Het bericht dat door bezuinigingen minder leerlingen een kans maken alsnog een diploma te halen |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten dit jaar en volgend jaar minder besteden aan educatie?1
Tot 2009 ontvingen gemeenten een apart educatiebudget. Met ingang van 1 januari 2009 hebben gemeenten voor het eerst de bijdrage voor de educatiedoelstellingen ontvangen via het participatiebudget. Hiermee wordt het geld voor re-integratie (WWB-werkdeel), inburgering en volwasseneneducatie gebundeld in één specifieke uitkering voor gemeenten. Met ingang van 1 januari 2010 is € 50 miljoen vanuit het educatiedeel structureel herbestemd ten gunste van het budget voor extra taal- en rekenonderwijs in het mbo. Daarnaast is door het kabinet in 2009 besloten om aanvullend € 35 miljoen minder op het budget in te zetten vanaf 2011 (kamerstukken 2009–2010, 32123-VIII, nr. 2, p. 98 en 108). Dit geld is bestemd als bijdrage in het OCW-aandeel in de rijksbrede problematiek als gevolg van de economische recessie. De resterende educatiemiddelen zullen worden verdeeld over de basisvaardigheden (met name de bestrijding van laaggeletterdheid), vavo, en NT2. Gezien deze bezuinigingen en de impact hiervan op de continuïteit van het educatieonderwijs in combinatie met een aantal andere ontwikkelingen in het mbo, heeft het kabinet in 2009 tevens besloten om de introductie van marktwerking voor educatiemiddelen uit te stellen en de oormerking van dit budget voor educatie en de bestedingsverplichting bij de roc’s te verlengen. Gedurende deze periode zal de wettelijke taak van roc’s voor educatie gehandhaafd blijven. Ook blijven binnen het totale participatiebudget de schotten tussen het educatiebudget en het inburgeringbudget bestaan. Dit betekent dat gemeenten verplicht zijn om de educatiemiddelen volledig aan educatie bij roc’s te besteden (en dat inburgeringsmiddelen niet besteed mogen worden aan educatie). Daarnaast hebben zij de mogelijkheid om middelen van het WWB-werkdeel binnen het participatiebudget te besteden aan de inkoop van educatievoorzieningen.
In 2009 was 202 miljoen euro beschikbaar voor educatie. In 2010 is dat 150 miljoen euro en vanaf 2011 zal dat jaarlijks 115 miljoen euro zijn. Elke gemeente ontvangt een deel van dit landelijke budget voor educatie. Gemeenten zijn verplicht om (ten minste) de middelen die zij vanuit het rijk ontvangen voor educatie volledig te besteden aan educatie bij roc’s. Daarnaast kunnen gemeenten zelf besluiten om ook andere middelen vanuit het participatiebudget voor educatie in te zetten.
Hoeveel plaatsen voor leerlingen verdwijnen hierdoor in het voortgezet algemeen volwassenonderwijs (VAVO)?
Veranderingen binnen het participatiebudget voor gemeenten hebben geen invloed op de bekostiging van vavo voor leerlingen van het voortgezet onderwijs. In de afgelopen kabinetsperiode heb ik het (juridisch) mogelijk gemaakt dat scholen het onderwijs aan leerlingen die dreigen vast te lopen in het reguliere voortgezet onderwijs kunnen uitbesteden aan de vavo-afdeling van een roc. De desbetreffende leerling blijft ingeschreven op de school voor voortgezet onderwijs en deze school blijft ook bekostiging voor deze leerling ontvangen. De school maakt afspraken met het roc over de middelen die worden overdragen en over het onderwijs en de begeleiding van de leerling. De mogelijkheid voor en de bekostiging van leerlingen in het voortgezet onderwijs om hun opleiding te volgen aan een roc blijven ongemoeid. Daar verandert niets aan.
Hoeveel van deze leerlingen kunnen niet terecht in het reguliere onderwijs?
Voor elke leerling is een route in het regulier onderwijs mogelijk. Leerlingen die baat hebben bij vavo hebben vooral behoefte aan een andere leeromgeving die scholen voor regulier voortgezet onderwijs hun niet kan bieden. Als dat aan de orde is, hebben scholen voor regulier onderwijs de mogelijkheid om het onderwijs aan de desbetreffende leerling uit te besteden aan een roc.
Hoeveel leerlingen op het VAVO behoren tot de voortijdige schoolverlaters uit het reguliere onderwijs?
Leerlingen voor wie hun eigen school het onderwijs uitbesteedt aan de vavo-afdeling van een roc, zijn geen voortijdige schoolverlaters (vsv-ers). Deze leerlingen blijven ingeschreven aan hun school voor voortgezet onderwijs (als voltijds leerlingen voortgezet onderwijs). De reden dat het onderwijs aan sommige leerlingen wordt uitbesteed aan een vavo-afdeling van een roc is dat het bevoegd gezag van mening is dat desbetreffende leerling zo een grotere kans heeft een diploma te behalen.
Leerlingen van 18 jaar en ouder die zich rechtstreeks aanmelden bij de vavo-afdeling van een roc worden niet gezien als vsv-er.
Hoeveel kost het om ten minste voor deze twee categorieën leerlingen een plaats in het VAVO te behouden?
Er kunnen in het volwassenenonderwijs 2 categorieën deelnemers worden onderscheiden:
Deelnemers uit de eerste categorie zijn volwassenen voor wie vavo kan worden bekostigd vanuit het participatiebudget van hun woongemeente. Gemeenten zijn verplicht om (ten minste) het volledige bedrag dat zij binnen het participatiebudget voor educatie ontvangen bij een roc aan volwasseneneducatie te besteden.
Voor deelnemers uit de tweede categorie geldt dat zij ingeschreven blijven op de school voor voortgezet onderwijs. De school blijft verantwoordelijk voor deze leerling en ontvangt reguliere bekostiging voor deze leerling, mogelijk inclusief extra middelen voor leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) en voor leerlinggebonden financiering (lgf) als de leerling daarvoor in aanmerking komt. Het roc en de school voor voortgezet onderwijs maken onderling afspraken over de middelen voor het onderwijs en de begeleiding van de betreffende leerling die de school overdraagt aan de vavo-afdeling van het roc.
Vindt u het wenselijk dat tussen gemeenten verschillen ontstaan in toegankelijkheid van het VAVO?
Gemeenten ontvangen van de rijksoverheid een participatiebudget dat ingezet kan worden voor activiteiten die gericht zijn op het vergroten van de zelfredzaamheid van mensen in de samenleving en de participatie op de arbeidsmarkt. Bij dergelijke activiteiten gaat het om inburgeringstrajecten, volwasseneneducatie , re-integratietrajecten of een combinatie van deze trajecten.
De samenstelling van de bevolking verschilt per gemeente. Met het participatiebudget worden gemeenten in staat gesteld om te kunnen inspelen op specifieke behoeften van hun inwoners én op regionale ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het realiseren van een passend educatieaanbod voor volwassen inwoners binnen de gemeente dat hen voorbereidt en op weg helpt naar een baan of naar vervolgonderwijs. Vavo maakt deel uit van dit gemeentelijke educatieaanbod en biedt volwassenen een tweede kans om alsnog een startkwalificatie te behalen en/of te worden toegelaten tot een vervolgopleiding. Mensen die niet behoren tot de doelgroepen van het gemeentelijke participatiebeleid kunnen op eigen kosten vavo volgen.
Ik realiseer mij dat de ruimte voor gemeenten om te kunnen inspelen op de lokale situatie kan leiden tot verschillen in het educatieaanbod dat de gemeente met publieke middelen vanuit het participatiebudget financiert.
Wat gaat u doen om de ongewenste effecten van verschillen tussen gemeentes op te lossen?
VNG en MBO Raad hebben over de samenwerking op het gebied van educatie samen onlangs een handreiking opgesteld voor gemeenten en onderwijsinstellingen. Tot nu toe heeft met VNG en MBO Raad regelmatig overleg plaatsgevonden over het participatiebudget, de educatie, de laaggeletterdheid en de samenwerking tussen gemeenten en roc’s. Het is aan het nieuwe kabinet om te bepalen hoe zal worden omgegaan met eventuele ongewenste effecten.
Het handelen van de inburgeringsdocent |
|
Kathleen Ferrier (CDA), Ger Koopmans (CDA) |
|
Kent u het artikel «Noem het maar inburgeren»?1
Ik beantwoord de schriftelijke vragen van de leden Ferrier en Koopmans in één antwoord.
Het is niet mogelijk gebleken om te achterhalen of de situatie zoals beschreven in de Gay Krant zich zo heeft voorgedaan. Er zijn mij geen signalen ter ore gekomen die er op duiden dat dit soort situaties zich vaak voordoen binnen de inburgering. Het is mij uiteraard wel bekend dat in delen van de Nederlandse samenleving verschillen van opvattingen bestaan over gewenste omgangsvormen en tolerantie ten aanzien van homoseksualiteit en homoseksuele uitingen en gedragingen.
Zowel binnen de inburgering in het land van herkomst als tijdens de inburgering in Nederland wordt aandacht besteed aan de onderwerpen homoseksualiteit en vrije partnerkeuze. Het inburgeringsexamen Nederland behandelt de tolerantie in Nederland ten opzichte van seksuele geaardheid, de gewenste omgangsvormen ten opzichte van mensen die openlijk uitkomen voor hun homoseksualiteit. De filmproductie «Groeten uit Nederland», die als aanvullend lesmateriaal in de inburgeringsklassen kan worden gebruikt, bevat een goed voorbeeld waarin een docent het onderwerp homoseksualiteit binnen een inburgeringsklas bespreekbaar maakt. Wederzijds respect is ook een belangrijke norm in onze samenleving en zit verweven in de verschillende thema’s van het inburgeringsexamen. Zo behandelt het thema «Staatsinrichting en Rechtsstaat» grondwettelijke artikelen zoals vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst en gelijke behandeling/discriminatieverbod en de wijze waarop hieraan in het dagelijks handelen invulling aan gegeven kan worden.
Immigranten die het basisexamen inburgering in het buitenland dienen af te leggen, bereiden zich onder andere voor door het bekijken van de film «Naar Nederland». Aansluitend op de inhoud van het examen, bevat de film verschillende fragmenten met betrekking tot de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen, vrije partnerkeuze en de tolerantie in Nederland ten opzichte van onder andere religie en seksuele geaardheid. Met de film wordt beoogd migranten vóór hun komst naar Nederland te informeren over deze thema’s, zodat zij reeds dan al bekend zijn met de gangbare normen en waarden in Nederland.
Daarnaast draagt de rijksoverheid ook bij aan het bespreekbaar maken van homoseksualiteit in etnische kringen door organisaties te ondersteunen die zich daarvoor inzetten.
Hoe beoordeelt u een dergelijk handelen van de inburgeringsdocent?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten of dit handelen voortkomt uit de (geuite) wens van mede-inburgeraars of uit de perceptie van docenten, dat andere (moslim) inburgeraars het mogelijk niet zouden accepteren samen met homosexuele inburgeraars les te krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat het hier, volgens uw informatie, om een uitzondering of om een houding die vaker voorkomt en kunt u de Kamer daarover informeren? Wanneer dit vaker voorkomt, welke stappen gaat u ondernemen om dit soort handelen tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Is het niet zo, dat immigranten zich bij het inburgeringsexamen buitenland moeten informeren over de Nederlandse samenleving door middel van het afleggen van een examen en het zien van een film («Naar Nederland»)? Zo ja, wordt in deze film niet duidelijk gemaakt dat iedereen gelijkwaardig is (man, vrouw, homosexueel, bisexueel, transgender etc.) en we in Nederland een tolerante houding hebben ten opzichte van andersgelovigen, geaardheid enzovoort? Is het dan niet zo dat inburgeraars er zelf voor hebben gekozen om in deze open samenleving in te burgeren met alle consequenties van dien, zoals in dezelfde bus of in dezelfde klas zitten met mensen die niet zo zijn als zij?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met ons eens dat wederzijds respect een belangrijke norm is in onze samenleving en dat dat ook een belangrijk onderdeel van de inburgeringscursus moet zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten op welke manier inburgeringscursussen worden gebruikt ten behoeve van het regeringsbeleid om homosexualiteit binnen islamitische kringen bespreekbaar te maken en de acceptatie daarvan te bevorderen?
Zie antwoord vraag 1.
De dreigende sluiting van Signis locatie Zaandam en de Alexander Roozendaalschool in Purmerend |
|
Manja Smits |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over de dreigende sluiting van De Signis school in Zaandam en de Alexander Roozendaalschool in Purmerend?1 Wat zijn volgens u de oorzaken van de dreigende sluitingen van beide scholen?
Drie jaar geleden is scholengemeenschap Signis in Amsterdam gestart met een nevenvestiging in Zaandam. De nevenvestiging is gestart om thuisnabij onderwijs te verzorgen voor kinderen met ernstige spraaktaalproblemen die boven het Noordzeekanaal wonen. De verwachting van de gemeente en van het bestuur van de school was dat de nevenvestiging zou gaan groeien naar minimaal 75 leerlingen. Dat is niet gebeurd. Prognoses wijzen uit dat ook in de nabije toekomst geen groei is te verwacht. Het bestuur acht het huidige aantal leerlingen (circa 40) te laag om de kwaliteit van het onderwijs te garanderen. Daarnaast voldoet de huidige huisvesting niet. Het plan om de locatie op te nemen in de nieuwbouw van de brede school is door de gemeente afgewezen.
Het bestuur van Signis laat besluitvorming over sluiting van de vestiging in Zaandam afhangen van de uitkomsten van een onderzoek naar mogelijke andere opties voor onderwijs aan leerlingen met ernstige spraaktaalstoornissen boven het Noordzeekanaal. Dit onderzoek is gestart naar aanleiding van informatiebijeenkomsten met ouders over de mogelijke sluiting. In dit kader wordt ook overlegd met andere besturen van cluster 2 scholen, de regionale expertise centra en gemeenten boven het Noordzeekanaal. De resultaten worden in oktober 2010 verwacht. In ieder geval zal sluiting niet voor januari 2011 plaatsvinden.
Ook bij nevenvestiging van de Alexander Roozendaalschool in Purmerend is het verwachte aantal leerlingen (ca 80) niet gerealiseerd. Daarom heeft het bestuur van de school besloten de Alexander Roozendaalschool in Purmerend op termijn te sluiten. Op dit moment wordt er voor de vestiging in Amsterdam nieuwbouw in Zeeburg gerealiseerd. Naar verwachting kan dit gebouw met ingang van 1-8-2011 in gebruik worden genomen. Bij de bouw is rekening gehouden met de overdracht van de leerlingen uit Purmerend. Afgesproken is om de nevenvestiging in Purmerend niet eerder te sluiten dan de opening van de nieuwbouw, zodat er geen leerlingen tussen wal en schip raken. Mochten de leerlingen tegen die tijd overstappen naar de vestiging in Amsterdam, dan moet er in ieder geval voor een deel van de leerlingen bij de gemeente leerlingenvervoer worden aangevraagd.
Hoeveel leerlingen met ernstige spraak-taalstoornissen zouden getroffen worden door sluiting van beide scholen en wat zijn de gevolgen voor deze leerlingen?
Op beide scholen staan circa 40 leerlingen ingeschreven. Indien er geen mogelijkheid wordt gevonden voor een aparte nevenvestiging voor leerlingen met ernstige spraakstoornissen, dan moet voor deze leerlingen een passend aanbod elders worden gevonden, bij voorkeur thuisnabij. Ouders kunnen kiezen tussen verschillende mogelijkheden. Dat kan zijn binnen het regulier onderwijs met leerlinggebonden financiering (in de klas of in een aparte voorziening als die aanwezig is) of op het speciaal onderwijs. Dat kan sowieso bij de vestigingen in Amsterdam en mogelijk boven het Noordzeekanaal, althans als er nog een nevenvesting blijft bestaan.
Wat zijn de extra kosten voor gemeenten voor bijvoorbeeld leerlingenvervoer wanneer één of beide vestigingen zouden moeten sluiten?
Het leerlingenvervoer is gedecentraliseerd en wordt uitgevoerd en bekostigd door gemeenten. De gemeente waar de leerling staat ingeschreven is verantwoordelijk voor het vervoer van leerlingen met een handicap. De wijze waarop het leerlingenvervoer is geregeld kan per gemeente verschillen. Daarnaast is nog niet bekend waar de leerlingen na mogelijke sluiting ingeschreven worden, op andere vestigingen van het speciaal onderwijs of met leerlinggebonden financiering bij het reguliere onderwijs.
Het is derhalve (nog) niet vast te stellen wat de eventuele extra kosten zijn voor de diverse gemeenten waar de leerlingen wonen.
Deelt u de mening dat anderhalf uur heen en anderhalf uur terug een te lange reistijd is voor leerlingen om naar school te gaan, zoals wordt betoogd in een uitzending op webregio.nl?2 Zo ja, hoe verhoudt een sluiting van een school voor leerlingen met ernstige spraaktaalstoornissen waardoor zij verder moeten reizen voor onderwijs zich tot de wens van de regering om leerlingen onderwijs dichter bij huis te laten volgen?3
Ik deel de mening dat drie uur reizen per dag een lange reistijd is voor leerlingen. Daarom wordt op initiatief van het bestuur van de Signis onderzocht of er toch nog mogelijkheden zijn voor een school voor leerlingen met ernstige spraaktaalstoornissen boven het Noordzeekanaal. Ook de gemeenten zijn hierbij betrokken. In het kader van thuisnabij onderwijs kunnen ouders ook er voor kiezen om hun leerling met leerlinggebonden financiering aan te melden bij het regulier onderwijs.
Hebben de scholen met u overlegd over de mogelijke sluitingen? Zo ja, wat is de uitkomst van dit gesprek? Zo nee, bent u van plan dit alsnog te doen?
Er is vooraf geen contact geweest met de scholen. Naar aanleiding van de Kamervragen is er contact opgenomen met de directeuren van beide scholen om de situatie te bespreken. Hun inzet is dat voor alle leerlingen met ernstige spraaktaalstoornissen die boven het Noordzeekanaal wonen een passend aanbod wordt gevonden, bij voorkeur thuisnabij.
Ziet u mogelijkheden u om sluiting van de twee scholen te voorkomen? Zo nee, deelt u de mening dat een mogelijke samenvoeging van de twee scholen ervoor kan zorgen dat er toch nog een school voor leerlingen met ernstige spraak-taalstoornissen blijft ten noorden van het Noordzeekanaal? Bent u bereid met de besturen in gesprek te gaan over deze mogelijkheid?
Het bevoegd gezag van een school is verantwoordelijk voor de sluiting van een nevenvestiging. Er zijn geen wettelijke mogelijkheden voor de minister van OCW om sluiting te voorkomen. Zoals eerder geschreven is er contact geweest met de besturen van beide nevenvestigingen.
Op dit moment wordt op initiatief van het bestuur van Signis onderzocht of er toch een mogelijkheid is voor een school voor leerlingen met ernstige spraaktaalstoornissen ten noorden van het Noordzeekanaal. Samenvoeging van de twee nevenvestigingen zou een optie zijn gezien het totaal aantal leerlingen dat op beide nevenvestigingen onderwijs volgt.
Overigens zal bij de verdere uitwerking van passend onderwijs en het steven naar het behoud van thuisnabij onderwijs door een goede (her)spreiding van het speciaal onderwijs een belangrijk punt van aandacht zijn.
Bezuinigingen op het volwassenenonderwijs |
|
Jack Biskop (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «School voor volwassenen in trek als bezuinigingspost»?1
Ja.
Deelt u de mening dat volwassenenonderwijs bij uitstek geschikt is voor doorstroming naar een hoger onderwijsniveau en dus voor tweedekansonderwijs?
Volwassenenonderwijs is voor een groep leerlingen een manier om een startkwalificatie te behalen of door te kunnen stromen naar een hoger onderwijsniveau. Er zijn echter meerdere mogelijkheden die tot hetzelfde resultaat kunnen leiden, zoals een middelbare beroepsopleiding.
Is het waar dat in veel gemeenten het tweedekansonderwijs op de tweede rang staat? Hoe staan de door veel gemeenten toegepaste bezuinigingen op het volwassenenonderwijs in relatie tot de inzet voor een leven lang leren van dit kabinet, een inzet die immers door ontgroening, vergrijzing en flexibilisering van de arbeidsmarkt vereist is?
Ik ben niet van mening dat bij gemeenten het tweedekansonderwijs op de tweede rang staat of onvoldoende prioriteit krijgt. Gemeenten zijn verplicht het volledige bedrag dat zij binnen het participatiebudget voor educatie ontvangen bij een roc aan educatie te besteden. Het is voor gemeenten dus niet mogelijk om te bezuinigen door minder geld aan educatie te besteden dan dat zij vanuit het participatiebudget voor educatie ontvangen. Gemeenten zijn vrij om, als de noodzaak daartoe is, bovenop het educatiebudget extra geld uit het participatiebudget te gebruiken voor de inkoop van educatie. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk welke participatiemiddelen zij inkopen en wie hun doelgroepen zijn. Hiermee hebben zij de mogelijkheid om in te spelen op regionale ontwikkelingen en die groepen met een passend aanbod binnen het tweedekansonderwijs te bedienen dat bij hen past en hen op weg helpt naar een baan of vervolgonderwijs.
Bent u het eens met de in het artikel naar voren gebrachte mening dat zorgleerlingen (voor wie volwassenenonderwijs een laatste mogelijkheid is om een hoger opleidingsniveau te bereiken) door de bezuinigingen in de kou komen te staan?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Zorgleerlingen in het volwassenenonderwijs komen door de bezuinigingen niet in de kou te staan. De kandidaten in het volwassenenonderwijs zijn samengesteld of uit meerderjarigen die zich rechtstreeks bij de vavo-instellingen gemeld hebben of uit jongeren van 16- of 17- jaar die door een school voor voortgezet onderwijs uitbesteed worden, op basis van het besluit samenwerking VO-BVE. De door een vo-school uitbestede leerlingen blijven op de eigen school ingeschreven staan, waarbij de vo-school verantwoordelijk blijft voor deze leerling. De vo-school ontvangt bekostiging voor deze leerlingen, mogelijk inclusief LWOO en lgf-middelen (leerwegondersteunende en leerlinggebonden middelen) als de leerling daarvoor in aanmerking komt. Bij de uitbesteding naar het volwassenenonderwijs maken de vo-school en de vavo-instelling afspraken over de middelen die de vo-school overdraagt aan het vavo voor de begeleiding en ondersteuning van de betreffende uitbestede vo-leerling. Deze zorgmiddelen kunnen eveneens overgedragen worden aan het vavo.
Hebben gemeenten naar uw mening voldoende budget via het participatiebudget om tweedekansonderwijs en onderwijs ten behoeve van een leven lang leren voldoende te kunnen uitvoeren? Ziet u hier nog een rol weggelegd voor uzelf nu blijkt dat veel gemeenten onvoldoende prioriteit geven aan dit beleid? Is hierover overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de MBO Raad?
Er vindt regelmatig overleg plaats met de VNG en MBO Raad over het participatiebudget, educatie, laaggeletterdheid en de samenwerking tussen gemeenten en roc’s. De VNG en MBO Raad hebben onlangs een handreiking laten schrijven over deze samenwerking op het gebied van educatie (zie verder het antwoord op vraag 3).
Een cluster 3 school in Losser |
|
Margot Kraneveldt (PvdA), Pieter Omtzigt (CDA), Anja Timmer (PvdA), Kathleen Ferrier (CDA) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het initiatief van de Twentse Zorgcentra en de Stichting Edukint in Losser, waardoor sinds februari 2009 een school is gestart voor kinderen die binnen het speciaal onderwijs niet mee kunnen komen vanwege hun lage IQ (35 of lager)?1
Ik heb kennis genomen van de brief die het lid Omtzigt (CDA) heeft ontvangen van De Twentse Zorgcentra.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat ook deze kinderen, die vanwege hun verstandelijke en sociale beperking niet mee kunnen komen op een reguliere cluster 3 school, onderwijs wordt geboden?
Ik ben met u van mening dat ook kinderen met verstandelijke en sociale beperkingen en een IQ lager dan 35 gestimuleerd moeten worden om zich maximaal te ontwikkelen.
Kunt u aangeven wat de reden is dat de school geen onderwijserkenning heeft ontvangen van de gemeente Losser? Is deze onderwijserkenning wel op korte termijn te verwachten?
Op grond van artikel 76a van de Wet op de expertisecentra, kan het bevoegd gezag van een school voor speciaal onderwijs bij het regionaal expertisecentrum (rec) waaronder de school valt, een verzoek indienen voor het inrichten van een nevenvestiging. Het rec neemt het verzoek op in haar plan met betrekking tot vestiging van nevenvestigingen dat ter goedkeuring wordt gestuurd aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het verzoek wordt in bovenbedoeld plan opgenomen als overeenstemming is bereikt met de gemeente waar de nevenvestiging wordt ingericht en met de bevoegde gezagsorganen van de scholen binnen het betreffende rec en in de omringende rec’s behorend tot hetzelfde cluster over het inrichten van de nevenvestiging. Reden dat er overeenstemming met de gemeente moet zijn, is dat de gemeente zorgplichtig wordt voor de huisvesting van de nevenvestiging. Of de gevraagde overeenstemming met de gemeente op korte termijn te verwachten is, is onderdeel van de besluitvorming van de betreffende gemeente.
Kunt u bevestigen dat, sinds de pakketmaatregelen van kracht zijn, er inderdaad geen structurele financiering meer is voor de zorgactiviteiten op deze school, waardoor deze cluster 3 kinderen tussen wal en schip vallen?
Nee. Het is niet bekend of er geen of minder structurele middelen zijn als gevolg van de pakketmaatregel AWBZ 2009 voor de zorgactiviteiten op de school. Extra zorgactiviteiten op school worden ingezet met behulp van (een deel) van de persoonsgebonden budgetten (pgb’s) van de leerlingen. Hoeveel pgb per leerling wordt ingezet op school is een individuele, jaarlijkse afspraak tussen ouders en een school. Landelijk zijn er geen afspraken over en wordt er ook geen administratie van bijgehouden. Hierdoor is er weinig bekend over hoeveel leerlingen, op welke scholen en op welke wijze een pgb of een deel daarvan inzetten op school. De pakketmaatregel AWBZ 2009 heeft geleid tot veranderingen van de indicatiecriteria. Dit betekent niet dat ouders niet meer (een deel) van het pgb van hun kind kunnen laten inzetten op school voor zorgactiviteiten die de mogelijkheden van de school zelf overstijgen. Zie verder ook vraag 5.
Waarom is er niet voor gekozen een uitzondering te maken voor deze groep kinderen waarvoor de combinatie van onderwijs en zorg noodzakelijk is en daarom zwaar worden getroffen door de pakketmaatregelen?
De AWBZ is bedoeld voor onverzekerbare hulp aan mensen met ernstige beperkingen. Dit is ook het uitgangspunt van de pakketmaatregel AWBZ 2009. Mensen met lichte beperkingen verliezen met de pakketmaatregel hun aanspraak op AWBZ-Begeleiding. Toen bij de start van de pakketmaatregel AWBZ 2009 bleek dat deze een ongewenst effect had voor kinderen met ernstige beperkingen en hun mogelijkheid pgb in te zetten op school, is per 1 juli 2009 de maximering van de functie Begeleiding gericht op toezicht met één klasse verhoogd van klasse 2 (3,9 uur/per week) naar klasse 3 (6,9 uur/per week). (Beleidsregels van de Staatssecretaris van VWS d.d. 16 juni 2009, houdende vervanging van de bijlagen 6 en 8 van de beleidsregels indicatiestelling AWBZ).
Naast deze aanpassing voor kinderen met ernstige beperkingen, stelt het ministerie van OCW jaarlijks €10 miljoen beschikbaar voor extra ondersteuning van zorgleerlingen op school. Scholen kunnen hierop een beroep doen voor zorgleerlingen die zonder extra ondersteuning niet aan het onderwijs kunnen deelnemen, maar die als gevolg van de pakketmaatregel AWBZ 2009 geen of onvoldoende AWBZ-Begeleiding krijgen om in de vorm van een pgb nog (een deel) op school te kunnen inzetten. (Regeling subsidie regionale expertisecentra in verband met de pakketmaatregelen AWBZ 2009, Staatscourant 2010, 6640, d.d. 29 april 2010).
De getroffen maatregelen leiden er toe dat het maken van uitzonderingen niet noodzakelijk is.
Is het waar dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) onvoldoende aanknopingspunten heeft om de zorgactiviteiten te dekken?
Voor leerlingen met lichte beperkingen die een beroep doen op AWBZ-Begeleiding kan het inderdaad zo zijn dat het CIZ onvoldoende aanknopingspunten heeft. De pakketmaatregel AWBZ sluit immers mensen met lichte beperkingen uit van een aanspraak op AWBZ-Begeleiding.
Kunt u aangeven wat de precieze gevolgen van de heroverweging binnen passend onderwijs zijn voor deze specifieke groep kinderen met een IQ van 35 of lager?
Doel van passend onderwijs is dat aan elke leerling, ongeacht zijn of haar
beperkingen, een passend onderwijsaanbod wordt gedaan. Met de heroverweging
binnen passend onderwijs is dit doel niet veranderd.
Bent u bereid maatregelen te treffen om de problematiek rondom het combineren van onderwijs en zorg voor deze kinderen op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Het combineren van onderwijs en zorg blijkt in de praktijk lastig te zijn. Per leerling kan de behoefte aan zorg en onderwijs verschillen, wat betekent dat scholen en zorgaanbieders zoeken naar mogelijkheden om per leerling maatwerk te leveren. De beide betrokken ministeries voeren regelmatig overleg om te bezien hoe de bestaande mogelijkheden om zorg en onderwijs te combineren verder geoptimaliseerd kunnen worden. Zoals in het antwoord op vraag 4 en 5 al is aangegeven, zijn in dit kader inmiddels maatregelen getroffen.
Het bericht "Autistische kinderen krijgen maanden geen les door geldgebrek" |
|
Manja Smits |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Autistische kinderen krijgen maanden geen les door geldgebrek»?1
Eén leerling uit de uitzending waarop wordt gedoeld, zit thuis vanwege het feit dat de school een speciale klas heeft gesloten vanwege geldgebrek als gevolg van de AWBZ-pakketmaatregel, echter de andere kinderen uit de uitzending, zitten al langer thuis. In de uitzending wordt gesuggereerd dat ook deze kinderen geen les krijgen door geldgebrek als gevolg van de pakketmaatregel 2009 in de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ). Juist omdat de leerlingen al langer thuiszitten, kan de AWBZ-pakketmaatregel bij deze leerlingen nog geen rol hebben gespeeld. Dat neemt niet weg dat het een zeer onwenselijke situatie is als kinderen thuiszitten. Meestal spelen meerdere oorzaken een rol, zoals ook blijkt uit het onderzoek naar thuiszitters van Ingrado (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 26 695, nr. 66).
Hoeveel kinderen zijn als gevolg van de bezuinigingen op de AWBZ2 extra thuis komen te zitten? Bij hoeveel kinderen is de begeleiding op school zo sterk afgenomen dat er gevolgen zijn voor de onderwijskwaliteit?
Het is niet bekend of en zo ja, hoeveel leerlingen als gevolg van de bezuinigingen AWBZ thuis zijn komen te zitten of dat de begeleiding op school zodanig is afgenomen dat dit gevolgen heeft voor de onderwijskwaliteit. De inzet van het persoonsgebonden budget (pgb) op school is een individuele afspraak tussen ouders en een school. Landelijk zijn er geen afspraken over en wordt er ook geen administratie van bijgehouden. Hierdoor is er weinig bekend over hoeveel leerlingen, op welke scholen en op welke wijze zij een pgb of een deel daarvan inzetten op school. Volgens een onderzoek van het ITS in 2008, zetten ongeveer 6.500 leerlingen een deel van hun pgb in op school, zowel op scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs ((v)so) als op reguliere scholen. De WEC-Raad geeft aan dat tussen de 2.500 en 3.000 leerlingen pgb-uren inzetten in het (v)so.
Het staat het met de verdeling van de tien miljoen euro die vrij is gemaakt ter compensatie van de bezuinigingen op de AWBZ in het onderwijs? Waarom merken scholen nog niets van die maatregel?
Voor de verdeling van de € 10 miljoen is, in overleg met betrokkenen in het veld, een tijdelijke regeling ontworpen. In de brief over passend onderwijs die op 25 januari 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 497, nr. 21) aan de Kamer is gestuurd, bent u over de regeling geïnformeerd en is de hoofdlijn geschetst. De regeling is 29 april 2010 gepubliceerd. Na publicatie kunnen scholen een verzoek indienen om extra ondersteuningsmiddelen.
Wordt de bezuiniging in de toekomst gecompenseerd? Is daar structureel geld voor vrijgemaakt? Zo nee, wat is er dan geregeld voor de scholen?
Het Kabinet stelt jaarlijks € 10 miljoen beschikbaar ter compensatie van de negatieve effecten van de AWBZ-pakketmaatregel, daarmee zijn de compensatiemiddelen voor het onderwijs structureel. Zoals in vraag 3 is aangegeven, is er een tijdelijke regeling ontworpen. Deze regeling wordt geëvalueerd alvorens de compensatiemiddelen structureel worden ingebed.
Is het waar dat de compensatieregeling enkel voor cluster 3 en 4 beschikbaar is? Zo ja, waarom niet voor de clusters 1 en 2?
Nee, de regeling is bedoeld voor alle leerlingen die zijn geïndiceerd door de Commissie voor de Indicatiestelling en die meer ondersteuning en begeleiding nodig hebben dan een school kan bieden en voor wie geen of onvoldoende pgb kan worden ingezet op school. Ook voor cluster 1 en cluster 2 leerlingen kan een school een verzoek indienen voor extra ondersteuningsmiddelen. Er is voor gekozen de uitvoering van de regeling te leggen bij de rec’s cluster 3 en 4 om versnippering van de middelen en onnodige bureaucratie te voorkomen. Uit het bij vraag 2 genoemde ITS-onderzoek bleek namelijk dat vooral leerlingen met een cluster 3 of cluster 4 indicatie een deel van hun pgb inzetten op school.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat alle kinderen die sinds de bezuinigingen op de AWBZ thuis zitten, zo snel mogelijk weer naar school kunnen? Zo ja, bent u bereid ouders die deze problemen ondervinden zich bij u te laten melden, zodat u voor ieder kind een oplossing kunt zoeken? Zo ja, via welk (mail)adres?
Zoals in vraag 3 is aangegeven, is op 29 april 2010 een regeling gepubliceerd op grond waarvan extra ondersteuning in het onderwijs kan worden gerealiseerd. Hiermee kan worden voorkomen dat kinderen thuis komen te zitten als gevolg van de AWBZ-pakketmaatregel.
Voor kinderen die toch thuis zijn komen te zitten, moeten alle inspanningen erop gericht zijn hen zo snel mogelijk weer naar school te begeleiden. Speciaal voor kinderen voor wie het moeilijk is een onderwijsplek te realiseren, zijn er onderwijsconsulenten die kunnen bemiddelen en adviseren. Ouders kunnen hier kosteloos een beroep op doen. Informatie over de onderwijsconsulenten kunnen ouders vinden op www.onderwijsconsulenten.nl, het telefoonnummer is 070-312 28 87.