De aanpak van flitshandel |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Flitshandelaren maken ook elkaar het leven zuur»1 en «Robot corrumpeert beurshandel»2?
Ja.
Vindt u dat handelaren op financiële markten op een gelijk speelveld, met gelijke order- en executietijden, transacties moeten kunnen verrichten, zodat beurshandelaren met snellere computers en communicatiemiddelen niet eenzijdig de markt naar hun hand kunnen zetten? Indien u het hiermee eens bent, hoe oordeelt u dan over de huidige situatie? Indien u het hiermee oneens bent, waarom bent u het hiermee oneens?
Het is belangrijk dat iedereen onder gelijke voorwaarden toegang heeft tot de handel in financiële instrumenten op gereguleerde handelsplatformen. Om dit te bewerkstelligen is in wet- en regelgeving voorzien dat handelsplatformen over transparante en niet-discretionaire regels moeten beschikken met betrekking tot de toegang tot het handelsplatform. Bovendien dienen handelsplatformen te beschikken over transparante en niet-discretionaire regels en procedures die een billijke en ordelijke handel waarborgen. Ook zijn er transparantieregels opgesteld ten aanzien van transactiegegevens van voor en na de handel. Deze regels zorgen ervoor dat alle marktpartijen kunnen beschikken over dezelfde handelsinformatie. De toezichthouder AFM ziet er op toe dat deze regels worden nageleefd.
Naast deze algemene uitgangspunten, zullen met de implementatie van MiFIDII de regels met betrekking tot het waarborgen van transparante en niet-discretionaire toegang tot handelsplatformen en het waarborgen van een ordelijke handel verder worden gespecificeerd, om rekening te houden met recente (technologische) ontwikkelingen, zoals de groei van algoritmische handel. Zo zijn er nieuwe vereisten opgenomen om te garanderen dat co-locatiediensten en vergoedingsstructuren die handelsplatformen aanbieden transparant, billijk en niet-discriminerend zijn en dat de vergoedingsstructuren geen prikkels creëren voor onordelijke handelsomstandigheden of marktmisbruik.3 Verder zullen handelsplatformen moeten beschikken over effectieve risicomanagement systemen om de robuustheid van hun handelssystemen te waarborgen.
De hierboven genoemde maatregelen waarborgen in mijn optiek een gelijk speelveld wat betreft de handel in financiële instrumenten. Het in de aangehaalde artikelen geschetste beeld, dat ziet op de situatie in de VS, herken ik dan ook niet voor de Europese markten.
Hoe wordt onder de MiFID II richtlijn voorkomen dat grote orders van bijvoorbeeld pensioenfondsen worden «kaalgeplukt» door flitshandelaren door «voor de order uit» de prijzen op markten kunstmatig te verhogen of te verlagen? Wordt plaatsers van grote orders thans voldoende bescherming geboden?
Eén van de doelstellingen van de MiFID-regels is om meer diversiteit in, en meer concurrentie tussen, handelsplatformen te bewerkstelligen, met als uiteindelijk doel meer keuzemogelijkheden en lagere kosten voor beleggers. Gevolg van het behalen van deze doelstellingen, is dat MiFID tot meer marktfragmentatie heeft geleid in de zin dat de handel in financiële instrumenten en de liquiditeit is verspreid over meerdere soorten handelsplatformen. Voor institutionele beleggers betekent dit enerzijds dat de transactiekosten zijn afgenomen, maar anderzijds dat de kans op marktimpact is toegenomen, omdat orders van institutionele beleggers vaak groot zijn en de relatieve grootte van die orders als gevolg van een meer verspreidde handel is toegenomen. Een institutionele belegger zal bij het uitvoeren van een order daarom een afweging moeten maken tussen enerzijds snelheid en zekerheid van uitvoering van een order en anderzijds het beperken van de zichtbaarheid van de order om zodoende het effect dat een grote order kan hebben op de markt te mitigeren. Het handelen op zogenaamde «verlichte» handelsplatformen biedt een belegger meer zekerheid van orderuitvoering, maar zorgt ook voor een relatief grotere marktimpact. Het beperken van marktimpact middels het handelen op zogenaamde dark pools heeft als risico dat de order niet (volledig) uitgevoerd kan worden door gebrek aan tegenpartijen die op het gewenste moment voor de juiste prijs en volume willen handelen. Om zekerheid van orderuitvoering met het voorkomen van marktimpact te combineren, kunnen beleggers daarom onder MiFID gebruik maken van enkele ontheffingen (waivers) op de transparantieregels, zodat toch op grotere, «verlichte» handelsplatformen kan worden gehandeld, zonder dat de order meteen zichtbaar wordt en andere partijen derhalve niet snel posities tegen de grote order in kunnen nemen.
Een voorbeeld van een dergelijke waiver is dat orders waarvan het volume significant groter is ten opzichte van de normale omvang van een order – ook wel large in scale genoemd – niet zichtbaar wordt in het orderboek. Deze waivers blijven onder MiFIDII van kracht; wel is voor twee van de vier waivers voorzien in maatregelen om het gebruik ervan enigszins te beperken.
Verder wordt met MiFIDII een nieuw handelsplatform geïntroduceerd, namelijk de georganiseerde handelsfaciliteit (OTF). Op dit handelsplatform, dat bedoeld is voor obligaties, gestructureerde financiële producten, emissierechten en derivaten, is discretionare orderafhandeling mogelijk. Hierdoor kan invloed worden uitgeoefend op de wijze waarop orders door het ordersysteem worden afgehandeld, bijvoorbeeld door orders op te knippen in kleinere porties en op latere tijdstippen uit te voeren.
Het kunstmatig verhogen of verlagen van prijzen op de markt kwalificeert als marktmanipulatie en is derhalve verboden; dit geldt ongeacht of een handelaar al dan niet gebruik maakt van algoritmische handelen, waaronder high frequency trading (HFT) technieken. Het innemen van een bepaalde positie, waarmee gespeculeerd wordt op een grote order is op zichzelf geen marktmanipulatie. Dit kan echter anders zijn wanneer een belegger gebruikt maakt van een bepaalde kunstgreep, bijvoorbeeld door met zichzelf te handelen tegen een prijs die afwijkt van de normale marktprijs, om zodoende de prijs te bewegen. De AFM is belast met het toezicht op marktmanipulatie en kan indien nodig handhavend optreden. Ook is strafrechtelijke vervolging mogelijk.
Welke maatschappelijke voordelen ziet u aan de activiteiten van flitshandelaren, die niet actief zijn als market maker (waarmee bied-laat-spreads worden verkleind), voor de prijsvorming en liquiditeit op financiële markten? Maken deze flitshandelaren eenzijdig gebruik van een informatievoordeel, waardoor zij andere partijen kunnen benadelen? Hoe wordt er tegen opgetreden?
De technologie op het gebied van effectenhandel heeft de afgelopen tien jaar een sterke ontwikkeling doorgemaakt en wordt thans op grote schaal door marktpartijen gebruikt. Momenteel maken veel marktpartijen, waaronder ook veel institutionele beleggers, gebruik van algoritmische handel, waarbij een geautomatiseerd algoritme automatisch aspecten van orders bepaalt met weinig of geen menselijk ingrijpen. Een specifieke subcategorie van algoritmische handel is HFT, waarbij een handelssysteem met hoge snelheid marktgegevens of -signalen analyseert en vervolgens binnen een zeer korte tijdsspanne grote aantallen orders doorzendt of aanpast in reactie op deze analyse. HFT wordt doorgaans aangewend door handelaren die met eigen kapitaal handelen en is geen strategie op zich maar een technologie waarmee verschillende handelsstrategieën kunnen worden uitgevoerd. HFT betreft dus geen homogene handelsstrategie. Europese HFT-partijen passen overwegend traditionele strategieen zoals market making en arbitrage toe.
Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 2, stellen de Europese beursregels strenge eisen aan de borging van de non-discretionaire orderuitvoering en de transparantie ten aanzien van prijsinformatie. Het is gereguleerde handelsplatformen niet toegestaan de pre- and post-trade prijsinformatie aan sommige marktpartijen eerder ter beschikking te stellen dan aan andere. Gebruikelijk is dat deze informatie met een vertraging van ca. 15 minuten gratis ter beschikking wordt gesteld aan het publiek. Er zijn echter additionele commerciële mogelijkheden om snellere toegang tot de prijsdata te krijgen. Uiteraard zijn hier kosten aan verbonden die hoger worden naarmate de prijsinformatie gedetailleerder en actueler is. Essentieel bij het gebruik van dergelijke additionele informatiebronnen en -systemen ten behoeve van de effectenhandel is dat toegang tot prijsinformatie onder transparante en niet-discretionaire voorwaarden en tegen redelijke kosten mogelijk moet zijn, zodat iedere belegger die in toegang tot deze prijsinformatie wenst te investeren, deze informatie ook onder billijke voorwaarden kan verkrijgen. Hierbij moet worden bedacht dat verschillende handelsstrategieën een verschillende informatiebehoefte met zich meebrengen. De mate waarin marktpartijen daadwerkelijk willen investeren in additionele informatiebronnen en -systemen, zal in de praktijk daarom sterk uiteenlopen. Het gebruik van bovengenoemde pre- en post trade prijsinformatie moet worden onderscheiden van handel met voorwetenschap (een vorm van marktmisbruik). Bij voorwetenschap gaat het per definitie om bepaalde koersgevoelige informatie die niet voor iedereen toegankelijk is. De essentiele eigenschap van pre- en post-tradeprijsinformatie, is dat deze juist wel voor iedereen toegankelijk is.
De huidige aandacht voor HFT richt zich vooral op de toepassing van een combinatie van twee handelsstrategieën, te weten latency arbitrage en flash trading. In Europa komt latency arbitrage als beschreven in het boek Flash Boys van Michael Lewis niet voor, omdat Europa in tegenstelling tot de VS geen geconsolideerd orderboek (consolidated pre trade tape) kent. In de VS wordt iedere order die wordt ingelegd bij een Amerikaans handelsplatform dat deel uitmaakt van het zogeheten National Market System door de Security Information Processor (SIP) verwerkt in het geconsolideerde orderboek. Wanneer een belegger, door bijvoorbeeld gebruik te maken van snellere systemen, een op een handelsplatform ingelegde order sneller verwerkt dan de SIP dit kan, zoals ook beschreven in het aangehaalde artikel uit de Volkskrant, een arbitragevoordeel worden behaald. Dit wordt latency arbitrage genoemd.
Het zogenaamde flash trading is een handelsprivilege dat bepaalde Amerikaanse handelsplatformen tegen betaling aan bepaalde marktpartijen verlenen, waarbij deze marktpartijen in staat gesteld worden een fractie eerder dan andere marktpartijen in het orderboek te kijken en hierop te reageren. Bij deze strategie kan dus inderdaad sprake zijn van het eenzijdig gebruik maken van een informatievoordeel. De Amerikaanse Securities and Exchange Commission (SEC) heeft voorstellen gedaan om deze activiteit te verbieden. Flash trading tast het gelijke speelveld tussen marktpartijen en het vertrouwen in de markt aan en is momenteel al in strijd met Europese regels ter borging van de non-discretionaire orderuitvoering, waar in Nederland de AFM toezicht op houdt. Deze strategie kan daarom niet als handelstrategie worden ingezet in Europa.
Hoe beoordeelt u de stelling dat het eenzijdig uitbuiten van een snelheidsvoordeel juist tot hogere bied-laat-spreads kan leiden, omdat andere marktparticipanten het risico op prijsmanipulatie door flitshandel moeten inprijzen? Welke nadelen ziet u van flitshandel? Hoe wordt voorkomen dat deze nadelen groter zijn dan de voordelen?
Aan algoritmische handel, waaronder HFT, worden in zijn algemeenheid zowel positieve als negatieve eigenschappen toegeschreven. Als positieve eigenschappen worden een efficiëntere prijsvorming, meer liquide markten en een daling van de transactiekosten onderkend. Een negatieve eigenschap is bijvoorbeeld een groter risico op overbelasting van de systemen van handelsplatformen als gevolg van grote hoeveelheden orders. Verder kunnen fouten of storingen in computeralgoritmes of in de (beheersings)systemen van handelaren of handelsplatformen tot onordelijke handel leiden. Daarnaast bestaat het risico dat, ten gevolge van een fout in een computeralgoritme of van inadequate monitoring, computeralgoritmes overreageren op marktgebeurtenissen, hetgeen de volatiliteit kan vergroten en de liquiditeit tijdelijk sterk kan verminderen. Deze risico’s kunnen een ineffectieve of zelfs irrationele prijsvorming tot gevolg hebben hetgeen kan leiden tot onevenredig grote schokken bij de prijsvorming. Deze potentiele risico’s worden nu al geadresseerd in ESMA richtlijnen en zullen met de implementatie van MiFIDII verder worden gemitigeerd.
Op grond van MiFIDII zullen alle personen die HFT-technieken gebruiken een vergunning als beleggingsonderneming moeten hebben, waardoor zij aan alle eisen die MiFIDII aan dergelijke financiële ondernemingen stelt, moeten voldoen. Verder zullen beleggingsondernemingen die algoritmische handel bedrijven over effectieve risicomanagement systemen en interne beheersingsystemen moeten beschikken om onordelijke handel en misbruik van systemen te voorkomen. Ook dienen deze beleggingsondernemingen aan de toezichthouder inzage te geven in hun handelsstrategieën en moeten zij de door computeralgoritmes gegenereerde orders markeren (algo-flagging). Toezichthouders en handelsplatformen krijgen hierdoor beter inzicht in handelspatronen hetgeen hen beter in staat stelt om gedrag te onderkennen dat de ordelijke werking van de markt verstoort of dreigt te verstoren. Voorts verplicht MiFIDII de beleggingsondernemingen die algoritmische handel bedrijven, om continu voor liquiditeit te zorgen, indien zij bepaalde market making strategieën uitvoeren.
Naast eisen voor beleggingsondernemingen voorziet MiFIDII in dit kader ook in specifieke verplichtingen voor handelsplatformen. Zo zullen handelsplatformen moeten beschikken over effectieve risicomanagement systemen om de robuustheid van hun handelssystemen te waarborgen. Verder zullen handelsplatformen moeten voorzien in maatregelen waarmee de handel voor een korte periode kan worden stilgelegd in geval van extreme prijsvolatiliteit; de zogenaamde circuit breakers. Dit geeft marktpartijen de benodigde tijd om relevante (nieuwe) informatie te verwerken en om eventueel hun handelssystemen en -algoritmes op hun juiste werking te controleren, zodat de handel weer op ordelijke wijze kan worden hervat. Andere maatregelen om een ordelijke handel te waarborgen zijn de mogelijkheid voor het handelsplatform om de order-to-trade ratio te beperken, de order-flow te vertragen ingeval de maximumcapaciteit van hun handelssystemen dreigt te worden bereikt en om de (minimum) tick sizes te verruimen.4
Het gebruik van algoritmische handel, waaronder HFT-technieken, om zodoende een bepaald efficiëntievoordeel te behalen ten opzichte van de concurrentie is niet verboden. Het staat iedere belegger vrij om te investeren in dergelijke technieken. Dergelijke technieken leveren op zichzelf dan ook geen marktmisbruik op, maar kunnen, net als elke andere handelstechniek, wel worden aangewend voor verboden gedragingen. Wanneer dit gebeurt dan kan de AFM daar tegen optreden. Zoals hierboven beschreven wordt de toezichthouder door MiFIDII beter in staat gesteld om orders die van verschillende algoritmes afkomstig zijn te identificeren en te onderscheiden en de gebruikte strategieën te reconstrueren en te beoordelen. Het markeren stelt de toezichthouder in staat doeltreffend en doelmatig op te treden tegen strategieën die zich voor misbruikpraktijken lenen of risico's voor de ordelijke werking van de markt meebrengen.
Hoe staat u tegenover het openbaar maken van de handelsgegevens van de grote openbare Nederlandse beurs- en handelsplatformen zoals in Scandinavië reeds is gebeurd om zo handelstechnieken bloot te leggen?
Ik wil benadrukken dat de AFM, in haar rol als toezichthouder, reeds de beschikking heeft over alle relevante handelsgegevens en dat Nederlandse handelsplatformen op grond van de Wft al verplicht zijn om de prijs, de omvang en het tijdstip van op het handelsplatform uitgevoerde transacties openbaar te maken.
Handelsplatformen verstrekken soms (meer) handelsgegevens dan op grond van huidige wet- en regelgeving verplicht is ten behoeve van academisch onderzoek naar de effectenhandel. Deze handelsgegevens kunnen ook bestaan uit niet-anonieme data. Hierover zullen dan afspraken moeten worden gemaakt ten aanzien van het borgen van de vertrouwelijkheid. Zoals aangegeven in het geciteerde FD-artikel zijn voor een recent onderzoek van prof.dr. Menkveld handelsgegevens van Scandinavische beurs- en handelsplatformen aan hem ter beschikking gesteld. De transparantievereisten voor handelsplatformen zijn in Scandinavië, net als in de rest van de EU, gebaseerd op MiFID. Voor zover ik kan beoordelen, worden in de Scandinavische landen daarom niet structureel meer handelsgegevens openbaar gemaakt dan elders in Europa.
Zoals aangegeven, is een ruimere openbaarmakingsplicht niet nodig voor het toezicht; de toezichthouder kan reeds over alle relevante gegevens beschikken. Het is daarom primair de afweging van het handelsplatform zelf of en op welke wijze additionele handelsgegevens openbaar worden gemaakt. Zeker wanneer het gaat om het openbaar maken van niet-anonieme handelsgegevens en de commerciële gevoeligheid hiervan, dient het handelsplatform hier terecht zorgvuldig mee om te gaan.
Hoe wordt voorkomen dat flitshandelaren voordringen bij orders en zo via marktmanipulatie winsten afromen? Wie houdt er toezicht op en treedt daartegen op?
Voorop staat dat de toezichthouder continu toezicht houdt op de financiële markten om verboden gedragingen, zoals marktmanipulatie, op te sporen en te bestraffen. De AFM investeert daarbij actief in IT-systemen (zoals databeheer en surveillance software), de wijze van werken en de expertise van de medewerkers en werkt nauw samen met een kopgroep van internationale collega-toezichthouders.
Zoals in antwoord op vraag 4 is aangegeven, zijn de strategieën waarbij een marktpartij kan «voordringen» op een andere marktpartij in Europa niet mogelijk. Ook bepaalde ordertypes die de perceptie van voordringen met zich mee kunnen brengen, zoals het in de VS gebruikte hide-not-slide ordertype, zijn niet mogelijk in Europa.5
Een reden waarom deze ordertypes niet in Europa voorkomen is dat de orderboeken van Europese beurzen niet direct met elkaar verbonden zijn zoals in de VS. Daarnaast zijn er onder MiFID strenge eisen gesteld aan het borgen van het non-discretionaire karakter van orderuitvoering en zijn de uitzonderingen op transparantieregels in Europa geregeld door middel van waivers en niet door middel van het introduceren van verschillende ordertypes. Als gevolg hiervan zijn er in Europa veel minder ordertypes in omloop dan in de VS, die bovendien veel minder «exotische» eigenschappen hebben.
Op dit moment doet de Amerikaanse toezichthouder SEC onderzoek naar het mogelijk bevoordelen van HFT-partijen door Amerikaanse beurzen. Daarnaast vindt er in de VS een heroverweging plaats van de regelgeving die betrekking heeft op de aandelenmarkten. Onderdeel van deze heroverweging is het in kaart brengen van de (neven)effecten van verschillende ordertypes.
Bent u bereid onderzoek te laten verrichten naar de handelstechnieken van High Frequency Traders, de maatschappelijke voor- en nadelen en de vermeende malversaties en lessen te trekken voor regelgeving die uit dit onderzoek voortvloeien?
De afgelopen jaren is er mondiaal veelvuldig en uitgebreid onderzoek gedaan naar HFT. In 2010 heeft de AFM een rapport gepubliceerd over HFT en de toepassing van geavanceerde handelstechnologie op de Europese markt.6 Andere voorbeelden zijn onderzoeken van de International Organization of Securities Commissions (IOSCO), de Bank of International Settlements (BIS), de ECB, en diverse toezichthouders zoals Finansinspektionen (Zweden) de SEC (VS), IIROC (Canada) en ASIC (Australië).7 Het meest uitgebreide en objectief-wetenschappelijk onderzoek naar HFT is verricht in het kader van het Foresight project on computer-based trading in 2012.8 Het beeld dat uit deze onderzoek naar voren komt is eenduidig: algoritmische handel en HFT hebben positieve effecten gehad op de effectenmarkten, zoals kleinere spreads, maar deze technieken brengen ook zekere risico’s met zich mee, zoals het risico van overbelasting van handelssystemen. Deze onderzoeken hebben al hun weerslag gehad op de regelgeving, in het bijzonder MiFID-II. Een specifiek voorbeeld hiervan is dat op suggestie van het Foresight onderzoek in MiFIDII bepalingen omtrent het synchroniseren van handelsklokken van handelsplatformen zijn opgenomen.
De opkomst van algoritmische handel en HFT is niet beperkt tot de Nederlandse markt; de effectenhandel heeft een sterk transnationaal karakter, evenals de van toepassing zijnde regelgeving. Op dit moment voert ESMA onderzoek uit naar HFT. In maart 2014 heeft ESMA een studie gepubliceerd over de omvang en impact van HFT in Europa.9 Dit rapport zal worden opgevolgd door meerdere vervolgrapportages over de rol van HFT in Europa. De AFM is nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van dit rapport en zal ook bij de vervolgonderzoeken een belangrijke rol vervullen, waardoor de Nederlandse inbreng voldoende gewaarborgd is. Gezien het transnationale karakter van algoritmische handel en HFT en de expertise van ESMA en de betrokken toezichthouders op dit gebied, is ESMA wat mij betreft het meest geschikte gremium voor onderzoek naar algoritmische handel en HFT.
De werkwijze van afdelingen bijzonder beheer van banken |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Licht ook in Nederland afdelingen bijzonder beheer door»?1
Ja.
Kent u de conclusies van het rapport-Tomlinson in het Verenigd Koninkrijk, waaruit blijkt dat afdelingen bijzonder beheer van banken de bedrijvenportefeuille «opschonen» door niet zelden ook gezonde bedrijven naar het rand van faillissement te duwen?
Ik heb kennis genomen van het genoemde rapport.
In hoeverre acht u de uitkomsten van het onderzoek in het Verenigd Koninkrijk representatief voor de situatie bij de Nederlandse afdelingen bijzonder beheer? Deelt u de conclusie uit het hiervoor genoemde artikel dat ook in Nederland deze afdelingen zich niet zelden «wanstaltig, manipulatief en samenzweerderig» gedragen?
Het rapport Tomlinson is geschreven in opdracht van de Britse overheid en gaat in op de praktijken rond bijzonder beheer in het Verenigd Koninkrijk. Over de Nederlandse situatie is contact opgenomen met VNO/NCW-MKB Nederland, ONL voor Ondernemers en met de AFM en DNB. Op basis hiervan acht ik de uitkomsten van het onderzoek niet representatief voor de situatie bij de afdelingen bijzonder beheer van de Nederlandse banken.
Kunt u een overzicht geven van het aantal Nederlandse MKB-bedrijven dat door de banken onder bijzonder beheer is gesteld? Kan dit worden uitgesplitst per bank?
In het algemeen wil ik voorzichtigheid betrachten bij de interpretatie van cijfers over de afdelingen bijzonder beheer van de verschillende banken, omdat de invulling van bijzonder beheer verschilt per bank. Een klant wordt in principe onder bijzonder beheer gesteld indien niet langer aan de financierings-voorwaarden kan worden voldaan of wanneer de kans reëel is dat dit in de toekomst niet meer lukt. Aanleiding hiervoor kan bijvoorbeeld zijn dat de klant zijn rente- en aflossingsverplichtingen niet meer kan nakomen of een sterke daling van de solvabiliteitsratio van de onderneming. Banken geven aan altijd te streven naar continuïteit van de onderneming, omdat hiermee zowel de belangen van de bank als de klant gediend zijn. In sommige gevallen is herstel uit bijzonder beheer echter niet mogelijk en kan een faillissement of beëindiging van het krediet niet worden voorkomen.
Er bestaan niet veel openbare cijfers over bankleningen in bijzonder beheer. Navraag bij Rabobank, ING en ABN-Amro leert dat ongeveer 10 tot 20% van hun MKB-klanten onder bijzonder beheer is gesteld. De stijging van het aantal leningen in het bijzonder beheer is over het algemeen samengegaan met een toename van de verliezen op de portefeuille MKB-kredieten van banken. De stijging van het aantal leningen in bijzonder beheer past dan ook binnen het bredere economische klimaat sinds de crisis. Ook de kredietfaciliteiten van de overheid hadden in 2013 te maken met sterk oplopende verliezen.
Bent u er van op de hoogte dat bedrijven, als zij door de bank onder bijzonder beheer worden gesteld, te maken kunnen krijgen met onder meer een hogere rente, verplichtingen om extra af te lossen, hoge kosten voor accountantsrapporten of hertaxaties, executieverkoop en/of het stilleggen van de rekening? Op welke wijze is de proportionaliteit van het ingrijpen door de bank gewaarborgd? Bent u van mening dat de werkwijze van de afdelingen bijzonder beheer van de Nederlandse banken voldoende transparant is en de toets der kritiek kan doorstaan?
Als een bedrijf een kredietovereenkomst aangaat met een bank gelden de algemene voorwaarden voor kredietverlening van die betreffende bank. Deze algemene voorwaarden geven banken de mogelijkheid om extra voorwaarden te stellen aan bedrijven wanneer de kredieten van deze bedrijven onder «bijzonder beheer» worden gesteld. Het antwoord op de vraag op welke wijze de proportionaliteit van maatregelen door de bank is gewaarborgd, is daarmee afhankelijk van hetgeen partijen nader zijn overeengekomen en is daardoor ook onderhevig aan hetgeen hierover in het civiele recht is bepaald (waaronder de eisen van redelijkheid en billijkheid). Als een onderneming het niet eens is met de maatregelen kan deze een klacht indienen bij de betreffende bank maar kan deze ook de civiele rechter verzoeken te toetsen of de maatregelen op basis van de voorwaarden al dan niet terecht zijn ingesteld door de bank. Door de civiele rechter worden de omstandigheden van het geval in aanmerking genomen en zijn de redelijkheid en billijkheid maatgevend. Deze zal toetsen of de voorwaarden voldoende transparant zijn en de toets der kritiek kunnen doorstaan.
Kunt u een overzicht geven van de klachten die de Autoriteit Financiële markten (AFM) in de afgelopen periode van ondernemers heeft ontvangen over de werkwijze van afdelingen bijzonder beheer? In hoeverre heeft de AFM op basis van deze klachten actie ondernomen richting de banken en met welk resultaat?
De AFM is – mede naar aanleiding van haar bevindingen uit haar onderzoek naar de dienstverlening rondom rentederivaten aan (semi-)professionele partijen – extra alert op de financiële dienstverlening aan zakelijke marktpartijen. In de periode 2013 tot heden heeft zij verschillende klachten ontvangen van ondernemers over de werkwijze van afdelingen bijzonder beheer. Dit onderwerp heeft momenteel dan ook nadrukkelijk aandacht van de AFM.
In hoeverre is het gedrag van afdelingen bijzonder beheer bij in de afgelopen periode bij u onder de aandacht gebracht door organisaties voor het midden- en kleinbedrijf, zoals MKB-Nederland en ONL (Ondernemend Nederland)? Wat hebt u met deze signalen gedaan? Bent u bereid om bij deze organisaties na te gaan of er reden is tot zorg over bijzonder beheer en de Kamer over de uitkomst te informeren?
Uit het contact dat mijn ministerie heeft opgenomen met VNO NCW, MKB Nederland en ONL voor Ondernemers blijkt dat het beeld dat zij hebben van bijzonder beheer twee kanten heeft. Enerzijds ontvangen zij klachten van ondernemers dat bijzonder beheer als zeer stressvol en belastend wordt ervaren. Anderzijds krijgen zij van ondernemers ook te horen dat de steun die zij van de bank ontvangen wanneer zij in bijzonder beheer worden genomen, hun onderneming juist heeft versterkt. Wel geeft VNO NCW aan dat ondernemers niet altijd een duidelijk beeld hebben van doelstelling, proces en werkwijze van de afdeling bijzonder beheer van banken. Ik heb van beide belangenorganisaties echter geen klachten ontvangen. Dit beeld is bevestigd door VNO NCW en MKB Nederland in het artikel «Banken kunnen spanningen wegnemen» dat recentelijk is verschenen in het Financieele Dagblad».2
Ziet u aanleiding om ook in Nederland een commissie in te stellen om de werkwijze van de afdelingen bijzonder beheer door te lichten? Zo nee, waarom niet?
Nee. De AFM is alert op de dienstverlening aan zakelijke marktpartijen en zal – indien nodig – onderzoek verrichten naar de werkwijze van de afdelingen bijzonder beheer.
In hoeverre geeft de huidige wetgeving (artikel 2 van de Algemene bankvoorwaarden en art. 4:24a van de Wet op het financieel toezicht) de toezichthouder een handvat om in te grijpen bij evidente misstanden? In hoeverre kan ook een MKB’er bij de interpretatie van de wetgeving als consument worden beschouwd, indien de bank een hypotheek op de woning heeft of er sprake is van persoonlijke borgstelling?
Artikel 4:24a van de Wet op het financieel toezicht (Wft) geeft de AFM een handvat om in te grijpen indien sprake is van evidente misstanden die schadelijke gevolgen (kunnen) hebben voor consumenten. Deze wettelijke norm is echter niet van toepassing op zakelijke klanten. Een MKB-onderneming wordt op basis van de Wft aangemerkt als een zakelijke klant, niet als een consument. Ook niet indien deze in de hoedanigheid van ondernemer een hypotheek heeft laten vestigen op zijn of haar woning en/of er sprake is van persoonlijke borgstelling. Indien de MKB’er dit doet in de hoedanigheid van consument is artikel 4:24a Wft wel van toepassing. Daarbij wordt opgemerkt dat indien de bank de ondernemer in de hoedanigheid als consument adviseert over een hypotheek, tevens de andere gedragseisen uit de Wft (zoals de eisen die worden gesteld aan informatieverstrekking en het passend adviseren) van toepassing zijn.
Artikel 2 van de Algemene bankvoorwaarden geeft de toezichthouder evenmin een handvat om in te grijpen. De Algemene bankvoorwaarden zijn contractuele voorwaarden die gelden tussen de bank en haar klanten. De beoordeling in hoeverre deze bankvoorwaarden in een specifiek geval worden nageleefd is dan ook voorbehouden aan de civiele rechter.
Heeft de regering zich inmiddels een oordeel gevormd over de suggestie om de algemene zorgplicht voor banken uit te breiden naar kleine ondernemers? Heeft hierover – zoals eerder toegezegd – inmiddels overleg plaatsgevonden met de organisaties voor het midden- en kleinbedrijf? Hoe staat u tegenover de suggestie om de toegang tot klachteninstituut Kifid uit te breiden naar zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en het MKB?
Uit een nieuwe inventarisatie onder de belangenorganisaties voor het midden- en kleinbedrijf volgt dat zij geen meerwaarde zien in het uitbreiden van de algemene zorgplicht (artikel 4:24a van de Wft) naar (klein)zakelijke klanten. Daarbij gaven zij vooral aan dat ruimte moet blijven bestaan voor dienstverlening op maat en dialoog tussen de bank en ondernemer over de kredietverlening. Het uitbreiden van de zorgplicht naar kleine ondernemers zou dit mogelijk belemmeren omdat dit de verhouding tussen de bank en de ondernemer juridiseert. Ik begrijp deze zorgen van de belangenorganisaties en zie tevens het risico dat nadere regels een negatief effect kunnen hebben op de kredietverlening aan het MKB, met name doordat het moeilijker wordt om voor krediet in aanmerking te komen en doordat het kan leiden tot hogere kosten. Ik ben op dit moment dan ook niet voornemens om de algemene zorgplicht uit te breiden naar (klein)zakelijke klanten.
Ook volgt uit deze inventarisatie dat er geen signalen zijn ontvangen op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat de doelgroep overwegend voorstander is van de uitbreiding van de toegang tot het Klachteninstituut Kifid naar zzp-ers en het MKB. Dit neemt niet weg dat Kifid zelf heeft aangegeven in principe open te staan voor het uitbreiden van de toegang naar het MKB en zzp’ers. Het zou dan ook een logische eerste stap kunnen zijn als Kifid zich, in overleg met de betrokken partijen, openstelt voor klachten van MKB-ers en zzp’ers (deels gebeurt dit al bij zzp-ers). Dit zou dan geschieden op basis van vrijwilligheid; zowel de MKB-er en zzp’er als de financiële onderneming dienen dan in te stemmen met behandeling door Kifid. Kifid gaat hierover in gesprek met belanghebbenden.
Het bericht dat BinckBank Amerikanen uitsluit van een beleggingsrekening |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Binckbank Amerikanen uitsluit van een beleggingsrekening?1
Het College voor de Rechten van de Mens heeft op 2 april een oordeel geveld. BinckBank stelt op bedrijfseconomische gronden een besluit genomen te hebben om de dienstverlening aan cliënten in een aantal gevallen te beëindigen. Dat betreur ik.
Het College doet overigens geen bindende uitspraak maar geeft een oordeel of de wet gelijke behandeling is overtreden. Indien het oordeel niet wordt opgevolgd kan de eiser met het oordeel van het College naar de civiele rechter stappen. De rechtbank zal het oordeel van het College moeten meewegen en kan het oordeel alleen gemotiveerd naast zich neerleggen.
Klopt het dat voor de toepassing van de Intergovernmental Agreement (IGA) van 18 december 2013 en de Foreign Account Tax Compliance Act (Fatca) de definitie van de Internal Revenu Service (IRS) voor «US person» geldt? Zo ja, vallen ingezetenen die genaturaliseerd zijn hieronder?
FATCA is een Amerikaanse wet die bedoeld is om wereldwijd belastingontduiking en zwartsparen door Amerikaanse belastingplichtigen te bestrijden. FATCA verplicht financiële instellingen rechtstreeks aan de Amerikaanse belastingdienst te rapporteren over Amerikaanse personen («US Persons»). De IGA regelt dat de Nederlandse financiële instellingen deze informatie aan de Nederlandse belastingdienst kunnen rapporteren in plaats van aan de Amerikaanse belastingdienst. De Nederlandse belastingdienst wisselt deze informatie uit met de Amerikaanse belastingdienst en verkrijgt informatie van de VS. Zo hoeven de Nederlandse financiele instellingen geen individuele overeenkomsten te sluiten met de Amerikaanse belastingdienst en komt de 30% bronheffing te vervallen. De IGA zal naar verwachting voor het zomerreces aan het parlement ter goedkeuring worden aangeboden.
FATCA gaat uit van het begrip «US Person». Hierbij wordt aangesloten bij de Amerikaanse belastingwetgeving, het gaat immers om de identificatie van Amerikaanse belastingplichtigen. Dit begrip omvat Amerikaanse staatsburgers waar ze ook wonen, of (Amerikaanse en niet-Amerikaanse) inwoners van de Verenigde Staten. Volgens de Amerikaanse wetgeving behoudt een Amerikaan bij de verkrijging van het Nederlanderschap de Amerikaanse nationaliteit. De Nederlandse nationaliteitswetgeving kent echter de hoofdregel dat de nieuwe Nederlander, indien mogelijk, afstand doet van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Op deze hoofdregel bestaan uitzonderingen waardoor niet alle tot Nederlander genaturaliseerde Amerikanen verplicht zijn afstand te doen van de Amerikaanse nationaliteit. Om aan te tonen dat afstand is gedaan van de Amerikaanse nationaliteit moet na het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit een «Certificate of loss of nationality of the United States» worden ingeleverd bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Zolang een tot Nederlander genaturaliseerde Amerikaan geen afstand heeft gedaan van het Amerikaanse staatsburgerschap bezit hij die nationaliteit naast het Nederlanderschap. Dit betekent dat deze persoon voor FATCA nog steeds een US Person is. Op de website van de Amerikaanse Belastingdienst is informatie te vinden over de «Certificate of loss of nationality of the United States».
Bent u van mening dat de IGA en de Fatca een rechtvaardiging bieden om onderscheid op grond van nationaliteit te maken bij het aanbieden van bankdiensten? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Nee, FATCA is er op gericht dat de Amerikaanse belastingdienst informatie van Amerikaans belastingplichtigen verkrijgt. Het begrip belastingplicht heeft een ruimere strekking en omvat meer dan nationaliteit. De specifieke FATCA klantidentificatieregels moeten er voor zorgen dat als sprake is van een Amerikaans belastingplichtige, deze informatie wordt gerapporteerd. Het gaat niet alleen om staatsburgers. Het betreft onder andere ook personen die ten minste 6 maanden in de VS verblijven en personen met een zogenoemde «greencard». Om deze personen te identificeren zijn in de Amerikaanse FATCA uitvoeringsvoorschriften en in de IGA uitgebreide regels beschreven.
Voor bestaande rekeningen van natuurlijke personen moeten financiële instellingen aan de hand van een aantal Amerikaanse indicatoren bezien of hun klanten potentieel een Amerikaans persoon zijn. Als dat zo lijkt, dan biedt de regelgeving de mogelijkheid voor financiële instellingen om hun klanten tegenbewijs te laten verstrekken dat zij geen Amerikaans belastingplichtige zijn. Indien geen tegenbewijs wordt geleverd, moet de informatie gerapporteerd worden in plaats van dat een bestaande klantrelatie wordt beëindigd. Ten aanzien van nieuwe rekeningen van natuurlijke personen die worden geopend vanaf 1 juli 2014 moeten financiële instellingen aan de hand van een eigen verklaring van de klant kunnen bezien of sprake is van een Amerikaanse belastingplichtige of niet. Het staat de financiële instelling bij het openen van een nieuwe rekening vrij om dit te weigeren als de klant geen eigen verklaring overlegt. De financiële instelling is dan immers niet in staat om te beoordelen of sprake is van een Amerikaans belastingplichtige of niet. Dit valt te onderscheiden van het beëindigen van een bestaande klantrelatie met een persoon die reeds geïdentificeerd is als Amerikaans persoon maar die geen gebruik heeft gemaakt van zijn tegenbewijsmogelijkheid.
Deelt u de mening van het College voor de Rechten van de Mens (CRM) dat BinckBank ingezetenen met een Amerikaanse nationaliteit discrimineert?
Zoals in de antwoorden op vraag 2 en 3 aangegeven ben ik van mening dat FATCA en de IGA geen grondslag bieden om Amerikanen louter op grond van hun nationaliteit uit te sluiten van dienstverlening. Van de zijde van BinckBank heb ik vernomen dat BinckBank de dienstverlening aan cliënten niet zozeer beëindigt op grond van nationaliteit doch op grond van belastingplicht, waarbij de Amerikaanse belastingplicht niet per se samenvalt met de Amerikaanse nationaliteit. Het oordeel van de College gaat op dit punt niet in.
Bent u bekend met andere financiële instellingen die op grond van de IGA en de Fatca ingezetenen een dienst ontzeggen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze instellingen? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken of financiële instellingen dergelijke voorwaarden hanteren?
De NVB heeft in een vroeg stadium bij Nederlandse banken de aandacht op FATCA gevestigd met als doel om de banken tijdig op FATCA voorbereid te krijgen. Voorts heeft het Ministerie van Financiën met de IGA een instrument aan financiële instellingen in handen gegeven om op een zo kostenefficiënt mogelijke wijze aan FATCA te kunnen voldoen. Ik verwacht dan ook dat alle financiële instellingen zich aan de wettelijke verplichtingen zullen conformeren zonder de dienstverlening aan hun cliënten op te zeggen.
Schadeclaims die via Nederland ingediend worden |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Verzet tegen schadeclaims via Nederland»?1
Ik heb hiervan kennis genomen.
Erkent u dat Indonesië het investeringsverdrag met onder meer Nederland heeft opgezegd vanwege het risico van toekomstige schadeclaims? Zo nee, wat is dan uw reactie op de uitspraak van president Yudhoyono: «Ik wil niet dat multinationals met juridische rugdekking alles kunnen doen wat ze willen in ontwikkelingslanden als Indonesië»?2
De Indonesische autoriteiten hebben aangegeven dat alle investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO's) per eerst mogelijke datum worden opgezegd. IBO’s geven multinationals niet het recht om «alles te kunnen doen wat ze willen in ontwikkelingslanden». IBO’s leggen standaarden vast volgens welke het gastland buitenlandse investeerders dient te behandelen, en bieden toegang tot internationale arbitrage als een mogelijkheid om geschillen tussen investeerders en het gastland te beslechten. Investeerders kunnen bijvoorbeeld een claim voor schadevergoeding indienen bij vermeende onredelijke of discriminatoire maatregelen, of onrechtmatige onteigening van de investering. Nederlandse IBO’s en EU-vrijhandelsakkoorden bieden staten beleidsruimte om maatregelen ter bescherming van publieke belangen te nemen.
Erkent u dat de kans bestaat dat meer landen hun verdrag met Nederland gaan opzeggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dat voor u aanleiding om de investeringsverdragen met landen te herzien?
Staten kunnen IBO’s opzeggen aan het einde van de oorspronkelijke looptijd (meestal 10 of 15 jaar). De IBO met Indonesië kon worden opgezegd, omdat het afgesproken moment voor mogelijke opzegging naderde. Indonesië heeft zonder voorafgaande consultaties gebruik gemaakt van het recht om de IBO op te zeggen.
Recent is de IBO tussen Nederland en Zambia in werking getreden. Vorig jaar heeft Nederland een IBO met de Verenigde Arabische Emiraten ondertekend. Ook wereldwijd worden volgens de UNCTAD nog steeds nieuwe IBO’s afgesloten.3
Erkent u dat Nederland een belangrijke speler is in het faciliteren van schadeclaims vanwege de 15.000 brievenbusfirma’s die Nederland telt? Deelt u de mening van hoogleraar financiële geografie Ewald Engelen dat het de hoogste tijd is dat Nederland ingrijpt in het huidige stelsel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen overweegt u?
Op dit moment wordt door UNCTAD en het CPB een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van Nederlandse IBO’s en geschillen op basis van Nederlandse IBO’s. In mijn appreciatie van dit onderzoek zal ik mijn visie hierop nader toelichten.
Wat is uw oordeel over het feit dat bedrijven zich veelvuldig op papier in Nederland vestigen om via Nederlandse investeringsverdragen claims in te dienen?3 Vindt u het zorgwekkend dat Nederland volgens een rapport van UNCTAD op plaats twee staat in de ranglijst van landen waarvandaan claims worden ingediend?4
Nederlandse IBO’s beogen legaal in Nederland gevestigde investeerders te beschermen. Nederland behoort wereldwijd tot de top op het gebied van inkomende en uitgaande investeringen. Uit studies van UNCTAD blijkt dat Nederland ongeveer 18% van alle investeringen wereldwijd voor haar rekening neemt en 10% van alle IBO-claims.6
Hoe oordeelt u over de uitspraak van universitair docent internationaal publieksrecht Hege Kjos dat Nederlandse verdragen over het algemeen heel open zijn, waardoor ze navenant veel bescherming bieden aan investeerders?5 Erkent u dat het «investeringsvriendelijke klimaat» van Nederland het risico van misbruik met zich meebrengt?
Nederlandse IBO’s beogen een adequaat beschermingsniveau vast te leggen. Nederlandse IBO’s beschermen legaal in Nederland gevestigde natuurlijke en juridische personen die in het buitenland investeren, evenals investeerders uit de landen die in Nederland investeren. De uitspraak van de heer Kjos is op zichzelf geen aanleiding om te concluderen dat het risico van misbruik in Nederland groter is.
Bent u bereid om heronderhandelingen te openen met landen over de bestaande investeringsverdragen? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse IBO’s bieden de mogelijkheid voor consultaties, die tot heronderhandelingen zouden kunnen leiden. Indien een wederpartij om consultaties verzoekt, ben ik bereid de wenselijkheid daarvan te onderzoeken.
Zelf ben ik ook voornemens om nieuwe en herzien IBO’s meer in lijn met de EU-standaard te brengen.
Wat is uw reactie op de wijzigingen die UNCTAD aanwijst als verbetering van het bestaande arbitragesysteem? Wat is uw mening over de andere voorstellen van UNCTAD ter verbetering van investeringsverdragen?6
De voorstellen van UNCTAD zijn nuttig en worden reeds betrokken in de onderhandelingen over de nieuwe EU-investeringsverdragen. Ook in toekomstige Nederlandse IBO’s zullen deze voorstellen worden meegenomen voor zover de wederpartij daarmee akkoord gaat.
Wat is uw reactie op het feit dat steeds meer wetenschappelijk onderzoek uitwijst dat investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO's) niet per definitie leiden tot meer buitenlandse investeringen?7 Gegeven deze kennis, hoe beziet u het feit dat Brazilië zijn investeringsbeschermingsovereenkomsten nooit heeft geratificeerd?
Op dit moment wordt door UNCTAD en het CPB een studie uitgevoerd met betrekking tot de effecten van IBO’s op buitenlandse directe investeringen. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek af.
Ik kan geen uitspraak doen over de mogelijke redenen voor het feit dat Brazilië geen IBO’s geratificeerd heeft. Dat is een keuze van Brazilië.
Wat is uw oordeel over de aanzwellende kritiek met betrekking tot het investeringsbeschermingshoofdstuk uit het vrijhandelsakkoord tussen de VS en EU? Is een vrijhandelsakkoord zonder Investor-state dispute settlement (ISDS) denkbaar? Hoe denkt de Amerikaanse onderhandelingspartner hierover?
Deze kritiek neem ik zeer serieus. Daarom laat ik op dit moment een onderzoek uitvoeren door Prof. Tietje, Dr. Baetens en Ecorys naar de effecten van ISDS in het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP). Zoals reeds toegezegd, wordt uw kamer geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek.
Hoe staat het met de mogelijkheid van een aanvullende toets voor bepaalde sectoren, waarbij de EU, lidstaten en de VS gezamenlijk eerst bepalen of een claim gegrond is of niet, voordat een investeerder zijn claim mag doorzetten?8
Dat is nu niet te zeggen. De besprekingen hierover moeten nog worden gestart.
Kunt u inzicht geven in de voortgang van het onderzoek dat momenteel gaande is naar de potentiële schade en risico’s die ISDS voor Nederland meebrengt, evenals het onderzoek naar de politieke risico’s dat u heeft toegezegd aan de Eerste Kamer? Bent u bereid om de negatieve impact van ISDS op ontwikkelingslanden in deze onderzoeken te betrekken?
Rond de zomer is de UNCTAD/CPB-studie naar de effecten van de Nederlandse IBO’s gereed. Hierin worden ook de effecten op ontwikkelingslanden meegenomen, zoals de invloed op investeringsstromen en de gevolgen van het gebruik van geschillenbeslechting tussen investeerders en staten (ISDS).
Deelt u de mening dat oplossingen voor het ISDS-probleem, aangedragen door de VN en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) (onder meer transparantie rond arbitragezaken en het waarborgen van de onafhankelijkheid van arbiters) slechts cosmetisch zijn, en niet kunnen wegnemen dat IBO’s leiden tot rechtsongelijkheid tussen gemeenschappen en overheden enerzijds en investeerders anderzijds?9
De oplossingen van de VN en de OESO dragen bij aan de verbetering van het arbitragesysteem. De nieuwe UNCITRAL-transparantieregels zijn per 1 april jl. in werking getreden en zullen voor een verbeterde transparantie zorgen met betrekking tot investeringsarbitrages die volgens de UNCITRAL-procedureregels worden gevoerd. Uit cijfers van UNCTAD blijkt dat staten 43% van de geschillen winnen, investeerders 31% van de geschillen winnen en 26% van de geschillen geschikt wordt.12
Mocht ISDS onderdeel worden van het handelsakkoord, hoe voorkomt u dan dat private belangen nationale publieke belangen zullen overstijgen, aangezien investeringsbescherming dit in het verleden mogelijk maakte? Welke lessen kunnen getrokken worden uit eerdere akkoorden, zoals de Noord-Amerikaanse Vrijhandelsovereenkomst (NAFTA)?
Deze vragen zijn in de onder vraag 10 genoemde TTIP-studie meegenomen en op basis van de uitkomsten hiervan zal ik mijn standpunt bepalen.
Het akkoord over de Europese bankenunie |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Is het u ontgaan dat een meerderheid van de Tweede Kamer via de motie Harbers c.s. heeft aangedrongen op een duidelijke scheiding tussen nationale fondsen om te voorkomen dat de Nederlandse banken moeten opdraaien voor falende banken in andere lidstaten?1
Nee.
Klopt het dat het «op één hoop gooien» van de nationale resolutiemiddelen na het akkoord van donderdag 20 maart 2014, nog veel sneller wordt gerealiseerd dan eerder werd gemeld aan de Kamer?2
In het triloogakkoord is overeengekomen dat het fonds in 8 jaar wordt opgebouwd. Daarbij vindt in het eerste jaar 40% risicodeling plaats, in het tweede jaar komt daar 20 procentpunt bij en de overige 40% zal gelijk verdeeld worden over de resterende 6 jaar. Zoals besproken met uw Kamer tijdens het AO van 26 maart jl. en aangegeven in het verslag van de Eurogroep en Ecofin Raad van 10 en 11 maart jl. waren vrijwel alle lidstaten voor enige versnelling van de risicodeling en opbouw van het fonds.
Heeft u met het akkoord ingestemd, en zo ja, met welk mandaat? Heeft u een parlementair voorbehoud gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de afgelopen maanden uw Kamer meermaals middels de geannoteerde agenda ten behoeve van Ecofin Raden geïnformeerd over de ontwikkelingen bij de triloogonderhandelingen tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie. Daarnaast heb ik met uw Kamer tijdens verschillende Algemeen Overleggen inzake de Ecofin constructieve gesprekken gevoerd over de ontwikkelingen in die onderhandelingen. Over de uitkomsten van het akkoord is vervolgens gesproken tijdens het AO van 26 maart. De Raad, inclusief Nederland, heeft vervolgens tijdens de Coreper d.d. 27 maart jl. ingestemd met de voorgestelde compromistekst die het Voorzitterschap van de Raad in de triloogonderhandelingen met het Europees Parlement en de Europese Commissie overeen is gekomen.
Klopt het dat is afgesproken dat het resolutiefonds een «serieuze leencapaciteit» krijgt? Hoe omvangrijk is deze leencapaciteit en hoe is de terugbetaling van deze leningen geregeld? Betekent dit dat het fonds een totale omvang krijgt van meer dan 55 miljard euro?
Het Europese resolutiefonds heeft inderdaad een serieuze leencapaciteit gekregen. Indien de middelen in het fonds niet toereikend zijn en de ex post bijdragen niet onmiddellijk beschikbaar of niet toereikend zijn om de uitgaven als gevolg van een beroep op het fonds te dekken, heeft het fonds de mogelijkheid om zelf te lenen. De betrokken nationale bankensector(en) staan in de transitieperiode voor de terugbetaling van de leningen aan de lat, daarna staan de banken uit alle deelnemende lidstaten aan de lat. Hoeveel het fonds kan lenen is niet met precisie te zeggen. Dit hangt o.a. af de marktomstandigheden en van de juridische verplichtingen voor lidstaten om de bijdragen van banken over te dragen aan het Europese resolutiefonds die in de SRM-verordening en het intergouvernementeel verdrag staan. Deze leenfaciliteit staat los van de doelomvang van het fonds van 1% van de gedekte deposito’s. De doelomvang is het bedrag waar te allen tijde naar wordt gestreefd om beschikbaar te hebben in het fonds, bij de start van het fonds als ook na gebruik van het fonds in geval van een resolutie.
Hoeveel moeten de Nederlandse banken betalen aan het resolutiefonds? Wanneer precies moet het fonds volledig gevuld zijn?
Afgesproken is dat in 8 jaar tijd het fonds een totale omvang van 1% van de gedekte deposito’s moet hebben bereikt. Dit zou nu neer komen op een fonds van € 55 mrd. In de SRM-verordening is opgenomen dat de Raad middels een Council implementing act op basis van een voorstel van de Europese Commissie de methodiek voor de berekening van de individuele bijdragen aan het resolutiefonds zal vaststellen. Met deze Council implementing act behoudt Nederland dus inspraak in de wijze waarop bijdragen aan het resolutiefonds tot stand komen. Besluitvorming over de Council implementing act vindt plaats in de Raad op basis van gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Als deze beslissing is genomen kan ook worden vastgesteld wat het effect op de Nederlandse bankensector is.
Hierbij is vooraf bepaald dat de individuele ex ante bijdrage van elke bank berekend wordt op basis van de verhouding tussen het bedrag van de passiva (exclusief eigen vermogen en gedekte deposito’s) van de desbetreffende bank en het totaalbedrag van de passiva (exclusief eigen vermogen en gedekte deposito's) van alle deelnemende banken. De bijdrage wordt vervolgens gecorrigeerd voor het risico van de individuele instelling aan de hand van criteria die in een eerder stadium zijn overeengekomen in de Bank Recovery and Resolution Directive (BRRD). Deze criteria zijn: (i) het risicoprofiel van de bank, inclusief het belang van de handelsactiviteiten, off-balance sheet exposures en de financieringshefboom («leverage») van de bank, (ii) de stabiliteit van de financiering van de bank, (iii) de financiële positie van de bank, (iv) de kans dat de instelling in resolutie terecht kan komen, (v) de mate waarin de bank staatssteun heeft ontvangen, (vi) de complexiteit en afwikkelbaarheid van de bank, (vii) het belang van de bank voor de stabiliteit van het financiële systeem en economie van één of meerdere lidstaten en (viii) of de instelling deelneemt aan een privaat Institutional Protection Scheme.
Wat is het effect van de resolutieheffing op de kapitaalratio’s van de Nederlandse banken en op de kredietverlening?
Het effect van de resolutieheffing op de kapitaalratio’s van de Nederlandse banken en op de kredietverlening valt thans nog niet te bepalen. Uiteraard zullen te zijner tijd, als de hoogte van de heffing wel exact bekend is, de effecten van de heffing op de kredietverlening in het kader van de cumulatieve effecten van de stapeling van maatregelen op de financiële sector gemonitord worden.
Klopt het dat een bank in nood binnen één weekend moet worden afgewikkeld en dat de lidstaten hierover niets meer te zeggen hebben? Kan Nederland de ING in een weekend «kwijtraken» zonder zelf invloed uit te kunnen oefenen op de resolutie?
Voor succesvolle en efficiënte afwikkeling van banken is het noodzakelijk dat op het moment dat de resolutieautoriteit van oordeel is dat een bank afgewikkeld dient te worden definitieve besluitvorming over de afwikkeling van de bank zo snel als mogelijk en uiterlijk binnen het tijdbestek van een weekend gerealiseerd wordt. Zou deze besluitvorming immers langer duren, dan zouden de financiële markten hoogte krijgen van de onrust en problemen bij die bank en zouden private partijen zich mogelijk terugtrekken uit de bank. Daardoor zouden de problemen bij de betreffende bank alleen maar groter worden en daarmee ook de kosten voor afwikkeling van de bank enorm doen toenemen.
Indien een Nederlandse bank in resolutie zou gaan, is de Nederlandse resolutieautoriteit betrokken. Bij resolutiebesluiten ten aanzien van individuele instellingen hebben immers altijd naast de voorzitter van de Single Resolution Board (SRB) en de vier onafhankelijke leden ook de afgevaardigden van de nationale resolutieautoriteit uit alle thuis- en gastlanden van de betreffende instelling zitting in de SRB. Op deze manier zal de Nederlandse resolutieautoriteit altijd direct betrokken blijven ingeval een Nederlandse bank in resolutie gaat.
Welke ruimte bestaat er om in bepaalde gevallen af te wijken van de bail-in interventieladder? In hoeverre kunnen naast aandeelhouders, ook (senior) bondholders en spaarders worden aangeslagen? Hoe is nationale of Europese discretie op dit punt precies geregeld?
De regels op welke wijze bail-in moet worden toegepast zijn opgenomen in de Bank Recovery and Resolution Directive (BRRD) en de SRM-verordening. De Europese resolutieautoriteit (SRB) zal deze regels op Europees niveau vanaf 2016 gaan toepassen bij banken in resolutie die onder direct toezicht van de ECB staan of grensoverschrijdend opereren. Nationale resolutieautoriteiten blijven primair verantwoordelijk voor de overige banken die onder indirect toezicht van de ECB staan. Zij zullen voor die groep banken de bail-in regels toepassen zolang er bij resolutie van deze banken geen gebruik wordt gemaakt van het Europese resolutiefonds. Indien bij resolutie van deze banken wel gebruik moet worden gemaakt van het Europese resolutiefonds dan neemt de SRB het resolutiebesluit.
Met de bail-in regels uit de BRRD en de SRM-verordening is geregeld dat aandeelhouders, junior en senior schuldeisers (voor zover niet gedekt door onderpand) en houders van tegoeden boven € 100.000 met respect voor hun senioriteit en voor zover nodig worden betrokken in een bail-in. In uitzonderlijke omstandigheden kan na 8% bail-in van de totale passiva van de bank in problemen voor een bedrag van maximaal 5% van deze passiva gebruik worden gemaakt van het door de bankensector zelf gefinancierde Europees resolutiefonds. Spaarders met tegoeden tot € 100.000 zijn uitgesloten van bail-in, waarbij zij gezegd dat het DGS zal bijdragen aan bail-in voor het bedrag dat het DGS in geval van faillissement had moeten uitkeren aan deposanten met tegoeden tot € 100.000.
In de BRRD en de SRM-verordening zijn enkele groepen uitgezonderd van bail-in. Zo zijn, zoals hierboven reeds gemeld, onder andere door het DGS gedekte deposito’s uitgezonderd van bail-in. Daarnaast worden onder andere gedekte passiva voor zover zij met voldoende onderpand zijn gedekt en bepaalde korte termijn verplichtingen uitgesloten van bail-in. Ook bepaalde verplichtingen ten aanzien van werknemers met betrekking tot hun loon, pensioenuitkeringen of andere vaste vergoedingen worden uitgezonderd. Tot slot mag in uitzonderlijke gevallen een resolutieautoriteit bepaalde passiva geheel of gedeeltelijk uitsluiten van bail-in. Dit mag bijvoorbeeld in situaties waarbij voor die passiva niet binnen een redelijke termijn in een inbreng van de particuliere sector kan worden voorzien ondanks inspanningen van de resolutieautoriteit. Ook kunnen bepaalde passiva worden uitgesloten als anders de stabiliteit en continuïteit van kritieke functies in kernbedrijfsonderdelen in gevaar komt of om besmetting op de financiële markten tegen te gaan.
Het bericht dat ING adverteerders inzicht wil bieden in klantgedrag |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Arnold Merkies |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ING adverteerders inzicht wil bieden in klantgedrag?1
Met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) ben ik kritisch over de plannen van ING. Een onzorgvuldige aanpak en slechte communicatie kan het vertrouwen van de consument in de bancaire sector ernstig schaden. De AFM heeft de banken opgeroepen om met hun klanten de dialoog aan te gaan over dit onderwerp.2 Wij ondersteunen deze oproep.
In hoeverre is de pilot van ING in strijd met privacywetgeving en gedragscodes? Vindt u dat er bij deze proef sprake is van verwerking van persoonsgegevens op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook is aangegeven in het antwoord op de Kamervragen die zijn gesteld door de leden Schouw en Verhoeven (beiden D66) geldt voor het verwerken van persoonsgegevens voor andere doeleinden dan de uitvoering van de overeenkomst als sectorale uitwerking van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen. Deze Gedragscode is opgesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars. Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) heeft voor deze Gedragscode in april 2010 een goedkeurende verklaring afgegeven. Deze verklaring heeft een geldigheidsduur van vijf jaar.
De Gedragscode bevat geen bepalingen over het gebruik van de persoonsgegevens voor andere doeleinden in de vorm van verstrekkingen aan derde partijen. Dit betekent niet dat het gebruik van de persoonsgegevens voor andere doeleinden daarmee categorisch is uitgesloten. De Wbp opent in elk geval de mogelijkheid om een rechtvaardiging daarvoor te zoeken in toestemming van de klant (artikel 8a). Die toestemming zal wel aan specifieke eisen moeten voldoen. Voor een nadere uiteenzetting over deze voorwaarden zij verwezen naar de beantwoording van de Kamervragen van de leden De Vries en Van Oosten (beiden VVD, ingezonden 13 maart 2014).
Het is niet aan mij noch aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om een uitspraak te doen over de verenigbaarheid met de Gedragscode of de Wbp. Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) is belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp. Het Cbp kan, als het daartoe aanleiding ziet, een onderzoek instellen. Het Cbp doet in beginsel geen uitspraken over lopende en mogelijke onderzoeken.
Kunt u bevestigen dat de verwerking van bijzondere persoonsgegevens in ieder geval is uitgesloten in deze proef?
Uit de informatie in het interview kan ik niet afleiden of de proef ook betrekking zou hebben op betaalgegevens van klanten die als bijzondere persoonsgegevens in de zin van artikel 16 van de Wbp zijn aan te merken.
Hoe duidt u de uitspraak van directeur Particulieren Hans Hagenaars «Stel dat iemand jaarlijks een paar honderd euro uitgeeft bij tuincentrum A, dan kan het voor tuincentrum B heel interessant zijn om diegene een scherp aanbod te doen» in het licht van de toezegging van ING om nooit individueel herleidbare klantdata door te geven aan derden?
Consumenten zijn sterk afhankelijk van banken. Ik sta voor een bancaire sector die dienstbaar is aan de Nederlandse economie en waar de klant centraal staat. Het is echter zeer de vraag in hoeverre het gebruik van betaalgegevens van klanten voor advertentiedoeleinden voor derden in het belang is van de klant en in hoeverre de bank de veiligheid van de klantgegevens kan waarborgen. Het is uiteindelijk aan de banken om aan te tonen dat zij voldoen aan hun (wettelijke) verplichtingen. Naar ik heb begrepen is ING echter niet van plan om klantdata aan derden te verstrekken.
Vindt u dat banken de betaalgegevens van klanten moeten kunnen gebruiken voor advertentiedoeleinden voor derden, ook als de klantgegevens niet bij derden terecht komen? Kunt u uw antwoord onderbouwen?2 3
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de klant degene moet zijn die uiteindelijk bepaalt wat er met zijn data gebeurt, met andere woorden dat de klant degene is die eigenaar is van zijn data, behoudens het gebruik van de data door de bank voor het afhandelen van de geldtransacties en het beheer van de rekening?
De klant heeft recht op bescherming van zijn persoonsgegevens en mag ervan uitgaan dat een bank zich bij verwerking van zijn persoonsgegevens houdt aan de toepasselijke wet- en regelgeving, de Wbp en de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen. Wat de klant als «eigenaar» van zijn gegevens betreft, merk ik op dat in juridische zin niet van eigendom van persoonsgegevens kan worden gesproken. Persoonsgegevens zijn immers geen voor menselijke beheersing vatbare zaken of vorderingsrechten.
Wat wordt bedoeld met «expliciete toestemming», waarover een woordvoerder van het Ministerie van Financiën aangaf dat deze nodig is voor een dergelijk handelen door ING?
In dit geval werd verwezen naar de ondubbelzinnige toestemming van de cliënt zoals verwoord in artikel 8a van de Wbp. Voorzover betaalgegevens als bijzondere persoonsgegevens kunnen worden aangemerkt is uitdrukkelijke toestemming vereist (artikel 23a Wbp).
Deelt u de mening dat het niet zo mag zijn dat klanten door te pinnen bij een bepaalde vestiging per definitie – onvrijwillig – meewerken aan het te gelde maken van hun data? Deelt u de mening dat een klant bij het betalen met zijn pinpas altijd en overal de mogelijkheid moet hebben om gevrijwaard te blijven van de door ING in nieuwsberichten voorgestelde handeling?
Ja, zie het antwoord op vraag 2. Als de bank voor commercieel gebruik van betaalgegevens gebruik maakt van de rechtvaardigingsgrond van artikel 8 onder a Wbp, moet de cliënt zijn ondubbelzinnige toestemming hebben gegeven, moet de toestemming in alle vrijheid gegeven kunnen worden en te allen tijde kunnen worden ingetrokken.
Welke voorwaarden gaat u stellen aan de informatie welke de klant van de bank krijgt over mogelijke verzameling van data, de wijze waarop de klant deze krijgt en de wijze waarop aan de klant duidelijk wordt gemaakt hoe hij hierin een keuze kan maken voor dan wel tegen medewerking aan het te gelde maken van zijn data?
De uitgangspunten voor het verzamelen van persoonsgegevens en het informeren van de klant zijn bepaald in de Wbp en de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen. Vooralsnog lijkt het niet noodzakelijk om de huidige wetgeving ten aanzien hiervan aan te passen. De ministeries houden echter de vinger aan de pols of dit door gedragingen van banken aanpassing behoeft.
Is er onderzoek van het CBP (College Bescherming Persoonsgegevens) naar dergelijk (potentieel) handelen door banken voorhanden?
Voor zover mij bekend is dergelijk onderzoek niet voorhanden.
Hoe gaat u erop toezien dat ING bij het gebruik van Big Data altijd vanuit het klantbelang zal handelen?4
Consumenten zijn sterk afhankelijk van banken. Daarom is het belangrijk dat de bancaire sector goed en integer functioneert en dat de klant centraal staat. Deze uitgangspunten gelden te alle tijde en voor alle soorten banken. De banken dragen hun eigen verantwoordelijkheid en (de activiteiten van) andere commerciële bedrijven doen hier geen afbreuk aan.
Deelt u de mening dat de uitspraak «Als wij het niet doen doet Google het wel» van directeur Particulieren Hans Hagenaars weinig tot niets te maken heeft het centraal stellen van het klantbelang?5
Zie antwoord vraag 11.
Hoe oordeelt u over het feit dat «customer intelligence» niet alleen bedoeld zou zijn om klanten extra financieel voordeel te bieden, maar ook een bron van inkomsten vormt voor banken en hun concurrentiepositie beschermt? Is het in uw ogen noodzakelijk dat banken hun activiteiten op deze manier uitbreiden voor de versterking van hun (financiële) positie?6
Ik ben door de banken en de Nederlandsche Vereniging van Banken niet geïnformeerd over projecten binnen banken waarbij «customer intelligence» wordt gebruikt. Dat laat onverlet dat eventuele huidige projecten binnen de kaders van de Wbp en de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen kunnen vallen. Het onafhankelijke Cbp is belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp. Ik vertrouw erop dat het Cbp, als het daartoe aanleiding ziet, een uitspraak zal doen over de verenigbaarheid van dergelijke projecten met de Gedragscode of de Wbp.
Zoals vermeld sta ik voor een bancaire sector die dienstbaar is aan de Nederlandse economie en waar de klant centraal staat. Banken zijn commerciële entiteiten die hun concurrentiepositie wensen te beschermen. Vanuit een prudentieel perspectief is een duurzaam verdienmodel van banken bovendien een noodzakelijke voorwaarde voor een beheerste en integere bedrijfsvoering. Hierbij dienen banken echter te alle tijde in overweging te houden dat deze commerciële activiteiten niet ten koste dienen te gaan van de consument en dat het vertrouwen in de bancaire sector niet wordt aangetast. Of dit het geval is, zullen de banken die volledig op de hoogte zijn van de omvang en aard van de activiteiten zelf moeten aantonen. DNB houdt expliciet toezicht op de integriteit van financiële instellingen.
Kunt u de uitspraak van Bouwe Kuik (adviesbureau IG&H Consulting),«Er is geen bank die geen project heeft lopen om customer intelligence te gaan gebruiken», bevestigen? Kunt u inzicht geven in deze projecten per bank?7
Zie antwoord vraag 13.
Hoe verhoudt de pilot van ING zich tot het beoogde vertrouwensherstel van de burgers in de banken? Wat is uw oordeel over deze pilot vanuit het perspectief van de vertrouwensherstelvraag?
Nederland heeft een solide, integere en concurrerende bankensector nodig. Daarom is gekozen voor een bankenvisie met een brede aanpak die de bankensector weer sterk en stabiel maakt en die bijdraagt aan het herstel van vertrouwen in de sector. Dergelijke projecten brengen veel maatschappelijke onrust met zich mee. Een onzorgvuldige aanpak en slechte communicatie kan het vertrouwen van de consument in de bancaire sector ernstig kan schaden.
Het bericht dat de Raad van Commissarissen van DNB zich zorgen maakt over het toekomstige salaris van de directie van DNB |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hoe heeft de Raad van Commissarissen richting de aandeelhouder zijn zorgen geuit over de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector?1 2
De Raad van Commissarissen heeft haar zorgen geuit in een brief. Daarnaast heeft de voorzitter van de Raad van Commissarissen deze zorgen aan mij kenbaar gemaakt in een gesprek.
Wat is uw reactie op de zorgen die de Raad van Commissarissen van DNB richting de aandeelhouder heeft geuit over het niveau van de toekomstige bezoldiging?
Ik deel de zorgen van de Raad van Commissarissen niet. In generieke zin ben ik van mening dat de WNT-norm voldoende ruimte biedt voor DNB, net als voor de rest van de (semi) publieke sector, om geschikte bestuurders aan te trekken. Daarmee is het uitgangspunt dat de bezoldigingen voor de bestuurders van DNB binnen de reguliere WNT-norm passen. Onderdeel van de WNT is artikel 2.4 WNT, dat op individuele basis na akkoord van de ministerraad een uitzondering toestaat. Hiermee blijft het mogelijk om indien specifieke kennis uit de markt nodig is, in individuele gevallen een andere afweging te maken. Alleen in deze gevallen zal ik de ministerraad verzoeken om een uitzondering op de WNT-norm toe te staan. Voor zittende bestuurders van DNB geldt een bijzondere situatie vanwege de Europeesrechtelijke verankering van haar onafhankelijke positie voor de uitvoering van monetaire taken als onderdeel van het Europees Stelsel van Centrale Banken. Om deze positie te respecteren zal ik de bezoldiging van de zittende directieleden van DNB niet verminderen gedurende hun huidige zittingstermijn.
Heeft de Raad van Commissarissen bij het uiten van zijn zorgen over de bezoldiging onderscheid gemaakt tussen de bezoldiging van topfunctionarissen en het salaris van de overige medewerkers?
De Raad van Commissarissen heeft aangegeven zich zorgen te maken over de gevolgen van de WNT in relatie tot het personeelsbeleid zowel voor topfunctionarissen als voor overige medewerkers.
Naar mijn mening biedt de WNT-norm voldoende ruimte om een passend loongebouw in te richten.
Bent u van mening dat bezorgdheid over een te laag salaris van de directie van DNB gegrond is?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 2.
Wordt door de commissarissen van DNB bij het vaststellen van de bezoldiging van directieleden rekening gehouden met het feit dat een groot deel van het toezicht verschuift naar de Europese Centrale Bank (ECB) en dat de verantwoordelijkheid die directieleden van DNB dragen daardoor kleiner wordt? Zo ja, waaruit blijkt dat?
De WNT zal een forse versobering betekenen van de salarissen bij DNB. Binnen de kaders die de WNT daarvoor bepaalt, is het op grond van artikel 12, lid 7, van de Bankwet 1998 aan de Raad van Commissarissen van DNB om de hoogte van de salarissen van de directie vast te stellen. Bij een nieuwe benoeming of bij een herbenoeming van een directielid zal daarvan sprake zijn. Dat zal ik vervolgens beoordelen. Ik ga er vanuit dat de Raad van Commissarissen alles overwegende een passend besluit aan mij zal voor leggen, binnen de kaders van de WNT en met inachtneming van het takenpakket van het betreffende lid van de directie.
Bent u van mening dat het gegeven dat de ECB een groot deel van het toezicht van DNB zal overnemen, van invloed dient te zijn op de hoogte van de bezoldiging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
Het bericht dat ING betalingsgegevens van klanten te gelde wil maken |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «ING geeft adverteerder inzicht in klantgedrag»?1
Ja.
Kunt u reageren op de daaropvolgende duidingen en negatieve reacties, zoals van de Consumentenbond?2
De Consumentenbond heeft er met name moeite mee dat de bank klantgegevens zou gebruiken voor een ander doel dan waarvoor ze verstrekt zijn; dit lijkt niet in lijn met de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen waaraan ook ING is gebonden. De Gedragscode bepaalt onder meer dat persoonsgegevens van cliënten in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze worden verwerkt en dat zij niet verder worden verwerkt op een wijze die «onverenigbaar» is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. De Gedragscode vult nader in welke mogelijkheden de bank heeft om verkregen persoonsgegevens voor een ander doeleinde te gebruiken dan de uitvoering van de overeenkomst. De Gedragscode bevat geen bepalingen over het gebruik van de persoonsgegevens voor andere doeleinden in de vorm van verstrekkingen aan derde partijen.
Dit betekent niet dat het gebruik van de persoonsgegevens voor andere doeleinden daarmee categorisch is uitgesloten. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) opent in elk geval de mogelijkheid om een rechtvaardiging daarvoor te zoeken in toestemming van de klant (artikel 8a). Die toestemming zal wel aan specifieke eisen moeten voldoen. In artikel 1 aanhef en onder i Wbp is namelijk bepaald dat onder toestemming van een betrokkene wordt verstaan: «elke vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting waarmee de betrokkene aanvaardt dat hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt». Hierbij is onder andere van belang dat niet van een rechtsgeldige toestemming kan worden gesproken als de betrokkene onder druk van omstandigheden waarin hij verkeert of de relatie waarin hij staat tot de verantwoordelijke tot toestemming is overgegaan. Als tweede voorwaarde geldt dat de wilsuiting van de betrokkene betrekking moet hebben op een bepaalde gegevensverwerking of een beperkte categorie van gegevensverwerkingen. Duidelijk moet zijn welke verwerking, van welke gegevens, voor welk doel zal plaatsvinden, en als het daarbij gaat om een verstrekking aan derden, ook aan welke derden. Dit betekent dat een zeer brede en onbepaalde machtiging niet als toestemming kan worden aangemerkt. Als derde voorwaarde geldt «informed consent»: de betrokkene kan slechts verantwoord toestemming geven wanneer hij zo goed mogelijk is ingelicht.3
In artikel 9 lid 1 van de Wbp is bepaald dat persoonsgegevens niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. Volgens het tweede lid van genoemd artikel wordt bij de beoordeling of een verwerking onverenigbaar is met het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen onder andere rekening gehouden met de verwantschap tussen oorspronkelijk en beoogd doel, aard van de gegevens, consequenties voor de betrokkene en de wijze waarop de gegevens zijn verkregen.
In de onderhavige context moet bij die beoordeling verder worden betrokken het vertrouwen van de cliënt in de bank dat wordt geboden door de financiële regelgeving, de overeenkomst, de algemene bankvoorwaarden, de Wbp en de Gedragscode.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) zijn kritisch over de plannen van ING. Een onzorgvuldige aanpak en slechte communicatie kan het vertrouwen van de consument in de bancaire sector schaden. Wij delen deze kritische reacties. De cliënt heeft een overeenkomst gesloten met zijn bank. Uit de Wbp vloeit voort dat op deze grondslag alleen persoonsgegevens mogen worden verwerkt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overeenkomst of het sluiten van die overeenkomst. De bank dient zich bij de verwerking van de gegevens overigens te houden aan de verplichtingen die zij als verantwoordelijke in de zin van de Wbp heeft voor het gebruik van persoonsgegevens door de bank. Voor andere doeleinden dan de uitvoering van de overeenkomst betreft, geldt als sectorale uitwerking van de Wbp de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen. Deze Gedragscode is opgesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars. Het Cbp heeft voor deze Gedragscode in april 2010 een goedkeurende verklaring afgegeven. Deze verklaring heeft een geldigheidsduur van vijf jaar. Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) gaf aan dat hoewel «toestemming» wellicht een juridische grondslag kan zijn voor de gegevensverwerking, zowel de banken als de wetgever goed moeten nadenken of het analyseren en gebruiken van big data in deze sector wel op toestemming gebaseerd zou moeten kunnen worden, gezien de afhankelijkheid van de burger van de bancaire diensten.
Kunt u ingaan op de juridische toelaatbaarheid van de gegeven voorbeelden in het interview, respectievelijk de kinderspaarrekening in combinatie met kinderbijslag, de goedkopere energie- of telefonieaanbieder en het tuincentrum?
Paragraaf 5.4 van de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen bevat regels over verwerking van persoonsgegevens in het kader van marketingactiviteiten. Daarin wordt onder andere bepaald dat het een financiële instelling is toegestaan, persoonsgegevens in betaalopdrachten te gebruiken om financiële producten van de groep waartoe de financiële instelling behoort, onder de aandacht van de cliënt te brengen, tenzij de cliënt om stopzetting van dergelijke attenderingen heeft verzocht. Deze voorwaarde is bij de levering van diensten of producten overigens heel gebruikelijk.
Gesteld kan worden dat het voorbeeld van het onder de aandacht brengen bij een klant van de kinderspaarrekening een marketingactiviteit voor een eigen financieel product van de bank betreft en uit dien hoofde is toegestaan. De andere voorbeelden hebben gemeen dat het daarbij gaat om het onder de aandacht brengen van producten van andere marktpartijen. Voor dergelijke activiteiten lijkt de (huidige) Gedragscode geen expliciete rechtvaardiging te bevatten. Daarmee is niet gezegd dat de verwerking van de persoonsgegevens voor deze vorm van marketing categorisch is uitgesloten; ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat banken vanwege hun belangrijke nutsfunctie geen extra geld moeten willen verdienen met hun klantendata, net zo min als elektriciteitsbedrijven dat moeten doen met hun klantendata op basis van stroomgebruik? Maakt het voor uw reactie uit dat ING ook een verzekeraar is en aankoopgedrag inzicht kan geven in risicoprofielen?
Consumenten zijn sterk afhankelijk van banken. De Minister van Financiën staat voor een goed functionerende integere bankensector, een sector die dienstbaar is aan de Nederlandse economie en waar de klant centraal staat. Deze uitgangspunten gelden voor alle soorten Nederlandse banken. De commerciële activiteiten van de banken dienen deze uitgangspunten niet te ondermijnen. Het is echter de vraag in hoeverre de plannen van ING in het belang van de klant zijn en in hoeverre de bank de rechtmatige verwerking (waaronder de veiligheid) van de klantgegevens kan waarborgen. Of dit het geval is, zullen de banken die volledig op de hoogte zijn van de omvang en aard van de activiteiten zelf moeten aantonen. Voor banken die ook verzekeraar zijn geldt hetzelfde.
Voor elektriciteitsbedrijven is dit niet anders. Netbeheerders mogen op basis van de Elektriciteitswet 1998 hun klantendata niet voor andere doeleinden gebruiken dan voor het uitvoeren van hun wettelijk opgedragen taak. Daarnaast geldt dat netbeheerders en ook bedrijven die elektriciteit leveren gebonden zijn aan de Wet bescherming persoonsgegevens. Hierdoor mogen klantendata (bijvoorbeeld de meterstanden van een huishouden) niet verder worden verspreid dan voor het doel waarvoor ze zijn verzameld en er mag dus geen geld aan worden verdiend zonder expliciete toestemming van de betrokkene. De toestemming dient aan de in het antwoord bij vraag 2 beschreven eisen te voldoen.
Kunt u dit voorstel plaatsen in het kader van uw eerdere uitspraken naar aanleiding van vergelijkbare plannen van Equens, zoals: «wij delen de zorgen van deze partijen en vinden het dan ook verstandig dat Equens het plan heeft opgeschort en heeft erkend dat het bestaan van een breed maatschappelijk draagvlak ook een belangrijke factor is»?3
De plannen van Equens brachten indertijd ook veel maatschappelijke onrust met zich mee. Equens heeft aangegeven om deze reden alleen verdere stappen te nemen in het geval dat alsnog een breed maatschappelijk draagvlak tot stand komt. Equens benadrukt een dergelijk breed maatschappelijk draagvlak niet meer te constateren. Equens heeft momenteel dan ook geen enkel plan of voornemen om verdere stappen te zetten op dit terrein. De reacties op het recente ING initiatief onderstrepen dat er vooralsnog geen (breed) maatschappelijk draagvlak is voor dergelijke plannen. Privacy is een groot goed, het is daarom verstandig van ING om pas op de plaats te maken en in gesprek met klanten, toezichthouders, privacy-organisaties en consumentenorganisaties te bepalen of en hoe ING verder wil gaan.
Speelt voor u hier ook mee dat door middel van big data toepassingen ook conclusies kunnen worden getrokken over personen die niet expliciet meedoen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Of en in hoeverre met profileringstechnieken ook conclusies kunnen worden getrokken over personen wier persoonsgegevens niet worden gebruikt, valt in zijn algemeenheid niet te zeggen. Dat is afhankelijk van de manier waarop de profielen worden samengesteld en toegepast op klanten.
Deelt u de visie dat er bij dergelijke bijzondere persoonsgegevens altijd sprake moet zijn van geïnformeerde en uitdrukkelijke toestemming via opt-in? Deelt u tevens de visie dat dergelijke uitdrukkelijke toestemming nooit gegeven kan worden als er een korting op de bankkosten in het vooruitzicht wordt gesteld in ruil voor instemming? Deelt u bovendien de mening dat toestemming voor verwerking van persoonsgegevens in ieder geval nooit via opt-out gegeven kan worden?
Betaalgegevens kunnen mede betrekking hebben op bijzondere persoonsgegevens. Denk bijvoorbeeld aan lidmaatschapsgelden voor een kerk, politieke partij of een vakbond, medische kosten en geldboetes. In artikel 23a Wbp is bepaald dat het verbod om deze persoonsgegevens te verwerken niet van toepassing is voor zover dit geschiedt met uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene.
Zoals hierboven in het antwoord op vraag 2 al is aangegeven zal sprake moeten zijn van «informed consent». Verder moet de toestemming vrij gegeven worden.
Volgens de memorie van toelichting op de Wbp kan bijvoorbeeld niet van een rechtsgeldige toestemming worden gesproken als de betrokkene onder druk van de omstandigheden waarin hij verkeert tot toestemming is overgegaan.5
Of het vereiste van vrije toestemming geschonden wordt, zal afhangen van de omstandigheden. Factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn bijvoorbeeld de hoogte van de korting, de financiële positie van de cliënt, de moeite die het kost om van bank te veranderen en het aantal banken dat een korting biedt tegenover het commercieel gebruik van persoonsgegevens. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat betaaldiensten van een bank essentieel zijn om in de huidige maatschappij te kunnen functioneren. Een opt-out lijkt in dit verband moeilijk voorstelbaar.
Is u bekend of er al een zienswijze is gevraagd aan het College bescherming persoonsgegevens (Cbp)? Wat is de maximale boete die het Cbp kan opleggen bij het verkeerd omgaan met persoonsgegevens?
Mij is niet bekend of ING voornemens is een zienswijze aan het Cbp te vragen. Het Cbp kan op verzoek van een bedrijf een zienswijze uitbrengen over maatschappelijke en technologische ontwikkelingen, indien deze ontwikkelingen leiden tot nieuwe rechtsvragen (http://www.cbpweb.nl/Pages/ind_publ_zienswijzen.aspx ).
Het Cbp kan bij overtreding van de Wbp in alle gevallen een last onder dwangsom opleggen waarbij de verantwoordelijke wordt opgedragen de overtreding te beëindigen en de gevolgen ervan ongedaan te maken. Ter uitvoering van het Regeerakkoord is een wijziging van de Wbp in voorbereiding waarin de bevoegdheid van het Cbp om overtredingen met een bestuurlijke boete te sanctioneren wordt uitgebreid. Deze wijziging zal de Kamer naar verwachting voor de zomer bereiken.
Klopt het dat het voor het gebruiken van persoonsgegevens op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens verplicht is dat gedurende het verzamelen bij het onderwerp bekend is met welk doel persoonsgegevens worden verzameld (doelbeginsel) en dat daarmee, zelfs als klanten toestemming geven, enkel nieuwe data gebruikt mag worden door ING?
Hoofdstuk 5 van de Wbp geeft uitwerking aan het transparantiebeginsel; de ING dient de klant op grond van artikel 33 Wbp vóór aanvang van het verwerken van zijn persoonsgegevens te informeren over de doeleinden van de verwerking. Indien de bank al bestaande betaalgegevens voor een nieuw, commercieel doeleinde wil verwerken, zal de bank zich niet alleen moeten bezinnen op een rechtvaardigingsgrond als bedoeld in artikel 8 van de Wbp, maar ook op het daaraan voorafgaand helder en volledig informeren van de klanten.
Extra eisen Nederlandse banken |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht Den Haag worstelt met extra eisen aan Nederlandse banken?1
Ja.
Wat is uw inschatting als het gaat om een «alleingang» in Europa op het punt van kapitaalseisen en de leverage ratio vóór 2018? Wat is uw inschatting ná 2018? Is het de bedoeling dat landen inderdaad na 2018 geen enkele zelfstandige wijziging van het dan vastgestelde ongewogen leverage ratio voor Nederlandse banken mogen doorvoeren? In hoeverre biedt de Europese regelgeving op dit moment mogelijkheden voor een «alleingang» voor de leverage ratio?
De kapitaaleisenverordening (CRR), die onderdeel is van het CRD-IV kapitaaleisenraamwerk, staat toe dat lidstaten eigen beleid kunnen vaststellen op het terrein van de leverage ratio, zolang hierover nog geen bindende Europese afspraken zijn gemaakt. Wel is in de CRR de ambitie opgenomen om per 2018 een bindende EU-brede leverage ratio afspraak te introduceren. Er zijn echter nog geen definitieve afspraken gemaakt over de uiteindelijke vormgeving en hoogte. Een bindende Europese leverage ratio afspraak kan worden vormgegeven door middel van minimum- of maximumharmonisatie. Ook wordt in de CRR de mogelijkheid genoemd om de leverage ratio tevens onderdeel te laten uitmaken van het zogenoemde flexibiliteitspakket2. Het Europese besluit over de exacte vormgeving van de leverage ratio zal uiterlijk in 2017 worden genomen.
In hoeverre is de Europese Centrale Bank (ECB), die eind 2014 het gemeenschappelijk Europees bankentoezicht gaat uitvoeren en dus ook het toezicht voor de grote banken in Nederland, in staat én bereid om aan allerlei verschillende nationale regelgeving te toetsen als aanvulling c.q. kop op de standaard Europese regelgeving, zoals een leverage ratio hoger dan 3%? Welke afspraken zijn hierover gemaakt met de ECB, want er wordt toch juist gewerkt aan een Single Rulebook? Bent u voorstander van een Single Rulebook in het kader van het Europees bankentoezicht? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich actief in voor de totstandkoming van een effectieve bankenunie, inclusief een Single Rulebook. Met het CRD-IV kapitaaleisenraamwerk wordt een belangrijke stap gezet naar verregaande harmonisatie van de prudentiële regels voor banken. Onderdeel van dit raamwerk zijn ook afspraken over de leverage ratio, waaronder regels ten aanzien van de definitie. Dit met het oog op rapportageverplichtingen door banken aan de toezichthouder en de publicatie door banken van informatie over hun leverage ratio per 2015. Lidstaten hebben vooralsnog de ruimte om de leverage ratio hoger vast te stellen dan de voorlopige 3% die in het Bazelse Comité overeen is gekomen. In de afwezigheid van geharmoniseerde Europese afspraken, kijkt de ECB naar vastgesteld nationaal beleid. De inzet van het kabinet is echter om de leverage ratio in heel Europa verder te verhogen. In mei zal de ECB de zogenoemde´Framework Regulation» publiceren, waarin wordt vastgelegd hoe de ECB, in samenwerking met de nationale toezichthouders, het Europees bankentoezicht in de praktijk zal vormgeven.
Waarom zou u het wenselijk dan wel noodzakelijk vinden om eerst in Nederland hogere eisen te stellen aan Nederlandse banken terwijl die straks, bijvoorbeeld na 2018, niet meer mogelijk zijn en dus eventueel weer verlaagd zouden moeten worden?
Zoals reeds aangegeven is het de inzet van het kabinet om de leverage ratio in heel Europa verder te verhogen. Daarbij wordt gestreefd naar een leverage ratio van minimaal 4% voor ten minste alle systeemrelevante instellingen. Dit draagt bij aan het verder versterken van de weerbaarheid van deze banken en het verder verkleinen van de impliciete too-big-to-fail garantie. Ik zie het als een positieve ontwikkeling dat er steeds meer draagvlak lijkt te zijn onder wetenschappers, beleidsmakers, toezichthouders en financiële marktpartijen voor een hogere leverage ratio.3 Het feit dat sommige banken, ook in Nederland, al op een leverage ratio van om en nabij de 4% zitten of dit actief nastreven, is een indicatie dat een hogere kapitalisatie ook duidelijke voordelen met zich meebrengt. Mijn beeld is dat de Nederlandse banken tot de kopgroep van de Europese bankensector op het terrein van kapitaalsterkte willen behoren, en dat zij er dan ook altijd naar zullen streven ruim boven het wettelijk minimumniveau van de kapitaaleisen te zitten.
In hoeveel tijd en in welk tempo wilt u het leverage ratio verhogen? De directeur toezicht van De Nederlandse Bank, de heer Sijbrand, waarschuwt voor het te snel opvoeren van de leverage ratio, banken moeten de tijd krijgen, mede met het oog op de kredietverlening; hoe moet dit gezien worden in relatie tot de gang van zaken dat als een eis eenmaal bestaat, ook al ligt die verder in de tijd, de kapitaalmarkt dan ook snel overgang naar die nieuwe eis verlangt?
Het uitgangspunt is dat de Nederlandse systeembanken uiterlijk in 2018 de leverage ratio naar minimaal 4% hebben gebracht. De betreffende banken dienen hiertoe aangepaste meerjarige kapitaalplannen bij DNB in te dienen, die aantonen op welke manier deze leverage ratio hoogte uiterlijk in 2018 zal zijn bereikt. DNB zal deze plannen vervolgens zorgvuldig toetsen op kwaliteit en haalbaarheid, waarbij DNB tevens zal toezien op een vormgeving die eventuele negatieve effecten op de kredietverlening op de korte termijn minimaliseert. De verhoging van de leverage ratio naar minimaal 4% gaat verder dan de bestaande internationale (Bazelse) afspraken die tot op heden zijn gemaakt. Het is dan ook niet de verwachting dat internationaal opererende marktpartijen zullen verlangen dat de betreffende Nederlandse banken direct aan de nieuwe eis voldoen.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het afrondende plenaire debat over de kabinetsvisie Nederlandse bankensector?
Ja.
Oekraïense vermogens die in Nederland gestald worden en de rol die de Nederlandse ambassade hierin speelt |
|
Bram van Ojik (GL), Jesse Klaver (GL), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kunt u precies uiteenzetten hoe vaak, wanneer en in welke landen sinds het aantreden van het kabinet Rutte I trustkantoren presentaties hebben gegeven op of met medewerking van de Nederlandse ambassade, het Nederlandse ministerie van Financiën of de Nederlandse Belastingdienst? Kunt u bij elk van de gelegenheden aangeven welke trustkantoren het betreft?
Heeft de Nederlandse ambassade in Kiev vooraf inzage gehad in de presentaties van trustkantoor Nova en advocatenkantoor DLA Piper die zij in november hebben gegeven op de Nederlandse ambassade in Kiev?
Vielen de presentaties binnen het Nederlandse beleid, zoals dat in de OESO is afgesproken en met de Kamer gedeeld onder andere op het gebied van substance-eisen?
Bent u bereid de presentaties die trustkantoor Nova en advocatenkantoor DLA Piper gegeven hebben op de bijeenkomst in november op de Nederlandse ambassade in Kiev met de Kamer te delen, bij voorkeur nog voorafgaand aan de besloten technische briefing over het stallen van geld door de Oekraïense elite in Nederland die 11 maart aanstaande plaatsvindt?
Wie heeft de deelnemers voor de bijeenkomst in november op de Nederlandse ambassade in Kiev uitgenodigd? Bent u bereid een deelnemerslijst voor deze bijeenkomst met de Kamer te delen?
Hoeveel bijeenkomsten – en in welke landen – staan er de komende vier maanden op Nederlandse ambassades gepland waar (onder andere) trustkantoren komen spreken over het fiscale klimaat in Nederland?
In de beantwoording van eerdere vragen1 wordt aangegeven dat conform Europese wetgeving onderzoek naar de identiteit van de uiteindelijk belanghebbenden wettelijk verplicht is voor banken en trustkantoren; hoeveel meldingen zijn er in de periode 2010–2013 door banken en trustkantoren gedaan van verdachte transacties en of vermoeden van witwaspraktijken met betrekking tot gelden uit Oekraïne?
Hoe verhoudt dit aantal meldingen zich tot de hoeveelheid kapitaal dat van Oekraïne naar en door Nederland stroomt?
Bij hoeveel van deze meldingen is overgegaan tot vervolging?
Is deze meldingsplicht van vermoeden van fraude of witwassen door trustkantoren en financiële instellingen (die hun geld verdienen met het stallen van vermogens) niet een kwestie van de slager die zijn eigen vlees keurt?
Conform internationale afspraken gaat de Nederlandse wetgeving tegen witwassen uit van verplichtingen voor zogenoemde poortwachters: instellingen die door hun dienstverlening toegang bieden tot het Nederlandse financiële stelsel. Daartoe behoren financiële instellingen en trustkantoren, maar ook bijvoorbeeld advocaten en notarissen. Deze instellingen zijn verplicht zelf onderzoek te doen naar de identiteit en achtergrond van hun cliënten en transacties van hun cliënten. Met hun expertise zijn de instellingen daartoe het beste uitgerust en kunnen zij het best boordelen of een transactie ongebruikelijk is. Zulke transacties moeten zij melden bij de Financial Intelligence Unit – Nederland. Toezichthouders zoals de Nederlandse Bank (DNB) controleren of instellingen deze verplichtingen naleven. Zo heeft DNB vorig jaar nog maatregelen genomen ten aanzien van enkele trustkantoren die deze verplichtingen onvoldoende bleken na te leven.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk maandag 10 maart 2014 te beantwoorden?
Ja.
Crowdfunding |
|
Aukje de Vries (VVD), Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel waarin nieuwe ontwikkelingen op het gebied van crowdfunding aan de orde komen?1
Ja. De groeiprognose waar in artikel naar verwezen wordt, is ontleend aan het onderzoek dat in opdracht van de minister van Economische Zaken is uitgevoerd. De Kamer is per brief van 25 juni 2013 over dit onderzoek geïnformeerd.2 Het kabinet zet zich in voor verbreding van het financieringsaanbod voor ondernemers. Dat is de reden dat de ontwikkelingen met betrekking tot crowdfunding op de voet worden gevolgd. Vanaf het begin is het kabinet betrokken bij ontwikkeling van de crowdfundingmarkt. Door promotie, inzet van bestaande kennis en instrumenten en het wegnemen van belemmeringen in de regelgeving stimuleert het kabinet de ontwikkeling van crowdfunding.
Hoeveel crowdfunding-platforms hebben inmiddels een vergunning dan wel ontheffing van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en wat voor type crowdfunding betreft het?
De volgende partijen hebben van de AFM een vergunning dan wel ontheffing gekregen:
Naam
Vergunning-/ontheffingtype
Product-dienstcombinaties
Ingangsdatum
Type crowdfunding
CrowdAboutNow B.V.
Vergunning beleggingsonderneming
a. Ontvangen en doorgeven orders
f. Plaatsen zonder plaatsingsgarantie
20-03-2013
20-03-2013
equity
Crowdinvesting B.V.
Vergunning beleggingsonderneming
a. Ontvangen en doorgeven orders
12-12-2013
equity
Fundyd N.V.
Ontheffing bemiddelaar in opvorderbaar geld
Bemiddelen – opvorderbaar geld
09-07-2013
lending (MKB)
Geldvoorelkaar.nl V.O.F.
Vergunning financiële dienstverlener
Adviseren – betaalrekeningen
Adviseren – consumptief krediet
Adviseren – spaarrekeningen
Bemiddelen – betaalrekeningen
Bemiddelen – consumptief krediet
Bemiddelen – spaarrekeningen
10-10-2012
03-02-2012
10-10-2012
10-10-2012
03-02-2012
10-10-2012
lending (consument)
Geldvoorelkaar.nl V.O.F.
Ontheffing bemiddelaar in opvorderbaar geld
Bemiddelen – opvorderbaar geld
10-10-2012
lending (MKB)
Horeca Crowdfunding Nederland V.O.F.
Ontheffing bemiddelaar in opvorderbaar geld
Bemiddelen – opvorderbaar geld
19-12-2013
lending (MKB)
Kapitaal Op Maat B.V.
Ontheffing bemiddelaar in opvorderbaar geld
Bemiddelen – opvorderbaar geld
20-12-2013
lending (MKB)
Stichting One Planet Crowd Nederland
Ontheffing bemiddelaar in opvorderbaar geld
Bemiddelen – opvorderbaar geld
02-01-2014
lending (MKB)
Samenlening.nl
Vergunning financiële dienstverlener
Bemiddelen – consumptief krediet
11-02-2014
lending (consument
De AFM zal binnenkort bovenstaande tabel op haar website publiceren.
Wat is in dezen het verschil tussen een vergunning en een ontheffing voor het platform en voor de particuliere investeerders?
Aangezien de werkzaamheden van een crowdfunding platform bemiddelend van aard zijn, heeft de AFM aansluiting gezocht bij de bestaande wettelijke bepalingen uit de Wet op het financieel toezicht (Wft) voor financiële ondernemingen die een bemiddelende rol hebben op de financiële markt. Uiteindelijk bepaalt het product waarin wordt bemiddeld of een vergunning of een ontheffing van de AFM is vereist. Daarbij zijn er drie mogelijkheden: een crowdfundingplatform kan bemiddelende werkzaamheden verrichten ten aanzien van 1) obligaties of aandelen, 2) leningen aan particulieren en 3) leningen aan zakelijke partijen.
Ad 1) Obligaties of aandelen
Obligaties en aandelen zijn financiële instrumenten. Wanneer bemiddelend wordt opgetreden ten aanzien van deze financiële instrumenten is er sprake van het verlenen van de beleggingsdienst «in de uitoefening van beroep of bedrijf ontvangen en doorgeven van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten». Daar is een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 Wft voor nodig. De eisen zijn met name gericht op de bescherming van investeerders.
Ad 2) Leningen aan particulieren
Voor het bemiddelen in consumptief krediet is op grond van artikel 2:80 Wft een vergunning vereist. De eisen zijn met name gericht op de bescherming van de kredietnemers.
Ad 3) Leningen aan zakelijke partijen
Een platform dat bemiddelt in leningen aan zakelijke partijen, bemiddelt in opvorderbare gelden. Een dergelijk platform dient daarvoor op grond van artikel 4:3, vierde lid, Wft een ontheffing aan te vragen.
Het belangrijkste verschil tussen deze situaties is dat in situatie 1) en 2) naast vergunningsplicht ook doorlopende eisen uit de Wft gelden, terwijl er in situatie 3) naast de ontheffing geen doorlopende eisen uit de Wft zijn. Zowel aan een vergunning als een ontheffing kan de AFM aanvullende voorschriften en beperkingen verbinden met het oog op de belangen die de Wft beoogt te beschermen. De AFM maakt van deze mogelijkheid gebruik omdat de bedrijfsvoering en bedrijfsuitoefening van crowdfundingplatforms in opzet verschillen van de meer traditionele financiële ondernemingen op de financiële markt.
De AFM toetst aan de volgende vereisten:
Betrouwbaarheid beleidsbepalers
Deskundigheid bestuurders
Inrichting bedrijfsvoering
Prudentiële eisen
Vergunning beleggingsonderne-ming
X
X
X
X
Vergunning financieel dienstverlener
X
X
X
Ontheffing opvorderbare gelden
X
X
De belangrijkste zaken die in de voorschriften en vergunningen terug komen hebben als doel om verantwoorde ontplooiing van crowdfunding-activiteiten te borgen, met aandacht voor de bescherming van de gebruiker door risicospreiding, verantwoorde kredietbeoordeling en juiste en duidelijke informatieverstrekking aan de gebruikers.
In hoeverre is er op dit moment voldoende zekerheid en duidelijkheid voor initiatiefnemers van crowdfunding en voor mensen die investeren in crowdfunding als het gaat om de regelgeving en vergunningverlening, met name ook als het gaat om een ontheffing?
De sector weet de weg naar de toezichthouder te vinden naar aanleiding van de leidraad die DNB en AFM hebben opgesteld over de vraag of en, indien ja, welke vergunning of ontheffing vereist is.3 In het geval van eventuele onduidelijkheid leveren de toezichthouders aanzienlijke inspanningen om met de platforms te komen tot een bedrijfsvoering die rekening houdt met de bescherming van de belangen die met de bestaande regelgeving beoogd wordt. De AFM heeft op haar website ook informatie en tips voor potentiële investeerders in crowdfunding geplaatst.
Ik ben daarnaast voornemens om, in samenwerking met de AFM, DNB en EZ, het huidige toezichtkader voor crowdfunding opnieuw onder de loep te nemen en te onderzoeken of de huidige regelgeving nog beter op crowdfunding kan worden toegesneden. Ik zal daar voor de zomer mee beginnen.
Welke belemmeringen zijn er op dit moment als het gaat om het verder van de grond krijgen van crowdfunding als alternatieve financieringsvorm (ook als het gaat om de regelgeving)? Om welke belemmeringen en om welke regelgeving gaat het bij crowdfunding in de passage in het Regeerakkoord over alternatieve financieringsvormen als gesproken wordt over het «wegnemen van belemmeringen in de regelgeving» en welke oplossingen zijn er om deze belemmeringen in de regelgeving weg te nemen? Wat wordt hier op dit moment concreet aan gedaan?
Crowdfunding is een relatief nieuwe vorm van ondernemingsfinanciering waarbij verschillende vormen van financieringen (eigen vermogen en vreemd vermogen) door het publiek worden verstrekt, waarbij de leningenvorm (vreemd vermogen) het grootste aandeel heeft. De bekendheid en de markt van crowdfunding is de laatste jaren aan het stijgen, maar is nog beperkt qua omvang. In het onderzoek en de brief van 25 juni 2013 waar hierboven al naar werd verwezen, is ingegaan op de verschillende belemmeringen die de groei van crowdfunding als alternatieve financieringsvorm kunnen remmen.
De belemmeringen hebben betrekking op drie thema’s, te weten bekendheid, vertrouwen en financiële stimulansen voor groei. Om de bekendheid van crowdfunding te vergroten is, met steun van de minister van Economische Zaken, een voorlichtingscampagne van de branchevereniging Nederland Crowdfunding van start gegaan. Daarnaast worden de mogelijkheden van crowdfunding onder de aandacht van ondernemers gebracht via de Financieringsdesk van de Kamer van Koophandel en de Ondernemerskredietdesk die wordt vernieuwd. Tot slot is crowdfunding een terugkerend onderwerp op evenementen zoals de Week van de Ondernemer.
De minister van Economische Zaken heeft de crowdfunding platforms gevraagd om meer transparantie te bieden over de risico’s van investeren via crowdfunding. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om een eenduidige en heldere informatievoorziening op de websites van de platforms en eenduidigheid van financiële transacties. Inmiddels is door de branchevereniging een code of conduct ontwikkeld met daarin afspraken waar de platforms zich aan willen houden. De afspraak die de minister van Economische Zaken met de branchevereniging heeft gemaakt, is dat zij in het kader van de voorlichtingscampagne rapporteren over de voortgang van toepassing van de code of conduct en externe audit. Het is belangrijk dat de branche deze stappen zelf zet. Tegelijkertijd zijn deze initiatieven nog in een beginnend stadium en zal nog duidelijk moeten worden of de branche zelf in de praktijk voldoende waarborgen tot stand weet te brengen.
Het is de wens van crowdfunding platforms om de grens van de maximumbedragen voor particuliere investeerders in crowdfunding aan te passen (zie beantwoording vraag 9). Ik ben me er van bewust dat het crowdfunding landschap snel verandert en groeit. In geen geval mag er een situatie ontstaan dat regelgeving een belemmering vormt voor het op verantwoorde wijze vormgeven van alternatieve financieringsvormen die duidelijk in een behoefte van de consument en het mkb voorzien. Daarbij is het essentieel dat de mogelijke risico’s die aan crowdfunding verbonden zijn, zoals een gebrek aan transparantie, misleidende informatie, frauderisico en tegenpartijrisico adequaat kunnen blijven worden geadresseerd. Samen met de toezichthouders blijf ik het crowdfunding landschap daarom ook nauwlettend monitoren.
Welke Europees regelgeving is relevant voor crowdfunding?
Er is geen Europese regelgeving die zich specifiek richt op crowdfunding. Wel zijn in algemene zin verschillende richtlijnen en verordeningen relevant voor verschillende vormen van crowdfunding. In het geval de activiteiten van een crowdfunding platform zich als beleggingsdienst kwalificeren is bijvoorbeeld de Richtlijn markten voor financiële instrumenten (MiFID) van belang. In het geval consumenten via een crowdfundingsplatform een krediet kunnen krijgen is de Richtlijn consumentenkrediet van toepassing. Niet alle regelgeving geldt hierbij voor iedere vorm van crowdfunding.
In hoeverre biedt Europese regelgeving voldoende mogelijkheden voor crowdfunding, ook omdat bij kredietunies daar toch belemmeringen zijn (bijvoorbeeld via de Capital Requirements Directive IV). Hoe wordt in andere Europese landen gewerkt aan het verder mogelijk maken van crowdfunding. Wat leert Nederland daarvan en loopt Nederland voor of achter ten opzichte van andere Europese landen?
Ook in andere Europese landen groeit deze sector en wordt met belangstelling gekeken naar de ontwikkeling van de sector en hoe de crowdfunding-activiteiten op verantwoorde wijze gestimuleerd kunnen worden. Omdat het een relatief nieuwe activiteit betreft, zijn er nog geen substantiële ervaringen. Wel worden op verschillende vlakken initiatieven genomen:
Zijn de initiatiefnemers voor crowdfunding op dit moment van mening dat de regelgeving, de vergunningverlening, het toezicht, etc. op dit moment toereikend en/of duidelijk genoeg zijn? Zo nee, waarom niet en op welke punten niet en wat wordt daar aan gedaan? Zo ja, hoe vindt overleg plaats met de marktpartijen voor crowdfunding over deze aspecten?
De AFM heeft in mei 2013 een stappenplan gepubliceerd op haar website speciaal gericht op crowdfundingplatformen. Aan de hand van dit stappenplan kunnen platformen zelfstandig de vraag beantwoorden of toezicht vanuit de AFM aan de orde is. De AFM heeft vanuit haar toezichtsrelatie contact met de platformen onder haar toezicht. Tevens weten potentiële toetreders de AFM goed te vinden en staat de AFM veel partijen te woord voordat beslist wordt een aanvraag bij AFM in te dienen. Vooralsnog heeft de AFM geen signalen ontvangen dat de eisen onduidelijk dan wel te zwaar zouden zijn. Zoals toegezegd in de hierboven genoemde brief van 25 juni 2013 zal ik met de minister van Economische Zaken, de AFM, DNB en de crowdfunding platforms monitoren of de nu gekozen vorm van toezicht passend is.
EZ heeft verder nog regulier overleg met de branchevereniging Nederland Crowdfunding waarin de crowdfunding platforms die zich richten op bedrijfsfinanciering hebben georganiseerd. Het overleg is de laatste tijd vooral toegespitst op voorlichting over crowdfunding.
Wat is de onderbouwing c.q. reden van de huidige maxima voor investeerders in crowdfunding (zoals 40.000 euro voor lending platforms en 20.000 euro voor equity crowdfunding) en in hoeverre is aanpassing hiervan wenselijk?
Een van de voorschriften die de AFM heeft gesteld ziet op maximumbedragen voor particuliere investeerders in crowdfunding. Dit voorschrift is – in combinatie met de andere voorschriften – erop gericht om de risico’s van de particuliere investeerder te spreiden en daarmee het investeringsrisico enigszins te beperken. Voor een particuliere investeerder is het in de regel bijzonder lastig om het kredietrisico of investeringsrisico van de individuele investeringen goed te beoordelen, wat de wenselijkheid van een adequate risicospreiding onderstreept.
Het verschil in de maxima wordt verklaard door het risico: equity crowdfunding wordt risicovoller geacht dan lending based crowdfunding. In het geval dat het platform zelf afdoende maatregelen treft om het investeringsrisico te beperken, kan het betreffende maximum aangepast worden.
Uit de contacten met de platforms die de AFM onder haar toezicht heeft en enige tijd actief zijn, blijkt overigens dat er de wens bestaat om deze grenzen aan te passen. De AFM heeft mij te kennen gegeven dat zij bereid is hiernaar te kijken, maar is wel van mening dat het investeringsrisico op adequate wijze geadresseerd moet blijven worden.
In hoeverre is er de mogelijkheid voor maatwerk als het gaat om crowdfunding en in hoeverre is er voldoende ruimte om in te spelen op nieuwe en/of andere vormen, zoals equity based crowdfunding?
Alle vormen van crowdfunding zijn op dit moment mogelijk. Een aantal vormen is vergunningplichtig, omdat deze kwalificeren als een activiteit die vergunningplichtig is op grond van de Wft. Daar waar bepaalde vereisten klemmen of, gegeven de aard van crowdfunding, te verstrekkend zouden zijn, kan een ontheffing uitkomst bieden.
Zoals ik hierboven al aangaf zal ik, in samenwerking met de AFM en DNB, onderzoeken of het huidige toezichtregime nog beter kan worden toegesneden op de snelle groei van crowdfunding en op welke wijze een verantwoorde groei van de sector kan worden gewaarborgd. Ik kom daar bij u op terug zodra de resultaten daarvan bekend zijn.
Welke vormen van crowdfunding zijn op dit moment mogelijk in Nederland en welke niet?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke wijze zet u zich momenteel in om crowdfunding onder de aandacht te brengen van bedrijven en van investeerders? In welke mate is er een stijgende bekendheid onder deze groepen met het fenomeen crowdfunding?
Zie antwoord vraag 5.
Het gedoogbeleid ten aanzien van online casino’s |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Teeven speelt online casino’s troefkaart toe» en het bericht «Aanpak illegale kansspelwebsites»?1 2
Ja.
Is het waar dat de in het eerste bericht genoemde oud-staatssecretaris van Sociale Zaken naar eigen zeggen als lobbyist tijdens de voorlaatste kabinetsformatie u als persoon heeft weten te overtuigen van de wenselijkheid van het reguleren van de online gokmarkt? Zo ja, waaruit bestonden de contacten tussen u en de genoemde oud-staatssecretaris? Zo ja, hebben de lobbyactiviteiten inderdaad bijdragen tot uw meningsvorming? Zo ja, is de veronderstelling van de oud-staatssecretaris juist dat u vanwege financiële overwegingen voor de staatskas online gokken wilt reguleren? Zo nee, wat is er niet waar aan het door de oud-staatssecretaris gestelde?
Nee. Mijn streven tot regulering komt voort uit het feit dat honderdduizenden Nederlanders nu al deelnemen aan online kansspelen, zonder de bescherming van een gereguleerd Nederlands stelsel. Deze spelers dienen beschermd te worden tegen onder andere kansspelverslaving, fraude en overige criminaliteit. Dit is de reden waarom ik kansspelen op afstand wil reguleren. Ook in veel andere landen in Europa en daarbuiten zijn kansspelen op afstand om deze reden gereguleerd. Belastinginkomsten, daarnaast, zijn slechts een positief neveneffect van de regulering.
De genoemde oud-staatssecretaris van Sociale Zaken is voorzitter van branche vereniging STIOG van online kansspelaanbieders. In deze hoedanigheid heeft hij net als andere stakeholders en in vergelijkbare mate met andere stakeholders input kunnen leveren voor de totstandkoming van het wetsvoorstel kansspelen op afstand. Deze input bestond uit feitelijke kennis over de werking van de online markt, online regulering in andere landen en best practices.
Is het waar het dat er afspraken zijn gemaakt met aanbieders van illegale online kansspelen in de aanloop naar een eventueel geliberaliseerde markt voor online kansspelen? Zo ja, wat behelzen die afspraken precies? Zo nee, hoe kan de aard van de communicatie met de aanbieders anders worden begrepen?
Nee, er is geen sprake van enige afspraak. In 2012 zijn online aanbieders geïnformeerd over het prioriteringsbeleid van de kansspelautoriteit. Daarnaast is zoals gebruikelijk bij wetgevingstrajecten, bij de totstandkoming van het wetsvoorstel online kansspelen overleg gevoerd met diverse stakeholders. Zo is overleg gevoerd met huidige vergunninghouders, verslavingszorg, kansspelautoriteit, banken, internet service providers, en ambtenaren van Europese landen waar kansspelen op afstand al gereguleerd is. In dit kader is ook overleg gevoerd met online aanbieders. Ook met hen die in Nederland nog geen vergunning hebben voor offline kansspelen. Dit is nodig omdat zij kennis en ervaring hebben die nodig is om tot een effectieve regulering te komen.
Kent u de brief «die medio 2012 bij veel buitenlandse kansspelaanbieders op de deurmat ploft»? Zo ja, wat was de inhoud van die brief en kan de Kamer daarvan een afschrift ontvangen? Zo ja, houdt deze brief verband met bovenstaande vermeende afspraken? Zo nee, kunt u het bericht over die brief duiden?
De Kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor de handhaving van de Wet op de kansspelen. Gezien het grote aanbod van kansspelen op internet is de kansspelautoriteit genoodzaakt prioriteiten te stellen bij haar handhavingsactiviteiten. Ze heeft daartoe prioriteringscriteria opgesteld waarbij het uitgangspunt is handhavende activiteiten in eerste instantie te richten op aanbieders die zich onmiskenbaar richten op de Nederlandse markt. De aandacht van de kansspelautoriteit richt zich dan ook primair op aanbieders die aan één of meer van de prioriteringscriteria voldoen, waaronder aanbieders die reclame maken via radio, televisie of in geprinte media gericht op de Nederlandse markt, kansspelwebsites die eindigen op de extensie.nl en/of kansspelwebsites die in het Nederlands zijn te raadplegen. Deze criteria zijn ontleend aan vaste rechtspraak.
In dit licht verstuurt de kansspelautoriteit waarschuwingsbrieven. De kansspelautoriteit heeft mij laten weten dat de strekking van deze brieven is dat de aanbieder illegaal bezig is en dat hij een boete riskeert. Ik beschik niet over deze individuele brieven. In reactie op deze brieven heeft een groot aantal bedrijven het aanbod aangepast. Andere hebben dat niet gedaan en inmiddels heeft de kansspelautoriteit al meerdere boetes opgelegd en lopen nog diverse onderzoeken. Het feit dat aanbieders niet aan de prioriteringscriteria voldoen, betekent echter niet dat deze aanbieders per definitie vrijgesteld zijn van handhavend optreden van de kansspelautoriteit. Zo heeft de kansspelautoriteit in samenwerking met de landelijke divisie recherche al opgetreden tegen een aanbieder die niet onder de prioriteringscriteria viel.
Naast het opleggen van bestuurlijke boetes werpt de kansspelautoriteit tevens barrières op om de bedrijfsvoering van illegale aanbieders zo moeilijk mogelijk te maken. Voorbeelden hiervan zijn de samenwerking met websites zoals Facebook, het onmogelijk maken van betalingsverkeer van illegale aanbieders en de internationale samenwerking met andere Kansspelautoriteiten.
Betekent de prioriteitenstelling van de Kansspelautoriteit (KSA) bij de aanpak van illegale online games in de praktijk dat illegale aanbieders van online games waarvan de website niet eindigt op.nl en/of die geen reclame in het Nederlands aanbieden en/of gericht zijn op de Nederlandse markt met rust gelaten worden door de KSA? Zo ja, is dat de facto anders dan een gedoogbeleid voor die aanbieders en waarom is dat dan anders? Zo nee, waarom niet en waar blijkt concreet uit dat andere aanbieders die buiten de prioriteitenstelling van de KSA vallen wel aangepakt zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de top van de Kansspelautoriteit in mei 2013 niet weet wat ze aan het doen is: prioriteren of gedogen? Zo ja, hoe kan dat, is daar inmiddels wel duidelijkheid over en wat is die duidelijkheid? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde?
Nee. Zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 4 en 5 heb weergegeven heeft de kansspelautoriteit zelf de prioriteringscriteria opgesteld. Omdat veel vragen werden gesteld door aanbieders en door leden van uw Kamer over de prioriteringscriteria, waarbij het woord «gedogen» ook vaak viel, heeft het bestuur van de kansspelautoriteit dit in zijn vergadering besproken en nogmaals vastgesteld dat het gaat om prioriteringscriteria voor de handhaving. Naar mijn oordeel weet de Kansspelautoriteit precies wat zij doet.
Zijn de aanbieders van illegale online games, waaronder AmsterdamCasino, RoyaalCasino en 7Red door de KSA beboet? Zo nee, waarom niet?
De kansspelautoriteit treedt op tegen aanbieders van online kansspelen die gericht zijn op de Nederlandse markt. De kansspelautoriteit heeft mij laten weten inmiddels meerdere boetes te hebben opgelegd, waaronder boetes met een hoogte van 100.000 euro en 150.000 euro. De boetes die inmiddels openbaar gemaakt zijn, staan op de website van de kansspelautoriteit vermeld. Deze vermeldingen hebben er overigens toe geleid dat een aantal aanbieders het aanbod alsnog heeft aangepast waardoor zij niet langer aan de prioriteringscriteria voldoen.
De kansspelautoriteit heeft mij tevens laten weten voortdurend onderzoek te doen naar websites waarvan het spelaanbod mede op Nederland is gericht. Deze onderzoeken kunnen leiden tot boetes, maar ook kan de kansspelautoriteit met andere handhavingspartners afspreken dat zij een onderzoek overnemen en kan een zaak bijvoorbeeld strafrechtelijk worden afgedaan. Om lopende onderzoeken niet te verstoren doet de kansspelautoriteit geen mededelingen over individuele zaken of aanbieders. Ik ga er vanuit dat vragenstelster hiervoor begrip heeft.
Is het waar dat medewerkers van het ministerie van Veiligheid en Justitie aanbieders van legale en illegale kansspelen hebben geadviseerd geen rechtszaken tegen elkaar aan te spannen? Zo ja, waarom hebben zij dat gedaan? Zo ja, deelt u de mening dat een dergelijk advies zich slecht verhoudt tot het recht van private partijen om naar de rechter te stappen en tot de trias politica en welke conclusies verbindt u daaraan? Zo nee, betekent dat het in het eerste bericht op dit punt gestelde volkomen uit de lucht gegrepen is?
Nee. Het betreft de wens vanuit de online sector zelf. De meeste lopende procedures hadden immers als doel het bestaande stelsel «open te breken», zodat online aanbieders toegang tot de Nederlandse markt kregen. Begin 2011 is vanuit de sector voorgesteld alle lopende procedures «op ijs te zetten», zodat het Ministerie van Veiligheid en Justitie in relatieve rust kon werken aan de voorbereiding van wetgeving voor kansspelen op afstand. Online aanbieders zijn zich bewust dat zij baat hebben bij deze wetgeving. Ook de legale aanbieders die betrokken waren bij lopende procedures waren voorstander van deze rust. Dit heeft niets van doen met de trias politica.
Deelt u de analyse dat wanneer illegale aanbieders van online kansspelen de Wet op de kansspelen (WOK) mogen overtreden en huidige legale aanbieders zich wel aan de WOK moeten houden een ongelijk speelveld wordt gecreëerd waardoor illegale aanbieders een oneerlijke concurrentievoorsprong krijgen? Zo ja, was of is er sprake van een dergelijk ongelijk speelveld? Zo ja, wat gaat u doen om het speelveld weer gelijk te krijgen?
Nee. Dit wetsvoorstel beoogt een gelijk speelveld te creëren. Een gelijk speelveld houdt in dat de regels gelijk zijn voor alle partijen, dit houdt niet in dat partijen allemaal dezelfde uitgangspositie hebben of dezelfde verwachte uitkomst. Enkele partijen zullen altijd een bepaald voordeel hebben ten opzichte van anderen. Alleen als de huidige voorsprong of achterstand dermate groot is dat die ervoor zou zorgen dat geen concurrentie op gang komt, kan dat een reden zijn te overwegen iets aan deze uitgangssituatie te doen (bijvoorbeeld als er daardoor overwinsten, hoge prijzen en slechte kwaliteit ontstaat). Ik ben van mening dat daarvan geen sprake is.
Daarnaast zal de kansspelautoriteit voorafgaand aan de opening van de markt in ieder geval duidelijk communiceren dat aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland, worden uitgesloten van een vergunning voor kansspelen.
Deelt u de mening dat het niet actief aanpakken van alle illegale aanbieders van kansspelen een verkeerd signaal is, omdat (potentiële) aanbieders daaruit zouden kunnen afleiden dat de KSA ook in de toekomst niet scherp zal handhaven? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat van die partijen weinig te verwachten valt als het gaat om het tegengaan van bovenmatig gokgedrag? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben daarbij wel van mening dat illegale aanbieders op dit moment al actief worden aangepakt. Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 5 en 7. Zodra een stelsel voor online kansspelen is ingericht, zullen aanbieders die in aanmerking willen komen voor een vergunning moeten voldoen aan strikte voorwaarden, waaronder het voorkomen van kansspelverslaving.
Topinkomens bij goede doelen loterijen |
|
Mei Li Vos (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Oprichters Goede Doelen Loterijen verdienden 78 mln»?1
Ja.
Is het waar dat Goede Doelen Loterijen, zoals de Nationale Postcode Loterij de afgelopen 25 jaar een belangrijke bron van privé-inkomsten voor de vier oprichters waren? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het publieke belang van deze loterijen? Zo nee, waarom niet?
Artikel 2, aanhef en onder b van het Kansspelenbesluit bepaalt: «de opbrengst van de door de vergunninghouder verkochte deelnemingsbewijzen wordt afgedragen aan bij of krachtens de vergunning aangewezen begunstigden. De afdracht bedraagt ten minste 50% van de nominale waarde van de verkochte deelnemingsbewijzen. Artikel 2, aanhef en onder d stelt dat «alleen noodzakelijke kosten mogen worden gemaakt». Volgens de toelichting bij de wijziging van het Kansspelenbesluit (in 2004) is met de wijziging van genoemde bepaling vooral een vereenvoudiging van de afdrachtsystematiek beoogd. In het vervolg zou de verplichte afdracht aan het goede doel uitsluitend als (minimum)percentage van de nominale waarde van de verkochte deelnamebewijzen worden berekend, terwijl de kansspelorganisatie de vrijheid heeft het resterende deel van de inleg, dat wil zeggen het deel dat niet aan het goede doel wordt afgedragen, naar eigen inzicht aan te wenden voor het organiseren van de loterij, bijvoorbeeld voor prijzen en premies, de voor rekening van de vergunninghouder te nemen kansspelbelasting en de overige onkosten. Daarbij moet in het oog worden gehouden dat het bij deze categorie vergunninghouders om private aanbieders gaat. Volgens mij bekende informatie hebben de Nationale Goede Doelen Loterijen steeds aan hun afdrachtverplichting voldaan. De kansspelautoriteit heeft mij desgevraagd laten weten bij het verlenen van vergunningen momenteel geen eisen te stellen ten aanzien van het beloningsbeleid van loterijen die goede doelen financieren.
Overigens is door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties recent, op 30 januari 2014, in verband met het wetsvoorstel Aanpassing van de reikwijdte en enige technische wijzigingen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (Aanpassingswet WNT), aan de Tweede Kamer toegezegd het beloningenbeleid van ANBI’s bij de Staatssecretaris van Financiën onder de aandacht te brengen.
Hoeveel van de opbrengsten uit lotverkopen van Goede Doelen Loterijen is in de afgelopen vijf jaar niet aan die goede doelen maar aan licentievergoedingen, salarissen en opbrengsten van de verkoop van aandelen of andere uitkeringen aan oprichters of eigenaren van die loterijen uitgegeven? Hoe verhoudt dit bedrag zich tot de opbrengst van de loterijen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat loterijen die ten behoeve van goede doelen in een vergunde markt actief zijn, terughoudend moeten zijn met het uitkeren van hoge bedragen voor inkomens of andere uitkeringen aan personen die bij die loterijen werken of daar op een andere manier aan verbonden zijn? Zo ja, was van een dergelijke terughoudendheid in het geval van de in het artikel genoemde loterijen sprake, en zo ja, waar blijkt dat uit en hoe verhoudt zich dat tot hetgeen hierover in het artikel staat? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 2.
Worden er bij het verstrekken van vergunningen aan loterijen op dit moment eisen gesteld ten aanzien van het beloningsbeleid van die loterij? Zo ja, welke eisen zijn dat dan? Zo nee, deelt u de mening dat dergelijke eisen, zeker voor loterijen die goede doelen financieren, wel gesteld zouden moeten gaan worden en hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat een Britse goededoelen loterij in strijd met de Nederlandse Wet op de Kansspelen onder andere bingo en een variant op black jack heeft aangeboden? Zo ja, tot wanneer vond dit aanbod plaats? Wat was de reactie van de Kansspelautoriteit hierop? Zo nee, wat is er niet waar?
De kansspelautoriteit heeft aanvankelijk geen enkele melding over kansspelaanbod van een Britse goede doelenloterij gericht op de Nederlandse markt ontvangen. Toen de kansspelautoriteit medio februari 2014 alsnog een melding over dergelijk, op Nederland gericht kansspelaanbod kreeg, bleek de site in kwestie al niet meer vanuit Nederland benaderbaar. Daardoor heeft de kansspelautoriteit niet kunnen constateren of er sprake was van het aanbieden van kansspelen in strijd met de Wet op de kansspelen.
Herinnert u zich de motie Bouwmeester c.s.2 uit 2011 waarin u verzocht werd om te bewerkstelligen dat illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking kunnen komen voor een vergunning om kansspelen via internet aan te bieden en uw reactie daarop dat aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland te zijner tijd uitgesloten zullen worden voor een vergunning voor kansspelen in Nederland? Zo ja, wat betekent dit voor ondernemingen die tot 2013 illegaal actief waren op de Nederlandse kansspelmarkt?
Als Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie draag ik stelselverantwoordelijkheid voor het kansspelbeleid en is de kansspelautoriteit onder andere belast met de verlening van vergunningen en het toezicht op de naleving van de kansspelregelgeving. Ik heb uw Kamer meegedeeld dat de kansspelautoriteit voorafgaand aan de opening van de markt in ieder geval duidelijk zal communiceren dat aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland, worden uitgesloten voor een vergunning voor kansspelen.
Het intergouvernementele verdrag over het Europese bankenresolutiefonds |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de opvatting van onder meer de onderhandelaars van het Europees Parlement1 en de jurist René Repasi2 dat het onrechtmatig is om het Europese bankenresolutiefonds (SRF) te baseren op een intergouvernementeel verdrag?
Ja.
Kunt u op elk van de geuite bezwaren tegen de intergouvernementele aanpak afzonderlijk ingaan, met name op de strijdigheid met het beginsel van loyale samenwerking (artikel 4, lid 3 VEU), met het beginsel van institutioneel evenwicht (artikel 13 VEU), met het beginsel van democratie (artikel 10 VEU), met de standstill-verplichting voor lidstaten op het moment dat de Europese Commissie een wetgevingshandeling heeft voorgesteld en met het uitgangspunt van gelijke behandeling van alle banken in de deelnemende lidstaten?
In het algemeen merkt het kabinet op dat het verdrag nog in onderhandeling is en dat teksten daarom nog aan verandering onderhevig zijn. Om die reden kan het kabinet niet een volledig beeld schetsen van alle elementen van het ontwerpverdrag. Wel kan vast het volgende worden opgemerkt.
Volgens het kabinet is de intergouvernementele aanpak niet in strijd met de genoemde beginselen. De verplichting van lidstaten om de geïnde bijdragen te storten in het SRF en de transitie van beperkte naar volledige risicodeling worden in het intergouvernementeel verdrag geregeld. Hoewel de Unie de bevoegdheid heeft om deze zaken te regelen, heeft zij deze zaken niet geregeld. Dat betekent in dit geval dat de lidstaten hierin op deze onderwerpen wetgeving en juridisch bindende handelingen kunnen vaststellen (artikel 2 lid 2 en artikel 4 VWEU). De genoemde bezwaren gaan er daarom ook ten onrechte van uit dat waar zowel de Unie als de lidstaten een bevoegdheid hebben om te handelen, zoals bijvoorbeeld op het terrein van de interne markt, lidstaten niet gezamenlijk die bevoegdheid buiten de Unie om mogen uitoefenen. Omdat het om een uitoefening van een nationale bevoegdheid gaat, gelden ook de nationale democratische eisen en niet die van de Unie. De intergouvernementele aanpak vormt dus geen schending van art. 10 VWEU.
Voor wat betreft het beginsel van loyale samenwerking gaan de genoemde opvattingen ten onrechte uit van de veronderstelling dat het bewust niet gebruiken van een bevoegdheid van de Unie in strijd is met dat beginsel. Uit het Unierecht kan echter geen plicht tot gebruik van een gedeelde bevoegdheid worden afgeleid. Kenmerk van een gedeelde bevoegdheid is immers dat men kan kiezen voor een uitoefening door de Unie, door de lidstaten of voor het niet uitoefenen van de bevoegdheid. Zolang de Unie, zoals in het onderhavige geval, de gedeelde bevoegdheid niet uitoefent (het voorstel van de Commissie is immers nog niet aangenomen), kan de lidstaat volgens het VWEU die bevoegdheid uitoefenen. Een dergelijke bevoegdheidsuitoefening van een lidstaat is dan ook niet noodzakelijkerwijs in strijd met het beginsel van loyale samenwerking en het institutionele evenwicht. Het kabinet ziet in het licht van dit beginsel ook geen bezwaren tegen het – vooruitlopend op de mogelijke uitkomst van de onderhandelingen tussen de Raad, het EP en de Commissie over het SRM-voorstel – werken aan een ontwerpverdrag dat overeenstemming tussen genoemde instellingen kan vereenvoudigen. Van een schending van de standstillverplichting zou eventueel sprake kunnen zijn indien het intergouvernementeel akkoord tot stand zou komen voordat er in triloog akkoord is bereikt over de SRM verordening. Mede om die reden zal dit laatste plaatsvinden voordat tot ondertekening van het intergouvernementeel verdrag wordt overgegaan.
De gelijke behandeling van banken heeft geen betrekking op het intergouvernementeel akkoord, maar op het SRM.
Deelt u de opvatting van Repasi3 dat tegenstanders van het gebruik van artikel 114 VWEU als enige rechtsbasis voor het Europees resolutiemechanisme/fonds (SRM/SRF) zich niet langer achter de Meroni-doctrine kunnen verschuilen nu het Europese Hof van Justitie deze doctrine heeft geactualiseerd in zijn recente arrest4 over short selling?
Het Hof heeft in het shortselling arrest geoordeeld dat op grond van art. 114 VWEU slechts een beperkte delegatie van bevoegdheden mogelijk is en deze alleen is toegestaan in zoverre dit noodzakelijk is om de doelstelling van harmonisatie te bereiken. Daaruit kan niet worden afgeleid dat het SRF zonder verdere voorwaarden kan worden gebaseerd op art. 114 VWEU.
Volgens het kabinet vormt art. 114 een voldoende rechtsbasis voor het SRF. Met name ten aanzien van de overdracht van contributies en de geleidelijke risicodeling binnen het fonds was voor die opvatting binnen de Raad echter onvoldoende draagvlak. Overigens heeft Uw Kamer de regering ook opgeroepen een andere juridische basis voor het toezichtsmechanisme te onderzoeken (motie Harbers van 9 oktober 2013). De Raad heeft gekozen voor de weg van een intergouvernementeel akkoord.
Hoe valt een intergouvernementeel verdrag over het resolutiefonds te rijmen met de motie-Klaver5, waarin de Kamer verlangt «dat de Europese Rekenkamer, het Europees Hof van Justitie en het Europees Parlement hun controlerende taak ten aanzien van het resolutiefonds kunnen vervullen»?
Het Hof van Justitie zal in het intergouvernementele akkoord worden aangewezen als bevoegde instantie om eventuele geschillen tussen de verdragsluitende partijen te beslechten. Hierdoor is zijn controlerende taak ten aanzien van het resolutiefonds gewaarborgd. Vanwege de nauwe samenhang tussen het SRM en het intergouvernementeel akkoord is ook het Europees Parlement betrokken. De controlerende taken van de Europese Rekenkamer zijn neergelegd in art. 60 van de SRM verordening. Deze worden niet geraakt of gewijzigd door het intergouvernementele akkoord.
Bent u bereid voorlichting te vragen aan de Raad van State over de verenigbaarheid van het beoogde intergouvernementele verdrag met het recht van de Europese Unie?
Aangezien het verdrag tijdens het goedkeuringsproces ook aan de Raad van State wordt voorgelegd ziet het kabinet geen aanleiding om daarover separaat voorlichting te vragen.
Het tegengaan van online kansspelen gericht op de Nederlandse markt |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich eerdere vragen over de inzet van de Kansspelautoriteit tegen gokverslaving?1
Ja.
Kent u de website http://www.oranjecasino.com/cp.html ? Voldoet deze website aan de bepalingen uit de Wet op de kansspelen (waaronder de vergunningplicht voor op de Nederlandse markt gerichte kansspelen) of andere wet- of regelgeving dan wel het beleid van de Kansspelautoriteit (Ksa) ten aanzien van buitenlandse online goksites gericht op de Nederlandse markt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de kansspelautoriteit (ksa) om toe te zien op de naleving van de Wet op de kansspelen en onderliggende regelgeving, alsmede om het verbod op kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend te handhaven. De ksa heeft mij desgevraagd laten weten voortdurend onderzoek te doen naar websites waarvan het spelaanbod mede op Nederland is gericht. Daarbij wordt bezien of deze sites al dan niet voldoen aan de door de ksa gestelde prioriteringscriteria. Om lopende onderzoeken niet te verstoren, doet de ksa geen mededelingen over individuele zaken of aanbieders.
Kent u de website www.poldercasino.com/ ? Voldoet deze website aan de bepalingen uit de Wet op de kansspelen (waaronder de vergunningplicht voor op de Nederlandse markt gerichte kansspelen) of andere wet- of regelgeving dan wel het beleid van de Ksa ten aanzien van buitenlandse online goksites gericht op de Nederlandse markt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de website www.hollandonlinecasino.nl ? Voldoet deze website aan de bepalingen uit de Wet op de kansspelen (waaronder de vergunningplicht voor op de Nederlandse markt gerichte kansspelen) of andere wet- of regelgeving dan wel het beleid van de Ksa ten aanzien van buitenlandse online goksites gericht op de Nederlandse markt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de website www.onlinecasinoinformatie.nl ? Voldoet deze website aan de bepalingen uit de Wet op de kansspelen (waaronder de vergunningplicht voor op de Nederlandse markt gerichte kansspelen) of andere wet- of regelgeving dan wel het beleid van de Ksa ten aanzien van buitenlandse online goksites gericht op de Nederlandse markt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deze laatstgenoemde website staat naar eigen zeggen in contact met de Ksa; klopt dit? Zo ja, waaruit bestaat dat contact? Deelt u de mening dat door de bewering dat er sprake is van contact met de Ksa, ten onrechte de schijn wordt gewekt dat er sprake is van een legale website? Zo ja, wat gaat de Ksa daar tegen doen?
De ksa heeft mij desgevraagd bericht dat in voorkomende gevallen, en in het kader van onderzoeken als bedoeld in het antwoord op de vragen 2 t/m 5, in contact wordt getreden met desbetreffende aanbieders van online kansspelen. Naar mijn mening wordt louter door het feit dat dergelijke contacten bestaan, niet de schijn gewekt dat sprake is van een legale website.
Kent u de websites www.deonlinecasinos.nl/ , http://www.casinoxl.nl/ en andere gelijkaardige websites? Is het toegestaan om met een website Nederlandse online gokkers gericht door te geleiden naar sites waar online gegokt kan worden? Zo ja, waarom? Acht u dit een lacune in de wet die gedicht moet worden? Zo nee, waarom niet en wat kan en gaat de Ksa daar tegen doen?
Het plaatsen van hyperlinks of het doorverwijzen van bezoekers van dergelijke sites naar kansspelsites waarop wel gegokt kan worden, kan onder omstandigheden worden beschouwd als het «bevorderen van de deelname aan kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend». Artikel 1 eerste lid, aanhef en onder b, van de Wok bevat een onvoorwaardelijk verbod daartoe. Vooralsnog is derhalve geen sprake van een lacune in de Wok die moet worden gedicht. Het is aan de ksa om te bepalen of zij tegen dergelijke activiteiten optreedt.
Op de website van Ksa staat vermeld dat, omdat de Ksa als taak heeft illegale kansspelen tegen te gaan, zij bezig is illegale kansspelwebsites aan te pakken; het aanbod is echter zo enorm groot dat zij prioriteiten moet stellen2; betekent het moeten stellen van prioriteiten dat de Ksa in de praktijk niet bij machte is om alle illegale kansspelwebsites die zij of anderen aantreffen, aan te pakken? Zo nee, wat betekent het dan wel?
De ksa heeft mij laten weten zich genoodzaakt te zien, gelet op de honderdduizenden websites die (ook) in Nederland toegankelijk zijn voor deelname aan kansspelen, prioriteiten te stellen in haar handhavingsactiviteiten. Dat betekent dat het uitgangspunt is dat handhavende activiteiten in eerste instantie worden gericht op aanbieders waarvan het aanbod onmiskenbaar op Nederland is gericht. De aandacht van de ksa richt zich dan ook primair op aanbieders die aan één of meer van de prioriteringscriteria voldoen, waaronder aanbieders die reclame maken via radio, televisie of in geprinte media gericht op de Nederlandse markt, kansspelwebsites die eindigen op de extensie.nl of kansspelwebsites die in het Nederlands zijn te raadplegen. Het feit dat aanbieders niet aan de prioriteringscriteria voldoen, betekent echter niet dat deze aanbieders per definitie vrijgesteld zijn van handhavend optreden van de ksa.
Naast een directe aanpak van illegale kansspelwebsites beoogt de ksa ook barrières op te werpen om een effectieve bedrijfsvoering van die aanbieders zoveel mogelijk te bemoeilijken. Zo zijn er afspraken gemaakt met sociale media Facebook en Hyves, om reclames van deze aanbieders te verwijderen. Daarnaast is een convenant in voorbereiding tussen de ksa en financiële dienstverleners, dat het mogelijk maakt om het betalingsverkeer naar de aanbieder van illegale kansspelen te blokkeren. Ook voert de ksa op dit moment gesprekken met meerdere reclamepartijen (voor radio, tv, printmedia en online media) om tot een samenwerking te komen om reclame voor illegale kansspelen zoveel mogelijk uit te bannen.
Deelt u de mening dat zolang de Ksa geen mogelijkheden heeft om een opgelegde boete bij buitenlandse illegale aanbieders te verhalen, handhaving niet alleen minder effectief, maar op dit moment in feite illusoir is? Zo ja, welke aanvullende bevoegdheden om de effectiviteit van de handhaving van de Ksa verder te kunnen versterken, wilt u in het wetsvoorstel kansspelen op afstand opnemen? Zo nee, waarom niet?
Momenteel is het inderdaad niet altijd gemakkelijk om aan in het buitenland gevestigde aanbieders opgelegde boetes aldaar te verhalen. Mede daarom voorziet het wetsvoorstel kansspelen op afstand in enkele aanvullende handhavingsmogelijkheden voor de ksa, waarmee de mogelijkheden tot aanpak van illegale online kansspelen worden vergroot. Een daarvan is de bevoegdheid voor de ksa om partijen die illegale kansspelen op afstand bevorderen of daartoe middelen verschaffen, zoals betaaldienstverleners en internet-dienstverleners, een bindende aanwijzing te geven om die dienstverlening te staken. Daarnaast worden Memoranda of Understanding afgesloten met kansspeltoezichthouders in andere landen, waarmee de handhavingsmogelijkheden in het buitenland worden versterkt.
De mogelijke dubbele bankenbelasting van Nederlandse banken |
|
Aukje de Vries (VVD), Helma Neppérus (VVD) |
|
Frans Weekers (VVD) |
|
Welke acties heeft u tot dusver ondernomen om het probleem van dubbele bankenbelasting te voorkomen nadat de motie van de leden Neppérus, Koolmees en Omtzigt van 18 april 20121 is aangenomen en uw brief van 27 september 2012?2
Op 12 juni 2013 is een verdrag ter vermijding van dubbele bankenbelasting gesloten met het Verenigd Koninkrijk (hierna: het VK). In de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 27 september 20123 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is beschreven dat, naast het VK, ook met Duitsland, België, Hongarije, Slowakije en Zuid-Korea contact zou worden gezocht met het oog op het sluiten van een verdrag ter vermijding van dubbele bankenbelasting.
In 2012 en 2013 is Duitsland op zowel ambtelijk als politiek niveau gewezen op de Nederlandse wens te komen tot een bilaterale regeling ter vermijding van dubbele bankenbelasting. Duitsland bleek echter niet geïnteresseerd in een verdrag ter vermijding van dubbele bankenbelasting met Nederland. Volgens Duitsland zou voor deze problematiek bij voorkeur een oplossing in het kader van de Richtlijn over de sanering van banken moeten worden gezocht. Van Duitse zijde werd voorts aangevoerd dat ook het bankenbelastingverdrag met het VK al de nodige weerstand in de Bundestag had opgeroepen.
Met België hebben in het voorjaar van 2013 besprekingen op ambtelijk niveau plaatsgevonden. In deze besprekingen bleek dat bij België geen belangstelling voor een bilaterale regeling ter vermijding van dubbele bankenbelasting bestond. De toenmalige Staatssecretaris van Financiën heeft nadien hierover in de zomer van 2013 persoonlijk overleg gevoerd met de Belgische Minister van Financiën. Dat heeft echter niet geleid tot een ander perspectief. In tegenstelling tot de Nederlandse bankenbelasting betrekt de Belgische bankenbelasting slechts de passiva van de enkelvoudige balans van een Belgische kredietinstelling in de heffing (territoriaal systeem). Aldus worden Belgische kredietinstellingen ten aanzien van hun buitenlandse dochters niet geconfronteerd met dubbele bankenbelasting. Omdat de passiva van in het buitenland (Nederland) gelegen vaste inrichtingen onderdeel uitmaken van de balans van de (Belgische) generale onderneming, bestaat ten aanzien van in Nederland gelegen vaste inrichtingen van Belgische kredietinstellingen wel kans op dubbele bankenbelasting. Dit doet zich in de praktijk echter niet voor vanwege de doelmatigheidsvrijstelling van € 20 miljard in de Nederlandse bankenbelasting. Om deze redenen heeft België geen belang bij een wederkerige regeling ter vermijding van dubbele bankenbelasting.
Ook Slowakije en Hongarije zijn in 2013 benaderd met een voorstel om besprekingen over een bankenbelastingverdrag te starten. Van deze landen is nog geen officiële reactie ontvangen.
Nog in 2012 is aan Zuid-Korea meerdere malen de wens voor het sluiten van een bankenbelastingverdrag overgebracht. Ook van die zijde werd afhoudend gereageerd. In februari 2013 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Financiën bij een bezoek aan dat land de dubbele bankenbelasting aan de orde gesteld, tot nu toe zonder het door Nederland gewenste resultaat.
Een veelgebruikt argument van de landen die zijn benaderd om geen verdrag ter vermijding van dubbele bankenbelasting te willen sluiten is dat in deze landen geen bankenbelasting wordt geheven maar een zogeheten «resolutieheffing». De met deze heffing geïnde gelden komen ten goede aan een resolutiefonds en niet aan de algemene middelen. Door het door die landen gepercipieerde andere karakter van de bankenheffing achten deze landen het niet wenselijk dubbele heffing te vermijden.
Hoe verloopt de voortgang voor het verkrijgen van aanpassing van het belastingverdrag met de genoemde landen in de brief van 27 september 2012 (Duitsland, België, Hongarije, Slowakije en Zuid-Korea) waarbij mogelijk dubbele bankenbelasting wordt geheven? Welke resultaten met deze landen zijn er geboekt? Verwacht u spoedig het overleg over de aanpassing van belastingverdragen af te ronden, zoals met het Verenigd Koninkrijk is gebeurd, om dubbele bankenbelasting te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het resultaat voor de bankensector en de vermijding van dubbele belasting in de praktijk tot nu toe bij de genoemde wijziging van het Besluit voorkoming van dubbele belasting 2001 op 11 augustus 2012, zoals gemeld in de eerder genoemde brief van 27 september 2012?
De vermijding van dubbele bankenbelasting op grond van de wijziging van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 op 11 augustus 2012 (hierna: het Besluit) is op dit moment beperkt. Hierbij zij opgemerkt dat op basis van het Besluit Nederland eenzijdig voorziet in vermijding van dubbele bankenbelasting door verrekening toe te staan van in het buitenland geheven bankenbelasting, met de in Nederland te betalen bankenbelasting bij in Nederland gevestigde dochtermaatschappijen van buitenlandse banken en in Nederland actieve bijkantoren van buitenlandse banken. Het Besluit voorziet dus niet in het verlenen van een belastingvermindering ter vermijding van dubbele belasting voor dubbele bankenbelasting aan in Nederland gevestigde banken die in andere landen bankenactiviteiten verrichten door middel van aldaar gevestigde dochtervennootschappen of bijkantoren.
Alleen in relatie tot het Verenigd Koninkrijk is het Besluit toegepast om dubbele bankenbelasting te vermijden. Nu binnenkort een verdrag ter vermijding van dubbele bankenbelasting tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk in werking treedt zal in de toekomst de vermijding van dubbele bankenbelasting volgens de bepalingen van dit verdrag geschieden.
In de relatie tot de andere landen zijn de bepalingen ter vermijding van dubbele bankenbelasting in het Besluit tot nu toe niet toegepast. Daarbij speelt een rol dat heffing van Nederlandse bankenbelasting ten laste van in Nederland gevestigde dochtervennootschappen of bijkantoren door de doelmatigheidsvrijstelling in de praktijk niet plaatsvindt en Nederland ook aan het verlenen van een belastingvermindering ter vermijding van dubbele bankenbelasting aan buitenlandse moedervennootschappen of buitenlandse hoofdhuizen in de praktijk niet toekomt.
Overigens is het op grond van het Besluit niet in alle gevallen voorgeschreven dat Nederland belastingvermindering verleent ter vermijding van dubbele bankenbelasting. Op basis van het Besluit verleent Nederland vermijding van dubbele belasting bij dochtervennootschappen of bijkantoren van buitenlandse banken als het land waar de moedervennootschap of het hoofdhuis is gevestigd in een omgekeerde situatie ook voorziet in vermijding van dubbele bankenbelasting. Met deze voorwaarde wordt beoogd te voorkomen dat andere landen geen belang hebben bij het sluiten van een bilateraal verdrag ter vermijding van dubbele bankenbelasting met Nederland, omdat Nederland in alle gevallen eenzijdig vermijding van dubbele belasting zou verlenen. Nederland heeft dit zogenoemde «reciprociteitvereiste», gezien de beperkte toepassing van het Besluit, tot nu toe echter nog in geen enkel geval ingeroepen.
Het bericht de Nederlandsche Bank verliest €6,2 miljard op goudbelegging |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «De Nederlandsche Bank verliest € 6,2 miljard op goudbelegging»?1
Ja.
Wat is de huidige waarde van het goud van de Nederlandsche Bank (DNB)? Hoeveel heeft DNB in 2013 verloren op haar goudbelegging ten gevolge van de waardevermindering in 2013?
Ultimo 2013 had de goudvoorraad van DNB een marktwaarde van in totaal € 17,2 mld. Een jaar eerder bedroeg deze marktwaarde € 24,8 mld. Aangezien de omvang van de goudvoorraad van DNB het afgelopen jaar niet is gewijzigd, geeft het verschil tussen beide bedragen, zijnde € 7,6 mld, de marktwaardedaling over 2013 weer.
Wat zijn de gevolgen hiervan voor de dividenduitkering van DNB aan de Staat en voor de begroting van 2014?
DNB stelt haar jaarrekening op overeenkomstig de voor de ECB en het ESCB geldende modellen en grondslagen voor waardering en resultaatbepaling. Als gevolg daarvan worden ongerealiseerde positieve resultaten op herwaardeerbare activa en passiva niet in de winst- en verliesrekening verwerkt maar toegevoegd aan een herwaarderingsrekening op de balans. Negatieve ongerealiseerde resultaten worden ten laste van de herwaarderingsrekening gebracht voor zover het saldo op die rekening daarvoor toereikend is.
De waardedaling van € 7,6 mld wordt opgevangen in de herwaarderingsreserve van DNB en heeft daardoor geen gevolgen voor de dividenduitkering aan de Staat.
In onderstaand overzicht is het verloop van de marktwaarde van de goudvoorraad van DNB en van de bijbehorende herwaarderingsrekening gedurende de afgelopen jaren weergegeven.
2008
2009
2010
2011
2012
20131
Goud en goudvorderingen
12.239
15.090
20.782
23.961
24.834
17.234
Herwaarderingsrekening goud
Verschil
1.127
1.127
1.127
1.127
1.127
1.127
Wanneer heeft er voor het laatst een fysieke controle op het Nederlandse goud plaatsgevonden en wat waren de uitkomsten?
DNB heeft mij laten weten dat jaarlijks een fysieke controle op de goudvoorraad in Nederland wordt uitgevoerd (voor het laatst in januari 2014) en dat ook jaarlijks op roulerende basis één van de buitenlandse bewaarders van het goud van DNB wordt bezocht voor een fysieke controle op de goudvoorraad aldaar (de laatste keer is dit in het derde kwartaal van 2013 gebeurd). Bij deze controles zijn geen verschillen geconstateerd.
In 2011 gaf u in antwoord op vragen aan: «Het goud ligt gespreid op de locaties New York, Ottawa, Londen en Amsterdam»2; is dit nog steeds het geval? Hoeveel ligt op elke locatie opgeslagen?
DNB heeft haar goud nog steeds gespreid over de genoemde locaties opgeslagen. De verdeling van het goud over die locaties is als volgt:
Waarom is het (nog steeds) noodzakelijk om het Nederlandse goud in het buitenland te bewaren? Bent u bereid het goud, in navolging van Duitsland, terug te halen naar Nederland? Zo nee, waarom niet?
DNB voert een locatiebeleid waarbinnen het goud op de vier genoemde locaties wordt bewaard. De spreiding over meerdere locaties vergroot zowel de veiligheid van de opslag als de beschikbaarheid van de goudvoorraad als ultiem reserveactivum. Daarbij evalueert DNB periodiek of de verdeling tussen de locaties aanpassing behoeft. Ik zie geen reden om DNB te verzoeken haar goud terug te halen naar Nederland.
Het bericht dat Rabobank-topman Sipko Schat vertrekt met bijna negen ton |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rabobank-topman Sipko Schat vertrekt met bijna negen ton»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat de heer Schat als een van de hoofdverantwoordelijken van het Libor-schandaal niet wordt vervolgd, maar wel bijna negen ton meekrijgt van de Rabobank? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het Openbaar Ministerie heeft geoordeeld dat geen sprake is van strafbaar handelen van de heer Schat in het LIBOR-dossier. Ook het onderzoek van DNB en de onderzoeksbevindingen van andere (buitenlandse) autoriteiten hebben geen aanwijzingen opgeleverd dat de raad van bestuur op de hoogte was van, dan wel betrokken was bij (pogingen) tot manipulatie van de LIBOR en EURIBOR contributies. Het vertrek van de heer Schat en de condities van zijn vertrek zijn interne aangelegenheden van de Rabobank. Zoals ik heb ik aangegeven in de brief aan uw Kamer van 27 januari jl., is het primair de verantwoordelijkheid van de onderneming om te toetsen of een vertrekvergoeding – of elke andere beloning – voldoet aan de bestaande wet- en regelgeving inzake beloningsbeleid en zorg te dragen voor correcte naleving. De Nederlandsche Bank toetst of het beloningsbeleid van instellingen voldoet aan deze wet- en regelgeving.
Bent u bekend met het bericht «Drie ex-Rabohandelaren aangeklaagd in VS om Libor»?2
Ja.
Waarom ziet men in de VS wel mogelijkheden om deze handelaren aan te klagen en in Nederland niet? Zou Nederland hierin niet het voortouw moeten nemen, aangezien het een Nederlandse bank betreft?
Zoals ik heb aangegeven in de brief van 27 januari jl., heeft het Amerikaanse Department of Justice op 13 januari 2014 bekend gemaakt dat het drie voormalige medewerkers van de Rabobank heeft aangeklaagd voor manipulatie van de LIBOR. Het betreft hier blijkens het persbericht van het Department of Justice medewerkers van Rabobank uit het Verenigd Koninkrijk, Australië en Japan.3 Zij waren werkzaam in Japan, Singapore/Hong Kong en het Verenigd Koninkrijk. Het strafrechtelijk onderzoek in Nederland heeft zich in eerste instantie volledig gericht op afdoening van de strafzaak tegen de Rabobank als organisatie. Nu in die zaak tot een afdoening is gekomen, richt het onderzoek zich op het nemen van een beslissing over eventuele vervolging van natuurlijke personen die niet meer werkzaam zijn bij Rabobank. Zoals ook aangegeven in de brief die ik u, mede namens mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie, op 8 november 2013 heb toegezonden, zijn bij deze beslissing de volgende factoren van belang: de pleegplaats, de nationaliteit en woonplaats van personen, hun aandeel in strafbare feiten, in hoeverre er sprake is van rechtstreekse bevoordeling, de reeds opgelegde maatregelen door de Rabobank en de eventuele vervolging van deze personen door buitenlandse autoriteiten. In dit onderzoek vindt afstemming plaats tussen verschillende strafrechtelijke autoriteiten, waaronder het Amerikaanse Department of Justice. Het strafrechtelijk onderzoek in Nederland is nog niet afgerond.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek van het Openbaar Ministerie om tot vervolging van de handelaren van de Rabobank over te kunnen gaan?
Zie antwoord vraag 4.
De transparantie van de lobbypraktijken van Nederlandse banken |
|
Henk Nijboer (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport van SOMO «Taking Lobbying Public: The Transparency of Dutch Banks» Lobbying Activities» over het gebrek aan transparantie van de lobbypraktijken van de Nederlandse banken van 17 december jongstleden?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de verschillende aanbevelingen van SOMO aan banken en overheid? Welke bent u voornemens over te nemen? Welke niet en waarom?
Voor een goede beleidsafweging is het van belang om zo veel mogelijk relevante informatie ter beschikking te hebben. Daartoe worden belanghebbenden geraadpleegd, onder meer via het systeem van openbare internetconsultatie waarop hierna nader wordt ingegaan. Uiteindelijk zal, mede aan de hand van die informatie, in het algemeen belang een afweging worden gemaakt waarover het kabinet zich tegenover het parlement zal verantwoorden.
Door inzicht te geven in het beleidsproces, wie daar bij zijn betrokken en de wijze waarop die betrokkenen invloed op dat proces hebben gehad en hier vervolgens openbare verantwoording over af te leggen, is het risico op te grote verwevenheid tussen de overheid en de financiële sector («regulatory capture») klein. Het kabinet onderschrijft derhalve het belang van transparante verantwoording over die invloed van belanghebbenden op het beleidsproces. Zie in die zin ook aanbeveling 18 van de Tijdelijke commissie onderzoek financieel stelsel (commissie De Wit) en de kabinetsreactie daarop3.
De aanbevelingen die de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) in haar rapport SOMO «Taking Lobbying Public: The Transparency of Dutch Banks» Lobbying Activities» doet, zijn in dat licht zeer interessant. Een groot aantal van die aanbevelingen richt zich tot de banken zelf. Uit de reactie van de Nederlandse Vereniging van Banken valt op te maken dat de sector positief staat tegenover de uitkomsten van het rapport. Vanuit het oogpunt van maatschappelijke verantwoordelijkheid van banken is dat naar mijn mening een goed teken. Het is in eerste instantie aan de banken zelf om, voor zover zij dat nodig achten, de aanbevelingen uit het rapport te implementeren. Uiteraard is het kabinet bereid, daar waar marktpartijen daar behoefte aan hebben, met hen daarover in gesprek te gaan om te bezien op welke wijze de overheid kan bijdragen.
Ik onderschrijf de conclusie dat de overheid een belangrijke verantwoordelijkheid heeft om, voor zover dat in haar macht ligt, inzicht te geven in de invloed van belanghebbenden op de inhoud en de totstandkoming van beleid. Met het oog daarop wordt als uitgangspunt alle regelgeving op het terrein van de financiële markten openbaar geconsulteerd en wordt in de toelichting bij die wet- en regelgeving uitgebreid ingegaan op de in het kader van de consultatie ontvangen reacties van belanghebbenden. De reacties die in dat verband zijn ontvangen worden als uitgangspunt openbaar gemaakt via www.internetconsultatie.nl . Dit proces zal in de toekomst in lijn met het kabinetsbeleid (zie ook het antwoord op vraag 6) worden voortgezet waarbij telkens zal worden bezien op welke wijze de kenbaarheid, voorspelbaarheid van het wetgevingsproces en de verantwoording daarover verder kan worden versterkt.
Onderschrijft u de conclusie van het rapport dat Nederlandse banken zich niet volledig houden aan de GRI (Global Reporting Initiative) richtlijnen aangaande hun lobbyactiviteiten? Deelt u de opvatting van het rapport dat de Nederlandse bancaire sector kwetsbaar is voor «regulatory capture» en dat meer transparantie aangaande de lobbyactiviteiten van banken gewenst is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beziet u de toezegging van de Nederlandse Vereniging van Banken actief te zullen meewerken aan volledige implementatie van de aanbevelingen in dit rapport?2 Hoe wilt u er aan bijdragen dat deze toezegging wordt gerealiseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat transparantie van lobbyactiviteiten niet alleen speelt voor banken maar voor het gehele bedrijfsleven? Deelt u de mening dat meer transparantie aangaande de lobbyactiviteiten van het Nederlandse bedrijfsleven gewenst is? Zo ja, hoe wilt u dit bereiken? Zo nee, waarom niet?
Binnen diverse sectoren ontstaat er steeds meer maatschappelijke druk om meer transparant te zijn over lobbyactiviteiten. Per sector zal gekeken moeten worden of meer transparantie mogelijk is bovenop de mogelijkheid die er al is, zie antwoord op vraag 6.
Is het kabinet voornemens om, conform een eerder voorstel van de leden van de PvdA-fractie, en nu ook een aanbeveling uit dit rapport, een zogenaamde «lobbyparagraaf» aan elk wetsvoorstel toe te voegen, waarbij inzicht wordt gegeven welke verschillende belangenbehartigers een inbreng hebben geleverd en wat ermee is gedaan?
In de memorie van toelichting bij een wetsvoorstel wordt al vermeld welke partijen actief zijn geconsulteerd, welke partijen in dat verband hebben gereageerd, wat de reacties op hoofdlijnen waren en wat hiermee is gedaan in het voorstel. Dit gebeurt vrijwel altijd in een aparte paragraaf van de toelichting, die daarmee beschouwd kan worden als de genoemde «lobbyparagraaf». Als over een voorstel openbaar, via internet is geconsulteerd, wat bij wet- en regelgeving op het gebied van financiële markten bijna altijd het geval is, wordt in de toelichting vermeld wie gereageerd hebben, wat de hoofdlijnen van de ingekomen reacties waren en wat hiermee is gedaan. Ook hiermee bevat zo’n wetsvoorstel dus feitelijk al een lobbyparagraaf in de zin van deze aanbeveling uit het rapport.
Gokbedrijven die vooruitlopend op niet bestaande wetgeving investeren in Nederland |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Online Suppliers Line Up Dutch Partners Ahead Of 2015 Market Launch»?1
Ja.
Is het toegestaan dat buitenlandse ondernemingen contracten over het aanbieden van online kansspelen met Nederlandse kansspelaanbieders sluiten terwijl nog lang niet zeker is dat de Nederlandse kansspelmarkt open wordt gesteld op een manier die past bij de plannen van die buitenlandse ondernemingen? Zo ja, zijn deze aanbieders er genoeg van doordrongen dat het Nederlandse kansspelbeleid vooral in het teken van het voorkomen van bovenmatig gokgedrag staat en zal blijven staan? Zo nee, waarom niet?
Het staat kansspelaanbieders, waaronder ook de huidige vergunninghouders, vrij zich voor te bereiden op een eventuele opening van de Nederlandse markt voor online kansspelen. Kansspelaanbieders hebben in het conceptwetsvoorstel kansspelen op afstand, dat vorig jaar mei in openbare consultatie is gegaan, kunnen lezen dat ik voornemens ben stevige vergunningsvoorwaarden te stellen op het gebied van verslavingspreventie. Uit de consultatiereacties blijkt dat aanbieders zich hier terdege van bewust zijn.
Deelt u de mening dat buitenlandse ondernemingen die nu al investeren of contracten sluiten vooruitlopend op wetgeving waarvan de inhoud nog onbekend is, een ondernemersrisico lopen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Elke onderneming, zowel buitenlands als Nederlands, die vooruitlopend op mogelijke aanpassingen in wet- en regelgeving, zoals ook in de wet op de kansspelen, contracten sluit of investeringen doet, neemt daarbij een ondernemersrisico.
Zijn potentiële aanbieders van online kansspelen op de Nederlandse markt er voldoende van doordrongen dat, binnen de kaders van de afspraken in het regeerakkoord, de wetgeving die het aanbieden van online kansspelen mogelijk moet gaan maken ook kan inhouden dat zij niet in aanmerking kunnen komen voor een vergunning voor het aanbieden van die kansspelen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, acht u het nodig om dat duidelijk te maken?
Uit de reacties op de consultatie van het concept wetsvoorstel kansspelen op afstand blijkt dat kansspelaanbieders zich bewust zijn dat zij aan strikte voorwaarden moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een vergunning.
Is het waar dat Holland Casino online casino software heeft aangeschaft? Zo ja, heeft Holland Casino redenen om er vanuit te gaan dat het een online vergunning gaat krijgen en waarop is die verwachting gebaseerd? Zo nee, acht u het namens de Staat als aandeelhouder verantwoord dat Holland Casino nu al deze investering doet?
Holland Casino is begin 2013 een Europees openbaar aanbestedingstraject gestart, aangezien zij voor de bouw van een online spelomgeving gebruik wil maken van de diensten van marktpartijen. Als gevolg van deze aanbesteding heeft Holland Casino afgelopen december een contract getekend met de winnende marktpartij. Kansspelaanbieders, waaronder Holland Casino, hebben zich op basis van het concept wetsvoorstel kansspelen op afstand dat afgelopen mei 2013 in consultatie is gegaan, een beeld kunnen vormen van het voorgenomen beleid. Holland Casino zal conform dit voorstel, net als andere kansspelaanbieders aan strikte vergunningsvoorwaarden moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een vergunning. De kansspelautoriteit toetst of kansspelaanbieders aan de vergunningsvoorwaarden voldoen en of zij in aanmerking komen voor een vergunning. Zoals ik, mede namens de Staatssecretaris van Financiën vanuit zijn verantwoordelijkheid als pseudo-aandeelhouder in Holland Casino, al in antwoord op eerdere Kamervragen van het lid Mei Li Vos (PvdA) over de plannen van Holland Casino om online gokken te gaan aanbieden (ingezonden 20 februari 2013)2 heb aangegeven, vind ik – gelet op het voornemen van de regering om online kansspelen op korte termijn te reguleren en om Holland Casino te privatiseren – het van verantwoord ondernemerschap getuigen tijdig op toekomstige ontwikkelingen in te spelen.