Het bericht dat tientallen scholen in Groningen dreigen te verdwijnen |
|
Metin Çelik (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van RTV Noord over de dreiging dat tientallen basisscholen in Groningen dreigen te verdwijnen?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Wat zijn de gevolgen van sluiting van tientallen scholen voor de leefbaarheid in de dorpen, de afstand van huis naar school en het personeel van deze scholen?
Er hoeven op korte termijn geen tientallen scholen dicht op basis van de wettelijke opheffingsnormen. Opheffingsnormen voor scholen in een gemeente worden berekend aan de hand van leerlingenaantallen in de betreffende gemeente, met een absolute ondergrens van 23 leerlingen. Daarnaast kent de wet uitzonderingsgronden om ongewenste effecten tegen te gaan. Als we kijken naar de ontwikkelingen in Groningen in de afgelopen 10 jaar, dan zien we dat er per jaar gemiddeld 2 scholen worden opgeheven. Recente cijfers geven geen aanleiding om te veronderstellen dat dit de komende tijd zal veranderen. Er zijn dan ook zeer beperkte gevolgen voor de leefbaarheid, de afstand van huis naar school en het personeel van de scholen.
Naast deze systematiek kunnen besturen zelf afwegingen maken over mogelijke sluiting van scholen. Deze afweging behoort tot de bevoegdheden van schoolbesturen. Daarbij ben ik van mening dat schoolbesturen een actief langetermijnbeleid moeten voeren om ook in de toekomst goed en toegankelijk onderwijs te garanderen in de krimpregio’s.
Bent u bereid in overleg te treden met de provincie Groningen, Groningse gemeenten en schoolbesturen om gezamenlijk te zoeken naar een oplossing?
Er is al sprake van overleg tussen Groningen en OCW en er wordt samen gekeken naar mogelijke oplossingen voor de gevolgen van krimp, onder andere op het gebied van onderwijs. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Aan welke oplossingen denkt u om de sluiting van tientallen basisscholen in één gebied te voorkomen? Bent u bereid een helpende hand te bieden en zo ja op welke wijze?
Op 17 februari 2010 kreeg het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling met de titel «Krimpen met Kwaliteit» in de Tweede Kamer brede steun. Daarnaast is er een regionaal actieplan van Groningen dat op de gehele problematiek van bevolkingsdaling ingaat, inclusief onderwijs. De door RTV Noord genoemde initiatieven zijn pilots, in het kader van het actieplan. Deze pilots ontvangen van OCW een onderzoeksbijdrage. Beide pilots bieden een aanpak voor de herschikking van scholen via regionale samenwerking. Zoals gezegd is er geen sprake van een dreigende sluiting van tientallen scholen op basis van de wettelijke opheffingsnormen.
Zijn er nog andere gebieden in Nederland waar ook veel scholen dreigen te verdwijnen de komende jaren, en zo ja welke regio’s/gemeenten?
Als gevolg van demografische bewegingen worden voortdurend scholen gesticht en andere scholen weer opgeheven. Nieuwe wijken zijn vaak enkele tientallen jaren kinderrijk, waarna het aantal kinderen daalt en stabiliseert. Het scholenaanbod wordt hierop aangepast.
Zoals gezegd, er is in Groningen geen sprake van een dreigende sluiting van tientallen scholen. Er zijn wel meer krimpregio’s. De grootste krimpregio’s naast Noordoost Groningen zijn nu Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen. In de komende tien jaar zal volgens prognoses in een groot aantal gemeenten in Nederland sprake zijn van dalende bevolkingsaantallen.
Welke verantwoordelijkheid heeft het Rijk in deze?
De belanghebbenden en eerst verantwoordelijken in de krimpregio’s zullen allereerst zelf acties moeten ondernemen en met initiatieven moeten komen. Zij beschikken over de bevoegdheden en zijn hiertoe veelal ook het best in staat, omdat zij dichterbij de dagelijkse praktijk staan en de precieze gevolgen voor een dorp of gebied het beste kennen. Het Rijk kan helpen met onderzoek in het kader van regionale pilots, kennisspreiding en het wegnemen van knelpunten en belemmeringen in het stelsel.
Hoe kijkt u aan tegen deze ontwikkelingen en wat is de visie van het kabinet hierop voor de toekomst?
et kabinet zal aandacht blijven schenken aan krimpregio’s. In het voorjaar van 2011 zal de Tweede Kamer geïnformeerd worden over de voortgang van het genoemde actieplan «Krimpen met Kwaliteit» (zie antwoord op vraag 4). In de rapportage zal ook aandacht worden gegeven aan de voortgang van de pilots in Groningen.
Commerciële huiswerkbegeleiding vanwege slecht onderwijs |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «School is zó slecht, privéles enige uitweg»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. In onderstaande antwoorden ga ik in op de strekking van het krantenartikel.
Hoe beoordeelt u de observatie van de heer Meijer van Beter Bijles dat kinderen bijles volgen «om het algemene niveau wat op te krikken» en van mevrouw Rietveld die de groei in particuliere onderwijsondersteuning toeschrijft aan overvolle klassen waardoor docenten sommige leerlingen minder aandacht kunnen geven? Wat zegt dit over de waardering van ouders over het basisniveau van het onderwijs?
Ik heb recent een verkennend onderzoek laten doen door Research voor Beleid naar private uitgaven voor onderwijsondersteunende activiteiten en de Kamer daarover geïnformeerd (KST 32 123 VIII nr. 141).
Uit de representatieve onderzoeksgegevens blijkt dat er geen sprake is van breed verspreide onvrede over het aanbod van het bekostigde onderwijs. Ouders zijn over het algemeen positief over de basisschool van hun kind(eren) en geven een ruime voldoende (7,5) voor de kwaliteit van het onderwijs (Onderwijsmeter 2008). Uit de meting komt verder naar voren dat ouders de persoonlijke aandacht en de individuele begeleiding het vaakst noemen als iets dat goed gaat in het basisonderwijs.
Ik stel vast dat de individuele bevindingen van de personen uit het krantenartikel niet gelden voor het merendeel van de ouders met kinderen in het basisonderwijs.
Hoe verklaart u de schijn van tegenstrijdigheid die er is tussen het artikel waarin wordt gesteld dat het tekortschietende niveau van scholen vaak een reden voor bijles is en het onderzoek van Research voor Beleid dat stelt dat niet meer dan 15% van degenen met private uitgaven aan onderwijs vindt dat de school te weinig aandacht geeft aan hun kind?2
Een beperkte groep ouders die private uitgaven doen zijn minder tevreden over de aandacht van de school en de aansluiting op de behoeftes van het kind in vergelijking met ouders die deze uitgaven niet doen. In het algemeen zijn ouders tevreden over de aandacht van de school aan het kind en over de basiskwaliteit van het onderwijs.
Deelt u de vrees van de heer Presley Bergen, bestuurder van Beter Onderwijs Nederland, dat er een nieuwe onderlaag dreigt te ontstaan omdat ouders van achterstandskinderen bijlessen niet kunnen betalen en zo de dupe zijn van het slechte onderwijs?
Ik deel deze vrees niet om de volgende redenen.
Het onderwijsaanbod is goed, dat geldt ook voor het onderwijs aan achterstandskinderen. Er is dan ook geen sprake dat deze leerlingen de dupe zouden zijn.
Wanneer ouders, ondanks de goede kwaliteit van het onderwijs, toch bijlessen overwegen voor hun kind, dan blijkt dat de kostprijs een relatief minder zwaarwegende reden is voor het wel of niet doen van private uitgaven. De houding van het kind en de onbekendheid met het aanbod zijn voor «minder bedeelde ouders» redenen geen private uitgaven te doen.
Onderwijsassistenten die worden ingezet als goedkope leerkrachten |
|
Manja Smits |
|
André Rouvoet (CU) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «onderwijsassistenten misbruikt als goedkope leerkrachten»?1
Het is niet wenselijk dat onderwijs- en klassenassistenten worden ingezet voor taken waar zij niet voor zijn opgeleid en/of niet voor worden beloond. De kwaliteit van leraren is van doorslaggevend belang voor de prestaties van leerlingen. Daarom moeten we alles op alles zetten om goede, bevlogen en bevoegde docenten voor de klas te krijgen en de huidige docenten zoveel als mogelijk te behouden.
Ik zet me dan ook in om het aandeel onbevoegd gegeven lessen te verminderen. Daarvoor hebben wij ook het Actieplan LeerKracht opgesteld.
Daarnaast raad ik, precies zoals de heer Rog aangeeft in het artikel, assistenten die zich benadeeld voelen aan zich te melden bij de bonden en de MR bij hen op school. De medezeggenschapsraden en de onderwijsbonden kunnen op deze manier hun positie innemen om samen met werkgevers(organisaties) het scholingsbeleid binnen scholen voortvarend ter hand te nemen en on(der)bevoegdheid en de verkeerde inzet van personeel te bestrijden.
Onderschrijft u de getallen van het onderzoek van het CNV dat 75 procent van de klassen- en onderwijsassistenten zelfstandig lesgeeft bij vervanging van een zieke leraar, 85 procent van hen leerlingen begeleidt op basis van instructie en handelingsplannen, 77 procent van hen werk van leerlingen nakijkt, 74 procent van hen de voortgang van leerlingen volgt en bespreekt met de leraar en 51procent van hen assisteert en participeert bij oudergesprekken? Zo nee, bent u bereid de onderwijsinspectie onderzoek te laten doen naar de juiste omvang?
Kerntaak in de functie van onderwijsassistent is het ondersteunen van de leraar op zijn aanwijzingen bij het verrichten van onderwijsinhoudelijke taken en het begeleiden van leerlingen bij de verwerving van vaardigheden. Zolang bovengenoemde werkzaamheden plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van een bevoegde docent zie ik hier geen probleem. Echter, geen van de ondersteuners kan worden belast met de volledige vervanging van zieke leraren en als invaller het zelfde werk doen als de leraar.
Om goed toezicht te kunnen blijven houden ben ik voornemens de Wet op het onderwijstoezicht te wijzigen waardoor de inspectie ook gaat toezien op de kwaliteit van het leraarschap en op het vraagstuk van bevoegdheden. De inspectie is bezig de consequenties hiervan voor het toezicht uit te werken.
Deelt u de mening dat het slecht is voor de kwaliteit van het onderwijs wanneer klassen- en onderwijsassistenten zelfstandig voor de klas staan, omdat ze hiervoor niet zijn opgeleid? Zo ja, waarom gebeurt dit dan wel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat enkel gekwalificeerd personeel deze taken uitvoert?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Daarnaast zet ik mij ook op andere manieren in om het aandeel onbevoegd gegeven lessen te verminderen. Er is veel geld uitgetrokken voor een betere beloning om bevoegde leraren aan te trekken en de lerarenopleiding aantrekkelijker te maken. Er wordt daarnaast ingezet op scholing van zij-instromers en een lerarenbeurs waarmee bevoegde docenten hoger of breder bevoegd kunnen worden.
Bent u bereid om uw bezuiniging van 90 miljoen euro op het basisonderwijs terug te draaien nu blijkt dat geldgebrek een van de redenen is dat scholen klassen- en onderwijsassistenten taken laten uitvoeren waarvoor zij niet zijn opgeleid en ingeschaald? Zo neen, waarom niet?
Geldgebrek kan in principe geen rol spelen in situaties waarbij sprake is van vervanging van zieke leraren. Scholen ontvangen immers middelen voor het vervangen van leraren vanuit het vervangingsfonds. Het is daarnaast zeer de vraag of situaties waarbij medewerkers in ondersteunende functies te laag worden ingeschaald zich laten verklaren door geldgebrek. De omvang van de bekostiging is voldoende om voor iedere klas een bevoegde leraar aan te stellen en daarnaast een aantal ondersteunende functies te creëren. Het is aan schoolbesturen om hier de optimale keuzes te maken binnen de grenzen van de wet en bindende afspraken over arbeidsvoorwaarden.
Ik wijs er daarnaast op dat deze bezuiniging destijds genomen is in verband met de economische crisis. Ik zie dan ook geen mogelijkheden deze bezuinigingsmaatregel terug te draaien omdat hiervoor geen financiële dekking aanwezig is. Door te kiezen voor een bezuiniging op het budget bestuur en management is het signaal gegeven dat de bezuiniging niet ten koste mag gaan van het werk in de klas.
Het onderzoek van Omroep Gelderland onder basisschooldirecteuren |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van Omroep Gelderland onder directeuren van 185 basisscholen in Gelderland (ongeveer een kwart van de Gelderse basisscholen)?1
Zie beantwoording overige vragen.
Deelt u de conclusie dat van het actieplan leerkracht vooralsnog weinig terecht is gekomen nu blijkt dat 94% van de directeuren van basisscholen in Gelderland stelt dat de lerarensalarissen verbeterd moeten worden? Zo nee, hoe komt het dat zo weinig leraren er iets hebben gemerkt? Hoe rijmt u dat met uw opmerking dat de lerarensalarissen in het basisonderwijs bescheiden zijn wanneer internationaal vergeleken?2
Dankzij de maatregelen uit het actieplan krijgen basisscholen sinds 1 augustus 2010 extra middelen voor het bevorderen van meer leraren naar hogere salarisschalen (versterking van de functiemix). Met deze verhoging van de lerarensalarissen willen we het beroep aantrekkelijker maken en een impuls geven aan de kwaliteit van het basisonderwijs. We beogen daarnaast de arbeidsmarktpositie van leraren te verbeteren.
Dat 94% van de directeuren van basisscholen stelt dat de lerarensalarissen verbeterd moeten worden onderstreept de noodzaak van deze maatregelen. Ik ben afgelopen jaar samen met de werkgevers- en werknemersorganisaties de communicatiecampagne «het kan in het onderwijs» gestart om scholen te informeren over en te ondersteunen bij de invoering van de functiemix. Ondertussen hebben scholen ook de voorbereidingen getroffen die voor deze invoering nodig zijn. Uit een enquête onder 1 105 directeuren in het primair onderwijs (Researchned, nog te verschijnen) is gebleken dat op negen van de tien basisscholen de schoolleiding al heeft gesproken over de versterking van de functiemix, of dat er al een plan klaarligt.
Hoe verklaart u dat 71% van de directeuren van basisscholen in Gelderland stellen dat er steeds meer onderwijsondersteunende taken komen te liggen bij leraren en nog eens 17% van hen stelt dat er niets is veranderd op dit vlak? Hoe verhoudt zich dit tot de belofte van oud-vicepremier Bos dat elke school een conciërge zou moeten hebben?
Ik kan de uitkomst van de enquête op dit punt niet verklaren. Er is de afgelopen periode juist sprake van een sterke toename in het aantal ondersteunende functies binnen het basisonderwijs zoals onderwijsassistenten. Ook is er de afgelopen periode fors extra geïnvesteerd in extra conciërges en administratieve krachten. Alle basisscholen die aangaven behoefte te hebben aan een extra ondersteuner, en voldeden aan de subsidievoorwaarden, hebben hiertoe een subsidie ontvangen. Dit is een goede ontwikkeling want extra ondersteunend personeel kan een belangrijke bijdrage leveren aan het verminderen van de werkdruk van leraren en docenten.
Deelt u de zorgen van directeur Wim Suter, die uitspreekt dat de komend bezuinigingen op het basisonderwijs ten kosten kunnen gaan van de kwaliteit van het basisonderwijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid die geplande bezuinigingen terug te draaien?
Ik neem aan dat wordt gedoeld op de bezuiniging in de begroting voor 2010. Hierbij is een bedrag van € 90 miljoen bezuinigd op het budget voor bestuur en management binnen de lumpsum. Deze bezuiniging is onvermijdelijk in verband met de economische crisis. Door te kiezen voor het budget bestuur en management is het signaal gegeven dat de bezuiniging niet ten koste moet gaan van het werk in de klas. Het is nu aan de schoolbesturen de maatregelen zo te kiezen dat de kwaliteit van het onderwijs er niet onder lijdt. Ik zie geen mogelijkheden deze bezuinigingsmaatregel terug te draaien omdat hiervoor geen financiële dekking aanwezig is.
In het Regeerakkoord zijn voor de onderwijsbegroting zowel ombuigingen als intensiveringen voorzien.
De prioriteiten binnen de begroting worden zodanig herschikt dat dit ten goede komt aan de kwaliteit van het onderwijs.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat 62% van de directeuren van basisscholen in Gelderland aangeven dat er te weinig scholingsbudget is voor hun personeel of net genoeg voor enkele algemene studiedagen? Zo ja, welke conclusie verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven wat er is gebeurd met het geld dat oorspronkelijk vanuit het rijk voor nascholing was gereserveerd?
De afgelopen jaren is er veel geld voor scholing van onderwijspersoneel bij gekomen. In 2006 is met de werkgevers- en werknemersorganisaties in het primair- en voortgezet onderwijs een convenant afgesloten om het onderwijspersoneel te professionaliseren en te begeleiden. Hiervoor is structureel een bedrag van € 100 miljoen per jaar beschikbaar gesteld. Aanvullend op de nascholingsbudgetten is er de Lerarenbeurs die oploopt tot € 85 miljoen structureel in 2013. Leraren kunnen zelf een Lerarenbeurs aanvragen bij OCW om een extra kwalificerende opleiding op te pakken.
Schoolbesturen ontvangen de middelen voor de scholing van onderwijspersoneel in de lumpsum en beslissen dus zelf over de wijze waarop deze middelen worden ingezet. De inzet van deze middelen is daarmee afhankelijk van het HRM-beleid op de betreffende scholen. Het zou goed zijn dat schooldirecteuren die ontevreden zijn over de omvang of inzet van het scholingsbudget hier het gesprek over voeren binnen hun organisatie.
Uit het onderzoek Professionalisering van leraren van het aan de universiteit van Tilburg gelieerde onderzoeksbureau IVA blijkt dat het nascholingsbudget in het primair onderwijs 1,4% van de loonsom is en dat de uitgaven voor nascholing 1,38% van de loonsom bedragen. In vergelijking met andere sectoren is de scholingsdeelname in het onderwijs hoog. Waar in het onderwijs de jaarlijkse deelname ongeveer 90% bedraagt, wordt gemiddeld ongeveer 20% van de hoger opgeleide beroepsbevolking (hbo/wo) door de werkgever in staat gesteld aan onderwijs deel te nemen. Zelfs wanneer we ons voor het onderwijs beperken tot de formele scholing (opleidingen die gericht zijn op het halen van een diploma) zien we dat de deelname van leraren hoger is dan de 20% die onder hoger opgeleiden wordt gerealiseerd. Bovendien vinden leraren dat ze voldoende tijd krijgen van de school om aan nascholingsactiviteiten deel te nemen.
Wat is uw oordeel over de uitkomst waaruit blijkt dat 78% van de directeuren in Gelderland van mening is dat een school kinderen moet kunnen weigeren vanwege een bepaalde gedragsproblematiek of handicap? Deelt u de mening dat er weinig draagvlak is voor de kabinetsplannen rondom passend onderwijs? Zo neen, waarom niet?
De enquête biedt naar mijn mening geen grond voor de conclusie dat er weinig draagvlak is voor de kabinetsplannen rond passend onderwijs. In deze voorstellen is het namelijk niet zo dat iedere leerling verplicht toegelaten moet worden. Het streven is wel om in de toekomst meer leerlingen met een handicap of beperking binnen het regulier onderwijs te houden. Het bevoegd gezag van de school waar de ouders zich aanmelden krijgt hiertoe een zorgplicht. Dit betekent dat de school een passend aanbod moet bieden, op de eigen school of een andere school in het samenwerkingsverband.
Wat is volgens u de oorzaak dat 44% van de directeuren van basisscholen in Gelderland oordeelt dat de school niet schoon genoeg is?
Scholen ontvangen een vergoeding voor de schoonmaak van de school binnen de lumpsum. Het bedrag is gebaseerd op de grootte van de school. Het schoolbestuur bepaalt zelf hoe zij de lumpsum (en dus het schoonmaakgeld) besteedt.
Uit de vijfjaarlijkse evaluatie van de materiële instandhouding komen geen indicaties naar voren dat de vergoeding onvoldoende is. Van belang blijkt vooral de wijze waarop schoonmaakwerkzaamheden worden aanbesteed en invulling wordt gegeven aan het beheer en controle van lopende schoonmaakcontracten. Het ligt in de rede dat schooldirecteuren die ontevreden zijn over de hygiëne binnen hun school hiervan zelf de oorzaken in beeld brengen en naar oplossingen zoeken. Hierbij kunnen zij bijvoorbeeld gebruik maken van de brochure «Naar een schone school» die is opgesteld door de Ondernemersorganisatie Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten (OSB) en Vereniging Schoonmaak Research (VSR) en adviezen bevat over hygiëneverbetering.
Denkt u dat de uitkomsten van het onderzoek in Gelderland representatief zijn voor manier waarop basisschooldirecteuren het onderwijs zien in heel Nederland? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarop baseert u dat en gaat u maatregelen treffen die specifiek op Gelderland van toepassing zijn?
Ik kan niet beoordelen of de resultaten representatief zijn voor heel Nederland. De resultaten vormen daarnaast geen aanleiding om «maatregelen» te treffen.
Spellingsvaardigheden |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Taalkundige: spelling gaat na basisschool mis» en «Lagere spellingseisen op basisschool helpen niet»?1
Ja.
Deelt u de vooronderstelling dat voor het verbeteren van spellingsvaardigheden een verlaging van de eisen in het basisonderwijs geen goede ontwikkeling is?
Het is mijn stellige overtuiging dat voor het verbeteren van de taal- en rekenprestaties van leerlingen ambitieuze doelstellingen een vereiste zijn. Scholen en leerlingen moeten geprikkeld worden om het beste uit zichzelf te halen. Tegelijkertijd is realisme geboden: niemand schiet iets op met onhaalbare doelstellingen. De referentieniveaus taal en rekenen, opgesteld door de commissie Meijerink, vormen ook daadwerkelijk een goed evenwicht tussen ambitie en realisme. Hiertoe heeft de commissie gebruik gemaakt van huidige onderwijsdoelen, toetsen, examens en een keur van nationale en internationale onderzoeken. Bovendien zijn de referentieniveaus in alle sectoren in zogenaamde veldraadplegingen voorgelegd aan vakdeskundigen en praktijkexperts. Uit die veldraadplegingen kwam eerder het signaal dat de referentieniveaus voor verschillende groepen leerlingen te ambitieus in plaats van te eenvoudig zouden zijn.
Uit het hierboven beschreven proces blijkt dat bij de totstandkoming van de referentieniveaus de nodige zorgvuldigheid in acht is genomen. Bovendien moet bedacht worden dat bij de invoering van de referentieniveaus in het primair onderwijs (po) geen doelen worden gesteld als: «Alle leerlingen moeten aan niveau 1F voldoen». De huidige kerndoelen basisonderwijs blijven onverkort gelden. De referentieniveaus zijn daar een uitwerking van. Het gaat erom dat inzichtelijk wordt gemaakt hoe een leerling presteert op de referentieniveaus, waarbij het fundamentele niveau 1F én het streefniveau 1S (voor taal is dit identiek aan 2F) leidend zijn. Leerlingen in het primair onderwijs die niveau 1F al beheersen, kunnen verder werken naar het streefniveau. Hier wordt in de artikelen aan voorbij gegaan. De conclusie dat bij de referentieniveaus sprake is van een verlaging van de eisen deel ik daarom niet. Het is de (wettelijke) opdracht aan de school om een leerling zo ver te brengen als binnen zijn of haar mogelijkheden ligt. Voor sommige leerlingen zal dat niveau 1F zijn, voor sommige leerlingen 1S of zelfs daarboven. En er zullen altijd leerlingen blijven voor wie niveau 1F, ondanks alle extra inspanningen, niet haalbaar zal blijken. Dit alles overwegende ben ik van mening dat de referentieniveaus een deugdelijke set onderwijsdoelen zijn.
Kunt u aangeven of de door Van de Gein beschreven voorbeelden, waaruit blijkt dat met invoering van het referentiekader sprake is van een verlaging van de spellingseisen correct zijn? Bent u van mening dat deze verlaging bij invoering van het referentiekader ongedaan moet zijn gemaakt?
Zie mijn antwoord op vraag 2
Vindt u ook dat het referentiekader voor rekenen en taal minimaal aan de huidige eisen moet voldoen? Bent u bereid te controleren of aan deze eis op alle gebieden is voldaan?
De komende periode zal het referentiekader worden vertaald naar toetsen en examens. Ik zal er op toezien dat deze toetsen aansluiten bij het beginsel van een realistische ambitie, zoals ik die in het antwoord van vraag 2 heb verwoord.
Deelt u de analyse van Van de Gein dat de problemen met betrekking tot spelling vooral ontstaan in het voortgezet onderwijs? In hoeverre is het beleid op dit gebied afdoende om de forse terugval in vaardigheden tegen te gaan?
Het is al vaker geopperd, met name ook door de commissie Meijerink, dat de gebrekkige taal- en rekenprestaties van sommige leerlingen vooral een onderhoudsprobleem zijn. Het risico is inderdaad aanwezig dat eenmaal geleerde kennis, wanneer die niet onderhouden wordt, wegzakt. Het is precies om die reden dat ik besloten heb om de examens in het voortgezet onderwijs (vo) te ijken aan de referentieniveaus. Concreet betekent dit dat er een rekentoets wordt geïntroduceerd als onderdeel van het eindexamen en het examenprogramma Nederlands wordt geijkt aan het referentieniveau taal. Bovendien zet ik in op een grotere rol voor schrijfvaardigheid in het centraal examen. Het College voor Examens voert daarom twee pilots uit die betrekking hebben op schrijfvaardigheid, inclusief de onderdelen spelling en grammatica, in het centraal examen vmbo resp. havo en vwo.
Daarnaast beoogt het beleid om te komen tot een doorlopende leerlijn taal en rekenen. De referentieniveaus leggen hier een goede basis voor. Het gaat immers om sectoroverstijgende niveaubeschrijvingen met identieke begrippen en een logische en consistente opbouw. Om de overgang van het po naar het vo te verbeteren wordt het po verplicht om bij de overdracht aan te geven waar een leerling staat ten opzichte van de de referentieniveaus. Aan de vo-school wordt vervolgens de opdracht gegeven om dat niveau verder omhoog te brengen. De referentieniveaus maken het bovendien mogelijk dat scholen, toetsenmakers, methodemakers en andere betrokkenen een gedeelde taal gaan spreken en hun producten en diensten op elkaar afstemmen.
Op welke wijze bevordert u dat ook in het voortgezet onderwijs tot een systematische peiling van het onderwijsniveau kan worden gekomen?
In 2009 is de eerste sectoroverstijgende monitoringsrapportage van de taal- en rekenprestaties verschenen, waarin ook de prestaties van de vo-leerlingen worden gepeild aan de hand van de referentieniveaus. Die wordt de komende jaren verder uitgebreid. In het vo wordt op dit moment gemeten op basis van de diagnostische toetsen en later zullen hier ook de proef-rekentoetsen en de proefexamens Nederlands aan toegevoegd worden. Na 2014, als de examens zijn geijkt aan de referentieniveaus, zullen de examenresultaten de belangrijkste input zijn voor deze monitor. Daarnaast wordt van scholen verwacht dat zij opbrengstgericht werken en zelf werk maken van de tussentijdse toetsing van hun leerlingen, om op tijd gerichte onderwijsinspanningen te kunnen plegen.
De beroerde kwaliteit van het leerlingenvervoer |
|
Ineke van Gent (GL), Linda Voortman (GL) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kwaliteit leerlingenvervoer ver onder de maat»?1
Het bericht «Kwaliteit leerlingenvervoer ver onder de maat» is mij bekend.
Maakt u zich ook zorgen over de aanhoudende berichten van de tekortschietende kwaliteit van het contractvervoer? Zo ja, wat gaat u doen om de kwaliteit te verbeteren?
De kwaliteit van het leerlingenvervoer voor gehandicapten is, mede door de aandacht die het de afgelopen jaren heeft gekregen, verbeterd. Veel leerlingen worden goed van en naar school gebracht. Dit is ook te lezen in het rapport «De kwaliteit in het contractvervoer» (TNS consult) dat als bijlage bij de brief van de minister van Verkeer en Waterstaat d.d. 16 maart 2010 (31 521, nr. 46) aan de Kamer is toegezonden. Toch is de kwaliteit van het aangepaste vervoer nogal eens onderwerp van discussie. Hoewel veel van deze klachten op incidenten zijn gebaseerd, is de algemene indruk dat de kwaliteit van het leerlingenvervoer verder kan verbeteren.
Naar aanleiding van eerdere berichtgeving over de kwaliteit van het leerlingenvervoer is vorig jaar door de Ombudsman een onderzoek uitgevoerd. Het rapport, inclusief aanbevelingen, is eind 2009 aan de Tweede Kamer aangeboden. Lopende het onderzoek van de Ombudsman is op initiatief van het Rijk, vervoerders, gebruikers en opdrachtgevers een belangrijk instrument voor de gemeenten bij het verbeteren van het leerlingenvervoer ontwikkeld. Dit handboek professioneel aanbesteden leerlingenvervoer is op 1 oktober 2009 uitgebracht (zie ook www.naarbetercontractvervoer.nl).
Het handboek biedt voor een groot deel van de aanbevelingen van de Ombudsman oplossingen en/of handvatten. Zo wordt er informatie gegeven over de kwaliteit waar het leerlingenvervoer aan zou moeten voldoen en komt de communicatie tussen de verschillende betrokken partijen aan bod.
Verder wordt er uitgebreid ingegaan op de klachtenprocedure, zowel voor klachten bij de gemeenten als bij de vervoerder en worden tips gegeven voor de inrichting van een klachtenprocedure. Ook biedt het handboek ondersteuning bij de aanbesteding van het leerlingenvervoer.
Het handboek richt zich vooral op de keten gemeenten, vervoerders en ouders en minder op de keten scholen, gemeenten en ouders. Scholen en ouders kunnen ook een positieve bijdrage leveren aan goed leerlingenvervoer, zowel richting chauffeurs als richting gemeenten. Hieronder wordt dit toegelicht.
Het Kennisplatform Verkeer en Vervoer (Kpvv), dat het handboek contractvervoer heeft opgesteld, is gevraagd in aanvulling op het handboek ook de scholen te betrekken bij het traject naar een beter leerlingenvervoer2. Veel scholen spelen een belangrijke rol in het leerlingenvervoer en kunnen daarmee een positieve bijdrage leveren aan goed leerlingenvervoer. Dat kan door bijvoorbeeld het inzetten van een vervoercoördinator, het informeren van chauffeurs, het mede opstellen van heldere spelregels rond het vervoer, het verstrekken van een jaarplanning en tussentijdse wijzigingen aan het vervoerbedrijf etc. De rol, die scholen vervullen bij het leerlingenvervoer, ligt overigens niet alleen bij het dagelijkse vervoer. Het betreft ook het adviseren van gemeenten over de vervoersmogelijkheden van de leerling en het bevorderen van de zelfredzaamheid. Het Kpvv verwerkt momenteel goede praktijkvoorbeelden in een brochure, die naar verwachting najaar 2010 onder de scholen zal worden verspreid.
In het kader van de introductie van het handboek contractvervoer is door de betrokken ministeries aan de CG-raad een subsidie verleend om advies- en cliëntenraden in te richten.
In juni 2010 is het project «Grip op vervoer» gestart. Grip op Vervoer wordt uitgevoerd in een samenwerkingsverband van de CG-Raad, Programma VCP, Sociaal Fonds Taxi en de ouderenbonden ANBO, UnieKBO en PCOB. In dit project worden adviesraden en gebruikersgroepen voorbereid en begeleid met als doel om succesvol invloed te kunnen uitoefenen op aanbestedingstrajecten voor o.a. leerlingenvervoer. Het project richt zich op de voorbereiding en de uitvoering van aanbestedingen in de periode september 2010 tot en met mei 2011. In deze periode worden adviestrajecten uitgezet en voorlichtingbijeenkomsten gehouden. In juni 2011 zullen digitale handreikingen voor leerlingenvervoer worden gepubliceerd waarin alle kennis en ervaringen, die in het project zijn opgedaan, zijn omgezet in bruikbare informatie en begrijpelijke adviezen (zie ook www.gripopvervoer.nl).
Daarnaast zijn door diverse gemeenten folders met omgangsregels voor ouders gemaakt. Niet altijd wordt doorgegeven als een leerling ziek is of om andere redenen verhinderd is.
Deelt u de mening dat het van belang is dat chauffeurs van kinderen met gedragsproblemen kennis hebben over hoe om te gaan met die kinderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat chauffeurs die kennis krijgen?
Het is belangrijk dat chauffeurs van kinderen met gedragsproblemen kennis hebben over hoe om te gaan met deze kinderen.
Chauffeurs hebben niet altijd de juiste kennis over de beperkingen van de leerlingen die zij vervoeren. In dit kader zijn de cursussen voor chauffeurs van het Sociaal fonds taxi interessant. De gemeenten Rotterdam, Eindhoven en Utrecht hebben onlangs een subsidie verstrekt aan dit fonds om deze cursus (verder) te ontwikkelen. Ook een taxipaspoort met daarin informatie over hoe om te gaan met de leerling kan chauffeurs helpen bij een beter leerlingenvervoer. Verder zijn er scholen voor speciaal onderwijs die over de leerlingen voorlichtingsbijeenkomsten voor chauffeurs organiseren. In de brochure die door het Kpvv voor de scholen wordt opgesteld, worden dit soort voorbeelden opgenomen.
Deelt u de mening dat we, na dit zoveelste bericht dat de kwaliteit tekortschiet, de vrijblijvendheid van handboeken en overleggen voorbij zijn? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is deze conclusie nog niet te trekken. De handboeken «professioneel aanbesteden» zijn in oktober 2009 gepresenteerd en worden begeleid door een intensieve communicatiecampagne waarin gemeenten worden gestimuleerd de handboeken bij hun aanbestedingen te hanteren en de contracten goed te monitoren. Aangezien de contracten in het algemeen een looptijd van meerdere jaren hebben, zal voor het schooljaar 2010–2011 nog maar in een aantal gevallen gebruik gemaakt kunnen zijn van de handboeken. Het is dan ook te vroeg om nu al te stellen dat de handboeken niet zouden werken. De ontwikkeling van de kwaliteit van het contractvervoer wordt de komende jaren jaarlijks geëvalueerd. Zoals is toegezegd in de brief van de minister van Verkeer en Waterstaat van 16 maart 2010 (Kamerstuk 31 521, nr. 46) wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
Bent u bereid decentrale overheden te verplichten om minimumeisen op te nemen in de bestekken van de aanbesteding? Zo nee, waarom niet?
Decentrale overheden zijn in Nederland zelf verantwoordelijk voor hun aanbestedingsbeleid, inclusief het bepalen van de inhoud van de aanbestedingen. Het Rijk kan gemeenten dus niet verplichten tot het opnemen van minimumeisen.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als de arbeidsomstandigheden van chauffeurs verbeteren? Hoe kijkt u in dat kader aan tegen de mogelijkheid om bijvoorbeeld een baan als chauffeur in het leerlingenvervoer te combineren met een baan als medewerker in de tussenschoolse opvang? Bent u bereid gemeenten te stimuleren om dergelijke combibanen te creëren? Zo nee, waarom niet?
De chauffeurs zijn in dienst van de vervoersbedrijven en niet van de overheid. De vervoersbedrijven zijn verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden van chauffeurs.
Een combibaan als medewerker in de tussenschoolse opvang is geen optie omdat het speciaal onderwijs deze vorm van opvang niet kent.
Overigens brengen combibanen extra complicaties met zich mee, vooral op het terrein van arbeidsvoorwaarden en detachering.
Het bericht dat Engelse les aan kleuters beter kan |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat betekenen de uitkomsten van het onderzoek van prof. Janet van Hell van de Radboud Universiteit Nijmegen naar het leren van Engels op de basisschool voor uw beleid met betrekking tot Engelse les op basisscholen? Hoe gaat u de kwaliteit van de Engelse les op de basisschool versterken?1
Het onderzoek van dr. Janet van Hell kijkt naar het leren en vervolgens het gebruik van een tweede taal zoals dat op dit moment in het Nederlandse primair onderwijs gebeurt. Hieruit blijkt dat het leren van een tweede taal op de basisschool, in dit geval het Engels vanaf groep 7, positief is. Het kinderbrein blijkt prima in staat om de taallessen op school op een goede manier te verwerken. Ook blijkt dat de realistische, aantrekkelijke methoden die in het primair onderwijs worden gebruikt, goed zijn. Nederland doet het in dat opzicht goed.
Verder komt uit het onderzoek naar voren dat wanneer we het nog beter willen doen, en dan met name op het gebied van de Engelse uitspraak, het beter zou zijn om eerder te beginnen (vanaf groep 1) en om (near) native speakers de lessen Engels te laten verzorgen.
De uitkomst van dit onderzoek heeft geen gevolgen voor het beleid dat ik op dit moment voer rondom het vroeg vreemdetalenonderwijs (vvto).
Er is een verplichting om Engels aan te bieden in het primair onderwijs; de meeste scholen doen dit vanaf groep 7 maar een groeiend aantal scholen begint vanaf groep 1 met Engels. Scholen houden zich aan de Wet op het primair onderwijs en de kwaliteit is voldoende2.
Van de 279 scholen die het afgelopen schooljaar Engels hebben aangeboden vanaf groep 1, maakte ongeveer de helft gebruik van (near) native speakers.
Daarnaast worden de leerkrachten die nu werken op scholen waar vroeg Engels wordt aangeboden, geschoold via speciale cursussen om hun didactische kennis te verbreden en om hun taalvaardigheid te vergroten naar minimaal B2-niveau (het niveau van een onafhankelijke gebruiker), maar vaak ook naar C1-niveau (het niveau van een vaardige gebruiker).
Bent u van mening dat de pabo-opleidingen voldoende aandacht besteden aan beheersing van de Engelse taal om kwaliteit van de Engelse lessen op basisscholen te garanderen? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wat gaat u doen om daarin verandering te brengen?
In haar brief van 5 juni 2009 (31700-VIII-186) heeft staatssecretaris Van Bijsterveldt aangegeven dat alle pabo’s tijdens de opleiding Engels aanbieden.
In 2009 heeft de NVAO3 besloten over de meeste accreditatieaanvragen van pabo’s; een aantal pabo’s was daarvoor al geaccrediteerd. De NVAO neemt een positief besluit indien zij de opleiding voldoende in staat acht studenten voor te bereiden op het lesgeven in alle vakken in het primair onderwijs die binnen de bevoegdheid van de leraar basisonderwijs vallen.
Verder werken de pabo’s gezamenlijk aan de invoering van een kennisbasis, waaronder ook voor Engels. Daarmee wordt vastgelegd welke kennis de student aan het einde van opleiding moet bezitten. Tot slot zal binnen het samenwerkingsverband dat het Europees Platform met een aantal pabo’s heeft gesloten, een standaard voor vvto-scholen worden ontwikkeld.
Het bericht dat een kinderdagverblijf zonder vergunning toch kinderen opvangt |
|
Marianne Langkamp |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Netwerk van 4 mei waarin duidelijk wordt dat kinderdagverblijf «t Ukkeltje illegaal toch kinderen blijven opvangen?1
Dit is een economisch delict, waarop strafrechtelijk kan worden gereageerd dan wel een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Voorts is bestuurlijke handhaving mogelijk, waarop ik hierna zal ingaan.
Is het waar dat er nu geen sancties zijn op te leggen aan iemand die ondanks een afgenomen vergunning wel doorgaat met het opvangen van kinderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is zeker niet zo dat er geen sancties zijn op te leggen aan iemand die ondanks een afgenomen vergunning wel doorgaat met het opvangen van kinderen. Er is – zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 1 van het lid Langkamp d.d. 27 april 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2679) – de mogelijkheid van een strafrechtelijke sanctie zowel als die van de bestuurlijke boete. Daarnaast is er de mogelijkheid voor gemeentebesturen om handhavend op te treden tegen een illegale situatie. Grondslag daartoe vormen artikel 125 van de Gemeentewet en de bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht, die daarop aansluiten (5:21 t/m 5:31). Ontduiking van het vergunningenstelsel behoeft dus geenszins ongestraft te blijven.
Enigszins samengevat zijn de mogelijkheden tot handhaving de volgende. In artikel 125 Gemeentewet is bepaald dat het gemeentebestuur bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang, indien die last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert. Dat begrip «bevoegd zijn» is echter enigszins misleidend. De Gemeentewet spreekt wel van een bevoegdheid tot handhaven, maar de gemeente heeft, als ze een illegale situatie aantreft, in beginsel ook de plicht om te handhaven. Immers, het gedogen van een illegale situatie ten behoeve van de een kan tot (veel) last leiden voor een ander of domweg gevaar opleveren voor bijvoorbeeld de volksgezondheid of openbare orde. In de rechtspraak wordt dat standaard als volgt verwoord: «Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.»
Een gemeentebestuur kan – en behoort dus – een illegale situatie op kosten van de overtreder te beëindigen of te gelasten dat de overtreder die situatie beëindigt onder oplegging van een dwangsom voor het geval de overtreding (te lang) voortduurt. Die dwangsom mag zodanig hoog zijn dat het doorgaan met de illegale activiteiten (kinderopvang zonder registratie etc.) niet meer winstgevend is. De bevoegdheid om dat te doen is discretionair. Dat wil zeggen dat Burgemeester en wethouders zich een oordeel zullen moeten vormen of de overtreding «te repareren» is of van zodanig geringe omvang dat ingrijpen als onevenredig moet worden aangemerkt.
In het licht van de hier geschetste mogelijkheden tot sanctioneren of handhaven acht ik het niet opportuun om de Kamer voorstellen te doen om deze nog aan te vullen.
Wat is in uw oordeel de waarde van een vergunningenstelsel als ontduiking ongestraft kan blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de wet te wijzigen zodat mensen of organisaties die na het verliezen van een vergunning, toch doorgaan kunnen worden gesanctioneerd? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer de wijziging verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid om gemeenten de mogelijkheid te bieden om de locaties, websites en andere zaken te kunnen sluiten of opheffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer dit verwachten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat basisscholieren lijden onder klasgenoten met een probleemetiket |
|
Manja Smits |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over het rapport van NRCV Rondom 10 en CNV Onderwijs?1 Deelt u de mening van CNV voorzitter Rog dat het onderzoek bewijst dat de bereidheid in de school om kinderen extra zorg te bieden groot is, maar dat het ook aantoont dat leerkrachten tegen de eigen grenzen aanlopen?
Van de 2317 leraren uit het basisonderwijs die aan het onderzoek hebben deelgenomen geeft 86% aan dat kinderen met een probleemlabel voor extra werkdruk zorgen. Dit is een serieus signaal en ik deel dan ook de zorgen die CNV voorzitter Rog hierover uitspreekt. Het beeld dat veel leraren zich onvoldoende in staat voelen om goed met kinderen om te gaan die extra ondersteuning nodig hebben kwam ook naar voren in het advies van de Onderwijsraad «De school en leerlingen met gedragsproblemen». Dit advies heeft uw Kamer in februari ontvangen (bijlage bij Kamerstuk 31 497, nr. 23). De heroverweging van het beleid rond passend onderwijs van mei 2009 was mede ingegeven door soortgelijke signalen. Het versterken van de deskundigheid van leraren is daarom een speerpunt in het beleid rond passend onderwijs.
In de brief over de voortgang van de heroverweging van passend onderwijs (Kamerstuk 31 497, nr. 21) en in de beleidsreactie (Kamerstuk 31 497, nr. 23) op het advies van de Onderwijsraad is aangegeven wat er door verschillende partijen gedaan wordt om leraren beter toe te rusten op het omgaan met leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, te weten:
Wat is uw oordeel over de opmerking van onderwijsontwikkelaar Paul Jansen dat er prikkels zijn om kinderen in een klas een etiket te geven, al is het maar omdat de school er een bedrag per leerling voor krijgt? Is hier sprake van een bekostigingsprikkel? Zo ja, kunt u de garantie geven dat de invoering van het zogenaamde «passend onderwijs» een einde gaat maken aan deze etikettering?2
Ik onderschrijf de opmerking dat er in de huidige rugzakfinanciering sprake is van een bekostigingsprikkel om kinderen een etiket te geven. Daarnaast zijn er andere problemen met de huidige rugzakfinanciering. In de uitzending van NCRV Rondom 10 wordt terecht gesteld dat het aanvragen van rugzakbekostiging veel administratieve lasten met zich mee brengt. Daarnaast gaat de huidige landelijke indicatiestelling uit van slagboomdiagnostiek (ja/nee-indicatie) en vaste bedragen per rugzak. Hierdoor zijn er onvoldoende mogelijkheden voor maatwerk. De bekostigingsprikkel, de grote administratieve lasten en het ontbreken van mogelijkheden voor maatwerk hebben geleid tot het voornemen om de landelijke indicatiestelling te laten vervallen. Door de invoering van budgetfinanciering wordt dit mogelijk gemaakt. Uw Kamer is in de brief van 2 november 2009 (Kamerstuk 31 476, nr. 17) geïnformeerd over dit voornemen.
Wat is uw reactie op de opmerking van lerares Miranda Bakker dat zij de zogenoemde «labelkinderen» liever in een klas van 20 leerlingen heeft zonder label, dan in een klas van 26 leerlingen met extra zorg beschikbaar? Deelt u de mening van Paul Jansen dat scholen te grote klassen hebben en te weinig middelen om didactisch goed te handelen?
Geen twee scholen zijn hetzelfde. De ervaring van de leerkrachten, de samenstelling van de leerlingenpopulatie en de al aanwezige ondersteuning kunnen zodanig verschillen, dat de ene school de zorg op een andere manier wil inrichten dan een andere school. Onderdeel van de plannen rond passend onderwijs is juist het erkennen van deze verscheidenheid. Door de landelijke indicatiestelling af te schaffen moet meer maatwerk voor scholen mogelijk worden. In de brief van 2 november 2009 (Kamerstuk 31 476, nr. 17) is uw Kamer bovendien geïnformeerd over het voornemen om het grootste deel van de middelen voor ambulante begeleiding voortaan naar het regulier onderwijs over te hevelen, waardoor scholen niet meer automatisch gedwongen zijn om ambulante begeleiding bij het (voortgezet) speciaal onderwijs «in te kopen». Hierdoor krijgen scholen nog meer mogelijkheden om het onderwijs in te richten zoals zij dat zelf het beste achten. De ene school kan er bijvoorbeeld voor kiezen om de zorgmiddelen in te zetten voor kleinere klassen, terwijl een andere school kiest voor extra inzet van een (intern) begeleider.
Deelt u de analyse van het onderzoek dat pedagogische academies voor het basisonderwijs (pabo’s) in grote mate niet goed voorbereiden op de omgang met kinderen met een probleemlabel? Zo ja, wat zijn uw plannen om de opleidingen op dit punt te verbeteren? Op welke wijze worden huidige docenten bijgeschoold en hoe vrijblijvend is deze bijscholing?3
Een aanzienlijk deel van de ondervraagde leraren (63%) geeft aan dat de opleiding hen onvoldoende heeft voorbereid op de omgang met kinderen met een label. Ik wil daarover een enkele opmerking maken. De ondervraagde leraren hebben niet allemaal heel recent het getuigschrift van de opleiding voor leraren basisonderwijs behaald. Zij doen uitspraken over de opleiding die zij zelf hebben gevolgd. Dat zegt niet alles over de actuele kwaliteit van die opleidingen. De opleidingen voor leraren basisonderwijs zijn recent, op één na, geaccrediteerd, waarmee wordt vastgesteld dat zij aan eisen van basiskwaliteit voldoen.
Sinds studiejaar 2006–2007 gelden wettelijk vastgelegde bekwaamheidseisen voor leraren. Opleidingen moeten hun studenten voorbereiden op het omgaan met verschillen in de klas. Voldoende aandacht in de initiële opleidingen voor het omgaan met zorgleerlingen is essentieel voor het slagen van passend onderwijs. Daarom ben ik blij met het initiatief van de HBO-raad om bij het vormgeven van de generieke kennisbasis voor initiële opleidingen dit onderwerp als prioriteit mee te nemen. Uw Kamer is eerder per brief (Kamerstuk 31 497, nr. 21) hierover geïnformeerd. In de generieke kennisbasis wordt vastgelegd wat een student aan het eind van de lerarenopleiding basisonderwijs zou moeten beheersen op het gebied van onderwijskunde, pedagogiek en psychologie. Deze kennisbasis zou volgens planning eind 2010 klaar moeten zijn.
Daarnaast is het van belang dat ook zittende leraren goed geschoold zijn in het omgaan met kinderen met een probleemlabel. De belangstelling voor de masteropleiding Special Educational Needs is onveranderd groot, zoals ook blijkt uit het feit dat veel leraren daarvoor een beroep doen op de lerarenbeurs. Daarnaast verplicht de wet schoolbesturen om vast te leggen welke maatregelen en instrumenten zij inzetten om de bekwaamheid van het personeel te onderhouden. De resultaten daarvan worden vastgelegd in bekwaamheidsdossiers per personeelslid. Scholen hebben daarvoor, o.a. op basis van het convenant over professionalisering en begeleiding van onderwijspersoneel, middelen beschikbaar in de lumpsum. Uit onderzoek blijkt dat scholing gericht op leerlingenzorg en -begeleiding nu al een van de inhoudelijke speerpunten is van het scholingsbeleid. Om een extra impuls te geven aan het voorbereiden van (zittende) leraren op passend onderwijs, krijgen alle samenwerkingsverbanden vo, wsns en rec’s bovendien met ingang van het komende schooljaar een bedrag van € 10 euro per leerling.
Hoe verklaart u dat ruim 30% van de leerkrachten in het basisonderwijs vindt dat hun school hen onvoldoende toerust op het werken met kinderen met een probleemlabel? Welke maatregelen gaat u nemen om deze leerkrachten alsnog voldoende toe te rusten op het werken met deze kwetsbare groep?
De leraar hoort er niet alleen voor te staan: het team van leraren, de directeur en het schoolbestuur moeten zich allen inzetten om de individuele leraar te ondersteunen in dit werk.
Dat een meerderheid (54%) van de leraren in het onderzoek aangeeft door de school voldoende toegerust te worden in het omgaan met kinderen met een probleemlabel, is dan ook een bemoedigend signaal.
Echter, het feit dat bijna een op de drie leraren aangeeft dat de school hen niet voldoende toerust geeft aan dat er nog veel valt te verbeteren. In het kader van passend onderwijs zijn verschillende partijen bezig om verbeteringen aan te brengen. In de beantwoording op vraag 1 is hier een kort overzicht van gegeven.
Hoe verklaart u dat de helft van de leerkrachten aangeeft dat de andere kinderen in de klas lijden onder de hoeveelheid kinderen met een probleemlabel? Deelt u de mening dat nu dit het geval is, het onverstandig is om nog meer leerlingen die extra zorg nodig hebben naar het reguliere basisonderwijs te laten gaan, zonder dat hier navenant geld voor beschikbaar komt?4
Onderzoek heeft uitgewezen dat als leraren goed zijn in het bieden van structuur voor zorgleerlingen, dit juist ook goed is voor de andere kinderen in de klas. Goed klassenmanagement is dan ook een belangrijk onderdeel van de benodigde deskundigheidsbevordering van leraren. Deskundigheidsbevordering van leraren is een belangrijk speerpunt van het beleid rond passend onderwijs. In de beantwoording op de voorgaande vragen is aangegeven op welke wijze verschillende partijen de verantwoordelijkheid nemen om aan deze deskundigheidsbevordering te werken.
Het is onjuist om te stellen dat er geen extra geld beschikbaar komt voor een reguliere school die meer leerlingen opneemt die een extra zorgbehoefte hebben. In de brief van 2 november 2009 (Kamerstuk 31 476, nr. 17) is uw Kamer geïnformeerd over het voornemen om het grootste deel van de middelen voor ambulante begeleiding voortaan naar het regulier onderwijs over te hevelen. Hierbij geldt het principe dat het geld de taken en de leerling volgt.
Deelt u de mening dat kleinere klassen een positieve bijdrage kunnen leveren aan het indammen van het aantal diagnoses en zorgen voor genoeg aandacht voor alle leerlingen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om voor kleinere klassen te zorgen?
Nee. Er is geen onderzoek bekend waarin een causale relatie tussen de grootte van de klassen en het aantal diagnoses onder leerlingen is aangetoond. Kleinere klassen zijn dus niet per se de oplossing. Door het afschaffen van de landelijke indicatiecriteria, het overhevelen van het grootste deel van de middelen voor ambulante begeleiding naar het regulier onderwijs, en het invoeren van budgetbekostiging, kunnen scholen die dat wensen mogelijk wel tot een dergelijke maatwerkoplossing komen. Overigens zien we de laatste jaren een sterke groei van het aantal indicaties, terwijl juist in de periode voor de invoering van de leerlinggebonden financiering een klassenverkleining heeft plaatsgevonden.
Het bericht dat een gesloten crèche toch stiekem open is |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het bericht «Gesloten crèche stiekem toch open»?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht waaruit blijkt dat een kinderopvangorganisatie toch doorgaat met opvang van kinderen terwijl de vergunning hiertoe is ingetrokken door de gemeente?
Dit is een economisch delict, waarop strafrechtelijk kan worden gereageerd dan wel een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Voorts is bestuurlijke handhaving mogelijk. Hierop zal ik in mijn antwoorden op de vragen 2 tot en met 5 van mevrouw Langkamp (van 11 mei jl.) uitgebreider ingaan (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2681).
Is het waar dat de gemeente niet de plicht heeft om ouders over het intrekken van de vergunning te informeren, maar dat dit aan de kinderopvangondernemer zelf is? Zo ja, wat is de reden hiervoor? Deelt u de mening dat het van het grootste belang is dat ouders over het intrekken van een vergunning terstond worden geïnformeerd?
Het is van belang dat ouders over het intrekken van een vergunning terstond worden geïnformeerd. De gemeente is volgens de Wet kinderopvang verplicht het bericht van een sluiting van een kinderdagverblijf te publiceren in de huis-aan-huisbladen. Ook heeft de gemeente de discretionaire bevoegdheid om een plakkaat, waarop zij attendeert op de sluiting van het kinderdagverblijf, op de deur van het kinderdagverblijf te hangen. Overigens ben ik van mening dat ook de ouders zelf een verantwoordelijkheid hebben in het beoordelen van de kwaliteit van de kinderopvang. Zie tevens mijn antwoord op vraag 5 van mevrouw Langkamp in de reeks vragen d.d. 27 april 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2679). Zoals daar aangegeven zou het in mijn ogen te ver voeren om bij elke gemeente een soort schaduwadministratie onder te brengen van alle voorzieningen voor kinderopvang.
Deelt u de mening dat de positie van ouders in dit soort gevallen, waarbij het gaat om vaak jonge kinderen, beter beschermd dient te worden? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om de positie van ouders te versterken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of de aangescherpte regels met betrekking tot de kinderopvang (en met name de inschrijving in het landelijk register) dit soort situaties kan voorkomen? Is het mogelijk dat deze kinderopvangondernemer ingeschreven kan worden in het Landelijk register en opnieuw een kinderopvangcentrum kan oprichten?
Ingevolge het Besluit registratie kinderopvang kan een nieuwe kinderopvangvoorziening alleen worden opgenomen in het Landelijk Register na een positieve beschikking van de gemeente waar de kinderopvang plaatsvindt. Deze beschikking wordt pas genomen als degene die een kinderopvangvoorziening wil beginnen, aantoont dat hij aan alle formele eisen voldoet en nadat de betreffende GGD een inspectie heeft uitgevoerd. Dus als iemand wiens vergunning eerder is ingetrokken een kinderopvangvoorziening wil beginnen, zal hij pas opnieuw kunnen beginnen als hij deze hele procedure met goed gevolg heeft doorlopen. Onderdeel van de toets is het formuleren van een oordeel of de voorziening naar verwachting aan de wettelijke kwaliteitseisen zal gaan voldoen.
In dit overgangsjaar komen alle in de gemeentelijke registers opgenomen kinderopvangvoorzieningen van rechtswege in het Landelijk Register kinderopvang. Ook alle bestaande kinderopvangvoorzieningen moeten aan de nieuwe strengere eisen voldoen. Daartoe zullen alle kinderopvangvoorzieningen worden geïnspecteerd, zij het vanzelfsprekend gespreid over een zekere tijdsduur. Als een voorziening niet aan de eisen voldoet, wordt deze uitgeschreven.
Kunt u aangeven wat de laatste ontwikkelingen zijn rond het opzetten van het landelijk register?
Het Landelijk Register wordt stapsgewijs gevuld. De verantwoordelijkheid voor die vulling ligt bij de gemeenten. Zij maken daarbij gebruik van het daarvoor in opdracht van het ministerie van OCW ontwikkelde landelijk systeem. De gemeenten worden bij de implementatie van dit landelijk systeem ondersteund door het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten. Het Landelijk Register zal naar verwachting eind juni a.s. worden opengesteld voor het publiek. Dan kunnen vraagouders en andere belangstellenden zien welke gastouders en gastouderbureaus aan de wettelijke eisen voldoen en aan welke gastouderbureaus deze gastouders zijn gekoppeld. Daarnaast wordt het Landelijk Register in de periode tot 1 oktober 2010 verder gevuld met de bestaande kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang.
Onder verwijzing naar het recente debat tussen u en de Kamer over, onder meer, het versnipperde en slecht nageleefde handhavingsbeleid, is het bericht voor u aanleiding de door u reeds getroffen en aangekondigde maatregelen verder te verscherpen? Zo ja, op welke wijze, zo nee, waarom niet?
Zoals ik in dat recente debat heb aangegeven, heb ik de Onderwijsinspectie gevraagd om in de handhaving achterblijvende gemeenten indien nodig hierop aan te spreken, met als ultieme maatregel het geven van een aanwijzing. Tevens ondersteunt de VNG de gemeenten bij de uitvoering van hun taak (Kamerstuk 31 322, nr. 72).
Het bericht dat een kinderdagverblijf zonder vergunning toch kinderen opvangt |
|
Marianne Langkamp |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat kinderdagverblijf Ukkeltje in Almere zonder vergunning toch kinderen opvangt?1
Dit vind ik zorgwekkend. Wanneer een houder bij het oprichten van een kinderdagverblijf zich niet bij de gemeente laat registreren (artikel 45 Wet kinderopvang, dan is er sprake van een economisch delict. Op grond van artikel 72 Wet kinderopvang kan de gemeente ook een bestuurlijke boete opleggen. Om een samenloop van sancties te voorkomen, kan dit alleen wanneer er geen strafvervolging is of wordt ingesteld op grond van de Wet economische delicten.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk was dat dit kinderdagverblijf, waarvan de vergunning was afgenomen en dat geen kinderen meer mocht opvangen, toch kinderen heeft kunnen opvangen?
De gemeente Almere concludeerde eind maart 2010 dat Ukkeltje niet voldeed aan de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en legde het kinderdagverblijf een exploitatieverbod op en verwijderde het kinderdagverblijf uit het register. Dit besluit is conform de Wet kinderopvang in de huis-aan-huisbladen gepubliceerd. In het geval van Ukkeltje was het voor de gemeente moeilijk te constateren dat er toch kinderopvang plaatsvond. Zodra de laatste ouder weg was, werden de kinderen in een auto naar de woning gebracht van één van de leidsters van Ukkeltje. Daar brachten ze de dag door. Voordat de eerste ouders ’s middags arriveerden gingen de kinderen vervolgens weer terug naar de locatie van Ukkeltje. Er vond dus geen opvang plaats op de locatie waarop een exploitatieverbod lag en die uit het register was verwijderd.
Is dit, zoals hoogleraar kinderopvang Tavecchio aangeeft, te wijten aan het versnipperde handhavings- en sanctiebeleid voor kinderopvang door gemeenten? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment geldt dat als een houder van een kinderdagverblijf een aanvraag tot registratie indient, de gemeente er niet van op de hoogte hoeft te zijn, dat er tegen die houder in een andere gemeente een handhavingsprocedure loopt of heeft gelopen. In die zin is het handhavings- en sanctiebeleid kinderopvang op dit moment versnipperd. Met het operationeel worden van de Gemeenschappelijke Inspectieruimte begin 2011 a.s. zal de toezichthouder op basis van het Kamer van Koophandelnummer of het Burgerservicenummer van de houder wél de gegevens kunnen inzien over inspecties en handhavingsprocedures in andere gemeenten. Dan wordt het voor een gemeente op een eenvoudige wijze mogelijk om na te gaan, of er bij het kinderdagverblijf bij een andere gemeente een handhavingsprocedure loopt of heeft gelopen.
Deelt u de mening dat de gemeente Almere beter had moeten toezien op het feit dat kinderdagverblijf Ukkeltje kinderen opving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er mis gegaan?
Risico’s op het ontstaan van situaties zoals in Almere zijn nooit helemaal uit te sluiten. Gezien de wijze van handelen van het kinderdagverblijf (waarbij de kinderen elders werden ondergebracht, zie mijn antwoord op vraag 2) kan ik mij voorstellen dat het voor de gemeente niet zichtbaar was dat de opvangactiviteiten doorgingen.
Is het waar dat niet de gemeente, maar het kinderdagverblijf de ouders moet inlichten als een kinderdagverblijf haar vergunning is kwijtgeraakt? Deelt u de mening dat hierdoor ouders mogelijk te laat horen dat hun kinderdagverblijf de deuren moet sluiten?
Ja. Het kinderdagverblijf moet de ouders inlichten als het kinderdagverblijf haar vergunning is kwijtgeraakt. De gemeente is er niet van op de hoogte welke ouders gebruik maken van een bepaald kinderdagverblijf. De gemeente is volgens de Wet kinderopvang wel verplicht het bericht van een sluiting van een kinderdagverblijf te publiceren in de huis-aan-huisbladen. Ook heeft de gemeente de discretionaire bevoegdheid om een plakkaat waarop zij attendeert op de sluiting van het kinderdagverblijf op de deur van het kinderdagverblijf te hangen.
Daarnaast is de belastingdienst op de hoogte welke ouders het betreft, mits deze ouders een kinderopvangtoeslag hebben aangevraagd. Aan deze ouders wordt een voorschot uitgekeerd. Indien bij controle achteraf blijkt dat er zaken niet kloppen (zoals een kinderdagverblijf dat niet aan de eisen voldoet en daarom wordt gesloten) dan wordt de toeslag teruggevorderd. Met het operationeel worden van het Landelijk Register, naar verwachting eind juni a.s., wordt het voor de belastingdienst én de ouders veel sneller mogelijk om te controleren of een kinderdagverblijf is geregistreerd. Op dit moment is het inderdaad mogelijk dat ouders te laat horen dat hun kinderdagverblijf gesloten is. In dezen hebben de ouders ook een eigen verantwoordelijkheid.
Het opleggen van een informatieplicht aan gemeenten om de ouders van een gesloten kinderdagverblijf te waarschuwen, impliceert dat de gemeenten een schaduwadministratie zouden moeten voeren. Deze schaduwadministratie zou dan de ouderadministratie van alle kinderopvangvoorzieningen moeten bevatten evenals het actueel houden en dus het verwerken van elke mutatie van de gegevens van de ouders. Vooral dit laatste onderdeel betekent hoge uitvoeringslasten voor de gemeenten. Deze zijn niet proportioneel ten opzichte van het daarmee te dienen belang.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat gemeenten, wanneer zij een vergunning voor een kinderdagverblijf intrekken, ook de ouders hiervan op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u hiervoor zorgen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe is het mogelijk dat de zorgondernemer van kinderdagverblijf Ukkeltje, waarvan al eerder de vergunning voor een ander kinderdagverblijf was afgenomen, opnieuw een kinderdagverblijf kon openen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat kinderopvangondernemers, waarvan de vergunning eerder is afgenomen, niet elders een nieuw kinderdagverblijf kunnen openen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit te bewerkstelligen?
Met de invoering van de Gemeenschappelijke Inspectieruimte begin 2011 kan de toezichthouder op basis van een Burgerservicenummer van de houder wel de gegevens inzien over inspecties en handhavingsprocedures in een andere gemeente. Dan wordt het voor een houder heel moeilijk om een kinderdagverblijf in een andere gemeente te openen, als er eerder een exploitatieverbod is opgelegd. Onder de toetsingsgronden geldt immers ook de eis, dat de nieuwe voorziening naar verwachting aan de wettelijke kwaliteitseisen zal gaan voldoen. Die verwachting moet door de GGD dan natuurlijk wel op deugdelijke feiten zijn gegrond.
De kinderopvangtoeslag die niet wordt uitgekeerd aan burgers met chronisch zieke partners |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Is het waar dat de belastingdienst geen kinderopvangtoeslag uitkeert aan burgers die een chronisch zieke partner thuis hebben, omdat deze volgens de belastingdienst in staat zijn om op de kinderen te passen? Zo ja, hoe kan volgens u een chronische zieke met bijvoorbeeld MS op zijn of haar kinderen passen? Waarom is er voor dit soort gevallen geen hardheidsclausule van toepassing?
De Belastingdienst keert geen toeslag uit aan deze ouders omdat dit onder Sociaal Medische Indicatie (SMI) valt. Dat is gemeentelijk beleid en daarvoor is geld beschikbaar gesteld in het gemeentefonds.
Is het waar dat werkenden met een chronische zieke partner thuis wel in aanmerking kunnen komen voor een tegemoetkoming bij de gemeente?
Ja.
Bent u bekend met de eisen die gemeenten stellen om in aanmerking te komen voor deze tegemoetkoming? Is het waar dat er bijvoorbeeld gemeenten zijn die de tegemoetkoming alleen toekennen voor mensen die op of onder het minimumloon zitten?
SMI is gemeentelijk beleid. De gemeenten zijn autonoom in het bepalen van de eisen aan een tegemoetkoming voor de kinderopvang in het kader van SMI.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat werkenden met een modaal inkomen geen tegemoetkoming krijgen en dus zelf voor alle kosten van de kinderopvang moeten opdraaien? Zo nee, waarom niet?
Deze beleidsafweging is aan de gemeente. Ik kan niet in de verantwoordelijkheid van de gemeente treden.
Welke mogelijkheden heeft u tot uw beschikking om ervoor te zorgen dat het werken van deze burgers niet belemmerd wordt? Hoe voorkomt u dat in de toekomst burgers hun baan moeten opgeven, omdat zij voor hun kinderen geen opvang kunnen betalen?
De ouders die onder de Wet kinderopvang vallen, ontvangen kinderopvangtoeslag en voor de ouders die onder SMI vallen is er budget beschikbaar in het gemeentefonds.
De mogelijkheid om alle zieke leerlingen les te laten krijgen met webcam en computer via het project “KlasseContact” |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Hoe beoordeelt u het initiatief «KlasseContact», waarbij zieke kinderen via ICT-middelen onderwijs kunnen volgen?
Het is goed dat het initiatief «KlasseContact» bestaat voor díe leerlingen die vanwege hun ziekte echt niet in staat zijn om lessen in de klas te volgen. Overigens moet de inzet steeds zijn om deze leerlingen zo snel mogelijk weer in de klas onderwijs te laten volgen.
Heeft u er inzicht in hoeveel zieke leerlingen profijt zouden kunnen hebben van dergelijke ICT-middelen in het onderwijs?
In totaal worden er jaarlijks tussen de 4000 en 4500 zieke leerlingen al dan niet tijdelijk ondersteund door onderwijsconsulenten van de onderwijsbegeleidingsdiensten of van de academische ziekenhuizen. Dat is exclusief korte contacten van minder dan een uur en de helpdeskfunctie voor de ouders van kinderen met een nierziekte. Veel van de zieke leerlingen blijven onderwijs in de klas volgen. Voor zieke leerlingen die dit voor een langere periode niet meer kunnen, kan «KlasseContact» een uitkomst bieden. Om hoeveel leerlingen het precies gaat, is moeilijk te zeggen, want hier zijn geen gegevens over. In totaal zijn er nu 237 ict-sets (Digibeter of Webchair) die vanaf 2008 tot op heden 323 keer zijn geplaatst. De sets worden vaak langdurig ingezet.
Kunt u een indicatie geven van de huidige kosten voor het lesgeven van zieke leerlingen die niet in het klaslokaal aanwezig kunnen zijn?
In totaal gaat er voor het onderwijs aan zieke leerlingen ca € 4.120.000 naar de schoolbegeleidingsdiensten en € 2.575.400 naar de Academische Ziekenhuizen.
Daarnaast zijn er nog leerlingen die een indicatie voor cluster 3 (langdurig ziek: somatisch) en 4 (langdurig ziek: psychiatrisch) hebben. Deze leerlingen volgen onderwijs in een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs of in het reguliere onderwijs met leerlinggebonden financiering.
Er is geen indicatie te geven van de huidige kosten voor het lesgeven van zieke leerlingen buiten het klaslokaal. De kosten voor zieke leerlingen die niet naar school kunnen gaan en leerlingen die wel naar school gaan worden niet apart geregistreerd.
Hoe beoordeelt u de stelling dat dit soort projecten doubleren en uitval helpt te voorkomen?
Er is niet specifiek onderzoek gedaan naar het effect van dit soort projecten op het voorkomen van doubleren en uitval. Wel blijkt uit onderzoek dat dit soort projecten positief van invloed zijn op het contact met klasgenoten en het onderwijsproces kunnen ondersteunen.
Ik heb de onderwijsinspectie onlangs gevraagd een onderzoek uit te voeren naar de kwaliteit van het onderwijs aan zieke leerlingen. Ik zal vragen of de invloed van ict-middelen in het onderzoek kan worden meegenomen.
Kunt u een beeld schetsen van hoeveel in financiële zin gewonnen kan worden door het lesgeven via deze methoden?
Zoals in antwoord op vraag 4 is aangegeven is er geen specifiek onderzoek gedaan naar de financiële effecten van het lesgeven via deze methoden. Daarom is hierover geen beeld te schetsen.
Zijn er mogelijkheden om dit initiatief te financieren? Zo nee, bent u dan bereid hiervoor middelen beschikbaar te maken?
Binnen de begroting zijn geen middelen beschikbaar voor de financiering voor «klasseContact» naast de middelen die al naar het onderwijs aan zieke leerlingen gaan.
Uitspraken van de nieuwe bestuursvoorzitter van de As Siddieq-basisschool over homoseksualiteit |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD), Ineke Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Paul de Krom (VVD) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het artikel «Ik vertel over christenen en joden» waarin een interview met de heer Kudret Camdere, de nieuw bestuursvoorzitter van de As Siddieq-basisschool in Amsterdam wordt weergegeven?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van de heer Camdere dat een homoseksuele leraar zich wel op deze school zou kunnen aanmelden, maar dat hij denkt dat deze niet worden aangenomen? Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de Algemene Wet Gelijke behandeling en de zogenaamde «enkele feit»-constructie, waaruit volgt dat een instelling niet het recht heeft een leraar te weigeren vanwege het enkele feit dat hij homoseksueel is?
Zie het antwoord onder 3.
Is het waar dat de uitspraken van de heer Camdere in strijd zijn met de wet, wanneer zij worden omgezet in beleid van de school? Zo ja, heeft u op basis van de uitspraken van de bestuursvoorzitter vertrouwen in de beleidslijn die de school momenteel schrijft waarin dit soort «kwesties» wordt neergelegd? Zo nee, waarom niet?
Bijzondere scholen mogen functie-eisen stellen die nodig zijn voor de verwezenlijking van de grondslag. Deze functie-eisen mogen echter niet zover gaan dat de school onderscheid maakt op grond van het enkele feit van homoseksuele gerichtheid. Indien een leraar niet aangenomen wordt, alleen vanwege zijn homoseksuele gerichtheid dan is dat niet in overeenstemming met de wet. Het is aan de rechter en/of aan de Commissie Gelijke Behandeling om in een concreet geval te bepalen aan de hand van de specifieke omstandigheden of met de functie-eisen onderscheid wordt gemaakt op grond van het enkele feit van homoseksuele gerichtheid.
De Inspectie van het Onderwijs ziet toe op de kwaliteit van het onderwijs en op het naleven van de wettelijke voorschriften. Voor zover het in de beleidslijn van de school gaat om gedragsvoorschriften voor het personeel, ziet de inspectie toe op de naleving van de regelgeving rond de wettelijke medezeggenschap zodat de medezeggenschapsraad haar wettelijke taken (zie in dit verband artikel 11 onder g, artikel 12, het eerste lid onder d, en leerlingen artikel 10, onder c van de Wet medezeggenschap op scholen) kan uitvoeren. Voor zover beleid tot uitdrukking komt in de schoolregels voor leerlingen, ziet de inspectie toe op het schoolklimaat en burgerschap, waaronder aspecten als strijdigheid met basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de bevordering van de basiswaarden.
Wat vindt u van het feit dat de kinderen op de As Siddieq-school volgens de heer Camdere krijgen onderwezen dat homoseksualiteit in de islam niet geoorloofd is en niet verenigbaar is met hun grondslag? Hoe verhoudt zich dit tot de wettelijke taak van scholen om bij te dragen aan burgerschap en sociale integratie?
Een school op religieuze of levensbeschouwelijk grondslag mag op deze grondslag gebaseerde opvattingen hebben over homoseksualiteit en deze opvattingen in het onderwijs tot uitdrukking brengen. De inspectie ziet er op toe dat de school invulling geeft aan de wettelijke opdracht tot bevordering van actief burgerschap en sociale integratie. Dit houdt onder meer in dat er op wordt toegezien dat het onderwijs van de school ook bij het tot uitdrukking brengen van de grondslag in het onderwijs niet in strijd is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals verdraagzaamheid, begrip en non-discriminatie en dat de school deze basiswaarden bevordert. Concreet betekent dit dat de school in het onderwijs mag aangeven homoseksualiteit vanuit haar religieuze uitgangspunten af te wijzen. Dit betekent ook dat een actieve invulling moet worden gegeven aan bevordering van basiswaarden die vanwege voornoemde opvatting in het gedrang zouden kunnen komen.
Deelt u de mening dat de uitspraken van de heer Camdere zorgen baren over de integratie van kinderen die de As Siddieq-school bezoeken, doordat zij lessen krijgen die in strijd zijn met de kernwaarden van de Nederlandse rechtsstaat, zoals gelijkheid tussen man en vrouw en homo en hetero?
Zie de vorige antwoorden.
Is het waar dat alle bekostigingssancties richting de As Siddieq-school begin deze maand zijn ingetrokken? Zo ja, op basis waarvan?
Ja, de inspectie heeft in de afgelopen periode intensief toezicht uitgeoefend op de bevordering van burgerschap en sociale integratie in het onderwijs van de As Siddieq-school. De inspectie heeft onlangs vastgesteld dat de school thans voldoet aan de wettelijke eisen op dit punt. De inspectie heeft tevens aangegeven dat voorzetting van het ingezette proces noodzakelijk is en ziet daar op toe. Onderdeel van dit toezicht is, zoals eerder aangegeven, ook de invulling die de school geeft aan de bevordering van basiswaarden van de democratische rechtsstaat zoals gelijkwaardigheid, begrip en verdraagzaamheid. Ik verwijs verder naar het vorige antwoord en mijn brief aan uw Kamer van 1 april jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 VIII, nr. 120).
Bent u bereid op basis van de uitspraken van de heer Camdere een waarschuwing te geven aan de As Siddieq-school en mogelijk opnieuw sancties te treffen wanneer deze school zich blijft afzetten tegen de kernwaarden van de Nederlandse rechtsstaat? Zo nee, waarom niet?
Zie de vorige antwoorden.