgoedondernemingen aan mogen gaan (het zogenoemde «red lines for real estate» beleid). Evergrande, het vastgoedbedrijf met de grootste uitstaande schuld, is de eerste partij die de gevolgen van dit beleid ondervindt. Inmiddels zijn ook de Chinese vastgoedconcerns Sinic en Fantasia in financiële problemen gekomen.6
In algemene zin geldt dat spoedige signalering ten aanzien van herstructurering van de schuld van Evergrande en/of ordelijke afwikkeling door de Chinese autoriteiten zou bijdragen aan het vertrouwen in de Chinese vastgoedsector en het Chinese financiële stelsel. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn beantwoording op de vragen van de leden Heinen en Brekelmans zouden in geval van een onordentelijk faillissement de risico’s voor de Chinese financiële markten potentieel groot zijn. Aangezien Evergrande ca. usd 300 mld. aan schulden heeft uitstaan bij naar verluidt ca. 130 banken en 120 niet-banken zou een dergelijk scenario ook bredere implicaties hebben voor het Chinese financiële stelsel. Daarbij zijn herzieningen van kredietratings, krappere financieringscondities en vertrouwenseffecten van zowel binnenlandse als buitenlandse beleggers denkbaar, alsook neerwaartse bewegingen van marktwaarderingen bij banken, vastgoedbedrijven en grondstoffen.
In het algemeen is de betrokkenheid van buitenlandse investeerders in de Chinese vastgoedmarkt en het financiële systeem klein. Door deze beperkte financiële blootstelling zullen directe verliezen van buitenlandse bedrijven op Chinese uitzettingen beperkt zijn. De doorwerking van schokken in de Chinese economie loopt waarschijnlijk eerder via handelskanalen. Gezien de prominente rol van de Chinese economie voor de internationale handel, kan een financiële en mogelijk economische dip gevolgen hebben voor de mondiale economie en als zodanig het eurogebied. Daarnaast kunnen indirecte effecten van een vastgoedcrisis en een daaropvolgende economische dip impact hebben op grondstofprijzen. Om deze redenen moeten de ontwikkelingen in China nauwlettend gevolgd worden. Onder meer binnen de FSB werkt Nederland samen met andere landen (waaronder China) om risico’s voor het internationale financiële stelsel te beheersen.
Klopt het dat de vastgoedsector voor 22 procent verantwoordelijk is voor de economische groei in China? In hoeverre acht u dit houdbaar? Wat betekent dit voor de blootstelling van Chinese financiële instellingen aan deze sector?
Met circa. 29% van het Bruto Binnenlands Product is de vastgoedsector een belangrijke pijler van de Chinese economie.7 Beleggingen in de vastgoedsector bedragen 13% van het BBP (versus minder dan 5% in bijvoorbeeld de VS). De huizenbouw groeide met dubbele cijfers de afgelopen twintig jaar. Dit heeft prijzen en schulden opgedreven en ook is de hypotheekschuld toegenomen van 10% van het BBP voor de financiële crisis tot 33% in 2021. Of de Chinese situatie houdbaar is, is een vraag die al langere tijd wordt gesteld en geanalyseerd door onder meer risicocomité»s en denktanks. Relevante indicatoren, zoals private schuld ten opzichte van BBP en divergentie in groeiontwikkeling tussen deze twee, duiden al enige tijd op risico’s. De afgelopen vijftien jaar hebben er desondanks geen neerwaartse schokken plaatsgevonden. In hoeverre de huidige problemen bij vastgoedconcerns daar verandering in gaan brengen is op dit moment nog onduidelijk.
Heeft u voldoende beeld van de economische situatie in China om adequaat te kunnen ingrijpen indien zich systeemrisico’s aldaar ophopen?
Het kabinet volgt de economische situatie in China op de voet, onder andere via het Nederlandse diplomatieke netwerk in China en door het raadplegen van experts zoals DNB. Tevens verrichten diverse internationale organisaties, zoals het IMF, periodiek analyses van de Chinese economie en de belangrijkste financieel-economische risico’s. Onder meer binnen de FSB werkt Nederland samen met andere landen (waaronder China) om risico’s voor het internationale financiële stelsel te beheersen.
Wat zijn de gevolgen van een mogelijke langdurige afkoeling van de Chinese economie voor de Europese economie en de Nederlandse in het bijzonder? In hoeverre kan een structurele daling van de Chinese potentiële groei bijdragen aan lagere economische groei in Nederland?
De afgelopen decennia is de Chinese economie sterk gegroeid. De laatste jaren loopt dit groeitempo geleidelijk terug. De verwachting is dat de Chinese economie de komende jaren verder zal afkoelen als gevolg van een geleidelijke transitie van het huidige groeimodel, dat gebaseerd was op export en investeringen, naar groei die meer gedreven wordt door binnenlandse consumptie, technologie en de dienstensector. De mate waarin de Chinese economie afkoelt en het tempo waarin dit zal plaatsvinden is echter onzeker. Het effect op de eurozone en Nederland hangt af van de mate en snelheid van de groeivertraging, alsmede de mate van onzekerheid die daarmee gepaard gaat. Dit is mede afhankelijk van de respons van de Chinese autoriteiten.
De ECB heeft in 2018 drie scenario’s voor de ontwikkeling van de Chinese economie uitgewerkt en de impact op de eurozone bekeken.8 In alle scenario’s vertraagt de groei van de Chinese economie. Een scenario met een geleidelijke vertraging van de groei is het basisscenario in deze ECB-studie. In een tweede scenario met een snellere groeivertraging in China komt het Chinese BBP na 3 jaar 3,3% lager uit, wat het BBP in de eurozone met 0,3% zou drukken over 3 jaar. De doorwerking op de eurozone in dit scenario loopt vooral via het handelskanaal. Grondstofexporteurs worden zwaarder getroffen door de groeivertraging, maar de lagere grondstofprijzen dempen de terugval in de eurozone. Het derde scenario in de ECB-studie omvat een meer abrupte terugval van de Chinese economie, wat gepaard gaat met krappere financiële condities en hogere risicopremies. In dit scenario is echter niet noodzakelijkerwijs sprake van een langdurige afkoeling van de Chinese economie.
DNB heeft in 2015 tevens een scenario-analyse uitgevoerd waarin een situatie is gesimuleerd die een indicatie geeft van de impact van een groeivertraging van de Chinese economie op specifiek de Nederlandse economie. In dit scenario wordt gerekend met een gemiddeld 3,5%-punt lagere jaarlijkse groei van de binnenlandse vraag in China, wat leidt tot 1%-punt lagere Chinese bbp-groei per jaar. Naast het handelskanaal zijn in dit scenario ook internationale vertrouwenseffecten op financiële markten en toenemende risico’s in opkomende economieën meegenomen. Een hogere risicopremie remt investeringen en een lagere wisselkoers voor opkomende economieën verslechtert de prijsconcurrentiepositie van Nederland. Voor Nederland vertaalt dit zich mede in een lagere groei van de relevante wereldhandel, waardoor de Nederlandse bbp-groei in het eerste en tweede jaar na de schok resp. 0,7%-punt en 0,5%-punt lager uitvalt. De effecten van dit scenario op de Nederlandse economie zijn ogenschijnlijk groot – hoger dan het hierboven genoemde tweede ECB-scenario, waarbij de ECB impact echter een gemiddelde is van 27 lidstaten, veelal met minder open economieën -. Daarbij moet wel de kanttekening geplaatst worden dat de precieze uitwerking van een mogelijke deconfiture van Evergrande, de gevolgen op de Chinese economie en uiteindelijke gevolgen op de Nederlandse economie op het moment van schrijven afhankelijk zijn van vele economische factoren, en dat de omvang van de transmissiekanalen sinds 2015 veranderd kan zijn.
In hoeverre zijn de Europese, en in het bijzonder de Nederlandse, economieën verweven met de Chinese markt? Kunt u een risicoanalyse naar de Kamer sturen met betrekking tot de kwetsbaarheid van Europese financiële markten in relatie tot China?
De Nederlandse economie is een open economie en daardoor sterk verbonden met het buitenland. Hierdoor profiteert Nederland van groei buiten de landsgrenzen, maar heeft het omgekeerd ook last van internationale onzekerheden. Met China heeft Nederland belangrijke banden op het gebied van handel. Zo is China de negende bestemming voor Nederlandse goederen en is China het tweede land van herkomst voor de import van goederen, aldus een studie van het CBS.9 Nederland is voor China een belangrijke toegangspoort naar Europese markten, met name dankzij de Rotterdamse haven.
In het algemeen is de directe betrokkenheid van buitenlandse investeerders in de Chinese vastgoedmarkt en het financiële systeem klein. De totale financiële blootstelling van de rest van de wereld aan de Chinese economie betreft minder dan de helft van het Chinese BBP (ter vergelijking: Nederland heeft verplichtingen naar de rest van de wereld ter grootte van vijf keer het Nederlandse BBP). Een studie van de ECB uit 201810 stelt dat claims van Europese banken op China en Hong Kong ultimo 2016, na correctie voor interbancaire claims, slechts 1,5% van de totale uitzettingen bedroegen. Desondanks kan er sprake zijn van bredere gevolgen van een Chinese groeivertraging voor Europese financiële markten bijvoorbeeld als dit leidt tot een hogere onzekerheid over de mondiale groei.
Diverse instellingen hebben de afgelopen jaren inventarisaties gemaakt van de risico’s van een Chinese groeivertraging en de spillovers hiervan voor Nederland en Europa via het handelskanaal en het financiële kanaal. In het antwoord op vragen 5 en 11 heb ik een beschrijving gegeven van studies van DNB en de ECB die de gevolgen voor de Nederlandse en Europese economie hebben ingeschat op basis van scenario’s. Uit deze studies blijkt dat de spillovers via het financiële kanaal mede afhankelijk zijn van de mate waarin een Chinese groeivertraging gepaard gaat met mondiale vertrouwenseffecten. In het algemeen geldt dat zulke vertrouwenseffecten uitstraling hebben op de waardering van effecten en schuldpapier door verminderde vraag naar deze titels. Deze effecten doen zich vermoedelijk in eerste instantie voor bij Chinese partijen met hoge schuldniveaus, wat zich echter door kan vertalen naar andere opkomende economieën of risicovolle marktsegmenten via een hogere risk premiumvoor het aanhouden of verstrekken van financiering. Daarnaast is het denkbaar dat kredietratings omlaag worden bijgesteld vanwege negatieve financieel-economische prognoses voor bedrijven, wat een verder stuwend effect kan hebben op risk premia.
In hoeverre hebben u, de toezichthouders en Nederlandse financiële instellingen maatregelen getroffen om de risico’s ten aanzien van een afkoelende economie in China te beperken, sinds de waarschuwingen dat Evergrande mogelijk niet aan haar verplichtingen kan voldoen werden afgegeven in augustus?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 6 monitort DNB de situatie op de mondiale financiële markten en de blootstellingen van Nederlandse financiële instellingen op onder druk staande instellingen continu. Momenteel is de inschatting dat de blootstellingen minimaal zijn en dat de directe effecten op de instellingen en de financiële stabiliteit beperkt zijn.
Sinds de financiële crisis van 2008–2009 zijn in Europa en Nederland stappen gezet om de financiële sector weerbaarder te maken, zo is de kapitalisatie van banken bijvoorbeeld sterk verbeterd. Dit heeft de uitgangspositie van deze sector verbeterd en maakt dat zij eventuele impact van crises beter kunnen opvangen.
Ernstige misstanden bij ‘duurzame’ palmoliebedrijven in Liberia |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «De trieste oogst van de oliepalm»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat bedrijven die lid zijn van de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO) of financiering krijgen van de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO, in dit geval palmolieplantages Golden Veroleum en Maryland Oil Palm Plantation (MOPP), systematisch beschuldigd worden van ernstige mensenrechtenschendingen, arbeidsrechtenschendingen, ontbossing en landroof? Herkent u dat vele mensenrechten- en milieuorganisaties de realiteit bij de bedrijven sterk veroordelen? Waarom wel of niet? Wat bent u van plan om aan deze misstanden te doen?
Er vinden helaas misstanden op palmolieplantages plaats en ik herken dat mensenrechten- en milieuorganisaties deze realiteit sterk veroordelen. Schendingen van mensenrechten en arbeidsrechten zijn onacceptabel.
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven, waaronder bedrijven in de palmoliesector, dat zij gepaste zorgvuldigheid (due diligence) toepassen in lijn met de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Dit geldt ook voor investeerders, zoals pensioenfondsen en voor FMO en voor Nederlandse bedrijven die lid zijn van de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO)
RSPO is een initiatief van de private sector. Overheden zijn niet betrokken bij of lid van RSPO. Dat geldt ook voor de Nederlandse overheid. De feitelijke antwoorden op vragen 3 t/m 10 komen dan ook uit bronnen die RSPO zelf publiekelijk beschikbaar maakt. In het antwoord op vraag 12 en verder wordt nader ingegaan op de rol van de Nederlandse Ontwikkelingsbank FMO.
Het kabinet beschouwt de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO) als een van de hoogste standaarden voor duurzame palmolie en daarmee door RSPO gecertificeerde palmolie als duurzaam.
Het kabinet is van mening dat keurmerken en standaarden, zoals RSPO, een middel zijn om tot duurzame productie en handel te komen, bijvoorbeeld als informatiebron om verantwoorde keuzes te maken en/of om bij te dragen aan transparantie en afrekenbaarheid. Keurmerken en standaarden maken het makkelijker voor bedrijven om hun gepaste zorgvuldigheid uit te voeren, zeker als ze vanwege hun omvang niet het vermogen hebben om diep in de keten te duiken, of wanneer het een bijproduct betreft. Maar een keurmerk of standaard is geen vervanging van gepaste zorgvuldigheid, het is een hulpmiddel om geïdentificeerde risico’s te adresseren. RSPO-certificering is niet de enige oplossing voor alle duurzaamheidsvraagstukken met betrekking tot palmolie. Het kabinet financiert daarom partners die producenten helpen hun productie te verduurzamen, ook voorbij certificering.
Klopt het dat de RSPO heeft vastgesteld dat Golden Veroleum inderdaad palmolieplantages heeft aangelegd op grond die al in gebruik was door lokale boeren, en tropisch regenwoud heeft gekapt voor de aanleg van plantages? Hoe rijmt u dit met uw bewering dat RSPO-palmolie duurzaam is?
Uit informatie op de website van RSPO2 blijkt dat Golden Veroleum (GV) lid is van RSPO, maar de palmolie van GV niet RSPO-gecertificeerd is. Als een bedrijf lid is van RSPO, betekent dat niet dat alle palmolie die door dat bedrijf geproduceerd is, direct gecertificeerd is. Bedrijven die RSPO-lid zijn hebben de verplichting om te zorgen dat binnen een bepaalde tijd al hun productie gecertificeerd is, en dus aan de standaarden van RSPO voldoet.
Na de misstanden bij Golden Veroleum is een klacht ingediend bij RSPO die nog in behandeling is. RSPO speelt hier volgens het kabinet een belangrijke rol door te fungeren als klachtenmechanisme.
Klopt het dat Golden Veroleum de bewoners van Butaw (Liberia) een nieuwe school heeft beloofd met pennen en schriften en volledige sanitaire voorzieningen? Klopt het dat de school geen stromend water heeft, er geen pennen en schriften zijn en de leraren sinds januari niet meer zijn betaald? Bent u het ermee eens dat de maatschappelijke belofte van de RSPO niet kan zijn dat bedrijven de lokale bevolking erin luizen met allerlei beloftes die ze niet nakomen? Wat doet de RSPO eraan om ervoor te zorgen dat hun leden hun beloftes wel nakomen, in dit geval het betalen van de salarissen en het leveren van pennen, schriften en sanitaire voorzieningen?
Ik ben niet bekend met deze belofte. Zoals eerder gezegd is de overheid geen partij bij RSPO, en heeft daardoor geen inzicht in hoe RSPO hierop handhaaft, noch of dit binnen de afspraken tussen RSPO en Golden Veroleum valt.
Op welke manier bewerkstelligt de RSPO dat het land dat gestolen is door Golden Veroleum, terug wordt gegeven aan de rechtmatige eigenaren?
Uit publieke informatie die RSPO beschikbaar stelt op haar website, blijkt dat een klacht over het in de vraag gestelde kwestie is ingediend bij het klachtenmechanisme in 2012. RSPO heeft sinds oprichting dit klachtenmechanisme gevoerd3. In het panel dat klachten behandeld, zijn alle stakeholders die betrokken zijn bij RSPO vertegenwoordigd. De klachtenprocedure is beschreven op de website van RSPO. Als een klacht binnenkomt, vindt eerst een initiële diagnose op basis van feiten plaats, waarna wordt besloten of de klacht gegrond is. Dat bleek in deze casus het geval te zijn. Op de website van RSPO is te volgen hoe deze klacht behandeld wordt.
Hoeveel plantages hebben Golden Veroleum en moederbedrijf Golden Agri-Resources? Hoeveel van deze plantages leveren RSPO-gecertificeerde palmolie?
Uit het meest recente publieke jaarverslag (2019), blijkt dat Golden Agri-Resources 568.673 hectare beheert, inclusief smallholder schemes. Daarvan is 255.656 hectare RSPO gecertificeerd.4
Golden Veroleum beheert in totaal 18.905 hectare, waarvan 0 hectare RSPO gecertificeerd is.5
Wanneer kreeg de RSPO de eerste signalen van misstanden bij Golden Veroleum? Wat is er sindsdien gedaan om deze mistanden op te lossen?
Volgens de website van RSPO waar de voortgang van de behandeling van klachten wordt bijgehouden: https://askrspo.force.com/Complaint/s/casetracker, blijkt dat de datum waarop de klachten bij RSPO zijn binnengekomen 3 oktober 2012 is.
Wat waren de bezwaren van de inwoners van Butaw en de betrokken NGO’s tegen de door de RSPO aangewezen nieuwe bemiddelaar? Wanneer zal er een nieuwe bemiddelaar benoemd worden?
Het Kabinet beschikt niet over andere informatie dan zoals door RSPO publiek bekend wordt gemaakt. Zie de link in het antwoord op vraag 7 voor de meest actuele informatie over de voortgang van deze klacht.
Welke beperkingen heeft de RSPO opgelegd aan de productie van palmolie door Golden Veroleum nadat de aanklachten jegens deze plantage gegrond werden geacht, op het niet mogen uitbreiden van de plantage na? Wordt productie onder de huidige erbarmelijke omstandigheden gewoon voortgezet tot nadere orde?
De gepubliceerde klachtenprocedure beschrijft dat RSPO, zolang een klacht niet is afgehandeld, ervoor zorgt dat de betreffende partij geen RSPO gecertificeerde palmolie op de markt kan brengen en dat ook het proces om gecertificeerd te worden stil ligt.
Waarom heeft de RSPO na jaren van misstanden op de plantage en wijdverbreide schade aan de natuur het lidmaatschap van Golden Veroleum niet opgezegd?
Het kabinet kan geen antwoord geven op de vraag waarom RSPO al dan niet het lidmaatschap opzegt van een van haar leden. Dat is immers aan de organisatie en haar leden zelf.
Klopt het dat Golden Agri-Resources leningen heeft ontvangen van de Rabobank en ABN Amro? Bent u bereid om Rabobank en ABN Amro te wijzen op hun duurzaamheidsbelofte en maatschappelijke plicht en erop aan te dringen om informatie over deze leningen openbaar te maken?
Het kabinet kan niet bevestigen of ABN AMRO en Rabobank leningen hebben verstrekt aan Golden Agri-Resources. Het kabinet verwacht dat banken gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Eén van de stappen van gepaste zorgvuldigheid schrijft voor dat bedrijven, waaronder banken, behoren te communiceren over hun beleid en processen en over de uitgevoerde maatregelen om daadwerkelijke en potentiele negatieve gevolgen in kaart te brengen en aan te pakken, hierbij is het geen verplichting om informatie over specifieke leningen openbaar te maken. In gesprekken met de bancaire sector wijst het kabinet op het belang van naleving van de OESO-richtlijnen en UNGP’s.
Wat vindt u ervan dat de MOPP land probeert af te pakken van aangrenzende kleine plantages en de eigenaren van deze plantages intimideert? Wat vindt u van de beschreven werkomstandigheden op de MOPP, waar arbeiders onbeschermd met pesticiden moeten werken en hun uren niet krijgen uitbetaald als ze het quota niet halen? Past dit binnen de voorwaarden van het FMO met betrekking tot Internationaal Maatschappeljk Verantwoord Ondernemen (IMVO)?
FMO heeft in 2018 een investering gedaan in SIFCA (de moedermaatschappij van MOPP) in samenwerking met Proparco, de Franse ontwikkelingsbank. SIFCA heeft verschillende dochterondernemingen die grotendeels gericht zijn op productie voor de (lokale) West-Afrikaanse markt. FMO verwacht met de investering ongeveer 33.000 directe banen en 150.000 indirecte banen te ondersteunen. De indirecte banen bestaan vooral uit kleinschalige boeren, een armere en moeilijk bereikbare doelgroep. Daarnaast geeft het project lokale bewoners toegang tot technologie en kennis doordat SIFCA technische assistentie levert aan partners in de waardeketen.
De misstanden die in het artikel aan MOPP worden toegeschreven passen niet binnen de IMVO-richtlijnen van FMO. Om het risico op misstanden te verkleinen heeft FMO, in samenwerking met Proparco, dan ook een onderzoek gedaan naar de milieu en sociale risico’s voorafgaande aan de investering in SIFCA (zoals beschreven in FMO’s duurzaamheidsbeleid6). Vervolgens is een milieu en sociaal actieplan ontwikkeld.
Ik heb van FMO begrepen dat de signalen vanuit de media en het maatschappelijke middenveld worden meegenomen in een onafhankelijk onderzoek naar de status van de uitvoering van het milieu en sociale actieplan op MOPP, dat aankomend najaar wordt uitgevoerd. Verder heeft FMO naar aanleiding van de signalen navraag gedaan bij SIFCA. Op basis van de informatie die FMO heeft ontvangen kunnen er geen nieuwe conclusies worden getrokken met betrekking tot milieu en sociale risico’s en het actieplan, het onafhankelijke onderzoek kan hier eventueel wel aanleiding toe geven.
Worden er op de plantages van MOPP pesticiden gebruikt die in Nederland verboden zijn?
FMO verwacht van haar klanten dat zij de lokale wetgeving toepassen en geen pesticide gebruiken die onder de categorie Ia en Ib vallen van de classificatielijst van de Wereldgezondheidsorganisatie.7 Deze aanwijzing komt voort uit de IFC Performance Standards, de internationale IMVO-richtlijnen zijn die de meeste ontwikkelingsbanken hanteren. SIFCA heeft FMO laten weten conform deze aanwijzing te opereren, het onafhankelijk onderzoek zal nagaan of deze claim kan worden bevestigd.
De Nederlandse wet is niet van toepassing op bedrijven die FMO financiert en die niet op de Nederlandse markt actief zijn.
Klopt het dat het moederbedrijf van de MOPP, SIFCA, financiering heeft gekregen van FMO? Om hoeveel financiering gaat dit? Welke vorm had de financiering? Hoeveel van deze financiering is terechtgekomen bij de MOPP?
FMO heeft een lening van EUR 35 miljoen verstrekt aan SIFCA, voor meerdere onderdelen van de SIFCA-groep in West-Afrika. Het milieu en sociaal actieplan is van toepassing op zowel SIFCA als op haar dochterondernemingen (inclusief MOPP), er is namelijk bij zowel SIFCA als haar dochterondernemingen veel verbetering te boeken op het gebied van IMVO (zo blijkt uit de due diligence die is uitgevoerd voorafgaande aan de investering). Ongeveer een zesde van deze lening is bedoeld voor MOPP.
Hoe kan het dat FMO deze financiering heeft toegezegd ondanks jarenlange kritiek van NGO’s op de omstandigheden op de MOPP?
Voorafgaande aan de investering is een uitgebreid onderzoek gedaan naar de milieu en sociale risico’s. Tijdens dit onderzoek is de kritiek van NGO’s op MOPP meegenomen. Dit heeft er mede toe geleid dat de investering als risico A is gecategoriseerd (de hoogste risicocategorie) en dat FMO en SIFCA afspraken hebben gemaakt over de acties die nodig zijn om aan FMO’s milieu en sociale standaarden te voldoen. Deze afspraken zijn van toepassing op de gehele SIFCA-groep, inclusief MOPP, en hebben als doel om de milieu en sociale risico’s te minimaliseren en de ontwikkelingsimpact (zoals in het antwoord op vraag 12 geformuleerd) te maximaliseren.
Welke voorwaarden zijn er gesteld aan de financiering die SIFCA ontving van FMO? Is er naar uw mening voldaan aan deze voorwaarden?
Ik heb van FMO begrepen dat het aannemen van het milieu en sociaal actieplan een voorwaarde is geweest om financiering te verschaffen aan SIFCA. Het actieplan is daarom onderdeel van het financieringscontract dat FMO en Proparco in 2018 met SIFCA hebben afgesloten (zie ook het antwoord op vraag 12). Dit actieplan is gebaseerd op de IFC Performance Standards en bevat onder andere afspraken met betrekking tot het tegengaan van ontbossing, het voorkomen van landrechtenschendingen en het voorkomen van ontoereikende werkomstandigheden. De vooraf geïdentificeerde milieu en sociale risico’s kunnen door het actieplan worden gemitigeerd en zodoende is voldaan aan de IMVO-voorwaarde om financiering te krijgen van Proparco en FMO. Het plan heeft uiteindelijk als doel dat alle dochtermaatschappijen van SIFCA uniforme IMVO-standaarden hanteren die in lijn zijn met internationaal geaccepteerde normen. Daarmee kan SIFCA een demonstratie-effect bewerkstelligen richting andere agrarische bedrijven in West-Afrika.
SIFCA werkt momenteel aan de uitvoering van het plan. Belangrijke eerste stappen die SIFCA met betrekking tot MOPP heeft gezet zijn: (i) uitbreiding van het team dat de milieu en sociale risico’s beheerst, (ii) het verbeteren van het personeelsbeleid en (iii) de oprichting van een stakeholderplatform gericht op het lokale maatschappelijke middenveld. De stappen uit het actieplan worden gevolgd door FMO en Proparco. Uit de continue monitoring blijkt dat de uitvoering van het verbeterplan op onderdelen vertraging oploopt; dit baart zorgen. Daarom bespreken FMO en Proparco de mogelijkheid om dit jaar nog versneld actie te ondernemen. Het onafhankelijke onderzoek dat in het najaar wordt uitgevoerd (zie vraag 12) zal FMO en Proparco helpen om een inschatting te maken van de huidige stand van zaken, tekst en uitleg te vragen en actie te ondernemen.
Klopt het dat de MOPP ook lid wil worden van de RSPO? Loopt er al een toelatingsprocedure? Zo ja, in welk stadium bevindt de procedure zich? Bent u bereid er bij de RSPO op aan te dringen om de MOPP niet toe te laten? Waarom wel of niet?
Ik heb van FMO begrepen dat de inzet van SIFCA om haar activiteiten naar internationaal erkende milieu en sociale standaarden te tillen en aan te sluiten bij de RSPO een belangrijke reden was voor FMO en Proparco om financiering te verschaffen. SIFCA zet momenteel de benodigde stappen om RSPO-certificering te krijgen (waaronder door middel van het aanpassen van sociaal en milieubeleid, procedures en management). Doel van SIFCA is om voor het einde van 2021 lid te worden van RSPO, zodat binnen 5 jaar begonnen kan worden met het certificeren van de palmolietak van de SIFCA-groep door RSPO. SIFCA heeft daartoe onlangs een lidmaatschapsaanvraag ingediend. Mocht SIFCA op termijn de RSPO-certificering ontvangen, dan is dat een bewijs dat het bedrijf haar IMVO-standaarden sterk heeft verbeterd. Daarnaast zal RSPO toezien op de naleving van de RSPO-vereisten.
Zoals in vraag 2 is aangegeven is RSPO een initiatief van de private sector, overheden zijn niet betrokken bij of lid van RSPO. Daarom zal ik mij niet mengen in de RSPO-certificering van SIFCA.
Is FMO inmiddels in gesprek getreden met de MOPP en Milieudefensie? Wat kwam er uit deze gesprekken?
FMO is in een continue dialoog met het maatschappelijk middenveld en haar klanten. Hierbij worden ook zorgelijke ontwikkelingen in relatie tot haar investeringen besproken. Zo ook met Milieudefensie, onder meer over de investering in SIFCA, en met SIFCA, naar aanleiding van de publicatie over MOPP in Liberia (zie ook vraag 12). Deze gesprekken zijn nuttig voor FMO voor het monitoren en waar nodig bijstellen van de lopende investering. En ze leveren soms input op voor aanpassingen in FMO’s beleid op het gebeid van IMVO.
Hoe kan het dat dit het zoveelste bedrijf is waar FMO roekeloos financiering aan verleent, waarna er ernstige misstanden worden geconstateerd?
Zoals onder andere blijkt uit de antwoorden op vragen 12 tot en met 18, verleent FMO niet roekeloos financiering aan bedrijven. FMO opereert in complexe omstandigheden en in fragiele omgevingen met veel IMVO-gerelateerde uitdagingen. In dergelijke omgevingen zijn vaak niet of nauwelijks commerciële banken actief en zijn IMVO-standaarden veelal bedroevend laag. Dit is ook het geval in Liberia. Op deze plekken ontstaat duurzame bedrijvigheid niet of nauwelijks zonder partijen zoals FMO en zijn verbeteringen in de IMVO-omstandigheden vaak het hardst nodig. De keerzijde van investeren in deze context is dat de kans op incidenten en zelfs misstanden er reëel is. Inzet, en dus ook inschatting, vooraf moet zijn of het lukt deze kans te verkleinen door te investeren. Daarbij is elke misstand er één te veel, die zoveel mogelijk moet worden voorkomen.
Uit de FMO evaluatie blijkt dat FMO als leidend wordt gezien op het gebied van IMVO, dat FMO’s capaciteit op IMVO gebied een belangrijke meerwaarde is ten opzichte van andere ontwikkelingsbanken en dat FMO juist het verbeteren van de IMVO-omstandigheden als een mogelijkheid ziet om ontwikkelingsimpact te bewerkstelligen. Tegelijkertijd erkent het kabinet dat gezien het mandaat van FMO en de soms zeer complexe omstandigheden waarin FMO actief is, incidenten helaas niet altijd volledig te voorkomen zijn. Ook kan het kabinet zich voorstellen dat onder sommige omstandigheden FMO onvoldoende toegerust of niet in de juiste positie is om een significante bijdrage te kunnen leveren aan de verbetering van lokale omstandigheden. Er zit daarmee een grens aan de omstandigheden waar FMO actief kan zijn. Bepaalde omstandigheden zoals zwakte van lokale instituties, corruptie en complexe veiligheidssituaties liggen immers buiten de controle en het mandaat van FMO. Dit onderwerpen is dan ook onderdeel van de strategische dialoog tussen het kabinet en FMO. Hierbij wordt ook gekeken hoe scherper bepaald kan worden welke randvoorwaarden nodig zijn voor succes en onder welke omstandigheden de risico’s te groot zijn. Graag verwijs ik ook naar de kabinetsreactie op de FMO-evaluatie (Kamerstuk 34 952, nr. 130).8
Erkent u dat er klaarblijkelijk grote problemen zitten in de IMVO-analyses die door FMO worden uitgevoerd alvorens het toezeggen van financiering? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden, gevolgd door een toelichting?
Nee. Wel blijkt uit de FMO-evaluatie dat er ruimte is voor verdere verbeteringen (zie voor meer informatie Kamerstuk 34 952, nr. 130).9 Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op de vorige vraag.
Past dit bij het aangescherpte IMVO-beleid voor staatsdeelnemingen dat in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2019 werd aangekondigd? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden, gevolgd door een toelichting?
Ja. De IMVO-analyses die door FMO worden uitgevoerd passen bij het aangescherpte MVO-beleid voor staatsdeelnemingen. Als aandeelhouder verwacht de staat dat de staatsdeelnemingen een voorbeeldfunctie vervullen in hun eigen sector bij het nemen van hun verantwoordelijkheid voor mens, maatschappij en milieu, voor zover deze worden beïnvloed door de bedrijfsactiviteiten. Uit de evaluatie van FMO komt naar voren dat FMO binnen dit kader opereert, zie ook het antwoord op vraag 19 en 20.
Wat bedoelt FMO met de uitspraak dat «elk verhaal meerdere perspectieven heeft en de realiteit soms anders is dan op papier»? Op welke manier hebben de misstanden bij MOPP meerdere perspectieven volgens FMO? Bent u het eens met deze uitspraak?
Ik heb van FMO begrepen dat het elke misstand, en vermoeden daarvan, serieus neemt. Bij de beoordeling hiervan en bij het bepalen van de mogelijke vervolgstappen neemt FMO alle perspectieven mee en probeert het zich een zo volledig mogelijk beeld te vormen van de situatie. Daarbij worden onder andere de perspectieven en signalen van de klant en het lokale maatschappelijk middenveld meegenomen. Ook bij de activiteiten van MOPP zijn er meerdere perspectieven, onder andere die van de klant, haar medewerkers en omwonenden.
Hoelang geleden is het verbeterplan door SIFCA opgesteld? Waarom is er sindsdien zo weinig van terecht gekomen? Welke sancties heeft SIFCA opgelegd gekregen voor het tot nu toe niet voldoende uitvoeren van het verbeterplan?
Zie het antwoord op vraag 16.
Waarop baseert FMO het vertrouwen dat het heeft dat SIFCA het verbeterplan nu wel zal gaan implementeren?
Zie het antwoord op vraag 16.
Deelt u de mening dat als het journalistieke werk van het FD de misstanden bij deze palmolieplantages niet boven tafel had gekregen, de plantages dit soort praktijken nog jarenlang ongestoord voort zouden kunnen zetten?
Ik heb van FMO begrepen dat het zelf in een vroeg stadium tekortkomingen van de klant opmerkte, waaronder de vertraging bij de uitvoering van een aantal elementen van het actieplan. Over deze, en vergelijkbare, IMVO-issues heeft FMO gerapporteerd in haar jaarverslag in 2019. Hierbij is een balans gevonden tussen transparantie en afspraken over bedrijfsvertrouwelijkheid, door dit geanonimiseerd in het jaarverslag op te nemen. Het Ministerie van Buitenlandse zaken is met FMO in gesprek hoe FMO nog beter invulling kan geven aan transparantie met betrekking tot IMVO.
Ik deel de mening niet dat misstanden ongestoord voortgezet worden zolang er geen aandacht is van de media. Deze casus laat zien dat FMO zichzelf in een vroeg stadium informeert en actie onderneemt, onder meer door het opstellen van, en het toezien op, het milieu en sociaal actieplan).10
Waarom heeft FMO de misstanden zelf niet opgemerkt? De hoeveelste zaak is dit waarbij journalistiek speurwerk ervoor zorgt dat misstanden openbaar worden gemaakt, terwijl FMO niks doorhad of niks communiceerde?
Zie antwoord vraag 25.
Hoeveel van dit soort zaken moeten er nog volgen voordat het beleid bij FMO echt op de schop gaat?
FMO heeft de afgelopen jaren het beleid ten aanzien van IMVO aanzienlijk verbeterd, mede door het betrekken van het maatschappelijk middenveld door middel van consultatierondes. De onafhankelijke evaluator die recent FMO heeft geëvalueerd heeft vastgesteld dat FMO door deze verbeteringen op dit moment een leidende ontwikkelingsbank is op het gebied van IMVO. Tegelijkertijd blijkt uit de FMO-evaluatie dat er ruimte is voor verdere verbetering van het IMVO-beleid (zie Kamerstuk 34 952, nr. 130).11
Het kabinet verwacht van FMO dat incidenten goed worden onderzocht – wanneer nodig onafhankelijk – en een grondoorzakenanalyse wordt gemaakt bij ernstige incidenten. Daarnaast verwacht het kabinet van FMO dat het een lerende organisatie is die haar beleid aanpast aan de hand van geleerde lessen en de meest recente informatie.
In voorbereiding op haar 2030 strategie consulteert FMO het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden. In de dialoog tussen de staat en FMO gaat het daarbij onder meer over de vraag hoe FMO verantwoord kan investeren in fragiele staten. Daar is de nood het hoogst, maar zijn ook de risico’s groot. Al deze dialogen kunnen leiden tot verdere aanpassingen van het beleid van FMO.
Bent u het eens met de uitspraak van FMO dat «het verbeteren van omstandigheden in landen zoals Liberia een zaak van de lange adem is»? Wat is uw advies aan de bewoners van deze landen, wiens mensen- en arbeidsrechten en recht op een gezond leefmilieu stelselmatig geschonden worden met financiering van de Nederlandse overheid? Moeten zij die lange adem volgens u en FMO maar gewoon uitzitten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 19, opereert FMO in fragiele en complexe situaties en omstandigheden. Op deze plekken ontstaat duurzame bedrijvigheid niet of nauwelijks zonder partijen zoals FMO en zijn verbeteringen in de IMVO-omstandigheden vaak het hardst nodig. Deze duurzame bedrijvigheid is in het belang van de bewoners van deze landen, omdat ze lokale economische groei koppelt aan een gezond leefmilieu en verbeterde arbeidsrechten. Helaas kosten deze verbeteringen tijd en betrokkenheid is nodig van alle betrokkenen, lokaal en internationaal, publiek en privaat.
Dit laat onverlet dat de stappen uit de milieu en sociale actieplannen ter verbetering van de IMVO-omstandigheden zo snel mogelijk dienen te worden gezet. De aanbevelingen uit de FMO-evaluatie kunnen FMO helpen om de actieplannen sneller te implementeren (zie Kamerstuk 34 952, nr. 130).12
Waarom zorgt FMO er niet voor dat er vanaf het begin al toereikende en bindende hervormingsvoorwaarden worden gesteld aan de financiering, met streng toezicht en handhavings- en monitoringsmechanismen, zodat die adem niet zo lang hoeft te duren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 16 is het milieu en sociaal actieplan onderdeel van de contractuele verplichtingen tussen FMO en haar klant, waar actief op wordt gestuurd en toegezien. Het is van belang dat de stappen uit dit plan zo snel mogelijk worden gezet, zodat nadelige gevolgen voor de lokale bevolking en het milieu zo veel mogelijk worden voorkomen en de positieve impact wordt gemaximaliseerd. Ik verwacht van FMO dat het blijft investeren in de benodigde expertise om haar IMVO-beleid en de uitvoering ervan verder te optimaliseren, waardoor het effectiever wordt in het ondersteunen en sneller in beweging krijgen van haar klanten.
Importeert Nederland ook palmolie dat van Golden Veroleum of de MOPP komt? Zo ja, hoeveel?
De Nederlandse overheid beschikt niet over handelscijfers op bedrijfsniveau. Het ministerie baseert zich op handelscijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) die geaggregeerde handelsvolumes tussen landen weergeeft. Ik heb van FMO begrepen dat SIFCA voornamelijk voor de West-Afrikaanse markt produceert, waardoor de kans klein is dat Nederland palmolie importeert van MOPP. De focus op de lokale markt is een van de redenen geweest voor FMO om te investeren in SIFCA, omdat dit de afhankelijkheid van internationale markten verkleint.
Wat is het aandeel van Nederland in de Liberiaanse export van palmolie?
Uit cijfers van het CBS blijkt dat Nederland vrijwel geen palmolie uit Liberia importeert. In de periode van 2010 tot 2020 heeft Nederland alleen in 2011 palmolie geïmporteerd (voor 840.000 euro) en in 2020, op basis van voorlopige cijfers, voor 2.000 euro.
89% van de Nederlandse palmolie-import is RSPO gecertificeerd. Dit betekent dat door een auditor is gecheckt of een bedrijf dat palmolie produceert aan bepaalde, in dit geval RSPO, standaarden voldoet.
RSPO is een van de hoogste standaarden voor duurzame palmolie. RSPO is echter geen heilige graal, ook bij RSPO leden komen misstanden voor. Binnen RSPO bestaan klachtenmechanismes om deze misstanden aan de kaak te stellen en er wordt blijvend gewerkt aan verbetering van de standaard.
Zoals ook in antwoord op vraag 3 gesteld, is RSPO-certificering alleen niet voldoende, en wordt meer verwacht van bedrijven op het gebied van gepaste zorgvuldigheid. Daarbij wordt nogmaals opgemerkt dat de palmolie die geproduceerd wordt door Golden Veroleum niet als RSPO-gecertificeerde palmolie verkocht wordt en dus niet onder de 89% valt die het kabinet eerder heeft gecommuniceerd.
Klopt het dat u meermaals heeft beweerd dat 89% van de in Nederland verwerkte palmolie duurzaam is omdat het RSPO-gecertificeerd is? Blijft u bij de bewering dat RSPO-gecertificeerde palmolie duurzaam is? Zo ja, hoe verklaart u de beschuldigingen van landroof, ontbossing en mensenrechtenschendingen aan het adres van RSPO-leden?
Zie antwoord vraag 31.
Herinnert u zich dat u certificeringssystemen keer op keer verdedigde met de bewering dat duurzaamheid op vrijwillige basis veel betere resultaten kan bereiken dan bindende duurzaamheidsdoelstellingen? Gelooft u dit na de vele misstanden die in het afgelopen jaren zijn geconstateerd bij bedrijven die lid zijn van onder andere de RSPO nog steeds? Kunt u dit toelichten?
Verduurzaming is een proces van continue verbeteringen. Certificering is een van de middelen die tot verbetering kan leiden. Maar het is niet dé oplossing voor alle problemen. Al was het maar door de relatief beperkte Nederlandse markt en volume. Als Nederlandse overheid zetten wij in op verschillende dynamieken en oplossingsrichtingen.
Met de evaluatie van het IMVO-beleid in 2020 is vastgesteld dat het huidige, vrijwillige IMVO-beleid onvoldoende effectief is geweest en dat vernieuwing nodig is (Kamerstuk 26 485, nr. 337).13 Daarom zet het kabinet nu in op een doordachte mix van IMVO-maatregelen met als kernelement een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau. Voor de beïnvloeding van het aanstaande, wetgevende Commissievoorstel werkt het kabinet momenteel bouwstenen uit. De Europese Commissie komt dit najaar met een wetgevend voorstel op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur, inclusief een gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Mocht blijken dat een effectief en uitvoerbaar voorstel Europees niet van de grond komt, dan liggen bouwstenen klaar voor de invoering van nationale bindende maatregelen. Tevens komt de Commissie dit najaar met een wetgevend voorstel gericht op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie.
Kunt u bevestigen dat alle staatsdeelnemingen, inclusief FMO, is gevraagd om drie tot zes concrete doelstellingen te formuleren op het gebied van de thema’s mensenrechten, veilige werkomgeving, klimaat en milieu en financiële transparantie en anti-corruptie, zoals aangekondigd in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2019?
Ja dat klopt. Deze doelstellingen zijn gepresenteerd in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2020.
Hoe kan het dat in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020 vinkjes staan bij alle internationale richtlijnen (de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, UN Global Compact, UN Guiding Principles on Business and Human Rights, Corporate Governance Code, Transparantie-benchmark, GRI-standaard, en UN Guiding Principles Reporting Framework) terwijl FMO grove schendingen van basisrechten mede mogelijk maakt, wat o.a. besproken is tijdens het AO Staatsdeelnemingen van 2 februari 2021?
Als aandeelhouder verwacht de staat dat de staatsdeelnemingen een voorbeeldfunctie vervullen in hun eigen sector bij het nemen van hun verantwoordelijkheid voor mens, maatschappij en milieu voor zover deze worden beïnvloed door de bedrijfsactiviteiten. Daarom wordt van staatsdeelnemingen verwacht dat ze zoveel mogelijk (blijven) aansluiten bij de genoemde internationale richtlijnen ten aanzien van (i) het opstellen en implementeren van MVO-beleid en (ii) transparantie en rapportage. FMO onderschrijft alle genoemde richtlijnen. De recente evaluatie van FMO concludeert dat FMO voldoet aan deze verwachting (zie ook het antwoord op vraag 19).
Vindt u het logisch dat FMO in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020 een vinkje krijgt voor UN Global Compact, wat een wereldwijd duurzaamheidsinitiatief is dat oproept om strategieën en activiteiten af te stemmen op wereldwijde principes voor mensenrechten, arbeid, milieu en anti-corruptie, terwijl in dit jaarverslag ook staat dat FMO geen officiële deelnemer is van het UN Global Compact? Kunt u antwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Het klopt dat FMO geen officiële deelnemer van de UN Global Compact is. Zoals echter staat aangegeven in het jaarverslag, onderschrijft FMO de 10 onderliggende principes van de UN Global Compact in haar beleidsdocumenten en handelt zij in lijn met deze principes. Om die reden is in het jaarverslag (tabel 4.13) opgenomen dat FMO de richtlijnen van de UN Global Compact naleeft.
Hoe kan het dat in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020 deze conclusie wordt getrokken over FMO: «Ten aanzien van haar diensten en producten onderschrijft en handelt FMO naar internationaal geaccepteerde conventies, principes en standaarden voor impact en risicomanagement met betrekking tot milieu, maatschappij en bestuur («ESG»)», terwijl FMO grove misstanden op palmolieplantages mede mogelijk maakt?
FMO onderschrijft en handelt naar internationaal geaccepteerde conventies, principes en standaarden voor impact en risicomanagement met betrekking tot milieu, maatschappij en bestuur (ESG). Hierbij geldt echter, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 19, dat dit geen garantie is dat misstanden op palmolieplantages worden voorkomen.
Klopt het dat FMO zichzelf maar drie duurzame ontwikkelingsdoelen heeft gesteld, namelijk fatsoenlijke banen en economische groei (SDG 8), minder ongelijkheid (SDG 10) en klimaatverandering aanpakken (SDG 13)?
FMO onderschrijft alle Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) en zet zich in om deze als geheel te bereiken. Het klopt dat FMO’s investeringen en activiteiten het meeste effect hebben op de bovengenoemde drie SDG’s. Om die reden heeft FMO besloten hier strategisch op te sturen door middel van portfoliodoelstellingen. FMO rapporteert ook specifiek over haar inzet ten aanzien van deze SDG’s in bijvoorbeeld haar jaarverslag. Daarnaast hebben FMO’s sectorspecifieke activiteiten ook een aanzienlijke invloed op het behalen van de SDG2, geen honger, onder andere door investeringen in de voedselwaardeketen; SDG5, gendergelijkheid, bijvoorbeeld door leningen specifiek voor vrouwelijke ondernemers te faciliteren; SDG7, betaalbare en duurzame energie, door FMO’s investeringen in duurzame energie opwekking en -transport; en SDG17, partnerschap om de doelen te bereiken, door samen te werken met publieke, private en partijen uit het maatschappelijk middenveld voor het bereiken van de SDG’s.
Bent u het ermee eens dat het mede-financieren van palmolieplantages waar basisrechten worden geschonden en er sprake is van ernstige schade aan de natuur een groot terugkerend probleem is van FMO? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Ja, FMO is betrokken bij de financiering van verschillende palmolieplantages waar schending van rechten aan de hand is of was. Een specifiek terugkerend probleem zijn concessies en landrechten in een situatie met zwakke instituties en onduidelijke vastlegging van dergelijke informatie. FMO wil door middel van haar betrokkenheid juist de omstandigheden op de plantages verbeteren en tegelijkertijd bijdragen aan werkgelegenheid en lokale economische ontwikkeling en zet zich hier actief voor in, maar onder andere door de complexiteit van de lokale politieke economie (bijvoorbeeld met betrekking tot landrechten) is de praktijk weerbarstig. De omstandigheden rondom de PHC plantages in de Democratische Republiek Congo zijn hier een evident en triest voorbeeld van. Deze onderwerpen zijn een onderdeel van de dialoog tussen het kabinet en FMO, waarbij ook maatschappelijke organisaties betrokken worden.
Hoe kan het dat er in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020, niet gereflecteerd wordt op de doelen t.a.v. ernstige misstanden op palmolieplantages?
Het jaarverslag beheer staatsdeelnemingen richt zich op de prestaties en doelstellingen van FMO als geheel. Hierbij wordt niet gereflecteerd op specifieke projecten. In het jaarverslag is wel een (vooruitkijkende) MVO-doelstelling opgenomen ten aanzien van ESG Performance. In het jaarverslag 2021, dat in 2022 gepubliceerd wordt, zal op deze doelstelling gereflecteerd worden. In het eigen jaarverslag van FMO en op haar website is meer informatie te vinden over individuele investeringen.
Bent u het ermee eens dat er op deze manier geen volledig beeld ontstaat van het IMVO-gedrag van FMO? Kunt u reageren met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Ja. Het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen gaat in op de prestaties van de staatsdeelnemingen en geeft een overzicht van hoe de staat zijn rol als aandeelhouder heeft vervuld. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 40, geldt dat dit jaarverslag niet ingaat op specifieke projecten van FMO en dus ook niet op eventuele specifieke IMVO-doelstellingen die bij deze projecten worden gesteld. In het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen wordt wel stilgestaan bij meer algemene MVO-doelstellingen. Daarnaast rapporteert FMO in het eigen jaarverslag meer uitgebreid over het IMVO-beleid en de wijze waarop FMO IMVO-risico’s monitort.
Heeft FMO zichzelf wel doelen gesteld op dit gebied? Zo ja, welke en waarom is er niet op gereflecteerd in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020? Zo nee, waarom niet?
FMO heeft zichzelf op portfolioniveau impactdoelstellingen gesteld, waar het jaarlijks op rapporteert in het jaarverslag.14
Bent u van mening dat het acceptabel is om deze misstanden op dit gebied te negeren? Kunt u reageren met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Nee. Het kabinet negeert geen misstanden en incidenten bij projecten die door FMO zijn gefinancierd. Het kabinet is in continue dialoog met FMO over haar IMVO-beleid, daarbij worden de misstanden en incidenten gebruikt om lessen uit te trekken. Ook verwacht het kabinet (zoals aangegeven in Kamerstuk 34 952, nr. 130) dat FMO een lerende organisatie is, juist als het gaat om incidenten bij projecten. Daarbij verwacht het kabinet dat FMO haar IMVO-beleid en de toepassing daarvan in de financieringsprocessen voortdurend blijft aanpassen naar de laatste ervaringen en inzichten. FMO onderschrijft dit belang en wil hier verder in verbeteren. Dit moet onder meer tot uitdrukking komen in de 2030 strategie die FMO momenteel in overleg met haar belanghebbenden opstelt.
Indien u van mening bent dat dat deze misstanden niet genegeerd zouden mogen worden, bent u dan ook van mening dat FMO zichzelf doelen zou moeten stellen op dit gebied? Kunt u reageren met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Ja. Het kabinet hecht aan FMO’s naleving van internationale IMVO-standaarden en aan een vooruitstrevend IMVO-beleid. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 20 is er ruimte voor verdere verbetering van het IMVO-beleid. Het kabinet onderschrijft de hieraan gerelateerde aanbevelingen uit de FMO-evaluatie en zal er op toezien dat deze worden geadresseerd door FMO (zie voor meer informatie de Kamerstuk 34 952, nr. 130).
Het bericht ‘DNB: Amerikaanse BigTech vormt gevaar voor Europese financiële stabiliteit’ |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «DNB: Amerikaanse BigTech vormt gevaar voor Europese financiële stabiliteit»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van De Nederlandsche Bank (DNB) over de groeiende rol van Amerikaanse BigTech-bedrijven als Google, Amazon, Apple en Facebook in de financiële sector?
Techbedrijven zijn meer en meer aanwezig in de financiële sector. Dit heeft positieve gevolgen, zoals meer gebruiksgemak en efficiëntere dienstenverlening voor consumenten, maar leidt ook tot risico’s. DNB identificeert een aantal van deze risico’s in het rapport «Veranderend landschap, veranderend toezicht», waaraan in het artikel wordt gerefereerd.2 Zo zijn er risico’s voor de verdienmodellen van financiële instellingen en ziet DNB een drietal concentratierisico’s op het gebied van dienstverlening, distributie en data.
Ten aanzien van het risico voor de verdienmodellen van financiële instellingen vind ik het in zijn algemeenheid goed dat financiële instellingen worden uitgedaagd door toegenomen concurrentie. Dit houdt instellingen scherp en zorgt voor meer innovatie en efficiëntie in de sector. Tegelijkertijd vind ik het verstandig dat DNB aangeeft dat het aan de hand van de in dit rapport geschetste scenario’s, instellingen stevig zal uitdagen op hun strategie en de houdbaarheid van hun verdienmodel in het licht van de digitalisering van financiële diensten. Daarnaast deel ik de observaties van DNB ten aanzien van de concentratierisico’s. Techbedrijven kunnen in zeer korte tijd een dominante positie verwerven in een bepaalde sector. Hierdoor kunnen er problemen ontstaan, bijvoorbeeld doordat instellingen en gebruikers «locked-in» raken bij het gebruik van producten van één dienstverlener als gevolg van hoge kosten en andere obstakels bij het overstappen naar een concurrent. Dit geldt ook voor de financiële sector. Hierbij spelen ook de zorgen over de marktmacht van bepaalde grote techbedrijven over verschillende sectoren heen, waardoor zij over steeds meer data beschikken en hiermee in andere sectoren hun marktpositie verder kunnen versterken.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft vorig jaar ook onderzoek gedaan naar de invloed van BigTech in het betalingsverkeer. Hier is uw Kamer eind vorig jaar over geïnformeerd.3 De risico’s in het DNB-rapport komen overeen met de risico’s die naar voren kwamen in het onderzoek van de ACM.
Ziet u ook risico’s in de opkomst van Chinese techbedrijven en een dominante positie van die bedrijven in een nieuwe financiële infrastructuur?
In China hebben grote techbedrijven als Ant Group, WeChat Pay en Tencent een sterke positie in de financiële sector. Zoals door DNB beschreven in het rapport, heeft de sterke binnenlandse positie van deze bedrijven zich echter nog niet vertaald in een grote aanwezigheid in de Europese Unie en Nederland. Voor zover zij hier wel actief zijn, richten deze partijen zich op Chinese toeristen en bieden zij momenteel niet actief diensten aan Europese ingezetenen. Daarnaast lijkt het erop dat de Chinese overheid recentelijk zelf over is gegaan tot het beteugelen van de binnenlandse macht van deze bedrijven, wat kan leiden tot een kleinere invloed van deze techbedrijven in het buitenland.
China voert momenteel een pilot uit met de digitale yuan, of e-cny. Deze pilot is alleen beschikbaar voor binnenlandse gebruikers in bepaalde regio’s in China. Het is niet bekend of de Chinese centrale bank de e-cny ook op grote schaal beschikbaar wilt maken voor buitenlandse gebruikers. In een white paper over de e-cny4 geeft de Chinese centrale bank aan dat de e-cny is ontworpen voor gebruik op de binnenlandse betaalmarkt en dat in de toekomst kan worden bezien hoe de e-cny kan aansluiten bij lopende internationale initiatieven om het internationale betalingsverkeer te verbeteren.
Het is lastig te voorspellen welke bedrijven of valuta in de toekomst een grotere rol zullen krijgen in het internationaal financieel systeem. Momenteel heeft de Amerikaanse dollar een dominante rol in het internationaal financieel systeem. Uit data van het Internationaal Monetair Fonds blijkt dat de yuan 2,45% van de wereldwijde reserve vertegenwoordigt, minder dan de Amerikaanse dollar, euro, pond en yen, en vergelijkbaar met de Canadese dollar.5 Volgens het jaarlijks rapport van de Europese Centrale Bank (ECB) over de internationale rol van de euro6 zijn ca. 50% tot 60% van de buitenlandse reserves, schuld en leningen gedenomineerd in dollar en vindt ruim 40% van de internationale betalingen plaats in dollars. Voor de euro gaat het respectievelijk om 15–25% en 35%. De ECB stelt in het rapport dat het mondiaal gebruik van valuta met name wordt gedreven door economische fundamenten zoals de economische stabiliteit, de omvang van de economie en de liquiditeit van financiële markten, en dat de uitgifte van digitaal centrale bank geld naar verwachting maar een beperkte invloed heeft op de internationale rol van valuta.
Acht u het waarschijnlijk dat China middels financiële innovatie een dominante positie krijgt in het internationale financiële systeem? Kunt u hierbij ook ingaan op de digitale Yuan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u in dit kader de zorgen over mogelijke privacyschending, misbruik van marktmacht en het borgen van een vrij en toegankelijk financieel systeem?
De bescherming van (data)privacy van consumenten is van het grootste belang en in het geval van financiële instellingen onderdeel van een breder begrip van veiligheid en vertrouwen in de financiële sector. Alle bedrijven die in de Europese Unie diensten aanbieden, inclusief Amerikaanse en Chinese partijen, dienen zich daarom te houden aan de geldende regelgeving, waaronder wetgeving ten aanzien van privacy zoals de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Recentelijk zijn er een aantal hoge boetes uitgedeeld aan grote techbedrijven voor het niet naleven van de AVG. De Luxemburgse privacywaakhond heeft bijvoorbeeld onlangs een boete van bijna € 750 miljoen aan Amazon uitgedeeld.7 De Autoriteit Persoonsgegevens heeft daarnaast onlangs het Chinese TikTok beboet voor het overtreden van de AVG.8
Het kabinet deelt de zorgen omtrent de mogelijke concentratie van marktmacht van grote techbedrijven in de financiële sector zoals omschreven in zowel het rapport van DNB, als het rapport van de ACM. Deze zorgen spelen overigens niet alleen in de financiële sector, maar ook in andere sectoren en markten. Sinds 2019 pleit het kabinet daarom voor toevoegingen aan het mededingingsinstrumentarium om met de marktmacht van grote techbedrijven om te kunnen gaan.9 Dit was aanleiding voor het opstellen van een gezamenlijk non-paper met Frankrijk ten aanzien van het aanpakken van te dominante marktposities van digitale platforms.10 De Nederlandse inzet heeft zijn vruchten afgeworpen; op 15 december 2020 heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan voor de Digital Markets Act, waar in het antwoord op vraag 7 nader op in wordt gegaan.
Hoe beoordeelt u de huidige samenwerking tussen financiële toezichthouders, cybersecurity-instellingen, mededingingsautoriteiten en privacywaakhonden? Welke verbeteringen zijn mogelijk en welke wetgeving moet hiervoor aangepast worden?
Het feit dat zowel de ACM, als DNB over dit specifieke onderwerp onderzoeken hebben gepubliceerd laat zien dat dit onderwerp de aandacht heeft van de toezichthouders. De conclusies die zij trekken zijn ook gelijksoortig – beide geven aan noodzaak te zien voor Europese regelgeving, meer samenwerking tussen toezichthouders en zelfs centralisatie van toezichttaken op EU-niveau.
Gezien de grootte van bepaalde techbedrijven en het feit dat zij in de gehele Europese Unie hun diensten aanbieden, vind ik het ook van groot belang dat op Unieniveau wordt gekeken naar de wijze waarop risico’s van techbedrijven voor de financiële sector kunnen worden weggenomen. In dit kader heeft de Europese Commissie een aantal nieuwe wetgevingskaders geïntroduceerd. Allereerst is het Digital Services Act-pakket gepresenteerd.11 Dit pakket bevat meerdere verordeningen om online platformen beter te reguleren. Binnen dit pakket zorgt de Digital Markets Act ervoor dat markten die door grote techbedrijven worden beheerst, competitief en eerlijk blijven. Hierin wordt ook toezicht op deze partijen geregeld, en de samenwerking tussen verschillende EU-lidstaten op dit gebied. Zoals eerder aangegeven in het BNC-fiche over dit pakket, is het kabinet positief over dit pakket.12 Het kabinet blijft zich in de onderhandelingen inzetten voor zo effectief mogelijke regulering. Zo werd recent nog een non-paper samen met Frankrijk en Duitsland gepubliceerd over het bestendigen van de Digital Markets Act.13
Ten aanzien van de financiële sector heeft de Commissie, als onderdeel van het Digital Finance-pakket, onder andere een Verordeningsvoorstel voor digitale operationele weerbaarheid in de financiële sector gepubliceerd (DORA).14 Hierin zijn onder meer regels opgenomen ter beheersing van eventuele financiële stabiliteitsrisico’s die voortkomen uit het uitbesteden van belangrijke ICT-processen aan derde dienstverleners, en is er een «oversight framework» voorgesteld waarbij de Europese Toezichthoudende Autoriteiten een mandaat krijgen om te interacteren met grote kritieke derde dienstverleners, waaronder een aantal techbedrijven. Daarnaast heeft de Commissie in de Retail Payments-strategie aangegeven dat, met het oog op de herziening van de betaaldienstenrichtlijn in 2022, onderzocht wordt of bepaalde niet-gereguleerde (technische) dienstverleners onder toezicht zouden moeten vallen, en of er noodzaak is om nieuwe regelgeving te introduceren om de toegang tot technische betaalinfrastructuren, zoals NFC-chips in telefoons, beter te regelen.15 Hierbij geeft de Commissie ook aan specifiek te gaan kijken naar de samenwerking in het toezicht in het betalingsverkeer. In reactie op het eerdergenoemde ACM-onderzoek heb ik tevens aan uw Kamer aangegeven dat er in de nationale evaluatie van de implementatie van de herziene betaaldienstenrichtlijn (PSD2) ook aandacht zal zijn voor deze aspecten. Tenslotte is er in het voorstel voor een Verordening voor markten in crypto-activa (MiCA) aandacht voor zogenaamde stablecoins, waaronder bijvoorbeeld Diem (waar Facebook bij betrokken is).16 Zoals aangegeven in de BNC-fiches over de eerdergenoemde voorstellen, is het kabinet ook positief over deze beleidsvoornemens.17
Deelt u de analyse dat er een gezamenlijk beleid moet komen, waarin het toezicht op techbedrijven geregeld is? Welke stappen moeten hiervoor op nationaal en Europees niveau genomen worden?
Zie antwoord vraag 6.
Staan buitenlandse techbedrijven volgens u onder voldoende financieel toezicht? Bent u het eens dat de Europese bankenautoriteit een centrale rol moet spelen bij het toezicht op partijen die buiten het financieel toezicht staan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 en 7, wordt er momenteel op EU-niveau gewerkt aan aanpassingen in regelgeving en toezicht. Het kabinet is, zoals beschreven in de bijbehorende BNC-fiches, voorstander van deze beleidsvoornemens, omdat het kabinet het met de Commissie eens is dat er op het gebied van operationele weerbaarheid en het betalingsverkeer een risico is dat er onvoldoende toezicht is op techbedrijven.
Het kabinet is van mening dat, waar dit een toegevoegde waarde heeft en dit effectiever en efficiënter is dan op nationaal niveau, meer financiële toezichttaken op EU-niveau belegd kunnen worden. Het hangt hierbij af van de specifieke onderliggende regelgeving en toezichttaken of dit dan bij de Europese Bankautoriteit zou moeten worden belegd, of bij één van de andere Europese Toezichthoudende Autoriteiten of de ECB.
Deelt u de opvatting dat technologische innovatie ook kansen biedt voor de financiële sector? Welke nationale en Europese wet- en regelgeving staat hierbij nog in de weg? Kunt u hierbij ook ingaan op privacywetgeving?
Ik ben ook van mening dat technologische innovatie kansen biedt voor de financiële sector. Om deze reden heb ik, samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, in 2020 het FinTech-actieplan opgesteld, met daarin allerlei beleidsmaatregelen om technologische innovatie in de financiële sector op een verantwoorde wijze aan te jagen en de Nederlandse FinTechsector te helpen ontwikkelen.18 Ook de toezichthouders hebben aandacht voor technologische ontwikkeling. Via programma’s als het iForum, de Innovationhub en Maatwerk voor Innovatie werken zij samen met de sector om te kijken waar er, binnen de grenzen van de regelgeving, verder geïnnoveerd kan worden.
Voorafgaand aan het opstellen van het FinTech-actieplan heb ik onderzoek laten doen naar de Nederlandse FinTech-sector. Uit deze FinTech Census19 bleek dat Nederland goed op de kaart staat als FinTechland. Gevraagd naar welke mogelijke belemmeringen FinTechbedrijven zien, wordt met name de AVG genoemd, en in mindere mate wetgeving ten aanzien van tegengaan van witwassen en het financieren van terrorisme en het beleid ten aanzien van beloningen. Hoewel het kabinet begrijpt dat deze regels als belemmerend ervaren kunnen worden als het gaat om innovatie, gaat het hier om onderwerpen die dermate belangrijk zijn voor de maatschappij dat het belang van innovatie hieraan nevengeschikt kan zijn.
Hoe kijkt u aan tegen de houdbaarheid van het huidige verdienmodel van banken? Deelt u de analyse dat banken drastisch moeten innoveren om te overleven?
Ik vind een weerbaar verdienmodel voor banken van belang. Onder meer omdat dit noodzakelijk is voor de opbouw van buffers, waarmee banken tegen een stoot kunnen in slechtere tijden. Dit komt ook de soliditeit van het financieel stelsel als geheel ten goede. De markt voor bancaire activiteiten wordt echter uitdagender. Nederlandse banken zijn voor een groot deel van hun inkomsten afhankelijk van de rente-inkomsten. DNB geeft in het jaarverslag over 202020 aan dat het voor banken een forse uitdaging is om lagere rente-inkomsten te compenseren.
Onder meer door de lage rente staan de rente-inkomsten van banken onder druk. Banken lenen namelijk zowel geld in als uit: zij streven ernaar om daarbij hun rentemarge, het tariefverschil tussen in- en uitleenrentes, op peil te houden. Door de lage rente is het voor banken lastig om die daling volledig door te rekenen in hun depositotarieven, omdat deze dan negatief zouden worden. Vooral banken die sterk afhankelijk zijn van hun rentemarge zullen dit voelen in hun winsten. Die banken zullen dan mogelijk op zoek gaan naar andere inkomstenbronnen of moeten kosten gaan besparen. Innovatie kan hierbij een belangrijke rol spelen.
Kunt u een appreciatie geven op het rapport van DNB «Veranderend landschap, veranderend toezicht. Ontwikkelingen in de relatie tussen BigTechs en financiële instellingen»?2 Kunt u daarbij specifiek ingaan op de vier scenario’s die geschetst worden voor de relatie tussen BigTechs en financiële instellingen?
Het rapport van DNB biedt een nuttig denkkader voor de implicaties van de toenemende rol van techbedrijven op de Nederlandse bank- en verzekeringsmarkt en voor het toezicht op de financiële sector. Hoewel in de Europese financiële sector techbedrijven wortel hebben geschoten in met name het cloudgebruik en bij het mobiel betalen, laat het rapport zien dat in andere jurisdicties de reikwijdte van techbedrijven in de financiële sector al groter is.
Het rapport geeft aan de hand van een viertal scenario’s inzicht in de ontwikkelingen die ons mogelijk te wachten staan. Het rapport laat zien dat alle scenario’s kansen en risico’s met zich meebrengen. Mijn inschatting is dat scenario 4 («traditional finance») het meest aansluit bij de huidige situatie. De winstgevendheid van banken en verzekeraars staat onder druk en de innovatie is in Europa nog relatief beperkt, zoals ik hiervoor al constateerde.
De ordening van de financiële sector wordt in sterke mate gestuurd door regulering. Er zijn grote publieke belangen die geborgd moeten worden, zoals financiële stabiliteit, consumentenbescherming en privacy. Het is aan wetgevers en toezichthouders om er ook bij een veranderend landschap voor te zorgen dat deze publieke belangen geborgd blijven. Vanuit publieke belangen geredeneerd, zowel vanuit het perspectief van dienstverlening naar klanten, als voor de financiële stabiliteit, is meer dynamiek wenselijk, mits onder de juiste randvoorwaarden. Techbedrijven kunnen een leidende rol innemen om te zorgen voor die dynamiek (conform scenario 3), maar die kan ook uit de financiële sector zelf komen (conform scenario 1), of een combinatie van beiden (conform scenario 2). Afhankelijk van de keuzes die zowel de financiële sector als techbedrijven op dit vlak maken, zal ik, in samenwerking met de toezichthouders en gesteund door de initiatieven in Europees verband, mij inzetten om potentiële negatieve gevolgen die met de verschillende scenario’s gepaard gaan te mitigeren.
Het bericht ‘Kaag wilde Kamer informeren over fraudemelding bij stichting, ambtenaren hielden brief tegen’. |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kaag wilde Kamer informeren over fraudemelding bij stichting, ambtenaren hielden brief tegen»?1
Ja.
Is het juist dat topambtenaren op het Ministerie van Buitenlandse Zaken hebben verhinderd dat u de Tweede Kamer tijdig, volledig en transparant zou informeren over een situatie waarin er een gerede verdenking was van fraude met subsidie aan Stichting Mayday Rescue?
Nee. Het geven van informatie en adviezen maakt deel uit van de werkzaamheden van ambtenaren. Het advies van mijn ambtenaren was, conform staand beleid (zie hierna), de Kamer niet in te lichten op basis van vermoedens, maar eerst het onafhankelijke onderzoek af te wachten om a) het onderzoek ongestoord plaats te laten vinden en b) om te voorkomen dat de betreffende organisatie mogelijk ten onrechte schade werd toegebracht. Dit advies, dat was afgestemd met de juridische dienst van het ministerie, heb ik opgevolgd en op basis daarvan heb ik destijds besloten niet over te gaan tot het (tussentijds) informeren van de Kamer.
Het advies sluit aan op de Nota Beheer en Toezicht uit 1998. Deze Nota stelt dat uitsluitend bewezen malversaties aan de Kamer worden gemeld. Dat gebeurt jaarlijks via een bijlage bij het departementaal jaarverslag waarin een overzicht van de bewezen malversaties wordt gegeven. Tevens wordt een numerieke telling opgenomen over het totaal aantal ontvangen vermoedens, de niet bewezen vermoedens en vermoedens die nog in onderzoek zijn (inclusief het jaar van oorsprong).
Het ministerie hanteert een set van beheersmaatregelen die robuust en proportioneel is. Deze maatregelen richten zich op de beoordeling vooraf van onder meer de uitvoeringscapaciteit van de partnerorganisatie, op de monitoring van de uitvoering (inhoudelijk en financieel) en op de verantwoording achteraf van de gerealiseerde prestaties en de bestede middelen. De financiële voortgangsrapportages zijn bij activiteiten van grote financiële omvang of met extra risico’s voorzien van een controleverklaring van een externe accountant.
De kwaliteit van deze beoordelingswerkzaamheden valt onder de reikwijdte van de onderzoeken die de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer verrichten naar de verantwoording van het ministerie. Overigens heeft de Algemene Rekenkamer in het Verantwoordingsonderzoek 2020 BHOS geconcludeerd dat de eerder geconstateerde onvolkomenheid met betrekking tot de risicoanalyse in beoordelingsmemoranda is opgelost.
Met de beheersmaatregelen worden de risico’s beperkt tot een vooraf acceptabel niveau. Risico’s kunnen echter op voorhand niet altijd worden uitgesloten, zeker niet in fragiele staten. In de afgelopen vijf jaar is gemiddeld 0,12 procent van de officiële ontwikkelingshulp (ODA) vanuit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking onderhevig geweest aan bewezen malversaties.
Wat heeft u in een situatie waarin sprake was van ernstige zorgen over het financiële toezicht en de organisatie, ondernomen om te voorkomen dat ambtenaren passief afwachtten wat er zou gaan gebeuren en actief pogingen in het werk stelden om de Tweede Kamer niet te informeren?
In het najaar van 2019 gaf een accountantskantoor, dat een controle van de boekhouding uitvoerde, aan dat er geen accountantsverklaring kon worden afgegeven omdat geen controle kon worden uitgevoerd in Syrië en omdat enkele transacties onduidelijk waren. Mayday heeft, in nauwe samenspraak met de International Donor Group, waar Nederland destijds deel van uitmaakte, de firma Grant Thornton (GT) verzocht om onderzoek te doen naar de onduidelijke transacties. Nederland is, samen met de andere donoren, actief betrokken geweest bij het opstellen van de Terms of Reference voor dit onderzoek. Aangezien het onderzoek nog liep en er derhalve geen zekerheid bestond over veronderstelde malversaties is de Kamer, conform het staande beleid (zie ook antwoord vraag 2), niet geïnformeerd.
Toen vervolgens in de loop van 2020 uit het GT-onderzoek bleek dat er geen malversatie was vastgesteld, verviel daarmee ook de grond om de Tweede Kamer te informeren.
Deelt u de mening dat wanneer cruciale delen van de boekhouding niet traceerbaar zijn, er alle reden is voor onafhankelijk forensisch vervolgonderzoek, in plaats van fraude derhalve als niet bewezen te achten en de Tweede Kamer daarover niet te informeren?
Het GT-rapport was een onafhankelijk forensisch vervolgonderzoek, en werd uitgevoerd maar aanleiding van vragen voortkomend uit een eerdere accountantscontrole. Het GT-rapport plaatst kritische noten bij de financiële administratie van Mayday, stelt dat de meeste vermeende onregelmatigheden konden worden weerlegd, maar ook dat er geen malversaties zijn vastgesteld.
Zijn er tijdig en daadkrachtig pogingen ondernomen om 3,6 miljoen euro subsidie van Mayday Rescue terug te vorderen, zoals de Auditdienst Rijk adviseerde?
Uit rapportages van Mayday is gebleken dat de gesubsidieerde activiteiten zijn uitgevoerd. Er was derhalve onvoldoende grond om, zoals de Auditdienst Rijk adviseerde, het oorspronkelijk verleende subsidiebedrag geheel terug te vorderen. Op basis van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dienen besluiten proportioneel te zijn; dit geldt ook voor sancties zoals het korten op subsidies. Om die reden is, naar aanleiding van de uit het GT-rapport gebleken administratieve onvolkomenheden en het gebrek aan een accountantsverklaring (waartoe Mayday contractueel verplicht was), besloten om uitsluitend de nog openstaande slotbetaling van EUR 57.435 niet te doen.
Wanneer en op welke wijze werd u geïnformeerd dat uw ambtenaren in Istanbul vergaderden over malversatie met een hulpverleningsorganisatie, met als vergaderpunten het misleiden van de volksvertegenwoordiging en damage control voor de Minister?
Het betrof hier een regulier werkoverleg. Doel van dat ambtelijk overleg was het voorbereiden op verschillende mogelijke financiële, juridische en politieke uitkomsten van het GT-rapport, zodat de benodigde vervolgstappen goed voorbereid waren. Het informeren van de Kamer maakte – ingeval van bewezen malversaties – hier eveneens deel van uit.
Is het u bekend dat de in Amsterdam gevestigde stichting Mayday Rescue vorig jaar in het nieuws kwam vanwege wantoestanden en dat oprichter James Le Mesurier vlak voor zijn dood in november 2019 de donorlanden, waaronder Nederland, over fraude en financiële misstanden heeft geïnformeerd?2
Ja. Dat was mede aanleiding voor het nadere onderzoek door Grant Thornton (zie verder onder vraag 3).
Hoe kijkt u aan tegen een bestuursstijl waarin ambtenaren u zowel actief als lijdelijk tegenwerken in uw voornemen om de Tweede Kamer correct te informeren, terwijl ze buiten uw medeweten om vergaderen over een brisante politieke kwestie inzake de besteding van miljoenen euro’s aan belastinggeld, die uw verantwoordelijkheid voor de volle 100 procent raakt?
Ik distantieer mij van het beeld dat hier wordt opgeroepen. Zie verder onder vragen 2, 3 en 6.
Negatieve spaarrente |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel Beleggersvoorman Paul Koster: «Wettelijk verbod op negatieve spaarrente» in de Telegraaf van 29 april 2021?1
Ja.
Ziet u het risico dat mensen massaal hun geld van de bank halen als de rente op hun spaargeld negatief wordt?
Ik kan mij de zorgen van spaarders over de dalende rente goed voorstellen.
Mensen sparen onder meer voor hun oude dag, of voor hun (klein)kinderen. Voldoende spaarbuffers vormen een belangrijke basis voor huishoudens om financiële zorgen te vermijden. Een negatieve rente is niet iets wat spaarders voor ogen hadden toen zij hun geld ooit naar de bank brachten. De verwachting bij sparen is juist dat een spaarbedrag in de loop van de tijd in waarde groeit of in ieder geval gelijk blijft. We verwachten, met andere woorden, dat sparen loont. Een mogelijke negatieve spaarrente staat daarmee op gespannen voet. Gelukkig is die situatie in Nederland op dit moment voor gewone spaarders niet aan de orde. In mijn brief2 uit 2019 over dit onderwerp refereerde ik al aan de gemiddelde depositowaarde en de mediaan om aan te geven dat de meeste Nederlandse huishoudens geen negatieve rente gerekend wordt: dat is nog steeds het geval. In 2019 betrof de gemiddelde depositowaarde in Nederland € 40.800 en de mediaan lag op een waarde van € 13.900.3
In 2019 heeft DNB op mijn verzoek een analyse gemaakt van de lagerenteomgeving en de gevolgen daarvan voor banken. Ik heb die analyse ook aan uw Kamer gestuurd.4 Daarin heeft DNB ook getracht de gevolgen van een eventuele negatieve spaarrente op de financiële stabiliteit te inventariseren. In de analyse wordt gewezen op het risico dat spaarders hun tegoeden onttrekken of verplaatsen door invoering van negatieve spaarrentes. Als dit in groten getale gebeurt, vormt dit een bedreiging voor de financiële stabiliteit. De effecten van een negatieve rente op de financiële stabiliteit laten zich volgens DNB echter moeilijk kwantificeren. Vooralsnog zijn er geen signalen van een grote uitstroom van deposito's bij Nederlandse banken die negatieve spaarrentes zijn gaan hanteren of hebben aangekondigd dit te gaan doen. Uit beschikbare data blijkt juist dat tegoeden op deposito's de afgelopen jaren significant zijn toegenomen, terwijl de rentes daalden.5
Zoals ik schreef in de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Dijk (CDA)6, heeft DNB laten weten bereid te zijn om op mijn verzoek haar analyse over de renteomgeving en de gevolgen daarvan voor banken te actualiseren. Deze analyse zal ik deze zomer samen met een geactualiseerd internationaal overzicht aan uw Kamer doen toekomen.
Ziet u dat, als dit gebeurt, de financiële stabiliteit van ons bancaire stelsel nog verder onder druk komt te staan?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of u voor een verbod op negatieve rente bent, zoals in België het geval is? Zo nee, wilt u overwegen dan tenminste een verbod uit te vaardigen voor tegoeden lager dan honderdduizend euro?
In mijn eerdergenoemde brief aan uw Kamer schreef ik dat er in België geen sprake is van een verbod op een negatieve rente.7 In de Belgische fiscale wetgeving geldt een vrijstelling in de inkomstenbelasting voor spaardeposito’s die voldoen aan bepaalde voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat aan de houder van een spaardeposito geen debetrente wordt gevraagd. De spaardeposito’s die banken in de praktijk aanbieden aan Belgische klanten voldoen in de meeste gevallen aan deze fiscale voorwaarden. Banken kunnen echter ook (spaar)deposito’s aanbieden die niet aan deze fiscale voorwaarden voldoen.8 Het gaat hier dus niet om een verbod.
Zoals ik hiervoor heb toegelicht hebben veruit de meeste spaarders op dit moment niet te maken met een negatieve rente. Veel banken rekenen pas negatieve rente vanaf een bepaalde drempelwaarde, bijvoorbeeld € 100.000 of € 150.000. Ik heb daarnaast in mijn brief aan uw Kamer van 5 december 2019 genoemd dat mijn indruk is dat Nederlandse banken de nadelen van negatieve rente voor gewone spaarders en de zorgen die hierover leven scherp op het netvlies hebben. Uit hun publieke opmerkingen maakte ik op dat zij niet van plan zijn om in de voorzienbare toekomst over te gaan tot het rekenen van een negatieve rente aan gewone spaarders en dat zij goed oog hebben voor het grote belang van financiële stabiliteit. Mijn beeld is dat dit nog steeds geldt.
Zoals genoemd heeft DNB eind 2019 op mijn verzoek een analyse gemaakt van de lagerenteomgeving en de gevolgen daarvan voor banken. DNB heeft daarin enkele overwegingen geschetst ten aanzien van een verbod op negatieve rente. Een wettelijk verbod kent volgens DNB overwegend nadelen en risico's. Dat neemt niet weg dat ik een negatieve rente voor gewone spaarders zeer ongewenst vind, en het van groot belang vind dat gewone spaarders voldoende mogelijkheden houden om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent. Mochten die mogelijkheden in de toekomst significant worden beperkt dan zal ik het onderwerp opnieuw ter hand nemen, en indien opportuun ook wetgeving overwegen.
Bent u niet bang dat Nederlanders massaal hun geld over de grens gaan brengen als de negatieve rente zich doorzet op lagere hoofdsommen?
In haar eerdergenoemde analyse heeft DNB ook getracht de gevolgen van een eventuele negatieve spaarrente op de financiële stabiliteit te inventariseren. De effecten van een negatieve rente op de financiële stabiliteit laten zich volgens DNB moeilijk kwantificeren. Vooralsnog zijn er geen signalen van een grote uitstroom van deposito’s bij banken die negatieve spaarrentes zijn gaan hanteren of hebben aangekondigd dit te gaan doen. Uit beschikbare data blijkt dat tegoeden op deposito's de afgelopen jaren significant zijn gestegen, terwijl de rentes daalden.9 Uit deze data is geen significante verplaatsing van spaartegoeden naar het buitenland zichtbaar. Het is daarnaast goed om op te merken dat er buiten Nederland ook banken zijn die negatieve rentes in rekening brengen voor vermogende particulieren en bedrijven.
Kunt u aangeven of de betaalde negatieve rente aftrekbaar is voor de inkomsten- en vennootschapsbelasting?
Voor wat betreft het winstregime (in de inkomsten- en vennootschapsbelasting) kan in het algemeen worden opgemerkt dat negatieve rente in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van de winst. Hierdoor is de betaalde negatieve rente op vorderingen in beginsel aftrekbaar bij de bepaling van de fiscale winst. Hetzelfde geldt ook bij het bepalen van het resultaat bij resultaat uit overige werkzaamheden in box 1 van de inkomstenbelasting. Naast de belastingheffing in box 1 over winst uit onderneming (respectievelijk resultaat uit overige werkzaamheden) bestaat er in de inkomstenbelasting ook nog box 3, de forfaitaire vermogensrendementsheffing. In het kader van de berekening van het forfaitaire rendement bestaat geen mogelijkheid tot aftrek van de werkelijk betaalde negatieve rente bij het bepalen van de heffingsgrondslag in box 3. Negatieve rente op spaargeld zal op termijn wel doorwerken in de berekening van het forfaitaire rendementspercentage voor rendementsklasse I (sparen), die namelijk wordt bepaald door de gemiddelde spaarrendementen in de periode juli t-2 tot en met juni t-1.
Realiseert u zich dat de kunstmatig langdurig lage rente spaarders noopt tot het nemen van hogere beleggingsrisico’s?
Ik realiseer me dat gewone spaarders zich zorgen kunnen maken over de dalende rente. Zoals ik hiervoor heb toegelicht, hebben veruit de meeste spaarders op dit moment niet te maken met een negatieve rente. Dat neemt niet weg dat het onwenselijk zou zijn als een langdurig lage rente spaarders ertoe zou bewegen om hogere beleggingsrisico’s te nemen met geld dat zij niet kunnen missen. Sparen is op dit moment voor verreweg de meeste spaarders echter nog steeds een goede manier om met weinig risico een reservepotje op te bouwen. Gebleken is ook dat tegoeden op deposito's de afgelopen jaren zijn toegenomen.10 Gelet op het belang van financiële weerbaarheid zal ik de ontwikkelingen in dit kader nauwkeurig blijven monitoren.
Deelt u de mening dat onze omvangrijke pensioensector door de langdurig lage rente hetzelfde risico loopt, nl. beleggen in risicovolle producten? Heeft u een plan om de reeds zwaar getroffen pensionado's te compenseren hiervoor?
Hoewel de langdurig lage rente ook voor pensioeninstellingen een uitdaging vormt, zijn zij op grond van geldende wetgeving voor hun beleggingen gehouden aan het prudent person-beginsel. Dit betekent dat de activa worden belegd in het langetermijnbelang van de deelnemers en de pensioengerechtigden in hun geheel. De premies dienen op zodanige wijze te worden belegd dat de veiligheid, de kwaliteit, de liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel zijn gewaarborgd. Dit betekent dat pensioeninstellingen geen beleggingen mogen doen die niet weloverwogen zijn. Ook stelt de wet o.a. eisen aan diversifiëring van de beleggingen en bepaalt zij dat beleggingen in derivaten slechts zijn toegestaan voor zover deze bijdragen aan een vermindering van het risicoprofiel of een doeltreffend portefeuillebeheer vergemakkelijken.
Het is een vervelende situatie dat de pensioenen van een groot aantal gepensioneerden bij een aantal fondsen al enige tijd niet meer worden geïndexeerd. Hoewel de verantwoordelijkheid voor de tweede pijler primair bij sociale partners ligt, heeft het kabinet in de toezichtregels wel oog voor de consequenties die de lage rente met zich meebrengt. Daarnaast is vorig jaar een tijdelijke vrijstellingsregeling getroffen in verband met uitzonderlijke economische omstandigheden om pensioenkortingen bij gepensioneerden te voorkomen.
Wat is eigenlijk de logica van negatieve rente, gelet op het feit dat spaarders hun geld aan de bank geven, en dus een vordering op de bank hebben, hetgeen niet zonder risico is omdat banken kunnen omvallen? Kunt u uitleggen waarom de spaarder moet worden gestraft voor een risico dat hij loopt? Is dat niet de omgekeerde wereld?
Dat banken een negatieve rente rekenen over een deel van de deposito's hangt samen met het huidige renteklimaat. De rente is al geruime tijd laag als gevolg van incidentele en structurele factoren, die zijn versterkt door de coronacrisis.11 Door de lage rente staan de rente-inkomsten van banken onder druk. Banken lenen zowel geld in als uit. Zij streven ernaar om daarbij hun rentemarge, het tariefverschil tussen in- en uitleenrentes, op peil te houden. Afgelopen jaren waren banken daartoe in staat. Bij een nog verder dalende rente kan het voor banken lastiger worden om die daling volledig door te rekenen in hun depositotarieven, omdat deze dan negatief zouden worden. Daarbij komt tevens dat banken sinds een paar jaar zelf een negatieve rente betalen over reserves die zij verplicht bij de Europese Centrale Bank (ECB) moeten aanhouden. Geld dat een bank niet kan uitlenen, kost een bank dus geld. Volgens DNB kan een situatie van langdurig lage rentes de winstgevendheid van banken onder druk zetten, met potentieel nadelige gevolgen voor de financiële stabiliteit.12
Ik kan mij de zorgen van spaarders over de dalende rente goed voorstellen. Op dit moment rekenen Nederlandse banken als gezegd geen negatieve rente aan gewone spaarders. Zoals ik eerder heb laten weten in een brief aan uw Kamer, vind ik een negatieve rente voor gewone spaarders zeer ongewenst. Ik vind het van groot belang dat gewone spaarders voldoende mogelijkheden houden om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent.
De miljoenenboete voor ABN AMRO en de wijze waarop deze is vastgesteld |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Boete ABN Amro is onvoldoende transparant»?1
Ja.
Klopt het dat het deel van de transactie ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel bij de schikking met de ING-bank 100 miljoen euro was en bij de schikking met ABN AMRO 180 miljoen euro was, en dat de lengte van de periode waarin de tekortkomingen zijn geconstateerd bij beide banken gelijk is?
De bedragen die in de vraag worden genoemd zijn correct en de lengte van de periode waarin de tekortkomingen zijn geconstateerd bij beide banken is gelijk. Dit is ook als zodanig vermeld in de persberichten die het Openbaar Ministerie publiceerde naar aanleiding van de hoge transacties.2, 3
Kan uit dit verschil in hoogte van het bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tussen de ING-bank en ABN AMRO worden opgemaakt dat het voordeel bij ABN AMRO groter was, en dat de structurele overtreding van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) derhalve ook groter was? Zo nee, kunt u dan toelichten hoe dit verschil wel geïnterpreteerd dient te worden? Zo ja, kunt u nader toelichten waarom de hoogte van de geldboete bij de ING-bank zoveel hoger was?
Nee, het OM heeft mij laten weten dat genoemde banken verschillend zijn in omvang en qua organisatie. Volgens het OM laat de berekening van de in de onderzochte periode door ABN AMRO bespaarde personeelskosten (het wederrechtelijk verkregen voordeel) zien wat er specifiek bij deze bank nodig was geweest om aan de Nederlandse Wwft-verplichtingen te voldoen. Daarnaast speelt voor het OM een rol dat de activiteiten van ABN AMRO voor 80% in Nederland plaatsvinden. Bij ING was dat 33%. Mede daardoor is het berekende wederrechtelijk verkregen voordeel bij ABN AMRO substantieel hoger dan bij ING.
Kunt u toelichten wat wordt bedoeld door de Toetsingscommissie Hoge Transacties wanneer zij zeggen dat het bedrag «aanvaardbaar» is?2
De toetsingscommissie adviseert het College van procureurs-generaal of in een strafzaak gelet op alle omstandigheden van het geval sprake is van een passende afdoening waartoe het OM in redelijkheid kan besluiten.5 Het oordeel dat een voorgenomen ontnemingsbedrag aanvaardbaar is moet worden gezien als een onderdeel van een dergelijke toetsing.
Deelt u de mening dat het door het gebrek aan uniforme richtlijnen voor het vaststellen van schikkingsbedragen onduidelijk is of diegene die de transactie betaalt er relatief goed vanaf komt of juist relatief hard wordt bestraft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u zorgen voor meer transparantie aangaande de bepaling van dergelijke transacties?
Het klopt dat er geen uniforme richtlijnen bestaan voor het vaststellen van transactiebedragen bij hoge transacties, er is derhalve sprake van maatwerk. Dit wil niet zeggen dat ik de mening deel dat daardoor onduidelijkheid bestaat over de vaststelling van de hoogte van het transactiebedrag. Hierbij benadruk ik dat de afgelopen jaren door het OM reeds een beweging in gang is gezet om meer transparantie te betrachten met betrekking tot hoge transacties en de transactiebedragen. Dat is ook tot uitdrukking gebracht in de herziene OM-Aanwijzing voor hoge transacties van 4 september 2020. Zo wordt naast een uitgebreid persbericht, feitenrelaas en de transactieovereenkomst nu ook het advies van de toetsingscommissie, het advies van de hoofd advocaat-generaal van het OM en de beslissing van het College van procureurs-generaal openbaar gemaakt. Voorts is in het persbericht en het feitenrelaas toegelicht welke factoren zijn meegewogen bij het bepalen van transactiebedragen, in dit geval de geldboete van 300 miljoen euro en de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van 180 miljoen euro. Zie hiervoor ook het antwoord op vragen 4 en 6. Daarnaast merk ik op dat de antwoorden op Kamervragen van het Lid Van Nispen (SP) van 29 april jl. die tegelijkertijd met deze brief naar uw Kamer zijn gezonden wordt gewezen op het WODC-onderzoek waarin onder andere wordt onderzocht hoe in een aantal andere landen wordt omgegaan met zelfmeldingen door bedrijven op het terrein van financieel-economische criminaliteit6. Op deze wijze wordt gezorgd voor nog meer transparantie aangaande de bepaling van dergelijke transacties.
Kunt u nader toelichten op welke wijze het boetebedrag van 300 miljoen euro tot stand is gekomen en hoe hierbij de diverse factoren, zoals draagkracht, hoeveelheid klanten en de herhaaldelijke interne en externe waarschuwingen zijn gewogen?
Het OM heeft in het in antwoord 2 aangehaalde persbericht aangegeven de geldboete van 300 miljoen euro als passend te zien, gelet op de ernst, omvang en duur van de feiten, de meewerkende houding en het door ABN AMRO getoonde inzicht alsmede haar draagkracht. Tevens geeft het OM aan dat in de hoogte van de boete tot uitdrukking is gebracht dat de ernstige tekortkomingen tot gevolg hebben gehad dat sommige klanten die criminele activiteiten ontplooiden langdurig misbruik hebben kunnen maken van bankrekeningen en andere diensten van ABN AMRO. Ook is rekening gehouden met de herhaaldelijk afgegeven waarschuwingen en signalen door DNB, Compliance, Audit en de Raad van Commissarissen.
Het OM heeft in deze zaak gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de wet biedt om een omzet-gerelateerde boete op te leggen. In art. 23 lid 7 Sr wordt deze mogelijkheid geboden om zo, rekening houdend met de draagkracht van een rechtspersoon, een geldboete met voldoende afschrikwekkende werking te kunnen opleggen. De boete is berekend op basis van het «operating income» van ABN AMRO over het jaar 2020. Het OM heeft bepaald dat een percentage van 5% de ernst, aard en omvang van de strafbare feiten voldoende tot uitdrukking brengt. Hierbij is rekening gehouden met de hierboven geschetste elementen.
Daarnaast is meegewogen dat ABN AMRO heeft meegewerkt aan het strafrechtelijk onderzoek. Ten slotte is meegewogen dat ABN AMRO, onder strikt toezicht van DNB, een herstelplan heeft ontwikkeld en implementeert ten aanzien van onder meer het herstel van bestaande klantendossiers en verbetering van haar klant- en transactiemonitoringsprocessen, het verbeteren van haar compliance en het veranderen van de interne governance en cultuur ter voorkoming van verdere overtredingen van de Wwft. Daarmee moet ABN AMRO structureel waarborgen dat sprake is van een effectieve uitoefening van haar rol van poortwachter. ABN AMRO heeft gedurende het strafrechtelijk onderzoek aan het OM steeds inzicht geboden in de voortgang van dit herstelplan. Verder geeft het OM aan dat dit geldbedrag impact heeft op de verdachte en recht doet aan de structurele wetsovertredingen.
Kunt u bevestigen dat de Toetsingscommissie Hoge Transacties slechts een tijdelijke constructie is?
Vooruitlopend op een wettelijke regeling van rechterlijke toetsing van hoge transacties is in afstemming met mij door het College van procureurs-generaal besloten om in de OM-Aanwijzing voor hoge transacties een tijdelijke regeling op te nemen, waarin voorgenomen hoge transacties door een onafhankelijke commissie worden getoetst en niet langer aan de Minister van Justitie en Veiligheid worden voorgelegd.7 Zodra de wettelijke regeling in werking treedt dient de rechter verlof te verlenen voor het aangaan van een hoge transactie.
Kunt u bevestigen dat de motie van de leden Van Nispen en Groothuizen over een rol voor de rechter bij hoge en bijzondere transacties (Kamerstuk 35 000 VI, nr. 51) momenteel wordt uitgewerkt in een wettelijke regeling die voorziet in een open rechterlijke toetsing van hoge en bijzondere transacties? Zo ja, op welke termijn mag deze regeling worden verwacht?3
Ja, een conceptwetsvoorstel (zie ook het antwoord op vraag 7) waarin onder andere rechterlijke toetsing van hoge transacties wordt geregeld is in maart van dit jaar in consultatie gebracht (Conceptwetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten naar aanleiding van de evaluatie van de Wet OM-afdoening). De ontvangen consultatieadviezen worden momenteel in het wetsvoorstel verwerkt. Daarna zal het wetgevingstraject worden vervolgd.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden?
Ja.
De miljoenenboete voor ABN AMRO vanwege ernstige langdurige tekortkomingen bij het bestrijden van witwassen |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «ABN AMRO betaalt 480 miljoen euro vanwege ernstige tekortkomingen bij het bestrijden van witwassen»1?
Ja.
Kunt u nader toelichten wat u bedoelt met uw reactie dat de «conclusies van het OM helder en zeer pijnlijk zijn»2? Bent u bereid, gelijk aan gebeurd is bij de schikking van ING3, de Kamer een uitgebreide brief te sturen waarbij u ook ingaat op toezicht van De Nederlandsche Bank (DNB) op de naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)4?
Met die uitspraak doel ik op de feiten en bevindingen die blijken uit het feitenrelaas naar aanleiding van het onderzoek «Guardian» van het Openbaar Ministerie inzake de tekortkomingen bij de naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Ik vind deze constateringen zeer pijnlijk. Ik heb – net als bij de transactie van ING – De Nederlandsche Bank (DNB) gevraagd om een nadere toelichting op een aantal punten. Samen met de beantwoording van deze schriftelijke vragen, stuur ik uw Kamer een brief waarin ik nader op de casus reageer, alsmede de toelichting die DNB heeft gegeven en mijn appreciatie ervan.
Deelt u de mening van het Openbaar Ministerie dat ABN AMRO als «staatsbank een grote verantwoordelijkheid draagt, een verantwoordelijkheid die verder gaat dan klanten of aandeelhouders»?
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat ABN AMRO als systeembank in Nederland een grote verantwoordelijkheid draagt die verder gaat dan klanten of aandeelhouders. Ik deel die mening. Financiële instellingen, waaronder banken, hebben een essentiële functie als poortwachter van het financieel stelsel bij de bestrijding van financieel-economische criminaliteit. Het naleven van wet- en regelgeving, waaronder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), is cruciaal voor de integriteit van het financieel stelsel. Deze verantwoordelijkheid rust op iedere instelling die onder het doelbereik van de wet valt.
Wanneer werd uw ministerie en u voor het eerst, hetzij door ABN AMRO direct, hetzij indirect door het NL Financial Investments (NLFI), op de hoogte gesteld van de problemen met de compliance die geleid hebben tot de schikking? Kunt u dit voor zowel het ministerie als uzelf aangeven?
Ik werd op 23 september 2019 door de ambtelijke top op de hoogte gesteld dat het Openbaar Ministerie een onderzoek was gestart naar ABN AMRO. Dit is het moment dat ambtenaren van mijn departement voor het eerst op de hoogte waren. Op donderdag 26 september 2019 heeft ABN AMRO bekend gemaakt dat het Openbaar Ministerie een onderzoek was gestart in verband met de naleving van de Wwft. Hierover heb ik uw Kamer op 2 oktober 2019 geïnformeerd5. Dit onderzoek heeft uiteindelijk tot de transactie geleid. Kort voor het bekend worden van het onderzoek door het Openbaar Ministerie was al bekend geworden dat DNB een aanwijzing had gegeven aan de bank in verband met tekortkomingen bij de naleving van de Wwft. Ik werd op 3 augustus 2019 op de hoogte gesteld van de herstelmaatregelen die ABN AMRO naar aanleiding van de aanwijzing van DNB moest treffen. Hierover heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd6, 7.
Kunt u precies aangeven hoe vaak er in de periode dat de tekortkomingen zijn geconstateerd door het Openbaar Ministerie, zijnde 2014–2020, overleg is geweest tussen de Raad van Bestuur of Raad van Commissarissen van ABN AMRO enerzijds en NLFI anderzijds? Kunt u daarbij aangeven bij welke van deze overleggen de compliance op de agenda heeft gestaan?
Het is aan NLFI om te bepalen welk contact (en welke intensiteit) passend en noodzakelijk is voor de uitvoering van haar rol als aandeelhouder in ABN AMRO. Ik heb geen zicht op alle contactmomenten die NLFI heeft met de instellingen waarvan zij de aandelen beheert. Wel kan ik op basis van navraag bij NLFI het volgende zeggen, in lijn met wat ik uw Kamer hierover eerder heb laten weten8. NLFI voert een continue dialoog met haar deelnemingen. Sinds de beursintroductie van ABN AMRO in 2015 voert NLFI, op basis van het relationship agreement, in ieder geval vier keer per jaar overleg met het bestuur van de bank over de gepubliceerde cijfers en één keer per jaar een evaluatiegesprek met de voorzitter van de raad van commissarissen over het functioneren van de leden van de raden van bestuur en commissarissen. Daarnaast vinden verschillende gesprekken plaats over het budget, het risicoprofiel en het financieel- en kapitaalplan en ter voorbereiding op de jaarlijkse algemene vergadering van aandeelhouders. Naast deze formele overleggen vinden informele gesprekken plaats tussen NLFI en de bank. Gelet op het voorgaande is een exact aantal contactmomenten tussen NLFI en de (leden van de) raden van bestuur en commissarissen niet vast te stellen en is ook niet exact te zeggen wanneer daarbij over compliance is gesproken. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11, is dit onderwerp in ieder geval aan bod gekomen in overleg tussen ABN AMRO en NLFI nadat de transactie van het Openbaar Ministerie met ING bekend werd.
De interactie over compliance tussen de bank en NLFI is geïntensiveerd na de aanwijzing van DNB aan ABN AMRO in augustus 2019 in verband met tekortkomingen bij de naleving van de Wwft9. NLFI heeft, mede naar aanleiding van mijn verzoek om de maatregelen die de bank neemt nauwgezet te volgen, hierover contact gehad met ABN AMRO10. NLFI heeft het ministerie sindsdien zesmaal (ieder kwartaal) hierover geïnformeerd.
Kunt u precies aangeven hoe vaak er in de periode dat de tekortkomingen zijn geconstateerd door het Openbaar Ministerie, zijnde 2014–2020, overleg is geweest tussen NLFI enerzijds en het Ministerie van Financiën anderzijds waarbij de compliance van ABN AMRO met de Wwft op de agenda heeft gestaan?
Er is regelmatig contact tussen het Ministerie van Financiën en NLFI, zowel formeel als informeel. Dit is mede terug te voeren op de afspraak dat NLFI het ministerie niet voor verrassingen stelt en tijdig informeert over eventuele relevante ontwikkelingen. Tussen het ministerie en NLFI vindt regelmatig het zogeheten «regulier overleg» plaats over de financiële instellingen die beheerd worden door NLFI. Dit is overleg tussen ambtenaren van mijn ministerie en vertegenwoordigers van NLFI (zie hiertoe ook de position paper van NLFI die ik eind vorig jaar aan uw Kamer heb gezonden)11. In de periode 2014–2020 hebben er bij benadering 53 van deze reguliere overleggen plaatsgevonden. In de periode na de aanwijzing door DNB inzake de naleving van de Wwft, wordt compliance op het vlak van de Wwft regelmatig besproken12. Zoals aan bod komt in het antwoord op vraag 5, heb ik NLFI gevraagd de maatregelen die de bank neemt nauwgezet te volgen en mij daarover te informeren13. Dit is afgesproken bij een regulier overleg begin september 2019. Daarna ben ik door NLFI zesmaal (ieder kwartaal) geïnformeerd over de voortgang bij de opvolging van de aanwijzing van DNB, waarbij NLFI bij de betreffende reguliere overleggen een toelichting op hoofdlijnen heeft gegeven. Het is belangrijk op te merken dat de inhoudelijke dialoog over deze materie tussen ABN AMRO en DNB toezichtsvertrouwelijk is. Ik spreek wel zeer regelmatig met DNB over de naleving van de Wwft in de sector in den brede.
Verder is er contact indien daar een concrete aanleiding toe bestaat. Zo was er bijvoorbeeld in 2015 contact met NLFI en de bank over de onregelmatigheden bij het private banking kantoor van ABN AMRO in Dubai. Uw Kamer is hier op verschillende momenten over geïnformeerd14.
Kunt u precies aangeven hoe vaak er in de periode dat de tekortkomingen zijn geconstateerd door het Openbaar Ministerie, zijnde 2014–2020, overleg is geweest tussen de Raad van Bestuur of Raad van Commissarissen van ABN AMRO enerzijds en het Ministerie van Financiën anderzijds? Kunt u daarbij aangeven bij welke van deze overleggen de compliance op de agenda heeft gestaan?
Als Minister van Financiën verhoud ik mij in verschillende hoedanigheden tot ABN AMRO. Voor de transactie van ABN AMRO, is met name mijn verantwoordelijkheid voor beleid en wetgeving op het terrein van het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme en daarnaast de rol van (middels NLFI) aandeelhouder van ABN AMRO van belang. Ik ga in de beantwoording hieronder dan ook uit van deze twee rollen.
In het kader van mijn eerstgenoemde verantwoordelijkheid zijn er geregeld overleggen met de sector, onder andere met de Nederlandse Vereniging van Banken. Incidenteel is er ook contact met individuele instellingen. Specifiek ten aanzien van beleid en wetgeving op het terrein van het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme, sprak ik in het kader van het plan van aanpak witwassen uit 2019 en de daarop volgende voortgangsbrieven die uw Kamer heeft ontvangen, in 2019 en 2020 samen met de Minister van Justitie en Veiligheid drie keer met de verschillende partijen uit de anti-witwasketen. De banken, waaronder ABN AMRO, maakten ook onderdeel uit van deze gesprekken. Deze gesprekken betroffen de inhoud van de verschillende maatregelen uit het plan van aanpak om de aanpak van witwassen te verbeteren, en de voortgang ervan. De naleving van de Wwft van individuele instellingen kwam hierbij niet aan bod. Ik heb het onderwerp witwassen daarnaast besproken in diverse overleggen met financiële instellingen waar ook andere onderwerpen op de agenda stonden. Zo sprak ik bijvoorbeeld samen met de Minister-President tijdens een overleg in het Catshuis op 1 april 2019 met de CEO’s van een aantal banken – waaronder ABN AMRO – over de toekomst van de bankensector. Tijdens dat overleg spraken we ook over het belang van de poortwachtersfunctie van de banken. Daarnaast vinden er op ambtelijk niveau veelvuldig gesprekken plaats met vertegenwoordigers van de bancaire sector, waarin ook aan de orde komt hoe de sector werk maakt van haar poortwachtersfunctie.
Daarnaast houd ik via NLFI een aandelenbelang in ABN AMRO. NLFI vult de aandeelhoudersrol zelfstandig in, waardoor ik hierbij – nog meer dan bij de andere staatsdeelnemingen -op afstand sta, mede om te voorkomen dat er een vermenging ontstaat tussen mijn beleidsverantwoordelijkheid en de rol van aandeelhouder. Dit betekent dat mijn directe contacten met de top van de bank in de regel zeer beperkt zijn. Dat neemt niet weg dat ambtenaren van mijn ministerie of ik persoonlijk contact heb met ABN AMRO, ook in de periode 2014–2020. Een exact aantal contactmomenten alsmede het aantal keer dat het hierbij over compliance ging kan niet achterhaald worden. Het feit dat ik geen exact inzicht kan geven alle gesprekken en onderwerpen, heeft mede te maken met het feit dat deze contacten in veel gevallen ook ongepland en zonder agenda plaatsvinden. In algemene zin geldt dat de contacten met ABN AMRO intensiever waren in aanloop naar de beursgang in het najaar van 2015. In de context van (Wwft-)compliance zijn destijds de onregelmatigheden die waren geconstateerd bij het private banking kantoor van ABN AMRO in Dubai aan de orde geweest. Uw Kamer is hier op verschillende momenten over geïnformeerd15. Na het bekend worden van de transactie tussen het Openbaar Ministerie en ING in 2018, heb ik dit onderwerp met de voorzitter van de raad van commissarissen van ABN AMRO besproken. Daarnaast heb ik in september 2019, nadat bekend werd gemaakt dat het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek was gestart naar ABN AMRO, de voorzitters van de raden van bestuur en commissarissen van ABN AMRO gesproken. De contacten zijn er niet alleen op het niveau van de raden van bestuur en commissarissen. Zo laten medewerkers van mijn ministerie zich geregeld – in bijzijn van NLFI – door ABN AMRO informeren over lopende zaken. Hierbij gaat het in sommige gevallen ook over compliance-gerelateerde onderwerpen.
Hoe verhouden de antwoorden op vragen 7 en 8, bij eerdere schriftelijke vragen5 waarin gesteld werd dat er onduidelijkheid is over aantallen gesprekken en de precieze gespreksonderwerpen, zich tot artikelen 5 en 8a van de Wet stichting administratiekantoor beheer financiële instellingen alsmede artikel 68 van de Grondwet?
Omdat NLFI zelfstandig haar aandeelhouderstaken uitvoert en op afstand van het ministerie staat, heb ik geen zicht op alle handelingen die NLFI uitvoert of de gesprekken die zij voert. Artikel 5, eerste lid van de wet NLFI stelt dat NLFI mij de voor de uitoefening van mijn taak benodigde inlichtingen verstrekt. NLFI verschaft mij deze inlichtingen ten behoeve van het invulling geven aan deze taken en mijn ministeriële verantwoordelijkheid. Vanzelfsprekend verschaf ik deze inlichtingen en informatie ook aan uw Kamer (conform artikel 68 Grondwet). Het feit dat ik geen exact inzicht kan geven alle gesprekken en onderwerpen, heeft mede te maken met het feit dat contacten tussen NLFI en de bank op continue basis en regelmatig ongepland plaatsvinden. Bij de antwoorden op vragen 5 en 10 tot en met 13 ga ik nader in op de interactie tussen NLFI en ABN AMRO in het kader van compliance.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat een archief bestaande uit aantallen gesprekken en de gespreksonderwerpen tussen Raad van Bestuur van een financiële deelneming, Raad van Commissarissen van een financiële deelneming, NLFI en het Ministerie van Financiën bijgehouden wordt en dat dergelijke informatie met de Kamer gedeeld moet kunnen worden, desnoods enkel indien een financiële deelneming wordt afgestoten en het delen hiervan het financiële of economische belang van de staat niet schaadt? Zo ja, op welke wijze gaat u daar zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel het belang van goede archivering ten behoeve van verantwoording over genomen besluiten. Bij de financiële instellingen die tijdelijk in bezit zijn van de overheid verhoud ik mij hoofdzakelijk tot NLFI. NLFI heeft de wettelijke taak de aandelen in deze financiële deelnemingen te beheren en is het primaire aanspreekpunt voor deze instellingen. Dit wordt nader toegelicht in de position paper van NLFI en in het toezichtarrangement17. In de verhouding tussen het ministerie en NLFI is het zogeheten «regulier overleg» het belangrijkste overleg. Dit is een overleg tussen ambtenaren van het ministerie en vertegenwoordigers (waaronder het bestuur) van NLFI. Voor dit overleg wordt vooraf een agenda opgesteld en tevens verslag gelegd. Ook de principiële en zwaarwegende besluiten waarvoor NLFI mijn voorafgaande goedkeuring vraagt worden vastgelegd. Zoals toegelicht in de antwoorden op de vragen 6 tot en met 8, is er daarnaast ook sprake van ongepland en informeel overleg met NLFI en soms ook met de betrokken financiële instelling zelf.
Informatie waar uw Kamer om vraagt verschaf ik, uiteraard voor zover ik daarover beschik of kan beschikken en rekening houdend met zaken als bedrijfsvertrouwelijkheid en koersgevoeligheid. In veel gevallen deel ik ook proactief informatie met uw Kamer over de financiële instellingen, bijvoorbeeld de voortgangsrapportages van NLFI over de Volksbank en (meest recent) middels de jaarlijkse vooruitblik beheer staatsdeelnemingen18.
Heeft u, naar aanleiding van de schikking met ING Bank en het deel van boete ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel welke uitkwam op 100 miljoen euro als gevolg van «bespaarde kosten door niet te investeren in afdelingen, systemen en extra controlepersoneel», eind 2018 of begin 2019 contact gezocht met ABN AMRO om de compliance van ABN AMRO te bespreken? Zo ja, heeft u dit contact gehad met NLFI, de Raad van Bestuur of de Raad van Commissarissen van ABN AMRO en welke stappen zijn er door u en/of ABN AMRO gezet naar aanleiding hiervan?
Nadat de transactie tussen het Openbaar Ministerie en ING bekend werd, heb ik DNB gevraagd om nadere informatie over het toezicht op de naleving van de Wwft. Hierover heb ik de Tweede Kamer in september 2019 geïnformeerd, middels de brief waarnaar in vraag 12 wordt verwezen21. Naar aanleiding van die informatie van DNB rapporteert DNB jaarlijks in haar zbo-verantwoording over de stand van zaken in de bankensector en over het toezicht daarop. Meest recentelijk heeft DNB dit in haar zbo-verantwoording 2020 gedaan. De transactie die ABN AMRO heeft geaccepteerd, is voor mij ook aanleiding geweest om DNB om nadere informatie te vragen, onder meer over haar toezicht en bevoegdheden. Deze informatie van DNB gaat als bijlage bij de brief die ik uw Kamer tezamen met deze beantwoording zend.
Kort na de bekendmaking van de transactie tussen het Openbaar Ministerie en ING in september 2018 is dit onderwerp aan de orde geweest in een overleg tussen NLFI en ABN AMRO. ABN AMRO heeft de stand van zaken op dat moment toegelicht. Toen speelde er echter nog geen strafrechtelijk onderzoek. Ook heb ik zelf in oktober 2018 contact gehad met de voorzitter van de raad van commissarissen van ABN AMRO over dit thema. ABN AMRO heeft sinds het bekend worden van de transactie van het Openbaar Ministerie met ING verschillende stappen gezet. Per 1 januari 2019 heeft ABN AMRO het programma Detecting Financial Crime (DFC) opgezet en substantieel extra (financiële) middelen beschikbaar gemaakt voor personeel, systemen en processen. Aan het eind van 2020 was het totaal aantal voltijdbanen betrokken bij de uitvoering van de «Client Life Cycle»-processen volgens ABN AMRO toegenomen tot 3.800 (ca. een op de vijf banen bij ABN AMRO). ABN AMRO heeft aangegeven dat de voortgang van het verbeterprogramma verloopt volgens het met DNB afgestemde schema en naar verwachting eind 2022 zal zijn afgerond. Van belang is hierbij om op te merken dat NLFI als aandeelhouder en ik op afstand staan van het te voeren beleid en de dagelijkse gang van zaken bij de staatsdeelnemingen en de financiële instellingen in beheer bij NLFI. Het is aan de toezichthouder DNB om te oordelen of de financiële instellingen zich aan de geldende wetgeving houden en waar nodig handhavend op te treden. DNB informeert mij over het algehele beeld van de naleving in de sector en haar toezicht hierop. Wel heb ik – om te onderstrepen dat dit onderwerp de hoogst mogelijke prioriteit verdient – NLFI gevraagd om mij te informeren over de voortgang bij de opvolging van de aanwijzing door DNB in 2019. Dit zal NLFI ook in de komende periode blijven doen.
Ook voor de Volksbank geldt dat NLFI het thema (Wwft-)compliance met de bank heeft besproken, onder andere naar aanleiding van de aanwijzing van DNB aan de Volksbank in verband met tekortkomingen bij de naleving van de Wwft in 2017. Na het bekend worden van de uitkomsten van het onderzoek door het Openbaar Ministerie naar ABN AMRO, heb ik aan NLFI gevraagd om dit thema opnieuw met de Volksbank te bespreken. Hiermee wil ik het belang van juiste naleving van de Wwft onderstrepen. Incidenteel spreek ik ook zelf met bestuurders en commissarissen van de banken waarvan NLFI de aandelen beheert, waarbij vaak ook de actualiteit aan bod komt. Kort nadat in september 2019 bekend werd dat het Openbaar Ministerie onderzoek deed naar ABN AMRO, heb ik met NLFI en de voorzitter van de raad van commissarissen van de Volksbank gesproken. Zoals eerder benoemd is van belang te onderkennen dat de inhoudelijke dialoog over naleving van de Wwft dient plaats te vinden tussen de instelling en de toezichthouder. Het is aan de instellingen en de toezichthouder zelf om daar in voorkomende gevallen over naar buiten te treden.
Heeft u, naar aanleiding van de schikkingen met ING Bank en ABN AMRO en hun delen van de boetes ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, rechtstreeks of via NLFI contact gehad met de Volksbank om hun compliance te bespreken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen en wilt u de Kamer hierover op de hoogte houden? Zo ja, wanneer vond dit gesprek plaats en welke vervolgstappen worden/zijn er genomen?
Zie antwoord vraag 10.
Herinnert u zich de brief naar aanleiding van de schikking met ING en de vervolgstappen die onder andere een DNB op het gebied van toezicht zou zetten6?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft u naar aanleiding van de constatering van DNB in deze brief dat «verschillende financiële instellingen hun verantwoordelijkheid voor het beheersen van integriteitrisico’s nog onvoldoende adequaat oppakken» contact gezocht met NLFI of de banken welke (deels) in handen van de staat zijn aangaande deze risico’s? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toelichten wat uit de doorlopende gesprekken met DNB die in deze brief genoemd worden aangaande de «vorderingen die de sector maakt» bij het adequaat beheersen van integriteitrisico’s is voortgekomen?
Ik spreek DNB periodiek over de ontwikkelingen in de bankensector, waarbij in de afgelopen jaren bijzondere aandacht was voor de naleving van integriteitsregelgeving. Daarnaast is DNB betrokken bij de totstandkoming en uitvoering van het plan van aanpak witwassen. In die gesprekken is naar voren gekomen dat de banken veel investeren in een goede uitvoering van de regelgeving en dat de instellingen en de raden van bestuur de verantwoordelijkheid voelen om de poortwachtersfunctie adequaat vorm te geven. Tegelijk constateert DNB dat er nog verbeteringen nodig zijn. DNB rapporteert over deze ontwikkelingen ook in haar zbo-verantwoording. In haar verantwoording over 2020 zegt DNB hierover onder meer het volgende. «DNB constateert dat het bewustzijn en verantwoordelijkheidsgevoel van banken en hun bestuurders voor een effectieve invulling van de hun Wwft-poortwachtersrol significant toeneemt en dat veel banken goede voortgang boeken met hun herstel- en verbeterprogramma’s. Toch blijkt dat de problematiek die de banken moeten adresseren veelal groter en complexer is dan vooraf door de banken werd verondersteld. In combinatie met de door banken gevoelde impact van de coronacrisis, zorgt dit voor vertraging in de uitvoering van deze programma’s.»
Het bericht ‘Witwasboete van €480 miljoen voor ABN AMRO’ |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot het Plan van aanpak Witwassen sinds de laatst verschenen voortgangsbrief op 2 december 2020? Kan een volledige uitvoering van dit plan witwasschandalen in de toekomst voorkomen?1, 2
Het plan van aanpak witwassen, dat de Minister van Justitie en Veiligheid en ik in 2019 naar uw Kamer hebben gezonden, bestaat uit drie pijlers: 1. het verhogen van barrières voor criminelen om misbruik te maken van het financiële stelsel, 2. het vergroten van de effectiviteit van de poortwachtersfunctie en 3. toezicht en het versterken van de opsporing en vervolging. Dit plan is in samenspraak met diverse betrokken publieke partijen en private partijen opgesteld. Elke pijler bevat een veelheid aan maatregelen; het totale plan bestaat uit 49 maatregelen. In de hierboven genoemde voortgangsbrief van 2 december 2020, is aangegeven dat een groot aantal van de maatregelen is opgepakt en afgerond. Daarnaast is per maatregel de stand van zaken geschetst. We zullen uw Kamer in de loop van dit jaar opnieuw een voortgangsbrief toesturen.
Naar aanleiding van de FinCen files heb ik vorig jaar, tijdens het vragenuur en in mijn brief hierover3, genoemd dat ook in de toekomst casussen boven water zouden kunnen komen waaruit blijkt dat de aandacht van poortwachters voor hun poortwachtersfunctie in het verleden onvoldoende was. DNB constateerde in 2018 immers dat verschillende financiële instellingen hun verantwoordelijkheid voor het beheersen van integriteitsrisico’s nog onvoldoende adequaat oppakten.4 Een adequate invulling van de poortwachtersfunctie door poortwachters is een cruciaal onderdeel van het anti-witwasbeleid. Het plan van aanpak witwassen bevat aanvullingen en intensiveringen van het anti-witwasbeleid op de terreinen van de drie genoemde pijlers en heeft daarmee dus ook tot doel om de effectiviteit van de poortwachtersfunctie te versterken. De basis hiervoor ligt bij de poortwachters zelf, daarnaast bevat het plan verschillende maatregelen om de poortwachters hierbij te ondersteunen. Het plan kan daarnaast niet gezien worden als een afronding van het anti-witwasbeleid. Criminelen vinden telkens weer nieuwe manieren om illegaal vermogen te genereren en wit te wassen. Daarnaast veranderen ook diensten en producten die risico’s op witwassen met zich kunnen brengen. Dit betekent dat de witwasrisico’s en de effectiviteit van het anti-witwasbeleid doorlopend worden beoordeeld en waar nodig aanvullende mitigerende maatregelen genomen worden. Hiertoe worden risicobeoordelingen5 uitgevoerd en wordt het beleid door verschillende partijen6 geëvalueerd.
Vindt u dat dit instellingen in voldoende mate gehoor geven aan uw oproep in het plan van aanpak om elkaar te vinden en samen te werken op het maken van beleid en delen van kennis?
De Minister van Justitie en Veiligheid en ik zien de intensivering van de samenwerking tussen de verschillende partijen uit de keten en het delen van kennis, als een van de belangrijkste successen van het plan van aanpak witwassen. Partijen werken steeds intensiever samen, zoals in het Financieel Expertise Centrum (FEC) en het Anti Money Laundering Centre (AMLC). Tevens zijn nieuwe vormen van samenwerking ontstaan, zoals de pilot Serious Crime Task Force7 en de Fintell Alliance, een samenwerkingsvorm tussen de FIU-Nederland en de vier grootbanken. Bovendien spraken we de betrokken publieke en private partijen de afgelopen jaren regelmatig over de voortgang van het plan van aanpak witwassen. De gezamenlijke aanpak alsook de inspraak en steun van alle betrokken partijen voor het plan is belangrijk in het effectief tegengaan van witwassen en de onderliggende (ondermijnende) criminaliteit en het zorgen voor een integer en veilig financieel stelsel. Naar onze overtuiging is de meeste winst in de effectievere aanpak van witwassen te behalen door samenwerking tussen alle betrokken partijen. De hierboven genoemde initiatieven dragen hieraan bij, tegelijk is verdere intensivering van de samenwerking nodig.
Welke belemmeringen ondervinden banken nog bij het tegengaan van witwassen? Kunt u daarbij specifiek ingaan op belemmeringen rondom privacywetgeving en het analyseren van financiële data, transacties en persoonsgegevens?
In het algemeen moet opgemerkt worden dat er bij de bestrijding van witwassen een inherente spanning is met de bescherming van persoonsgegevens. Zowel bij publieke partijen als opsporingsinstanties en toezichthouders is het beschikken over informatie en het met elkaar kunnen delen daarvan belangrijk om (ondermijnende) criminaliteit aan te kunnen pakken. Hetzelfde geldt voor de poortwachters van ons financieel stelsel. Zij hebben een wettelijke taak om onderzoek te doen naar hun cliënten en ongebruikelijke transacties te melden. Bij de beoordeling of aan dienstverlening risico’s op witwassen of terrorismefinanciering verbonden zijn, is kennis over de cliënt en diens activiteiten noodzakelijk. De poortwachters moeten dus hoe dan ook persoonsgegevens verzamelen. Op voorhand is daarbij niet te bepalen hoeveel gegevens nodig zijn om bij een individuele cliënt de risico’s voldoende in beeld te hebben. Ook kan daarbij informatie relevant zijn die bij andere poortwachters of publieke partijen berust. Tegelijk moeten de inbreuken op de bescherming van persoonsgegevens altijd een specifieke grondslag hebben. Dit betekent in de praktijk dat zowel publieke als private partijen bij de vervulling van hun wettelijke taken veelvuldig te maken hebben met de grenzen van de juridische grondslagen bij het verkrijgen van informatie en het kunnen delen van informatie.
Bij het opstellen van het plan van aanpak en de bespreking van de voortgang hiervan is met, onder andere, de banken geïnventariseerd op welke wijze effectiviteit van de poortwachtersfunctie kan worden verhoogd. Het belangrijkste punt hierin is het vergroten van de informatiepositie van de banken. Het betreft dan het toegang krijgen tot bepaalde informatie en het kunnen delen van informatie onderling en met publieke partijen. Hierbij is een onderscheid te maken tussen informatie waarbij persoonsgegevens betrokken zijn en informatie zonder persoonsgegevens. In het laatste geval gaat het bijvoorbeeld om geaggregeerde informatie over witwasrisico’s, typologieën en fenomenen. Hierover wordt steeds meer informatie gedeeld door de publieke partijen. Daarnaast betreft dit informatie die door de FIU-Nederland aan de Wwft-instellingen wordt verstrekt. Mede aan de hand van het plan van aanpak is er bij de FIU-Nederland meer inzet op het geven van feedback op meldingen en is er contact met de verschillende soorten Wwft-instellingen over de ontwikkelingen die de FIU-Nederland ziet. Deze feedback helpt Wwft-instellingen bij de beoordeling van transacties.
Als het gaat om de toegang tot of het delen van persoonsgegevens dan moet hier altijd een adequate wettelijke grondslag voor zijn. De toegang tot of het delen van persoonsgegevens is een inbreuk op de bescherming van deze persoonsgegevens en deze moet noodzakelijk en proportioneel zijn. Bij het anti-witwasbeleid bestaat een spanningsveld tussen enerzijds het algemeen belang van het voorkomen en bestrijden van witwassen en anderzijds het belang van de bescherming van persoonsgegevens. Dit uit zich in het bijzonder bij het monitoren van banktransacties. Deze transacties bevatten persoonsgegevens en in sommige gevallen bijzondere persoonsgegevens of strafrechtelijke persoonsgegevens. In de voorbereiding van het plan van aanpak witwassen zijn zes vormen van informatie-uitwisseling onderzocht en is besloten om wettelijke grondslagen te creëren om het gezamenlijk monitoren van transacties en het uitwisselen van gegevens over cliënten met een hoger risico op witwassen mogelijk te maken. Ook is besloten het gebruik van het burgerservicenummer (BSN), BRP en toegang van het afgesloten gedeelte van het UBO-register nader te onderzoeken en advies van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) te vragen. Zoals hierboven aangegeven, is er een inherent spanningsveld tussen de effectieve aanpak van witwassen en de bescherming van persoonsgegevens. Uit het advies van de AP blijkt dat de AP bij nieuwe verwerkingen van persoonsgegevens indringend toetst op noodzakelijkheid en proportionaliteit. Dit is echter bij de aanpak van witwassen niet altijd op voorhand volledig te onderbouwen. Duidelijk is dat persoonsgegevens verwerkt moeten worden om bijvoorbeeld de risico’s op witwassen bij een cliënt te kunnen beoordelen. Veel verschillende soorten informatie kunnen hieraan bijdragen. Tegelijk is daarmee ook niet altijd te onderbouwen dat bepaalde informatie (in het algemeen) noodzakelijk is voor het vervullen van de taak, zeker omdat die informatie op dit moment nog niet betrokken wordt bij het cliëntenonderzoek. Op de voortgang van de verschillende opties voor gegevensdeling en de omgang met het advies van de AP wordt hieronder ingegaan alsmede op andere lopende zaken.
Kunt u een update geven over de resultaten tot nu toe van Transactie Monitoring Nederland (TMNL)? Tegen welke belemmeringen loopt TMNL tot nog toe aan en hoe kunnen deze verder weggenomen worden? Hoe verhouden de werkzaamheden van TMNL zich tot privacywetgeving?
ABN AMRO, ING, Rabobank, Triodos Bank en de Volksbank hebben in juli 2020 TMNL B.V. opgericht. TMNL is een privaat initiatief, dat ingericht is door de banken. De verantwoordelijkheid voor deze inrichting ligt bij hen. De banken geven desgevraagd aan dat de activiteiten van TMNL erop zijn gericht om op basis van de transacties van zakelijke klanten van de aangesloten banken zogenoemde multibank-alerts te genereren. Ze melden dat zij door een proef uit 2019 op een beperkte dataset, ervan overtuigd zijn dat deze nieuwe wijze van analyseren van patronen leidt tot meer en scherpere detectie en nieuwe inzichten. De banken laten verder weten dat vanaf maart 2021 de eerste multibank-alerts door TMNL zijn gegenereerd op basis van relatief eenvoudige transactiemonitoringsmodellen en op een beperkte dataset met betaaltransacties van zakelijke klanten.
De banken geven desgevraagd aan dat TMNL deze activiteiten verricht bovenop de verplichtingen die uit de Wwft voortvloeien en dat deze activiteiten plaatsvinden binnen de kaders van de huidige wet- en regelgeving, waaronder de AVG, op basis van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling van de verwerking die door de banken en TMNL is uitgevoerd. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de AVG.
De Minister van Justitie en Veiligheid en ik hebben op dit moment het wetsvoorstel plan van aanpak in voorbereiding. Hierin worden onder meer wettelijke grondslagen geregeld voor het delen van transactiegegevens ten behoeve van het gezamenlijk monitoren van transacties op grond van de Wwft, met voor die toepassing voorziene passende waarborgen. Het advies van de Raad van State ten aanzien van dit wetsvoorstel is medio januari 2021 ontvangen en wordt momenteel bezien in het kader van het aanhangig maken van het wetsvoorstel bij uw Kamer.
Wat is de stand van zaken van de overleggen met de betrokken partijen, zoals vermeld in uw reactie op het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens3, dat is gevraagd voor een aantal vormen van informatie-uitwisseling, waaronder het algemeen gebruik van het burgerservicenummer (BSN) en toegang tot de gegevens in de Basisregistratie Personen (BRP) alsmede toegang tot het afgesloten gedeelte van het register voor uiteindelijk belanghebbenden (UBO-register)?4 Bent u voornemens om het Plan van aanpak witwassen op deze punten aan te scherpen?
Zoals aangegeven in de voortgangsbrief van 2 december 2020, zullen de Minister van Justitie en Veiligheid en ik dit advies en de uitkomsten van de overleggen met verschillende partijen betrekken bij de uitwerking van het wetsvoorstel plan van aanpak witwassen.
Met betrekking tot de toegang tot de Basisregistratiepersonen is op dit moment een wijziging van het Besluit basisregistratie personen door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in voorbereiding. In die wijziging zal toegang voor banken en notarissen in het kader van hun Wwft-taken worden meegenomen. De geplande inwerkingtreding van deze wijziging is 1 januari 2022.
Voor de toegang voor Wwft-instellingen tot de aanvullende gegevens in het besloten gedeelte van het UBO-register zien de Minister van Justitie en Veiligheid en ik, mede gezien het advies van de AP, op dit moment onvoldoende grond. De afgesloten gegevens betreffen onder meer het BSN-nummer en adresgegevens. De AP ziet onvoldoende noodzaak voor toegang tot deze gegevens voor een groot aantal partijen. Daarbij is van belang dat Wwft-instellingen op grond van de Wwft en de Europese anti-witwasrichtlijn bij het vaststellen van de UBO’s van hun cliënten, zich niet enkel mogen baseren op de gegevens in het UBO-register. Wwft-instellingen moeten eigen onderzoek doen naar de UBO’s. De verstrekking van de volledige informatie uit het register acht de AP daarmee niet noodzakelijk en proportioneel voor de uitvoering van de taken op grond van de Wwft. De gegevens in het UBO-register zijn geen authentieke gegevens en kunnen daarmee niet als definitieve verificatie gebruikt worden. Met de openbare gegevens kan in de meeste gevallen al een goede vergelijking worden gemaakt tussen het register en het eigen onderzoek. Wwft-instellingen hebben op grond van de Wwft de plicht discrepanties die zij constateren tussen de gegevens in het UBO-register en hun eigen onderzoek te melden bij de Kamer van Koophandel. We blijven monitoren of zich daarbij problemen voordoen doordat de Wwft-instellingen geen volledige toegang hebben tot de gegevens in het register.
Hoe is de oproep die u bij de Europese Commissie gedaan heeft om de mogelijkheden voor het delen van informatie tussen instellingen onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft-instellingen) te vergroten en meer richtsnoeren te ontwikkelen ten aanzien van de relatie tussen de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de anti-witwasregelgeving, ontvangen?5
In de zomer van 2020 hebben de Minister van Justitie en Veiligheid en ik een reactie ingediend bij de Europese Commissie op hun openbare consultatie in voorbereiding op de wetgevende voorstellen die dit jaar gepubliceerd zullen worden. Deze reactie is ook met uw Kamer gedeeld.11 Hierin is aangegeven dat de aanpassing van de regelgeving een kans biedt om Wwft-instellingen meer mogelijkheden te geven om gegevens te delen en meer duidelijkheid te bieden over de relatie tussen de AVG en de anti-witwasregelgeving door middel van richtsnoeren. Andere lidstaten kunnen zich ook vinden in deze oproep. In de Raadsconclusies12 die in het najaar van 2020 zijn aangenomen, komen beide oproepen terug. De Raad nodigt hierin de Europese Commissie uit om de mogelijkheden voor de verwerking van gegevens uit te breiden en spoort haar aan om meer duidelijkheid te bieden over de relatie tussen de AVG en anti-witwasregelgeving.
Kunt u garanderen dat de boete voor ABN AMRO niet ten laste komt van de dividendafdrachten aan de staat, waardoor de boete in feite ten laste van de belastingbetaler wordt gebracht?
Indien een onderneming een schikkingsbedrag betaalt, heeft dit per definitie effect op de winst van de onderneming in dat jaar. Een lagere winst leidt in het algemeen tot een lagere dividenduitkering. Het is aan het bestuur van ABN AMRO om een dividendvoorstel te doen aan de algemene vergadering van aandeelhouders. Of er sprake zal zijn van winst over 2021 en zo ja hoe hoog, is op dit moment nog onzeker. Ik kan dan ook niet garanderen dat er geen impact zal zijn op de dividenduitkering. Hierbij benadruk ik dat het schikkingsbedrag dat ABN AMRO betaalt volledig ten goede komt aan de schatkist, waarmee de schikking in geen geval ten laste van de belastingbetaler wordt gebracht.
De situatie bij Volksbank |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geheim rapport: verziekte sfeer in top bracht Volksbank in gevaar»?1
Ja.
Klopt het dat in 2019 door de Europese Centrale Bank (ECB) werd gewaarschuwd voor problemen in de top van de Volksbank? Zo ja, wat is er met de bevindingen van dit rapport gedaan?
Naar aanleiding van het artikel van RTL Nieuws op 19 april is hierover ambtelijk contact geweest met NLFI. Hieruit is gebleken dat de toezichthouders begin 2019 een rapportage over de dynamiek in het bestuur van de bank hebben opgesteld.2
De Volksbank geeft aan dat dit een onderzoek betreft dat in het standaardpakket van de ECB zit en dat mede naar aanleiding van deze rapportage de raad van commissarissen (rvc) in 2019 heeft getracht de effectiviteit van de directie door coaching en assessments te verbeteren.
Was u bekend met dit rapport? Zo ja, wat heeft u gedaan naar aanleiding van dit rapport? Zo nee, waarom bent u hierover niet geïnformeerd? Gaat u in dat geval dit rapport alsnog opvragen, en bent u bereid de bevindingen uit het rapport met de Kamer te delen?
Ik beschik niet over de rapportage van het zogenoemde Joint Supervisory Team en was ook niet bekend met de bevindingen. Ik heb van NLFI begrepen dat dit ook voor NLFI geldt. Rapportages van de toezichthouder zijn toezichtsvertrouwelijk. Het is niet gebruikelijk dat dergelijke rapportages met aandeelhouders of andere derden gedeeld worden. Dit geldt voor mijzelf als aandeelhouder bij onder toezicht staande staatsdeelnemingen en voor NLFI als aandeelhouder van de zogenoemde tijdelijke financiële instellingen (ABN AMRO en de Volksbank). Dit geldt in het verlengde daarvan ook voor mij als certificaathouder van de Volksbank en ABN AMRO.
Dit wil overigens niet zeggen dat onder toezicht staande instellingen niet geacht worden NLFI of mij (bij de reguliere staatsdeelnemingen) op hoofdlijnen te informeren over de strekking van dergelijke rapportages. Echter de rvc van de Volksbank heeft aangegeven in deze casus vanwege de vertrouwelijkheid de aandeelhouder (NLFI) destijds niet te hebben geïnformeerd. Ik heb NLFI gevraagd om met de (nieuwe) voorzitter van de rvc afspraken te maken hoe de rvc dit bij mogelijke toekomstige gevallen wel gaat doen.
Hoe kan het dat de Volksbank al sinds 2013 in overheidshanden is, maar dat de bank nog altijd lijdt onder onderling geruzie? Wat heeft u concreet gedaan om de situatie bij de bank te verbeteren?
Nadat ik door NLFI geïnformeerd ben over de ontwikkelingen in de directie van de Volksbank, heb ik richting de voorzitter van de rvc en de voorzitter van het bestuur van NLFI mijn zorgen geuit. Een stabiel bestuur en gezonde bestuursdynamiek is essentieel voor (de continuïteit van) de koers van de bank. Ook op ambtelijk niveau is de afgelopen periode veel contact geweest met NLFI en ook met de voorzitter van de rvc over de situatie in het bestuur van de bank.
De afgelopen periode is er bij de Volksbank veel gebeurd. Ik heb de Tweede Kamer hierover een aantal keer geïnformeerd.3 Zo heeft er een onafhankelijk onderzoek naar de bestuursdynamiek binnen de Volksbank plaatsgevonden, is de bank gestart met de stroomlijning van de topstructuur en is afscheid genomen van twee bestuurders.
Ook de samenstelling van de rvc is in deze periode aan verandering onderhevig. Zo heeft de voorzitter van de rvc van de Volksbank bekend gemaakt vervroegd terug te treden zodra er een opvolger gevonden is. Daarnaast heeft de Volksbank bekendgemaakt dat de twee commissarissen waarvan de benoemingstermijn dit voorjaar afliep niet beschikbaar waren voor herbenoeming.
Zoals ik ook in het algemeen overleg over de staatsdeelnemingen heb aangegeven is het in eerste instantie aan de rvc en directie om deze maatregelen te treffen. NLFI heeft hier regelmatig met de rvc over gesproken. Zelf heb ik mij actief laten informeren door NLFI en in enkele gevallen ook rechtstreeks door de rvc over de keuzes en afwegingen van de directie en de rvc.
Uit voorgaande blijkt dat de samenstelling van de directie ten opzichte van het moment waarop de rapportage uitkwam inmiddels grotendeels is gewijzigd. Ook de samenstelling van de rvc is de afgelopen periode gewijzigd. Voor de directie is reeds een nieuwe voorzitter gestart en voor de rvc zal binnenkort een nieuwe voorzitter starten. Daarnaast heeft er reeds een onafhankelijk onderzoek plaatsgevonden naar de bestuursdynamiek en heeft de Volksbank onlangs een nieuwe strategie gepresenteerd. In het licht van bovenstaande vind ik het belangrijk dat de rust bij de bank zo spoedig mogelijk terugkeert en dat alle aandacht vanaf nu weer gericht is op de toekomst, op een succesvolle implementatie van de nieuwe strategie en de voorbereiding op een besluit over de toekomst van de bank.
Hiervoor is het van belang dat de bank geschikte nieuwe commissarissen en bestuurders vindt. Ik heb van de bank begrepen dat op korte termijn een nieuwe voorzitter van de rvc en twee nieuwe commissarissen worden benoemd.
Hoe gaat de top van de bank er komende jaren uitzien, en welke rol ziet u voor zichzelf om ervoor te zorgen dat er eindelijk een kwalitatief goed en stabiel bestuur bij de bank komt? Bent u bereid uw verantwoordelijkheid als grootaandeelhouder te nemen bij de algemene aandeelhoudersvergadering van 21 april 2021?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich dat u tijdens het algemeen overleg over staatsdeelnemingen van 3 februari 2021 stelde: «Ik vind het verstandig en in zo’n situatie goed dat de Volksbank een onafhankelijk en extern onderzoek laat uitvoeren naar die bestuursdynamiek. Na afronding daarvan is het in eerste instantie aan het bestuur en de raad van commissarissen om daar dan ook vervolg aan te geven, met op de achterbank natuurlijk NLFI en nog verder op de achtergrond word ik daarover geïnformeerd. Ik vind het ook daar belangrijk om de instituten die daar als eerste aan zet zijn ook als eerste, of als tweede of als derde, aan zet te laten. Dus dat is eerst het bestuur, dan de raad van commissarissen en daarna NLFI. En pas daarna, zeer eventueel, kom ik.»? Hoe kijkt u terug op deze uitspraak en hoe lang blijft u deze passieve positie innemen? Wat moet er nog meer misgaan voordat u een meer actieve positie inneemt?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom is de beloofde rapportage van NL Financial Investments (NLFI) over de Volksbank nog niet naar de Kamer gestuurd? Wanneer kan de Kamer deze alsnog verwachten?
In de vorige voortgangsrapportage over de Volksbank heeft NLFI aangegeven mogelijkheden te zien om de uitgangspositie van de Volksbank voor een toekomstige verzelfstandiging op termijn te verbeteren en dat de Volksbank zelf ook onderzoek doet naar verdere mogelijkheden voor optimalisering van het bedrijfsmodel.4 De Volksbank verwachtte NLFI in het eerste kwartaal van 2020 over zijn interne analyses te kunnen informeren. Uiteindelijk hebben de analyses van de Volksbank geleid tot een nieuwe strategie welke begin 2021 is gepresenteerd.
Ik had NLFI verzocht om, mede aan de hand van bovengenoemde interne analyse van de Volksbank, een nieuwe rapportage op te stellen en deze mij in het najaar van 2020 te sturen. NLFI heeft toegelicht bij de voortgangsrapportage onder meer de nieuwe strategie te willen betrekken. Dat lijkt mij ook wenselijk. Afronding in 2020 was daardoor niet mogelijk. De nieuwe voortgangsrapportage wordt rond de zomer verwacht.
Klopt het dat aanvankelijk beloofd was dat NLFI jaarlijks zou rapporteren over de staat van de Volksbank? Klopt het dat al lang niet meer jaarlijks gerapporteerd wordt? Zo ja, waarom niet, gezien de nog overduidelijk zorgelijke situatie bij de top van de bank?
De eerste rapportage over de Volksbank is op 1 juli 2016 naar de Tweede Kamer gestuurd.5 Daarna zijn op 14 september 2017, 27 november 2018 en op 11 november 2019 voortgangsrapportages van NLFI met de Tweede Kamer gedeeld. Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag wordt een nieuwe voortgangsrapportage van NLFI rond de zomer verwacht. Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 7, is tussen de laatste rapportage en de eerstvolgende rapportage meer dan een jaar verstreken. Desondanks is de insteek nog steeds om jaarlijks over de voortgang bij de Volksbank te rapporteren. Na afronding van de nieuwe rapportage zal ik NLFI opnieuw vragen om jaarlijks een voortgangsrapportage op te stellen.
Welke voortgang is er geboekt met betrekking tot het verankeren van het maatschappelijke karakter van de bank?
In het algemeen overleg over de Volksbank heb ik aangekondigd een inventarisatie te doen voor de opties voor een eventuele verkoop en hierbij de mogelijkheden te betrekken om invulling te geven aan het borgen van het maatschappelijke karakter van de bank. Hierover vindt komende periode afstemming plaats met verschillende stakeholders. Ik verwacht dit onderzoek later dit voorjaar met uw Kamer te kunnen delen.
De Volksbank heeft mij geïnformeerd dat de bank het versterken van de klantrelatie en het vergroten van haar maatschappelijke impact heeft verankerd in de nieuwe strategie. De Volksbank continueert haar missie bankieren met de menselijke maat. De beoogde impact is door de bank concreet gemaakt zowel in de plannen als in de te behalen doelstellingen.