Het bericht dat de GGD Hart voor Brabant de screening van spraak- en taalontwikkeling van 5-jarigen stop zet |
|
Renske Leijten , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Acht u het wenselijk dat de GGD Hart voor Brabant zijn preventieve taak in de screening van spraak- en taalontwikkeling van 5-jarigen stop zet? Welke gevolgen heeft dit voor de vroegsignalering van taal/spraakontwikkeling in deze regio? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Zoals uit het bericht van GGD Hart voor Brabant naar voren komt stopt GGD Hart voor Brabant niet met de uitoefening van de preventieve taak op het gebied van screening van spraak- en taalontwikkeling, maar richten ze deze taak anders in. In navolging van andere GGD-en is de GGD Hart voor Brabant gestopt met logopedische screening van 5–6 jarigen kinderen. Er is gekozen om te investeren in de vroegsignalering bij jongere kinderen. Door het vroeg opsporen van spraak- en taalstoornissen kan een deel van mogelijke problemen op latere leeftijd worden voorkomen. Daarnaast onderzoekt de jeugdarts in deze regio alle kinderen op 5/6-jarige leeftijd. Hierbij komen alle ontwikkelingsdomeinen aan de orde, inclusief de spraak- en taalontwikkeling en de gehoorscreening.
Acht u het wenselijk dat een jeugdarts/jeugdverpleegkundige de taken van de preventieve logopedist moet overnemen, ondanks het feit dat er nog geen richtlijn voor vroegsignalering van taal/spraakontwikkeling bestaat, waaraan de jeugdarts/jeugdverpleegkundige het eigen handelen kan toetsen, en de implementatie van deze richtlijn pas voorzien is vanaf 2018?2 3
Het is al jaren een taak van de jeugdgezondheidszorg om de spraak- en taalontwikkeling van kinderen te volgen, voorlichting hierover aan te bieden en indien nodig tijdig de juiste hulp in te zetten. Dit is vastgelegd in de Wet publieke gezondheid. Er is veel expertise bij jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen op dit gebied en er zijn handreikingen en methoden om hen hierbij te ondersteunen. Dit jaar is gestart met de ontwikkeling van een richtlijn Spraak- Taalontwikkeling voor de JGZ. De richtlijn wordt ontwikkeld op basis van de meest recente wetenschappelijke inzichten en biedt aanknopingspunten om de preventieve taak van de jeugdgezondheidszorg op het gebied van de spraaktaalontwikkeling verder te verbeteren.
Hoe voorkomt u dat, zonder de inbreng van de preventieve logopedist, er een kenniskloof ontstaat die nadelig is voor de leerlingen in de regio Den Bosch / Tilburg – Brabant Noordoost?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg op basis van de Wet publieke gezondheid en dragen daarmee zorg voor vroege opsporing en preventie van specifieke stoornissen, waaronder spraak- of taalstoornissen. Er is niet wettelijk vastgelegd door welke discipline de taken moeten worden utgevoerd. De Inspectie voor de Gezondheidszorg ziet toe op de kwaliteit van de zorg.
Kunt u toelichten hoe de uitbreiding van het consult voor 2-jarigen er precies uit gaat zien, hoeveel tijd beschikbaar is voor het vaststellen van taal/spraakachterstanden als gevolg van een ontwikkelingsstoornis, en met welke instrumenten de achterstanden vastgesteld gaan worden? Wat is in uw ogen de beste leeftijd voor kinderen om een taalontwikkelingsachterstand vast te stellen? Zou het op 2-jarige leeftijd zo kunnen zijn dat een kind gewoonweg wat langzamer is qua ontwikkeling?
Hoe de taken van de jeugdgezondheidszorg worden uitgevoerd is de verantwoordelijkheid van de JGZ-organisaties in overleg met de desbetreffende gemeente. De Inspectie voor de Gezondheidszorg ziet toe op de kwaliteit ervan.
Wat de beste leeftijd is om een taalontwikkelingsachterstand vast te stellen laat ik over aan de beroepsgroepen. Hun standaarden, handreikingen en richtlijnen zijn gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke inzichten. Niet alle kinderen ontwikkelen zich op dezelfde wijze. De kunst is om de juiste aanpak voor ieder kind en ieder gezin te bepalen. Jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen zijn hierin gespecialiseerd.
Wat is de reden dat u het risico op het niet tijdig herkennen van een taalontwikkelingsstoornis (TOS) vergroot, zeker vanwege de specifieke kennis die nodig is om deze stoornis te herkennen, en het bovendien om een onzichtbare handicap gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg. Dit is vastgelegd in de Wet publieke gezondheid. Jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen monitoren de spraak- en taalontwikkeling van alle kinderen. Zij geven voorlichting aan ouders over de normale taalspraakontwikkeling van kinderen en hoe deze te optimaliseren. Dit gaat samen met vroegsignalering en toeleiding naar de juiste zorg en hulp. Wanneer het vermoeden bestaat dat de taalontwikkeling niet goed verloopt kan het kind worden doorverwezen naar bijvoorbeeld een Audiologisch Centrum. Daar kan worden onderzocht of inderdaad sprake is van een taalontwikkelingsstoornis of een andere stoornis die de vertraagde taalontwikkeling kan verklaren.
Bent u van mening dat alle kansen moeten worden aangegrepen om vroegtijdig een taalontwikkelingsstoornis te herkennen en te behandelen, en dat daarom vroegsignalering en screening op zowel het consultatiebureau als de basisschool van groot belang is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het hier mee eens. Een integraal en continu aanbod van stimulering en vroegsignalering is van groot belang. Daarom is het volgen van de spraak- en taalontwikkeling een onderdeel van het Basispakket JGZ.
In hoeverre zijn jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen in staat de preventieve logopedietaak van de GGD over te nemen, en met welke richtlijnen gaan zij verstoringen in de spraak- en taalontwikkeling signaleren? Kunt u dit toelichten?
De jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen nemen geen taken van de logopedist over. Zoals ik hiervoor al heb aangegeven is het volgen van de spraak- en taalontwikkeling van alle kinderen onderdeel van het Basispakket JGZ. Als daar aanleiding voor is kunnen zij doorverwijzen naar een logopedist of een Audiologisch Centrum.
De vroegsignalering van spraaktaalstoornissen is onderdeel van het Van Wiechenonderzoek, waarmee de ontwikkeling van kinderen door de jeugdgezondheidszorg wordt gevolgd. Jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen worden hierop continu geschoold. De handreiking Uniforme signalering taalachterstanden bij jonge kinderen is in 2013 uitgebracht door het NCJ.
Is het waar dat de aanspraak op vrijgevestigde logopedisten voor het in kaart brengen van mogelijke ontwikkelingsstoornissen in de spraak- en/of taalverwerving haaks staat op het beleid van het publiek organiseren van achterstandssignalering en -bestrijding via voor- en vroegschoolse educatie of het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dit staat niet haaks op elkaar; het één komt niet in plaats van het ander. Daarnaast kan het gaan om twee verschillende groepen kinderen. Binnen het domein van taal- en/of spraakproblemen kan onderscheid gemaakt worden tussen kinderen waarbij er sprake is van een achterstand door te weinig en/of te mager taalaanbod enerzijds en kinderen met een taalontwikkelingsstoornis anderzijds. Om tot een goede en tijdige signalering te komen is samenwerking tussen ouders, de jeugdgezondheidszorg (JGZ), kinderopvang en, waar nodig, deskundigen zoals logopedisten van belang.
Wat is uw reactie op de uitspraak «Logopedisten zouden betrokken moeten worden bij VVE-programma’s en in het voortraject zodat kinderen met een taal- en ontwikkelingsstoornis eruit worden gefilterd» van mevrouw Roest van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie? Op welke wijze gaat u de betrokkenheid van logopedisten bij dergelijke programma’s betrekken?4
Ik ga niet specifiek de betrokkenheid van logopedisten bij vve-programma’s regelen. Binnen het domein van taal- en/of spraakproblemen kan onderscheid gemaakt worden tussen kinderen waarbij er sprake is van een achterstand door te weinig en/of te mager taalaanbod enerzijds en kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) anderzijds. De hulp die deze kinderen geboden zou moeten worden verschilt. Vve kan met name een goede oplossing bieden wanneer er sprake is van een taalachterstand bij een kind door te weinig taalaanbod. Is er echter sprake van een taalontwikkelingsstoornis, dan is vve niet de meest passende route. Hier gaat het om kinderen die gebaat zijn bij vroegtijdige specialistische ondersteuning. Een taal- en ontwikkelingsstoornis zou dan ook zo vroeg mogelijk, het liefst al vóór deelname aan vve, moeten worden gesignaleerd. Het is een gemeentelijke verantwoordelijkheid om de signaleringen van TOS en (taal)achterstanden ter hand te nemen en ervoor te zorgen dat de kinderen de juiste hulp geboden wordt. Bij de signalering spelen zoals reeds aangegeven verschillende partijen een belangrijke rol. Om een goede signalering en doorverwijzing bij taal-/spraakproblematiek verder te bevorderen, wordt een richtlijn Spraak- Taalontwikkeling voor de JGZ ontwikkeld. Deze richtlijn zal een evidence based taalsignaleringsinstrument bevatten en een instrument om de taalomgeving van jonge kinderen gestructureerd in kaart te brengen. De NVLF is als relevante beroepsgroep bij de ontwikkeling van de richtlijn betrokken.
Acht u leerkrachten op de basisschool in staat hetzelfde werk te verrichten als geschoolde logopedisten wanneer het gaat om de screening en vroegsignalering van leerlingen op taal- en ontwikkelingsproblemen? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Het uitgangspunt is dat taal- en spraakproblemen zo vroeg mogelijk worden gesignaleerd, meestal al voordat een kind onderwijs gaat volgen. Bij deze eerste signalering kunnen verschillende partijen een belangrijke rol spelen, zoals de jeugdgezondheidszorg (het consultatiebureau), ouders, huisarts en kinderopvang. In eerdere antwoorden heb ik aangegeven dat ik het niet noodzakelijk acht dat een logopedist alle basisschoolleerlingen screent op logopedische problemen. Het primair (en ook het voortgezet) onderwijs verzorgt goed taalonderwijs, signaleert en leidt waar nodig zorgvuldig toe naar passende onderwijsondersteuning en zorg voor jeugd. Daarbij biedt het onderwijs waar mogelijk de gelegenheid voor de hulp die vanuit de gemeente (jeugdgezondheidszorg) of zorgverzekering kan worden geboden in schooltijd. Bij de instellingen cluster 2 is veel deskundigheid aanwezig waar scholen en samenwerkingsverbanden gebruik van kunnen maken. Tenslotte wordt in de nieuwe richtlijn voor de jeugdgezondheidszorg ook aandacht besteed aan een goede signalering van spraak- en taalproblemen in het onderwijs. Zoals ik hiervoor al aangaf is de NVLF betrokken bij het ontwikkelen van deze richtlijn.
Welke maatregelen gaat u nemen om de GGD Hart voor Brabant en de 27 bijbehorende gemeenten tot de orde te roepen, zodat de preventieve taak in de screening van spraak- en taalontwikkeling van 5-jarigen wordt gecontinueerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zie geen aanleiding om de GGD Hart voor Brabant en de bijbehorende gemeenten tot de orde te roepen. Ik begrijp dat de preventieve taak in de screening van spraak- en taalontwikkeling van 5-jarigen niet is stopgezet door de GGD Hart voor Brabant, maar de taak is anders vormgegeven.
GGD'en en de JGZ worden door gemeenten gefinancierd met geld uit het gemeentefonds. Van bezuinigingen door het kabinet op deze voorzieningen is dus geen sprake.
Is het stopzetten van de preventieve taak in de screening van spraak- en taalontwikkeling van 5-jarigen door de GGD Hart van Brabant ingegeven door de bezuinigingsdrift van dit kabinet? Hoeveel wordt er precies bezuinigd door het kabinet op de gemeentelijke gezondheidsdiensten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid grondig onderzoek te doen naar het aantal leerlingen in het basisonderwijs dat een taal- en ontwikkelingsachterstand (TOS) heeft, hoeveel logopedisten er werkzaam zijn in en nabij basisscholen, het budget dat beschikbaar is binnen het passend onderwijs voor taal- en ontwikkelingsachterstanden en het aantal behandelingen van logopedie in het basisonderwijs welke vergoed zijn door de zorgverzekeraars, dan wel via de gemeente zijn bekostigd, nu blijkt dat u op al deze vragen het antwoord schuldig moet blijven?6
Nee, ik vind het niet zinvol dit te onderzoeken. Van belang is dat deze groep kinderen de juiste ondersteuning krijgt, vanuit zorg en vanuit onderwijs, zoals is toegelicht in de antwoorden op de overige vragen
Kunt u toelichten op welke wijze de vroegsignalering van taal- en spraakproblemen is geborgd in de Wet op de publieke gezondheidszorg en/of de Jeugdwet? Kunt u garanderen dat alle kinderen met een taalontwikkelingsstoornis via deze vroegsignalering gesignaleerd en behandeld worden?
In artikel 5 van de Wet publieke gezondheid is omschreven dat het college van burgemeester en wethouders zorg draagt voor de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg. Het college van burgemeester en wethouders draagt onder meer zorg voor het op systematische wijze volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van jeugdigen en van gezondheidsbevorderende en -bedreigende factoren.
In het Besluit publieke gezondheid staat in artikel 4 wat de werkzaamheden inzake de vroege opsporing en preventie van specifieke stoornissen omvat. Het omvat onder meer het nagaan of bij de jeugdige sprake is van spraak- of taalstoornissen.
Hiermee is geborgd dat de ontwikkeling van alle kinderen kan worden gevolgd en eventuele problemen kunnen worden gesignaleerd. De eventuele behandeling vindt zo nodig plaats op basis van de Zorgverzekeringswet voor zo ver het niet betreft behandeling van taalontwikkelingsstoornissen in verband met dialect of anderstaligheid.
Het weigeren van leerlingen bij een mytylschool vanwege het passend onderwijs |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat een mytylschool uit Haarlem leerlingen weigert vanwege de bureaucratie door het passend onderwijs? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?1
Ik zou het niet alleen niet wenselijk vinden, maar ook in strijd met de wet achten wanneer een speciale school vanwege bureaucratie leerlingen weigert. De school heeft immers de verantwoordelijkheid (zorgplicht) om voor elke leerling die is aangemeld, een passend aanbod te doen. Als een school voor speciaal onderwijs een leerling een passend aanbod kan bieden, hoort daar ook bij dat de school voor deze leerling een toelaatbaarheidsverklaring aanvraagt bij het samenwerkingsverband waar deze leerling vandaan komt. Dit is een wettelijke verplichting. Omdat een school hiermee niet aan deze wettelijke verplichting zou voldoen, heb ik de Inspectie van het Onderwijs (hierna inspectie) gevraagd om contact op te nemen met de school die in het artikel wordt genoemd en te onderzoeken of de school de zorgplicht nakomt. De inspectie heeft kunnen vaststellen dat de school geen leerlingen weigert en de zorgplicht nakomt.
Kunt u toelichten hoe de leerlingen die niet meer naar de betreffende mytylschool kunnen, toch passend onderwijs op een mytylschool kunnen volgen?
De mytylschool moet zich houden aan de zorgplicht, zoals is toegelicht in het antwoord op vraag 1. Ik ga ervan uit dat de school zich blijft houden aan de zorgplicht en dat leerlingen die zijn aangewezen op de mytylschool, daar ook naartoe kunnen. Wanneer de mytylschool niet zelf de gevraagde ondersteuning aan de leerlingen kan bieden, zal de mytylschool een andere school moeten zoeken die de leerlingen wel kan toelaten.
Hoe kan het dat er nog steeds problemen zijn met de enorme bureaucratie in de samenwerkingsverbanden? Ziet u mogelijkheden om een landelijk formulier voor de toelaatbaarheidsverklaring te ontwikkelen voor alle scholen in het speciaal onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Nee, ik acht de ontwikkeling van een landelijke formulier niet wenselijk. Met de invoering van passend onderwijs is juist gekozen om in de wetgeving meer ruimte te bieden voor maatwerk aan leerlingen met minder bureaucratie. Op veel plekken lukt het ook om de ondersteuning van leerlingen met minder bureaucratie te organiseren. De inspectie heeft vastgesteld dat het voorkomen van onnodige bureaucratie speerpunt is van beleid bij veel samenwerkingsverbanden, ook bij het samenwerkingsverband Passend Onderwijs IJmond. Het samenwerkingsverband Passend Onderwijs IJmond slaagt er dan ook steeds beter in de bureaucratie te beperken tot het hoognodige. Dat geldt nog niet voor alle samenwerkingsverbanden in voldoende mate. Daarom heb ik een aantal acties uitgezet om onnodige bureaucratie te verminderen. Zie hiervoor het antwoord op vraag 10.
Wat is uw reactie op het feit dat De Regenboog op veertien verschillende manieren gegevens moet aanleveren bij de samenwerkingsverbanden? Kan dit niet eenvoudiger?
Ik ga ervan uit dat het inderdaad eenvoudiger kan. De wet biedt daar ook de ruimte voor. Het is zo dat een samenwerkingsverband moet beoordelen of een leerling toelaatbaar is tot het (voortgezet) speciaal onderwijs. De wijze waarop zij dat doen kan zonder veel onnodige bureaucratische rompslomp. Er zijn bijvoorbeeld samenwerkingsverbanden die vragen om een met de ouders geëvalueerd ontwikkelingsperspectief waarin het vervolgtraject is beschreven. Ook zijn er samenwerkingsverbanden waar in een gesprek met de ouders, regulier- en speciaal onderwijs wordt gekeken wat de best passende plek is. Zoals ik in het algemeen overleg passend onderwijs op 10 februari heb toegezegd, worden dergelijke goede voorbeelden beschreven en verspreid onder de samenwerkingsverbanden.
Hoe beoordeelt u het feit dat De Regenboog een interne begeleider al drie maanden «kwijt» is aan het invullen van formulieren voor de samenwerkingsverbanden, terwijl zij veel nuttiger werk in de klas zou kunnen verrichten? Acht u deze situatie ook onacceptabel?
Met een vereenvoudiging van de procedure voor de toelaatbaarheidsverklaring tot het (v)so hoeft de intern begeleider minder tijd te steken in het invullen van de benodigde formulieren.
Had u deze enorme bureaucratie bij het invoeren van het passend onderwijs voorzien? Welke maatregelen heeft u genomen om deze problemen het hoofd te bieden?
Het risico op onnodige bureaucratie bij de samenwerkingsverbanden was vooraf onderkend. Daarom zijn al voor de invoering van passend onderwijs maatregelen genomen zoals handreikingen die zijn ontwikkeld om onnodige bureaucratie te voorkomen bij de inrichting van het samenwerkingsverband. Wat ik nu zie is dat in samenwerkingsverbanden waar de samenwerking nieuw is en er weinig onderling vertrouwen is, de neiging ontstaat om zoveel mogelijk vast te leggen in regels. Hierdoor ontstaat onnodige bureaucratie. Nu passend onderwijs anderhalf jaar onderweg is, zie ik dat in verschillende samenwerkingsverbanden de procedures tegen het licht worden gehouden. Ik heb er vertrouwen in dat die samenwerkingsverbanden de ruimte meer zullen gaan benutten. Samen met scholen, samenwerkingsverbanden, de raden en de inspectie worden werkwijzen gemaakt hoe onnodige bureaucratie kan worden voorkomen.
Hoe beoordeelt u de rol van de onderwijsinspectie rond het samenwerkingsverband Zuid-Kennermerland? Acht u het wenselijk dat zij het samenwerkingsverband op de vingers tikt, omdat zij verlangt dat een tweede onafhankelijke deskundige naar de indicatie kijkt? Wordt er op deze manier niet juist weer méér bureaucratie in de hand gewerkt?
De inspectie van het onderwijs heeft het samenwerkingsverband Zuid-Kennemerland er terecht op gewezen dat een tweede deskundige die de toelaatbaarheid tot het (v)so beoordeelt, ontbreekt. Dit is in de wet zo geregeld. Hieruit hoeft niet voort te vloeien dat er meer bureaucratie ontstaat. Het samenwerkingsverband kan ook aan deze wettelijke verplichting voldoen zonder dat hierdoor extra tijd en formulieren worden toegevoegd aan de beoordeling van de toelaatbaarheid tot het (v)so.
Zijn er gegevens bekend over scholen en het aantal samenwerkingsverbanden waarmee zij te maken hebben? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Zo nee, waarom is dit niet bekend en bent u bereid alsnog achter deze gegevens te komen?
Ja, die zijn bekend. Van alle samenwerkingsverbanden worden de toelaatbaarheidsverklaringen die zij afgeven voor het (v)so geregistreerd. In de onderstaande tabel is van de (v)so-scholen aangegeven met hoeveel samenwerkingsverbanden zij te maken hebben bij de aanvraag voor een toelaatbaarheidsverklaring voor het (v)so. Hierbij wordt opgemerkt dat een sovso-school (een school die zowel so als vso aanbiedt) per definitie te maken heeft met twee samenwerkingsverbanden, namelijk een samenwerkingsverband voor po en voor vo. Van de 263 scholen voor (v)so, zijn er 162 sovso-scholen.
Aantal verschillende SWV
Aantal (v)so scholen
1 t/m 5
45
6 t/m 10
116
11 t/m 15
49
16 t/m 20
22
21 of meer
31
Deelt u de mening dat de overgangsfase toch echt ontstegen is en dat de problemen rond de hoge administratieve druk tot het verleden zouden moeten behoren? Zo nee, waarom niet?3
Nee. De invoering van passend onderwijs is nog in volle gang. Samenwerkingsverbanden moeten in dit jaar, voor 1 augustus 2016, de zittende leerlingen in het (v)so met een oude CVI-indicatie opnieuw beoordelen en indien nodig voor hen een toelaatbaarheidsverklaring afgeven voor het (v)so. Hiermee bevindt passend onderwijs zich in de overgangsfase van het oude naar het nieuwe systeem van plaatsing van leerlingen in het (v)so.
Bent u nogmaals bereid de motie Siderius/Voordewind nog een keer goed te bekijken en alsnog met maatregelen te komen om de bureaucratie in het passend onderwijs een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?4
Nee. In de voortgangsrapportage passend onderwijs en in het algemeen overleg op 10 februari jongstleden heb ik een aantal acties aangekondigd om de bureaucratie rond passend onderwijs te verminderen. Prioriteit ligt daarbij bij het verminderen van de bureaucratie rondom de herindicatie van leerlingen die op 1 augustus 2014 ingeschreven stonden op een (v)so school en op basis daarvan tot 1 augustus 2016 op die school mochten blijven. In het algemeen overleg heb ik ook een werkwijze geschetst om deze herindicatie uit te voeren zonder onnodige bureaucratie. Uitgangspunt daarbij is de informatie die op de (v)so school aanwezig is, in combinatie met een ontwikkelingsperspectief dat met de ouders is geëvalueerd. De (v)so scholen heb ik geadviseerd om de samenwerkingsverbanden uit te nodigen voor een gesprek om de dossiers te bespreken. Aan het eind van het gesprek is dan duidelijk wat het perspectief per leerling is. De raden hebben dit voorbeeld uitgewerkt in een handreiking. Van de inspectie hoor ik terug dat deze werkwijze (of varianten daarop) op steeds meer plekken wordt gevolgd. Ook heeft de inspectie de mytylschool in Haarlem en het samenwerkingsverband IJmond gewezen op deze werkwijze.
Wat is er terecht gekomen van uw uitspraken in het programma «De Monitor», waarin u aangaf dat administratietaken door docenten achterwege gelaten konden worden?5
Na mijn oproep in de Monitor is er een loket geopend op www.delerarenagenda.nl.6 Bij dit loket kunnen alle leraren knelpunten over werk- en regeldruk aangeven. Samen met de Inspecteur-Generaal heb ik 7 maart daarover gesproken met 14 leraren. Een uitgebreid verslag van dit gesprek kunt u terug vinden op www.delerarenagenda.nl. In dit gesprek bleek vooral dat leraren veel administratieve handelingen verrichten zonder dat ze weten waarom en wat het effect ervan is op hun onderwijs. Ik vind dat een probleem en wil graag samen met de inspectie met deze leraren in gesprek blijven over oplossingen.
De verplichte ouderbijdrage voor onderwijs aan hoogbegaafden |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u van mening dat onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen (Leonardo-onderwijs) vrij toegankelijk moet zijn, ook voor kinderen van ouders met een laag inkomen? Zo ja, acht u het wenselijk dat er een verplichte eigen bijdrage van € 1.145 tot € 1.200 van ouders wordt gevraagd? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2
Ik ben van mening dat het onderwijs voor hoogbegaafde leerlingen net als voor andere leerlingen vrij toegankelijk en kosteloos moet zijn. De samenwerkingsverbanden passend onderwijs moeten voorzien in een passend aanbod voor elke leerling, ook voor hoogbegaafde leerlingen. Passend onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen wordt in de regel langs drie lijnen ingericht. In de basisondersteuning die elke school in een samenwerkingsverband biedt, moet rekening gehouden worden met de onderwijsbehoefte van hoogbegaafde leerlingen. Voor een grote groep hoogbegaafde leerlingen zijn het aanbieden van extra verrijkingsstof, het compacter aanbieden van de lesstof of het sneller door een methode gaan en/of een klas overslaan effectieve onderwijsaanpassingen. In aanvulling op de basisondersteuning kunnen middelen ingezet worden voor bijvoorbeeld plusklassen of steunpunten hoogbegaafdheid, waar hoogbegaafde leerlingen bijvoorbeeld één dagdeel terecht kunnen voor extra activiteiten. Voor hoogbegaafde leerlingen met een bijkomende problematiek kan extra ondersteuning in voorzieningen voor speciaal of regulier onderwijs nodig zijn.
Hoe verhoudt het moeten betalen van een verplichte bijdrage voor het onderwijs aan hoogbegaafden zich met de doelstellingen van passend onderwijs? Kunt u aangeven of deze manier van werken «passend» is?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het wenselijk dat extra curriculaire programma’s als het Leonardo-onderwijs onbereikbaar zijn voor kinderen van ouders met een laag inkomen? Kunt u toelichten welke maatregelen u neemt om dergelijk onderwijs ook toegankelijk te maken voor kinderen van ouders met een laag inkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Zouden er in uw ogen – in het kader van passend onderwijs – extra curriculaire programma’s voor hoogbegaafden nodig moeten zijn voor een passend onderwijsaanbod? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat er, net als geldt voor de zwakkere leerlingen, binnen het reguliere curriculum voldoende ruimte is om te voorzien in een passend onderwijsaanbod voor hoogbegaafde leerlingen. Er wordt in het kader van het Plan van Aanpak Toptalenten veel aandacht geschonken aan het herkennen van talenten, het bieden van maatwerk en het verrijken van het aanbod. Zoals ik ook in mijn brief van 14 maart over de voortgang van het Plan van Aanpak Toptalenten schreef, wordt er veel gedaan om het leerstofaanbod voor toptalenten uit te breiden. Scholen slagen er steeds beter in om uitdagender onderwijs te bieden. Steeds minder leerlingen vervelen zich en ouders geven aan dat hun kinderen gebaat zijn bij de extra uitdaging die wordt geboden. Het Plan van Aanpak Toptalenten is bedoeld voor alle kinderen en staat los van het inkomen van ouders. Er wordt voor activiteiten in dit kader, waarvoor scholen overigens ook extra middelen krijgen, geen bijdrage gevraagd.
Kunt u toelichten hoe het betalen van een verplichte bijdrage voor onderwijs aan hoogbegaafden past in het door u ontworpen zogenaamde excellentieprogramma nu blijkt dat excellentie blijkbaar alleen is weggelegd voor kinderen van rijke ouders? Hoe gaat u deze tweedeling in het onderwijs een halt toe roepen?
Zie antwoord vraag 4.
Is bekend hoeveel scholen een dergelijk extra curriculair programma aanbieden en welke kosten daaraan verbonden zijn? Kunt u deze informatie aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Dat is mij niet bekend. Op de website van Novilo, dat de begeleiding van de Leonardo scholen heeft overgenomen is een lijst te vinden van ongeveer 100 Leonardo-scholen die zich bij Novilo hebben aangesloten. Zie ook mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
Ziet u mogelijkheden om de extra middelen voor het hoogbegaafdenonderwijs in te zetten om kinderen van ouders met een laag inkomen toegang te verschaffen tot het Leonardo-onderwijs? Zo nee, waarom niet?
De extra middelen die de samenwerkingsverbanden passend onderwijs ontvangen voor het onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen zijn bedoeld om te voorzien in een dekkend aanbod op alle niveaus van passend onderwijs. Zie mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
Bent u bereid om de verplichte bijdrage voor het Leonardo-onderwijs wettelijk onmogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
De toegankelijkheid van hoger onderwijs voor dove 30+ studenten |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van RTL Nieuws inzake Dove student Hugo is te oud voor een gebarentolk: «Ik voel me dubbel benadeeld»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit bericht in algemene zin met betrekking tot de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor een dove student die alleen kan studeren met behulp van een doventolk en waarbij deze voorziening niet voorhanden is voor dove studenten ouder dan 30 jaar?
Het Ministerie van OCW hanteert in algemene zin een leeftijdsgrens van 30 jaar voor het verstrekken van een tolk in het onderwijs. Vanaf de leeftijdsgrens van 30 jaar komt de verantwoordelijkheid voor onderwijs bij de persoon te liggen en niet meer bij het Ministerie van OCW. Het stelsel van studiefinanciering is immers een stelsel dat jonge mensen in staat moet stellen een initiële opleiding te voltooien. Boven de 30 jaar is er sprake van een individuele verantwoordelijkheid.
Gaat iemand daarna op eigen kosten studeren, dan bestaat vanaf studiejaar 2017/2018 de mogelijkheid om tot 55 jaar geld te lenen voor een studie. Het gaat hier echter enkel om een krediet voor het betalen van het collegegeld of lesgeld en dus niet om kosten voor bijvoorbeeld levensonderhoud, een tolk of aangepast vervoer.
Mensen ouder dan 30 jaar kunnen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een doventolk om een opleiding te kunnen volgen.
Zo kan in het kader van het bevorderen van de re-integratiekansen in het arbeidsproces het UWV een tolk vergoeden. Hieraan zijn voorwaarden verbonden, zoals het hebben van toestemming van het UWV om de opleiding met behoud van een uitkering te mogen volgen. Ook de gemeente kan in het kader van de Participatiewet een tolk vergoeden. Daarbij kan het ook gaan om een tolk ten behoeve van een opleiding die iemand volgt in het kader van zijn werk.
Deelt u de mening dat hier mogelijk sprake is van ongelijke situaties waarbij dove studenten van boven de 30 jaar tegen een forse extra drempel aanlopen doordat de financiering van een doventolk dan eindigt?
Tot de leeftijd van 30 jaar waarborgt de overheid dat personen toegang hebben tot het onderwijs. Vanaf de leeftijd van 30 jaar vervallen, zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, zowel voor personen met een beperking als voor personen zonder beperking, de meeste voorzieningen die de overheid biedt om te kunnen studeren. Studeren is dan de eigen individuele verantwoordelijkheid. Er is dan ook geen sprake van ongelijke situaties.
Hoe verhoudt een dergelijke situatie zich tot het VN-verdrag inzake rechten van mensen met een beperking, waarin een gelijke toegang tot onderwijs beschreven wordt?
Zie het antwoord op vraag 3. Het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een beperking wordt op dit moment in Nederland geratificeerd. De Goedkeurings- en Uitvoeringswet is op 12 april 2016 behandeld in de Eerste Kamer.
Welke mogelijkheden ziet u en tot welke oplossingen bent u bereid om 30+ studenten met een beperking een gelijke kans op onderwijs te bieden als andere studenten?
Voor wat betreft de mogelijkheden om boven de 30 jaar te studeren, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Het inzetten van de subsidieregeling praktijkleren voor de meest kwetsbare leerlingen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Is het waar dat de subsidieregeling praktijkleren niet beschikbaar is voor leerlingen in het voorgezet speciaal onderwijs (vso) of praktijkonderwijs (pro)? Kunt u toelichten waarom hiervoor is gekozen?1 2
Dat is waar. De subsidieregeling praktijkleren is beschikbaar voor een aantal doelgroepen waarover uitvoerig met de Tweede Kamer is gesproken. De regeling is in de plaats gekomen van de wet vermindering afdracht onderwijs (wva) waarin vso en pro niet waren opgenomen. Door de motie Van Meenen3 zijn de leerwerktrajecten van het vmbo toegevoegd aan de groepen die gebruik kunnen maken van de regeling.
Deelt u de mening dat de subsidieregeling – die volgens de website uitdrukkelijk bedoeld is voor kwetsbare groepen binnen de arbeidsmarkt – ook juist beschikbaar zou moeten zijn voor de begeleiding van leerlingen in het vso of praktijkonderwijs met zicht op uitstroom naar werk door werkgevers, zoals voor de leerlingen in het Boris-traject? Waarom wel/niet?3
Ik kan mij voorstellen dat er meer leerlingen in een kwetsbare positie zijn die er baat bij hebben als hun stageverleners extra ondersteuning ontvangen. Ik ben daarom bereid te onderzoeken of het wenselijk is de regeling uit te breiden naar andere groepen. Ik denk daarbij aan leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) en praktijkonderwijs (pro), maar ook aan leerlingen die een entreeopleiding volgen in het vmbo.
Schat u de kans op (regulier) werk voor een leerling uit het vso of praktijkonderwijs hoger in wanneer meer werkgevers bereid zijn hen op te leiden via een tegemoetkoming voor werkgevers van de begeleiding van de leerling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord bij 5.
Verwacht u dat de begeleiding van leerlingen beter wordt wanneer daar een tegemoetkoming in de kosten tegenover staat? Verwacht u dan ook een groter aantal leerwerkbedrijven, zodat deze leerlingen een passende plek kunnen krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord bij 5.
Wat zal volgens u het effect op de succesvolle uitstroom van deze leerlingen naar (regulier) werk zijn van het beschikbaar stellen van de subsidieregeling voor deze kwetsbare doelgroep leerlingen ten opzichte van de huidige situatie?4
Werkgevers hebben in toenemende mate oog voor hun maatschappelijke taak. Zeker bij de doelgroepen van vso en pro, is de bereidheid om een dergelijke jongere te begeleiden belangrijker dan een financiële tegemoetkoming. Mogelijk helpt het sommige bedrijven wel over een drempel om een stagiair uit het vso of pro aan te nemen. Dat draagt bij aan een betere voorbereiding van meer leerlingen, waardoor de kans op succesvolle uitstroom naar werk toeneemt.
Had een waardevol leerwerkbedrijf als Werkartaal wel kunnen blijven voortbestaan, wanneer het in aanmerking zou komen voor de subsidieregeling praktijkleren voor de leerlingen uit het vso of praktijkonderwijs? Welke mogelijkheden ziet u voor vergelijkbare leerwerkbedrijven?5
Ik kan geen antwoord geven op de vraag of Werkartaal had blijven voortbestaan wanneer het in aanmerking zou komen voor de subsidieregeling praktijkleren voor de leerlingen uit het vso of pro, omdat ik niet precies weet waarom de stichting Werkartaal met haar activiteiten is gestopt. Zoals ik bij vraag 2 heb aangegeven ben ik bereid te onderzoeken of het wenselijk is de regeling uit te breiden naar andere groepen zoals vso, pro en de entreeopleidingen in het vmbo.
Bent u bereid de subsidieregeling praktijkleren in te zetten voor deze kwetsbare groepen leerlingen, zodat zij maximaal uitzicht hebben op werk? Wat zijn uw overwegingen om dit wel of niet te doen?
Zie antwoord bij 2.
Kunt u uitleggen waarom leerlingen van het praktijkonderwijs niet automatisch in het doelgroepenregister worden opgenomen?
Leerlingen van het pro worden niet automatisch in het doelgroepregister van de banenafspraak opgenomen omdat uit gegevens blijkt dat pro-leerlingen in het algemeen duidelijk meer arbeidskansen hebben dan leerlingen van het vso. Dit volgt onder meer uit het Onderwijsverslag 2012–2013 en het Onderwijsverslag 2013–2014 van de Inspectie van het Onderwijs. Ook blijkt uit onderzoek van UWV onder 5.500 dossiers dat bijna een kwart van de leerlingen vanuit het pro het wettelijk minimumloon kan verdienen. Hierover heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Tweede Kamer op 27 november 2015 geïnformeerd.7
Leerlingen uit het pro kunnen zich wel rechtstreeks melden bij het UWV voor een aanvraag doelgroepbeoordeling banenafspraak. Pro-leerlingen worden opgenomen in het doelgroepregister, als zij een positieve beoordeling van UWV krijgen. Scholen kunnen jongeren over deze mogelijkheid adviseren. Ook betrekt UWV informatie van de school bij de beoordeling van de jongeren.
Tegenstrijdige berichten over de ‘Class for the gifted’ van het Aloysius College |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Is het bericht van het Aloysius College waar waarin de school stelt dat er geen andere school bereid gevonden is om de «Class for the Gifted» voor basisschoolleerlingen uit groep 7 & 8 over te nemen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw antwoorden op eerdere vragen waarin wordt gesteld dat «het Zandvliet heeft aangegeven dat ze ook een programma voor getalenteerde leerlingen uit groep 7 en 8 van het basisonderwijs zullen aanbieden»?1 2
Zoals in het plan van aanpak van het bestuur van het Aloysius College reeds is gemeld, zal het huidige programma van de «Class for the Gifted» bij sluiting van de school niet kunnen worden gecontinueerd. Wel was duidelijk dat het Zandvliet College, bij voldoende aanmelding van de hoogbegaafde leerlingen afgelopen november, ook de intentie had om een programma voor hoogbegaafde leerlingen uit groep 7 en 8 basisonderwijs te gaan aanbieden per schooljaar 2016–2017. Het is u bekend dat de aanmelding van hoogbegaafde leerlingen vanuit het Aloysius College naar het Zandvliet College niet die omvang heeft gehad die was verwacht. Daarmee was ook de intentie voor een aanbod voor het basisonderwijs in eerste instantie niet meer in beeld. Pas onlangs heeft de school besloten om alsnog een soortgelijk programma aan te bieden. Dit aanbod, waarover ik uw Kamer begin december heb geïnformeerd, zal starten in april 2016 met een klas van hoogbegaafde leerlingen uit de groepen 7 en 8 van enkele basisscholen in de Haagse regio. Het gaat hierbij uitdrukkelijk om een eigen aanbod van het Zandvliet College en niet om een voortzetting van de «Class for the Gifted» zoals dat op het Aloysius College vormgegeven werd.
Ik betreur de onduidelijkheid die is ontstaan over het al dan niet aanwezig blijven van een programma voor hoogbegaafden in klas 7 en 8 basisonderwijs. Bestuur en directie van het Aloysius College hebben al hun energie besteed aan het vormgeven van een goed onderwijsprogramma voor de eindexamenkandidaten. Daarmee was er weinig ruimte om ook nog het programma «Class for the Gifted» vorm te geven. Niet op de hoogte zijnde van het pas onlangs bekend geworden initiatief van het Zandvliet College, heeft de rector van het Aloysius College de ouders geïnformeerd over de beëindiging van het programma en het ontbreken van een alternatief aanbod. Ik begrijp dat hiermee verwarrende informatie is ontstaan. Dat wordt door alle partijen betreurd.
Er is in de hierboven geschetste situatie een lacune ontstaan tussen het aanbod van het Aloysius College en het aanbod van het Zandvliet College. Daarom heb ik hierover contact gezocht met de interim-bestuurder van het Aloysius College. Hij onderkent dat er op deze wijze geen sprake is van een soepele overgang van het aanbod van het Aloysius College en het aanbod van het Zandvliet College. Daarom heeft hij mij toegezegd alles in het werk te stellen om vanaf januari 2016 weer een aanbod te hebben voor de hoogbegaafde leerlingen van groep 7 en 8 basisonderwijs. Hij heeft hier inmiddels een brief over gestuurd naar de ouders.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze vorm van extra onderwijs aan getalenteerde kinderen uit groep 7 & 8 van de basisschool in stand te houden?
Zie antwoord op vraag 1.
Thuisonderwijs |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
|
|
Bent u bekend met de brief inzake thuisonderwijs van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam aan de gemeenteraad?1
Wat is uw reactie op de nieuwe beleidslijn van de gemeente Rotterdam om ouders die geen informatie verschaffen over de uitwerking van het recht op onderwijs, zelfs indien zij voldoen aan de vereisten voor vrijstelling op grond van de Leerplichtwet, aan te melden bij de Raad voor de Kinderbescherming voor onderzoek inzake kinderbeschermingsmaatregelen? Hoe verhoudt dit beleid zich tot uw uitspraak dat gemeenten op generlei wijze dwang mogen uitoefenen, alsmede tot het wetenschappelijk onderzoek van het Openbaar Ministerie?2
Wat is uw reactie op het feit dat de gemeente het ontbreken van een toelichting van het recht op onderwijs door ouders categorisch als grond voor het inschakelen van de kinderbescherming beschouwt, terwijl de wetgever hiertoe geen reden heeft gezien en ouders bewust vrijheid heeft gelaten? Bent u bereid de gemeente erop te wijzen dat het niet aan haar is de juridische kaders inzake leerplicht, recht op onderwijs en kinderbescherming te bepalen, mede in het licht van het feit dat nationale overheden hierbij volgens internationale jurisprudentie een ruime mate van beleidsvrijheid hebben?
In hoeverre is het acceptabel dat de gemeente het ontbreken van informatie over het recht op onderwijs per definitie als grond voor het aanvragen van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming ziet, zonder dat er concrete signalen zijn dat in de praktijk daadwerkelijk een bedreigende situatie voor de kinderen bestaat? Acht u dit in overeenstemming met de eisen van zorgvuldigheid die bij een ingrijpend verzoek om onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming geboden zijn?
In hoeverre zijn de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid van ouders geborgd wanneer gemeenten op beleidsmatig niveau gaan bepalen wanneer informatievoorziening over en uitwerking van het recht op onderwijs met het oog op de verantwoordelijkheid voor kinderbescherming toereikend zijn? Kan een wettelijke regeling uitblijven wanneer de stellingname van de gemeente Rotterdam wordt gevolgd?
Problemen met de bekostiging van het voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen ouder dan 18 jaar |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat zeer moeilijk lerende leerlingen (ZMLK) vanaf hun achttiende jaar thuis komen te zitten, terwijl zij volgens de Wet op de expertisecentra (WEC) recht hebben op onderwijs in ieder geval tot en met het schooljaar waarin zij 20 jaar oud worden? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In de Wet op de expertisecentra, artikel 39, vierde lid, is geregeld dat leerlingen uiterlijk tot hun twintigste levensjaar ingeschreven kunnen blijven op het voortgezet speciaal onderwijs (vso). In sommige gevallen kan verblijf na het twintigste jaar aangewezen zijn, ter voltooiing van de opleiding of vanwege verhoging van de arbeidsgeschiktheid. Dan kan aan de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) ontheffing worden gevraagd. Het uitgangspunt is dat per leerling de afweging wordt gemaakt wat het beste is: langer verblijf in het onderwijs of een vervolgbestemming buiten het onderwijs. Dit kan er dan ook toe leiden dat leerlingen op hun achttiende jaar het vso verlaten. De afweging is gebaseerd op het ontwikkelingsperspectief van de leerling en gebeurt in overleg met de ouders.
Is het waar dat bekostiging van 18 + leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs slechts kan worden voortgezet als er goed onderbouwd kan worden dat er sprake is van leeropbrengsten? Kunt u dit toelichten?2
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 kunnen leerlingen ook na hun achttiende op het vso blijven. Of dat wenselijk is, moet in overleg met de ouders en op basis van het ontwikkelingsperspectief van de leerling worden beoordeeld. Voor iedere leerling die rechtmatig staat ingeschreven op het vso ontvangt de school bekostiging, ook voor leerlingen ouder dan achttien jaar. Er wordt geen korting toegepast voor deze groep leerlingen.
Wat is uw oordeel over scholen voor speciaal onderwijs die stoppen met het bieden van passend onderwijs aan leerlingen boven de 18 jaar – op uitzonderlijke situaties na – vanwege het gebrek aan middelen door de invoering van het zogenaamde passend onderwijs?3
Vso-scholen ontvangen bekostiging voor iedere leerling die ingeschreven staat, ongeacht de leeftijd. Een afweging op financiële gronden vanuit het vso om niet te zorgen voor passend onderwijs voor leerlingen boven de achttien jaar kan dan ook niet aan de orde zijn.
Is het een juiste uitvoering van de wet als scholen voor speciaal onderwijs een plan ontwikkelen om leerlingen vanaf 18 jaar te begeleiden in een andere vorm – zoals een werkschool/kweekvijver voor arbeidstoeleiding – wat bekostigd zou moeten worden vanuit de dagbesteding en uitgevoerd zou moeten worden door een «aftakking» van de school in samenwerking met een zorgaanbieder? Betekent dit dat gemeenten in het kader van de dagbesteding het onderwijs van leerlingen van 18 t/m 20 jaar in het voortgezet speciaal onderwijs moeten gaan betalen in plaats van het ministerie/samenwerkingsverbanden/scholen voor speciaal onderwijs? Kunt u deze bijzondere constructie nader toelichten?
In de beschreven constructies moet het duidelijk zijn of het gaat om onderwijs of om een (arbeidsmatige) dagbesteding. Indien er sprake is van onderwijs ontvangt de instelling hiervoor onderwijsbekostiging. Hier valt een stage ook onder. Indien er sprake is van (arbeidsmatige) dagbesteding draagt de gemeente zorg voor de financiering. Voor deze groep jongeren hebben scholen en gemeenten een gemeenschappelijk belang bij een goede overgang van het onderwijs naar een vervolgbestemming, zoals de arbeidsmarkt. Vanuit dat gemeenschappelijk belang is het logisch dat scholen en gemeenten samenwerken en afspraken maken om dit goed te organiseren. Dit kan doordat gemeenten extra in dit overgangstraject investeren, bijvoorbeeld door de inzet van jobcoaches bij stages.
Bent u zich ervan bewust dat zeer moeilijk lerende leerlingen een langer leertraject nodig hebben en daardoor ook na hun 18e jaar nog onderwijs nodig hebben om het gewenste uitstroomprofiel te behalen? Acht u het voor alle leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs haalbaar om voor hun achttiende jaar school af te maken? Kunt u dit toelichten?
Het is belangrijk dat jongeren goed worden voorbereid op de volgende stap na het vso. Per leerling moet, in lijn met het ontwikkelingsperspectief, gekeken worden naar het moment waarop de leerling doorstroomt naar dagbesteding, toetreedt tot de arbeidsmarkt of, in uitzonderlijke gevallen het vervolgonderwijs betreedt. Het moment waarop die vervolgstap mogelijk is, verschilt per kind. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Bent u van mening dat de middelen die scholen voor voortgezet speciaal onderwijs krijgen voldoende zijn om onderwijs te kunnen blijven bieden aan leerlingen boven de 18 jaar? Kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoeveel signalen heeft u ontvangen van scholen voor speciaal onderwijs dat zij leerlingen boven de 18 jaar niet meer standaard onderwijs aanbieden? Kunt u een overzicht van deze scholen met de Kamer delen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen en de Kamer hier uiterlijk in het voorjaar 2016 over te informeren?
Concrete signalen over scholen heb ik niet ontvangen. Een dergelijk overzicht kan ik dan ook niet leveren. Wel heb ik van het Landelijk expertise centrum speciaal onderwijs (Lecso) begrepen dat in sommige regio’s er samenwerkingsverbanden zijn die de regel hebben om toelaatbaarheidsverklaringen te laten aflopen op een vaste leeftijd. Dit kan mijns inziens niet betekenen dat al die leerlingen uitstromen. De overweging of en wanneer een leerling toe is aan de volgende stap kan namelijk niet gebonden zijn aan één bepaalde leeftijd. Wel kan het moment gebruikt worden om met elkaar te kijken hoe het vervolg er uit moet zien. Er moet dan altijd gekeken worden naar de behoefte van het individuele kind. Dit kan er bijvoorbeeld ook toe leiden dat voor leerlingen opnieuw een toelaatbaarheidsverklaring wordt afgegeven. Indien scholen onterecht leerlingen na achttien jaar verwijderen en daardoor zich aan hun zorgplicht onttrekken kan de inspectie daar tegen optreden. Een specifiek onderzoek lijkt mij niet nodig: het loopt namelijk al mee in het toezichtskader van de inspectie.
Heeft u al invulling gegeven aan de motie Ypma c.s. over de garantie van onderwijs aan ernstig meervoudig beperkte leerlingen tot het 20ste levensjaar? Deelt u de mening dat een dergelijke garantie-op basis van de WEC – ook voor andere leerlingen in het speciaal onderwijs zou moeten gelden? Waarom wel/niet?4
In de motie Ypma c.s. wordt de regering gevraagd te garanderen dat ernstig meervoudig beperkte leerlingen tot hun twintigste jaar naar het vso kunnen. De Wet op de expertisecentra biedt die mogelijkheid nu al. De daadwerkelijke overstap naar een vervolgbestemming is afhankelijk van de ontwikkeling van een leerling en kan dus ook achttien jaar zijn.
Bent u bereid voor het voortgezet speciaal onderwijs extra bekostiging beschikbaar te stellen voor leerlingen boven de 18 jaar die vanwege hun beperking nog extra onderwijs nodig hebben, zoals u dat ook gedaan heeft voor ernstig meervoudige beperkte leerlingen die extra zorg nodig hebben?5
Zie het antwoord op vraag 3.
Welke andere stappen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat leerlingen op het voortgezet speciaal onderwijs ook daadwerkelijk gebruik kunnen maken van het recht om naar school te gaan tot en met het schooljaar waarin ze 20 worden? Bent u bereid om deze jongeren een zo groot mogelijke kans te geven op persoonlijke ontwikkeling?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is het uitgangspunt dat per jongere wordt bekeken wat passend is: langer verblijf in het onderwijs of een vervolgbestemming daarbuiten. Dat gebeurt op basis van het ontwikkelingsperspectief, in samenspraak met de ouders en is gericht op het vergroten van de persoonlijke ontwikkeling van de jongere.
Kunt u de Kamer een overzicht geven van het aantal leerlingen van 18 jaar en ouder in het voortgezet speciaal onderwijs uitgesplitst voor de jaren 2010 tot en met 2015?
1-10-2010
1-10-2011
1-10-2012
1-10-2013
1-10-2014
Totaal 18 jaar en ouder
4.353
4.371
4.216
4.255
4.126
De cijfers voor 2015 zijn nog niet beschikbaar.
Een samenwerkingsverband dat weigert passende expertise op school in te zetten en ouders de benodigde expertise zelf laat betalen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat het samenwerkingsverband Stichting Passend Primair Onderwijs Haaglanden (SPPOH) ouders zelf een externe remedial teacher of externe begeleider op een reguliere basisschool laat betalen, omdat de benodigde expertise en begeleiding alleen uit de zittende formatie bij SPPOH of bij aangesloten diensten mag worden ingehuurd? Is dit in uw ogen een juiste vorm van passend onderwijs?1
Scholen en samenwerkingsverbanden hebben de verantwoordelijkheid om voor alle kinderen een passende plek te bieden. Samenwerkingsverbanden krijgen voldoende middelen om de extra ondersteuning vorm te geven. Ik vind het dan ook niet wenselijk als ouders zelf de onderwijsbegeleiding moeten betalen. Er zijn mij geen situaties bekend waarin scholen en samenwerkingsverbanden ouders daartoe verplichten. Als dat wel gebeurt, zal de inspectie die scholen en samenwerkingsverbanden daarop aanspreken en verzoeken dat terug te draaien.
Naar aanleiding van deze Kamervragen is er ambtelijk vanuit mijn ministerie contact geweest met de moeder van het kind dat in de vragen centraal staat, met de eerder betrokken onderwijsconsulent en met het samenwerkingsverband. Hoewel ik gezien de privacy niet tot in detail kan ingaan op de situatie, kan ik u het volgende melden. Het samenwerkingsverband heeft ervoor gekozen om arrangementen in eerste instantie te laten uitvoeren door personeel van de aangesloten scholen voor speciaal (basis)onderwijs (s(b)o). Op deze manier kan de beschikbare expertise worden geborgd en worden uitgebouwd. Daarnaast heeft het samenwerkingsverband aangegeven dat er mogelijkheden zijn om andere afspraken te maken indien het gaat om voortzetting van een oude situatie of wanneer specifieke deskundigheid nodig is (zogenoemde «ontspanningsclausule»).
De moeder heeft aangegeven dat zij teleurgesteld is in de handelingswijze van het samenwerkingsverband en lange doorlooptijden. Zij heeft er daarom voor gekozen de aanvraag voor extra ondersteuning in te trekken. Met de moeder is besproken dat de procedure voor het aanvragen van een arrangement is verkort en dat het samenwerkingsverband heeft aangegeven dat er ruimte is om externe deskundigheid in te zetten.
In reactie op de lange doorlooptijden voor het aanvragen van een arrangement, heeft het samenwerkingsverband aangeven dat zij in de overgang zaten naar een nieuw systeem. De doorlooptijden zijn met het nieuwe systeem inmiddels verkort. De inspectie neemt de bureaucratie, waaronder ook doorlooptijden mee in het toezicht op de samenwerkingsverbanden. Samenwerkingsverbanden die veel (onnodige) bureaucratie organiseren, worden daarop aangesproken.
Acht u het wenselijk dat een leerling met individuele onderwijsbegeleiding gericht op epilepsie – aan wie voorheen een leerlinggebonden financiering alsmede een zorgarrangement in het kader van passend onderwijs is toegekend – deze begeleiding niet bekostigd krijgt door het samenwerkingsverband, omdat de begeleider vanuit een externe organisatie komt? Is dit in uw ogen een juiste uitvoering van passend onderwijs?
Het uitgangspunt van passend onderwijs is een passende onderwijsplek voor alle leerlingen. De wijze waarop de ondersteuning en begeleiding wordt vormgegeven, is aan de scholen en samenwerkingsverbanden. Ook over de mogelijkheden om externe expertise in te zetten en de voorwaarden daarvoor kunnen binnen het samenwerkingsverband afspraken worden gemaakt. Kern is dat er een dekkend aanbod moet zijn om voor alle leerlingen een passende plek te bieden. Indien ouders het niet eens zijn met het aanbod van de school en het samenwerkingsverband, dan kunnen zij een beroep doen op de onderwijsconsulenten of, als dat niet tot een oplossing leidt, een oordeel vragen aan de landelijke geschillencommissie passend onderwijs.
Is het in het belang van de leerling dat een vertrouwde externe begeleider haar specialistische begeleiding van een leerling moet staken, ondanks dat er veel positieve resultaten zijn geboekt in de cognitieve ontwikkeling, de leerontwikkeling en op de sociaal emotionele ontwikkeling? Is de onrust die bij de leerling en het gezin zijn ontstaan na de weigering van het SSPOH om deze externe begeleider te bekostigen wenselijk? Welke maatregelen gaat u nemen om dergelijke onrust weg te nemen en de leerontwikkeling niet te doorkruisen?
Het is aan de school om in overleg met de ouders en het samenwerkingsverband een (inhoudelijk) oordeel te geven over de begeleiding die deze leerling nodig heeft en wie die begeleiding zou kunnen bieden. De school en de ouders moeten hier samen afspraken over maken. Zoals in het antwoord op vraag is aangegeven, kunnen zij, als zij er met de school en het samenwerkingsverband niet uitkomen, een onderwijsconsulent inschakelen.
Acht u het wenselijk dat ouders zelf moeten betalen om het juiste passend onderwijs voor een leerling te organiseren? Hoe voorkomt u dat er een tweedeling ontstaat in het onderwijs tussen leerlingen met een beperking waarvan ouders voldoende geld hebben om zelf de juiste begeleiding en ondersteuning in te huren en van leerlingen met een beperking van ouders die hiertoe niet voldoende financiële middelen hebben? Kunt u dit toelichten?
Zoals in antwoord op vraag 1 aangegeven, vind ik het niet wenselijk als ouders moeten betalen voor onderwijsbegeleiding op school. De samenwerkingsverbanden krijgen voldoende middelen om voor alle leerlingen een passend aanbod te doen. Er zijn mij geen situaties bekend waar ouders moeten betalen voor onderwijsondersteuning op school. Als dat wel gebeurt, zal de inspectie die samenwerkingsverbanden daarop aanspreken en verzoeken dat terug te draaien. Uitzondering hierop vormen de situaties waarin sprake is van een onderwijszorgarrangement. In die situaties kan aan ouders worden gevraagd om vanuit een persoonsgebonden budget zorg op school in te zetten.
Welk effect hebben dergelijke beslissingen van samenwerkingsverbanden op het vertrouwen van ouders en leerlingen in het zogenaamde passend onderwijs? Acht u het wenselijk dat ouders teleurgesteld afzien van een zorgarrangement via het samenwerkingsverband, omdat het samenwerkingsverband er een logge en bureaucratische werkwijze op na houdt? Kunt u dit toelichten?
Lange doorlooptijden voor het verkrijgen van extra onderwijsondersteuning vind ik onwenselijk. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, neemt de inspectie de bureaucratie binnen samenwerkingsverbanden mee in het toezicht en worden samenwerkingsverbanden met veel (onnodige) bureaucratie daarop aangesproken.
Hoeveel leerlingen in Nederland hebben een zorgarrangement in het kader van passend onderwijs toegekend gekregen, maar kunnen deze toekenning niet verzilveren, omdat het samenwerkingsverband of het schoolbestuur de juiste ondersteuning en begeleiding niet wil bekostigen dan wel wil organiseren? Kunt u een overzicht per samenwerkingsverband aan de Kamer doen toekomen? Hoeveel financiële middelen worden door samenwerkingsverbanden bespaard, omdat ouders en leerlingen het zorgarrangement niet kunnen verzilveren?
Zoals eerder gemeld, hebben alle kinderen recht op een passende plek in het onderwijs. Met passend onderwijs is er meer ruimte gekomen om ervoor te zorgen dat kinderen met maatwerk en flexibele inzet van middelen een passende plek binnen het onderwijs kunnen krijgen. Het is mij niet bekend dat er arrangementen zijn toegekend die niet verzilverd kunnen worden. Mocht deze situatie zich onverhoopt toch voordoen, dan kunnen de ouders daarvan melding doen bij de inspectie. De inspectie spreekt scholen die de zorgplicht niet naleven aan en kunnen, indien nodig sancties opleggen. Indien het erom gaat dat school en ouders, ook met inzet van het samenwerkingsverband niet tot een passend aanbod komen, dan kan een beroep worden gedaan op de onderwijsconsulenten.
Kunt u toelichten hoe de controle verloopt op de uitgave van middelen voor ondersteuning en begeleiding door scholen? Is er controle vanuit het samenwerkingsverband dat de middelen daadwerkelijk worden gebruikt waarvoor deze bedoeld zijn?
Het samenwerkingsverband verantwoordt de inzet van de middelen jaarlijks via een jaarverslag en jaarrekening. De middelen die aan de scholen worden toegekend voor bijvoorbeeld de uitvoering van de basisondersteuning en van arrangementen, worden verantwoord in het jaarverslag van het schoolbestuur. Daarnaast maken de samenwerkingsverbanden afspraken over de wijze waarop de (effectiviteit van de) inzet van de middelen wordt verantwoord aan het samenwerkingsverband. Zo kunnen scholen en besturen binnen het samenwerkingsverband zicht krijgen op de inzet en effecten van de inzet van de middelen.
In de zomer zijn de eerste jaarverslagen ingediend door samenwerkingsverbanden. Nog niet alle samenwerkingsverbanden hebben een jaarverslag ingediend. Een deel werkt met een verlengd boekjaar waardoor het eerste jaarverslag pas voor de zomer van 2016 ingediend hoeft te worden. Er is een analyse gemaakt van een aantal jaarverslagen. Op basis hiervan worden tips en goede voorbeelden verspreid onder de samenwerkingsverbanden en besturen zodat de jaarverslagen een goed beeld gaan geven van de resultaten van een samenwerkingsverband. Verder neemt de inspectie mee in het toezicht op de samenwerkingsverbanden.
Is het waar dat samenwerkingsverbanden eenzijdig kunnen beslissen dat bepaalde ondersteuning en begeleiding door de eigen organisatie moeten worden geboden? Aan welke criteria dienen samenwerkingsverbanden te voldoen bij de toewijzing van begeleiding en ondersteuning van leerlingen met een beperking aan professionals? Kan het samenwerkingsverband hiertoe eigen regels opstellen zonder dat er naar de individuele onderwijsbehoeften van een kind wordt gekeken?
Het uitgangspunt is dat alle leerlingen een passende plek krijgen. Om dat te kunnen waarmaken, zijn de samenwerkingsverbanden verantwoordelijk voor het realiseren van een dekkend netwerk aan voorzieningen. Het is een legitieme keuze van een samenwerkingsverband om voorrang te geven aan de inzet van medewerkers binnen het samenwerkingsverband. Zo kan de beschikbare expertise goed worden behouden en mogelijk worden uitgebouwd en kan worden voorkomen dat personeel ontslagen moet worden. Voor expertise die het samenwerkingsverband (nog) niet heeft, kan gekozen worden voor externe inzet.
De wijze waarop de extra ondersteuning binnen het samenwerkingsverband wordt georganiseerd, wordt vastgelegd in het ondersteuningsplan. Dit plan wordt voorgelegd aan de ondersteuningsplanraad (opr). Dit is het medezeggenschapsorgaan van het samenwerkingsverband. De opr heeft instemmingsrecht op het ondersteuningsplan. Als de opr het niet eens is met de wijze waarop het samenwerkingsverband de ondersteuning wil vormgeven, dan kan de opr zijn instemming onthouden en verzoeken om aanpassing.
Artikelen ‘Rijk in de fout met licentie voor Wijnbergschool’ en ‘Patstelling op De Berg’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Op grond van welke prognose bleek bij de aanvraag in 2012 «dat er behoefte was aan extra capaciteit voortgezet speciaal onderwijs?»1
Uitgegaan is van de prognose die deel uitmaakte van de aanvraag die de Stichting De Wijnberg in 2012 heeft ingediend.2
Kunt u de schriftelijke bewijzen/onderbouwing van de behoefte aan extra capaciteit aan voortgezet speciaal onderwijs (VSO), gehanteerd bij het beoordelen van de aanvraag in 2012 aan de Kamer sturen?
De aanvraag van de Wijnberg uit 2012 is bij de beantwoording van deze vragen gevoegd. In deze aanvraag wordt de onderbouwing van de behoefte aan extra capaciteit gedaan op basis van de leerlingenaantallen van so school De Wijnberg tussen 2007 en 2012, inclusief de prognose voor de jaren 2013 en 2014. De verwachting was dat vanaf 2013 de school bezocht zou worden door 180 leerlingen, waarvan 21 in de vso leeftijd.
Deelt u de mening dat uw brief van 7 juli 2014 aan De Wijnberg ondubbelzinnig aangeeft dat bij het beoordelen van de aanvraag in 2012 onvoldoende informatie beschikbaar was om tot een zorgvuldig oordeel te komen?
In het voorjaar van 2014 is afgesproken dat de Dienst uitvoering onderwijs (DUO) zou toetsen of de vso licentie terecht is toegekend. Omdat in de oorspronkelijke aanvraag niet is aangetoond of er al dan niet leerlingen zijn voor wie binnen redelijke afstand plaatsruimte beschikbaar zal zijn, is aanvullende informatie opgevraagd bij de Wijnberg. DUO heeft vervolgens beoordeeld of op basis van de aanvullende informatie kan worden geconstateerd dat de vso licentie destijds onterecht is toegekend. Dat bleek niet het geval te zijn.
Kunt u toelichten waarom deze licentie destijds binnen drie weken op kennelijk onjuiste, dan wel onvolledige gronden is verstrekt?
De aanvraag is ingediend en beoordeeld door DUO. Zij hebben hiervoor op basis van de Algemene wet bestuursrecht zes weken. De aanvraag is ruim binnen de termijn afgehandeld. Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven, is de aanvraag in 2014 opnieuw beoordeeld. Ook met de aanvullende informatie kan niet worden geconstateerd dat de licentie onterecht is toegekend.
Was u in 2012 bij de beoordeling van de aanvraag bekend met het feit dat Stichting Speciaal Onderwijs Noord- en Midden-Limburg (thans Onderwijsgroep Buitengewoon) sinds 1997 VSO verzorgde op het terrein van en in samenwerking met de zorginstelling de Mutsaersstichting en De Wijnberg?
Bekend was dat zowel (v)so school de Velddijk (Onderwijsgroep Buitengewoon) als so school de Wijnberg (Stichting de Wijnberg) een samenwerkingsovereenkomst hadden met de Mutsaersstichting. Op basis van deze overeenkomst, vastgelegd bij DUO, mochten de scholen kinderen die geplaatst werden in de instelling direct inschrijven in het (v)so. Voor deze kinderen hoefde niet eerst een indicatie aangevraagd te worden. De samenwerking is niet betrokken bij de beoordeling van de aanvraag.
Wat vindt u van de situatie dat Onderwijsgroep Buitengewoon, na de vijandige overname van haar VSO-leerlingen vlak voor de zomervakantie 2013 door Mutsaersstichting/Wijnberg, haar locatie op het terrein van de Mutsaersstichting heeft moeten sluiten en de daar werkzame medewerkers hun werk verloren? Is het u bekend dat de Rechtbank Roermond op 7 augustus 2013 heeft geoordeeld dat de Mutsaersstichting hiermee in strijd met een vigerende overeenkomst handelde en op straffe van een dwangsom werd gesommeerd de oude situatie te herstellen?
Het is mij bekend dat school de Velddijk (Onderwijsgroep Buitengewoon) de locatie op het terrein van de Mutsaersstichting heeft gesloten. Uit het verslag van een bestuursgesprek met de inspectie (zie ook het antwoord op vraag 7) blijkt dat het bestuur de medewerkers heeft kunnen herplaatsen waardoor gedwongen ontslagen zijn voorkomen. Verder vind ik het belangrijk dat de leerlingen steeds onderwijs hebben kunnen volgen.
Wat betreft de rechtszaak het volgende. Als partijen afspraken vastleggen in een overeenkomst over samenwerking en het eventueel beëindigen daarvan, dan moeten partijen zich daar ook aan houden. Als een partij zich daar niet aan houdt, is het goed dat de rechter die partij daar op aanspreekt en verzoekt alsnog conform de afspraken te handelen. De rechter heeft niet gevraagd om de «oude» situatie, van voor het verbreken van het contract te herstellen.
Deelt u de mening dat deze situatie zich niet had kunnen voordoen, indien in 2012 geen VSO-licentie was verstrekt aan De Wijnberg?
Zonder de toekenning van een vso licentie aan de Wijnberg was de Mutsaersstichting aangewezen op het vso onderwijs van school de Velddijk (Onderwijsgroep Buitengewoon) of op een andere (v)so school.
Kunt u bevestigen dat ouders van cliënten van de Mutsaersstichting, tevens leerlingen van Onderwijs Buitengewoon, in 2013 plotsklaps zijn geconfronteerd met beëindiging van de behandeling door Mutsaersstichting, indien hun kinderen niet de overstap naar De Wijnberg zouden maken? Deelt u de mening dat dit in strijd is met de vrije keuze van onderwijs?
Het is mij niet bekend dat de behandeling zou worden stopgezet indien de kinderen niet de overstap zouden maken naar De Wijnberg. De Inspectie van het onderwijs (hierna inspectie) heeft daar destijds geen signalen van ontvangen. Wel is de problematiek onderwerp van gesprek geweest in de bestuursgesprekken met de Onderwijsgroep Buitengewoon en Stichting de Wijnberg die de inspectie jaarlijks voert. Er zijn geen feiten geconstateerd die aanleiding zouden kunnen zijn voor nader onderzoek bij de genoemde onderwijsbesturen.
Wat betreft uw vraag over de vrije keuze van onderwijs wijs ik erop dat voor kinderen geplaatst in een residentiële instelling (bijna) altijd geldt dat zij zijn aangewezen op de school voor (voortgezet) speciaal onderwijs die het onderwijs verzorgt in die instelling.
Waarom heeft u op geen enkel moment, niet in 2012 en óók niet in 2014, bij het bevoegd gezag van VSO De Velddijk – zijnde: Onderwijsgroep Buitengewoon – nagegaan of de stelling van De Wijnberg dat er geen plaatsruimte beschikbaar was en is, juist was? Waarom is het bevoegde gezag van De Velddijk niet geraadpleegd om de gewenste kwantitatieve onderbouwing met betrekking tot de beschikbare capaciteit voor deze VSO-leerlingen aan te leveren?
Er is geen bredere uitvraag gedaan, omdat de verantwoordelijkheid voor het leveren van prognoses bij een aanvraag voor de uitbreiding van een school voor speciaal onderwijs met voortgezet speciaal onderwijs ligt bij de aanvragende school.
Onderwijs aan meerderjarige vreemdelingen |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat Nederland jongeren van 18 jaar of ouder zonder verblijfsvergunning het actief recht op onderwijs onthoudt?1 2 3
Het is een misverstand dat aan alle jongeren van 18 jaar of ouder zonder verblijfsvergunning het actief recht op onderwijs wordt onthouden. Ook meerderjarige vreemdelingen kunnen onderwijs volgen in ons land, indien zij aan de wettelijke vereisten voor inschrijving voldoen, zoals gesteld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Volgens deze regels mag een vreemdeling van 18 jaar en ouder zich inschrijven aan een WEB- of WHW-opleiding indien hij hier rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Er is o.a. sprake van rechtmatig verblijf wanneer de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft aangevraagd en in afwachting is van het besluit daarop. Meerderjarige vreemdelingen die hier arriveren en een verblijfsvergunning aanvragen, wordt dus niet het recht op onderwijs onthouden.
Verder is geregeld dat ook een meerderjarige vreemdeling die hier niet langer rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 Vw 2000, zijn opleiding kan voortzetten aan de instelling waar hij tijdens zijn rechtmatig verblijf volgens de geldende regels was ingeschreven. Overigens is het recht op het volgen van onderwijs geen beletsel voor uitzetting van onrechtmatig verblijvende vreemdelingen.
Wat is de reden dat de regering het onmogelijk maakt dat meerderjarige vreemdelingen een opleiding kunnen starten, kunnen wisselen van opleidingsrichting of kunnen wisselen van school na een gedwongen verhuizing uit een gezinslocatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers?4
Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt, kan het grootste deel van de groep meerderjarige vreemdelingen zich hier wel inschrijven aan een opleiding. Ook is het voor het grootste deel van deze groep geen probleem om van onderwijsinstelling te wisselen na een verhuizing. Dit is alleen niet mogelijk voor meerderjarige vreemdelingen die niet meer rechtmatig in Nederland verblijven (bijvoorbeeld omdat hun aanvraag voor een verblijfsvergunning definitief is afgewezen of een rechterlijke beslissing tot uitzetting is genomen) en die willen beginnen aan een nieuwe opleiding of die zich bij een andere instelling willen inschrijven. Zij mogen dan dus nog wel de opleiding afmaken waaraan ze volgens de geldende regels waren ingeschreven.
Met de Koppelingswet die in 1998 in werking trad heeft de regering beoogd illegaal verblijf in Nederland te ontmoedigen door illegaal in Nederland verblijvende personen het recht op een aantal voorzieningen te ontzeggen. Er wordt geen aanleiding gezien om op de uitgangspunten van de Koppelingswet terug te komen.
Deelt u de mening dat ook meerderjarige vreemdelingen de mogelijkheid moeten hebben om onderwijs te volgen en zich verder te ontwikkelen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat ook meerderjarige vreemdelingen zich op dit recht kunnen beroepen?
Ja, ik deel de mening dat ook meerderjarige vreemdelingen onderwijs moeten kunnen volgen in ons land, maar uitsluitend indien zij aan de wettelijke vereisten voor inschrijving, zoals gesteld in de WHW en de WEB, voldoen. Volgens deze regels mag een vreemdeling van 18 jaar en ouder zich inschrijven aan een WEB- of WHW-opleiding indien hij hier rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vw 2000. Zie ook het antwoord op vraag 1 en de eerdere antwoorden op de vragen van de leden Van der Ham en Koşer Kaya (ingezonden op 13 januari 2012).
Het kabinet ziet geen noodzaak om verdere maatregelen te nemen.
Bent u van mening dat het verbod op het volgen van een opleiding voor meerderjarige vreemdelingen ervoor zorgdraagt dat veel talent verloren gaat? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op de vorige vragen.
Wat is uw reactie op signalen dat vreemdelingen met grote moeite of zelfs helemaal niet aan een stageplek kunnen komen? Ontvangt u deze signalen ook? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ook stageplekken beschikbaar te stellen voor deze leerlingen?
Van elke middelbare beroepsopleiding maakt onderricht in de praktijk van het beroep deel uit. Het examen van een beroepsopleiding is eerst dan met goed gevolg afgesloten wanneer zowel de beroepspraktijkvorming als het overige deel van de beroepsopleiding met goed gevolg is afgesloten. Binnen het mbo doet de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) er daarom alles aan om stagetekorten voor zowel Nederlandse ingezetenen als vreemdelingen, zo goed mogelijk op te pakken in de regio. Op dit moment hebben mij nog geen signalen bereikt dat vreemdelingen met grote moeite of zelfs helemaal niet aan een stageplek kunnen komen. Ook navraag bij SBB en de MBO-Raad levert deze signalen nog niet op. Ik zou het zorgelijk vinden als deze signalen blijken te kloppen. Om transparant te maken of en waar zich eventuele knelpunten bevinden, is het noodzakelijk dat er melding van gemaakt wordt. Ik roep instellingen dan ook op om bij knelpunten altijd contact op te nemen met de contactpersoon van SBB of een melding te maken via het meldpunt stagetekorten5, zodat er contact opgenomen kan worden met de betrokken partijen om een oplossing te zoeken.
Voldoet de Nederlandse onderwijs- en vreemdelingenwetgeving volgens u aan de normen van het Europese Verdrag voor de Rechten van Mens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Zoals ook op 13 januari 2012 is geantwoord op vragen van de leden van der Ham en Koşer Kaya, geldt voor het recht op onderwijs, neergelegd in artikel 2 van het Eerste protocol bij het EVRM, dat dit recht niet absoluut is. Uit Europese en Nederlandse rechtspraak blijkt dat veel vormen van onderwijs op zichzelf binnen het toepassingsbereik van artikel 2, 1e Protocol EVRM kunnen vallen, maar dat dat niet met zich brengt dat steeds een onverkort en absoluut recht op onderwijs, met voorbijgaan aan andere regelgeving, zou bestaan.
Ziet u mogelijkheden om de wetgeving aan te passen nu blijkt dat de Staat de toegang tot onderwijs niet meer alleen voor een beperkte groep volwassen vreemdelingen uitsluit, maar de groep volwassen vreemdelingen groeit?5 6
Zie de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3. Zoals gesteld betreft dit uitsluitend meerderjarigen die in Nederland verblijven zonder rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vw 2000 en die niet vóór hun achttiende jaar of tijdens hun rechtmatige verblijf zijn gestart met een opleiding. Aanpassing van de wetgeving op dit punt acht het Kabinet niet wenselijk.
De opheffing van De Ambelt, school voor speciaal onderwijs |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat De Ambelt, school voor speciaal onderwijs met 2.100 leerlingen, heeft besloten zichzelf op te heffen?1
Ja.
Deelt u de mening dat voor álle leerlingen van De Ambelt goed en passend onderwijs moet worden gegarandeerd in de betreffende regio? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunt u hieraan bijdragen?
Ik deel deze mening. De voorzitter van het College van Bestuur van De Ambelt heeft mij ervan verzekerd dat aan alle leerlingen een passende plek wordt geboden. De passende plek wordt gevonden op een school voor (v)so onder een ander bestuur of bij een reguliere school voor primair of voortgezet onderwijs. De leerlingen worden volgens de plannen van De Ambelt vanaf 1 augustus 2017 formeel ondergebracht op een andere school, maar zij blijven als dat nodig is specialistische ondersteuning ontvangen. Veelal kunnen zij op de locatie blijven waar zij nu zitten.
Welke mogelijkheden zijn er in deze regio voor het volgen van speciaal onderwijs als dat, in plaats van het regulier onderwijs, voor enkele leerlingen van De Ambelt de meest passende plek is? Is dit naar uw mening een voldoende aanbod?
Het (v)so blijft bestaan voor leerlingen die dat nodig hebben. In Zwolle en Apeldoorn worden, volgens het plan van de Ambelt, onder bestaande schoolbesturen twee (v)so-scholen van de Ambelt geplaatst. Daarmee blijft de kennis van het (v)so behouden en kunnen leerlingen die aangewezen zijn op zware ondersteuning op de hun bekende plek blijven.
Per leerling moet worden bekeken welke plek het meest geschikt is. Dat kan in het speciaal onderwijs zijn, maar ook met extra ondersteuning in het regulier onderwijs. Uiteraard heeft het samenwerkingsverband hierin een verantwoordelijkheid en moet het ondersteuningsprofiel van de school voor regulier onderwijs voldoen aan de voorwaarden om aan leerlingen extra ondersteuning te bieden.
Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat ook maar één van deze 2.100 leerlingen na de opheffing van De Ambelt geen onderwijs meer volgt maar in plaats daarvan thuis komt te zitten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunt u aan het voorkomen hiervan bijdragen?
Ik deel de mening dat geen enkele leerling thuis moet komen te zitten. Het samenwerkingsverband is verantwoordelijk voor een dekkend aanbod over de regio. Bij het wegvallen van de Ambelt herschikken de schoolbesturen samen de ondersteuningsprofielen van de scholen. Als een leerling of als ouders de plek op de nieuwe school niet passend vinden, kunnen zij in eerste instantie in gesprek gaan met de school. Komen zij er samen niet uit, dan kunnen de onderwijsconsulenten worden ingeschakeld. Ik houd daarbij een vinger aan de pols.
Deelt u de mening dat er voor leerlingen, ouders en leerkrachten op de kortst mogelijke termijn duidelijkheid moet komen over de manier waarop het onderwijs voor deze leerlingen in de toekomst wordt vormgegeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is naar uw mening hiervoor een redelijke termijn?
Ik deel deze mening. De Ambelt onderneemt ook al actie hierin. Ouders worden binnenkort uitgenodigd voor een informatieavond, waar zij verder geïnformeerd zullen worden over de ontwikkelingen en wat die betekenen voor hun kinderen. Ook kunnen zij bij vragen contact opnemen met de locatiedirecteur of teamleider.
Verder voert De Ambelt dit najaar gesprekken met het personeel en met de vakbonden, zie vraag 6.
Kan de werkgelegenheid en het behoud van expertise van leerkrachten, werkzaam op scholen voor speciaal onderwijs die worden opgeheven, worden gegarandeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunt u hieraan bijdragen?
De Ambelt voert dit najaar gesprekken met het personeel en met de vakbonden. Inzet is om het personeel zo veel mogelijk in te zetten op de nieuwe school. Waar nodig zal het personeel daartoe worden bijgeschoold.
Bent u bekend met onderzoek naar de kwaliteit van onderwijs en de ontwikkeling van álle leerlingen in relatie tot de klassengrootte (het aantal leerlingen) en de diversiteit aan onderwijsbehoeften van leerlingen sinds de invoering van passend onderwijs? Zo ja, hoe beoordeelt u de uitkomsten van dit onderzoek? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te laten doen?
Dergelijk onderzoek is mij niet bekend. Onderzoek naar de relatie tussen de kwaliteit van het onderwijs, de ontwikkeling van alle leerlingen, klassengrootte en de diversiteit van onderwijsbehoeften van leerlingen is complex. Daarin zullen ook andere factoren, zoals de vaardigheden van de leraar en de beschikbare ondersteuning in de klas en op school, een rol moeten spelen.
Ik volg de ontwikkelingen binnen passend onderwijs door middel van het evaluatieprogramma passend onderwijs en het toezicht van de inspectie. Het evaluatieprogramma is te vinden op de website van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO). Binnenkort verschijnt ook een publieksversie van dit programma. Op basis van dit evaluatieprogramma acht ik het niet nodig om separaat onderzoek naar dit thema te laten doen.
Wat kan naar uw mening redelijkerwijs van leerkrachten in het regulier onderwijs worden verwacht bij het bieden van passend onderwijs gelet op de diversiteit aan onderwijsbehoeften van leerlingen en de klassengrootte?
Wat van leraren wordt verwacht, hangt af van het ondersteuningsprofiel van de school. Daarin legt het schoolbestuur, na overleg met de medezeggenschapsraad, vast welke ondersteuning de school kan bieden en welke ambities de school heeft voor de toekomst. Op basis van het ondersteuningsprofiel inventariseert de school welke expertise zij nodig heeft en wat dat betekent voor de (scholing en toerusting van) leraren.
Bestaat er naar uw mening een relatie tussen de mate van diversiteit aan onderwijsbehoeften van leerlingen en de maximum klassengrootte? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ook dit hangt af van het ondersteuningsprofiel van de school. Daarnaast zijn er andere factoren die van invloed zijn: de expertise en differentiatievaardigheden van de leraar, maar ook de ondersteuning die in en rond de klas is georganiseerd. Het is daarom belangrijk dat er op de school wordt gekeken welke klassengrootte voor de specifieke groep leerlingen het meest geschikt is.
De sluiting van een school voor speciaal onderwijs ‘de Ambelt’ door de invoering van het passend onderwijs |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat een school voor speciaal onderwijs «de Ambelt» met 2.100 leerlingen en 606 medewerkers gaat sluiten vanwege de invoering van passend onderwijs?1 2
Uitgangspunt is dat er voor elk kind een passende onderwijsplek is, ongeacht of die plek in het regulier of in het speciaal onderwijs is. Het doel is dan ook niet om een specifieke voorziening in stand te houden, maar om ervoor te zorgen dat expertise beschikbaar is.
De Ambelt heeft de afgelopen jaren een explosieve groei gekend. In vergelijking met andere regio’s in Nederland zijn in deze regio relatief veel meer kinderen naar het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so) verwezen. Omdat als gevolg van passend onderwijs de middelen voor extra ondersteuning gelijk over het land worden verdeeld (verevening), ontvangt deze regio op termijn minder middelen. Om kwalitatief goed onderwijs te kunnen blijven garanderen, kiest De Ambelt ervoor om haar scholen over te dragen aan andere schoolbesturen in de regio. Dit betekent niet dat de specialistische ondersteuning van het speciaal onderwijs verdwijnt, maar dat de ondersteuning in deze regio anders wordt georganiseerd. Ik vind het goed dat in de regio door De Ambelt, de samenwerkingsverbanden en de daaraan verbonden schoolbesturen wordt gekeken hoe alle kinderen een passende plek geboden kan worden.
Is de sluiting van «de Ambelt» in uw ogen een direct gevolg van het passend onderwijs? Zo nee, wat ligt er wel ten grondslag aan de sluiting van deze school? Kunt u uw antwoord toelichten?3 4
Met passend onderwijs is een beweging op gang gekomen waarbij lokaal gekeken wordt wat er voor de leerlingen in de regio nodig is, hoe er tot meer maatwerk kan worden gekomen en tot efficiënter gebruik van voorzieningen. De sterkere samenwerking binnen een regio is hiervan een voorbeeld. Ook speelt de verevening in het kader van passend onderwijs een rol. Op basis van het onderzoek van de Evaluatiecommissie Passend Onderwijs (ECPO), waaruit geen verschil in ondersteuningsbehoeften in de diverse delen van het land bleek te bestaan, is besloten om de middelen voor extra ondersteuning gelijk over het land te verdelen.5 Dit leidt ertoe dat er in de regio van De Ambelt in de toekomst minder ruimte is om leerlingen naar het (v)so te verwijzen.
Hoe verhoudt dit bericht zich met uw opmerking dat er geen «busladingen kinderen vanuit het speciaal onderwijs richting de normale basisscholen zouden gaan»?5 Bent u tevreden nu er 2.100 leerlingen met gedragsproblemen en lichamelijke of verstandelijke beperkingen uit hun gestructureerde en vertrouwde onderwijsomgeving worden gerukt en in overvolle klassen in het reguliere onderwijs worden gestopt?6
Ik neem afstand van wat in de vraag wordt geïnsinueerd. Het aantal leerlingen in het (v)so zal in deze regio onder andere door demografische ontwikkelingen en door de verevening mogelijk dalen, maar de leerlingen zullen onder verantwoordelijkheid van een ander bestuur onderwijs blijven ontvangen met specialistische ondersteuning. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Acht u het wenselijk dat lokale voorzieningen voor speciaal onderwijs verdwijnen en (deels) ondergebracht worden bij het reguliere onderwijs? Kunt u toelichten welke risico’s er zijn met betrekking tot de kwaliteit en kwantiteit van de specifieke begeleiding en ondersteuning?
Met de invoering van passend onderwijs hebben samenwerkingsverbanden de ruimte gekregen om zelf te bepalen hoe de ondersteuningsstructuur er in de regio uitziet. Dit acht ik wenselijk. Het betekent dat meer leerlingen dan voorheen een passende plek krijgen in het regulier onderwijs. Voorwaarde daarbij is dat samenwerkingsverbanden zorgen voor een dekkend aanbod in de regio. Hiertoe behoort ook het borgen van specifieke ondersteuning en expertise binnen het reguliere onderwijs. De samenwerkingsverbanden ontvangen daar middelen voor. De scholen zijn er samen voor verantwoordelijk dat elk kind een passend aanbod krijgt. De Ambelt maakt daarover afspraken met de reguliere scholen. De Inspectie van het Onderwijs houdt daar toezicht op.
Betekent het onderbrengen van lokale voorzieningen voor speciaal onderwijs in het reguliere onderwijs dat leerlingen met gedragsproblemen en lichamelijke of verstandelijke beperkingen in klassen van soms wel meer dan 30 leerlingen terecht gaan komen? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dit te voorkomen?
Nee, dat betekent het niet. Er wordt onderzocht waar de leerlingen van De Ambelt het best op hun plek zijn. Dat kan in het (v)so zijn of in het regulier onderwijs. Als voor het regulier onderwijs wordt gekozen, zal de extra ondersteuning die wordt ingezet recht moeten doen aan de problematiek van de leerlingen. Dit geldt ook voor de omvang van de groep.
Speelt het verdwijnen van de ambulante begeleiding naar de samenwerkingsverbanden volgens u een rol in het niet meer levensvatbaar zijn van het speciaal onderwijs? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
Nee, het verschuiven van de middelen voor ambulante begeleiding naar de samenwerkingsverbanden leidt naar mijn mening niet tot het niet meer levensvatbaar zijn van (v)so scholen. Ambulante begeleiding van leerlingen met een rugzak in het reguliere onderwijs was een aparte taak waar, op een enkele uitzondering na, apart personeel voor was aangesteld. Om te zorgen dat de expertise van de ambulante begeleiders behouden blijft, is in het tripartiete akkoord tussen sectororganisaties, vakorganisaties en OCW afgesproken dat met het overgaan van de middelen in de regio afspraken gemaakt moeten worden over de betrokken medewerkers.
Kunt u garanderen dat alle 606 medewerkers van «de Ambelt» een (vergelijkbare) baan in het regulier onderwijs kunnen krijgen, oftewel verwacht u dat deze sluiting negatieve gevolgen gaat hebben voor de begeleiding van de leerlingen doordat er mankracht en expertise verloren gaat? Kunt u dit toelichten?
De Ambelt voert dit najaar gesprekken met de medezeggenschap en met de vakbonden. Inzet is om het personeel in te zetten op de school waar de leerlingen naartoe gaan. Waar nodig zal het daartoe worden bijgeschoold.
Verwacht u dat er binnen afzienbare tijd meer grote scholengemeenschappen voor speciaal onderwijs zullen sluiten? Zo ja, welke scholen voor speciaal onderwijs gaat het om? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
Ik heb geen overzicht van scholen die mogelijkerwijs gaan sluiten. Wel kan ik melden dat er ook op andere plekken in het land sprake is van herschikking van (v)so-scholen en -vestigingen of verkenningen daartoe. Er wordt bekeken of er intensiever kan worden samengewerkt met andere (v)so-scholen of met het regulier onderwijs. Met deze herschikking willen de besturen van (v)so-scholen tot een betere spreiding van voorzieningen en een kwalitatief beter en breder aanbod komen. Samen met de onderwijsorganisaties volg ik deze ontwikkelingen. Waar nodig kan het (v)so daarbij ook ondersteuning inroepen. Daartoe is de projectleider (v)so in transitie aangesteld, onder verantwoordelijkheid van het Landelijk Expertisecentrum Speciaal Onderwijs (Lecso), PO-Raad, VO-raad en het Ministerie van OCW.
Erkent u dat voor specifieke leerlingen het speciaal onderwijs het beste en effectiefste onderwijs is dat men kan krijgen? Zo ja, hoe gaat u dit uitsterfscenario van het speciaal onderwijs een halt toe roepen?
Passend onderwijs gaat er vanuit dat leerlingen waar mogelijk naar een reguliere school gaan, al dan niet met ondersteuning, maar als het nodig is naar het (v)so. Daar blijven ook middelen voor beschikbaar. Zoals gezegd houd ik samen met de onderwijsorganisaties en de projectleider (v)so in transitie een vinger aan de pols om ervoor te zorgen dat er voldoende kwalitatief goed (v)so behouden blijft.
Hoe staat u tegenover de opmerking dat slechts 3,4% van de leerlingen speciaal onderwijs of begeleiding mogen krijgen en dat de huidige 5,5% te veel is? Acht u deze financiële prikkel wenselijk? Deelt u de mening dat het beter is om onderwijsinhoudelijk te beoordelen of een leerling naar het speciaal onderwijs kan in plaats van financieel? Hoe gaat u perverse prikkels door de bezuinigingen in specifieke samenwerkingsverbanden voorkomen?
Samenwerkingsverbanden zijn zelf verantwoordelijk voor de inzet van ondersteuningsmiddelen en bepalen in de regio welke leerling het best naar het (v)so kan en welke leerling met extra ondersteuning regulier onderwijs kan volgen. Dit is een onderwijsinhoudelijk besluit. Er geldt geen maximum van 3,4 procent. Wel is het beschikbare budget voor extra ondersteuning op basis van het advies van de ECPO gelijk over het land verdeeld, naar verhouding van het aantal leerlingen.
Welke risico’s signaleert u wanneer meerdere scholen voor speciaal onderwijs hun deuren moeten sluiten? Is er in uw ogen een bovengrens of een ondergrens aan het aantal onderwijsplekken voor leerlingen in het speciaal onderwijs? Kunt u dit toelichten?
Elk kind verdient een passende plek in het onderwijs. Voor sommige leerlingen zal dit op het (v)so zijn. Dit moet individueel worden bekeken. Ik kan daar op landelijke niveau geen uitspraak over doen. Ook omdat dit sterk afhankelijk is van de regionale afspraken over de ondersteuning die de verschillende scholen (regulier en speciaal) bieden. De scholen moeten samen zorgen voor een sluitend aanbod voor alle leerlingen.
Wat is uw mening over het gevolg dat leerlingen die een meer specialistischere vorm van zorg in het onderwijs nodig hebben dadelijk een grotere afstand, naar Apeldoorn of Zwolle, moeten reizen? Acht u dat wenselijk?
De Ambelt hanteert als uitgangspunt bij de veranderingen dat er zo veel mogelijk thuisnabij onderwijs moet worden geboden. Ook geeft het bestuur aan dat de leerlingen doorgaans op de locatie blijven waar zij nu zitten.
Wat heeft u tot op heden gedaan met de aanbevelingen uit «het speciaal onderwijs aan het woord»?7
Een schriftelijke reactie op de aanbevelingen uit het rapport «Het speciaal onderwijs aan het woord» is op 25 september jl. naar de Kamer gestuurd.
Wat is het moment dat u gaat constateren dat het experiment met het zogenaamde passend onderwijs is mislukt? Wanneer ziet u in dat de invoering van het passend onderwijs voor veel leerlingen catastrofaal blijkt te zijn?
Passend onderwijs is een jaar geleden gestart als nieuwe werkwijze om tot meer maatwerk voor leerlingen te komen. Ik zie dat scholen en samenwerkingsverbanden zich inzetten om het te doen slagen. Op veel plaatsen in het land zie ik mooie initiatieven om tot betere samenwerking te komen, meer handelingsgericht te werken en ouders beter te betrekken. Tegelijkertijd moeten we vaststellen dat er nog slagen te maken zijn. Ik blijf het onderwijsveld daarom ondersteunen bij de doorontwikkeling van passend onderwijs.
Bent u bereid om per direct te stoppen met het experiment passend onderwijs nu blijkt dat leerlingen, docenten en de onderwijskwaliteit forse schade oplopen?
Nee. Zie het antwoord op vraag 14.
Het leerlingenvervoer in De Fryske Marren |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat de gemeente De Fryske Marren het individuele leerlingenvervoer – voor leerlingen met (ernstige) beperkingen of gedragsproblemen die naar het speciaal onderwijs gaan – afschaft en hen laat verzamelen op centrale opstappunten alwaar zij in grote groepen naar school worden vervoerd?1
Ik kan uit de mij beschikbare informatie niet afleiden dat de gemeente De Fryske Marren het individuele leerlingenvervoer – voor leerlingen met (ernstige) beperkingen of gedragsproblemen die naar het speciaal onderwijs gaan – afschaft en hen laat verzamelen op centrale opstappunten alwaar zij in grote groepen naar school worden vervoerd. De gemeente De Fryske Marren heeft aangegeven dat men voor het zogenaamde signatuurvervoer vanuit de 51 kernen die de gemeente telt, voor alle kernen is overgestapt op het gebruik van opstapplaatsen zoals in de kern Lemmer al het geval was. Behalve dat het vervoer daarmee efficiënter en goedkoper wordt, geeft de gemeente ook aan dat daarmee de reistijd van de kinderen wordt verkort. De regelgeving laat daartoe de ruimte en de gemeente heeft aangegeven de opstapplaatsen binnen de grenzen van de jurisprudentie daarover te hebben vastgesteld. Voor de leerlingen die daarop zijn aangewezen wordt nog steeds aangepast vervoer toegekend. Dit is in lijn met de wettelijke verplichting.
Erkent u dat er leerlingen zijn die – vanwege teveel prikkels, het niet kunnen omgaan met onverwachte situaties of het niet handhaafbaar zijn in grote groepen leerlingen – nadelige gevolgen ondervinden van groepsvervoer via centrale opstappunten en juist baat hebben bij individueel vervoer naar school? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen zodat deze leerlingen weer individueel (of in kleine groepen) naar school worden vervoerd?
Zoals ik bij vraag 1 heb geantwoord geeft de gemeente De Fryske Marren aan voor de leerlingen waarvoor dat nodig is, aangepast vervoer te verzorgen.
Acht u de werkwijze van de gemeente De Fryske Marren aangaande het leerlingenvervoer conform – in uw eigen woorden – «het gewoon netjes nakomen van hun wettelijke taken»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de ouders pas kort voor het zomerreces over de veranderingen worden geïnformeerd, waardoor bezwaren pas afgehandeld worden terwijl het nieuwe schooljaar dan alweer begonnen is? Acht u dit een ordentelijke werkwijze van de gemeente De Fryske Marren?
De invoering van opstapplaatsen is vermeld op de website van de gemeente met informatie over de aanvraag voor leerlingenvervoer. De bezwaren zijn volgens de gemeente voor de aanvang van het schooljaar afgerond en hebben ook geleid tot afspraken met een aantal ouders voor een tijdelijke oplossing. Ik acht dit een ordentelijke werkwijze van de gemeente.
Welke maatregelen gaat u nemen zodat leerlingen met een (ernstige) beperking of gedragsproblemen per start van het schooljaar weer individueel (of in kleine taxi’s) naar het speciaal onderwijs worden vervoerd en er geen kinderen thuis komen te zitten vanwege gebrekkig beleid van een gemeente?
Aangezien de gemeente voor deze categorie leerlingen nog steeds het vervoer conform de regelgeving verzorgt, is er geen aanleiding om maatregelen te nemen.
De berichten ‘Rijk in de fout met licentie voor Wijnbergschool’ en ‘Patstelling op De Berg’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Rijk in de fout met licentie voor Wijnbergschool» en «Patstelling op De Berg»?1
Ja, deze artikelen zijn mij bekend.
Waarom heeft u op 5 juli 2012 een VSO-licentie verstrekt aan Onderwijsstichting De Wijnberg, terwijl er reeds een VSO-school in de nabijheid aanwezig was en er geen onderbouwing daarvoor in het spreidingsplan van het toenmalige REC was?2
Onderwijsstichting De Wijnberg heeft in het voorjaar van 2012 een verzoek tot uitbreiding gedaan van de school voor speciaal onderwijs met voortgezet speciaal onderwijs. De WEC, artikel 75, tweede lid, onder h, biedt hiertoe de mogelijkheid. Voorwaarden die worden gesteld aan de uitbreiding staan in de Wet op de expertisecentra (WEC), artikel 83, eerste, tweede en derde lid. Indien uit prognoses blijkt dat er behoefte is aan extra capaciteit voortgezet speciaal onderwijs, dan biedt de wet geen ruimte een dergelijke aanvraag af te wijzen. Dat er een andere vso school in de regio is, speelt dan geen rol. Dat er geen onderbouwing was in het spreidingsplan van het toenmalige REC, zoals u in de vraag stelt, speelt ook geen rol bij de toekenning, op basis van deze wettelijke bepalingen.
Herkent u het beeld dat als gevolg van de verstrekking van de VSO-licentie aan De Wijnberg er in de regio Noord-Limburg een situatie van concurrentie tussen (voortgezet) speciaal onderwijsinstellingen lijkt te zijn ontstaan, omdat twee onderwijsinstellingen een vergelijkbaar aanbod in dezelfde regio aan dezelfde (type) leerlingen aanbieden? Vindt u concurrentie in het speciaal onderwijs wenselijk? Zo niet, waarom wordt concurrentie door het verstrekken van de VSO-licentie impliciet door uw ministerie gefaciliteerd?
In de vragen wordt gesteld dat met het toekennen van de licentie, het Ministerie van OCW de concurrentie faciliteert. De WEC biedt echter geen ruimte om op beleidsmatige gronden af te wijzen. Aanvragen die voldoen aan de eisen, moeten worden toegekend.
Met de uitbreiding van de school voor speciaal onderwijs De Wijnberg met voortgezet speciaal, is er een partij bijgekomen die voortgezet speciaal onderwijs biedt in de regio. In veel regio’s zijn meer besturen voor (voortgezet) speciaal onderwijs actief, ook voor cluster 4. Voor de invoering van passend onderwijs werden binnen de regionale expertisecentra afspraken gemaakt tussen de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Sinds de invoering van passend onderwijs worden binnen de samenwerkingsverbanden afspraken gemaakt tussen de scholen om ervoor te zorgen dat voor alle leerlingen een passende plek kan worden geboden. Op basis van de schoolprofielen kunnen bijvoorbeeld ook afspraken worden gemaakt over welke (speciale) school welk type leerlingen op welke locatie onderwijs en begeleiding kan bieden. Dat vraagt dat partijen in de regio samenwerken. De situatie in Noord Limburg verhindert op dit moment dat goede afspraken gemaakt kunnen worden.
Herkent u het beeld dat de ontstane concurrentie in de regio Noord-Limburg leidt tot een toename van het aantal VSO-leerlingen? Voelt u zich aangesproken door de zorgen die het samenwerkingsverband voor passend voortgezet onderwijs Noord-Limburg hierover heeft uitgesproken? Hoe gaat u reageren op de vraag om de financiële tekorten als gevolg van de verstrekking van de VSO-licentie voor uw rekening te nemen?
Het uitgangspunt van passend onderwijs is dat alle leerlingen een passende onderwijsplek krijgen, bij voorkeur op een reguliere school in de buurt. Binnen het samenwerkingsverband worden afspraken gemaakt over welke leerlingen een plek kunnen krijgen in het voortgezet speciaal onderwijs. Vanuit dat oogpunt leidt een extra aanbieder niet tot een toename van het aantal leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs. Dat neemt niet weg dat ik het met u eens ben dat indien er geen goede afspraken zijn, het risico is dat het aantal leerlingen toeneemt. Overigens is dat risico er ook als er één aanbieder is. Het toekennen van de uitbreiding van de school voor speciaal onderwijs De Wijnberg met voortgezet speciaal onderwijs is dan ook geen reden om extra middelen toe te kennen aan het samenwerkingsverband.
Welke opdracht en welk mandaat heeft de landelijk projectleider voor speciaal onderwijs om de impasse te doorbreken?
De PO-Raad, de VO-raad, LECSO (branchevereniging (voortgezet) speciaal onderwijs) en OCW hebben vorige jaar een landelijk projectleider voor speciaal onderwijs aangesteld. Aanleiding hiervoor was het grote aantal veranderingen waarmee de (v)so sector te maken heeft: de invoering van passend onderwijs, de invoering van de Jeugdwet, de Wet langdurige zorg, de wijzigingen in de Zorgverzekeringswet en de invoering van de Participatiewet. Dit in combinatie met de wens om te ontvlechten, of wel het invlechten van het speciaal onderwijs in de wetgeving voor primair onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs in het voortgezet onderwijs. De projectleider voert gesprekken in het land, stimuleert en ondersteunt, op verzoek, en waar nodig partijen in de regio. In dat kader voert hij ook gesprekken in Noord Limburg. Doel is dat er een oplossing wordt gevonden om weer tot werkbare verhoudingen te komen. Begin september staat een overleg gepland waarbij ook de gemeente is betrokken.
De mogelijkheid van leerlingenvervoer naar de buitenschoolse opvang |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het probleem van ouders van leerlingen met een beperking, die aangewezen zijn op aangepast vervoer, dat gemeenten geen aangepast vervoer willen organiseren van school (voor het speciaal onderwijs) naar de buitenschoolse opvang?1
Het is mij bekend dat gemeenten op verschillende wijze omgaan met aangepast vervoer van school naar de buitenschoolse opvang in plaats van naar huis. Dit hangt meestal af van de locatie van de opvang ten opzichte van het adres waar de leerling ten gevolge van de regeling afgezet zou moeten worden. Met gebruikmaking van de hardheidsclausule in de verordening kan de gemeente zich, rekening houdend met het kostenaspect, soepel opstellen.
Acht u het wenselijk dat ouders van leerlingen met een beperking worden gedwongen om te stoppen met werken, omdat gemeenten weigeren het aangepaste vervoer naar de buitenschoolse opvang te organiseren en er daardoor altijd een ouder na schooltijd thuis moet zijn om het kind op te vangen danwel naar de buitenschoolse opvang te brengen? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dit ongewenste effect te voorkomen?
De regeling voor het leerlingenvervoer ziet op het vervoer tussen huis en school en visa versa om de toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. Hiermee is een groot bedrag aan overheidsmiddelen gemoeid. Het gebruikmaken van buitenschoolse opvang is een keuze van de ouders en zij zijn daar in eerste instantie verantwoordelijk voor. Het vervoer van school naar de buitenschoolse opvang wordt georganiseerd door de buitenschoolse opvang en komt voor rekening van de ouders. Wanneer de gemeente niet met toepassing van de hardheidsclausule, bijvoorbeeld wegens substantiële kostentoename, het vervoer van school naar de buitenschoolse opvang voor haar rekening wil nemen, kan er voor ouders een lastige situatie ontstaan waarbij zij keuzes zullen moeten maken. Zo zouden zij ervoor kunnen kiezen om gebruik te maken van gastouderopvang waarbij het kind in het huis van de ouders kan worden opgevangen of bij de gastouder thuis. Een andere mogelijkheid is dat de ouders kiezen voor een buitenschoolse opvang locatie in de nabijheid van de school in plaats van de woonplaats. Wel moeten de ouders dan zelf na werktijd hun kind bij de buitenschoolse opvang ophalen.
Ziet u mogelijkheden om in de wet op het primair onderwijs een mogelijkheid te creëren voor het opnemen van een tweede adres voor het aangepaste vervoer waardoor leerlingen met een beperking, die aangewezen zijn op aangepast vervoer na schooltijd, met het aangepaste vervoer van de school naar de buitenschoolse opvang of gastouder vervoerd kunnen worden in plaats van naar het huisadres, waarbij de routes die de taxibedrijven afleggen niet substantieel groter worden, omdat het huisadres en de buitenschoolse opvang of gastouder zich meestal in de directe omgeving van het huisadres bevinden? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit toelichten?
Ik ben van mening dat niet elke situatie via regelgeving moet worden opgelost. De invulling die u in uw vraag aangeeft is nu reeds mogelijk en wordt ook toegepast.
De zorgelijke situatie op school voor het speciaal onderwijs ‘de Parachute’ |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat leerlingen – die voorheen naar school voor het speciaal onderwijs «de Parachute» gingen en nu tijdelijk op een zorgboerderij (gedeeltelijk) onderwijs volgen – thuis komen te zitten, omdat het samenwerkingsverband, de inspectie en de gemeente, in het kader van de leerplicht, geen verantwoordelijkheid nemen voor een nieuwe voorziening in de regio waar leerlingen zogenaamd passend onderwijs per 1 augustus 2015 kunnen volgen?1
Ik acht het niet wenselijk dat leerlingen thuis komen te zitten. De verantwoordelijkheid om alle kinderen in de regio passend onderwijs te bieden ligt bij de scholen in het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband dient hiertoe een samenhangend geheel aan ondersteuningsvoorzieningen te bieden. Mocht dit aanbod niet toereikend blijken te zijn, dan kan binnen het samenwerkingsverband een extra voorziening worden ingericht, dan wel kunnen hierover afspraken worden gemaakt met het naastgelegen samenwerkingsverband.
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heeft de school en het samenwerkingsverband aangesproken op hun verantwoordelijkheden. Verder heeft de gemeente op verzoek van de betrokken ouders ondersteuning geboden bij de organisatie en financiering van de tijdelijke tussenoplossing. Van meet af aan is de tijdelijkheid van deze invulling benadrukt. De gezamenlijke inspanningen zijn gericht op een zo spoedig mogelijke terugkeer van de leerlingen op een passende school in combinatie met adequate behandeling.
Bent u ervan op de hoogte dat de onderwijsinspectie gesprekken over (verlenging van) maatwerkoplossingen met de leerplichtambtenaar annuleert, omdat de onderwijsinspectie vindt dat er geen (gedeeltelijke) ontheffingen meer mogen worden afgegeven door de leerplichtambtenaar en tegelijkertijd het onderwijs op «de Parachute» zeer zwak is en niet passend is voor leerlingen? Wat vind u ervan dat hierdoor ouders en leerlingen in grote onzekerheid komen te zitten over het onderwijs in schooljaar 2015–2016? Acht u dit wenselijk?
De inspectie is te allen tijde bereid gesprekken te voeren met de leerplichtambtenaar over deze leerlingen. Het aangaan van een gesprek was in deze situatie echter niet nodig. Het betrof een verzoek van het bestuur van de Parachute om in te stemmen met onderschrijding van de onderwijstijd.2 Het is de taak van de inspectie om een dergelijk verzoek te beoordelen. De leerplichtambtenaar heeft hierin geen rol.
De onzekerheid waarmee ouders en leerlingen te maken hebben gehad, vind ik onwenselijk. Scholen en samenwerkingsverband moeten hun verplichtingen nakomen. Het is ook daarom dat de inspectie zowel de Parachute als het samenwerkingsverband vanaf januari 2014 heeft aangesproken om te zorgen voor een passende oplossing voor de betrokken leerlingen.
Inmiddels is voor de meeste kinderen een oplossing gevonden. Daar waar nog geen oplossing is gevonden, komt dat doordat de school en de ouders het niet eens zijn over het aanbod. In die situaties kan een onderwijs(zorg)consulent worden ingeschakeld. Als ook dat niet tot een oplossing leidt, kunnen de ouders een oordeel vragen aan de geschillencommissie passend onderwijs. De inspectie houdt komende periode vinger aan de pols om ervoor te zorgen dat zo snel mogelijk voor alle kinderen een passende oplossing komt.
Kunt u een oordeel geven over het handelen van het samenwerkingsverband (dat wel geld opstrijkt, maar zich in de hele kwestie nog niet heeft laten zien), het handelen van de inspectie (die de school verbiedt om maatwerkoplossingen voor individuele leerlingen te bekostigen) en het handelen van de leerplicht van de gemeente Zoetermeer (die alle voorstellen van ouders voor maatwerkoplossingen dwarsboomt)? Is dit in uw ogen een juiste uitvoering van het zogenaamde passend onderwijs?
Zowel de school als het samenwerkingsverband hadden sneller en proactief moeten zorgen voor een passend aanbod voor alle leerlingen. Dat aanbod dient kwalitatief goed te zijn en te voldoen aan de eisen van de wet- en regelgeving. Het plaatsen van leerlingen op een zorgboerderij voldoet daar niet aan. Het is dan ook terecht dat de inspectie niet instemt met dergelijke «oplossingen». Ook de gemeente zal in het kader van het naleven van de leerplicht bezien of de voorgestelde oplossingen passen binnen de wettelijke kaders.
Welke maatregelen gaat u nemen zodat de leerlingen op school voor het speciaal onderwijs «de Parachute», of leerlingen die daar ingeschreven staan, per 1 augustus 2015 allemaal daadwerkelijk een passende onderwijsplek vinden, niet thuis komen te zitten en kunnen focussen op de toekomst óf een goede maatwerkvoorziening aangeboden krijgen zonder een ontheffing van de leerplicht?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is voor de meeste kinderen inmiddels een oplossing gevonden. Daar waar nog geen oplossing is gevonden heb ik aan de onderwijs(zorg)consulenten gevraagd of zij kunnen helpen.
Om tot een dekkend aanbod in de regio te komen, is het samenwerkingsverband in gesprek met een onderwijsinstelling en de gemeente om gezamenlijk een aanbod voor onderwijszorgarrangementen te realiseren voor het beperkt aantal leerlingen dat tijdelijk niet in staat is (speciaal) onderwijs te volgen.
De Parachute staat onder verscherpt toezicht van de inspectie. Het (versterkte) management van de school heeft maatregelen getroffen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. De inspectie voert in januari 2016 onderzoek uit om vast te stellen of de school weer aan de kwaliteitseisen voldoet. Tot die tijd wordt de voortgang van de verbeteractiviteiten door de inspectie nauw gevolgd en spreekt zij het bestuur hierop aan.
De gemeente Heerhugowaard die stopt met het organiseren van aangepast vervoer voor leerlingen naar het speciaal onderwijs |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat de gemeente Heerhugowaard, ondanks een wettelijke verplichting, weigert om passend aangepast leerlingenvervoer te organiseren voor leerlingen naar het speciaal onderwijs?1 2 3 4
Ik kan uit de mij beschikbare informatie niet afleiden dat de gemeente Heerhugowaard weigert om passend aangepast leerlingenvervoer te organiseren voor leerlingen van het speciaal basisonderwijs. De gemeente Heerhugowaard heeft voor de vaststelling van de verordening voor het leerlingenvervoer gebruik gemaakt van de modelverordening van de VNG. De gemeente Heerhugowaard heeft aangegeven dat men het beleid ten aanzien van de uitvoering van de regeling heeft aangepast. Waar voorheen automatisch taxivervoer werd toegekend, zegt de gemeente te zijn overgegaan tot het beoordelen per aanvraag of aangepast vervoer noodzakelijk is en zijn de daarbij behorende afwegingen gemaakt in lijn met de jurisprudentie. De gemeente heeft naar maatwerk oplossingen gezocht en daartoe veel gesprekken met de betrokken ouders gevoerd. Dit is in lijn met de wettelijke verplichting.
Acht u het wenselijk dat de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor het leerlingenvervoer op diverse manieren te interpreteren is, waardoor gemeenten menen niet meer aan de wettelijke verplichting hoeven te voldoen om aangepast vervoer te organiseren voor leerlingen naar het speciaal onderwijs? Bent u bereid om samen met de VNG te bekijken hoe deze modelverordening te verbeteren, zodat deze op slechts één wijze geïnterpreteerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de modelverordening van de VNG kan niet worden geconcludeerd dat de gemeenten niet meer aan de wettelijke verplichting zouden hoeven te voldoen om voor leerlingen waarvoor dat noodzakelijk is aangepast vervoer te organiseren. Ik vind het daarom niet nodig de modelverordening te verbeteren.
Wordt de wettelijke verplichting voldoende uitgevoerd door de gemeente Heerhugowaard, nu deze gemeente alle kinderen van het speciaal onderwijs per definitie geen aangepast vervoer meer geeft, maar slechts een vergoeding voor het openbaar vervoer, omdat de gemeente zich beroept op de wettelijke tekst dat er een «redelijkerwijs te vergen inzet van ouders» is te verwachten?5
Ja, er is geen sprake van per definitie geen aangepast vervoer toekennen. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Acht u het wenselijk dat leerlingen van het speciaal onderwijs totaal moe en uitgeput op school verschijnen, omdat zij in het openbaar vervoer zoveel prikkels ontvangen, waardoor er van onderwijzen op school nog maar weinig terecht komt? Is dit in uw ogen een goede uitvoering van het zogenaamde «passend onderwijs»?
Mij hebben nooit signalen bereikt dat van een dergelijke situatie sprake zou zijn. Op grond van de wetgeving en de gemeentelijke verordeningen moet voor elke leerling worden vastgesteld welke vervoersvoorziening voor hem of haar passend is.
Acht u het wenselijk dat ouders andere vormen van onderwijs gaan kiezen, omdat de door de gemeente opgelegde begeleidingstaak in het openbaar vervoer hen dwingt om anders ontslag te nemen van het werk? Acht u het wenselijk dat leerlingen hierdoor niet het meest passende onderwijs ontvangen, omdat de gemeente weigert passend aangepast verover te organiseren?
Indien een gemeente besluit tot het vergoeden van een bepaalde vorm van leerlingenvervoer en de ouders het daar niet mee eens zijn, bijvoorbeeld omdat zij de noodzakelijke begeleidingstaak niet kunnen uitvoeren, heeft de wetgever bepaald dat de ouders daartegen in bezwaar en beroep kunnen.
Realiseert u zich dat door dergelijke praktijken van gemeenten het speciaal onderwijs onder grote druk komt te staan of uiteindelijk moet sluiten, omdat gemeenten geen aangepast vervoer organiseren, ouders gedwongen worden een andere onderwijsvorm te kiezen en het aantal leerlingen op het speciaal onderwijs drastisch zal dalen? Welke maatregelen gaat u nemen om deze ontwikkelingen te stoppen, zodat alle leerlingen onderwijs krijgen op de meest passende school?
Ik heb nooit signalen ontvangen van dergelijke praktijken.
Acht u het wenselijk dat scholen voor speciaal onderwijs per leerling hele dossiers en artsenverklaringen moeten inleveren bij gemeenten, om alsnog aangepast vervoer te ontvangen voor de leerlingen? Hoeveel bureaucratie en administratieve rompslomp levert dit op? Is dit in strijd met de privacywetgeving?
Al zolang de huidige regeling voor het leerlingenvervoer bestaat, is het aan de gemeenten om te bepalen door welke deskundigen zij zich laten voorlichten voor de beoordeling of een leerling al dan niet aangepast vervoer nodig heeft. Veelal wordt die informatie van de school betrokken, veelal ook wordt geadviseerd door bijvoorbeeld de GGD na een onderzoek van de leerling. Juist over de advisering die niet door de school wordt gedaan, konden in het verleden regelmatig ontevreden geluiden worden gehoord van ouders en scholen omdat die advisering in hun ogen vaak ten onrechte niet tot aangepast vervoer leidde.
Om vast te kunnen stellen welke wijze van vervoer voor de leerling passend is, is in de gemeentelijke verordeningen, conform de geboden mogelijkheid in artikel 4, vierde lid, van de Wet op de expertisecentra, opgenomen op welke wijze burgemeester en wethouders terzake advies inwinnen van deskundigen. Wanneer een ouder een aanvraag indient gebaseerd op een verordening waarin is opgenomen op welke wijze het noodzakelijke advies wordt ingewonnen, committeert deze ouder zich aan de voorwaarden die aan de aanvraag zijn verbonden en is er dus geen strijd met de privacywetgeving. Niet ontkend kan worden dat het voor scholen meer werk met zich meebrengt wanneer hun deskundigheid wordt ingeroepen dan wanneer dat niet het geval is. Het inroepen van externe deskundigheid vraagt echter meer werkzaamheden en leidt tot nieuwe rapporten terwijl de leerling de belasting van een nieuw onderzoek moet ondergaan.
Welke maatregelen gaat u nemen om de gemeente Heerhugowaard en alle andere gemeenten die de wettelijke verplichting proberen te omzeilen tot de orde te roepen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Onvoldoende bekostiging om het onderwijs en de zorg voor leerlingen met een ernstig meervoudige beperking (cluster 3) te garanderen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u het feit dat samenwerkingsverbanden onder het juk van de bezuinigingen (verevening) door het passend onderwijs leerlingen met een ernstige meervoudige beperking (EMB) in een lagere bekostigingscategorie plaatsen (LG – middenbekostiging in plaats van MG – hoge bekostiging) ondanks dat deze leerlingen nog steeds ernstig meervoudig beperkt zijn?1
Samenwerkingsverbanden bepalen zelf de criteria om leerlingen toe te laten tot het (voortgezet) speciaal onderwijs (het (v)so) en de hoogte van de ondersteuningsbekostiging (laag, midden of hoog).
Gegeven de grote ondersteunings- en zorgbehoefte van leerlingen met een ernstige meervoudige beperking (emb), is voor deze leerlingen een toelaatbaarheidsverklaring met de hoogste bekostiging (categorie 3) nodig.2 Daarom is voorgesteld de toelaatbaarheidsprocedure voor de groep emb-leerlingen te vereenvoudigen. De sectororganisaties hebben hiervoor in overleg met (v)so-scholen, samenwerkingsverbanden en OCW een landelijke procedure ontwikkeld waarmee (v)so-scholen een toelaatbaarheidsverklaring met categorie 3 kunnen aanvragen voor emb-leerlingen. Er zijn ook andere maatregelen getroffen om de organisatie van onderwijs en zorg voor deze leerlingen beter mogelijk te maken, zoals de regeling bijzondere bekostiging waar u naar verwijst in vraag 3 en de inzet van onderwijszorgconsulenten.
Mocht een (emb-)leerling toch een toelaatbaarheidsverklaring ontvangen in een andere categorie dan ouders of school nodig achten, dan hebben zij de mogelijkheid daartegen bezwaar te maken bij het samenwerkingsverband.
Bent u van mening dat voor leerlingen met een EMB op een cluster 3 school (mytyl- of tyltylschool) altijd de hoogste bekostigingscategorie (€ 26.000) dient te gelden in verband met de hoge onderwijs- en zorgbehoefte die deze leerlingen hebben? Zo nee, kunt u dit toelichten?2
Het uitgangspunt is dat leerlingen de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. Gezien de ondersteunings- en zorgbehoefte van emb-leerlingen betekent dat, dat een toelaatbaarheidsverklaring met een categorie 3-bekostiging nodig is. Dat blijkt ook uit het onderzoek dat onlangs hierover is uitgevoerd en met de zevende voortgangsrapportage passend onderwijs aan de Tweede Kamer is gestuurd.4
Kunt u toelichten of de introductie van de regeling bijzondere bekostiging voor ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen – waar scholen met cluster 3 leerlingen een beroep op kunnen doen – beoogt dat samenwerkingsverbanden de bekostigingscategorie voor ernstig meervoudig beperkte leerlingen verlagen van MG naar LG? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze samenwerkingsverbanden tot de orde te roepen?3
De regeling betreft de toekenning van bijzondere (aanvullende) bekostiging voor emb-leerlingen. De middelen voor deze regeling worden weggehaald bij de samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Voorwaarde om in aanmerking te komen voor bijzondere bekostiging is onder meer dat de leerling voldoet aan de in de regeling beschreven definitie van een emb-leerling en dat de leerling, als gevolg daarvan, een toelaatbaarheidsverklaring heeft met bekostiging categorie 3. Het is dan ook nadrukkelijk niet de bedoeling dat samenwerkingsverbanden de bekostiging van emb-leerlingen verlagen naar categorie 2.
Voor de zomer heb ik alle samenwerkingsverbanden geïnformeerd over de regeling. Ik ga ervan uit dat zij bekend zijn met het doel van de regeling en de bekostiging van emb-leerlingen niet verlagen naar categorie 2. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heb ik daar ook geen signalen over ontvangen.
Kunt u toelichten wat er in de brief precies bedoeld wordt met de zinsnede «de inzet van een verpleegkundige kan betaald worden uit andere financieringsstromen dan de bekostiging die het samenwerkingsverband verstrekt»? Welke financieringsstromen worden hier precies bedoeld?
In de brief wordt aangegeven dat de bekostiging van eventuele verpleging betaald kan worden uit de zorgindicatie van de leerling. Hiermee wordt gedoeld op verpleging die bekostigd wordt op grond van de Zorgverzekeringswet of op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
Realiseert u zich dat de lagere bekostigingscategorie voor ernstig meervoudig beperkte leerlingen op cluster 3 scholen betekent dat er geen verpleegkundigen meer (al of niet op detacheringsbasis) kunnen worden aangenomen door de school, maar dat de verpleegkundige zorg versnipperd raakt, omdat het kindgebonden is en niet meer gebundeld kan worden per school? Kunt u toelichten hoe scholen voor cluster 3 hiermee dienen om te gaan? Wat betekent dit voor de bureaucratische en administratieve rompslomp als scholen per kind verpleegkundige zorg dienen in te kopen? Bent u zich ervan bewust dat de verpleegkundige zorg voor leerlingen met een ernstig meervoudige beperking gedurende de gehele schooldag beschikbaar moet zijn in verband met het verrichten van voorbehouden medische handelingen en daarmee moeilijk te voorspellen is?
Zoals hierboven aangegeven, zijn er geen signalen dat voor emb-leerlingen geen toelaatbaarheidsverklaring categorie 3 wordt afgegeven. Scholen met veel emb-leerlingen krijgen met de regeling bijzondere bekostiging juist meer zekerheid over de extra bekostiging voor deze groep leerlingen.
Over de inzet van verpleegkundige zorg kan ik u het volgende melden.
Sommige scholen hebben zelf een verpleegkundige in dienst, gefinancierd uit de onderwijsbekostiging en/of uit de aanvullende middelen vanuit de zorg. De invulling van de formatie is daarbij aan het bevoegd gezag van de school en mede afhankelijk van de problematiek van de ingeschreven leerlingen.
Andere scholen hebben voor hun leerlingen die verpleging nodig hebben, afspraken gemaakt met zorgaanbieders voor zorg in natura. Zij hebben dan zelf geen verpleegkundigen of verzorgenden in dienst, maar vanuit de zorginstelling (bijvoorbeeld de kinderthuiszorgorganisatie in de regio of de naastgelegen zorginstelling waarmee een school samenwerkt) wordt zorg «in natura» geleverd: er komt een zorgverlener op school om waar nodig verpleegkundige zorg te bieden.
Op welke wijze gaat u scholen die met dergelijke bezuinigingspraktijken van de samenwerkingsverbanden te maken krijgen, compenseren?4
De samenwerkingsverbanden zijn verantwoordelijk voor (de bekostiging van) de extra ondersteuning van leerlingen. Vanwege de knelpunten die scholen en ouders het afgelopen jaar hebben ervaren, is een aantal maatregelen getroffen, waaronder de regeling bijzondere bekostiging. Ik ga ervan uit dat de eerder gesignaleerde knelpunten hiermee worden opgelost en houd hierbij de vinger aan de pols.
Wat vindt u ervan dat scholen voor leerlingen met een ernstig meervoudige beperking door de bezuinigingen van de samenwerkingsverbanden moeten besluiten om leerlingen te weigeren of zelf de hele school te sluiten? Welke maatregelen gaat u nemen om deze scenario's te voorkomen?
Dat scholen leerlingen weigeren of zelfs moeten sluiten vanwege bezuinigingen is bij mij niet bekend. Zoals in bovenstaande antwoorden is aangegeven zijn maatregelen getroffen om de knelpunten die ouders en scholen afgelopen jaar hebben ervaren op te lossen. De regeling bijzondere bekostiging biedt scholen extra ruimte om onderwijs en zorg te combineren. Verder bieden de zorgstelsels (Jeugdwet, Wlz en Zorgverzekeringswet) ook ruimte om het combineren van zorg en onderwijs mogelijk te maken. Ook biedt de nieuwe gesprekshandreiking voor onderwijs en zorg concrete informatie en bieden de onderwijszorgconsulenten ondersteuning als ouders en school er samen niet uitkomen. Ik zie dan ook geen aanleiding om verdere maatregelen te nemen.
Bent u nog steeds van mening dat er geen speciale regeling in overleg met het onderwijsveld ontworpen hoeft te worden om scholen per ernstig meervoudig gehandicapte leerling (cluster 3) met een indicatie voor de Wet langdurige zorg een vast bedrag per schooljaar centraal toe te wijzen om het onderwijs en de zorg op school voor deze leerling te organiseren, gekoppeld aan de teldatum in het onderwijs, en waarbij de zorg op school niet ten koste gaat van de zorg thuis?5
Met de nieuwe emb-regeling bijzondere bekostiging, die op 10 juli in de Staatscourant is gepubliceerd, heb ik hier feitelijk aan voldaan.8 Een (v)so-school kan voor alle leerlingen die voldoen aan de definitie van emb-leerling bijzondere bekostiging aanvragen, waarbij uitgegaan wordt van het aantal emb-leerlingen dat op de teldatum op de school stond ingeschreven.
In de definitie van emb-leerlingen in de regeling is het criterium losgelaten dat de leerling over een Wlz-indicatie moet beschikken. Uit onderzoek onder mytyl- en tyltylscholen bleek namelijk dat niet elke emb-leerling een Wlz-indicatie heeft, maar dat er ook emb-leerlingen zijn die zorg ontvangen op basis van de Jeugdwet of de Zorgverzekeringswet. Daarom is het mogelijk gemaakt dat een (v)so-school ook voor emb-leerlingen met een andere zorgindicatie een beroep kan doen op de nieuwe emb-regeling.
Bent u bereid om (ernstig) meervoudig gehandicapte leerlingen op een cluster 3 school uit te zonderen van het zogenaamde passend onderwijs, omdat tot dusverre is gebleken dat deze leerlingen het kind van de rekening zijn geworden van de invoering van het passend onderwijs?
Hiervoor zie ik geen aanleiding. Zoals ook blijkt uit de antwoorden op vraag 7 en 8, zijn de emb-leerlingen niet het kind van de rekening. Wel hebben scholen en ouders knelpunten ervaren bij de invoering van passend onderwijs en de vernieuwingen in de zorg. Naar aanleiding hiervan zijn maatregelen getroffen. De wet- en regelgeving in combinatie met de aanvullende maatregelen zorgen ervoor dat zowel het onderwijs als de (medische) zorg voor emb-leerlingen is geborgd. Uit onderzoek van Infinite naar bekostiging van scholen met emb-leerlingen blijkt verder dat er op de onderzochte scholen in het schooljaar 2014–2015 gemiddeld meer bekostiging vanuit OCW beschikbaar gekomen is dan in het schooljaar ervoor.9
Erkent u dat voor veel leerlingen de invoering van het passend onderwijs, knellend onderwijs blijkt te zijn? Kunt u dit toelichten?
Deze mening deel ik niet. In de zevende voortgangsrapportage passend onderwijs treft u meer informatie aan over de ervaringen in het eerste invoeringsjaar en mijn aandachtspunten hierbij.
Acht u het wenselijk dat de residentiele plaatsbekostiging plaats vindt op basis van hoofdschoolsoort, waardoor mytyl-tyltylscholen voor meervoudig gehandicapte leerlingen in eerste instantie alleen voor een midden categorie worden bekostigd en daarom per leerling een uitgebreide onderbouwde aanvraag voor een toelaatbaarheidsverklaring met een hogere bekostiging bij het samenwerkingsverband moeten aanvragen? Wat gaat u doen om de belofte waar te maken dat passend onderwijs tot minder bureaucratie leidt en deze onnodige administratieve rompslomp en verhoging van de bureaucratie te stoppen?
Voor de bekostiging van leerlingen die geplaatst zijn in een residentiële instelling wordt inderdaad gekeken naar de hoofdschoolsoort. Indien dit niet aansluit bij de gewenste bekostigingscategorie kan het samenwerkingsverband een toelaatbaarheidsverklaring met de gewenste bekostigingscategorie toekennen. Met het samenwerkingsverband kunnen onderlinge afspraken worden gemaakt over de invulling van die procedure. Dan kan een balans worden gevonden tussen de administratieve lasten van de school enerzijds en de informatiebehoefte die het samenwerkingsverband heeft om de aanvraag te kunnen beoordelen anderzijds.
Voor leerlingen met een ernstige meervoudige beperking hebben de sectororganisaties overigens een modelaanvraagformulier voor een toelaatbaarheidsverklaring ontwikkeld, om onnodige bureaucratie bij leerlingen met een vaststaande zorgbehoefte te voorkomen.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar – voornamelijk ernstig meervoudig beperkte – leerlingen waarbij wel degelijk mogelijkheden zijn voor onderwijs, maar waarbij uit financiële overwegingen door het samenwerkingsverband is besloten om hen een ontheffing van de leerplicht voor de gehele schoolloopbaan af te geven? Acht u dit een wenselijke praktijk en welke mogelijkheden ziet u om dit soort beslissingen een halt toe te roepen?
Een samenwerkingsverband kan geen ontheffing van de leerplicht afgeven of daarover een besluit nemen. Alleen ouders kunnen bij de gemeente een beroep doen op een vrijstelling van inschrijving op grond van de Leerplichtwet, bijvoorbeeld op grond van medische of psychische ongeschiktheid (artikel 5, onder a van de Leerplichtwet). Er moet dan altijd een verklaring van een deskundige worden overlegd. Zoals ook in het algemeen overleg aan de orde is geweest, wil ik aan ouders de ruimte laten om voor hun kind met ernstige meervoudige beperkingen zelf de keuze te maken voor onderwijs.
Thuiszittende, autistische kinderen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat vindt u van het feit dat er leerbare, autistische kinderen thuiszitten omdat het reguliere onderwijs deze kinderen niet aan kan en de wachtlijsten bij passende (speciale) scholen veel te lang zijn?
Uiteraard vind ik het onwenselijk dat kinderen thuiszitten. Elke thuiszitter is er één te veel. Scholen en samenwerkingsverbanden zijn de eerstverantwoordelijken om zorg te dragen voor een passend aanbod. Scholen vanuit de zorgplicht en samenwerkingsverbanden vanuit hun verantwoordelijkheid moeten zorgen voor een dekkend ondersteuningsaanbod. Als er in een bepaalde regio onverhoopt wachtlijsten voor het speciaal onderwijs ontstaan, is het aan hen om te komen tot oplossingen. Bijvoorbeeld door te zorgen voor meer extra ondersteuning in het regulier onderwijs of door de capaciteit van het speciaal onderwijs te vergroten. Het louter bieden van een plek op een wachtlijst is in ieder geval geen passend aanbod. Mochten er dus in een regio wachtlijsten ontstaan, dan moet in de tijd dat een leerling op een wachtlijst staat voor een alternatief aanbod worden gezorgd.
Als ouders toch van mening zijn dat hun kind geen passende ondersteuning wordt geboden, dan kunnen zij daarover het gesprek aangaan met de school of het samenwerkingsverband. Daarbij kunnen ook de onderwijsconsulenten helpen. Verder houdt de Inspectie van het Onderwijs toezicht op de samenwerkingsverbanden. Daarbij wordt onder meer aandacht besteed aan signalen die wijzen op tekortkomingen in de uitvoering van passend onderwijs in een regio en aan de vraag of er een dekkend aanbod is. Indien een samenwerkingsverband geen passend aanbod voor zijn leerlingen heeft, kan de inspectie tot sancties overgaan.
Hoeveel kinderen staan op dit moment op een wachtlijst voor een passende (speciale) school, zoals de Pionier en de Bascule? Bent u bereid om een overzicht aan de Kamer te doen toekomen over het aantal leerlingen op de wachtlijst per school?1
Gegevens over eventuele wachtlijsten worden niet landelijk bijgehouden. Overigens heeft het project Beter pASSendonderwijs van so-school de Pionier (waarvan de Bascule het bevoegd gezag is) op dit moment geen wachtlijst.
Bent u zich bewust van de impact dat dit heeft op de omgeving van de kinderen, bijvoorbeeld ouders die minder (of helemaal niet meer kunnen werken) van kinderen die thuiszitten en op een wachtlijst staan? Welke maatregelen gaat u nemen om deze wachtlijsten zo snel mogelijk weg te werken?
Van die impact ben ik mij bewust. Als kinderen thuis komen te zitten, moeten alle inspanningen dan ook gericht zijn op zo snel mogelijke terugleiding naar het onderwijs. Zie verder het antwoord op vraag 1 over de verantwoordelijkheid voor het wegwerken van eventuele wachtlijsten en voor het bieden van een eventueel alternatief aanbod.
Wat vindt u van initiatieven als «Beter pASSendonderwijs» en hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke initiatieven beter bereikbaar worden voor kinderen die anders bij het regulier en het speciaal onderwijs buiten de boot vallen?2
In initiatieven als Beter pASSendonderwijs werken scholen voor speciaal onderwijs en zorginstellingen samen om intensieve ondersteuning aan kinderen te bieden. De leerlingen krijgen in het project Beter pASSendonderwijs een specifieke aanpak in een kleine onderwijssetting. Via de Werkagenda passend onderwijs, preventie, jeugdhulp en participatie 2015 van de PO-Raad, VO-raad, MBO-Raad, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de ministeries van VWS, SZW en OCW wordt de samenwerking tussen onderwijs en zorg gestimuleerd. Dit gebeurt onder meer door middel van handreikingen, de beschikbaarheid van experts en de organisatie van bijeenkomsten op bestuurlijk en op uitvoerend niveau. Ook heb ik Vanuit autisme bekeken (VAB) gevraagd om een aantal activiteiten te ontplooien om de expertise over het onderwijs aan leerlingen met autisme te verbreden. Naast het beschikbaar stellen van handreikingen voor leraren, scholen en samenwerkingsverbanden zal in een aantal regio’s met de betrokken partijen worden onderzocht wat succes- en faalfactoren zijn in het onderwijs aan leerlingen met autisme.
Hoeveel budget is er precies beschikbaar voor onderwijs in een zeer kleine setting en met veel individuele aandacht en begeleiding?
Het budget voor extra onderwijsondersteuning, zowel in het regulier als in het speciaal onderwijs, is beschikbaar via de samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Welk deel van dit budget wordt ingezet voor onderwijs in een zeer kleine setting en met veel individuele aandacht en begeleiding, is niet bekend.
Kunt u de Kamer informeren over het aantal scholen met een zeer kleine onderwijssetting en veel individuele aandacht en begeleiding per samenwerkingsverband (zowel primair onderwijs als voortgezet onderwijs)?
Dergelijke gegevens zijn niet beschikbaar. Wel signaleert de inspectie dat steeds meer samenwerkingsverbanden ertoe overgaan speciale voorzieningen voor dergelijke leerlingen in te richten, zodat ook hen een passend aanbod kan worden geboden.