De beantwoording van eerdere schriftelijke vragen over door de Chinese overheid gefinancierde weekendscholen |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Mpanzu Bamenga (D66), Bente Becker (VVD), Jan Paternotte (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Bent u het ermee eens dat het uiterst onwenselijk is dat buitenlandse mogendheden ongewenste invloed kunnen uitoefenen op (voormalige) burgers en hun kinderen in Nederland?1
Ja, daar ben ik het mee eens. Veel landen, ook Nederland, hebben beleid en organiseren activiteiten om de band te behouden met hun staatsburgers die in het buitenland wonen. Het staat landen vrij dergelijk beleid te voeren, zolang dit binnen de grenzen van onze wet- en regelgeving gebeurt. Invloed van statelijke actoren wordt onwenselijk zodra deze raakt aan fundamenten van de Nederlandse democratische rechtsorde en open samenleving: de integriteit van politieke en bestuurlijke besluitvorming, onafhankelijke rechtspraak, vrije en eerlijke verkiezingen en/of fundamentele vrijheden zoals persvrijheid en vrijheid van meningsuiting. Daarnaast kan ongewenste buitenlandse inmenging leiden tot spanningen binnen en tussen bevolkingsgroepen in Nederland.
Het kabinet voert een brede aanpak om dit fenomeen tegen te gaan, zoals beschreven in de Kamerbrief van 6 april 2023 over de geïntensiveerde aanpak ongewenste buitenlandse inmenging.2
Kunt u bevestigen dat Nederland eerder wel zicht had op het aantal door de Turkse overheid gesponsorde weekendscholen en de lesmaterialen in deze scholen nadat toenmalig Minister van integratie ons daar een toezegging op had gedaan, maar dat de overheid nu geen zicht heeft op het aantal door de Chinese overheid gesponsorde weekendscholen en de lesmaterialen in deze scholen?
Dat kan ik niet bevestigen, want het kabinet had eerder ook geen zicht op de aard en omvang van informeel onderwijs, waaronder (de Turkse) weekendscholen. Wel heeft in 2018, n.a.v. berichtgeving over de oprichting van Turkse weekendscholen in Nederland, de Minister van Buitenlandse Zaken dit thema besproken met zijn Turkse collega.3 4 De Turkse overheid heeft toen transparantie gegeven over het aantal gesteunde weekendscholen en heeft ook lesmateriaal ter beschikking gesteld voor inzage.
Uit het onderzoek dat hieruit voortvloeide bleek dat de lessen geen antidemocratische, anti-rechtsstatelijke of onverdraagzame elementen bevatten (zie voetnoot 2). In het debat over Toezicht en handhaving van 27 maart jl. heb ik aangegeven bereid te zijn waar nodig in gesprek te gaan met overheden van landen die informeel onderwijs in Nederland sponsoren, om het voorgenomen toezicht op informeel onderwijs aan te kondigen én de wenselijkheid van transparantie over lesmaterialen te bespreken. De motie van de leden Paternotte, de Kort en Rooderkerk, die de regering verzoekt om dergelijk overleg te voeren, is aangenomen door uw Kamer. Zoals ik al aangaf tijdens het tweeminutendebat, ga ik daar uitvoering aan geven, al wil ik nu verder eerst prioriteit geven aan de uitwerking van het wetsvoorstel toezicht op informeel onderwijs.
Bent u bereid om op korte termijn in kaart te brengen hoeveel kinderen deelnemen aan informeel onderwijs, gefinancierd door de Chinese overheid? Kunt u daarbij tevens in kaart brengen om hoeveel weekendscholen dit gaat en hoe deze gefinancierd worden? Zo nee, waarom niet?
Het hierboven benoemde informeel onderwijs wordt door uiteenlopende instellingen en personen verzorgd. Het is nagenoeg onmogelijk om het precieze aantal kinderen dat daar gebruik van maakt in kaart te brengen. We weten immers niet waar en wanneer dit onderwijs wordt aangeboden en aan wie, en hebben geen wettelijke basis om hier informatie over te vergaren. Ik zal mij inspannen om in overleg te treden met de Chinese overheid (zie mijn antwoord op vraag 9) en zal daar vragen of zij de door u gewenste transparantie kunnen bieden.
Ik vind het daarnaast heel belangrijk om bij misstanden bij specifieke instellingen voor informeel onderwijs te kunnen ingrijpen. Daarom werk ik aan het realiseren van signaalgestuurd toezicht op informeel onderwijs.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk is om toezicht te houden op weekend- en avondscholen met een antidemocratisch en/of anti-integratief karakter en op welke wijze wordt hier in het wetsvoorstel informeel onderwijs op toegezien?
Ja, ik ben het daar mee eens. Het kabinet vindt het belangrijk dat kinderen ook buiten de muren van hun reguliere school veilig kunnen leren en geen denkbeelden meekrijgen die haaks staan op de waarden van onze democratische rechtsstaat en hen hiertegen opzetten. Om daar effectief op toe te kunnen zien en met oog voor de vrijheden die daarmee in het gedrang dreigen te komen, is gekozen voor signaalgestuurd toezicht dat het aanzetten tot haat, geweld en discriminatie binnen het informeel onderwijs verbiedt. Uw Kamer is in mei 2023 en maart 2024 geïnformeerd over de contouren en uitwerking van dit wetsvoorstel.5
Bent u bereid om informeel onderwijs een vast onderdeel te maken van de landenneutrale aanpak Ongewenste buitenlandse inmenging?
Ik zal het gesprek aangaan met de Minister van Justitie en Veiligheid om te bezien of informeel onderwijs betrokken kan worden bij de landenneutrale aanpak Ongewenste Buitenlandse Inmenging. Ik zal uw Kamer hierover vóór het commissiedebat Buitenlandse inmenging en beïnvloeding informeren.
Welke «uiteenlopende omstandigheden» speelden een rol bij de vertraging van het wetsvoorstel informeel onderwijs? Bent u het ermee eens dat dit uitstel onwenselijk is?2
De complexiteit en de gevoeligheid van het onderwerp nopen tot zorgvuldigheid, in zowel de communicatie en afstemming met veldpartijen als de afwegingen die ik moet maken ten aanzien van het wetsvoorstel. Daarbij betreft het hier ook een uitermate complex wetsvoorstel, waar meerdere grondrechten aan raken, waardoor ook de uitwerking soms meer tijd kost dan gedacht. De uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel waarborgen vergt ook tijd en zorgvuldigheid. Wetsvoorstellen duren, zeer uitzonderlijke gevallen daargelaten, altijd minimaal twee jaar wanneer alle zorgvuldigheidschecks- en balances in acht worden genomen. Hoewel ik met u deel dat vertraging onwenselijk is, is daar niet altijd iets aan te doen en staat zorgvuldigheid met betrekking tot zowel het proces als de inhoud voor mij voorop.
Wanneer kan het wetsvoorstel op zijn vroegst ingaan, bij een snelle behandeling in de Staten-Generaal?
Zoals eerder toegezegd aan uw Kamer zal het wetsvoorstel voor Prinsjesdag in internetconsultatie worden gebracht. Het is mede afhankelijk van (het verwerken van) de opbrengst van de internetconsultatie en het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, alsook de tijd die gepaard gaat met de behandeling van het wetsvoorstel door uw Kamer en de Eerste Kamer.
Kunt u het wetsvoorstel versneld, of in ieder geval voor Prinsjesdag, in consultatie laten gaan? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder toegezegd aan uw Kamer zal het wetsvoorstel voor Prinsjesdag in internetconsultatie worden gebracht.7
Bent u bereid om in aanloop naar het wetsvoorstel alvast in overleg te gaan met de landen die voor langdurig in Nederland verblijvende diaspora informeel onderwijs sponsoren, om de komst van toezicht en de wenselijkheid van openbaarmaking van lesmateriaal te bespreken? Bent u dus bereid om dat in dit specifieke geval te doen met de Chinese overheid?
Ja, ik ben bereid om met dergelijke landen in overleg te gaan. Daarbij vind ik het heel belangrijk dat deze gesprekken geen enkele vertraging opleveren bij het wetsvoorstel. Ik kan, zoals ik ook tijdens het voornoemde tweeminutendebat heb aangegeven, mijn eigen mensen ook maar op één ding tegelijk inzetten. Daarom wil ik echt met volle kracht verder met dat wetsvoorstel over informeel onderwijs, want dan hebben we de wettelijke grondslag om het toezicht op een goede manier te effecturen.
Bent u bereid om als onderdeel van de taskforce ongewenste financiering en problematisch gedrag en/of de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) met gemeenten het gesprek aan te gaan over het handelingsperspectief bij weekendscholen die vanuit het buitenland gefinancierd worden en hen begeleiden om het gesprek met deze weekendscholen aan te gaan?
Financiële ondersteuning van instellingen in Nederland die zich richten op taalonderwijs of andere vormen van informeel onderwijs is een toegestane vorm van diasporabeleid. Ook de Nederlandse overheid kent dergelijk beleid.
Met betrekking tot de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering wil ik u wijzen op de voortgangsbrief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering.8 De Minister beschreef in haar brief dat de Taskforce als zodanig geen bevoegdheden heeft, maar dat de individuele organisaties, die onderdeel uitmaakten van de Taskforce, zich blijven inzetten op verschillende taken en opgaven binnen hun eigen taakveld en specialismen. Mocht een situatie zich voordoen, waarin een gemeente vragen heeft over het in contact treden met bijvoorbeeld de Chinese gemeenschappen, dan kan de Expertise unit Sociale Stabiliteit (ESS) hierin adviseren.
Worden er al voorbereidingen getroffen door de Onderwijsinspectie om zo snel mogelijk uitvoering te kunnen geven aan signaalgestuurd toezicht?
De uitwerking van het wetsvoorstel is hierin de eerste stap en daarover ben ik voortdurend in gesprek met de Inspectie van het Onderwijs. De inspectie geeft in die gesprekken haar visie over de uitwerking van het voorgenomen toezicht en geeft aan wat zij nodig heeft om dat te realiseren. Zij zal daarnaast een uitvoeringstoets doen op basis van het wetsvoorstel. In dit stadium van het wetgevingsproces is dit zover als de inspectie zich kan voorbereiden.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Turkse sekte met tweeëntwintig moskee-internaten stapt nu in scholen' |
|
Bente Becker (VVD), Daan de Kort (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Kent u het bericht «Turkse sekte met tweeëntwintig moskee-internaten stapt nu in scholen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de integratie en weerbaarheid van kinderen die onderwijs (gaan) krijgen op scholen en internaten die zijn opgericht door een gesloten organisatie als Suleymanci, met een orthodoxe en anti-seculiere agenda?
Ik deel de zorgen met betrekking tot de beïnvloeding van jonge kinderen vanuit onderwijs waar antidemocratische en/of antirechtsstatelijke sentimenten achter zitten, met als gevolg dat deze kinderen minder goed onderdeel zouden kunnen worden van de Nederlandse samenleving. Dat onderwijs is niet toelaatbaar. Ik hecht er dan ook sterk aan alle middelen die het stelsel biedt in te zetten om negatieve invloeden op de burgerschapsvorming van jonge kinderen te voorkomen.
Als er tijdens de procedure voor de aanvraag van een nieuwe school sprake is van concrete signalen en aanwijzingen die gegronde redenen vormen om aan te nemen dat de bestuurders niet in staat zullen zijn te voldoen aan de bekostigingsverplichtingen, behoud ik mij het recht voor een dergelijke aanvraag af te wijzen. Een school die van plan is te handelen in strijd met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, wens ik geen plek toe te kennen in het onderwijslandschap.
Op elke reguliere school en in ieder jeugdverblijf wordt verplicht aandacht besteed aan burgerschap. Ik vind het van groot belang dat elke reguliere school en ieder jeugdverblijf hierop ook wordt getoetst. In het regulier onderwijs ziet de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) toe op het voldoen aan de wettelijke burgerschapsopdracht en voor het toezicht op de jeugdverblijven is de GGD GHOR verantwoordelijk, waaronder de invulling van burgerschapsvorming.
Ten aanzien van de stichtingsaanvragen van Enderun Hisar heeft de inspectie een positief advies gegeven over de te verwachten onderwijskwaliteit, waaronder de invulling van het burgerschapsonderwijs. Dit advies van de inspectie in aanloop naar de eventuele start van de school, is belangrijk, omdat scholen in staat moeten zijn goed burgerschapsonderwijs vorm te geven. De initiatieven die geen positief advies ontvangen over de voorgenomen invulling van het burgerschapsonderwijs, wijs ik dus ook af. De inspectie toetst vervolgens in het eerste jaar na de start of de invulling van het burgerschapsonderwijs door de scholen ook in de praktijk voldoet aan de wettelijke burgerschapsopdracht en de kerndoelen. Een van deze kerndoelen is het actief werken aan de bevordering van sociale cohesie. Het direct in het eerste jaar toezicht uitoefenen is in mijn ogen een cruciaal middel om ervoor te zorgen dat de burgerschapsvorming en weerbaarheid van kinderen vanaf de start van een school positief worden beïnvloed.
Is de in het artikel geschetste situatie juist, namelijk dat de schoolbestuurders voor de «Enderun Hisar scholen» beiden in andere functies gelieerd zijn aan de Suleymanci-beweging? Zo ja, wat vindt u hier van? Zo nee, hoe zit het wat u betreft?
De bevoegdheden om onderzoek te doen naar personen en/of maatschappelijke organisaties zijn niet belegd bij de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). In algemene zin zijn bijzondere bevoegdheden, zoals het doen van onderzoek naar personen en/of organisaties of opsporingsbevoegdheden, voorbehouden aan het openbaar ministerie, de politie en/of inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Als er signalen binnenkomen bij mijn ministerie, die mede bepalend kunnen zijn voor de vraag of een school voor bekostiging in aanmerking dient te worden gebracht, worden deze signalen onderzocht op juridische mogelijkheden. Indien deze signalen gegronde redenen vormen om aan te nemen dat de bestuurders in kwestie niet in staat zijn aan de bekostigingsverplichtingen te voldoen, behoud ik mij, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, het recht voor de aanvraag af te wijzen.
Er zijn tijdens de procedure in 2022 geen signalen binnengekomen bij OCW over de organisatie Süleymanci of de stichting Enderun Hisar.
Is het inderdaad zo dat bij de in 2022 ingediende aanvragen voor de stichting van nieuwe basisscholen in Amsterdam en Rotterdam onder de vlag van «Enderun Hisar scholen» noch de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), noch de inspectie, noch de Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs kennis hebben vergaard en/of verkregen over de achtergrond van de bestuurders van de stichting voor deze nieuwe scholen? Zo ja, hoe is dit mogelijk? Zo nee, kunt u beschrijven hoe de aanvragen tot stand zijn gekomen?
Om voor bekostiging in aanmerking te komen moeten schoolbesturen, dus ook de stichting Enderun Hisar Scholen, aan de volgende nieuwe wettelijke vereisten voldoen2:
DUO controleert de bovenstaande wettelijke vereisten (onderdelen 1 t/m 4), en de inspectie voert de kwaliteitstoets uit (onderdeel 5). Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven hecht ik er belang aan dat er al bij de aanvraag een advies van de inspectie over de toekomstige invulling van de burgerschapsopdracht wordt gegeven. Indien het advies van de inspectie negatief is dan wijs ik de aanvraag af. Indien aan één van de andere vereisten niet wordt voldaan, bijvoorbeeld omdat er geen geldige VOG wordt afgegeven, dan wijs ik de aanvraag ook af. Pas als een stichtingsaanvraag voldoet aan alle bovengenoemde wettelijke vereisten, volgt een positief bekostigingsbesluit. De scholen van de stichting Enderun Hisar voldoen aan alle bovengenoemde bekostigingsvereisten. Beide scholen mogen daarom starten in augustus 2024. Vervolgens houdt de inspectie direct nadat de goedgekeurde scholen van start zijn gegaan toezicht op de scholen, waaronder op de manier waarop het burgerschapsonderwijs in de praktijk wordt vormgegeven. Zoals bij vraag 2 aangegeven vind ik dit een cruciale stap om ook daadwerkelijk te borgen dat scholen niet in strijd met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat handelen.
Hoe wordt in algemene zin bij de aanvragen voor nieuwe scholen meegewogen wat het profiel van de betreffende bestuurders is? Worden banden met buitenlandse regimes of bijvoorbeeld orthodoxe en anti-seculiere stichtingen meegewogen of gelden enkel de vereisten van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en de afgelopen vijf jaar geen school mogen hebben bestuurd die is gesloten vanwege zeer zwakke kwaliteit? Vind u dit voldoende?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich nog dat de aanscherping van de wetgeving van de burgerschapsopdracht voor scholen mede was ingegeven door schoolbestuurders die wel beweerden het burgerschapsonderwijs netjes te willen verzorgen, maar tegelijkertijd banden met salafistische organisaties onderhielden? Hoe maakt de recente aanscherping het mogelijk te voorkomen dat scholen kunnen worden opgericht door bestuurders met een anti-integratieve agenda? Bent u bereid om deze eisen zo nodig aan te scherpen?
De Wet verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs (2021) verplicht scholen om te werken aan de bevordering van actief burgerschap en sociale cohesie. Dit betekent onder meer dat scholen de basiswaarden van de democratische rechtsstaat moeten bevorderen. Het onderwijs van de school mag daarmee niet in strijd zijn. De inspectie houdt vanaf de start van een school toezicht op de realisatie van deze burgerschapsopdracht in de praktijk, waaronder doelgerichte en samenhangende bevordering van de basiswaarden.
Zoals hierboven uiteengezet toetst de inspectie elk initiatief van tevoren op het burgerschapsonderwijs en brengt de inspectie in het eerste jaar na de start een bezoek aan de nieuwe school. Het toezicht op burgerschap is onderdeel van het reguliere inspectietoezicht. Daarnaast doet de inspectie zo nodig onderzoek naar aanleiding van signalen of incidenten. Op deze wijze wordt geborgd dat scholen aan wettelijke eisen voldoen en er tegen het handelen in strijd met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat wordt opgetreden. Indien in de praktijk blijkt dat het burgerschapsonderwijs ondanks de bestaande toetsen en controles toch níet wordt vormgegeven zoals scholen dat op grond van de wet verplicht zijn, kan de inspectie een herstelopdracht uitvaardigen of, indien nodig, verder handhavend optreden. Tot slot, zoals aangegeven in het antwoord op vragen 4 en 5, moeten bestuurders die een nieuwe school willen oprichten, voldoen aan alle vijf de wettelijke vereisten, zoals het beschikken over een VOG afgegeven voor het screeningsprofiel onderwijs. Voor deze eisen geldt dat het op dit moment niet aan de orde is deze aan te scherpen.
Hoe verhoudt het lidmaatschap van de Suleymanci-beweging van schoolbestuurders zich tot de recent aangescherpte wetgeving voor de stichting van nieuwe scholen en de aangescherpte wetgeving voor de burgerschapsopdracht van scholen?
Het lidmaatschap van bestuurders van een maatschappelijke of religieuze organisatie is, voor zover deze organisatie niet handelt in strijd met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, niet bepalend voor het besluit om een school al dan niet voor bekostiging in aanmerking te brengen.
De school moet voldoen aan alle wettelijke vereisten, genoemd in het antwoord op de vragen 4 en 5, om voor bekostiging in aanmerking te kunnen worden gebracht. Daarnaast behoud ik mij, zoals gezegd, het recht voor een aanvraag preventief af te wijzen indien ik over aanwijzingen beschik waaruit blijkt dat de aanvragers in kwestie niet in staat zullen zijn goed onderwijs vorm te geven, en dus ongeschikt zijn.
Is met deze nieuwe informatie een ander oordeel aan de orde over de toelaatbaarheid van deze scholen en zo nee, waarom niet?
Er zijn tijdens de procedure in 2022 geen signalen binnengekomen bij OCW over de organisatie Süleymanci of de stichting Enderun Hisar. De scholen voldoen aan de wettelijke vereisten voor bekostiging en mogen van start in augustus 2024. De inspectie ziet toe op de uitvoering van de burgerschapsopdracht in de praktijk.
Mocht er echter tijdens de procedure voor de aanvraag van een nieuwe school sprake zijn van concrete aanwijzingen en gegronde redenen om aan te nemen dat de bestuurders van een nieuwe school niet in staat zullen zijn te voldoen aan de bekostigingsverplichtingen, behoud ik mij, zoals gezegd, het recht voor een dergelijke aanvraag preventief af te wijzen. Scholen die van plan zijn te handelen in strijd met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, wens ik geen plek toe te kennen in het onderwijslandschap.
Hoe weegt u de zienswijze van het college van burgemeester en wethouders (B&W) van Amsterdam dat deze school liever niet wilde toelaten omdat het de segregatie zou versterken? Waarom is deze positie onvoldoende gebleken om de aanvraag af te wijzen?
De zienswijze van de gemeente wordt meegewogen in het besluit om een school al dan niet voor bekostiging in aanmerking te laten komen voor zover de zienswijze betrekking heeft op de wettelijke vereisten voor het stichten van een nieuwe school. Het mogelijk bijdragen aan segregatie is geen wettelijke grond op basis waarvan een aanvraag kan worden afgewezen. Wel worden de mogelijke effecten op segregatie van nieuwe scholen meegenomen in de evaluatie van de stichtingsprocedure. Deze evaluatie vindt momenteel plaats en het eindrapport is voorzien in december 2025.
Wat is uw beeld van de huidige aard, omvang en activiteiten van Stichting Islamitisch Centrum Nederland (SICN), de tak van de Suleymanci-beweging in Nederland? Is het juist dat er sprake is van centrale aansturing in Europa vanuit Keulen? Bent u bereid dit te onderzoeken als u hier momenteel onvoldoende zicht op heeft?
Zoals ik eerder in de beantwoording van vraag 3 heb aangegeven liggen de bevoegdheden om personen en/of maatschappelijke organisaties te onderzoeken niet bij de Ministeries van OCW, VWS of SZW.
Welke contacten heeft u met de Suleymanci-beweging in Nederland en hoe wordt momenteel toezicht gehouden op de moskee-internaten die zij besturen?
Vanuit SZW wordt er samen met gemeenten en maatschappelijke organisaties aan vraagstukken gewerkt rondom samenleven- en integratiebeleid. In dit kader onderhoudt het Ministerie van SZW ook contacten met een brede vertegenwoordiging van Turks-Nederlandse gemeenschappen en organisaties, waaronder de overkoepelende organisatie van de zogenoemde Suleymanci-beweging, Stichting Islamitisch Centrum Nederland (SICN).
VWS is stelselverantwoordelijk voor de Wet op de jeugdverblijven. De Wet op de jeugdverblijven is op 1 juli 2016 in werking getreden. Het doel van de wet is het zo veel mogelijk waarborgen van de veiligheid, de ongestoorde ontwikkeling van jongeren in de jeugdverblijven en het pedagogisch klimaat. Het toezicht op deze wet is neergelegd bij de GGD GHOR.
Er zijn op dit moment in Nederland 22 jeugdverblijven in 13 gemeenten waarop de Wet op de Jeugdverblijven van toepassing is. Er zijn 20 jeugdverblijven aangesloten bij de branchevereniging ECN (Educatieve Centra met Inwoning Nederland). De ECN is een zelfstandig opererende branchevereniging die samenwerkt met de Stichting Islamitisch Centrum Nederland. In de jeugdverblijven verblijven meisjes of jongens in de leeftijd van 12–18 jaar. Deze jongeren gaan overdag naar het reguliere onderwijs.
De jaarlijkse inspectiebezoeken bij de jeugdverblijven kunnen zowel aangekondigd als onaangekondigd plaatsvinden. Hierbij zijn meestal twee inspecteurs aanwezig. Tijdens de bezoeken kan er contact zijn met jongeren. Het toezicht dat wordt uitgevoerd is, conform de aanbevelingen van het evaluatierapport van de Wet op de jeugdverblijven van het Verwey-Jonker Instituut, stimulerend van aard.
Kunt u een overzicht verstrekken van het aantal jeugdverblijven (internaten) in Nederland dat wordt bestuurd door een Turks Religieuze Stichting of Organisatie (TRSO), uitgesplitst naar de verschillende TRSO’s?
Er zijn 20 jeugdverblijven aangesloten bij de branchevereniging ECN. Daarnaast is er het jeugdverblijf El-Biruni in Rotterdam, verbonden aan de organisatie Milli Görüs. Op dit moment is het jeugdverblijf niet actief vanwege organisatorische redenen.
Kunt u aangeven hoe vaak deze internaten een inspectiebezoek krijgen en wat hiervan tot nu toe de resultaten zijn?
De jeugdverblijven worden minimaal één keer per jaar geïnspecteerd. In 2023 zijn 20 jeugdverblijven bezocht, twee bezoeken zijn uitgesteld tot januari 2024. De inspecties zien toe op de ongestoorde ontwikkeling, de (sociale) veiligheid en het pedagogisch klimaat voor kinderen. Er zijn tot op heden geen (zorgelijke) signalen binnengekomen en uit de inspecties blijkt dat de jeugdverblijven voldoen aan de formele eisen van de wet.
Kunt u aangeven waar de betreffende inspectierapporten van de wet op de jeugdverblijven zijn in te zien?
Op basis van de Wet open overheid (Woo) kunnen burgers inzage vragen van de rapporten bij de GGD van de betreffende gemeente.
Kunt u de Kamer een update geven van de opvolging van de aanbevelingen uit de evaluatie van de wet op de jeugdverblijven, die onder andere opriep tot een aanscherping van de kwaliteitseisen en een scherper gesprek over burgerschap op moskee-internaten?
Op 2 november 2020 heeft de Staatssecretaris van VWS uw Kamer geïnformeerd over de uitwerking van de aanbevelingen uit de evaluatie van de Wet op de jeugdverblijven van het Verweij Jonker Instituut, opgeleverd in 2019.
Uit de evaluatie blijkt dat de jeugdverblijven voldoen aan de formele eisen van de wet. Dit heeft bijgedragen aan de veiligheid van de aldaar verblijvende jongeren. Ook blijkt uit de evaluatie dat zowel de transparantie van de jeugdverblijven als het onderling vertrouwen tussen gemeenten, jeugdverblijven en inspectie is toegenomen.
De Staatssecretaris van VWS geeft in de brief aan dat de uitwerking van de aanbevelingen in de landelijke werkgroep jeugdverblijven zijn besproken en uitgewerkt. Er zijn onder andere indicatoren geformuleerd om het pedagogisch klimaat te kunnen observeren en de inspecties vinden plaats aan de hand van het pedagogisch beleidsplan, burgerschapsvorming maakt hier onderdeel van uit.
Wat burgerschapsvorming betreft, wijs ik erop dat de jongeren overdag naar het regulier onderwijs gaan. Hierin komen thema’s aan de orde die op landelijk niveau wettelijk zijn vastgelegd. Aanvullend hierop worden er voor burgerschapsvorming op lokaal niveau verschillende thema’s, lessen, en activiteiten door de jeugdverblijven opgezet en/of behandeld. De lessen en activiteiten en de onderwerpen die daarbij aan bod komen zijn onderdeel van het jaarlijkse gesprek tussen jeugdverblijf en gemeente. De handreiking Burgerschap jeugdverblijven is hiervoor de leidraad, en ook kunnen hiervoor «best practices» worden uitgewisseld bij de landelijke werkgroep. Naast het jaarlijks gesprek hierover wordt er tijdens de inspecties ook actief toegezien op de invulling van burgerschapsvorming als onderdeel van het pedagogisch beleid en in de praktijk. Er zijn tot op heden geen (zorgelijke) signalen binnengekomen.
Zou invoering van het wetsvoorstel voor toezicht op informeel onderwijs extra handvatten geven om toezicht te houden op deze internaten?
De GGD houdt al sinds 2016 structureel toezicht op de jeugdverblijven. Op dit moment zijn er geen signalen dat de GGD extra handvatten nodig heeft om dit toezicht te kunnen uitvoeren. Met de voorgenomen Wet toezicht op informeel onderwijs zullen er geen extra handvatten gecreëerd worden aangaande het toezicht op jeugdverblijven. De jeugdverblijven vallen namelijk niet onder informeel onderwijs, omdat er sprake is van «langduriger verblijf». Bij de voorgenomen wet toezicht op informeel onderwijs zal het toezicht juist signaal gestuurd zijn en komt dus niet elke informele instelling permanent onder toezicht te staan.
Bent u bereid het wetsvoorstel voor toezicht op informeel onderwijs zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen?
Zoals eerder toegezegd aan uw Kamer zal het wetsvoorstel voor Prinsjesdag in internetconsultatie worden gebracht.
Bent u bereid deze vragen één voor één en binnen vier weken te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Verbijstering over sluiting van het Auris College in Goes: ‘Onze kinderen verzuipen op de reguliere school’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Verbijstering over sluiting van het Auris College in Goes: «Onze kinderen verzuipen op de reguliere school»»1?
Ja.
Heeft u contact gehad met het Auris College over het sluiten van de drie locaties die het college heeft, te weten Leiden, Rotterdam en Goes?
Ja, mijn ministerie staat in nauw contact met Koninklijke Auris Groep (Auris) om mee te denken over de aanstaande sluiting van deze locaties.
Is het besluit om het Auris College in overleg met de bijbehorende samenwerkingsverbanden gemaakt? Hebben de andere middelbare scholen (regulier en speciaal) hun medewerking toegezegd om voor toekomstige leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte een plek te creëren? Is een bestuurlijke fusie verkend om de financiële situatie van Auris te verbeteren?
Auris zet al langer in op het zoveel mogelijk toeleiden van hun doelgroep (dove en slechthorende leerlingen en leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis) naar het regulier onderwijs en het begeleiden van deze leerlingen. Voor dit laatste krijgt Auris ook financiering. Deze ontwikkeling leidt al langer tot dalende leerlingaantallen en een steeds kleiner wordend team bij de verschillende locaties voor voortgezet speciaal onderwijs (vso) van Auris. Wat betekent dat het steeds lastiger wordt om onderwijs van hoge kwaliteit aan te blijven bieden. Auris heeft daarom zelfstandig, maar na overleg met experts en belanghebbenden en na een zorgvuldige afweging van verschillende factoren, het besluit genomen om de vso-locaties in Goes, Leiden en Rotterdam te sluiten. Financiële overwegingen hebben daarbij geen directe rol gespeeld.
Met individuele scholen, zowel reguliere als vso-scholen, en betrokken samenwerkingsverbanden worden de komende periode nog afspraken gemaakt over het plaatsen van leerlingen die nu nog op de vso-locaties zitten en de benodigde ondersteuning. Met de betrokken samenwerkingsverbanden is ook eerder al gesproken.
Begrijpt u de zorgen van ouders dat hun kinderen niet zullen gedijen op andere scholen, ook gezien de specifieke problematiek waarin de school in is gespecialiseerd? Welke plicht heeft de school om een passende plek te vinden voor de huidige leerlingen? Welke rol ziet u hierbij voor uzelf?
Ja, ik begrijp heel goed dat het bericht om deze drie locaties te sluiten tot zorgen leidt. Ik kan me ook goed voorstellen dat er extra onrust ontstaan is omdat het bericht om de scholen te sluiten relatief dicht zit op de sluitingsdatum. Het betekent voor de leerlingen van het Auris College Goes immers dat de leerlingen die nu op school zitten na dit schooljaar nog maar één jaar op deze school kunnen blijven. De komende periode wordt er met betrokkenen voor alle leerlingen naar een nieuwe passende plek gezocht, dat is maatwerk per leerling.
Auris heeft mij verzekerd dat er voor elke leerling een passende plek wordt gevonden, die aansluit bij de mogelijkheden en behoeften. Een afvaardiging van Auris-medewerkers (docenten, gedragswetenschappers, logopedisten) werkt de komende periode samen met de leerling, ouders en deskundigen uit de regio aan de plaatsing van alle leerlingen en kijkt hierbij ook naar welke ondersteuning de leerlingen op de nieuwe school nodig hebben. Auris voert met diverse samenwerkingsverbanden verkennende gesprekken over deze ontwikkelingen. Daarnaast heeft Auris toegezegd ook na plaatsing (intensieve) ondersteuning te bieden aan zowel de school als de leerling. De ambulante dienstverlening breidt Auris daarvoor uit.
Uit het verleden weten we dat overplaatsing van leerlingen van Auris naar een school voor regulier onderwijs over het algemeen goed gaat. Ik heb er vertrouwen in dat Auris de leerlingen nu en in de toekomst zorgvuldig begeleidt, en zal hierbij een vinger aan de pols houden.
Hoewel ik de zorgen van de jongeren en hun ouders begrijp, kunnen er ook voordelen zitten aan deze nieuwe situatie. In sommige gevallen hoeven jongeren minder ver te reizen naar hun school omdat ze een plek krijgen op een school in hun eigen wijk of stad, met extra ondersteuning. Hierdoor gaan ze ook met andere jongeren uit hun eigen buurt naar dezelfde school gaan. Ook zullen ze in een aantal gevallen meer keuzeaanbod krijgen in uitstroomrichtingen en specifieke vakken op die school.
Is het reguliere onderwijs in de omgeving van het Auris College al voldoende ingericht om leerlingen die voorheen naar het speciaal onderwijs zouden gaan op te nemen? Hoe ondersteunt de Minister de scholen in de samenwerkingsverbanden waar het Auris College nu aan deelneemt om nu en in de toekomst leerlingen op te nemen?
Op dit moment is dit nog niet geheel duidelijk. Mijn ambtenaren zullen de komende periode met Auris en de betrokken samenwerkingsverbanden in overleg treden om te zien of en zo ja welke extra ondersteuning en inspanningen nodig zijn om de betreffende leerlingen een goede nieuwe plek te bieden.
Verwacht u dat er leerlingen zijn die geen passende plek zullen vinden en daardoor gedwongen thuis komen te zitten? Op welke manier wilt u dit risico ondervangen?
Ik heb goede hoop dat er geschikte plekken gevonden kunnen worden voor deze leerlingen. Zoals geantwoord bij vraag 4 zet Auris zich daar de komende periode voor in. Op basis van de gesprekken de komende periode zal ik bepalen of er aanvullende acties nodig zijn.
Deelt u de analyse van de school dat de sluiting van de school te maken heeft met de landelijke ontwikkeling waarbij kinderen op het speciaal onderwijs steeds vaker naar een reguliere school gaan? Ziet u dit risico ook voor scholen elders in het land?
Voor mij staat voorop dat elk kind op de plek moet zitten waar deze zich het beste kan ontwikkelen. Het uitgangspunt is dat dit in principe op een reguliere school is, waar nodig met extra ondersteuning. Dit heeft voor iedereen voordelen. Voor het kind betekent dit bijvoorbeeld minder reistijd en meer keuzemogelijkheden dan wanneer deze naar het speciaal onderwijs zou gaan. En in algemene zin betekent het bijvoorbeeld een kleinere druk op het leerlingenvervoer en meer ruimte op het gespecialiseerd onderwijs voor andere kinderen die dat (tijdelijk) nodig hebben. In die zin zie ik dat als een positieve ontwikkeling. Tegelijkertijd kan dit alleen als er de benodigde ondersteuning is voor zowel het kind als de reguliere school en dat is nog niet op alle plekken zo. Ik ga de komende periode verder in gesprek met betrokkenen om te zien wat er nodig is om hier verdere invulling aan te geven en om te bezien voor welke groepen het gespecialiseerd onderwijs (tijdelijk) nodig zal blijven.
Zijn er andere scholen voor voortgezet speciaal onderwijs die de financiën nu slecht rond krijgen? Is er op basis van leerlingenprognoses aan te geven hoeveel vso-scholen een flinke leerlingendaling kunnen verwachten, waarvoor in de toekomst sluiting dreigt? Hoe is de regionale spreiding van deze scholen?
Ik heb geen concrete signalen ontvangen dat er andere vso-scholen zijn die in financiële problemen zitten. We kunnen geen prognoses voor leerlingenaantallen maken voor vso-scholen omdat deze scholen vaak een regionale functie hebben en de ontwikkelingen zo divers zijn dat deze moeilijk voorspelbaar zijn. Wel zien we in algemene zin dat op dit moment de behoefte van (v)so-onderwijs toeneemt. We houden dit nauwlettend in de gaten, mede vanwege de regionale functie van sommige vso-scholen.
Welk aandeel van de huidige leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs past, als de beweging van inclusief onderwijs voltooid is, naar verwachting niet in het reguliere onderwijs met extra ondersteuning maar zal een beroep moeten doen op het speciaal onderwijs?
Voor mij staat voorop dat elk kind een goede plek moet hebben om zich te ontwikkelen. Er zal daarbij altijd een groep blijven die (tijdelijk of voor langere tijd) iets extra’s nodig heeft, bijvoorbeeld in het gespecialiseerd onderwijs, en die mogelijkheid blijft er dan ook. Inclusief onderwijs betekent dus zeker niet dat alle leerlingen naar regulier onderwijs moeten. Maar wel dat er meer leerlingen een plek kunnen krijgen binnen een school in hun eigen buurt of wijk, met indien nodig (extra) ondersteuning.
Hoe ondervangt u de negatieve gevolgen van schoolsluitingen van speciaal onderwijs in de reisafstanden van leerlingen, zeker buiten de Randstad? Op welke manier is speciaal onderwijs nog toegankelijk voor kinderen als de reisafstand heel groot wordt?
Op dit moment is er nauwelijks sprake van sluiting van scholen voor gespecialiseerd onderwijs. Waar dit wel het geval is hebben we aandacht voor de reistijd van jongeren die ondersteuning nodig hebben die niet binnen een reguliere school kan worden geboden.
Het persbericht ‘’Oekraïense school in Breda moet sluiten, onbegrip is groot’’ |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Oekraïense School in Breda op 14 juli 2024 haar deuren moet sluiten?
Ja.
De Oekraïense School in Breda is een tijdelijke onderwijsvoorziening (hierna: tov). Grondslag voor de tov is de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden die op 14 juli 2022 in werking is getreden. De wet biedt ruimte om af te wijken van de reguliere deugdelijkheidseisen voor de inrichting van het onderwijsprogramma en onderwijspersoneel en maakt het mogelijk om tijdelijk of gedeeltelijk Oekraïens onderwijs te bieden. Deze ruimte is in tijd begrensd, om kinderen voldoende kansen te bieden om de aansluiting met het Nederlandse onderwijs te maken, te participeren in de Nederlandse samenleving en een Nederlandse startkwalificatie te behalen. In het belang van de ontwikkeling van leerlingen is deze wet van tijdelijke aard en vervalt de ruimte binnen twee jaar na inwerkingtreding. De vervaldatum voor het afwijken van de voorschriften in het primair en het voortgezet onderwijs is respectievelijk 13 juli 2024 en 1 augustus 2024.
Is het correct dat het wenselijk is dat de Oekraïners in Nederland na de oorlog terugkeren naar Oekraïne?1
In de verzamelbrief Oekraïne van 26 januari jl. heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid uw Kamer geïnformeerd over de strategische beleidsopties die worden uitgewerkt voor verblijf en terugkeer van ontheemden uit Oekraïne na 4 maart 2025.2 Gegeven het onzekere en onvoorspelbare verloop van het conflict is de verwachting dat een aantal ontheemden uit Oekraïne noodgedwongen een langere periode in ons land zal verblijven. Nederland zal – het liefst in Europees verband – inzetten op het maximaal ondersteunen van terugkeer van een groot deel van de ontheemden. De ontwikkelingen in Oekraïne worden hierbij nauwlettend gevolgd. Daarbij kijken we ook naar nieuwe initiatieven of opties in relatie tot (vrijwillige) terugkeer zoals hulp- en wederopbouwprogramma’s. Eén van de belangrijkste redenen hiervoor is dat de ontheemden straks in Oekraïne kunnen gaan bijdragen aan de wederopbouw. Gedurende het verblijf van ontheemden in Nederland blijft het kabinet zich inzetten op het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie van ontheemden. Dit is zowel in het belang van de Nederlandse maatschappij als in het belang van ontheemden zelf, ook met het oog op mogelijke terugkeer.
Begrijpt u dat het wenselijk is dat de Oekraïense kinderen zowel de Nederlandse taal als de Oekraïense taal machtig worden om in beiden samenlevingen te kunnen participeren, en op termijn ook naar Oekraïne terug te kunnen keren?
Om scholen te ondersteunen bij het organiseren van voldoende onderwijs voor de Oekraïense kinderen, heb ik uit noodzaak tijdelijk ruimte geboden om, waar het niet mogelijk was voldoende Nederlands onderwijspersoneel en/of lesmateriaal in te zetten, Oekraïens onderwijs te bieden. Deze maatregel is niet alleen begrensd in tijd, maar ook is aangegeven dat een schoolbestuur altijd toe moest werken naar het voldoen aan de reguliere voorwaarden. In het belang van de kinderen is de ruimte voor het inrichten van tov begrensd naar ten hoogste twee jaar, ongeacht het ongewisse verloop van de oorlog in Oekraïne.
Het is van belang om kinderen een veilige en zo stabiel mogelijke situatie te bieden. Veel Oekraïense kinderen volgen inmiddels hun derde schooljaar in Nederland. Zij moeten, ook op grond van internationale verdragen3, voldoende kansen krijgen om hun weg in het Nederlandse onderwijs te vinden. Dit draagt ook bij aan de mentale gezondheid en het welbevinden van deze kinderen. Specifiek voor Oekraïense ontheemden is in artikel 14 van de Europese Richtlijn tijdelijke bescherming voor Oekraïense ontheemden bepaald dat zij recht hebben op onderwijsvoorzieningen van voldoende kwaliteit in het land waar zij verblijven.
De UNHCR4 beschrijft in haar rapport over onderwijs voor Oekraïense kinderen dat het Oekraïense Ministerie van onderwijs ouders adviseert om kennis te nemen van het onderwijssysteem van het gastland en hun kinderen ook in te schrijven op een lokale school, onder meer met verwijzing naar de sociale voordelen. Daarbij kunnen ouders ervoor kiezen om hun kind daarnaast enkele Oekraïense lessen te laten volgen (zoals in vakken die niet onderwezen worden in gastlanden, zoals Oekraïense taal en cultuur). De UNHCR adviseert ouders daarbij om dan te kiezen voor in Oekraïne erkende lessen en een afweging te maken over de belastbaarheid van hun kind.
Net zoals in veel andere landen zijn er in Nederland mogelijkheden voor kinderen om de verbinding met Oekraïne en het Oekraïense onderwijs te houden via buitenschoolse activiteiten en vormen van informeel leren, zoals weekendscholen. Ook organisaties als War Child Holland, UNICEF en de Oekraïense overheid bieden online apps en programma’s waar kinderen spelenderwijs een taalaanbod kunnen volgen.
De onderwijswetgeving biedt ook ruimte om, als ouders en Oekraïense overheid daarvoor willen kiezen, de leerplicht in te vullen door een particuliere Oekraïense school in te richten en hun kinderen daar onderwijs te laten volgen5. Een particuliere buitenlandse school kiest haar eigen organisatie, statuten, governance, huisvesting en ouderbijdrage, het toezicht wordt verzorgd door het land van herkomst. De voertaal is dan niet het Nederlands en de school ontvangt geen Rijksbekostiging. Deze onderwijsvorm verhoudt zich minder goed tot het uitgangspunt van de rijksoverheid om participatie en zelfredzaamheid te stimuleren, maar de mogelijkheid bestaat.
Ik begrijp het belang voor Oekraïense kinderen om de verbinding te houden met de eigen taal en cultuur. Dit is echter geen taak van het formele bekostigde onderwijs, zoals het dat ook voor andere nieuwkomers niet is. Binnen het bekostigde onderwijs is ruimte voor ieders eigenheid, maar vormt de Nederlandse taal en curriculum wel het uitgangspunt.
Deelt u het belang van deze school waar Oekraïense kinderen de Oekraïense taal machtig blijven met het oog op mogelijke terugkeer na de oorlog?
We denken, samen met de inspectie, met de school mee hoe zij hier het beste invulling aan kan geven en hoe zij de kinderen het beste kan voorbereiden op de komende verandering. Zoals ik echter in mijn voorgaande antwoorden heb aangegeven wil ik met ingang van 13 juli 2024 niet langer een tijdelijke onderwijsvoorziening voor Oekraïense leerlingen in stand houden. De school in Breda zal daarom met ingang van komend schooljaar het onderwijsaanbod van de leerlingen moeten herzien.
Deelt u de mening dat zolang de tijdelijke beschermingsstatus van Oekraïense ontheemden Europees loopt, het wenselijk is dat Oekraïners zowel de Nederlandse als de Oekraïense taal in het onderwijs zoals in Breda kunnen krijgen?
Het is in het belang van kinderen die in Nederland verblijven, dat zij Nederlands leren spreken, lezen en schrijven zodat zij in de eigen wijk en omgeving mee kunnen doen. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, deel ik ook de mening dat het wenselijk is dat ontheemde kinderen de aansluiting met Oekraïne kunnen houden. De verantwoordelijkheid voor deze verbinding ligt echter niet bij het bekostigd funderend onderwijs.
Is het correct dat de regeling op 14 juli 2024 afloopt?
Zie het antwoord op vraag 1. Verder heb ik uw Kamer op 12 oktober 2023 in het kader van de wettelijke voorgeschreven voorhangprocedure6 de mogelijkheid geboden om zich uit te spreken over het ontwerp koninklijk besluit en de ontwerpregeling uitfasering tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden. Op verzoek van de Eerste Kamer is de termijn van de voorhang verlengd tot 3 november. Er is geen reactie ontvangen. Op 13 november heb ik de ondertekende regelgeving ter publicatie aangeboden aan het Staatsblad en de Staatscourant. De bepalingen zijn op 1 januari 2024 in werking getreden. In de regelingzijn nadere voorschriften gegeven om de uitfasering van de tov tijdig en zorgvuldig vorm te geven.
Vorderen de gesprekken tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Tijdelijke Onderwijsvoorziening voor ISK dusdanig dat dit initiatief mogelijk voortgezet kan worden?
De regiocoördinatoren van het ministerie en de inspectie zijn in gesprek met de school en de gemeente. Er wordt nu gesproken over de wijze waarop het onderwijs voor deze leerlingen vanaf komend schooljaar invulling kan krijgen.
Welke mogelijkheden ziet u om dit onderwijsinitiatief in stand te houden?
Het onderwijsinitiatief kan in deze vorm niet binnen het reguliere bekostigde onderwijs aangeboden worden. Over eventuele alternatieven vindt het gesprek plaats met schoolbestuur en gemeente.
Bent u bereid om op korte termijn, in overleg met het ministerie OCW en de Tijdelijke Onderwijsvoorziening voor ISK, te onderzoeken hoe deze vorm van onderwijs voortgezet kan worden voor deze groep kinderen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7 en 8.
Het bericht ‘Chinese overheid sponsort weekendles Chinees-Nederlandse kinderen’ |
|
Jan Paternotte (D66), Bente Becker (VVD), Mpanzu Bamenga (D66), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Kent u het verslag van RTL over de aard en omvang van het (mede) door de Chinese overheid gefinancierde weekendonderwijs in Nederland?1
Ja.
Kunt u melden hoeveel Nederlandse resp. in Nederland woonachtige kinderen deelnemen aan dit onderwijs? Heeft u voorts in beeld hoeveel Chinese weekendscholen er in Nederland zijn, op welke locaties deze zich bevinden en wat de financieringsstructuur hiervan is? Kunt u de Kamer daarvan een overzicht verstrekken?
Het kabinet beschikt niet over cijfers van instellingen voor informeel onderwijs, waar zij zich bevinden, hoeveel leerlingen deze instellingen bezoeken of hoe de financieringsstructuur eruit ziet. Het kabinet kan het gevraagde overzicht van Chinese weekendscholen dan ook niet verstrekken aan uw Kamer.
Het kabinet werkt aan een wetsvoorstel om zowel inzicht in als signaalgestuurd toezicht op informele onderwijsinstellingen te krijgen. Uw Kamer is per brief van 24 mei 2023 over de contouren van dit wetsvoorstel geïnformeerd.2
Bent u van mening dat er voldoende transparantie en toezicht is op deze scholen om te waarborgen dat de lessen niet indruisen tegen de Nederlandse democratie en rechtsstaat? Kunt u dit antwoord toelichten?
Momenteel is er vanuit de Rijksoverheid geen toezicht op instellingen voor informeel onderwijs, zoals deze weekendscholen. Dit laat onverlet dat instellingen die informeel onderwijs geven zich aan de hier geldende wet- en regelgeving dienen te houden.
Het kabinet wil verandering brengen in het gebrek aan toezicht op informeel onderwijs en is hiervoor handvatten aan het creëren, zodat eerder kan worden ingegrepen wanneer er signalen zijn dat dit onderwijs mogelijk aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Aan een wetsvoorstel wordt nu gewerkt. Uw Kamer is in de brief van 24 mei 2023 over de contouren van dit wetsvoorstel geïnformeerd.3
Hoe beoordeelt u de Chinese invloed op weekendscholen in het licht van de waarschuwing in het laatste AIVD-jaarverslag over de toename van Chinese spionage-activiteiten en een toenemende inzet om (voormalige) burgers hier in de gaten te houden of onder druk te zetten?
Het staat landen vrij om het behoud van de eigen taal en cultuur te stimuleren in het buitenland. In veel gevallen betalen landen daaraan mee en zijn ze daar ook helder over. Nederland doet dit ook.
Dit alles laat niet onverlet dat er ook bij het kabinet zorgen zijn over ongewenste buitenlandse beïnvloeding. Het kabinet voert dan ook een brede aanpak om dit fenomeen tegen te gaan. Burgers die zich onveilig voelen ten gevolge van mogelijke ongewenste beïnvloeding vanuit statelijke actoren in Nederland, kunnen hierover signalen kwijt op verschillende plekken binnen de Rijksoverheid, zoals beschreven in de Kamerbrief van 6 april 2023 over de geïntensiveerde aanpak ongewenste buitenlandse inmenging.4 Op het moment dat verschillende overheidsorganisaties (waaronder de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Justitie en Veiligheid, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Nationale Politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten) dergelijke signalen ontvangen, kunnen zij mede op basis hiervan handelen. Daarnaast wordt momenteel gewerkt aan de uitwerking van de motie van het lid Becker (VVD) die oproept tot het inrichten van een centraal meldpunt voor slachtoffers van ongewenste buitenlandse beïnvloeding. Hierover wordt u in de loop van 2024 door de Minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd.5
In algemene zin geldt dat het kabinet inzet op het tegengaan van strafbaar gedachtengoed dat gepropagandeerd wordt op weekendscholen, zoals aanzetten tot haat, geweld of discriminatie. Zo werkt het kabinet aan een wetsvoorstel om in te kunnen grijpen wanneer op informele onderwijsinstellingen, waaronder weekendscholen, uitingen worden gedaan die aanzetten tot haat, geweld of discriminatie.
Zou het naar uw inschatting in China mogelijk zijn Nederlandse weekendscholen op te zetten die democratie en vrije meningsuiting prediken?
Er zijn meerdere scholen in China voor Nederlandstalige kinderen met lesprogramma’s waarin onder andere aandacht is voor Nederlandse democratische instituties en verworvenheden. Het is echter bekend dat er in China geen sprake is van vrijheid van meningsuiting zoals wij die in Nederland kennen. Het is dan ook niet mogelijk voor buitenlandse partijen, dus ook niet voor Nederland, om in China onderwijs aan te bieden aan Chinese kinderen waarbij ruimte is voor expliciete kritiek op het Chinese politieke systeem.
Welke mogelijkheden heeft het kabinet om iets te doen tegen het verspreidingen van lesboeken met Chinese propaganda en desinformatie?
Het is niet verboden om andere waarden te onderwijzen dan de in Nederland gangbare waarden. Het kabinet is echter van oordeel dat, wanneer kinderen willens en wetens worden aangezet tot haat, geweld of discriminatie in het informele onderwijs, daartegen moet kunnen worden opgetreden. Mede in dat licht wordt gewerkt aan wettelijk toezicht op informeel onderwijs. Zoals aangegeven in de eerdergenoemde brief van 24 mei 2023, zal het voorgenomen wetsvoorstel een bevoegdheid bevatten tot het geven van een aanwijzing die betrekking heeft op het gebruiken van bepaald lesmateriaal in de betreffende informele onderwijsinstelling.
Voor welk doel krijgen Chinese docenten die hier invliegen voor lessen een visum?
In zijn algemeenheid geldt dat vreemdelingen van buiten de EER en van buiten Zwitserland die tijdelijk (maximaal 90 dagen) in Nederland willen werken en om deze reden invliegen, in beginsel alleen in Nederland mogen werken als zij over een visum beschikken en daarvoor een tewerkstellingsvergunning (TWV) is verleend aan de werkgever door de UWV. Voor verblijf van langer dan 90 dagen is een verblijfsvergunning noodzakelijk (een GVVA). Voor docenten in het internationaal primair en voortgezet onderwijs, waaronder weekendscholen, geldt dat zij een TWV of GVVA kunnen aanvragen zonder arbeidsmarkttoets. De enige voorwaarde die geldt voor niet-bekostigde internationale scholen is dat de werknemer ervaring heeft met het internationale of Europese curriculum dat door de werkgever wordt aangeboden. Wel geldt onverkort dat de werkgever marktconforme arbeidsvoorwaarden moet bieden.
In het afgelopen jaar zijn bij het UWV geen aanvragen voor docenten uit China binnengekomen op grond van de regeling docenten in het internationaal onderwijs. Weekendscholen vallen bovendien buiten de reikwijdte van het onderwijsrecht. Het Ministerie van OCW houdt hier daarom geen toezicht op. Daardoor is onbekend wie de docenten op de weekendscholen precies zijn en op welke grond zij in Nederland verblijven. Het Ministerie van OCW werkt wel aan een vorm van wettelijk toezicht op informeel onderwijs, zoals beschreven in de Kamerbrief van 24 mei jl., om daar waar signalen zijn van misstanden eerder te kunnen handelen.
Is het kabinet bereid om de visumaanvragen van docenten die gelieerd zijn aan de Chinese Communistische Partij (CCP) kritischer te beoordelen? Zo ja, op welke wijze?
Iedere visumaanvraag, voor zowel lang als kort verblijf, wordt op zijn merites beoordeeld. Aanvragen voor kort verblijf (Schengenvisum) worden zorgvuldig getoetst aan de voorwaarden van de EU Visumcode. De EU Visumcode biedt geen rechtsbasis om binnen een nationaliteit onderscheid te maken naar een specifieke categorie personen. Bovendien is het onvoldoende objectief vast te stellen of een aanvrager valt binnen de categorie «docenten die gelieerd zijn aan de Chinese Communistische Partij (CCP)». Het kritischer beoordelen van visumaanvragen op basis van het behoren tot deze categorie is daarom in de praktijk niet uitvoerbaar.
Wanneer publiceert u het wetsvoorstel dat toezicht van de Inspectie van het Onderwijs mogelijk moet maken op alle vormen van informeel onderwijs?
Het kabinet is voornemens dit wetsvoorstel in het derde kwartaal van 2024 in internetconsultatie te brengen. Uw Kamer is hier in de brief van 24 mei 2023 over geïnformeerd.6
Is het kabinet bekend met het programma en de inhoud van de zomerscholen, hoe zit dit eruit? Vindt hier steekproefsgewijs een controle plaats door Nederlandse diplomatieke posten? Zijn er zorgwekkende signalen over het inhoudelijke programma?
Het kabinet is niet bekend met het programma en de inhoud van de zomerscholen. Er vindt geen controle plaats door Nederlandse diplomatieke posten in China en een dergelijk toezicht behoort niet tot hun bevoegdheden.
Bent u bereid met andere democratische landen met een grote Chinese gemeenschap, zoals Australië en het Verenigd Koninkrijk, in overleg te treden over de wijze waarop zij omgaan met de invloed op informeel onderwijs van het United Front Workers Department? Zo ja, kunt u de Kamer hierover terugkoppelen voor de behandeling van de begroting Buitenlandse Zaken in de week van 12 februari?
Nederland onderhoudt geregeld contact met gelijkgezinde landen over ongewenste buitenlandse beïnvloeding en heeft in dit kader mede op uw verzoek navraag gedaan op dit thema. Voor de meeste gelijkgezinde landen geldt dat zij informeel onderwijs decentraal geregeld hebben. Zij oefenen niet tot nauwelijks controle uit op de inhoud van het informeel onderwijs en kennen geen specifieke wet- of regelgeving die ongewenste buitenlandse invloed in het informele onderwijs reguleren. Redenen die hiervoor genoemd worden zijn het belang dat gehecht wordt aan de vrijheid van meningsuiting en het al sterk gereguleerde formele onderwijs.
Bent u bereid om de Chinese regering kritisch aan te spreken op de ongewenste inhoud op Chinese weekendscholen en te benadrukken dat weekendscholen in Nederland niet mogen indruisen tegen de democratie en rechtstaat?
Zoals gezegd, is het niet verboden om andere waarden te onderwijzen dan in Nederland gangbaar zijn, zolang geen sprake is van aanzetten tot haat, geweld of discriminatie. Vooralsnog zien wij geen aanleiding om het gesprek hierover aan te gaan met de Chinese overheid.
Hoe voert u het gesprek met de Chinese diaspora over vrije waarden, integratie hier en de onafhankelijkheid van deze inwoners met een Chinese achtergrond tegenover het Chinese regime?
Het kabinet hecht groot belang aan het in gesprek blijven met diverse groepen in Nederland over verschillende samenlevings- en integratievraagstukken. In november 2023 is het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gestart met de organisatie van een aantal dialoogsessies met Nederlandse inwoners met een Chinese achtergrond en China-deskundigen. De samenstelling wisselt afhankelijk van het te bespreken onderwerp. Het gaat dan onder andere over het samenleven in Nederland, identiteit, ervaren discriminatie of ervaringen met betrekking tot het (Chinese) diasporabeleid. Het uitgangspunt van de gesprekken is om samen te werken op basis van gelijkwaardigheid en vertrouwen.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie Paternotte/Becker van 12 november 2020 aangaande visitatie van lessen op Turkse weekendscholen?2
Deze motie is afgedaan door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Zij heeft uw Kamer hierover geïnformeerd op 20 april 2022.8 Op basis van de door de Turkse overheid beschikbaar gestelde informatie is geconcludeerd dat er sprake was van kleinschalige en legitieme ondersteuning door de Turkse overheid van organisaties die taalles aanbieden. In de kamerbrief is aangegeven dat er geen aanwijzingen zijn van ongewenste beïnvloeding via deze taallessen.9 Het is derhalve niet proportioneel om van overheidswege in te zetten op visitatie. Daarnaast kom ik met het wetsvoorstel, waarin mogelijkheden worden vastgelegd om signaalgestuurd toezicht te houden op het brede spectrum van informele onderwijsinstellingen.
Bent u bereid zich in te zetten voor visitatie op alle weekendscholen waar signalen of risico’s van ongewenste buitenlandse beinvloeding zijn geconstateerd?
Het kabinet is bezig met het organiseren van toezicht op informele onderwijsinstellingen. De toezichthouder zal tot handelen overgaan wanneer er op basis van signalen vermoedens bestaan van aanzetten tot haat, geweld of discriminatie middels dit onderwijs. Onder dit handelen vallen onder meer visitaties van de betreffende locatie.
De Kamer is over de contouren van het wetsvoorstel en de onderbouwing achter deze keuzes geïnformeerd middels een brief d.d. 24 mei jl.10
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat twee op de drie werkende Nederlanders zich niet door zijn werkgever gestimuleerd voelen om zichzelf te blijven ontwikkelen door het volgen van een opleiding |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Deelt u de mening dat iedereen een leven lang kan leren en iedereen die zestien jaar wordt, daartoe een ontwikkelingsbudget dient te krijgen dat het hele leven gebruikt mag worden om een opleiding of cursus te volgen? Zo neen, waarom niet?
Ja, een leven lang leren en jezelf blijven ontwikkelen is voor iedereen belangrijk. Dit geldt des te meer in deze tijd van krapte op de arbeidsmarkt en de benodigde groene en digitale transitie.
Voor werknemers is leven lang ontwikkelen (LLO) belangrijk om weerbaar en wendbaar te blijven op de arbeidsmarkt1. Werkgevers die inzetten op LLO vergroten de kansen op innovatie en zijn daarnaast aantrekkelijk voor werknemers.2
Leren en ontwikkelen doe je je hele leven, niet alleen op school. Daarom is het belangrijk dat mensen zich liefst al zo jong mogelijk de vaardigheid van het «leren leren» eigen maken. Daarnaast weten we dat mensen die eenmaal aan het werk zijn, het meeste leren op het werk zelf. Voor het overgrote deel gaat het dan om informeel leren («learning by doing» en kennisoverdracht op de werkvloer). En leren doet weer leren. ROA becijfert dat informeel leren 91 procent uitmaakt van de totale tijd besteed aan leren. De rest van de tijd besteed aan leren (9%) heeft te maken met cursusdeelname.3
Werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor het bieden van scholing aan hun medewerkers om de functie goed uit te kunnen oefenen en voor hun duurzame inzetbaarheid. Ook werkenden hebben hierin een eigen verantwoordelijkheid. Aanvullend heeft de overheid een faciliterende rol.
Uit cijfers blijkt dat met name praktisch opgeleide werkenden minder deelnemen aan scholing en ontwikkeling, een verschil van 9 procentpunt in 2020 met theoretisch geschoolden4. Ook flexwerkers en oudere werknemers nemen vaak minder deel aan scholing. Dat moet echt beter. Mkb bedrijven investeren minder in de ontwikkeling van hun medewerkers. Door gebrek aan tijd, geld of middelen blijft de aandacht voor de ontwikkeling van werknemers achter. Daarom investeert het Ministerie van SZW in de SLIM-subsidie, gericht op het stimuleren van werkgevers in het mkb. Bedrijven en samenwerkingsverbanden kunnen subsidie aanvragen bijvoorbeeld voor een doorlichting van het bedrijf en het opstellen van een toekomstgericht opleidingsplan, voor loopbaan- en ontwikkeladviezen van de medewerkers of om een methode zoals een leerrijke werkomgeving of een bedrijfsschool op te zetten. Intussen hebben bijna 5.000 bedrijven van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
Het kunnen beschikken over een eigen ontwikkelbudget kan mensen helpen zich te blijven ontwikkelen en zelf de regie in handen te nemen. Bijvoorbeeld mensen die geen werkgever hebben of die een overstap willen maken naar een andere sector. Een dergelijk publiek bekostigd individueel ontwikkelbudget is er nu niet. Wel geldt in het hbo en wo het «één-bachelor-één-master-principe»: iedereen heeft in alle fasen van leren en werken recht op deelname aan één publiek bekostigde bachelor- en één bekostigde masteropleiding. Met uitzondering van de tekortsectoren zorg en onderwijs: een tweede opleiding op hetzelfde niveau wordt ook bekostigd als de eerste opleiding niet gericht was op de sector zorg of onderwijs. In het mbo is dat recht op deelname onbeperkt, iedereen kan ongeacht leeftijd een bekostigde mbo-opleiding volgen op elk niveau. Verder kunnen studerenden tot hun 30e studiefinanciering krijgen. Daarna kunnen mensen het levenlanglerenkrediet aanvragen en inzetten voor het volgen van een publiek erkende diplomagerichte opleiding. Dit is een lening vanuit de overheid waarmee het collegegeld of lesgeld betaald kan worden5. De maatschappelijke en economische opbrengsten van deze publieke investeringen in dit onderwijs zijn hoog, het zorgt voor participatie en inzetbaarheid van individuen en draagt bij aan het voorkomen en terugdringen van arbeidsmarkttekorten.
Het afwegen van de diverse voor- en nadelen van invoering van een ontwikkelbudget en de verdere besluitvorming daarover is aan een volgend kabinet. Als hulpmiddel bij die afweging verwijzen we graag naar de Verkenning individuele leerbudgetten en leerrechten ter stimulering van Leven Lang Ontwikkelen, die op 13 november 2023 naar de Tweede Kamer is gestuurd.6
Hoe beoordeelt u in dit licht dat slechts 32% van de werkende Nederlanders zich door zijn of haar werkgever gestimuleerd voelt om zich om- of bij te scholen?1 Wat kunt u zoal ondernemen om werkgevers te brengen tot een stimulerender attitude?
Dat percentage moet echt omhoog. Naast de verantwoordelijkheid van de werkende zelf om je te ontwikkelen in je werk en daarvoor eventueel scholing te volgen, hebben ook werkgevers hierin een verantwoordelijkheid. Voor werkgevers is het van groot belang dat medewerkers kunnen meegaan in de ontwikkeling die het bedrijf of de organisatie van hen vraagt, in een veranderende arbeidsmarkt en de benodigde groene en digitale transities.
Niet alle werkgevers zijn zich voldoende bewust hiervan of worden zo in beslag genomen door de dagelijkse bedrijfsvoering dat aandacht voor leren en ontwikkelen er bij in schiet. Zeker bij kleine bedrijven met maar een paar werknemers.
Om deze werkgevers te stimuleren om leren en ontwikkelen in hun bedrijf centraal te stellen, is er de SLIM-regeling (zie ook het antwoord op vraag 1).
Daarnaast is recent het programma leercultuur gestart. Dit programma richt zich op het stimuleren van leren en ontwikkelen in bedrijven, met speciale aandacht voor het mkb. Het doel is het mkb meer bewust te maken van de noodzaak en waarde van LLO voor hun organisatie en handvatten te bieden om leren en ontwikkelen in hun organisatie vanzelfsprekend te maken. Onderdeel daarvan is het mkb ondersteunen door met tools en handleidingen, kennis- en intervisiebijeenkomsten het abstracte thema leercultuur concreet te maken in hun organisatie. En ze helpen om beschikbare ondersteuning zoals de SLIM-regeling beter te vinden en gebruiken. Het programma wordt gaandeweg verder ingevuld, aansluitend op activiteiten van sectorale en regionale partijen die direct contact hebben met werkgevers en werkenden. De O&O fondsen spelen hierin een cruciale rol, vanwege hun ruime ervaring in het stimuleren van leren en ontwikkelen in bedrijven.
Hoe beoordeelt u dat 31% van de werkende Nederlanders zich wel professioneel wil ontwikkelen, maar bang is niet meer te beschikken over de nodige leercapaciteiten, omdat het langer geleden is dat de laatstgenoten opleiding werd gevolgd en dat 17% vreest daarvoor niet te beschikken over de juiste digitale vaardigheden?
Het is heel verontrustend dat zoveel mensen er tegenop zien om zich te ontwikkelen en betwijfelen of ze er de capaciteiten voor hebben. Zoals in het antwoord op vraag 1 is verwoord is «leren leren» een vaardigheid die we al van jongs af aan zouden moeten ontwikkelen. Hier ligt ook een opgave voor de overheid om te laten zien dat er veel verschillende manieren zijn om te leren en jezelf te ontwikkelen. Zo kun je in plaats van scholing te doen ook informeel leren op je werkplek, bijvoorbeeld door andere taken op te pakken. En er zijn vormen van scholing die grotendeels in de praktijk plaatsvinden. De inzet van werkgevers om werkend leren te stimuleren is van groot belang. Of je kunt thuis, in de bibliotheek of online leren als dat bij je past, ook als het gaat om het aanleren van digitale vaardigheden. Om er voor te zorgen dat iedereen mee kan komen, is er onder andere het LLO collectief en het programma Tel mee met Taal, gericht op het verbeteren van de basisvaardigheden van volwassenen. De website Leeroverzicht.nl helpt daarbij een passende opleiding te vinden. Hiernaast zijn er methoden die in kaart brengen wat je al aan kennis en vaardigheden in huis hebt, zodat je heel gericht kunt bijleren wat je echt verder helpt.
Zo ontwikkelen we een gemeenschappelijke «skills-taal», waarmee we straks allerlei vaardigheden op dezelfde manier kunnen beschrijven. Dat doen we samen, in het project CompetentNL, met organisaties als UWV, SBB, TNO en het CBS.
Ziet u het als een taak voor de Rijksoverheid om deze schroom weg te nemen bij werknemers? Klopt het dat ontwikkelingsbudgetten ook bijna altijd ten goede komen aan degenen die al vaak langer hebben gestudeerd en meer kansen hebben?2 Deelt u de mening dat ontwikkelingsbudgetten juist ook zouden moeten gelden voor praktisch opgeleiden en mensen die op jonge leeftijd al op de arbeidsmarkt terecht zijn gekomen, zeker ook in het kader van kansengelijkheid? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Ziet u het ook als taak voor de Rijksoverheid om bij uitkeringsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden?
Er ligt primair een verantwoordelijkheid bij de werkgevers, bij sociale partners en brancheorganisaties of O&O fondsen om deze schroom of andere redenen om niet deel te nemen weg te nemen. Van een deel van de praktisch opgeleiden weten we dat ze minder deelnemen aan LLO activiteiten. De achtergronden daarvan zijn divers, bij de een is het meer aversie tegen leren door vroegere negatieve ervaringen, bij anderen is het ook praktisch van aard of hebben ze te maken met andere meer prangende vraagstukken in hun leven. Uit oogpunt van kansengelijkheid en maatschappelijk oogpunt vraagt het dus extra inspanning om deze mensen te bereiken: iedereen is nodig is om de uitdagingen van de toekomst aan te kunnen, en een veranderende arbeidsmarkt vraagt andere vaardigheden. Daarom is er een taak voor de Rijksoverheid.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is de Verkenning individuele leerbudgetten en leerrechten ter stimulering van Leven Lang Ontwikkelen op 13 november 2023 naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarin is ook een variant opgenomen met leerrechten, waarbij meer publiek ontwikkelbudget terecht komt bij mensen die minder initieel onderwijs hebben genoten.
Het is aan een nieuw kabinet daarin een positie te kiezen, ook voor wat betreft de uitkeringsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden.
Welke lessen trekt u in dit licht uit uw ervaringen met het STAP-budget? Trekt u uit de ervaringen met het STAP-budget ook de les dat alle opleidingen en cursussen vooraf dienen te worden getoetst op hun professionele en maatschappelijke waarde? Zo neen, waarom niet?
Het STAP-budget heeft laten zien dat er zeer veel animo is om scholing te volgen en dat de praktisch opgeleiden hier goed gebruik van hebben gemaakt, zoals te zien is in de gebruikscijfers van STAP-budget9. Met STAP werd de financiële drempel om scholing te volgen voor een groot deel weggenomen. In het tijdvak van september en november is het scholingsaanbod sterk ingeperkt tot OCW-erkend aanbod; dit vanwege de wens vooraf te toetsen op arbeidsmarktgerichtheid en kwaliteit. Een deel van de resterende middelen voor het STAP-budget is beschikbaar voor een tijdelijke voorziening voor individuele scholing. De geleerde lessen van de STAP-regeling worden bij de invulling daarvan vanzelfsprekend betrokken, net als de wens van de Kamer om het resterende budget gerichter in te zetten, maar de lessen nemen we ook ter harte in het bredere LLO beleid.
Deelt u nog altijd de mening dat het geweldig zou zijn wanneer leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs op dezelfde dag hun examenuitslag krijgen als hun medeleerlingen in het regulier voortgezet onderwijs?
Ja, ik ben het met u eens dat het mooi zou zijn als leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs (hierna: vso) op hetzelfde moment de uitslag van hun centrale examens (hierna: CE) kunnen krijgen als medeleerlingen in het reguliere voortgezet onderwijs (hierna: vo). Voor vso-leerlingen die staatsexamen doen vraagt het eerder bekend maken van de CE-resultaten om het aanpassen van de planning van de staatsexamens zodat zij pas na het bekendmaken van de CE-uitslag starten met het college-examen.1 Staatsexamenkandidaten kunnen zich hierdoor beter en eventueel gerichter voorbereiden op het college-examen.
Overigens merk ik op dat als staatsexamenkandidaten in de toekomst de uitslag van hun centrale examens op dezelfde dag krijgen als leerlingen in het regulier vo (afhankelijk van het rooster is dit meestal medio juni), zij dan nog niet weten of zij geslaagd of gezakt zijn. Voor de slaag-zakbeslissing is het namelijk noodzakelijk om ook het resultaat van de college-examens te hebben. Deze examens vinden op dit moment hoofdzakelijk plaats in de zomervakantie. Dit heeft onder andere te maken met de beschikbaarheid van docenten-examinatoren. Binnen de verbeteragenda staatsexamens vo2 wordt onderzocht of het mogelijk en wenselijk is om (eventueel alleen voor een deel van de kandidaten) de examenvolgorde om te draaien, zodat het college-examen voor het CE is afgerond. Wanneer dat realiseerbaar blijkt, is het voor die kandidaten mogelijk om op dezelfde dag als leerlingen in het reguliere vo te horen of zij geslaagd of gezakt zijn.
Herinnert u zich de toezegging die uw ambtsvoorganger deed dat er een mogelijkheid was om de uitslag voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs gelijktijdig bekend te maken met de andere examenuitslagen vanaf 2024? Wat is de voortgang hiervan? Heeft u al contact gehad met het College voor Toetsen en Examens (hierna: CvTE) om de mogelijkheden hiertoe in kaart te brengen en waar nodig te assisteren om dit mogelijk te maken?1
In de Kamerbrief als reactie op de ingediende moties over het eerder bekend maken van resultaten aan staatsexamenkandidaten is aangegeven dat er een mogelijkheid is om de examenuitslag van het CE van staatsexamenkandidaten vanaf 2024 eerder bekend te maken.4 In dat geval gaat het om een tijdelijke oplossing waarbij het CE-resultaat op verzoek telefonisch beschikbaar wordt gesteld voorafgaand aan het mondelinge college-examen, mits het CE-resultaat op dat moment ook beschikbaar is. In deze brief en in het hierop volgende schriftelijk overleg staatsexamens5 is echter ook aangegeven dat er bezwaren zijn bij deze oplossing en het de voorkeur heeft om toe te werken naar een structurele oplossing voor alle kandidaten. Deze voorkeur komt voort uit het feit dat een tijdelijke maatregel niet voor alle kandidaten een oplossing biedt, waardoor ongelijkheid tussen kandidaten ontstaat. Daarnaast vraagt de tussenoplossing om een grotendeels handmatig proces waarbij de kans op fouten groter is dan bij een volledig geautomatiseerd proces. Om te komen tot een structurele oplossing is het randvoorwaardelijk dat de planning van de staatsexamens wordt aangepast. Hier wordt momenteel binnen de verbeteragenda staatsexamens vo door het CvTE onderzoek naar gedaan. De resultaten daarvan zijn eind 2024 beschikbaar.
Aan uw Kamer is toegezegd; «het is de intentie van de examenketen om, vooruitlopend op de structurele oplossing, in 2025 een oplossing te implementeren waarbij staatsexamenkandidaten de mogelijkheid krijgen om eerder inzicht te krijgen in behaalde CE-resultaten».6 Zoals eerder gecommuniceerd in de Kamerbrief en het daarop volgende schriftelijke overleg is het in 2025 helaas nog niet haalbaar om de structurele oplossing te implementeren waarbij onder andere de planning van de staatsexamens is aangepast.7 Zo blijft er bij een oplossing in 2025 naar alle waarschijnlijkheid de kans bestaan dat er een ongelijke uitgangspositie is tussen staatsexamenkandidaten. Ik ben met het CvTE in gesprek over hoe we ervoor zorgen dat (in het kader van deze tijdelijke maatregel) zoveel mogelijk staatsexamenkandidaten de mogelijkheid wordt geboden om het CE-resultaat te weten voor de start van hun mondelinge college-examen. Ik zal uw Kamer informeren over deze mogelijkheden en in welke mate het de groep kandidaten voor wie het mogelijk wordt gemaakt ten opzichte van een eventuele tussenoplossing in 2024 wordt vergroot zodat uw Kamer de wenselijkheid van de tussenoplossing in 2025 kan wegen. Ik verwacht uw Kamer hierover in februari 2024 te kunnen informeren.
Bent u bereid om op korte termijn met het CvTE afspraken te maken om dit te faciliteren en in kaart te brengen wat de mogelijkheden zijn om het CvTE zoveel mogelijk te ondersteunen bij het eventuele extra werk dat dit voor het CvTE kan betekenen?
Ik ben met het CvTE in gesprek over de doorontwikkeling van het staatsexamen en de voortgang van de verbeteragenda staatsexamens vo. In deze gesprekken wordt ook besproken wat nodig is om alle staatsexamenkandidaten zo snel mogelijk op structurele wijze eerder inzicht te geven in behaalde resultaten. Zowel het eerder inzicht geven in de resultaten van de CE’s als de mogelijkheid creëren dat vso-leerlingen op dezelfde dag het diploma kunnen behalen als leerlingen uit het reguliere vo vraagt om grootschalige aanpassingen aan de planning van het staatsexamen. Op dit moment loopt het onderzoek naar de mogelijkheden hiertoe. Eind 2024 wordt de eindrapportage opgeleverd. Tot die tijd blijf ik in gesprek met het CvTE en DUO over wat zij nodig hebben om de uitkomsten van de verbeteragenda te realiseren.
Het bericht ‘Weer problemen met leerlingenvervoer in Schiedam: bussen komen soms wel twee uur te laat’ |
|
Harry Bevers (VVD), Fahid Minhas (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Weer problemen met leerlingenvervoer in Schiedam: bussen komen soms wel twee uur te laat»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht over het leerlingenvervoer in Schiedam. Naar aanleiding van dit bericht zijn hierover ook in de gemeente Schiedam Raadsvragen aan de Gemeenteraad gesteld. Ik vind de situatie zorgelijk. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt echter bij gemeenten. De knelpunten moeten daarom vooral op lokaal niveau worden opgelost. Het is van belang dat de VNG daarbij gemeenten ondersteunt. Daartoe zijn vorig jaar, na overleg met mijn ambtsvoorganger een aantal afspraken gemaakt. Om voldoende voortgang op deze afspraken te houden en hen aan te spreken op de gemaakte afspraken, heb ik in september een brief aan de VNG gestuurd. Binnenkort ga ik hierover met de VNG in gesprek.
Zelf werk ik aan een aantal maatregelen gericht op informatievoorziening richting gemeenten en samen met VWS aan een landelijke aanpak doelgroepenvervoer.
Wat is uw reactie op het feit dat het leerlingenvervoer in Schiedam niet op tijd komt en de bussen die kwetsbare leerlingen naar school brengen dagelijks een tot twee uur te laat komen?
Zoals ook aangegeven in reactie op eerdere soortelijke berichten uit andere gemeenten vind ik dit een zeer onwenselijke situatie voor deze leerlingen en hun ouders. Het is belangrijk dat leerlingen op tijd naar school kunnen met een zo kort mogelijke reistijd, zodat ze niet overprikkeld en te laat op school komen. Dit vervoer is heel belangrijk voor hen. Ook is het niet goed als ze hierdoor onderwijstijd missen.
Ik roep de gemeente Schiedam dan ook op hier snel wat aan te doen en er voor te zorgen dat de uitvoering van het leerlingenvervoer op orde is. Zij kunnen daar noodoplossingen voor inzetten als dat nodig is, zoals ook in het debat met uw Kamer in oktober 2022 door mijn ambtsvoorganger is aangegeven.
Heeft u in beeld om hoeveel kwetsbare leerlingen het hier gaat?
Ik heb hiervoor navraag gedaan bij de gemeente Schiedam. De gemeente geeft aan alleen zicht te hebben op het aantal leerlingen dat sinds dit schooljaar gebruik maakt van het leerlingenvervoer (193).
Klopt het dat deze groep kwetsbare leerlingen te maken krijgt met regelmatig wisselende chauffeurs, in ogenschouw nemend dat verandering zeer slecht voor deze groep is? Zo ja, kunt u toelichten waarom?
De gemeente Schiedam beaamt dat het voorkomt dat leerlingen te maken krijgen met wisselende chauffeurs als gevolg van ziekte of personeelstekorten. Dit is ook wat hen betreft onwenselijk. Dit geldt niet voor alle leerlingen die gebruik maken van het leerlingenvervoer. De vervoerder is zich bewust van haar verplichtingen. Om die na te komen werft Noot extra chauffeurs via onderaannemers en uitzendbureaus.
Klopt het dat kwetsbare leerlingen in Schiedam kostbare lestijd en belangrijke afspraken voor hun stage missen door het structureel te laat komen van het busvervoer? Zo ja, kunt u toelichten waarom?
De gemeente Schiedam geeft aan dat de klachten van ouders over het leerlingenvoer onder andere gaan over leerlingen die te laat worden opgehaald en te laat op school komen. De gemeente vindt dit onwenselijk. Zie verder de beantwoording bij vraag 4.
Heeft u in beeld hoeveel scholen en instellingen in Nederland hier momenteel mee te maken hebben?
Met uw Kamer is in het najaar van 2022 afgesproken dat een onderzoek zou worden uitgevoerd naar de ervaringen van ouders met leerlingenvervoer. Dit onderzoek is afgerond en aan u toegezonden.
Uit dit onderzoek blijkt dat één op de vijf kinderen volgens de ouders regelmatig tot vrijwel altijd te maken heeft met een chauffeur die niet op de afgesproken tijd aan huis of bij de ophaalplaats komt voor het ophalen. Eén op de acht kinderen komt volgens de ouders regelmatig tot altijd te laat op school door vertraging met het busje of de taxi. Dit zijn zorgwekkende signalen die ik bespreek met de VNG.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat kwetsbare leerlingen door een structureel afwijkende dienstregeling van het busvervoer in hun ontwikkeling worden geremd? Zo ja, hoe gaat u waarborgen dat deze kwetsbare leerlingen niet nog meer op achterstand worden gezet?
Het is van belang dat leerlingen zonder stress en op tijd naar school worden vervoerd om onderwijs te kunnen volgen.
Ik vind het schrijnend als kwetsbare leerlingen door een structureel afwijkende dienstregeling van het busvervoer in hun ontwikkeling zouden worden geremd. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt bij de gemeente.
Op 17 november 2022 heeft mijn ambtsvoorganger daarom een brief aan alle gemeenten gestuurd met een oproep om noodoplossingen in te zetten om op korte termijn het leerlingenvervoer te verbeteren (zie verder het antwoord op vraag2. Omdat dit nog niet in alle gemeenten tot verbetering heeft geleid heb ik 17 september een brief aan de VNG gestuurd om de VNG met klem te verzoeken om gemeenten aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor het leerlingenvervoer.
Kunt u reflecteren op de aanhoudende klachten over Noot, verantwoordelijk voor het leerlingenvervoer, en het tekort aan chauffeurs binnen het vervoersbedrijf?
In de hele vervoersbranche is een tekort aan chauffeurs. De gemeente Schiedam geeft aan dat het ziekteverzuim bij Noot daarnaast hoger is dan dat zij gewend zijn. Er zijn afspraken met Noot gemaakt om de situatie op korte termijn te verbeteren en de afspraken volgens het contract na te komen.
Hoe rijmt u de problemen met het leerlingenvervoer in Schiedam met uw ambitie voor snel, gemakkelijk en betrouwbaar openbaar vervoer voor iedereen in Nederland?
In Schiedam gaat het om knelpunten in het aangepaste vervoer en niet om knelpunten in het openbaar vervoer. Uiteraard vind ik dat onderwijsvoorzieningen bereikbaar moeten zijn voor leerlingen die met het openbaar vervoer reizen. Daarom is mijn ministerie ook betrokken bij het traject «bereikbaarheid voor iedereen» en de mobiliteitsvisie 2050 van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
Kunt u toelichten welke alternatieve vervoersmiddelen ingezet kunnen worden om deze kwetsbare leerlingen te helpen?
November vorig jaar heeft mijn voorganger in een brief aan gemeenten gevraagd om de knelpunten in het leerlingenvervoer met urgentie aan te pakken. En om daarbij alles op alles te zetten en te zorgen dat leerlingen op tijd worden gehaald en gebracht. Als dat niet lukt kunnen gemeenten noodoplossingen in zetten.
Voorbeelden van deze noodoplossingen zijn: het inzetten van particuliere taxibedrijven en straattaxi's, het inzetten van touringcarbussen en belbussen (al dan niet met begeleiding), het volgtijdelijk inzetten van het leerlingenvervoer en andere vormen van het doelgroepenvervoer (zoals wmo-vervoer), zodat er meer chauffeurs tijdens de schoolspitsuren beschikbaar zijn, het verstrekken van een kilometervergoeding als ouders hun kind zelfhalen en brengen, het inzetten van contractvervoerders van zorgverzekeraars (zoals het revalidatievervoer) en het overleggen met ouders en scholen of de leerling toe is aan het opbouwen van zelfstandig reizen. Ik roep gemeenten op om deze oplossingen in te zetten als dat nodig is.
In hoeverre kan er zo spoedig mogelijk alternatief vervoer worden aangeboden aan deze kwetsbare leerlingen, zodat deze leerlingen op tijd worden opgehaald?
Dit is aan de gemeente Schiedam, zie ook het antwoord op vraag 10.
Leerlingen van het speciaal onderwijs die noodgedwongen thuiszitten |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat ieder kind het recht heeft om naar school te gaan en dat het daarom des te kwalijker is dat Nederland vele duizenden «thuiszitters» telt?
Deze mening deel ik. Geen kind zou zonder onderwijs of ontwikkeling thuis moeten zitten. Toch komt dit nog te vaak voor. Vorig jaar heb ik een daarom aangescherpte aanpak verzuim gestart.1 De maatregelen werk ik momenteel uit. In de brief die ik u recent heb gestuurd heb ik u nader geïnformeerd over de stand van zaken hierover.2
Hoe beoordeelt u in dit licht het bericht van de Ambelt-scholen in Zwolle, die een wachtlijst hebben, waardoor ruim vijftig kinderen niet naar speciaal onderwijs kunnen en soms noodgedwongen thuiszitten?1
Het mag niet zo zijn dat een leerling wanneer hij op een wachtlijst staat thuis komt te zitten. De school waar de leerling ingeschreven staat heeft wanneer er geen plek is in het speciaal onderwijs een verantwoordelijkheid om de (daarna) best passende oplossing te vinden, bijvoorbeeld met extra ondersteuning in het regulier onderwijs, zodat de leerling zich zo goed mogelijk kan blijven ontwikkelen. Dit kan ook een tijdelijke oplossing zijn, vooruitlopend op een structurele oplossing.
Ik herken overigens het signaal dat de Ambelt-scholen afgeven over de stijgende aanmeldingen. Er kloppen meer regio’s bij mij aan met vergelijkbare signalen.
Daarom vind ik het belangrijk om zicht te krijgen op de omvang van en redenen achter de wachtlijsten in alle regio’s in het land. Die redenen zijn namelijk niet altijd duidelijk en in ieder geval complex.
Op dit moment vraag ik alle (v)so-scholen naar hun eventuele wachtlijst en de redenen daarvoor. Ik roep alle (v)so-scholen dan ook op om mee te werken, zodat hier een beter beeld van komt. Ik verwacht de cijfers over de wachtlijsten in mei te hebben. Naar aanleiding van de resultaten van de uitkomsten van de monitor ga ik daarna op korte termijn met de betrokkenen het gesprek aan over de acties die nodig zijn. Ik informeer uw Kamer daarover voor de zomer.
Deelt u de mening dat dagbesteding ergens anders voor de betrokken leerlingen geen volwaardig alternatief kan vormen voor onderwijs? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan? Zo neen, waarom niet?
Voor leerlingen die een toelaatbaarheidsverklaring voor het (v)so hebben gekregen moet het uitgangspunt onderwijs zijn. In die gevallen is dagbesteding inderdaad geen volwaardig alternatief. Deze leerlingen moeten niet worden uitgeschreven op hun huidige school zolang er geen passende oplossing is gevonden, en de huidige school moet tot die oplossing is er alles aan doen om de leerling onderwijs te bieden en zich te laten ontwikkelen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Hoe verklaart u dat de Ambelt-scholen altijd veel aanmeldingen krijgen van andere scholen van leerlingen die kampen met gedragsproblemen? Is er daar buitenproportioneel minder sprake van inclusief onderwijs dan elders?
Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat het onderwijs in deze regio minder inclusief is dan elders. Ik hoor breder in het regulier onderwijs dat het gegeven uitdagingen zoals het lerarentekort, grote klassen en nasleep van corona erg lastig kan zijn om leerlingen met zwaardere ondersteuningsbehoeften binnen de school te houden.
De Ambelt-scholen hebben, net zoals veel scholen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, een belangrijke regionale functie. In het speciaal onderwijs is daarmee het regionaal het aanbod beperkter dan voor het regulier onderwijs. Een andere verklaring is dat deze regio (net als andere regio’s) intensief bezig is met het toeleiden van kinderen en jongeren met een vrijstelling 5 onder a naar het onderwijs. Het gaat soms om jongeren die al jaren thuis zitten, en bij terugstroom in het onderwijs gespecialiseerde ondersteuning in het (v)so nodig hebben. Het terugleiden an sich is positief, maar zet wel druk op het (v)so.
Zouden de krappe arbeidsmarkt en het gebrek aan lesruimte, die worden aangevoerd als verklaring voor de gesignaleerde problematiek, door het betrokken samenwerkingsverband kunnen worden opgelost, als deze met meer geld over de brug zou komen voor de Ambelt-scholen? Zo neen, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de onderwijshuisvesting ligt bij de gemeente en niet bij het samenwerkingsverband. Hierbij is er dan ook geen formele rol voor het samenwerkingsverband passend onderwijs. Ook extra geld is hierbij niet per se de oplossing. Immers, schoolgebouwen moeten aan bepaalde eisen voldoen, en daarmee is het aantal gebouwen dat hiervoor geschikt is dus beperkt. Bij een stijgend leerlingaantal, kan het dus voorkomen dat de grenzen van de onderwijshuisvesting worden bereikt. Zeker als dat, zoals in dit geval, tijdens het schooljaar gebeurt. Ik zal op korte termijn bij de betrokken gemeente wel aandacht vragen voor de situatie.
De krappe arbeidsmarkt en de tekorten binnen het onderwijs kunnen het uitbreiden van het onderwijsaanbod bemoeilijken. Mijn collega Minister Dijkgraaf en ik doen er alles aan om samen met alle partijen in het onderwijs de tekorten aan te pakken. Zo investeren wij in de salarissen, in de ontwikkeling van onderwijspersoneel, maar bijvoorbeeld ook in zij-instroom. De subsidie voor scholen die een zij-instromer aanstellen is dit jaar verhoogd van € 20.000 naar € 25.000. In het (v)so wordt hier nog relatief minder gebruik van gemaakt, daar liggen nog kansen. Er zijn wel voorbeelden waar hier wel invulling van worden gemaakt. Zo hebben (v)so-scholen in Rotterdam en Den Haag afspraken gemaakt met de pabo’s voor een zij-instroomtraject voor het (v)so. Ik zal er op inzetten dat meer (v)so-scholen hier gebruik van gaan maken.
Daarnaast versterken we de regionale aanpak omdat scholen de tekorten niet alleen kunnen oplossen. Voor meer maatwerk en door het bundelen van krachten in plaats van te concurreren kunnen tekorten worden aangepakt.4 Ook voor dit onderwerp ligt het niet voor de hand om het samenwerkingsverband passend onderwijs een rol te geven, aangezien dit niet tot hun verantwoordelijkheid en expertise behoort.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat van 5 april a.s. over passend onderwijs?
Ja
‘Vanaf morgen weer subsidie voor opleiding, maar niet als je boa wil worden’ |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vanaf morgen weer subsidie voor opleiding, maar niet als je boa wil worden»?1
Ja.
Hoe kan het dat juist sommige opleidingen die evident wel leiden tot een verbeterde positie op de arbeidsmarkt zijn uitgesloten van de Stimulering Arbeidsmarkt Positie (STAP-)regeling, juist ook voor sectoren waar sprake is van krapte (zoals de buitengewoon opsporingsambtenaar (boa-)opleiding of de opleiding tot pedagogisch medewerker kinderopvang)?
Het doel van het STAP-budget is om aanvullend aan de inspanningen vanuit werkgevers en sectoren, de beroepsbevolking duurzaam inzetbaar te houden op de arbeidsmarkt. Voor Leven Lang ontwikkelen is het uitgangspunt dat werkgevers en werknemers zélf verantwoordelijk zijn voor investeringen in scholing en ontwikkeling. Het STAP-budget is ondersteunend en niet bedoeld om scholing te financieren waar wettelijk gezien een verplichting ligt bij de werkgever om dit te financieren. Bijvoorbeeld omdat het scholing is die verplicht is om aan de eisen voor uitoefening van de huidige functie te (blijven) voldoen, zoals permanente scholing voor behoud van beroepsregistratie.
De sectoren die in de vraagstelling zijn genoemd, kennen opleidingen die nodig zijn om de functie te kunnen uitoefenen (instroom) dan wel om de arbeidsovereenkomst te continueren en de functie te kunnen blijven uitoefenen (nascholing), en worden daarom geacht voor rekening van de werkgever te komen. Voor de kinderopvangsector geldt daarbij specifiek dat de maximum uurprijs waarover ouders kinderopvangtoeslag ontvangen – en dus de tarieven die kinderopvangorganisaties kunnen vragen – vanwege deze scholing (babyscholing en taaleis) is aangepast. De STAP-regeling sluit uit dat met STAP dubbele financiering voor een scholing wordt ontvangen.
Wij realiseren ons dat voor diegenen die de overstap naar deze beroepen willen maken, niet altijd al sprake is van een werkgever die op grond van de wet verplicht is de kosten van de verplichte scholing voor zijn rekening te nemen. Het kabinet verkent of en zo ja hoe wij hieraan binnen de STAP-regeling tegemoet willen en kunnen komen. Voor de zomer van dit jaar zullen wij u hierover informeren.
Bent u op de hoogte van de lijst van 140 structureel meest kansrijke beroepen die het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) bijhoudt?2 Het UWV noemt deze beroepen extra interessant voor scholingsinvesteringen gezien onder andere verwachte krapte nu en in de toekomst, hoe kijkt u aan tegen deze constatering?
De insteek van de STAP-regeling is door de laagdrempeligheid mensen regie te geven op hun eigen loopbaan, en mensen te stimuleren na te denken over hun eigen ontwikkeling en inzetbaarheid. Dit draagt bij aan een leercultuur waar eigen ontwikkeling en duurzame inzetbaarheid vanzelfsprekend is en mensen gemotiveerd zijn zich te scholen.
Tegelijkertijd onderschrijven wij dat mensen meer aangemoedigd kunnen worden om te scholen richting structureel kansrijke beroepen, gelet op de uitdagende transities op de arbeidsmarkt. De genoemde UWV-lijst van 140 structureel meest kansrijke beroepen is bekend. De mogelijkheid zich met STAP-budget in die richting te scholen, kan een stimulans zijn om te kiezen voor dergelijke scholing en daarin werk te vinden. In dat licht werkt het kabinet op verzoek van uw Kamer momenteel aan de uitvoering van de motie Dassen3, die de regering verzoekt met een plan te komen om het STAP-budget gerichter in te zetten voor maatschappelijk cruciale sectoren, zoals techniek, ICT en zorg. Over de exacte uitwerking hiervan wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd. Daarin wordt de vraag meegenomen hoe de keuzevrijheid voor mensen behouden kan blijven.
Deelt u de mening dat het STAP-budget meer toegevoegde waarde zou hebben als het ingezet zou worden voor cursussen die aansluiten bij deze structureel kansrijke beroepen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het idee om de helft van het STAP-budget te reserveren voor opleidingen die gericht zijn op deze structureel meest kansrijke beroepen in bouw, techniek, zorg, onderwijs en ICT?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van het feit dat ruim 30% van de vacatures voor de energietransitie onvervulbaar is en dat het daarom van belang is dat er vaart wordt gemaakt met het Actieplan Groene en Digitale Banen?
Aan vakmensen is al langere tijd een groot tekort. Het is bekend dat voor het realiseren van de energietransitie veel extra personeel nodig is. In november 2022 bereikte dit personeelstekort een piek en was 39 procent van deze vacatures onvervulbaar. Eind december was het tekort iets gedaald naar 36 procent. Zo zijn installatiemonteurs, werkvoorbereiders, calculators, isolatiemonteurs van muren, daken en vloeren en werknemers in de grond- weg- en waterbouw moeilijk te vinden.
Op 3 februari jl. heeft het kabinet het Actieplan Groene en Digitale Banen gepresenteerd en aan uw Kamer aangeboden. Dit plan vormt een samenhangend pakket aan maatregelen gericht op de arbeidsmarktkrapte in de klimaat- en digitale transitie. Gezien de urgentie van het vraagstuk geven we op dit moment al uitvoering aan. Zo is de regeling voor opschaling publiek-private samenwerking opengegaan. Via het Nationaal Groeifonds is 210 miljoen beschikbaar gesteld voor succesvolle regionale verbanden waarmee extra wordt ingezet op om-, bij- en herscholing naar krapteberoepen.
Hoe kan het dat opleidingen zoals «bier proeven», «Reiki Master worden» en «helende geuren ontdekken» nog wel onderdeel zijn van het aanbod, ondanks de ogenschijnlijke niet-bestaande of zeer beperkte toegevoegde waarde van deze cursussen aan de arbeidsmarktpositie?
De afgelopen periode is gebleken dat de regeling strenger en strakker moet, zoals wij uw Kamer hebben gemeld4. Aanleiding is dat bepaalde opleiders tegen de bedoeling van de regeling bewust het grijze gebied op zoeken. Er zijn extra maatregelen ingezet om ervoor te zorgen dat het opleidingsaanbod in lijn met de STAP-regeling is. Nog voor het volgende aanvraagtijdvak is een wijzigingsregeling voorzien met een explicitering welke scholing per definitie niet voor STAP-subsidie in aanmerking komt.
De scheidslijn tussen arbeidsmarktgerichte en hobbymatige cursussen kan dun zijn. Het genoemde bier proeven kan voor iemand die werkzaam is in de horeca relevant zijn, maar zal voor anderen pure hobby zijn. Daarom is in dit geval bepaald dat basisniveaus bier- en wijnkennis niet subsidiabel zijn. De Toetsingskamer ziet hierop toe.
Ten aanzien van cursussen gericht op alternatieve geneeswijzen, is uw Kamer eerder gemeld dat deze cursussen opleiden tot beroepen die in Nederland niet verboden zijn. Op dit moment zijn wij met VWS aan het verkennen of dergelijke cursussen wel arbeidsmarktgericht zijn, mede naar aanleiding van eerdere zorgen uit Uw Kamer, en welke eventuele maatregelen dit vergt. Wanneer er meer duidelijkheid hierover is, zullen wij Uw Kamer hierover berichten.
Het scholingsregister omvat inmiddels meer dan 150.000 opleidingen. Opleiders kunnen dagelijks opleidingen aan het register toevoegen of uit het register halen. In het register kunnen opleidingen voorkomen die mogelijk niet aan de voorwaarden van de STAP-regeling voldoen. STAP is zo ingericht dat enkel opleiders met een toegelaten erkenning of keurmerk hun scholingsaanbod kunnen registreren. Opleiders die hun aanbod registreren, verklaren daarmee dat hun opleiding aan de voorwaarden van de STAP-regeling voldoet. Hun erkennende organisaties en keurmerken zien hierop toe.
Daarbij geldt dat de Toetsingskamer STAP toeziet op de arbeidsmarktgerichtheid van opleidingen en controleert op basis van signalen en analyses of opleiders en opleidingen voldoen aan de voorwaarden van STAP. Wanneer scholing niet aan de STAP-voorwaarden voldoet, sluiten we opleidingen of opleiders uit van STAP. Ook de keurmerken hebben bij hen aangesloten opleiders aangesproken op opleidingsaanbod dat niet aan lijkt te sluiten op de voorwaarden van STAP.
Tot slot geldt dat het scholingsaanbod van STAP breed is en uitgaat van eigen regie van de aanvragers. Inherent aan het ondersteunen van de eigen regie is dat iemand zelf kan kiezen welke scholing het beste past. Het aanbod in het scholingsregister bestaat uit opleidingen die gericht zijn op de ontwikkeling van beroepsgerichte vaardigheden, maar ook van persoonlijke vaardigheden die helpen om je positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Belangrijke voorwaarde is dat de scholing arbeidsmarktgericht is, hobbymatige cursussen zijn bijvoorbeeld niet toegelaten. Verdere voorwaarden, bijvoorbeeld op het vlak van arbeidsmarktrelevantie, worden niet gesteld.
Bent u het eens met de constatering dat bovenstaande praktijk het gevolg is van de huidige vormgeving van de STAP-governance, waarin is opgenomen dat erkenning door een sector- of brancheorganisatie voldoende is om opgenomen te worden in het register? Deelt u dat het wenselijk is om hier kritischer naar te kijken? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om deze governance aan te scherpen?
Om de kwaliteit van opleidingen te garanderen werkt STAP met erkennende organisaties en keurmerken. Deze erkennende organisaties en keurmerken worden geacht met hun eigen systematiek van toetsing in te staan voor de kwaliteit van het aanbod van erkende of aangesloten opleiders. Het is vervolgens aan betrokken opleiders om zich te houden aan de voorwaarden die aan de toegang tot het scholingsregister zijn gesteld, betreffende kwaliteit van het aanbod en arbeidsmarktgerichtheid van de scholing.
Zoals in de brief van 28 november 20225 is aangekondigd, is in de governance aanscherping nodig op de kwaliteitsbewaking door keurmerken. Het grootste deel van het scholingsaanbod is in lijn met de voorwaarden van STAP. We zien echter ook dat een aantal opleiders het grijze gebied opzoekt bij het registreren van opleidingen in het scholingsregister. We zetten nadrukkelijk niet alleen in op versterking van het toezicht achteraf, maar ook op het (vooraf) beter borgen van de kwaliteit van het opleidingsaanbod in het scholingsregister. Dit vraagt de komende tijd een inspanning van alle keurmerken: reeds toegelaten en nieuwe keurmerken. Wij zijn hierover in nauw overleg met de keurmerken en volgen hun inspanningen kritisch.
Ziet u mogelijkheden om opleidingsactiviteiten waarbij vraagtekens worden gesteld en waarnaar een onderzoek loopt door de Toetsingskamer, alvast (tijdelijk) te schrappen uit het STAP-scholingsregister en dat niet aan de opleider over te laten zoals nu het geval is?
De Toetsingskamer STAP onderzoekt bij signalen en risicogericht of opleiders en opleidingen voldoen aan de voorwaarden van STAP. Wanneer dat niet het geval is, kan de Minister van SZW opleidingen en/of hun opleiders uitsluiten. Dat is een besluit volgens de Algemene Wet Bestuursrecht, wat volgt na een zorgvuldig proces van hoor en wederhoor. Zoals uit de uitspraken van de rechter van 31 oktober en 25 november 2022 op procedures van uitgesloten opleiders is gebleken6, kan juridisch gezien niet worden besloten tot het uitsluiten van het register zolang het onderzoek nog gaande is. Enkel indien er sprake is van evidente schending van de STAP-voorwaarden of wanneer sprake is van recidive, bijvoorbeeld het opnieuw aanbieden van de scholing, kan sneller tot actie worden overgegaan.
Bent u het eens met de constatering dat het budget van 1.000 euro per persoon dat slechts eenmalig is in te zetten, leidt tot allerlei ongewenst strategisch gedrag van aanbieders wat betreft de prijszetting? Zo ja, ziet u nog aanvullende mogelijkheden om deze prikkel te beperken?
Er zijn inderdaad signalen van prijsontwikkelingen die serieuze vragen oproepen, zoals ook in de brief van 28 november 2022 vermeld is. Er kunnen verklaarbare redenen zijn voor deze prijsontwikkeling, maar het kan ook een indicatie zijn van oneigenlijk gebruik en/of handelen gericht op financieel gewin. Ongewenste prijsontwikkeling kan ingegeven zijn door de vaste vergoeding van maximaal 1.000 euro.
De STAP-regeling vereist dat de prijs van scholing marktconform moet zijn en dus vergelijkbaar moet zijn met de prijs van deelnemers die zonder STAP-budget de scholing volgen. De Toetsingskamer STAP ziet toe op naleving van deze voorwaarden en is nader onderzoek gestart naar bovengenoemde signalen, waarover wij uw Kamer voor de zomer nog nader informeren. Op dat moment wordt bezien of deze onderzoeken aanleiding geven tot nadere maatregelen.
Ziet u nog mogelijkheden om de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling op andere manieren te verbeteren?
De ingezette acties om de STAP-regeling strenger en strakker te maken beogen de doelmatigheid en doeltreffendheid te verbeteren. Tegelijkertijd worden de effecten van scholing doorgaans pas op termijn duidelijk waardoor er nu nog geen definitief beeld is van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de STAP-regeling. Dit heeft specifieke aandacht in het evaluatieonderzoek. Ook onderzoekt de Algemene Rekenkamer de STAP-regeling in het kader van haar Verantwoordingsonderzoek, welke medio mei gepubliceerd wordt.
STAP is een lerende regeling. Door nauwgezet te monitoren en evalueren wat het effect is van maatregelen, houden we zicht op resultaten en kunnen we aanvullende maatregelen treffen waar nodig. Als de (tussentijdse resultaten van de) evaluatie of het onderzoek van de Algemene Rekenkamer aanleiding hiertoe geven, zal hierop geanticipeerd worden.
Hoe staat het met de aansluiting van de publieke opleiders (middelbaar beroepsonderwijs (mbo’s), hoger beroepsonderwijs (hbo’s) en het wetenschappelijk onderwijs) op het STAP-scholingsregister?
Om de aansluiting van publieke opleiders tot het STAP-scholingsregister te vergemakkelijken, zijn we continu in gesprek met de opleiders om uitleg te geven, hen te ondersteunen en te inventariseren welke knelpunten er zijn. Zoals het kabinet in eerdere antwoorden aangaf, is het merendeel van de publieke opleiders aangesloten op STAP. Het aantal opgevoerde opleidingen door de publieke opleiders is echter nog beperkt. Zeker gezien het grote aantal opleidingen dat door de vele private opleiders is opgevoerd. Op dit moment is 2 procent van het scholingsaanbod afkomstig van publieke en private instellingen die OCW-erkende opleidingen in het mbo, hbo en wo aanbieden. Vanaf 1 juli 2023 is het mogelijk om STAP niet alleen voor het eerste jaar, maar voor vervolgjaren van meerjarige scholing aan te vragen. Dit gaat in nauw overleg met de publieke opleiders. Zodra dit gerealiseerd is, zal hun scholingsaanbod naar verwachting groeien. Dit is van belang gezien de aard van het opleidingsaanbod van publieke opleiders, dat zich ook richt op maatschappelijk cruciale sectoren. Daarnaast zijn we met het publieke beroepsonderwijs in gesprek over het meer modulair aanbieden van scholing.
De gevolgen van de stakingen in het streekvervoer voor leerlingen speciaal onderwijs |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsbericht «Staking streekvervoer is zoveelste ramp voor leerlingen speciaal onderwijs»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Bent u het ermee eens dat de opeenstapeling van rampen voor deze leerlingen absoluut voorkomen dient te worden? Gaat u mede met het oog op het belang van deze leerlingen bij goede onderwijskansen er met voorrang alles aan doen om een oplossing voor de lange termijn naderbij te brengen?
Het is van belang dat alle leerlingen, ook die met het streekvervoer reizen, naar school kunnen. Mede daarom zijn door de Minister voor Primair en voortgezet onderwijs verschillende acties aangekondigd om het leerlingenvervoer te verbeteren. Zie hiervoor de brief naar de Kamer van 22 december 20222. Gemeenten zijn in Nederland echter verantwoordelijk voor het leerlingenvervoer.
Voor leerlingen die zijn aangewezen op het openbaar vervoer is het bijzonder spijtig dat een arbeidsconflict uitmondt in stakingen in het streekvervoer en dat leerlingen daar hinder van ondervinden.
Voor leerlingen uit het (voortgezet) speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs is dat vaak extra vervelend, omdat het niet voor al deze leerlingen mogelijk is om met de fiets te komen.
In algemene zin hoop ik dat de partijen in het OV zo veel mogelijk rekening houden met de belangen van de reizigers en de hinder voor onder andere leerlingen zo veel mogelijk beperken. Echter, omdat er hier sprake is van een arbeidsconflict tussen werkgevers en (vertegenwoordiging van) werknemers kan ik hier geen invloed op uitoefenen. Uiteraard hoop ik dat er snel goede afspraken worden gemaakt en de leerlingen niet meer worden geconfronteerd met stakingen in het streekvervoer.
Bent u het ermee eens dat het personeel van het streekvervoer een fatsoenlijk loon hoort te verdienen, genoeg pauzes dient te krijgen en moet kunnen rekenen op regelmatige werktijden?
Natuurlijk dienen werknemers een passend en fatsoenlijk loon te krijgen en ik vind het ook van belang dat werkgevers oog hebben voor de werkdruk van hun werknemers. Aandacht voor de werkdruk is bovendien in het belang van de werkgevers. Zij zijn erbij gebaat dat hun werknemers, in dit geval OV-personeel, hun werk goed kunnen uitvoeren.
Wat kunt u doen om het stakende personeel tegemoet te komen zodat het openbaar vervoer en het streekvervoer in het bijzonder weer normaal volgens dienstregeling rijdt, omdat stakingen dan niet meer nodig zijn?
Het organiseren van goede arbeidsvoorwaarden is de primaire verantwoordelijkheid van de vervoerders. De werkgever is daarbij gebonden aan de arbeidsomstandighedenwet die toeziet op arbeids- en rusttijden en de geldende cao-afspraken. Dit kader bepaalt de wijze waarop de werkdruk op een acceptabel niveau blijft.
De arbeidsvoorwaarden zijn in eerste instantie een zaak tussen werknemers en hun vertegenwoordigers en de werkgevers, de vervoersbedrijven. Omdat er sprake is van een arbeidsconflict over een nieuw te sluiten CAO dient de oplossing gevonden te worden tussen werkgevers en werknemers in het streekvervoer. De verantwoordelijke decentrale concessieverleners en ikzelf zijn geen partij in dit conflict. Mij past daarom terughoudendheid. Uiteraard hoop ik wel dat de partijen snel tot goede afspraken komen en snel een nieuwe CAO wordt afgesloten, en dat daarmee toekomstige stakingen van de baan zijn.
Heeft u zicht op de maatschappelijke kosten van de stakingen in het streekvervoer, onder andere als gevolg van lesuitval en eventuele onveilige thuissituaties?
De impact van een OV-staking is lastig in kaart te brengen. Vaak zullen leerlingen en hun ouders proberen om op een andere manier naar school te komen, maar ik heb daar geen overzicht van. Bij de vorige staking reed volgens de vereniging werkgevers openbaar vervoer (VWOV) ongeveer 40 procent van de bussen niet en zijn een aantal regionale treinen gedeeltelijk of volledig uitgevallen. Per staking is de impact daarnaast afhankelijk van het aantal werknemers dat meedoet, de duur en het tijdstip van de staking en de omvang qua gebied en modaliteiten. Ik kan daarom niet aangeven wat de maatschappelijke kosten zijn van stakingen in het streekvervoer. Wel betreur ik het, nogmaals, dat deze stakingen leerlingen treffen. Als dit gevolgen heeft voor deze leerlingen, zoals lesuitval, is het in de eerste plaats aan de scholen om dit in de gaten te houden en hierop te acteren.
Hoe verhouden deze maatschappelijke kosten zich tot de omvang van de eisen van het stakende personeel?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 aangaf zijn de maatschappelijke kosten van de staking in het streekvervoer niet in kaart te brengen. Daarom kan ik niet aangeven wat de verhouding is tussen de maatschappelijke kosten enerzijds en de omvang van de eisen van het stakende personeel anderzijds.
De totstandkoming van de Kamerbrief ‘Vrij en veilig onderwijs’ |
|
Senna Maatoug (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Herkent de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs zich in het beeld dat geschetst wordt in het artikel «Minister Wiersma negeerde adviezen ambtenaren over weekendscholen»?1 Herkent de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich in het beeld dat naar voren komt?
Bij beslissingen met betrekking tot toekomstig beleid nemen wij de adviezen van onze ambtenaren altijd in overweging. Dat de adviezen niet per definitie op elk punt worden overgenomen, is uiteraard altijd onderdeel van zorgvuldige afweging.
In het coalitieakkoord zijn afspraken opgenomen: «wij grijpen sneller in bij (informele) onderwijsinstellingen en hun vertegenwoordigers die anti-integratief, antidemocratisch of anti-rechtsstatelijk opereren. We breiden de mogelijkheden om dat te doen uit en onderzoeken op welke manieren dat mogelijk is.»2 De afgelopen jaren kwamen verschillende verhalen aan het licht over serieuze misstanden in het informele onderwijs. Op dit moment is er geen vorm van toezicht op het informele onderwijs. Daar waar sprake is van ernstige signalen wil het kabinet dat in het vervolg wel kan worden ingegrepen.
Anders dan in sommige artikelen lijkt te worden beweerd, is het niet zo dat het voorgenomen toezicht in het informele onderwijs gericht is op een specifieke stroming. Juist niet. Het gaat om praktijken gericht op het bewust opzetten van kinderen tegen onze samenleving, ongeacht waar of door wie dat gebeurt. Het toezicht moet gelden voor die informele onderwijsinstellingen en hun vertegenwoordigers die zich daar schuldig aan maken.
De bewindslieden van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Binnenlandse Zaken, van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport waren intensief betrokken bij de totstandkoming van de brief. Hun adviezen hebben geleid tot diverse aanpassingen, zoals dat gebruikelijk is in interdepartementale afstemming. Vervolgens is de brief akkoord bevonden in de ministerraad en heeft het kabinet de brief verzonden.
Waarom is ervoor gekozen om de aanpak van vrije en veilige informele scholing aan te vliegen vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en niet vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)? Waarom is er ook in het coalitieakkoord hiervoor gekozen, door de ambities op dit vlak op te schrijven in de onderwijsparagraaf?
Kennis en expertise hierop bevindt zich voor een groot deel binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en binnen het professioneel netwerk waar OCW al jaren mee bekend is.
Waarom heeft de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs ervoor gekozen om het advies van zowel de Landsadvocaat als ambtenaren op verschillende ministeries om eerst onderzoek te doen naar de haalbaarheid van de gewenste maatregelen in de wind te slaan en het als besluit te presenteren? Is niet juist vanwege het punt van haalbaarheid het advies van de Landsadvocaat ingewonnen? In hoeverre was de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid akkoord met deze strategie?
Als kabinet laten wij uiteraard altijd de haalbaarheid van de gewenste maatregelen onderzoeken. Dit is een noodzakelijk onderdeel van ieder wetgevingstraject, en dus ook van dit traject. Er is juist advies bij de Landsadvocaat ingewonnen, na een expliciet verzoek van uw Kamer om te komen tot juridisering van het begrip problematisch gedrag.3
Wat de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, in lijn met het kabinet, wilde voorkomen, is dat het proces voorafgaand aan het wetgevingstraject vertraging op zou lopen. Het kabinet voelt namelijk grote urgentie om kinderen, hun ouders en leerkrachten in het (in)formele onderwijs handvatten te bieden om aan de bel te trekken als zij misstanden signaleren dan wel zelf meemaken, en wil hier snel op kunnen doorpakken en ingrijpen wanneer nodig. Uit het advies van de Landsadvocaat volgt dat dit, onder de juiste voorwaarden, mogelijk is. Het kabinet heeft dit in de brief duidelijk willen maken.
De brief is in de ministerraad akkoord bevonden en vanuit het kabinet verstuurd.
In de beslisnota van 20 september 2022 wordt beschreven dat de ministeries van Binnenlandse Zaken (BZK) als SZW principiële bezwaren hebben over het inzetten op wetgeving wanneer het gaat om de meldplicht evenals het aanwijzen van de Inspectie van het Onderwijs, kan uitgelegd worden wat er met deze bezwaren is gebeurd, aangezien nog steeds op beide plannen wordt ingezet in de Kamerbrief?
De discussiepunten die in de beslisnota van 20 september 2022 werden beschreven, betroffen de toon van de brief, het invoeren van een meldplicht, het aanwijzen van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) als toezichthouder en de mate waarin de kanttekeningen uit het advies van de Landsadvocaat in de brief zouden zijn weergegeven. Onder andere het Ministerie van BZK en het Ministerie van SZW geven aan dat de wetgeving binnen de grenzen van de Grondwet moet passen en geen wantrouwen moet uitstralen richting het veld. En dat deelt OCW uiteraard ook. Daarom is de meldplicht in het voorstel veranderd in een meldmogelijkheid en wordt er nauwkeurig gewerkt aan het realiseren van een vorm van signaalgericht toezicht. Hoe dan ook zal de wet alleen van toepassing zijn op organisaties waarover serieuze signalen binnenkomen. Het gros van het informeel onderwijs krijgt er dus nooit mee te maken, omdat zij goede en veilige scholing verzorgen die onze maatschappij beter en sterker maakt. Op 24 mei jl. heeft uw Kamer een brief ontvangen waarin de contouren van het wetsvoorstel uiteen zijn gezet.4 De voornaamste overweging omtrent de inspectie die hier van belang is, betreft de vraag of onderwijstoezicht en de uitgangspunten waarop dat is gebaseerd, past bij de kenmerken van informeel onderwijs als dat gericht is op – eventueel ook heimelijke – bewuste aantasting van centrale democratische waarden, om doeltreffend te kunnen zijn.
Kan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs uitleggen waarom hij in de Kamerbrief stelt dat hij conform het advies van de Landsadvocaat in gaat zetten op het aanwijzen van de Inspectie van het Onderwijs om signalen verder te kunnen verdiepen in geval van melding van antidemocratisch, antirechtstatelijk of anti-integratief onderwijs, terwijl dit in het advies van de Landsadvocaat enkel als mogelijkheid wordt genoemd waar nog forse vraagtekens worden gesteld wat betreft effectiviteit en een te zware last voor de inspectie?
In het advies draagt de Landsadvocaat de inspectie aan als mogelijke toezichthouder voor informeel onderwijs. Dit lijkt het kabinet een goede keuze: de inspectie beschikt over de benodigde expertise waar het aankomt op goed onderwijs en is een voor veel burgers vertrouwde en betrouwbare instantie. Natuurlijk brengt deze nieuwe taak voor de inspectie extra lasten met zich mee. Over de contouren van het wettelijke toezicht is de Kamer zoals gezegd op 24 mei jl. geïnformeerd. Wanneer wordt gesproken over informele onderwijsorganisaties die centraal toezicht behoeven, spreken we over een zeer beperkte groep die een uitzondering vormt op een vele malen grotere groep informele onderwijsorganisaties die doorgaans goed en veilig onderwijs geven.
Toezicht door de inspectie zal tevens signaalgericht plaatsvinden. Dit is ook een van de punten die is ingebracht door andere ministeries en is overgenomen.
In hoeverre neemt de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs de grote bezwaren mee die de Inspectie van het Onderwijs heeft kenbaar gemaakt op het gebied van uitvoerbaarheid en haalbaarheid van deze voornemens? Klopt het dat een aantal jaar geleden al onderzoek is gedaan naar het betrekken van de Inspectie van het Onderwijs bij dit toezicht en dat zowel de ministeries OCW als SZW toen concludeerden dat toezicht door de inspectie niet effectief en niet uitvoerbaar was? Wat is er sindsdien veranderd dat beide ministeries dit nu wel voornemens zijn?
In januari 2020 heeft RadarAdvies in opdracht van het Ministerie van SZW een verkenning uitgevoerd naar informele scholing en mogelijke anti-integratieve, antidemocratische en/of antirechtsstatelijke effecten van deze scholing. In het eindrapport werd ook de rol van de inspectie als mogelijke toezichthouder op informeel onderwijs besproken. Die rol werd in het rapport nergens onuitvoerbaar genoemd. Wel uitte de inspectie haar twijfels bij de effectiviteit van het toezicht en dus bij de proportionaliteit van een rol voor haar als toezichthouder. Daarbij werden twee opties voor toezicht besproken: risicogericht toezicht en toezicht op basis van zelfrapportage.
Op basis van de twijfels van de inspectie en inschattingen ten aanzien van de juridische haalbaarheid en proportionaliteit maakten de toenmalige Ministers van SZW en Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media de keuze om de mogelijkheid niet te gaan realiseren. De Kamer is daar vervolgens middels een aantal oproepen kritisch over geweest en vroeg om nadere actie.5 Dit kabinet maakt de keuze dan ook dat nu wel te doen. Dit gebeurt in lijn met een toezegging aan de Kamer in 2021, naar aanleiding van een «oproep om uitvoering te geven aan een motie aangenomen om de inspectie een rol te geven in toezicht op informeel onderwijs». Omwille van de uitvoerbaarheid werd voorgesteld om de inspectie een risicogerichte taak te geven, waardoor zij op basis van signalen risicogericht onderzoek kan doen.6 Dit punt is verder uitgewerkt in een brief aan uw Kamer van 24 mei jl. Naar verwachting is het slechts een zeer beperkt aantal informele onderwijsinstellingen die de inspectie hierop zal moeten toetsen, verreweg de meeste informele onderwijsinstellingen verrichten immers goed en veilig werk.
Hoewel de inspectie nog steeds zorgen heeft over de juridische haalbaarheid en proportionaliteit van het wetsvoorstel, is het kabinet ervan overtuigd en ook gemotiveerd om dat onder de juiste voorwaarden en nodige toerusting van de inspectie vorm te geven. De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs neemt de aanhoudende zorgen van de inspectie in de verdere uitwerking van het wetsvoorstel mee.
In de beslisnota van 20 oktober 2022 wordt beschreven dat het Ministerie van SZW bezwaren heeft over het inrichten van een meldpunt zonder wettelijk kader, zonder duidelijke definities en zonder een bevoegde instantie die follow-up kan geven aan de meldingen, kan uitgelegd worden waarom dit meldpunt inmiddels al wel is opgericht ook al ontbreken zowel de duidelijke definities, als het wettelijk kader, als een bevoegde instantie die follow-up kan geven aan de meldingen? Wat is er gebeurd met de bezwaren van het ministerie SZW op deze punten?
Het meldpunt Veilig leren buiten school bestaat sinds begin vorig jaar en is in de Kamerbrief Veilig en vrij onderwijs van 4 maart 2022 al aangekondigd, toen nog onder de naam «Postbus veilige les».7 In die Kamerbrief werd het meldpunt geïntroduceerd als tijdelijke faciliteit met als functie «om signalen te verzamelen over informeel onderwijs waar antirechtsstatelijke zaken voorkomen». Een meldpunt met deze informatieve functie kon ook zonder nieuw wettelijk kader en een eigen instantie voor follow-up worden gerealiseerd.
Het belang dat het Ministerie van SZW hecht aan de privacy van melders en derden onderschrijft de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs. De zorgen hieromtrent zijn door de ambtenaren meegenomen bij de uitwerking van de postbus. Het webformulier vermeldt duidelijk het doel van het meldpunt en is zo ingericht dat de privacy van de melder en degene over wie een signaal wordt afgegeven gewaarborgd blijft. Zo wordt er alleen gevraagd naar het probleem en de instelling, en er staat expliciet op vermeld dat het ministerie geen persoonsgegevens wil ontvangen. Ook staat er dat de gegevens van de melder en eventuele derden na verwerking van het signaal worden verwijderd. Wat betreft de follow-up in deze fase van het meldpunt: voor zover signalen binnenkomen die opvolging behoeven, wordt dat conform de doorzendplicht van de Algemene wet bestuursrecht doorgezet naar het bevoegde bestuursorgaan. Dit betekent dat in het geval van een ernstige situatie de melding wordt doorgezet naar een bestuursorgaan die de juiste stappen kan ondernemen.
Hoeveel meldingen zijn er tot nu toe binnen gekomen bij het meldpunt en van welke aard waren deze meldingen? Wat wordt er vervolgens met deze meldingen gedaan?
Bij de postbus zijn momenteel 27 meldingen binnengekomen met informatie over misstanden in het onderwijs. De meerderheid daarvan gaat over misstanden binnen het reguliere onderwijs, drie meldingen gaan over misstanden binnen het informele onderwijs. De komende tijd zal de mogelijkheid om misstanden te melden breder en beter onder de aandacht worden gebracht. Daarbij zal duidelijker worden gemaakt voor welke signalen het meldpunt precies bedoeld is zodat er minder berichten binnenkomen waarvoor het meldpunt niet is bedoeld.
Momenteel dient het meldpunt alleen voor het Ministerie van OCW om zicht te krijgen op zorgelijke signalen binnen het informeel onderwijs. Het is de ambitie dat op den duur vanuit een bevoegde instantie ook kan worden gereageerd op zorgelijke signalen.
Op welke manier gaat de komende tijd gezocht worden naar een afgebakende definitie van informele scholing? Welke partijen worden daarbij betrokken? Hoe wordt de conclusie van de Minister van Sociale Zaken over de Turkse taalscholen, en het ontbreken van signalen van ongewenste beïnvloeding daarin meegenomen2?
Als onderdeel van de ontwikkeling van een wettelijk kader voor toezicht op informeel onderwijs was een nadere afbakening van de definitie noodzakelijk. Daarom hebben we de afgelopen maanden in samenwerking met verschillende experts en belanghebbenden goed nagedacht over wat we verstaan onder informeel onderwijs. Partijen die we hierin hebben meegenomen zijn bijvoorbeeld andere ministeries, uitvoerende partijen als de Inspectie van het Onderwijs, wetenschappelijke experts, ervaringsdeskundigen en veldpartijen zelf. Bij het komen tot een definitie hebben we gewaakt voor ongeoorloofd onderscheid.
Voor wat betreft de Turkse taalscholen: zoals het Ministerie van SZW uw Kamer al eerder heeft gemeld zijn er op basis van onderzoek, gesprekken met de Turkse overheid en diverse organisaties in Nederland geen signalen van ongewenste beïnvloeding ten aanzien van door de Turkse overheid gesubsidieerde taallessen. Uitgangspunt van het wetsvoorstel is ook dat daar waar geen signalen zijn van misstanden, geen onderzoek gedaan wordt door de inspectie.
Hoe we de definitie van informeel onderwijs verder hebben afgebakend hebben we uiteengezet in de Kamerbrief over de voortgang van de beleidsagenda informeel onderwijs, die op 24 mei jl. aan de Tweede Kamer is aangeboden.9
Hoe kijken beide ministers naar de aangifte3 die is gedaan door islamitische organisaties tegen de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs naar aanleiding van de Kamerbrief?
De zorgen die er leven worden altijd serieus genomen en het is belangrijk dat we met elkaar in gesprek blijven. De afgelopen maanden hebben de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en zijn ambtenaren daarom veel gesprekken gevoerd met informele lesorganisaties en hun vertegenwoordigers, waaronder ook vertegenwoordigers van de islamitische organisaties die de aangifte hebben gedaan.
Op 24 maart jl. informeerde de Procureur-Generaal van de Hoge Raad de Minister van Justitie en Veiligheid dat hij geen aanknopingspunten zag voor een strafrechtelijk opsporingsonderzoek naar aanleiding van de aangifte. Het kabinet hoopt dat de discussie verder in onderlinge dialoog kan plaatsvinden.
De raming en opleiding van Sociaal-Psychiatrisch Verpleegkundigen (SPV) |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens het commissiedebat Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) / Suïcidepreventie, dat nu geen duurzame subsidiering bestaat voor de opleiding tot sociaal-psychiatrisch verpleegkundige (SPV)?1
Binnen de tarieven en prestaties voor de Geestelijk Gezondheidszorg, die in beginsel ambtshalve worden vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), is er ruimte voor het financieren van de post HBO opleiding sociaal psychiatrisch verpleegkundige. Als met duurzame subsidiering, de beschikbaarheidsbijdrage wordt bedoeld dan is het goed om te beseffen dat deze middelen komen uit het zorgverzekeringsfonds en dat deze in principe alleen worden ingezet als er sprake is van marktverstoring omdat de kosten van de opleiding zo hoog zijn dat ze onevenredig drukken op de tarieven. Binnen deze uitleg wordt de opleiding tot sociaal psychiatrisch verpleegkundige inderdaad niet duurzaam gesubsidieerd door het Ministerie van VWS.
Deelt u de mening dat nu de GGZ toenemend in de thuissituatie wordt geleverd, voldoende extramuraal werkende GGZ-verpleegkundigen nodig zijn? Is bekend hoeveel SPV’en nu nodig zijn, en in de toekomst?
Het verlenen van zorg in de thuissituatie is altijd een taak geweest van de GGZ, met name waar het gaat om chronische en acute psychiatrische problematiek. De sociaal psychiatrisch verpleegkundige speelt daar een belangrijke rol in. Naast de algemene krapte op de arbeidsmarkt ben ik niet bekend met het feit dat dit probleem specifiek speelt voor de groep sociaal psychiatrisch verpleegkundigen. Naar de vraag hoeveel SPV’en er nu nodig zijn en in de toekomst wordt naar mij bekend geen onderzoek naar gedaan.
Waarom worden door het capaciteitsorgaan geen ramingen van het aantal benodigde SPV’en uitgevoerd?
De databank Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn brengt inderdaad de capaciteitsbehoefte in beeld voor het hoger beroeps onderwijs en middelbaaronderwijs. De opleiding tot sociaal psychiatrisch verpleegkundige is echter een post hbo opleiding en deze specificering is in de databank niet gemaakt. Het capaciteitsorgaan richt zich op de ramingen van de beroepen die in aanmerking komen voor een beschikbaarheidsbijdrage. Ik heb geen verzoek van de branchevereniging en/of beroepsvereniging gekregen om een specifieke behoefteraming te maken voor sociaal psychiatrisch verpleegkundigen. Ik ben wel bereid om eenmalig de vacaturegraad bij sociaal psychiatrisch verpleegkundigen te onderzoeken, om zo een beeld te krijgen of er daadwerkelijk sprake is van een opvallend tekort aan sociaal psychiatrisch verpleegkundige en mogelijk via het IZA input te geven voor een gesprek over taakherschikking. Er zijn ramingen in bredere zin hoeveel zorgverleners er nodig zijn in de GGZ. Ik wil de verantwoordelijkheid graag bij de zorgaanbieders laten in welke functiemix men deze wil organiseren.
Bent u bereid om ramingen naar de behoefte aan SPV’en door het capaciteitsorgaan uit te laten voeren, zoals in het Bestuurlijke Akkoord GGZ 2019–2022 is afgesproken dat de capaciteitsbehoefte voor het hoger beroepsonderwijs (hbo)- en middelbaar beroepsonderwijs (mbo)-opleidingen in kaart wordt gebracht via het Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW)-programma? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de subsidie uit het Bestuurlijk Akkoord van de GGZ, waarmee 82 opleidingsplaatsen voor SPV’en worden gerealiseerd, te vervolgen om wederom minimaal 82 extra opleidingsplaatsen voor SPV’en te creëren? Zo nee, waarom niet?
De subsidie volgend uit het bestuurlijk akkoord GGZ was onderdeel van eenmalige subsidie ter reductie van de wachtlijsten en impliciet gekoppeld aan de invoering van de generieke module in de acute zorg (crisisdienst). In het integraal zorgakkoord, dat te zien is als opvolger van dit bestuurlijk akkoord zijn dergelijke afspraken niet gemaakt. In principe blijft het veld, en met name de zorgaanbieder verantwoordelijk voor een goede functiemix binnen de Geestelijke Gezondheidszorg. Er is voor mij geen reden om aan te nemen dat er sprake is van marktfalen en dat de overheid dient in te grijpen.
Bent u bereid om ook de SPV op te nemen in de lijst van beroepen die voor een beschikbaarheidsbijdrage in aanmerking komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 4 en 5.
Het bericht ‘Busje komt weer niet: schrijnende crisis in leerlingenvervoer’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Zijn u signalen bekend van leerlingen die door de crisis niet naar school konden komen, door hun structurele afwezigheid een bezoek ontvangen van de leerplichtambtenaar?1
Die signalen zijn mij onbekend. Daarom heb ik dit bij diverse partijen – zoals LBVSO, Ouders & Onderwijs en de Kinderombudsman – nagevraagd. Ook die partijen herkennen deze signalen niet.
Vindt u het acceptabel als er leerplichtambtenaren op bezoek komen en vervolgens dreigen met het maken van een proces-verbaal bij Bureau HALT bij kinderen die niet naar school komen als de oorzaak alleen bij de crisis in het leerlingenvervoer ligt? Zo nee, wat gaat u doen om dit tegen te gaan?
Ik vind het onacceptabel als er leerplichtambtenaren op bezoek komen en dreigen met het maken van een proces-verbaal bij Bureau HALT bij kinderen die niet naar school komen als de oorzaak alleen bij de crisis in het leerlingenvervoer ligt. Gelukkig is dit tot nu toe – in zoverre ik nu kan overzien – niet voorgekomen.
Erkent u dat een maatregel als deze een extra schok teweegbrengt bij de desbetreffende kinderen en hun ouders, naast dat deze crisis ook veel pijn doet bij de desbetreffende leerlingen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangeef, is een dergelijke maatregel niet aan de orde. Als een leerling te laat op school komt vanwege de vervoersproblematiek, ligt de oorzaak hiervan uiteraard niet bij de leerling en is er dus geen sprake van ongeoorloofd verzuim. De signalen die ik ontvang zijn dat scholen hier in hun verzuimadministratie ook rekening mee houden.
Bent u bereid om maatregelen te nemen die de rechtsbescherming van kinderen die geen goed onderwijs kunnen krijgen door welke oorzaak dan ook te verbeteren, zodat zij beschermd worden tegen straffen vanuit bestuursorganen om zaken waar zij niets aan hebben kunnen doen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 aangeef, worden er door bestuursorganen geen maatregelen genomen als er sprake is van geoorloofd verzuim, zoals ook het geval is bij het te laat komen op school vanwege de vervoersproblemen.
Het bericht ‘Stap-subsidieregeling blijkt funest voor kleine opleiders’ |
|
Kiki Hagen (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Stap-subsidieregeling blijkt funest voor kleine opleiders»?1
Ja, ervan uitgaande dat gedoeld wordt op het Volkskrant artikel «STAP-budget nekt de kleine opleider: geen cursisten meer want bij de buurman is het gratis».2
Is bij de invoering van het STAP-budget specifiek aandacht besteed aan de impact van deze regeling op kleine opleiders? Wat is hier uitgekomen?
De STAP-regeling is een lerende regeling en belangrijk was in de eerste plaats om een divers scholingsaanbod te creëren waaruit burgers konden kiezen. Toelating tot het scholingsregister verloopt in eerste instantie via keurmerken zodat de kwaliteit van het onderwijsaanbod gegarandeerd kan worden. Er is daarbij gekozen voor een ingroeimodel met een gefaseerde instroom van keurmerken zodat dat de uitvoeringssystematiek van het STAP-budget ook niet overbelast zou worden.
Klopt het dat kleine opleiders met geaccrediteerde opleidingen uitgesloten kunnen worden van de STAP-subsidieregeling omdat zij geen keurmerk hebben?
Het klopt dat opleiders en opleidingen uitgesloten kunnen worden als ze niet in het bezit zijn van een keurmerk. Om toegang te krijgen tot het scholingsregister is één van deze 6 erkenningen nodig:
De opleider is erkend door het Ministerie van OCW.
De opleider beschikt over het NRTO-keurmerk.
De opleider biedt opleidingen aan die leiden tot een door het NLQF ingeschaalde kwalificatie.
De opleider is erkend door een sector- en brancheorganisatie.
De opleider is erkend door CEDEO.
De opleider biedt opleidingen aan met CPION-erkenning.
Is een opleider of een opleider niet in het bezit van een van deze zes erkenningen, dan komt hij niet in aanmerking voor de STAP-subsidieregeling. Vanaf 31 oktober jl. kunnen ook andere erkennende organisaties of keurmerken een verzoek indienen voor toelating tot het scholingsregister. De verwachting is dat door de toename in keurmerken en erkennende organisaties die toegang hebben tot het STAP-budget, er meer mogelijkheden zijn voor opleiders om zich aan te sluiten bij een van deze keurmerken.
Wat vindt u ervan dat er een ongelijk speelveld is ontstaan tussen kleine opleiders en grote opleidingsinstituten als gevolg van de voorwaarden om in aanmerking te komen van de STAP-subsidieregeling?
Voor kleine opleiders kan het lastig zijn zich aan te sluiten bij het scholingsregister voor het STAP-budget. Zij zijn vaak niet verbonden aan een keurmerk of erkenning, onder andere omdat zij hiervoor de financiële middelen ontberen of niet kunnen voldoen aan de omzetseis die sommige keurmerken als voorwaarde stellen. De toelating via keurmerken en erkennende instellingen dient om het toezicht op de kwaliteit van de opleider en opleidingen te waarborgen. De keurmerken of erkennende instellingen hebben daarnaast ook een rol in de handhaving van de voorwaarden van de STAP-regeling.
Ik ben me ervan bewust dat de eisen die keurmerken stellen nadelig kunnen zijn voor kleine opleiders. Het is belangrijk dat er een divers scholingsaanbod beschikbaar is voor het STAP-budget en dat ook nieuwe innovatieve (en vaak kleine) opleiders toegang hebben tot scholingsregister STAP. In overleg met het opleidingsveld en brancheorganisaties wordt bekeken hoe we de toegang tot het scholingsregister voor de kleine opleiders kunnen vergemakkelijken, zoals toegezegd aan uw Kamer tijdens het recente commissiedebat Arbeidsmarktbeleid van 20 oktober jl.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat partijen verschillende voorwaarden kunnen hanteren om opleiders erkenning of een keurmerk te geven zodat zij kunnen worden opgenomen in het scholingsregister?
Erkennende organisatie en keurmerken hanteren hun eigen voorwaarden met betrekking tot de kwaliteit van onderwijs. Wel is het gewenst dat zij gemeenschappelijk aan een aantal basisvoorwaarden voldoen. Om het voor erkennende organisaties, keurmerken en brancheorganisaties duidelijk te maken aan welke kwaliteitseisen zij moeten voldoen, is het Raamwerk nieuwe erkenningen ontwikkeld.3 Nieuwe potentiële toetreders kunnen daarin de kwaliteitseisen zien waaraan zij moeten voldoen om in aanmerking te komen voor toelating tot het scholingsregister en hiervoor een verzoek indienen.
Bent u op de hoogte dat een voorwaarde bijvoorbeeld de hoogte van de omzet kan zijn en dat kleine opleiders daar niet aan kunnen voldoen?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 4 en 8.
Wanneer is het in het artikel genoemde vernieuwde toetsingskader klaar en treedt het in werking? Welke beleidsopties worden hierin overwogen?
Het Raamwerk nieuwe erkenningen is op 31 oktober jl. gepubliceerd en is gelijk in werking getreden. Vanaf die datum kunnen andere erkennende instellingen, keurmerken en brancheorganisaties een verzoek indienen voor toelating tot het scholingsregister. Het Raamwerk vormt de theoretische onderbouwing en bevat essentiële kwaliteitscriteria, waarmee keurmerken of erkennende instanties beoordelen of opleiders voldoen aan bepaalde kwaliteitscriteria. Toepassing van dit raamwerk zorgt ervoor dat het STAP scholingsregister via de desbetreffende erkenningsregelingen en keurmerken opleiders en opleidingen bevat die voldoende kwaliteiten hebben, bijdragen aan de doelstellingen van STAP, en misbruik en oneigenlijk gebruik proberen te voorkomen.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat organisaties die keurmerken toekennen een omzetminimum hanteren, met als gevolg dat kleine opleiders buiten de boot kunnen vallen omdat zij geen keurmerk kunnen verkrijgen en hierdoor een forse terugloop kunnen ervaren van hun klandizie met als mogelijk gevolg faillissement voor deze opleiders?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om hierover het gesprek aan te gaan met brancheorganisaties en andere keurmerkverstrekkende partijen die dergelijke omzetminima hanteren om een keurmerk te kunnen verkrijgen?
Ja en deze gesprekken zijn inmiddels ook opgestart.
Bent u het eens dat het STAP-budget in de huidige arbeidsmarkt vooral ook een kans kan zijn om tijdelijk meer te sturen op scholing voor krapteberoepen en houd u hier rekening mee bij het vernieuwde toetsingskader?
STAP-budget kan gericht worden ingezet op doelgroepen en arbeidsmarktdoelen. Op dit moment is er sprake van een algehele krapte op de arbeidsmarkt. Een gerichte inzet van het STAP-budget naar een bepaalde sector zal dus ten koste gaan van andere sectoren. Het ligt daarom voor de hand om het STAP-budget meer in te zetten voor groepen die meer baat hebben bij (om- en bij)scholing. Daarom worden de beschikbare middelen van € 500 miljoen, die binnen het coalitieakkoord gereserveerd zijn voor leerrechten, voor de periode 2023 tot en met 2026 ingezet via het STAP-budget voor mensen die maximaal mbo-4 zijn opgeleid. Voor 2023 is gekozen voor een extra compartiment, maar voor andere jaren kan nog gekeken worden naar een alternatieve invulling. Daarbij kan verkend worden hoe extra prikkels gecreëerd kunnen worden om mensen te stimuleren scholing te volgen voor maatschappelijk relevante sectoren.
Daarnaast zal, naar aanleiding van de motie Dassen, een plan gemaakt worden voor scholing naar maatschappelijk relevante sectoren, zonder inbreuk te doen op de keuzevrijheid van het STAP-budget. Dit kan bijvoorbeeld door het inbouwen van een voorrangspositie voor scholing richting tekortsectoren.4 Uw Kamer wordt hierover in het eerste kwartaal van 2023 geïnformeerd.
Het STAP-budget is verder aanvullend op alle investeringen die de overheid, werkgevers en sectoren al doen op het gebied van scholing en ontwikkeling. Zo zijn er al diverse instrumenten ingezet om scholing richting kraptesectoren te faciliteren zoals het ontwikkelen van een passend aanbod voor bij- en omscholing binnen het mbo en hbo, en het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ) waar wordt ingezet op het opleiden voor tekortberoepen en -regio’s, voldoende (stage)begeleiding en goede randvoorwaarden voor een leven lang ontwikkelen in de sector zorg.
De berichten ‘Klachtenregen van ouders over Trevvel: 'Ik kwam elke dag te laat op mijn werk en verloor zo mijn baan' en ‘Duizenden leerlingen speciaal onderwijs te laat op school door personeelstekort’ |
|
Peter Kwint , Mariëlle Paul (VVD), Roelof Bisschop (SGP), Habtamu de Hoop (PvdA), Lisa Westerveld (GL), Harm Beertema (PVV), Gert-Jan Segers (CU), Paul van Meenen (D66) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de genoemde berichten en de daarin beschreven problematiek omtrent leerlingenvervoer?1 2
Ja.
Wat vindt u van de schrijnende verhalen van leerlingen die een paar uur te laat worden opgehaald, busjes die wegblijven, kinderen die naar de verkeerde school worden gebracht en klachten waarop niet wordt gereageerd?
Ik schrik van deze verhalen, dit soort situaties zijn schrijnend en moeten daar waar ze ontstaan zo snel mogelijk worden opgelost. Primair moet het belang van deze kinderen voorop staan. Het is ontzettend verdrietig dat er nu situaties ontstaan waarin een leerling te laat op school komt of na de les een tijd moeten wachten voordat hij of zij wordt opgehaald. Langere reis- of wachttijden zorgen ervoor dat kinderen te laat op school komen en laat thuis zijn, waardoor ze bijvoorbeeld overprikkeld op school aankomen en na schooltijd minder tijd en energie hebben voor sociale contacten. Dit heeft impact op leerlingen en hun ouders. De verhalen die ik hierover heb gehoord zijn zorgelijk. Het is dus belangrijk dat deze situatie daar waar het nu mis gaat snel verbetert. Ik spreek de VNG – gemeenten zijn in Nederland verantwoordelijk voor de uitvoering van het leerlingenvervoer – daar dan ook dringend op aan en zal daar met uw oproep in de hand nog een extra schep bovenop doen.
Klopt het dat door het tekort aan buschauffeurs op dit moment veertien duizend leerlingen worden geraakt met dit soort problemen? Zo nee, kunt u toelichten om hoeveel leerlingen het dan gaat?
Ik heb zowel gemeenten gevraagd naar dit beeld, als verzocht om een inventarisatie te geven van de knelpunten, inclusief waar en waarop deze met name zitten. Dit is nodig om gericht tot oplossingen te komen. Het doel dat voor mij voorop staat is dat iedere leerling op een goede manier naar school moet kunnen gaan. Iedere leerling bij wie dat niet lukt, als daardoor bijvoorbeeld stress of andere klachten ontstaan, is er simpelweg één te veel. Ik zal ook LBVSO vragen ons te helpen om deze knelpunten zo snel mogelijk verder in beeld te krijgen.
Recent heb ik uw Kamer3 geïnformeerd over een onderzoek dat ik samen met de VNG ook ben gestart onder ouders naar de reistijd en de kwaliteit van het leerlingenvervoer. Hierin wordt aan alle cruciale aspecten aandacht besteed, zoals onder andere het op tijd komen van chauffeurs. Naast de inventarisatie die ik op korte termijn heb gevraagd, om gericht knelpunten aan te pakken, moet dit onderzoek een representatief landelijk beeld geven van het aantal leerlingen dat getroffen wordt door verschillende knelpunten in het leerlingenvervoer, waaronder het op tijd komen op school. Ik wil uw Kamer uiteraard ook zo snel als mogelijk informeren over de eerste uitkomsten van dit onderzoek, en zal met de VNG bespreken waar we dit kunnen versnellen. Ik deel de urgentie zeer.
Tot slot wordt nog eind dit jaar het rapport van het monitoronderzoek leerlingenvervoer – dat is toegezegd in het debat passend onderwijs van 30 maart jl. – opgeleverd en aan uw Kamer aangeboden. Dit rapport levert een landelijk beeld op van de uitgaven van het leerlingenvervoer door gemeenten, het aantal deelnemers, het type vervoer (waaronder het solovervoer, maar ook het denominatieve vervoer) en de reistijd. Daarnaast wordt er gevraagd naar de klachtenafhandeling en de wijze van aanbesteding door gemeenten.
Heeft u er zicht op in welke regio’s leerlingenvervoer momenteel spaak loopt? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik ben zeker bereid dit te onderzoeken, zie ook de beantwoording op vraag 3. Er is zowel structureel overleg met de VNG als nu ook extra, op deze schrijnende situaties gericht, overleg. Dit focust overleg zich op waar de grootste knelpunten zijn, zoals in Amsterdam en Rotterdam, maar ook op andere plekken als Leiden. Er zijn gelukkig ook veel gemeenten waar ze de roosters wel rond krijgen, zoals in Den Haag, Utrecht en het zuiden en noorden van het land. Ik realiseer me echter dat dit ook geen garantie is voor de komende tijd. Ik heb daarom aan de VNG en gemeenten gevraagd naar een overzicht van gemeenten waar het niet goed gaat. Zodat we daar waar het niet goed gaat via de VNG – of waar nodig natuurlijk ook via mijzelf – gemeenten aanspreken op hun verantwoordelijkheid en oplossingen.
Daarnaast geeft het voornoemde onderzoek onder ouders, dat ik samen met de VNG uitvoer, een representatief landelijk beeld van de situatie in het leerlingenvervoer op basis van de gemeenten die meedoen aan het onderzoek. Deze gemeenten krijgen een terugkoppeling over de situatie in hun eigen gemeenten. Het is vanwege privacy echter niet mogelijk om de resultaten per gemeente openbaar te maken. In het onderzoek wordt wel gevraagd de resultaten met de VNG te delen. Ik vraag aan de VNG om die gemeenten waar het leerlingenvervoer spaak loopt aan te spreken op hun verantwoordelijkheid en waar nodig spreek ik gemeenten zelf rechtstreeks aan op hun verantwoordelijkheid.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat kwetsbare kinderen de dupe zijn van het personeelstekort en andere problemen bij vervoerders? Zo ja, wat doet u op korte termijn om zorg te dragen dat leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs op tijd of überhaupt op school kunnen komen?
De VNG heeft op 20 september een bijeenkomst georganiseerd om met gemeenten te praten over de kwaliteit van en de knelpunten in het leerlingenvervoer, waaronder het tekort aan chauffeurs. Gemeenten gaven daarin nog als oplossing aan om met ouders te bespreken hun kind zelf tegen een kilometervergoeding te brengen, dit werken zij nu plaatselijk ook uit.
Naast het inzetten op meer chauffeurs kan door gemeenten ook het aantal leerlingen dat gebruikt maakt van het vervoer verkleind worden door de zelfredzaamheid te vergroten. Zo is in de wet opgenomen dat in eerste instantie gekeken wordt of een leerling met het openbaar vervoer kan reizen (al dan niet met begeleiding), of met een eigen vervoersmiddel. Kan dat niet, dan is taxivervoer de laatste optie. Op basis van het ontwikkelingsperspectief kunnen gemeenten jaarlijks evalueren of een leerling nog taxivervoer nodig heeft of dat hij inmiddels zelfstandig kan reizen. Aan de hand van het lopende monitoringsonderzoek en de resultaten daarvan krijg ik beter inzicht in welke keuzes gemeenten hierin maken.
Bent u op de hoogte van de aanpak van Belgie?3 Zo ja, wat kan Nederland van deze aanpak leren?
Ja, daar ben ik mee bekend. Tot een aantal jaren geleden werd het leerlingenvervoer in heel Vlaanderen centraal georganiseerd en werden de leerlingen met grote bussen vanaf een verzamelplaats naar school vervoerd. Dit betekende in alle eerlijkheid wel dat leerlingen soms vijf uur per dag in een bus zaten. In die tijd is er met OCW contact geweest om te kijken of in België een systeem zou kunnen worden ingevoerd vergelijkbaar met Nederland. Om de reistijd te verkorten, is er sinds een aantal jaren op een aantal plekken in België een pilot leerlingenvervoer gestart. In de pilot – die overigens vergelijkbaar is met het Nederlandse systeem – wordt het leerlingenvervoer lokaal georganiseerd, en maken nu ook minibusjes en taxi’s onderdeel uit van het leerlingenvervoer. Ook dit jaar nog heeft op verzoek van de Vlaamse regering een gesprek met OCW en de VNG plaatsgevonden om van de ervaringen in Nederland te leren. Waar we dat andersom ook kunnen, doen we dat uiteraard graag. Ik nodig iedereen met goede ideeën graag aan die via zowel gemeente als rijksoverheid aan te dragen.
Het bericht Opleidingsinstituten profiteren massaal van royale subsidieregeling |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Opleidingsinstituten profiteren massaal van royale subsidieregeling»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat sommige opleiders de kosten voor sommige opleidingen/cursussen tot wel 18% hebben verhoogd ten opzichte van 2021?
Oneigenlijke prijsverhogingen zijn zeer onwenselijk. De Toetsingskamer STAP ziet toe op niet-marktconforme prijsontwikkeling. Net als prijzen van andere diensten, kunnen prijzen voor opleidingen toenemen. Dat neemt niet weg dat als prijzen flink stijgen of wanneer opleidingen voor een hogere prijs voor aanvragers van het STAP-budget worden aangeboden, er actie ondernomen zal worden. Wij vinden het van groot belang dat hier scherp op wordt toegezien, vooral richting de aanvragers en de grote groep opleiders die zich hier wel aan houden.
Als niet aan de voorwaarden van de STAP-regeling wordt voldaan of indien er sprake is van misbruik, kan een opleider voor langere tijd worden verwijderd uit het scholingsregister. Dit betekent dat deze opleider geen opleidingen meer kan aanbieden voor STAP-budget. Een aantal opleidingen van vier opleiders zijn onlangs aangemerkt als oneigenlijk gebruik van de regeling, waaronder oneigenlijke prijsstijgingen. Daarom is op advies van de Toetsingskamer een voornemen tot verwijdering van de opleider uit het scholingsregister verstuurd. Ook is het mogelijk om een proces tot terugvordering van de subsidie te starten en kan er een strafrechtelijk onderzoek in gang worden gezet.
Daarnaast zullen, vanaf het tijdvak dat op 1 september jl. is gestart, de resultaten met een analyse na afloop van elk aanvraagtijdvak openbaar worden gemaakt2. In de analyse zal ook ingegaan worden op de stand van zaken rondom misbruik en oneigenlijk gebruik.
Bent u ervan op de hoogte dat aanbieders aangeven dat zij tegen «systeemtechnische beperkingen» aanlopen om kortingen te kunnen geven?
Het is van belang om bij de genoemde «systeemtechnische beperkingen» onderscheid te maken tussen twee verschillende bevindingen in het artikel van RTL, namelijk prijsontwikkeling en de verplichte afname van vrijblijvende opties. Ten eerste heeft RTL voor de prijsontwikkeling waarschijnlijk gekeken naar de prijzen van opleidingen die zijn opgenomen in het scholingsregister STAP. De prijzen die vermeld staan in het scholingsregister zijn adviesprijzen die door opleider in rekening worden gebracht, inclusief alle mogelijke opties die nodig zijn om een opleiding te volgen. Hier kunnen bijvoorbeeld de kosten voor boeken en examens onder vallen. De kosten die bij toekenning van het STAP-budget in rekening worden gebracht zullen in veel gevallen lager uitvallen, omdat niet alle opties worden gekozen door de STAP-aanvrager.
Ook het subsidiebedrag behorend bij de adviesprijs wordt vermeld in het STAP-scholingsregister. Het is voor de opleider mogelijk in het aanvraagproces een lagere prijs (en daarmee aangepast subsidiebedrag) door te geven aan de burger voor de aanvraag, maar dit is niet zichtbaar in het STAP-scholingsregister. Kortingen kunnen hierin meegenomen worden en er zijn geen beperkingen in het systeem of eisen die dit tegenhouden. De burger krijgt dit van de opleider via het STAP-aanmeldingsbewijs door en neemt deze gegevens inclusief eventuele kortingen over bij de aanvraag. Daarmee vraagt de burger het juiste subsidiebedrag aan dat past bij de opleidingsovereenkomst.
Dit neemt niet weg dat oneigenlijke prijsstijgingen niet zijn toegestaan. De Toetsingskamer STAP ziet er bij de controle op prijsontwikkeling op toe dat de prijzen die voor STAP in rekening worden gehouden, overeenkomen met de reguliere prijzen waarvoor de opleiding wordt aangeboden. Bij signalen van prijsdiscriminatie, zal de Toetsingskamer onderzoek doen en de opleider aanspreken om de opleiding aan te passen of te verwijderen uit het scholingsregister als niet wordt voldaan aan de voorwaarden van STAP. Mocht dit niet tot de gewenste resultaten leiden, dan kan de Toetsingskamer aan de Minister van SZW adviseren een opleider te verwijderen uit het scholingsregister, de subsidie terug te vorderen of er kan een strafrechtelijk onderzoek gestart worden.
Ten tweede signaleert RTL dat opleiders vrijblijvende opties, zoals het examen, getuigschrift of een papieren versie van een digitaal lesboek, standaard aanvinken bij een inschrijving waar mogelijk STAP voor wordt aangevraagd. Dit is onwenselijk en gaat in tegen de voorwaarden van de regeling. De Toetsingskamer onderzoekt naar aanleiding van deze en eerdere signalen of opleiders zich hier schuldig aan maken. Ook dit kan leiden tot eerder genoemde sancties. Het streven is het onderzoek zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk medio november af te ronden.
Bent u ervan op de hoogte dat aanbieders zich verschuilen achter de eisen van de STAP-regeling om kosten in rekening te kunnen brengen terwijl het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) andere eisen hanteert? Hoe komt het dat er ruimte is in de interpretatie van de voorwaarden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat prijzen van opleidingen en cursussen kunstmatig worden verhoogd waardoor het STAP-budget sneller uitgeput is? Welke maatregelen gaat u treffen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
De genoemde aanbieders in het artikel zijn allemaal private aanbieders, klopt het beeld dat slechts 20% van de publieke onderwijsinstellingen opleidingen met het STAP-budget aanbiedt? Wat is uw verklaring daarvoor?
Het klopt niet dat slechts 20% van de publieke onderwijsinstellingen opleidingen met het STAP-budget aanbieden. Op 30 augustus jl. stonden van 37 van de 55 mbo-instellingen, 24 van de 36 hbo-instellingen en 8 van de 14 universiteiten opleidingen geregistreerd in het STAP-scholingsregister. Op hetzelfde moment stonden er ook ruim 900 private opleiders in het scholingsregister.
Het aanbod van publieke opleiders zijn veelal meerjarige, diplomagerichte opleidingen die minder goed passen bij de levenssituatie van werkenden. Er kan op dit moment nog geen STAP-budget worden aangevraagd voor opleidingen die meerdere jaren duren.
Ook is de registratie van het aanbod van publieke onderwijsinstellingen in STAP nog niet compleet. Voor opleidingen in het Hoger Onderwijs speelt daarbij nog dat er geen automatische koppeling mogelijk is met het STAP-scholingsregister. Streven is dit vanaf begin 2023 mogelijk te maken. Een andere verklaring voor achterblijvende registratie van aanbod van publieke instellingen is dat de reguliere werkwijze van deze instellingen niet goed aansluit op de benodigde werkwijze voor STAP. Er wordt gezamenlijk hard gewerkt aan oplossingen hiervoor en een deel van de gesignaleerde knelpunten is inmiddels opgelost. Als laatste, geven sommige instellingen aan dat hun aanbod voor volwassenen decentraal is georganiseerd en geregistreerd binnen de organisatie, terwijl voor een goede werking van STAP-budget een centrale registratie nodig is. Ook dit vraagt om veranderingen bij de instellingen en de softwareleveranciers.
Veel publieke opleiders hebben het STAP-budget aangegrepen om meerjarige opleidingen op te delen in blokken van maximaal een jaar, zodat een student wel ieder jaar in aanmerking kan komen voor STAP. Voor het hoger onderwijs gaat het dan om bachelors, masters en associate degree, en voor het mbo om de opleidingen die vallen onder de mbo kwalificatiestructuur. Daarnaast is sprake van een toename van het aanbod van kortdurende scholing door publieke instellingen.
Wij realiseren ons dat de uitvoering van STAP-budget veel vraagt van de publieke onderwijsinstellingen. Omdat deelnemers van STAP moeten kunnen profiteren van een zo breed mogelijk aanbod van private en publieke opleiders, blijven we in gesprek met de publieke opleiders om ondersteuning te bieden en drempels weg te nemen om op het STAP-proces aan te sluiten. We zijn met instellingen in gesprek over hoe de bestaande meerjarige opleidingen ook in aanmerking komen voor het STAP-budget en wat daarvoor nodig is, zodat ook dit aanbod aantrekkelijker wordt om STAP-budget voor in te zetten. Daarnaast wordt verkend hoe het proces van aanmelden en registeren beter aangesloten kan worden op de werkwijze van de instellingen en de wettelijke voorschriften die voor hen gelden, zodat de administratieve last verlaagd wordt.
Hoeveel opleidingen in het scholingsregister worden verzorgd door publieke aanbieders? Hoeveel opleidingen in het scholingsregister worden verzorgd door private aanbieders?
Er worden 3.534 opleidingen door publieke onderwijsinstellingen aangeboden waarvoor STAP-budget aangevraagd kan worden. Bij private opleiders zijn dit er 110.426. Dit is de stand op 30 augustus 2022. Hoewel private opleiders een groter deel van hun aanbod hebben geregistreerd, geven deze aantallen ook deels een vertekend beeld. Opleidingen van private opleiders worden vaak in verschillende vormen (bijvoorbeeld online en klassikaal) op meerdere locaties aangeboden waardoor er meerdere scholingsactiviteiten per opleiding in het scholingsregister STAP worden geregistreerd.
Wat is ervoor nodig om meer publieke onderwijsinstellingen opleidingen te laten aanbieden met het STAP-budget?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mogelijkheden ziet u om het toezicht op het opleidingsaanbod te versterken? Hoe staat u tegenover het steekproefsgewijs toetsen van de kwaliteit van opleidingen?
De controle op opleiders en opleidingen die zijn opgenomen in het scholingsregister STAP verloopt in de eerste plaats via erkennende organisaties, keurmerken en brancheorganisaties. Zij zien toe dat het aanbod in het scholingsregister van goede en passende kwaliteit is. In het geval dat de kwaliteit van een opleiding niet in orde is, kan de desbetreffende organisatie overgaan tot het intrekken van het keurmerk of erkenning waardoor de toegang tot het scholingsregister voor de opleider ontzegd wordt.
In de tweede plaats controleert de Toetsingskamer opleiders en opleidingen op de nalevering van de voorwaarden van de regeling. Deze controle vindt plaats op basis van eigen analyses, steekproefsgewijs onderzoek en naar aanleiding van signalen van burgers, UWV, DUO, opleiders, maatschappelijke organisaties en signalen in de media. Indien misstanden worden gevonden wordt de opleider daarop aangesproken met inschakeling van de erkennende organisatie. Indien de opleider niet adequaat handelt volgt verwijdering van de opleider uit het scholingsregister en kan, afhankelijk van de ernst van de overtreding, eerder verstrekte subsidie worden teruggevorderd. De erkennende organisatie kan daarnaast overgaan tot het intrekken van het keurmerk of erkenning.
Bovenstaande beheersmaatregelen hebben er toe geleid dat de aanvragen voor een aantal opleidingen in het aanvraagtijdvak van 1 september jl. niet zijn toegekend. Vier opleiders hebben een voornemen tot verwijdering uit het scholingsregister STAP ontvangen. Om aanvragers van de aangemerkte opleidingen alsnog in staat te stellen om met het STAP-budget scholing te volgen, krijgen zij de gelegenheid om hun aanvraag te wijzigen voor een andere opleiding. 3.348 aanvragers zijn hierover schriftelijk geïnformeerd door UWV.
Deze recente acties laten zien dat de Toetsingskamer op basis van de huidige beheersmaatregelen optreedt tegen misbruik en oneigenlijk gebruik van de regeling. Daarbij leiden de recente ervaringen tot verdere aanscherping van de regeling voor uitbreiding van de handhavingsmogelijkheden en verduidelijking van de voorwaarden voor opleiders. Daarnaast worden verdergaande afspraken gemaakt met de erkennende organisaties om kwaadwillende opleiders zoveel mogelijk bij toelating te weigeren en om snel in actie te komen bij signalen van misbruik en oneigenlijk gebruik van reeds toegelaten opleiders.
Naast de huidige en voorgenomen acties van controle en handhaving, is er een doorlopend lerend proces waarbij naar aanleiding van ervaringen en nieuwe inzichten aanvullende maatregelen worden getroffen om ongewenste uitkomsten van de regeling verder terug te dringen. Het gaat hierbij niet alleen om maatregelen ter versterking van controle en handhaving maar ook om het verder richten van de regeling zodat de eigen regie op de loopbaan van werkenden en werkzoekende verder wordt ondersteund. Dit vraagt een zorgvuldige afweging, met oog voor de toegankelijkheid van de regeling en de werkbaarheid voor de uitvoeringsorganisaties, maar ook snelheid om de publieke middelen zo goed mogelijk te besteden. De invoeringstoets die staat gepland voor het einde van het eerste kwartaal van 2023 biedt een goede aanleiding om de regeling te herijken.
De STAP-subsidie in relatie tot kwakzalverij en dropshopping |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht (26 juli 2022) van de Vereniging tegen de Kwakzalverij inzake het STimulering Arbeidsmarkt Positie (STAP)-budget?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat STAP-subsidie ingezet kan worden voor diverse opleidingen met een «therapeutisch» karakter, zoals o.a. aura- en chakra-healing, magnetiseren, reiki-master of darmtherapeut?
Voor het STAP-budget is een breed aanbod aan scholingsactiviteiten beschikbaar, mits ze voldoen aan kwaliteitseisen en arbeidsmarktgericht zijn. De kwaliteit van het opleider en opleiding wordt gegarandeerd door de controle van erkennende organisaties en keurmerken. De Toetsingskamer STAP ziet toe op de arbeidsmarktgerichtheid van opleidingen en controleert op basis van signalen en analyses of opleiders en opleidingen voldoen aan de voorwaarden van STAP. Opleiders die zich niet aan de voorwaarden houden, worden uit het scholingsregister verwijderd.
Door middel van het STAP-budget heeft iedereen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt de beschikking over een eigen leer- en ontwikkelbudget, dat mensen kan motiveren zich te blijven ontwikkelen en dat bijdraagt aan eigen regie op iemands loopbaan. Inherent aan het ondersteunen van de eigen regie is dat iemand zelf kan kiezen welke scholing het beste past. Het aanbod in het scholingsregister bestaat uit opleidingen die gericht zijn op de ontwikkeling van persoonlijke vaardigheden maar ook op de ontwikkeling van beroepsgerichte vaardigheden en kennis. Dat betekent dat in principe alle opleidingen gericht op (legale) beroepen op de arbeidsmarkt in aanmerking kunnen komen voor het STAP-budget, mits de kwaliteit van de opleider en opleiding voldoet. Opleidingen met een therapeutisch karakter komen ook in aanmerking. Uiteraard is scholing gericht op verboden beroepen uitgesloten.
Het is begrijpelijk dat er kritisch gekeken wordt naar welke beroepsgerichte scholing in aanmerking komt voor publieke financiering en dat er twijfels worden geuit over de wenselijkheid van scholing richting omstreden beroepen. Het STAP-budget is in lijn met de systematiek van de fiscale aftrek scholingskosten, waarbij geen sprake was van het inperken van het scholingsaanbod. Het STAP-budget is een lerende regeling, die gaande weg wordt aangepast en verder wordt gericht. Het gebruik van de STAP-regeling, waaronder opleidingen gericht op beroepen met een «therapeutisch» karakter, wordt nauwgezet gemonitord. Eén jaar na inwerkingtreding wordt tevens de Invoeringstoets uitgevoerd, waarbij in beeld wordt gebracht of de regeling functioneert zoals beoogd. De uitkomsten van de Invoeringstoets zullen aan het eind van het eerste kwartaal van 2023 gedeeld worden met uw Kamer.
Kunt u aangeven of van deze therapieën de effectiviteit bewezen is? Is dat, «bewezen effectiviteit», randvoorwaarde voor het erkennen van opleidingen tot hypnosetherapeut, bach-bloesemtherapeut of handoplegger et cetera en toegang tot STAP-subsidie voor deze opleidingen?
Er zijn geen restricties in Nederland die beroepen in de alternatieve geneeswijzen verbieden. Daarnaast is er vraag naar dit soort therapieën, hetgeen de opleidingen arbeidsmarkrelevant maakt. Er is om deze reden geen onderscheidend criterium op basis waarvan dit soort opleidingen uitgesloten kunnen worden van het scholingsregister STAP.
Klopt het dat ook STAP-subsidie beschikbaar is voor het volgen van een cursus van (een) influencer(s) inzake e-commercie waarmee ondernemen/handel via dropshipping wordt gepromoot?2
De opleiding die genoemd wordt in het artikel was niet in het bezit van een erkenning of keurmerk dat toegang geeft tot STAP en dit gaat in tegen de voorwaarden van de erkennende organisatie, keurmerken en brancheorganisaties en de STAP-regeling. Daarmee komt de opleiding niet in aanmerking voor het STAP-budget. Bij verdenking dat opleiders met erkenning of keurmerk, al dan niet tegen betaling, opleidingen van opleiders zonder keurmerk of erkenning opnemen in het scholingsregister en leidt tot verwijdering van de opleider uit het scholingsregister.
Kunt u toelichten hoe (het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) vaststelt dat), voor mensen die dit soort opleidingen (als bedoeld bij de vragen onder 3 en3 gesubsidieerd vanuit de overheid volgen, het arbeidsmarktperspectief structureel verbetert? Zijn daar resultaten van?
Veel van de dropshipping opleidingen zijn vooral gericht om op een snelle manier geld te verdienen, zonder daarbij oog te hebben voor de risico’s die deze methode met zich meebrengt. Op een snelle manier veel winst maken is daarbij de focus en het gaat niet zozeer om het aanleren van nieuwe vaardigheden of skills, die structureel kunnen bijdragen aan het verbeteren van het arbeidsmarktperspectief of opleiden voor een bepaald beroep. Deze opleidingen voldoen daarom niet aan de voorwaarden van het STAP-budget.
Zo lang er op de arbeidsmarkt vraag is naar beroepen in de alternatieve geneeswijzen en therapieën, kan omscholing naar die beroepen niet anders worden aangemerkt dan arbeidsmarktgericht in de zin van de STAP-regeling. Dit zou uiteraard veranderen in het geval specifieke beroepen verboden zouden worden.
Er is voor gekozen om het STAP-budget voor een brede doelgroep en een ruim aanbod aan scholingsactiviteiten beschikbaar te stellen om de eigen regie op de loopbaan te versterken. Door de laagdrempeligheid van het STAP-budget wordt gestimuleerd dat mensen gaan nadenken over hun eigen ontwikkeling en inzetbaarheid, waardoor er wordt bijgedragen aan de totstandkoming van een leercultuur waar dit als vanzelfsprekend wordt gezien. Dat het STAP-budget uiteenlopende groepen op de arbeidsmarkt weet te bereiken laat zien dat drempels voor het aanvragen van publieke financiering en het volgen van scholing zijn weggenomen. Meer dan de helft van de ruim 160.000 aanvragers van STAP heeft maximaal een mbo4-diploma, ongeveer een vijfde heeft een tijdelijk contract, meer dan 15 procent werkt als zzp’er en een op de vijf is op zoek naar werk.
Het STAP-budget is nu in de basis neergezet maar biedt vele mogelijkheden om verder aan te scherpen en te richten. De regeling (of gedeelten van de regeling) kan verder worden gericht op specifieke arbeidsmarktdoelen of doelgroepen door middelen te reserveren. Daarnaast kunnen er ook nog verdere keuzes worden gemaakt welke opleidingen in aanmerking zouden moeten komen. Het verder richten of voorrang geven aan scholing is in principe mogelijk, maar zal ten koste gaan van mogelijkheden voor eigen regie, die ik juist belangrijk acht voor de motivatie van mensen om zich te ontwikkelen. Er zijn al diverse instrumenten ingezet om scholing richting kraptesectoren te faciliteren zoals het ontwikkelen van een passend aanbod voor bij- en omscholing binnen het mbo en hbo, en de omscholingsregeling voor kansrijke beroepen.3 Bij het onderzoek in het kader van de Invoeringstoets bij STAP, zal het gebruik van opleidingen en het bereik van sectoren en doelgroepen in beeld gebracht. Op dat moment zal worden bezien hoe STAP meer gericht ingezet kan worden.
Bent u van mening dat de arbeidsmarktrelevantie van deze opleidingen bewezen is en dergelijke opleidingen bijdragen aan duurzame toeleiding naar (de meest nijpende kraptesectoren van) de arbeidsmarkt?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn deze opleidingen opgenomen in het Scholingsregister?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven is de betreffende opleider die een opleiding dropshipping aanbiedt, niet in het bezit van een erkenning of keurmerk. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven zijn opleidingen gericht op alternatieve geneeswijzen niet uitgesloten zolang de betreffend beroepen niet verboden zijn, de opleider is erkend of in het bezit van een keurmerk is en de opleider en opleiding voldoen aan de voorwaarden van het STAP-budget. Op dit moment zijn er opleidingen gericht op therapeutische beroepen opgenomen in het scholingsregister STAP.
In het Scholingsregister zijn momenteel 60.000 opleidingen opgenomen en opleiders kunnen voortdurend tot het laatste moment nog opleidingen opvoeren in het Scholingsregister. Opleiders hebben zelf de verantwoordelijkheid om te kijken of hun scholingsactiviteiten voldoen aan het afwegingskader arbeidsmarktgerichtheid. De Toetsingskamer STAP ziet toe op de arbeidsmarktgerichtheid van opleidingen en controleert op basis van signalen en analyses of opleiders en opleidingen voldoen aan de voorwaarden van STAP, en er sprake is van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het kan dus voorkomen dat er opleidingen zijn opgenomen in het Scholingregister waar de Toetsingskamer nog naar moet kijken.
Bij opleiders die niet voldoen aan de voorwaarden, kan subsidie teruggevorderd worden en kunnen deze opleiders worden verwijderd uit het Scholingsregister. De processen van de Toetsingskamer worden continu aangescherpt en de uitwisseling van signalen tussen ketenpartijen verbeterd. Enerzijds om de kwaliteit van opleidingen te borgen, en anderzijds om uitwassen tegen te gaan waar ook de grote groep opleiders die wél goed werk verrichten last van hebben.
De Toetsingskamer STAP heeft opleiders verzocht om al meer dan 2.000 opleidingen te verwijderen. Het ging hierbij niet altijd om kwade opzet, maar veelal om onzorgvuldigheid van de opleider. Daarnaast zijn naar aanleiding van onderzoek van de Toetsingskamer enkele keurmerken van opleiders ingetrokken.
Bij vier opleiders is geen gehoor gegeven aan het verzoek van de Toetsingskamer om opleidingen die niet aan de voorwaarden van STAP voldoen te verwijderen. Deze opleiders hebben inmiddels het bericht dat hun opleidingen zijn aangemerkt als oneigenlijk gebruik van de regeling. Daarom wordt er nu overgegaan tot een voornemen tot verwijdering uit het scholingsregister. Dit betekent dat de desbetreffende opleiders geen subsidie ontvangen en worden de opleiders verwijderd indien zij niet de gewenste aanpassingen doorvoeren. Deelnemers die een aanvraag hebben ingediend voor de aangemerkte opleidingen krijgen de mogelijkheid om hun aanvraag aan te passen naar een opleiding die wel voldoet aan de voorwaarden van de regeling. Bij twee opleiders loopt er nog een onderzoek naar oneigenlijk gebruik en zijn de aanvragen on-hold gezet tot er meer duidelijkheid is. Dit onderzoek zal eind september worden afgerond.
Voldoen deze opleidingen aan het toetsingskader zoals opgenomen in de STAP-regeling?4 Heeft de Toetsingskamer STAP hier expliciet naar gekeken? Zo ja, bent u voornemens dit toetsingskader aan te scherpen zodat dit soort opleidingen niet langer onder de STAP-regeling vallen c.q. aanvragen voor STAP-subsidie hiervoor geweigerd kunnen worden?
Toelating tot het scholingsregister verloopt in eerste instantie via erkennende organisaties, keurmerken en brancheorganisaties. Het genoemde toetsingskader betreft een kader op basis waarvan de toelating van nieuwe erkennende organisaties, keurmerken en brancheorganisaties tot het scholingsregister STAP kan plaatsvinden.Dit kader stelt kwaliteitscriteria die met name betrekking hebben op de inrichting van het onderwijs, zoals de financiën en administratie, waaraan de erkennende organisaties moeten voldoen. De Toetsingskamer controleert of keurmerken voldoen aan het toetsingskader en of ze toegelaten kunnen tot het scholingsregister. Zodra een erkennende organisatie in aanmerking komt voor het STAP-budget, zijn zij verantwoordelijk voor de controle op de kwaliteit van de opleiders en opleidingen die op basis van hun erkenning zijn toegelaten tot het scholingsregister.
Heeft u al gereageerd richting de Vereniging tegen de Kwakzalverij? Zo ja, kunt u ons over de strekking van uw reactie informeren? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Op dit moment wordt er gewerkt aan een reactie richting de Vereniging tegen Kwakzalverij. Deze reactie zal in grote lijn vergelijkbaar zijn met de antwoorden in vraag 2 en 3.
De mondelinge examens in het voortgezet speciaal onderwijs. |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) de uitslag van hun centraal schriftelijke examens pas krijgen, nadat zij de mondelinge examens hebben afgelegd?
Ja.
Kunt u toelichten waarom de resultaten van de centraal schriftelijke examens pas worden bekend gemaakt, nadat de mondelinge examens zijn afgenomen?
Het is tot nu toe niet mogelijk om alle staatsexamenkandidaten tijdig en op gelijke wijze te informeren over de behaalde resultaten voor het centraal schriftelijk examen alvorens de mondelinge college-examen starten. Dat vind ik erg vervelend voor kandidaten want ik snap dat het voor hen belangrijk is om te weten welk resultaat is behaald voor het centraal schriftelijk examen voordat de mondelinge examens starten. Dat het tot nu toe niet mogelijk is komt doordat de mondelinge college-examens op een aantal vso-scholen al halverwege juni starten. Op dat moment zijn de uitslagen van de centraal schriftelijke examens nog niet beschikbaar. De N-termen van het tweede tijdvak zijn dan nog niet bekend en tevens zijn de correctoren van het staatsexamen op dat moment nog bezig met het corrigeren van de examens. De N-termen worden voor alle examenkandidaten vastgesteld en daarom is het niet mogelijk om de bekendmaking van de N-termen naar voren te halen. De bekendmaking vindt nu al zo snel mogelijk plaats. Om ervoor te zorgen dat alle staatsexamenkandidaten vanuit dezelfde startpositie aan de mondelinge college-examens beginnen (en niet een deel wel op de hoogte is van de reeds behaalde resultaten en een ander deel niet) worden alle kandidaten na afloop van de college-examens geïnformeerd over hun resultaten voor het centraal schriftelijk examen.
Klopt het dat de examinatoren die de mondelinge examens afnemen wel op de hoogte zijn van de resultaten van de centraal schriftelijke examens? Zo ja, waarom wordt ervoor gekozen deze resultaten dan niet te delen met leerlingen en leraren?
De examinatoren die de mondelinge college-examens afnemen hebben inzicht in de behaalde cijfers voor het centraal schriftelijk examen mits deze al zijn vastgesteld. Zoals hierboven toegelicht worden deze resultaten niet met de kandidaten gedeeld om ervoor te zorgen dat alle staatsexamenkandidaten dezelfde uitgangspositie hebben wanneer zij deelnemen aan de mondelinge college-examens.
Bent u het met de vragensteller eens dat het onwenselijk is dat leerlingen door het ontbreken van deze resultaten zich minder goed kunnen voorbereiden op de mondelinge examens?
Ik begrijp en herken de zorgen van de heer Van Meenen en van de staatsexamenkandidaten. Als kandidaat wil je je natuurlijk zo goed mogelijk voorbereiden op het examen. Uit het onderzoek van CINOP naar de aansluiting van het staatsexamen op de vso-leerling1 bleek eveneens dat vso-kandidaten het niet kennen van de behaalde resultaten als onwenselijk ervaren. Ik ben dan ook van mening dat het belangrijk is om dit aan te passen. Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) heeft dit punt ook een plaats gegeven in de Verbeteragenda Staatsexamen2 zodat er naar een oplossing gezocht kan worden. Daar zal ik op toezien. U Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de voortgang van de verbeteragenda. In de voortgangsrapportages wordt duidelijk gemaakt wanneer het mogelijk is om dit aan te passen.
Is het mogelijk de resultaten van de centraal schriftelijke examens bekend te maken voordat de mondelinge examens worden afgelegd? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 wordt toegelicht is het op dit moment niet mogelijk om de resultaten voor de centraal schriftelijke examens bekend te maken aan alle staatsexamenkandidaten voor de start van de mondelinge college-examens. In het kader van de Verbeteragenda Staatsexamen is het CvTE aan het onderzoeken hoe dit wel mogelijk gemaakt kan worden, bijvoorbeeld door het aanpassen van de jaarplanning. Om dit mogelijk te maken vraagt het aanpassingen van de gehele staatsexamenorganisatie. Uw Kamer wordt op de hoogte gehouden van de voortgang van de Verbeteragenda middels voortgangsrapportages. Daarbij zal aandacht worden besteed aan de voortgang op de verschillende actielijnen en de projecten die daar onder vallen, waaronder de mogelijkheid om de resultaten van de centraal schriftelijke examens voor de start van de mondelinge college-examens aan kandidaten te kunnen melden. Er wordt bekeken hoe dit zo snel mogelijk kan worden bewerkstelligd. Ik zie er op toe dat dit met prioriteit wordt opgepakt.
Kunt u deze vragen voor 18 mei a.s. beantwoorden?
Ja.
Verdrinkingen in Nederland |
|
Michiel van Nispen |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Verdrinkingen in Nederland: het beeld bijgesteld»?1
Ja.
Bent u ook geschrokken van deze cijfers, waaruit blijkt dat jaarlijks niet rond de 100 mensen in Nederland verdrinken, maar tussen de 250 en 300? Kunt u uw antwoord toelichten?
Achter iedere individuele verdrinking schuilt een persoonlijk drama, ongeacht wat hier de oorzaak van is. Hoewel mij bekend is dat het CBS rapporteert over accidentele verdrinkingen en dus niet over verdrinkingen als gevolg van een ongeval of zelfdoding, is de optelling van de verschillende achtergronden confronterend.
Waarom rapporteert het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) niet ieder jaar op de wijze waarop dat is gebeurd in het genoemde factsheet? Bent u bereid met het CBS en andere betrokken partijen in gesprek te gaan om te zien welke verbeteringen er mogelijk zijn in de informatieverzameling over verdrinkingen? Zo niet, waarom niet?2
De cijfers die het CBS publiceert over de aantallen verdrinkingen in Nederland zijn afkomstig van de doodsoorzakenstatistiek. Het fundament onder deze statistiek zijn de internationale richtlijnen, opgesteld door de World Health Organisation (WHO), op basis waarvan de onderliggende doodsoorzaak na overlijden wordt bepaald. Met de onderliggende doodsoorzaak wordt gedoeld op de ziekte of aandoening waarmee de reeks van gebeurtenissen die uiteindelijk het overlijden van de persoon veroorzaakte, begon. Deze reeks opeenvolgende gebeurtenissen wordt door de arts op het doodsoorzakenformulier aangegeven.
Bij accidentele verdrinkingen zijn zowel de onderliggende doodsoorzaak als de aard van het letsel een verdrinking. Bij bijvoorbeeld een zelfmoord (niet-accidentele verdrinking) is de aard van het letsel een verdrinking, maar wordt de onderliggende doodsoorzaak, volgens internationale ICD-10 richtlijnen, gecodeerd en geclassificeerd als «zelfmoord». Dit behoort tot een andere cluster van ICD-10 codes. Ditzelfde geldt voor fatale verdrinkingen ten gevolge van vervoersongevallen. Dit is de reden dat het CBS de accidentele verdrinkingen publiceert.
Het CBS geeft aan in volgende publicaties ook een breder perspectief te geven van alle gevallen van overlijden waarbij verdrinking een rol speelde. Hierbij zullen naast de accidentele verdrinkingen, de verdrinkingen geïncludeerd worden door suïcide, vervoersongevallen en andere oorzaken, waarbij het aard letsel verdrinking is aangeduid.
Ziet u ook de meerwaarde van registratiesystemen en rapporten waaruit het werkelijke aantal verdrinkingen blijkt, zoals ook andere landen hebben, zodat daar ook beleidsmaatregelen uit kunnen volgen? Kan een dergelijk registratiesysteem ook voor Nederland worden opgesteld?3
Met de bredere blik die het CBS in volgende publicaties hanteert, ga ik ervan uit dat we in de toekomst een compleet beeld hebben van alle verdrinkingen in Nederland.
Klopt het dat de laatste campagne op het terrein van het voorkomen van verdrinkingen door vervoersongevallen in 2009 was en dat die campagne aantoonbaar succesvol was? Zou het niet een goed idee zijn een dergelijke campagne te herhalen, of in ieder geval met relevante partijen als Veilig Verkeer Nederland en Reddingsbrigade Nederland in gesprek te gaan over verdere stappen die kunnen worden gezet om het aantal doden door verdrinking bij verkeersongevallen terug te dringen?
Op 6 mei 2010 is uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van de campagne «Auto te Water? Meteen eruit door de ruit!» die in 2009 gevoerd is. Hieruit bleek dat na de campagne het aandeel mensen dat een veiligheidshamer in de auto heeft was gestegen van 51% naar 55%. Ook het aandeel dat weet dat je het beste de auto uit kan komen met zo’n veiligheidshamer steeg van 28% naar 38%. In de campagneperiode zijn meer veiligheidshamers verkocht dan normaal.
De Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) geeft aan dat niet bekend is in welke mate de veiligheidshamer een rol speelt bij het voorkomen van verdrinkingen. Mensen raken vaak in paniek en kunnen dan verkeerde keuzes maken, zoals hulpdienst bellen, vertrouwen op luchtbel in de auto, de deur proberen te openen. Ook kan het zijn dat mensen wel uit de auto komen maar niet kunnen zwemmen.
De SWOV verwacht vooral effect van een betere infrastructuur en rijhulpsystemen in auto’s. Systemen die voorkomen dat je van de weg af raakt zitten al in de meeste auto’s en worden vanaf juli 2022 verplicht voor nieuwe voertuigtypen. Daarnaast zetten gemeenten en provincies zich in voor het veiliger maken van de infrastructuur. Onder andere met de 500 miljoen cofinanciering die het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat vanaf 2020, over een periode van 10 jaar, hiervoor heeft vrijgemaakt. Veilig Verkeer Nederland geeft op hun website goede tips over hoe je uit de auto kunt komen.
Bent u bereid om met Stichting 113 te bespreken of maatregelen kunnen worden genomen om het aantal zelfdodingen door verdrinking terug te dringen?
Ja.
In welke mate is voorzien in voorlichting en nazorg voor hulpverleners die geconfronteerd worden met (pogingen tot) zelfdoding door verdrinking? Is bekend of die nazorg als voldoende wordt ervaren? Welke faciliteiten zijn er voor de betreffende hulpverleners om zelfdodingen te helpen voorkomen, als die situatie zich voordoet?
In een bevraging door het Mulier Instituut geeft een op de tien lifeguards aan in de zomer van 2021 te maken te hebben gehad met suïcidale pogingen of gedachten van de gasten. Daarbij is niet expliciet gevraagd of de nazorg of toerusting voldoende is.
Uit eerder onderzoek van hetzelfde Mulier Instituut onder deze doelgroep uit 2019 is bekend dat het overgrote deel tevreden is met de ondersteuning van de werkgever en de faciliteiten op de werkplek. Daarnaast geeft een groot deel aan voldoende toegerust te zijn voor het werk wat ze doen. Hoewel niet expliciet gevraagd is naar voorbereiding of nazorg bij zelfdoding, komt ook niet naar voren dat de doelgroep hierop een ondersteuningsbehoefte heeft of mogelijk verbeteringen benoemt.
In mijn overleg met de partijen die bewaking bij open water uitvoeren zal ik dit punt agenderen.