De digitale toegankelijkheid van lesmateriaal voor kinderen met een leesbeperking |
|
Lisa Westerveld (GL), Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Is bekend in hoeverre er voldoende aangepast lesmateriaal in de vorm van digitale schoolboeken toegankelijk is voor kinderen met een leesbeperking of andere aandoening? Bent u bekend met signalen vanuit ouders en leraren dat het voornoemde lesmateriaal onvoldoende beschikbaar is?
Nee, dat is niet bekend. Na ontvangst van uw vragen, heb ik navraag gedaan bij onder meer Oudervereniging Balans. Aangegeven werd dat het merendeel van de uitgeverijen de digitaal toegankelijke lesboeken nog niet geschikt aan kan leveren. Op mijn departement zijn hierover een paar vragen binnengekomen.
Bij wie ligt volgens u de verantwoordelijkheid voor de beschikbaarheid van digitaal lesmateriaal voor leerlingen met een leesbeperking? Indien u stelt dat de verantwoordelijkheid primair bij de scholen of de Gemeenschappelijke Educatieve Uitgeverijen (GEU) ligt, heeft u zicht op de naleving van deze verantwoordelijkheid?
Die verantwoordelijkheid ligt bij de uitgeverijen, die dienen de leermiddelen wel, indien gevraagd, beschikbaar te stellen aan entiteiten die de leermiddelen kunnen omzetten naar een voor de leesgehandicapten toegankelijke vorm. Ik heb anders dan het omzetten van materialen voor leerlingen met een visuele beperking geen zicht op naleving ten aanzien van andere groepen.
In welke mate is het volgens u de verantwoordelijkheid van uw departement om op deze verantwoordelijkheid toe te zien of partijen in het veld hierin (financieel) te faciliteren? Ziet u noodzaak met uw departement een meer sturende rol te nemen in het beschikbaar maken van aangepast lesmateriaal voor kinderen met een leesbeperking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u voornemens hierin te nemen?
Ik ben verantwoordelijk voor het beschikbaar zijn van toegankelijke leermiddelen voor leerlingen met een visuele beperking. Zij maken deel uit van de groep leerlingen met een leesbeperking. Het gaat hier om een stabiele kleine groep en het omzetten van leermiddelen als atlassen en tabellenboeken is een complexe en dure aangelegenheid. Daarom blijf ik in gesprek met de betreffende sector in de door OCW gesubsidieerde Ronde tafel toegankelijk publiceren, waarin ook de uitgevers zijn vertegenwoordigd, om te zorgen dat leermiddelen voor leerlingen met een leesbeperking toegankelijk blijven.
Kunt u toelichten welke afspraken er precies zijn gemaakt tussen uw departement, de scholen en de GEU aangaande het beschikbaar stellen van digitale bestanden van boeken die geschikt zijn voor gebruik met de speciale software, bijvoorbeeld voor leerlingen met dyslexie?
De GEU is een brancheorganisatie waarvan 37 educatieve uitgeverijen lid zijn.
Er zijn geen afspraken gemaakt met de GEU, wel wordt er met de GEU gesproken over de rol van hun leden bij het toegankelijk maken van leermiddelen voor leerlingen met een beperking. Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor de aanschaf van leermiddelen en kunnen met de uitgevers afspraken maken over het aanleveren van digitale bestanden die geschikt zijn voor gebruik van speciale software.
Klopt het dat de mate waarin de GEU dergelijke digitale bestanden daadwerkelijk beschikbaar stelt zeer beperkt is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe reflecteert u hierop? Bent u voornemens erop toe te zien dat dergelijke digitale bestanden in grotere mate beschikbaar worden gesteld door de GEU of anderszins? Zo nee, waarom niet?
De GEU als branchevertegenwoordiger stelt geen digitale bestanden beschikbaar. Wel stelt de GEU expertise beschikbaar aan haar leden. De techniek staat niet stil en met waarschijnlijk overzienbare ingrepen in het standaard productieproces zouden uitgevers relatief eenvoudig zelf bestanden kunnen maken die geschikt zijn voor leerlingen met dyslexie. De GEU biedt aan te onderzoeken of de uitgeverijen die bestanden inmiddels zelf kunnen produceren. Als dat zo is wil de GEU kennisoverdracht op dit terrein faciliteren en haar leden stimuleren om de productie en het ter beschikking stellen aan de scholen zelf ter hand te nemen.
Klopt het dat Dedicon inmiddels geen overheidsfinanciering meer ontvangt voor het digitaliseren en nabewerken van nieuwe schoolboeken ten behoeve van leerlingen met een leesbeperking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe reflecteert u hierop, in relatie tot de motie van de leden Westerveld en Van Meenen hierover?1
Nee dat klopt niet. Dedicon ontvangt € 4.388.643,15 als subsidie voor het toegankelijk maken van leermiddelen voor leerlingen met een visuele beperking. Dit betreft een kleine en stabiele groep leerlingen, een nichemarkt die voor uitgevers niet aantrekkelijk is. Zonder omzetting van de leermiddelen is het onderwijs voor deze leerlingen niet toegankelijk. Leerlingen met dyslexie kunnen ook gebruik maken van de bestanden die zijn omgezet voor leerlingen met een visuele beperking.
In hoeverre voldoet de vrije markt in het voorzien van voldoende beschikbaar aangepast lesmateriaal? Kunt u zich voorstellen dat, omdat het aantal kinderen met leesbeperkingen een relatief kleine groep is, het voor uitgeverijen economisch onaantrekkelijk is om aangepast lesmateriaal te produceren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u dan de mening dat het voorzien in dergelijk aangepast lesmateriaal niet aan de markt overgelaten kan worden? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels heeft meer dan 10% van de leerlingen een dyslexieverklaring. Dat is geen nichemarkt meer en het door de rijksoverheid bekostigen van het omzetten van leermiddelen voor deze groep leerlingen wordt gezien als staatssteun.
Is het u bekend dat doordat scholen steeds meer nieuwe uitgaven van lesmethodes gaan gebruiken die niet digitaal beschikbaar zijn steeds meer kinderen voor meer vakken niet over digitaal bewerkte schoolboeken kunnen beschikken? Is het u bekend dat ouders wanneer zij de school van hun kind wijzen op hun taak rond het beschikbaar stellen van digitale bestanden voor kinderen met een leesbeperking zij regelmatig geen gehoor vinden bij de scholen in kwestie? Wat is uw reflectie hierop?
Er komen nu juist steeds meer digitale leermiddelen. Door Corona is dit afgelopen jaar zelfs in een versnelling gekomen. Het is voor scholen mogelijk niet altijd helder wat van hen verwacht wordt en pakken ze daarom hun rol niet. Ik heb het Stimuleringsprogramma Aanpak Dyslexie, dat door OCW wordt gesubsidieerd en waar Oudervereniging Balans deel van uitmaakt, gevraagd de voorlichting op dit terrein ter hand te nemen.
Ziet u zich genoodzaakt om additionele stappen te nemen ter uitvoering van de voornoemde moties van de leden Westerveld en Van Meenen?2 Zo ja, welke stappen zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Nee, kortheidshalve verwijs ik u naar hetgeen ik hierover in de 13e voortgangsrapportage passend onderwijs heb gezegd (vergaderjaar 2018–2019, Kamerstuk 31 497 nr. 310).
Acht u het opportuun om het recht op ondersteuning in het onderwijs voor personen met een handicap, zoals een leesbeperking, zoals dat is verankerd in artikel 24 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap3, vast te leggen in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Ik denk niet dat het nodig is om het recht op ondersteuning, zoals verwoord in artikel 24 van het VN-verdrag op te nemen in de sectorwetten. Het College Rechten voor de Mens ziet toe op het naleven van de verplichtingen waaraan wij ons gecommitteerd hebben. Dat lijkt mij voldoende borging.
Het bericht ‘Fors meer scholieren geschorst voor wapenbezit op school’. |
|
Rudmer Heerema (VVD), Michel Rog (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fors meer scholieren geschorst voor wapenbezit op school»?1
Ja.
Wat vindt u van de toename van het aantal schorsingen naar 350 afgelopen schooljaar wegens wapenbezit op school?
Dat is een zorgelijke toename. Het sluit aan bij andere signalen hierover. Recent heb ik daarom met mijn collega's van JenV en een groot aantal lokale partijen een Actieplan Wapens en Jongeren gelanceerd.2 Met dit plan willen we wapenbezit en -gebruik onder jongeren terugdringen.
Kunt aangeven hoe het aantal schorsingen wegens wapenbezit zich heeft ontwikkeld sinds deze categorie schorsingen apart wordt bijgehouden?
Gedurende de afgelopen drie jaren was sprake van een stijging van meldingen van schorsing en verwijdering gerelateerd aan wapenbezit: van 168 meldingen in 2017/18, naar 266 meldingen in 2018/19 en 372 meldingen in 2019/20. Het totale aantal meldingen schorsing en verwijdering dat bij de Inspectie van het Onderwijs in deze jaren is gemeld bedraagt resp. 6471, 7143 en 5701 meldingen. Het aantal meldingen van schorsing en verwijdering wegens wapenbezit betreft resp. 3, 4 en 7 procent van alle meldingen in dat jaar. Wat de cijfers voor 2019/20 betreft moet worden bedacht dat scholen een deel van die periode waren gesloten in verband met de corona-pandemie.
Kunt u aangeven hoeveel gevallen er door een school aangifte is gedaan? Is dit een stijging of daling ten opzichte van voorgaande jaren?
Uit de politiesystemen valt niet automatisch to genereren door hoeveel scholen aangifte is gedaan. Vorig jaar (2020) heeft de politie 201 iricidenten in de categorieen «Bezit vuurwapens» en «Bezit overige wapens» met als locatie «Onderwijsinstelling» geregistreerd. Dat is aanzienlijk minder dan in 2019 (248), maar in dezelfde orde van grootte als in 2018 (184) en in 2017 (183). Wat de cijfers voor 2020 betreft moet worden bedacht dat scholen een deel van die periode waren gesloten in verband met de corona-pandemie. Ik blijf scholen oproepen om in geval van wapenbezit aangifte te doen bij de politie, want dat gebeurt nog te weinig.
Kunt u aangeven of het hierbij gaat om incidenten waarbij een mes is gebruikt, ermee is gedreigd of dat is geconstateerd dat de leerling een wapen in zijn bezit had zonder het te gebruiken of ermee te dreigen, bijvoorbeeld bij een kluisjescontrole of anderszins?
Voor de informatie met betrekking tot aangiftes zie het antwoord op vraag 4. De Onderwijsinspectie heeft geen inzicht in de mate waarin scholen aangifte doen van wapenbezit en evenmin in de precieze omstandigheden daarbij. Meldingen van schorsing en verwijdering door scholen waarover de inspectie beschikt, bevatten slechts een beperkte aanduiding van de verdere omstandigheden. Bij sommige meldingen is.sprake van meerdere redenen voor schorsing of verwijdering. Wapenbezit doet zich namelijk voor in combinatie met andere redenen. Zo blijkt schorsing en verwijdering vanwege wapenbezit relatief vaak samen te gaan met fysiek geweld (13%), of met dreiging met geweld (25%) of verbaal geweld (7%) jegens medeleerlingen. Dat geldt in mindere mate ook voor bedreiging met geweld jegens personeel (5%) en verbaal geweld jegens personeel (5%; cijfers 2019/20).
Kunt u bevestigen dat het steeds vaker voorkomt dat leerlingen ook bereid zijn hun mes daadwerkelijk te gebruiken?
Hierover is geen onderzoek bekend. Voor cijfers omtrent het aantal steekincidenten onder jongeren verwijs ik u naar de analyse zoals genoemd in het Actieplan Jongeren en Wapens (zie het antwoord op vraag 2).
Kunt u tevens aangeven in hoeverre deze stijging van het aantal schorsingen een eigenstandige ontwikkeling is en zo ja wat dan de reden voor deze stijging is, of dat het komt omdat scholen alerter zijn op wapenbezit onder leerlingen en dit vaker controleren?
Er zijn geen gegevens beschikbaar die de toename van het aantal meldingen kunnen verklaren.
Kunt u aangeven of het mogelijk is dat scholen leerlingen preventief controleren op wapenbezit? Zo ja, gebeurt dit ook? Zo nee, vindt u dat scholen dit zouden moeten kunnen doen?
Een school kan dergelijke maatregelen opnemen als onderdeel van het veiligheidsbeleid van de school. Het is aan de school om te bepalen of dat in de eigen context proportioneel en zinvol is. Ik heb geen gegevens over de mate waarin dat ook daadwerkelijk gebeurt.
Kunt u aangeven welke sancties er staan op wapenbezit op school en in hoeverre ouders expliciet worden geïnformeerd dat wapenbezit niet is toegestaan op school?
In het algemeen geldt dat wettelijke voorschriften rond verboden wapenbezit leidend zijn. Het staat scholen vrij in schoolregels afspraken op te nemen over wenselijk en onwenselijk gedrag, waarbij ook bezit van wapens plaats kan krijgen. Scholen informeren leerlingen en ouders/verzorgers over de schoolregels, die in overleg met de medezeggenschapsraad tot stand komen.
Wat vindt u van de constatering van de geciteerde schooldirecteur dat een messenverbod een eerste stap is, maar dat meer nodig is, vooral meer inzet op het voorkomen dat een mes de school binnen komt en dat daarvoor ook met onder andere jongerenwerk moet worden samengewerkt?
Daar ben ik het mee eens. In het al genoemde Actieplan Wapens en Jongeren is dan ook een van de belangrijkste aspecten het versterken van de lokale samenwerking. Scholen kunnen dit probleem niet in hun eentje oplossen, maar moeten de juiste partners weten te vinden, en het is het beste om die samenwerking al op te starten voordat er zich een incident voordoet.
Bent u bereid om samen met de sectorraden en andere betrokken organisaties in het onderwijs op korte termijn te komen met een plan van aanpak om het gebruik of bezit van een wapen op school tegen te gaan en de scholen daarin meer te ondersteunen?
Het Actieplan Wapens en Jongeren is al een dergelijk plan, waarin alle betrokken organisaties deelnemen en waarin duidelijke deadlines voor de verschillende afspraken zijn gesteld. Ik zal met de sectorraden overleggen om te zien hoe zij hun achterban kunnen stimuleren om de juiste stappen te zetten, ook in de gemeenten die nu nog niet direct betrokken zijn in het Actieplan Wapens en Jongeren.
Bent u tevens bereid om met de gemeenten een termijn af te spreken waarbinnen zij moeten komen met plannen, in samenwerking met jongerenwerk, om het wapenbezit onder jongeren terug te dringen en dit mee te nemen in het hierboven genoemde plan van aanpak?
Zie het antwoord op vraag 11.
De berichten ‘Docent Rotterdams college bedreigd om spotprent’ en 'Docent duikt onder om cartoon in de klas' |
|
Niels van den Berge (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Docent Rotterdams college bedreigd om spotprent»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Docent duikt onder om cartoon in klas»?2
Ja.
Heeft de regering contact gehad met de docent in kwestie – indien door hem gewenst – en het bevoegd gezag?
Ja. Het is uiteraard enorm heftig om zoiets mee te moeten maken als leraar. Ik heb daarom direct contact gezocht met de desbetreffende school om mijn steun over te brengen en mij ervan te verzekeren dat zij alle benodigde hulp krijgen. Ik heb toen aangegeven graag met de desbetreffende leraar te spreken, indien ook door hem gewenst. Dit bleek het geval en zodoende heb ik mijn steun, waardering en medeleven persoonlijk over kunnen brengen. Ook in de weken daarna heb ik geregeld contact met hem gehad.
Kunt u toezeggen dat de regering alles doet wat binnen haar macht ligt om de veiligheid van deze en andere docenten te garanderen?
Ja. Het is van groot belang dat leraren in alle vrijheid en veiligheid hun werk kunnen doen. Daarvoor is het enerzijds noodzakelijk dat scholen en leraren op structurele wijze goed worden ondersteund. Anderzijds moet adequaat worden opgetreden in concrete situaties waar de veiligheid van leraren in het geding is, waarbij een goede samenwerking tussen het onderwijs en de politie belangrijk is. Dit is gelukkig ook gebeurd na de bedreigingen in Rotterdam. De politie, een ondersteuningsteam van Stichting School en Veiligheid en de Inspectie van het Onderwijs hebben resoluut gehandeld. Zij hebben de desbetreffende school en leraar van alle benodigde steun voorzien. Er zijn inmiddels aanhoudingen verricht in deze zaak en het strafrechtelijk onderzoek is gaande. Indien zich opnieuw een dergelijke situatie voordoet kan de desbetreffende school en hun personeel rekenen op dezelfde inzet en ondersteuning.
De regering werkt op diverse manieren aan het verbeteren van de veiligheid op en rondom de school. Momenteel wordt de Wet veiligheid op school geëvalueerd. Daarbij wordt gekeken op welke manier de (sociale) veiligheid verbeterd kan worden. Ook de veiligheidssituatie van het onderwijspersoneel is hier onderdeel van, zoals is verzocht in de motie van de leden Van Meenen en Kwint.3 Uw Kamer ontvangt het onderzoeksrapport en de beleidsreactie hierop in het voorjaar van 2021. Een ander voorbeeld van een aanpak die de veiligheidssituatie op en rondom scholen moet verbeteren is het actieplan Wapens en Jongeren.4
Deelt u de mening dat bedreiging en intimidatie van onderwijspersoneel te allen tijde onacceptabel is?
Ja. Het is volstrekt onacceptabel dat leraren bedreigd worden. Het is belangrijk pal achter leraren te staan, zeker op de momenten dat hun vrijheid, veiligheid en autonomie onder druk staat. Het is van groot belang dat zij in volledige veiligheid hun werk kunnen doen en zich op geen enkele wijze beperkt voelen om daarbij de vorm te kiezen die zij passend achten. Het is wrang dat een leraar die de waarde van het vrije woord overbracht en daarmee intolerantie bestreed, nog altijd thuis zit vanwege intolerantie en intimidatie. Ik wil scholen bij dezen nogmaals oproepen om altijd aangifte te doen wanneer personeelsleden worden bedreigd. Ik wil dat het bevoegd gezag deze verantwoordelijkheid neemt en achter haar personeel gaat staan en het niet aan de leraar zelf laat om aangifte te doen. Als een leraar wordt bedreigd of geïntimideerd is dit per definitie een kwestie die de hele school aangaat en waarbij ook de vrijheid en veiligheid van de andere medewerkers onder druk komt te staan.
Kunt u toelichten op welke manier u docenten, die gevoelige onderwerpen in de klas bespreekbaar moeten maken, ondersteunt zodat zij in vrijheid en veiligheid hun werk kunnen blijven doen? Bent u hierover in gesprek met onderwijsinstellingen?
Er is een breed aanbod beschikbaar om leraren en scholen te ondersteunen bij het voeren van gesprekken over onderwerpen die gevoelig kunnen liggen in de klas. Het belang van een goede ondersteuning is daarbij groot. In de brief die ik uw Kamer heb gestuurd naar aanleiding van de aanslag op Samuel Paty en de bedreigingen in Rotterdam en Den Bosch, heb ik uiteengezet op welke wijze leraren en scholen op dit gebied worden ondersteund.5
Ondanks dit uitgebreide ondersteuningsaanbod, is het van belang om permanent te blijven kijken of het aanbod voldoende toegankelijk is en of eventuele aanscherpingen nodig zijn. Ik ben hierover met diverse partijen in gesprek. Zo heb ik de afgelopen weken gesproken met de Nederlandse Vereniging van Leraren Maatschappijleer, verschillende lerarenbonden, de sectorraden, TerInfo, Voion, en de Stichting School en Veiligheid. Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren over de uitkomsten en mogelijke aanscherpingen, zoals ook toegezegd door de premier tijdens het debat over de vrijheid van meningsuiting op donderdag 12 november.
Op welke manier ondersteunt u initiatieven of organisaties die zich reeds inzetten voor een sociaal veilig klimaat op school en het bespreekbaar maken van maatschappelijke moeilijke thema’s in de klas?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat een goede afstemming en samenwerking tussen scholen en gemeenten essentieel zijn, zodat bij dergelijke gebeurtenissen er snel geschakeld kan worden? Zo ja, kunt u uiteenzetten op welke manier wordt geïnvesteerd in structurele samenwerking tussen gemeenten, het onderwijsveld en de veiligheidsdriehoek?
Ja. Een goede afstemming en samenwerking tussen gemeenten, jeugdzorg, de veiligheidsdriehoek en de scholen is belangrijk voor een (sociaal) veilige school(omgeving). Zij werken op structurele wijze samen en de regering benadert het veiligheidsvraagstuk integraal. Dit blijkt onder andere uit de multidisciplinaire aanpak van het actieplan Wapens en Jongeren. Hier wordt ingezet op het versterken van de verbinding tussen scholen, politie en gemeenten.
Ook bij het brede offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit (BOTOC) wordt een integrale aanpak gehanteerd. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft dit brede offensief samen met de ambtscollega’s van BZK, OCW, VWS en SZW vormgegeven. In de preventieve aanpak wordt gebiedsgericht gewerkt langs de sporen onderwijs, werken, wonen en veiligheid.
Eventuele aangescherpte coronamaatregelen op voorgezet speciaal onderwijs. |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het feit dat op het voorgezet speciaal onderwijs (vso) veel leerlingen rondlopen tussen de 18 en 23 jaar oud? Zo ja, hoeveel leerlingen zijn dit precies volgens de meest recente cijfers, waarbij zakkers, examenafhakers en zittenblijvers worden meegenomen?
In het vso zijn weinig leerlingen tussen de 18 en 23 jaar oud. Uit onderstaande tabel van DUO blijkt dat de aantallen (inclusief leerlingen die zakken, leerlingen die ervoor kiezen geen examen te doen en leerlingen die zijn blijven zitten) klein zijn.
leeftijd
Aantal 2019
Percentage 2019
Aantal 2020
Percentage 2020
18 of <18
36.969
97,93
36.921
98,07
19
600
1,59
542
1,44
20
73
0,19
84
0,22
21
52
0,14
32
0,08
22
29
0,08
41
0,11
23 en >23
27
0,07
28
0,07
Herkent u het signaal dat in het vso momenteel de klassen overvol zitten; namelijk 18 tot 20 leerlingen per klas in plaats van 8 tot 12 leerlingen?
Nee, dat signaal herken ik niet. Er is geen sprake van een uitzonderlijke groei van het vso. In het vso wordt uitgegaan van een groepsgrootte van 7 leerlingen. Scholen ontvangen daar ook middelen voor via de lumpsum. Als scholen groepen groter maken en de beschikbare middelen anders besteden, dan is dat een eigen keuze.
Bent u op de hoogte dat lokalen en gangen te klein en smal zijn in het vso, waardoor het momenteel niet mogelijk is om 1,5 meter afstand te houden?
Leerlingen op het vso hoeven geen 1,5 meter afstand tot elkaar te houden. Dit geldt ook voor leerlingen die 18 jaar of ouder zijn. Leerlingen en onderwijspersoneel houden wel 1,5 meter afstand tot elkaar. Ik heb verschillende signalen gehad dat het in het vso lastig is om de 1,5 meter afstand tussen leerling en onderwijspersoneel realiseren. Vaak heeft dit te maken met de fysieke verzorging en/of intensieve ondersteuning en nabijheid die leerlingen in het vso nodig hebben. Daarom wordt er in het protocol van het vso ook aangegeven dat de afstand van 1,5 meter zoveel mogelijk moet worden aangehouden. Mij is niet bekend dat de gangen en lokalen in het vso kleiner en smaller zijn dan in het regulier vo. Ook daar zullen net als in het vso verschillen tussen scholen zijn. In het vso hebben bijvoorbeeld mytylscholen juist extra brede gangen en grotere lokalen vanwege de leerlingen die rolstoelgebonden zijn.
Wat betekent dit voor de veiligheid van leerlingen en leerkrachten?
Continuïteit in het fysiek onderwijs is juist voor leerlingen in het vso essentieel. Daarom heeft het Kabinet besloten dat de overgang naar onderwijs op afstand vanaf 16 december tot en met 17 januari niet geldt voor leerlingen in een kwetsbare positie en leerlingen die praktijkgerichte lessen volgen. Omdat het merendeel van de vso-leerlingen onder één of beide uitzonderingen valt, betekent dit dat voor hen fysiek onderwijs noodzakelijk blijft. Ook ben ik niet van mening dat de veiligheid van leerlingen en leerkrachten in het geding is als iedereen zich binnen de scholen aan de regels van het RIVM houdt. In de situaties waar geen 1,5 meter afstand kan worden bewaard wordt dringend geadviseerd om gebruik te maken van een mondneusmasker. Bij een deel van de leerlingen in het vso is het dragen van een mondneusmasker niet realistisch, ook niet wanneer de 1,5 meter afstand niet gehanteerd kan worden. Hierbij moet gedacht worden aan leerlingen die vanwege hun beperking en/of zorgbehoefte sterk afhankelijk zijn van nabijheid en/of gelaatsuitdrukkingen. Het is aan het bevoegd gezag in het vso om in overleg met de commissie van begeleiding en de ouders/verzorgers te bespreken in welke situaties het dragen van een mondneusmasker voor hun kind niet haalbaar is. Beleidsmatige keuzes worden door het bevoegd gezag met de medezeggenschapsraad afgestemd.
Bent u van mening dat de coronamaatregelen aangescherpt moeten worden in het vso, zodat het welzijn en de veiligheid van leerlingen en leerkrachten wordt gewaarborgd? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u kansen in de oplossing om «half om half» onderwijs aan te bieden?
Uit de derde COVID-19-monitor van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat alle leerlingen blij zijn weer naar school te kunnen. Op school zien zij hun vrienden en hun klasgenoten weer. Het is namelijk niet voor alle leerlingen op het vso vanzelfsprekend dat zij veel vriendjes in de buurt hebben wonen. Daarnaast geven leerlingen aan de vaste structuur van het lesprogramma te hebben gemist. Ook merkten sommige leerlingen op dat het op school gemakkelijker is om hulp bij het schoolwerk te krijgen dan via online onderwijs. Ik zet daarom vooralsnog niet in op het bieden van «half om half» onderwijs in het vso
Is momenteel het hybride onderwijs op orde bij vso scholen? Zo nee, hoe gaat scholen helpen dit wel op orde te krijgen?
Uit de derde COVID-19-monitor van de Inspectie van het Onderwijs blijkt ook dat bijna alle scholen weer het reguliere onderwijsprogramma geven, zowel wat betreft de cognitieve als de sociale en emotionele onderwijsinhoud. Sommige scholen kiezen er voor de lessen op een aangepaste manier door te laten gaan, bijvoorbeeld met kleinere groepen bij de praktijkvakken om een veilige afstand te kunnen waarborgen.
Een enkele leerling krijgt (gedeeltelijk) afstandsonderwijs. In de uitzonderlijke gevallen dat leerlingen helemaal geen onderwijs kregen, was er volgens de scholen geen relatie met COVID-19. Vaak betrof het dan leerlingen die al in een traject zaten met de jeugdhulpverlening. Bij deze leerlingen was de leerplichtambtenaar betrokken.
Heeft u signalen ontvangen dat veel vso leerlingen een achterstand hebben opgelopen, bijvoorbeeld omdat het lastig is voor scholen om aan beschikbare subsidie met eigen inzicht invulling te geven door de aanwezigheid van bureaucratie?
Ik heb signalen ontvangen over achterstanden van leerlingen. Ik heb geen signalen dat dit in het vso op grotere schaal speelt dat in het vo. Ik heb ook geen signalen ontvangen dat het voor scholen lastig is om beschikbare subsidie naar eigen inzicht in te vullen. Uit de derde COVID-19-monitor van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat acht op de tien vso-scholen vlak voor de zomervakantie of bij de start van het nieuwe schooljaar de ontwikkeling van de leerlingen in kaart heeft gebracht. In de regel gebeurde dit voor alle leerlingen, veelal door toetsen af te nemen, leerlijnen te scoren en ontwikkelingsperspectieven te evalueren. Alle scholen die de ontwikkeling vaststelden, zeiden dat er leerlingen waren die zich niet conform hun ontwikkelingsperspectief ontwikkelden; een op de vier scholen gaf aan dat dit de meeste dan wel alle leerlingen betrof. Scholen hadden het dan over achterstand bij vakgebieden, maar vooral ook bij praktijkvakken en stagetrajecten. Alle scholen zeiden de cognitieve en de sociale en emotionele ontwikkeling van de leerlingen inmiddels weer op de gebruikelijke wijze te volgen. Scholen zetten diverse acties in om eventuele achterstanden in de ontwikkeling in te halen. Vaak kozen ze ervoor specifieke interventies bij individuele leerlingen te plegen, maatwerktrajecten in te zetten, extra leerstof aan te bieden of te differentiëren in het aanbod afgestemd op de situatie van de groep. Ruim een kwart van de vso scholen meldde een aanvraag te hebben gedaan voor de subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s voor onderwijs 2020/2021.
Het nieuws dat leerlingen schoolexamens en herkansingen mislopen door thuisblijven met coronaklachten |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Scholieren met coronaklachten mogen gemist schoolexamen niet altijd inhalen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat sommige scholen leerlingen een schoolexamen niet op een ander moment afnemen wanneer een leerling coronaklachten heeft of in quarantaine zit?
Van het LAKS heb ik bevestigd gekregen dat deze praktijk door leerlingen is gemeld. Het is goed om daarbij te letten op het onderscheid tussen het inhalen van schoolexamentoetsen en het herkansen ervan. Scholen dienen leerlingen in de gelegenheid te stellen om het eindexamen af te kunnen leggen, waaronder het schoolexamen. Als schoolexamentoetsen buiten de schuld van een leerling om worden gemist, dient een school zich in te spannen om een leerling dit in te laten halen. Voor het herkansen van schoolexamens maakt de school een eigen herkansingsregeling. Als een school er voor kiest dat het inhalen van een schoolexamenonderdeel ten koste gaat van een herkansing mag dat. De regels over zowel het omgaan met inhalen als met herkansen moeten door de school zijn vastgelegd in het examenreglement en/of het programma van toetsing en afsluiting (pta).
Deelt u de mening dat scholen moeten inzetten op het bieden van alternatieve toetsmomenten om te voorkomen dat leerlingen met klachten toch naar school komen?
Vanuit de gezamenlijke verantwoordelijkheid om de verspreiding van het coronavirus zo veel mogelijk te beperken, zouden vo-leerlingen die (mogelijk) corona hebben thuis moeten kunnen blijven (in afwachting van een testresultaat), ook als zij eigenlijk een schoolexamentoets moeten afleggen. Ik begrijp dat de afwezigheid van leerlingen op die belangrijke momenten mogelijk leidt tot extra organisatielast voor scholen. Echter, gezien de bijzondere omstandigheden dit jaar roep ik scholen op om goed te kijken welke mogelijkheden er zijn om leerlingen toch tegemoet te komen als ze door het coronavirus noodgedwongen thuis moeten blijven. Uiteindelijk is het aan scholen zelf om dit goed vorm te geven.
Heeft u contact gehad met scholen die dergelijk beleid voeren? Zo ja, wat heeft u hen gemeld? Zo nee, bent u bereid contact met hen op te nemen wanneer u specifieke meldingen ontvangt?
Het LAKS, de VO-raad en ik hebben contact gehad naar aanleiding van signalen die hierover zijn binnen gekomen, en houden een vinger aan de pols. Scholen gaan echter zelf over hun schoolbeleid met betrekking tot het inhalen en herkansen van schoolexamens, mits dit binnen de kaders van de wet- en regelgeving past. Indien er signalen zijn dat scholen buiten de wettelijke kaders treden, is het aan de Inspectie van het Onderwijs om te onderzoeken wat er speelt en eventueel toe te zien op de naleving van de wet- en regelgeving.
Bent u bereid zich uit te spreken over het belang van gelijke kansen in het onderwijs en het feit dat dit restrictieve beleid van scholen daaraan afdoet?
Het onderwijs heeft een cruciale rol in het bieden van kansen aan kinderen. Deze crisistijd vergroot bestaande ongelijkheid tussen leerlingen met verschillende sociaaleconomische achtergronden. De Onderwijsraad wees eerder dit jaar in haar advies «Vooruitzien voor jonge generaties» op de belangrijke functie van het eindexamen in het voortgezet onderwijs als ijkpunt voor doorstroom en als aanknopingspunt voor vervolgstappen in de onderwijsloopbaan van leerlingen.2 Het schoolexamen maakt hier onderdeel van uit. Mijn oproep aan scholen is dan ook om leerlingen zoveel mogelijk tegemoet te komen als zij door het coronavirus noodgedwongen thuis moeten blijven, en zich in te spannen om schoolexamentoetsen in te laten halen als die buiten de schuld van de leerling om worden gemist.
Het bericht dat studenten hun diploma kwijtraken na haperend online tentamentoezicht |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Studenten raken diploma kwijt na haperend online tentamentoezicht»?1
Hoger onderwijsinstellingen dragen vanuit hun wettelijke taak de verantwoordelijkheid de kwaliteit van de examens en de onderdelen daarvan te waarborgen. Indien zich incidenten voordoen waarbij de kwaliteit niet gewaarborgd kan worden, bijvoorbeeld door technische problemen van een online proctoring systeem, is het aan de betreffende examencommissie om in te grijpen en aan de betreffende faculteit of instelling om maatwerkoplossingen te bieden aan de studenten. Dit is ook het geval in de casus waarnaar het lid Futselaar verwijst.
Bent u het met de mening eens dat de technische problemen die zijn ontstaan, niet op de studenten mogen worden afgeschoven? Hoe gaat u dit in het vervolg voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat studenten pas twee maanden na het maken van een tentamen via online proctoring bericht van de universiteit kregen dat hun tentamen ongeldig is verklaard? Had dit niet veel sneller gekund? Bent u het met de mening eens dat universiteiten zich niet achter een Amerikaans bedrijf mogen verschuilen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u verder doen om een veilige online leeromgeving voor studenten te garanderen? Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de meeste tentamens op locatie kunnen worden afgenomen?
Een veilige online leer- en werkomgeving is van groot belang. Zoals ik aangaf in mijn brief van 3 juli 20202, blijven instellingen zich inzetten om het bewustzijn van studenten en docenten op het gebied van online veiligheid te vergroten. Ook nemen ze een aantal belangrijke stappen en maatregelen om de online veiligheid te vergroten en besteden ze extra aandacht aan veilig werken en leren op afstand in relatie tot nieuwe digitale tools. Zo is er aandacht voor privacy en security rond video bellen, gebruiken van een VPN om veilig thuis te kunnen werken, phishing en hoe veilig gebruik te kunnen maken van wifi bij online proctoring. Hiernaast hebben de universiteiten zich gecommitteerd om dit jaar, naast de tweejaarlijkse SURFaudit, een onafhankelijke audit te laten uitvoeren naar online veiligheid. Ik heb er vertrouwen in dat deze stappen bijdragen aan een veiligere online leer- en werkomgeving.
Bent u het met de mening eens dat onderwijsinstellingen bij online proctoring te allen tijden verantwoordelijkheid dragen voor de veiligheid van de gegevens van studenten en het bewaren van de resultaten, ook als deze in handen van een externe partij zijn gegeven?
Ja. Hogeronderwijsinstellingen verzekeren mij dat de gekozen software en haar leveranciers voldoen aan de AVG. Zo worden de persoonsgegevens die de proctoring software verzamelt enkel gebruikt voor het opsporen van mogelijke fraude tijdens een tentamen. Studenten worden voorgelicht over het gebruik en de werking van de proctoring software, de toepassing vanuit de instelling (bijvoorbeeld middels een privacy statement). Mij is toegezegd dat de persoonsgegevens niet langer bewaard zullen worden dan strikt noodzakelijk.
Vind u het ook niet wrang dat studenten waarbij het is misgegaan, nu een herkansing via online proctoring kunnen doen?
Zie antwoord vraag 1.
De effecten van de Coronacrisis op het voortgezet speciaal onderwijs |
|
Lisa Westerveld (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kunt u aangeven wat de effecten zijn van de coronacrisis op leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs (vso)? Hoeveel leerlingen zijn afgelopen schooljaar opgegaan voor hun diploma? Hoeveel zijn er geslaagd en gezakt? Kunt u een overzicht geven van de afgelopen tien jaar?
Net als voor leerlingen in het regulier voortgezet onderwijs (vo) heeft de coronacrisis ook gevolgen voor de leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs (vso). De coronacrisis lijkt daarentegen geen gevolgen te hebben gehad voor de leerlingen uit het vso die in 2020 opgingen voor het diploma. Uit de gegevens van DUO die in januari 2021 beschikbaar zijn gekomen blijkt dat van de 881 vso leerlingen die als extraneus in het regulier vo examen deden 98% geslaagd is, waarvan 20 zelfs cum laude. Het aantal geslaagde vso leerlingen is daarmee hoger dan in het schooljaar 2018/2019, toen slaagde 95% van de leerlingen. Het aantal vso leerlingen dat staatsexamen doet, stijgt al jaren. Waren er in 2016 1169 diplomakandidaten in het vso, in 2020 waren dat er 1653. In 2020 is het gemiddelde slagingspercentage van vso-leerlingen gestegen met 5,9 procentpunt ten opzichte van het jaar daarvoor. De stijging is het grootst in vmbo-kb (ruim 8 procentpunt) en vmbo-gt (bijna 8 procentpunt). Op de drie aangewezen vso-scholen met een eigen examenlicentie zijn alle leerlingen geslaagd. Hieronder ziet u een overzicht van de examenuitslagen van leerlingen die als extraneus examen deden over de afgelopen 10 jaar. Voor de gegevens over de staatsexamens verwijs ik naar de bijlage bij de brief over de staatsexamens die 12 januari aan uw Kamer is verzonden.1
Welke signalen heeft de Minister ontvangen over de specifieke problematiek die de coronacrisis heeft veroorzaakt voor leerlingen in het vso? Hoe verschillen die van leerlingen in het voortgezet onderwijs? Op welke manier heeft de Minister extra ingezet op het vso om rekening te houden met deze leerlingen?
Mij bereiken signalen over de invloed die de coronamaatregelen hebben op het sociaal-emotioneel welbevinden van leerlingen in het v(s)o en de achterstanden die leerlingen in het hele funderend onderwijs hebben opgelopen. Leerlingen in het vso hebben net als leerlingen in het vo te maken met geheel of gedeeltelijk onderwijs op afstand. In het vo en het vso geldt daarbij een uitzondering voor examenleerlingen, leerlingen in een kwetsbare thuissituatie of met ouders met een cruciaal beroep en voor praktijklessen. Vso-scholen hebben daarnaast de ruimte gekregen om volledig fysiek onderwijs te geven.
Kunt u de signalen bevestigen dat het aantal leerlingen dat van school ging zonder diploma of zakten voor hun diploma vijfmaal hoger is dan in eerdere jaren, terwijl in het voortgezet onderwijs vijfmaal minder leerlingen gezakt is? Zo ja, hoe verklaart u dit?1
Nee die klopt niet, zie verder het antwoord op vraag 1.
Is er een beeld van de klassengrootte in het vso en wat is de ontwikkeling in de afgelopen jaren? Klopt het dat het aantal leerlingen in veel klassen is toegenomen omdat meer leerlingen een jaar moeten overdoen vanwege het niet behalen van certificaten?
De zogenaamde N-factor op basis waarvan de scholen bekostigd worden is voor het vso gemiddeld 7 leerlingen per groep. Voor het speciaal onderwijs (so) is dat gemiddeld 12 leerlingen per groep. Dat scholen er voor kiezen met grotere groepen te werken is een eigen keuze van de school. Zij gebruiken de beschikbare middelen dan bijvoorbeeld om extra ondersteuning in de klas te bieden. De leerling-leraarratio is het aantal fte bevoegde leraren gedeeld door het aantal leerlingen. De resultaten van deze deling zijn als volgt:
Het aantal leerlingen in het vso is niet gestegen, maar zelfs gedaald van 37.750 in 2019 naar 37.621 in 2020. Het aantal leerlingen in leerjaar 4 (vmbo) van het uitstroomprofiel vervolgonderwijs is ten opzichte van 2019 wel gestegen, het aantal leerlingen in leerjaar 5 is daarentegen iets gedaald. Fluctuaties in de leerlingaantallen per leerjaar zijn niet ongebruikelijk en niet toe te schrijven aan de veronderstelling dat meer leerlingen een jaar moeten over doen vanwege het niet behalen van certificaten (staatsexamen). De leerlingen die opkwamen voor een certificaat in plaats van een diploma moesten namelijk sowieso nog in het vso blijven om de resterende certificaten te behalen. Het is zeker niet toe te schrijven aan de leerlingen die opkwamen voor een diploma via het staatsexamen of als extraneus in een reguliere school. Voor beide categorieën geldt dat de slagingspercentages in de coronacrisis zelfs hoger waren dan daarvoor.
Bent u van mening dat de inzet op het zo goed mogelijk ondersteunen van het vso gedurende deze crisis afdoende is geweest? Zo ja, wat is uw boodschap voor leerlingen in het vso die vanwege de zware omstandigheden helaas zakten voor hun diploma?
De Coronamaatregelen zijn voor alle leerlingen ingrijpend geweest. Dat geldt zeker ook voor leerlingen in het vso, die per definitie in een kwetsbare doelgroep vallen. Daarom heb ik verschillende maatregelen genomen, zoals het beschikbaar stellen van extra middelen, de mogelijkheid voor bepaalde groepen leerlingen om fysiek les te krijgen en verschillende aanpassingen rondom de examens. Ook werk ik aan een meerjarig programma om de achterstanden in het onderwijs weg te werken. Dat programma is er ook voor het vso. Minister de Jonge heeft aangeven dat er een ondersteuningsplan komt voor meer mentale steun aan jongeren.
Uit de slagingspercentages blijkt dat deze inzet voor vso-leerlingen afdoende is geweest.
Deelt u de mening dat deze en meer signalen over de examenprestaties van leerlingen in het vso erg zorgwekkend zijn? Worden er extra maatregelen genomen ter ondersteuning van vso-scholen, leerlingen en leraren? Zo ja, welke?
Op basis van de slagingspercentages van 2020 zie ik geen reden om aan te nemen dat de examenprestaties van leerlingen in het vso zorgwekkend zijn. Extra maatregelen anders dan de maatregelen die nu getroffen worden, zijn niet aan de orde.
Bent u bereid in gesprek te treden met de vso-leerling die dit onderzoek heeft uitgevoerd en binnen korte termijn de Kamer te informeren over de vervolgstappen die u voornemens bent te zetten?
Er wordt door mijn ambtenaren regelmatig overleg gevoerd met de leerling in kwestie. Voor informatie over de stappen die ik dit jaar met betrekking tot de examens neem, verwijs ik kortheidshalve naar mijn brief van 12 februari over de examens in het voortgezet onderwijs.
Het bericht ‘Directeur Avicenna College moet terugtreden' |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Directeur Avicenna College moet terugtreden»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusies uit het onderzoek van NRC dat onder andere een zieke leerkracht alleen terug mocht komen als die uit de MR zou stappen en dat docenten een leerling intimideerden vanwege haar stemgedrag in de raad?2
Over de stappen die ik heb gezet in verband met de zeer zorgwekkende situatie op het Avicenna College heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brieven van 9 en 24 september 2020.3 De inzet van een onafhankelijke extern deskundige heeft geleid tot aanbevelingen die de waarnemend bestuurder en ik onverkort overnemen. Dat heeft tijd nodig. Duidelijk is geworden dat er niet een persoon of partij is aan te wijzen als oorzaak. Dit komt zowel uit het BING-rapport als uit de aanbevelingen van de externe deskundige naar voren.
Zoals ik in mijn brief van 24 september heb aangegeven, is de huidige bestuurder uit eigen beweging tot de conclusie gekomen dat het beter voor de school is als hij opstapt. Ik heb een zeer ervaren interim--bestuurder voorgedragen die bereid is de komende maanden aan de slag te gaan. Hij zal een nieuwe procedure starten om op korte termijn een nieuwe interim--directeur aan te nemen. Tevens worden er twee nieuwe leden voor de raad van toezicht gezocht die samen met de interim--voorzitter vanaf 1 oktober het toezicht op de school op zich nemen. Een van de taken van deze raad van toezicht is het benoemen van een vaste bestuurder en directeur.
Tegelijkertijd heeft de school de volle aandacht van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie). De inspectie verrichtte reeds een specifiek onderzoek naar de ontstane situatie (publicatie rapport: begin oktober). Ook de onderwijskwaliteit wordt op dit moment door de inspectie onderzocht in een vierjaarlijks onderzoek bij SIVOR, het bevoegd gezag van het Avicenna College. Dan zal er inzicht zijn in de onderwijskwaliteit van de school en zal de inspectie – indien nodig – herstelopdrachten geven.
Ik verwacht dat de interim--bestuurder en de nieuwe raad van toezicht het vertrouwen in de school zullen herstellen en de leerlingen een veilige omgeving bieden.
Hoe kijkt u aan tegen het onderwijskwaliteit van het Avicenna College? Klopt het dat de school al meerdere jaren op rij ondermaats presteert? Zo ja, hoeveel leerlingen zijn de dupe van dit ondermaats presteren? Welke stappen onderneemt u om te zorgen dat leerlingen per direct onderwijs van kwaliteit ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusies uit onderzoek van het integriteitsbureau Bing, die de verantwoordelijkheid van de huidige bestuurscrisis voornamelijk bij de directeur-bestuurder van het Avicenna College, Wim Littooij, legt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat dezelfde Littooij onlangs, namens Stichting voor Islamitisch Voortgezet Onderwijs Rotterdam (SIVOR), een aanvraag heeft gedaan voor het stichten van een nieuwe school in onder andere Den Haag en dat u deze aanvraag voor Den Haag onlangs heeft goedgekeurd? Welke gevolgen heeft de bestuurscrisis van het Avicenna College voor de stichting van deze nieuwe school in Den Haag?
In mijn brief van 30 april 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik een positief besluit genomen heb op de aanvraag van SIVOR voor een scholengemeenschap, mavo, havo, vwo in Den Haag.4 De ontwikkelingen binnen het bevoegd gezag hebben geen invloed op dit reeds genomen besluit nu dit besluit betrekking heeft op de rechtspersoon SIVOR en niet op de bestuursleden van deze stichting. Het is aan het bevoegd gezag, samen met onder andere de gemeente, om de stappen te zetten die nodig zijn om de scholengemeenschap in Den Haag van start te laten gaan.
Klopt het bericht dat de Onderwijsinspectie op dit moment Avicenna’s bestuurscrisis en onderwijskwaliteit onderzoekt? Wanneer kunnen we hier de resultaten van verwachten? Wat gebeurt er in de tussentijd met het wanbestuur?
Ja. Zoals aangegeven in de antwoorden 2, 3 en 4, voert de inspectie in deze periode achtereenvolgens twee onderzoeken uit. Het rapport van het eerste onderzoek, naar de bestuurlijke situatie, is recent vastgesteld. Publicatie vindt plaats begin oktober, de vijfde week na vaststelling van het rapport. Publicatie van het tweede onderzoek, het vierjaarlijks onderzoek, wordt verwacht in het najaar. Wanneer de inspectie vaststelt dat sprake is van het niet-nakomen van deugdelijkheidseisen zal zij een herstelopdracht geven. Het bevoegd gezag dient die herstelopdrachten uit te voeren.
Bent u het met de mening eens dat onderwijsbestuurders die structureel te maken hebben met een wanbestuur en/of een bestuurscrisis en/of ondermaatse onderwijskwaliteit, eerst orde op zaken moeten stellen voordat zij een nieuwe school kunnen gaan stichten? Zo ja, wat zijn dan de gevolgen voor de stichting van een nieuwe school door SIVOR in Den Haag? Zo nee, waarom niet?
Het is zeker niet wenselijk dat bewezen ongeschikte bestuurders een nieuwe school kunnen stichten. In de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen, die op 1 november 2020 voor het voortgezet onderwijs in werking treedt, zijn dan ook eisen aan bestuurders en intern toezichthouders van nieuwe scholen opgenomen. De aanvraag van SIVOR voor de genoemde scholengemeenschap is echter ingediend en goedgekeurd voordat deze eisen werden gesteld. Ik verwacht wel dat SIVOR eerst orde op zaken stelt in Rotterdam alvorens in Den Haag een school te starten.
Kunt u elke vraag apart beantwoorden?
Ja, met uitzondering van de vragen twee tot en met vier die een samenhangend antwoord vergden.
Onnodige lesuitval door de onvoorspelbaarheid van de tijd die coronatests kosten |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Vindt u het aanvaardbaar dat scholen te kampen hebben met onnodige lesuitval doordat dat het zo onvoorspelbaar is hoe lang het testen op corona duurt en lichte verkoudheidsklachten leraren dagenlang in thuisquarantaine houden omdat het door capaciteitsproblemen maar niet opschiet met een afspraak bij de GGD of het doorbellen van de uitslag?1 Zo ja, hoe moeten scholen zulke problemen dan opvangen?
Allereerst wil ik graag mijn excuses aanbieden voor de zeer late beantwoording van deze vragen. Mede als gevolg van de laatste wetenschappelijke inzichten en adviezen van het OMT is het testbeleid enkele keren aangepast.
Het was bijzonder vervelend dat scholen te kampen hebben gehad met meer lesuitval doordat leraren getest moesten worden op corona en lang moesten wachten op de testuitslag. Op dat moment was de situatie anders dan nu. Er is sindsdien heel hard gewerkt om de testcapaciteit te vergroten en deze situatie zo kort mogelijk te laten duren. Bovendien is het voor onderwijspersoneel dat cruciaal is voor het onderwijsproces sinds september 2020 mogelijk om met prioriteit getest te worden. Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Scholen dienen in voorkomende situaties ervoor te zorgen dat het onderwijs desondanks zo goed mogelijk doorgang kan vinden, in het kader van de plicht van scholen om te zorgen voor een ononderbroken ontwikkelproces. In deze gevallen kan voor het primair onderwijs de escalatieladder gehanteerd worden die is opgesteld in het kader van het lerarentekort.2 Voor zowel het primair als het voortgezet onderwijs geldt dat als het niet mogelijk en toegestaan is om onderwijs fysiek op school te verzorgen, het bevoegd gezag een alternatief moet bieden (zoals afstandsonderwijs). Het servicedocument funderend onderwijs gaat in op de manieren waarop dat kan en waar scholen dan op moeten letten. Tegelijkertijd geldt ook dat scholen niet aan het onmogelijke kunnen en zullen worden gehouden.
Heeft u er zicht op hoe dit zich verhoudt tot de reeds bestaande capaciteitsproblemen door het lerarentekort en het gebrek aan vervanging? Hoe kan de continuïteit en kwaliteit van onderwijs worden gegarandeerd?
Het is bijzonder vervelend dat scholen te maken hebben met vervangingsproblemen. Het is goed om in dit kader op te merken dat uw Kamer op 17 februari 2021 door de Minister van OCW en de Minister voor BVOM is geïnformeerd over het Nationaal Programma Onderwijs.3 Het kabinet heeft besloten om de komende twee en een half jaar fors te investeren in het onderwijs om leerlingen en studenten te helpen hun gaven en talenten tot bloei te brengen, ondanks de coronacrisis en de gevolgen daarvan voor het onderwijs. In het Nationaal Programma Onderwijs worden specifieke investeringen in onderwijspersoneel voorzien, juist ook vanwege de bestaande personeelstekorten in het onderwijs.
Berust de omstandigheid dat leraren in de teststraat voor corona van de GGD geen voorrang krijgen en net als iedereen 48 uur op hun uitslag moeten wachten op een bewuste keuze? Zo ja, welke overwegingen liggen hieraan dan ten grondslag? Zo nee, bent u bereid om hierin verandering te brengen?
Sinds september 2020 kan onderwijspersoneel, net als zorgpersoneel, met voorrang getest worden. Niet al het onderwijspersoneel kan met voorrang getest worden. De voorrangsprocedure is uitsluitend bedoeld om lesuitval te voorkomen. De schoolleider bepaalt wie er voor de voorrangsprocedure in aanmerking komt. Uw Kamer wordt in de reguliere stand van zakenbrieven corona geïnformeerd over de gemiddelde tijd tussen het inplannen van een testafspraak en de testuitslag in de reguliere en de prioritaire teststraat. Hieruit blijkt dat prioritaire teststraat telkens aanzienlijk sneller is dan de reguliere teststraat. Dit heeft er dan ook toe geleid dat onderwijspersoneel met een negatieve testuitslag weer eerder aan het werk kan.
Hoe reageert u op de oproep van onder meer de PO-Raad om vitale beroepen voorrang te geven bij testen?
Zie antwoord vraag 3.
Spelen zulke problemen ook bij andere vitale beroepen, bijvoorbeeld bij politieagenten en medewerkers in de zorg? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor hun dienstverlening wanneer in de herfst het aantal besmettingen weer mocht toenemen? Wat kunt en wilt u daartegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
LVS-instrumenten |
|
Paul van Meenen (D66), Michel Rog (CDA), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Op basis van welke regelgeving stelt u dat de Expertgroep Toetsen PO de kwaliteit van alle LVS-instrumenten1 beoordeelt en zou moeten beoordelen, terwijl zowel de Wet op het primair onderwijs als het daarop gebaseerde Toetsbesluit enkel toetsen (en reeksen van toetsen) kent?2 Waarom wijkt u af van uw opvatting in de brief van 6 juli 2018 waarin u stelde dat hiervoor eerst een wijziging van het Toetsbesluit nodig is?3
Met de in het Toetsbesluit PO en de WPO beschreven «toetsen en reeksen van toetsen» binnen het LVS worden meetinstrumenten bedoeld die de groei van een leerling in kaart brengen. Niet alleen schoolse toetsen, die met pen en papier worden afgenomen, maar ook observatie-instrumenten die worden ingezet om de groei van een leerling in kaart te brengen, vallen daarom onder de «toetsen in het LVS». De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap schreef in de brief die u aanhaalt ook: «Scholen kunnen binnen een LVS zowel schoolse toetsen met opgaven gebruiken als observatie-instrumenten.» De Expertgroep geeft een kwaliteitsoordeel over observatie-instrumenten die in het LVS worden gebruikt. Met deze instrumenten kan immers de groei van een leerling in kaart worden gebracht. De voorgestelde aanpassing van het Toetsbesluit PO, zoals in de brief opgenomen, heeft betrekking op een wijziging van de geldende regelgeving, waarmee wordt beoogd dat scholen die ervoor kiezen om toetsen (of: volginstrumenten) uit het LVS in te zetten om de groei van kleuters in kaart te brengen, slechts gebruik kunnen maken van observatie-instrumenten en niet van schoolse toetsen met opgaven. Op basis van de huidige regels geldt dat scholen binnen het LVS voor alle leerlingen, dus ook voor kleuters, gebruik kunnen maken van zowel schoolse toetsen met opgaven als observatie-instrumenten. Een wijziging van het Toetsbesluit PO is nodig, zodat voor kleuters alleen observatie-instrumenten in aanmerking kunnen komen voor goedkeuring door de Expertgroep.
Hoe is uw opmerking dat alle instrumenten waarmee de ontwikkeling van leerlingen gevolgd wordt door de Expertgroep Toetsen PO erkend moeten worden te verenigen met uw eerdere stelling dat scholen vrij zijn allerlei instrumenten en methoden te gebruiken, al dan niet zelf ontwikkeld, en de verzamelde informatie in het LVS op te nemen?4 Onderkent u dat het zonder wetswijziging niet mogelijk is de vrijheid van scholen om het leerlingvolgsysteem te vullen, bijvoorbeeld met observatieverslagen, niet verder beperkt kan worden dan de huidige wettelijk normen voor (reeksen van) toetsen?
De informatie in het door u aangehaalde nieuwsbericht bevat helaas een onjuistheid. Het klopt dat scholen zelf mogen bepalen welke instrumenten zij inzetten (bijvoorbeeld observaties, gesprekjes of spelletjes) om na te gaan hoe kleuters er nu voor staan. Op basis van deze instrumenten kan een leraar bijvoorbeeld besluiten of een kleuter wat extra hulp nodig heeft. Juist omdat de groei van kleuters sprongsgewijs verloopt is het echter niet passend op basis van deze informatie de groei van kleuters in een LVS op te nemen. Indien een school in het LVS wel de groei van kleuters in kaart wil brengen moeten hiervoor instrumenten worden gebruikt die een positief kwaliteitsoordeel hebben gekregen van de Expertgroep. Dit is in lijn met de huidige wettelijke normen voor het LVS.
Deelt u de mening dat een eigenstandig beoordelingskader voor observatie-instrumenten nodig is en niet slechts een naamwijziging van het oude beoordelingskader voor LVS-toetsen? Kunt u aangeven welke inhoudelijke wijzigingen specifiek voor de beoordeling van observatie-instrumenten zijn doorgevoerd en op grond waarvan deze keuzes zijn gemaakt?
Er is geen reden om aparte beoordelingskaders op te stellen voor observatie-instrumenten en andere onderwijskundige meetinstrumenten. Het beoordelingskader bevat algemeen aanvaarde eisen die gesteld kunnen worden aan de betrouwbaarheid, validiteit en normering, en de manier waarop inzicht wordt gegeven in de vorderingen van leerlingen. Deze eisen zijn van toepassing op observatie-instrumenten en andere onderwijskundige meetinstrumenten. In het beoordelingskader wordt wel aangegeven dat de evaluatie van betrouwbaarheid en validiteit voor observatie-instrumenten in bepaalde opzichten specifieke aspecten heeft die extra aandacht verdienen. Observaties kunnen minder betrouwbaar zijn dan schoolse toetsen. Om die reden geldt als aanvullende eis voor observatie-instrumenten dat beoordelaarsbetrouwbaarheid onderdeel is van de beoordeling over de deugdelijke normering van een instrument. Op deze manier wordt het verlies aan betrouwbaarheid geïdentificeerd. Dit hangt samen met het feit dat bij het maken van observaties de objectiviteit zoveel mogelijk moet worden gewaarborgd.
Hoe verhoudt uw stelling dat het beoordelingskader transparant dient te zijn zich met het feit dat dit kader niet langer via de website te raadplegen is? Waarom volstaat u met de verwijzing naar het beoordelingskader zonder wijziging van de regelgeving, terwijl u eerder aangaf dat het Toetsbesluit zou moeten verduidelijken welke eisen gelden voor observatie-instrumenten?
Vanwege een fout binnen de websiteomgeving was het beoordelingskader tijdelijk niet beschikbaar op de website. Inmiddels is deze weer te raadplegen. Het Toetsbesluit PO beschrijft de kwaliteitseisen van de LVS-instrumenten. Het beoordelingskader bevat criteria en beslisregels die zijn gebaseerd op deze kwaliteitseisen. Dit staat tevens beschreven in artikel 10 van het Instellingsbesluit Expertgroep Toetsen PO.
Kunt u aangeven wat het wezenlijk verschil is tussen de situatie waartegen u bezwaar hebt, namelijk het normeren van individuele kleuters tegen het landelijke gemiddelde als normgroep, en dezelfde praktijk in een kleinere normgroep?
Normen geven een maat voor de relatieve positie van een leerling in een referentiepopulatie. De referentiepopulatie wordt bepaald door het gebruiksdoel van het instrument, en als het leerlingvolgsysteem landelijk wordt ingezet, zijn landelijke normen het meest voor de hand liggend. Er zijn echter ook andere toepassingen denkbaar en als een leerlingvolgsysteem zich op een specifieke, goed omschreven deelpopulatie van leerlingen richt, bepaalt dat de referentiepopulatie. Een referentiepopulatie mag echter niet te beperkt worden gedefinieerd. Het kan bijvoorbeeld nooit een specifieke klas of school zijn, omdat bij zo’n specifieke definitie de vergelijkbaarheid tussen leerlingen in verschillende klassen of scholen niet te verdedigen is.
Waarom is het toelaatbaar om bij de beoordeling het criterium van deugdelijke normering te beperken tot relatieve normering (norm referenced tests) en om absolute normering (criterion referenced tests) uit te sluiten? Laat het systeem van de referentieniveaus niet zien dat de wetgever juist ook het belang van absolute normering erkent?
In het beoordelingskader worden zowel eisen gesteld aan absolute als aan relatieve normen.
Deelt u de mening dat het getuigt van zorgvuldigheid om richting scholen pas te communiceren over verplichtingen wanneer de (wettelijke) kaders zijn vastgesteld en om tot die tijd de facultatieve aard van de beoordelingsprocedure aan te geven? Vindt het u het ook voor de hand liggen dat beoordelingsprocedures pas worden doorlopen wanneer de criteria voor een ieder duidelijk kenbaar zijn?
Zoals ik beschrijf in mijn antwoorden op vraag 1 en 2 is het verplicht om observatie-instrumenten die de groei van leerlingen in kaart brengen te laten beoordelen door de Expertgroep Toetsen PO, en niet facultatief zoals u in deze vraag schetst. De kwaliteitseisen van LVS-instrumenten staan beschreven in het Toetsbesluit PO. De criteria en beslisregels die hierop zijn gebaseerd, zijn te vinden in het beoordelingskader LVS-instrumenten.
Het bericht dat ROC Nijmegen af wil van een docente, omdat zij een kritisch boek over de gang van zaken op school had gepubliceerd |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat ROC Nijmegen af wil van een docente, omdat zij een kritisch boek over de gang van zaken op school had gepubliceerd?1
Ja.
Deelt de mening dat door deze beslissing van ROC Nijmegen de vrijheid van meningsuiting van de leraren die bij het ROC Nijmegen werkzaam zijn, in het geding is gekomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik reeds in het Algemeen Overleg over sociale veiligheid op een eerdere vraag van het lid Beertema (PVV) heb laten weten: docenten moeten zich volledig vrij voelen om kritisch te zijn over de instelling waar ze werken, vanzelfsprekend met de waarborgen van privacy.2 Over eventuele kritiek zal binnen de instelling een goed gesprek gevoerd moeten worden. Dit met het doel om van kritiek te leren en zo bij te dragen aan een betere onderwijskwaliteit. Waar het gaat om dit specifieke geval is het bestuur van ROC Nijmegen verantwoordelijk voor het werkgeverschap en derhalve ook voor het voorgenomen besluit voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Zoals ik het in het Algemeen Overleg over sociale veiligheid heb aangegeven, ligt een en ander genuanceerder dan in eerdere berichtgeving naar voren is gebracht. Zo heeft ROC Nijmegen mij laten weten dat sprake is van een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie vanwege de wijze waarop vertrouwelijke informatie is gedeeld met de media. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of ROC Nijmegen in dit geval zorgvuldig heeft gehandeld.
Deelt u de opvatting dat iedere leraar of lerares met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving omtrent privacy het recht moet hebben om een boek over zijn of haar ervaringen op de werkvloer te schrijven? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze opvatting deel ik.
Deelt u de mening dat ROC Nijmegen een klimaat van angst en intimidatie heeft gecreëerd op de werkvloer waardoor de vrijheid van meningsuiting van het personeel ernstig onder druk is komen te staan? Zo ja, bent u voornemens om met de school in gesprek te gaan om te bevorderen dat onderwijspersoneel weer de vrijheid heeft om met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving op het gebied van privacy misstanden in het onderwijs aan de kaak te stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb geen reden om te veronderstellen dat sprake is van een klimaat van angst en intimidatie. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, vind ik vrijheid van meningsuiting een groot goed en is het uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of het bestuur van ROC Nijmegen deze vrijheid al dan niet in acht heeft genomen.
Bent u bereid om de MBO Raad een onderzoek in te laten stellen naar het functioneren van de medezeggenschapsraad inzake de beslissing van ROC Nijmegen om de docente in kwestie te ontslaan? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te besluiten over een onderzoek door de MBO Raad. Het ligt ook niet voor de hand dat de MBO Raad op basis van deze situatie een onderzoek instelt, omdat dit een zaak is van ROC Nijmegen zelf. Ik zal uw vraag wel onder de aandacht van de MBO Raad brengen.
Het sneuvelen van het wetsvoorstel afschaffen fusietoets funderend onderwijs in de Eerste Kamer |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Welke stappen gaat u nemen nu het wetsvoorstel afschaffen fusietoets funderend onderwijs niet aangenomen is in de Eerste Kamer (Kamerstuk 35 104)?1
Nu het wetsvoorstel is verworpen, vallen we terug op de huidige situatie. In de Regeling en beleidsregels fusietoets in het onderwijs 2017 is geregeld dat in het funderend onderwijs alleen de lichte toets van toepassing is. De positie van de medezeggenschapsraden ten aanzien van fusies zal bovendien niet veranderen. De via amendering van uw Kamer in het wetsvoorstel opgenomen waarborgen voor de positie van de medezeggenschapsraad zullen niet doorgaan. Ten slotte zal het vereiste van overlap in de voedingsgebieden van scholen bij een institutionele fusie in het voortgezet onderwijs niet worden versoepeld. Dat leidt met name voor enkele scholen op de Waddeneilanden tot een lastige situatie. Ik ga onderzoeken of ik daar een oplossing voor kan vinden.
Gaat u de Commissie Fusietoets Onderwijs (CFTO) opnieuw oprichten, aangezien zij ondersteuning verleende aan de medezeggenschap, maar deze ondersteuning in aanloop naar dit wetsvoorstel al per 1 januari 2019 werd stopgezet en de CFTO daarmee werd opgeheven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb daarvoor nog geen concrete plannen. De adviezen van de CFTO hebben sinds 2015 niet meer tot afwijzing van voorgenomen fusies geleid. De CFTO heeft in haar laatste jaar bij slechts twee fusieaanvragen geadviseerd. Gezien de kosten van de CFTO en het feit dat van de zeven afgewezen fusies in de laatste jaren op dit moment – door jurisprudentie en veranderde regelgeving – geen fusies meer zouden worden tegengehouden, acht ik het niet realistisch om opnieuw een CFTO in te richten. Het feit dat de ondersteuning van medezeggenschapsraden tot het niet-wettelijke takenpakket van de CFTO behoorde, is op zichzelf niet voldoende reden om een nieuwe commissie op te richten. Daar voorzie ik op een andere manier in.
Hoeveel geld heeft het gekost om de CFTO af te schaffen? Hoeveel zou het kosten om de CFTO weer opnieuw op te starten?
Het afschaffen van de CFTO heeft geld bespaard. In haar laatste jaar (2018) bedroegen de kosten voor de CFTO € 428.000.2 In dat jaar heeft zij tot 1 augustus 2018 nog bij twee institutionele fusies inhoudelijk geadviseerd. Vervolgens heeft zij tot 1 januari 2019 haar adviserende rol voor de medezeggenschap vervuld en haar taken afgerond. Jaarlijks was er ongeveer € 500.000 beschikbaar voor de CFTO. Het opnieuw inrichten van een CFTO zou vergelijkbare kosten met zich brengen.
Hebben er fusies plaatsgevonden zonder fusietoets met uitzondering van niet-toetsplichtige fusies sinds augustus 2018? Zo ja, wat is de wettelijke status hiervan nu het wetsvoorstel niet is aangenomen door de Eerste Kamer en wat zijn de gevolgen voor deze fusies?
Er hebben geen toetsplichtige fusies plaatsgevonden zonder fusietoets. Vanaf 1 augustus 2018 is voor alle toetsplichtige fusies in het funderend onderwijs de lichte toets vereist. Dat betekent dat alle toetsplichtige fusies door DUO getoetst zijn op de volledigheid van de fusie-effectrapportage en de instemming van de betrokken medezeggenschapsraden. De fusies die sinds 1 augustus 2018 goedkeuring van de Minister hebben ontvangen zijn daarmee gewoon rechtsgeldig.
Welke lessen trekt u uit dit proces, waaronder het voorbarig opheffen van de CFTO zonder dat het wetsvoorstel tot afschaffing van de fusietoets in het funderend onderwijs al was aangenomen door zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer?
Het van toepassing verklaren van de lichte toets op het gehele funderend onderwijs was een oplossing voor een reëel knelpunt. De wet laat ook ruimte om dit te doen, gelet op het noodzakelijkheidscriterium in de betreffende bepaling (53h, lid 3, WVO, artikel 64c, tweede lid, WPO en artikel 66c, tweede lid, WEC). Bovendien is, onder andere door jurisprudentie en veranderde regelgeving, op landelijk niveau sinds 2015 geen voorgenomen fusie meer tegengehouden. Een nieuwe invulling van een inhoudelijk toets vraagt daarom nadere doordenking van het gehele complex van procedures rondom fusies.
Welke conclusies trekt u uit het feit dat de Eerste Kamer tegen de afschaffing van de fusietoets in het funderend onderwijs heeft gestemd en wat gaat u met deze conclusies doen?
Uit het debat met uw Kamer en met de Eerste Kamer blijkt dat er zorgen leven ten aanzien van schaalvergroting in het onderwijs. Met name betreft dit het effect van die schaalvergroting voor de kwaliteit van het onderwijs en de herkenbaarheid van en voor ouders en leerlingen. De zorgen die hierover leven worden blijkbaar onvoldoende ondervangen door de mogelijkheid die de medezeggenschapsraden hebben om een fusie tegen te gaan.
De sluiting van het Hoenderloo College |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat onderwijsmedewerkers en ouders 19 juni 2020 samenkomen om te bespreken hoe zij verder moeten nu het Hoenderloo College al per 1 augustus 2020 wordt gesloten? Bent u bereid contact met hen op te nemen om mogelijkheden te bespreken?
Ja, dit was ons bekend. Vanuit de onderwijsinspectie en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is er veelvuldig contact geweest met de medezeggenschapsraad (mr) van het Hoenderloo College, een vertegenwoordiging van de onderwijsvakbonden, en de Raad van Bestuur (RvB). De mogelijkheden waar u naar verwijst in uw vraag, dienen vooralsnog besproken te worden tussen de mr en RvB.
Vindt u het een verantwoordelijke keuze dat deze onderwijsinstelling op zo korte termijn wordt gesloten gegeven de specialistische combinatie van zorg en onderwijs die hier wordt geboden en gelet op het feit dat veel van de jongeren nog geen passend alternatief wordt geboden?
Laten we voorop stellen dat het Ministerie van OCW vooralsnog geen formeel besluit over de sluitingsdatum van het Hoenderloo College heeft ontvangen. De richtdatum voor de sluiting van de Hoenderloo Groep is 1 augustus. Afgesproken is, echter, dat de Hoenderloo Groep pas sluit als er voor iedere jongere een passende en duurzame vervolgplek is. Dit geldt voor zowel zorg als onderwijs. Dit is recent opnieuw bevestigd door de Hoenderloo Groep aan de onderwijsinspectie. De onderwijsinspectie ziet hier op toe.
Betreft uw opmerking over het vinden van een passend alternatief verwijzen we graag naar de antwoorden op de eerdere Kamervragen1 van 14 april jl. Daarin gaven we al aan dat Pluryn voor alle jongeren van wie de behandeling in augustus 2020 nog niet is afgerond, naar een passende en duurzame plek binnen de jeugdzorg zoekt. Een plek is alleen passend wanneer onderwijs daar onderdeel van is. Aan deze jeugdzorginstellingen zijn onderwijsinstellingen met specialistische kennis verbonden die bekend zijn met de problematiek van de jongeren.
Bent u van mening dat de leerlingen en medewerkers een eerlijke en gedegen kans is gegeven op het vinden van alternatieve leer- en werkplekken met het versnellen van de sluiting van uiterlijk 1 augustus 2021 naar 1 augustus 2020?
Wat betreft het vinden van alternatieve plekken voor leerlingen, zie antwoord vraag 2. Over het vinden van alternatieve plekken voor medewerkers van het Hoenderloo College is op 26 juni een akkoord getroffen tussen vertegenwoordigers van het onderwijspersoneel en de RvB van Pluryn2.
Bent u van mening dat Pluryn haar zorgplicht degelijk naleeft door de plotselinge sluiting van deze onderwijs- en zorginstelling? Zo ja, hoe verklaart u dat er per 1 augustus jongeren geen passend onderwijs en zorg kunnen krijgen? Zo nee, hoe gaat u ingrijpen?
Wij willen hier graag duidelijk over zijn: elke jongere voor wie geen nieuwe, passende zorg- en onderwijsplek wordt gevonden is er een te veel. Het is aan Pluryn om deze plek samen met gemeenten te vinden. Pluryn ziet dit ook als haar opdracht en is op zoek naar een passende en duurzame vervolgplek voor alle jongeren. Pluryn heeft aangegeven de instelling pas te sluiten als elke jongere een vervolgplek heeft. Met het Ministerie van OCW en de onderwijsinspectie heeft Pluryn afgesproken dat ook voor het onderwijs geldt dat dit pas sluit als iedere leerling is overgeplaatst. Dit proces wordt nauwlettend gevolgd door de IGJ en de onderwijsinspectie.
Welke stappen gaat u zetten om te voorkomen dat deze groep jongeren met complexe problematiek thuiszitters worden?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer bent u in contact getreden met het Hoenderloo College toen het plan van aanpak de ondermaatse kwaliteit en veiligheid te verbeteren zoals de Inspectie van het Onderwijs in januari constateerde uitbleef? Vindt u het te verantwoorden dat Pluryn al die tijd geen actie heeft ondernomen haar zorgplicht na te komen?
De onderwijsinspectie ziet toe op de kwaliteit en continuïteit van het onderwijs. De onderwijsinspectie heeft voortdurend contact met Pluryn gehouden om toe te zien op een goede borging van het onderwijs. De onderwijsinspectie ontvangt wekelijks een geïntegreerd (onderwijs/zorg) overzicht (dit was voorheen maandelijks) van de overdracht van leerlingen naar een vervolgplek en voert periodiek voortgangsgesprekken. Ook voert de onderwijsinspectie intensief overleg met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd over de groep leerlingen die nog geen duidelijk zicht hebben op een vervolgplek.
De afgelopen tijd ontving de onderwijsinspectie diverse signalen over het Hoenderloo College. De onderwijsinspectie beoordeelt de ontvangen signalen als ernstig. Daarnaast constateert de onderwijsinspectie een gebrek aan voortgang in de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs op het Hoenderloo College. De onderwijsinspectie heeft daarom haar toezicht verder aangescherpt.
Zoals ook in antwoord op vraag 4 is aangegeven, blijft Pluryn tot de laatste jongere verantwoordelijk voor een passende en duurzame vervolgplek. De Minister van VWS lichtte tijdens het debat van 23 juni jl. al toe dat de Hoenderloo Groep niet sluit voordat dat geregeld is.
Bent u bereid in contact te treden met het bestuur van Pluryn om deze nijpende situatie te bespreken en te zoeken naar een oplossing?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u tevens bereid te onderzoeken of er tussen uw twee ministeries een mogelijkheid is een (tijdelijke) onder curatele stelling om de sluiting per 1 augustus aanstaande te voorkomen? Zo nee, hoe verhoudt deze weigering regie te nemen zich tot de oproep van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor minder marktwerking en meer regie in de zorg in zijn interview in het Algemeen Dagblad van 13 juni 2020?
Nee. Wij kunnen de stichting Pluryn niet onder curatele stellen. Zorgaanbieders zijn private instellingen (meestal stichtingen), die zelf verantwoordelijk zijn voor de borging van kwaliteit van zorg, een goede bedrijfsvoering en governance. Een stichting kan alleen onder curatele worden gesteld door een rechter als er sprake is van een faillissement. Voor een uitleg over onze inzet voor de borging van continuïteit van onderwijs, zie antwoord vraag 6.
Misstanden bij het Haga Lyceum |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Bestuur Haga Lyceum schorst omstreden directeur vanwege angstbewind»1, « Haga lyceum luisterde vertrouwelijke gesprekken onderwijsinspectie af»2, «Onderwijsinspectie: Ouders en medewerkers Haga Lyceum kunnen misstanden melden»3 en «Chaos bij Haga Lyceum compleet: volledig top de laan uit gestuurd»?4
Ja. Minister van Engelshoven is naar aanleiding van de mondelinge vraag van het lid Heerema hier op 9 juni 2020 op ingegaan.
Klopt het dat de Inspectie van het Onderwijs vorig jaar is afgeluisterd tijdens haar onderzoek naar het Haga Lyceum? Zo ja, wie gaf opdracht om de Inspectie van het Onderwijs af te luisteren?
Ja, dat klopt. Op 9 juni jl. is hier al op geantwoord.
Klopt het bericht dat de directeur van het Haga Lyceum op deze manier in de gaten hield waar het inspectieonderzoek zich op richtte en wat medewerkers over hem en de school zeiden? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
De intenties om de inspectie af te luisteren zijn mij niet bekend. In vervolg op de aangifte door de inspectie is het nu aan de politie om dit te onderzoeken.
Welke gevolgen heeft het afluisteren van de Inspectie van het Onderwijs tijdens het onderzoek naar de wanpraktijken van het Haga Lyceum voor de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten? Betekent dit dat het onderzoek gedeeltelijk of helemaal over moet worden gedaan?
De inspectie heeft het onderzoek volgens plan kunnen uitvoeren en afronden.
Het is denkbaar dat gesprekspartners, zoals docenten en leerlingen, die mogelijk wisten dat opnames van de gevoerde gesprekken werden gemaakt en bij het bestuur terecht zouden kunnen komen, zich daardoor in die gesprekken anders of terughoudend hebben opgesteld.
De inspectie geeft aan dat het onderzoek niet over gedaan hoeft te worden. De inspectie voert momenteel opnieuw onderzoek uit bij het Cornelius Haga Lyceum en naar het bestuur. De inspectie neemt voorzorgsmaatregelen om te voorkomen dat er opnieuw wordt meegeluisterd met gesprekken.
Klopt het dat de Inspectie van het Onderwijs zelf ook vermoedens had dat het «kamertje» werd afgeluisterd ten tijde van het onderzoek? Heeft de inspectie hier melding van gemaakt? Zo ja, waarom is deze informatie niet doorgeleid naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag is reeds op 9 juni jl. beantwoord.
Deelt u de mening dat door het afluisteren van de Inspectie van het Onderwijs, het Haga Lyceum moedwillig de inspectie heeft belemmerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, betekent dit dat u nu juridische grond heeft om de bekostiging van het Haga Lyceum stop te zetten?
Of door het afluisteren de inspectie moedwillig is belemmerd, is niet aan te geven nu niet zeker is wie opdracht tot afluisteren heeft gegeven. Ook is niet bekend met welke intenties er werd afgeluisterd, welke gesprekken er zijn afgeluisterd en of het afluisteren effect heeft gehad op de gesprekspartners van de inspectie.
Bent u op de hoogte dat het bestuur nu een «onafhankelijk onderzoeksbureau» heeft gevraagd om de kwestie te onderzoeken? Van welk geld wordt dit bureau betaald? Is dit niet een taak die door de Inspectie van het Onderwijs zou moet worden uitgevoerd?
De voorzitter van het algemeen bestuur van het bevoegd gezag van het Cornelius Haga Lyceum heeft, nadat hij de directeur-bestuurder had geschorst, de inspectie laten weten dat is besloten een extern onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren door een nader te bepalen (gecertificeerd) onderzoeksbureau. Niet bekend is of daartoe al een bureau is benaderd en op welke wijze een dergelijk onderzoek gefinancierd zal worden. Aangezien ook niet bekend is waar dat onderzoek precies op gericht is, is niet aan te geven of dit onderzoek (tevens) een taak van de inspectie is.
Hoe beoordeelt u de recente bestuurschaos bij het Haga Lyceum? Klopt het dat de school nu in feite bestuurloos is? Zo nee, wie neemt dan nu het bestuur waar? Welke effect heeft het voor de kwaliteit van onderwijs als een school geen bestuur meer heeft? Welke gevolgen heeft dit voor de bekostiging van de school?
Wie het bestuur vormt, was onduidelijk en onderwerp van een kort geding dat op 4 juni 2020 diende. De rechtbank heeft op woensdag 10 juni 2020 uitspraak gedaan. De rechter heeft besloten dat twee van de drie bestuursleden moeten terugtreden. Alleen de voorzitter van het bestuur vormt nu het bevoegd gezag van de school. De twee bestuursleden die moeten terugtreden is het niet toegestaan:
De vraag welk effect de bestaande situatie heeft op de kwaliteit van het onderwijs is in algemene zin niet te beantwoorden. Het is echter aannemelijk te veronderstellen dat de onduidelijke situatie een negatieve invloed heeft gehad op de onderwijskwaliteit, met name omdat één van de bestuursleden van wie de rechter heeft besloten dat hij moet terugtreden, belast was met de dagelijkse aansturing van het onderwijs.
Tijdens de zitting heeft de voorzitter aangegeven een deskundige interim-schoolleider te benoemen. Tevens heeft hij aangegeven onderzoek te laten verrichten naar de handelwijze van de dagelijks bestuurder. Ik hoop dat de uitspraak van de rechter er toe leidt dat op korte termijn sprake is van een school waar leerlingen zich veilig voelen. Een school waar het onderwijsaanbod op orde is en leerlingen goed worden voorbereid op hun toekomst. De inspectie houdt de ontwikkelingen bij het Cornelius Haga Lyceum nauwlettend in het oog.
De onduidelijkheid over het bestuur heeft geen directe gevolgen voor de bekostiging. Pas als sprake van door de inspectie vastgestelde wettelijke tekortkomingen kan een bekostigingsmaatregel aan de orde zijn.
Welke gevolgen heeft de bestuurscrisis van het Haga Lyceum voor de leerlingen van het lyceum?
Zie het antwoord op vraag 8.
Welke gevolgen hebben deze gebeurtenissen voor het hoger beroep dat u onlangs tegen het Haga Lyceum bent aangegaan?
In mijn brief van 20 januari 2020 gaf ik aan dat ik in het belang van de leerlingen duidelijkheid wil verkrijgen over de mogelijkheden van een aanwijzing.5
In mijn aanwijzing aan het bevoegd gezag van het Cornelius Haga Lyceum heb ik aangegeven dat het bestuur moest aftreden en dat een deskundig bestuur moest worden benoemd.6 Op basis van de uitspraak van de rechtbank in het in antwoord 8 genoemde kort geding ga ik er van uit dat op korte termijn een deskundige schoolleider zal worden benoemd. De inspectie heeft mij dit in een ambtsbericht bevestigd. Ik wacht de ontwikkelingen bij het Cornelius Haga Lyceum af.
Welke garanties kunt u geven dat met de invoering van de wet over de verduidelijking van de burgerschapsopdracht en de voorstellen rondom het uitbreiden van het instrumentarium, er voldoende handvatten zullen zijn om snel en effectief in te grijpen wanneer er sprake is van mismanagement of antidemocratisch – en anti-integratief onderwijs in het primair – of voortgezet onderwijs? Indien u dat niet kunt geven, op welke manier gaat u dan waarborgen dat er een einde komt aan dit soort scholen?
In de brief van 7 juni 2019 heb ik aangegeven te werken aan de uitbreiding van het bestuurlijk instrumentarium.7 Het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel zal de mogelijkheid van een spoedaanwijzing bevatten en ook wordt de definitie van wanbeheer uitgebreid. Zo wordt voor het funderend onderwijs een nieuwe grond toegevoegd die ziet op het ernstig of langdurig verwaarlozen van de zorg voor de burgerschapsopdracht of de veiligheid.
Een spoedaanwijzing zal op zijn plaats zijn als sprake is van overtreding van een deugdelijkheidseis en (mede) naar aanleiding daarvan een redelijk vermoeden van wanbeheer bestaat. Dit in combinatie met de verduidelijking van de burgerschapsopdracht8, geeft mij het vertrouwen dat in de toekomst sneller en adequater kan worden ingegrepen.
Deelt u de mening dat deze berichten weer een zoveelste bewijs zijn dat het Haga Lyceum geen bestaansrecht heeft binnen het Nederlands onderwijssysteem en dat de school zo snel mogelijk gesloten moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zorgt u voor adequate wetgeving om eindelijk eens in te kunnen grijpen bij dergelijke scholen?
Naar mijn mening heeft het Cornelius Haga Lyceum bestaansrecht in het Nederlands onderwijsstelsel, indien en voor zover sprake is van een bestuur dat handelt in overeenstemming met de deugdelijkheidseisen. Zoals ik mijn brief van 11 juli 2019 heb aangegeven en op 9 juni jl. in antwoord op de mondelinge vraag, streef ik er niet naar de school te sluiten.9
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg onderwijs en corona van 17 juni 2020?
Dat is helaas net niet gelukt.
Het lerarentekort in Rotterdam |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Deelt u de mening dat het schokkend is dat met de verbeterde meetmethode het lerarentekort in Rotterdam twee keer groter blijkt te zijn dan eerder werd berekend? Is het aannemelijk om te verwachten dat eenzelfde soort beeld zich gaat aftekenen in andere grote steden? Wanneer deelt u deze nieuwe gegevens met de Kamer?1
Samen met de partijen aan de landelijke tafel en het onderwijsveld werk ik aan de aanpak van het lerarentekort. Omdat de tekorten in vooral de G5 (Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Almere) snel oplopen, is de aanpak in die steden geïntensiveerd.2 In dat kader is ook Het een werkgroep ingericht met de G5 en de PO-Raad om methoden te onderzoeken om het lerarentekort beter in kaart te brengen. Dat is lastig, zoals ik ook heb beschreven in onze kamerbrief van 16 december 2019.3
De gemeenten en schoolbesturen in Rotterdam en Den Haag hebben een methode ontwikkeld waarmee via een vragenlijst die wordt ingevuld door scholen, het actuele lerarentekort in kaart wordt gebracht. Eenzelfde uitvraag heeft inmiddels ook in Almere en Utrecht plaatsgevonden. Er is zowel gevraagd naar vacatures als naar «verborgen vacatures»: vacatures die op een door de school onwenselijk geachte wijze zijn ingevuld.
In Rotterdam heeft de uitvraag geleid tot een flinke toename in het beeld van de tekorten ten opzichte van de uitvraag van een half jaar eerder.4 De gemeente Rotterdam en de schoolbesturen verklaren dit voornamelijk door het feit dat het huidige tekort nu op schoolniveau is uitgevraagd in plaats van op bestuursniveau, het bereik van de uitvraag en in mindere mate door een werkelijke toename van de tekorten. De gemeente Den Haag heeft aangegeven dat de nieuwe uitvraag in februari 2020 juist het beeld geeft van een kleiner tekort dan in oktober 2019. De gemeente verklaart het verschil doordat de data van de laatste meting nauwkeuriger zijn geanalyseerd. Daarmee geeft de meting van februari 2020 een betrouwbaar beeld van de werkelijke situatie.
De systematiek is nog niet volledig doorontwikkeld en kent ook beperkingen: een dergelijke uitvraag brengt grote administratieve lasten voor scholen met zich mee en kan leiden tot subjectieve uitkomsten door verschillen in interpretatie. In overleg met de eerder genoemde werkgroep onderzoek ik daarom of een dergelijke uitvraag een geschikte manier is om het lerarentekort verder in beeld te brengen en of er ook een andere methode mogelijk is waarbij er geen uitvraag nodig is. Ik verwacht uw Kamer in december nader te kunnen informeren over deze methodes.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat juist die scholen waar relatief veel kinderen met onderwijsachterstanden heen gaan het hardst worden getroffen door het lerarentekort? Zo ja, hoe vindt u dat dit moet worden opgelost?2
Het is zorgelijk dat het lerarentekort groter lijkt te zijn op scholen met veel kinderen met een risico op een onderwijsachterstand. Dit is ook geconstateerd door de Inspectie van het Onderwijs en heb ik in de brief over het lerarentekort afgelopen december ook aan uw Kamer gemeld: de mobiliteit onder leraren is relatief hoog op scholen met een hoge achterstandsscore.6 Dit probleem is lastig op landelijk niveau op te lossen, omdat een passende oplossing afhankelijk is van de lokale situatie.
De aanpak van het lerarentekort op specifieke scholen, zoals scholen met veel kinderen met een risico op een onderwijsachterstand, past daarom goed bij de regionale aanpak van de tekorten. Op regionaal niveau heeft men het beste zicht op de lokale problematiek en kunnen gericht acties worden ondernomen. Sinds vorig jaar kunnen regio’s een beroep doen op de subsidieregeling Regionale Aanpak Personeelstekort en inmiddels ontvangen 67 regio’s in het land subsidie. In de noodplannen van de G5 (Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Almere) is ook aandacht voor deze specifieke groep scholen. De uitwerking van de noodplannen vindt op dit moment plaats, hierover heb ik nauw contact met de gemeenten en schoolbesturen in de G5.
Heeft u er vertrouwen in dat de huidige Rotterdamse aanpak voldoende zoden aan de dijk zet voor deze scholen? Op welke termijn wilt u verbetering zien?
Ik werk goed samen met de schoolbesturen in Rotterdam en de gemeente in de aanpak van het lerarentekort en zie dat het lerarentekort hier serieus wordt aangepakt. Ik heb vertrouwen in hun inzet, net als in de rest van de G5 om de kwaliteit, continuïteit en kansengelijkheid in het onderwijs zo goed mogelijk te waarborgen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, vindt de uitwerking van de noodplannen op dit moment verder plaats. Ik heb hierover nauw contact met de gemeenten, schoolbesturen en lerarenopleidingen.
Acht u de door u in februari eerder toegezegde 100 miljoen euro voor de aanpak van het lerarentekort in de grote steden nog steeds nodig? Zo ja, wanneer komt dit geld er? Zo nee, waarom niet?
Zoals inmiddels bij uw Kamer bekend is, is er met de voorjaarsnota voor een periode van vier jaar € 116 miljoen vrijgemaakt voor de uitvoering van de noodplannen G5. Hierover maak ik afspraken met de schoolbesturen en gemeenten middels convenanten. Ik heb uw Kamer hier recent over geïnformeerd in mijn brief Kamerbrief over de intensivering van de aanpak tekorten in het onderwijs en de lerarenopleidingen.
Welke resultaten verwacht u dat gemeenten en scholen gaan boeken in hun strijd tegen het lerarentekort met de hiervoor in de Voorjaarsnota vrijgekomen 32 miljoen euro?
Zoals ik in antwoord vier aangeef, heb ik uw Kamer hierover recent geïnformeerd met een brief: Kamerbrief over de intensivering van de aanpak tekorten in het onderwijs en de lerarenopleidingen.
Hoe verklaart u het relatief hoge percentage vacatures in het voortgezet speciaal onderwijs? Deelt u de aanname dat het feit dat deze leraren onder de cao voor het primair onderwijs vallen hier een rol bij speelt? Zo ja, bent u bereid naast het salaris ook financiële middelen beschikbaar te stellen om de overige arbeidsvoorwaarden gelijk te trekken met die in het reguliere voortgezet onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Samen met de PO-Raad voer ik gesprekken met betrokkenen, om de knelpunten voor het lerarentekort in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) te inventariseren. Op deze manier zoeken we naar de verklaringen en oplossingsrichtingen.
In het convenant dat ik in het najaar van 2019 heb afgesloten met de sectorraden en onderwijsvakbonden is daarnaast structureel € 16,5 miljoen opgenomen voor de verhoging van de salarissen van docenten in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs van het vso. Dit budget is conform de vraag uit het noodpakket dat de sociale partners destijds hebben ingediend en is bij voorjaarsnota beschikbaar gekomen vanaf komend schooljaar 2020–2021. Helaas hebben de sociale partners er lang over gedaan collectieve invulling te geven aan de verwerking van deze middelen en het maken van een beloningsafspraak. Momenteel wordt een subsidieregeling voorbereid waarbij het voornemen is dat besturen voor schooljaar 2020–2021 geld aan kunnen vragen op basis van het aantal leerlingen dat diplomagericht onderwijs volgt in het vso.
Wat vindt u ervan dat de onderwijswethouder Kasmi in zijn brief aan de Rotterdamse gemeenteraad aangeeft dat het «niet in de verwachting ligt dat het tekort aan bevoegde leraren opgelost kan worden de komende jaren»? Deelt u de mening dat een dergelijke uitspraak weinig vertrouwen geeft in goed en waardig onderwijs?
De ramingen van het lerarentekort wijzen erop dat het lerarentekort de komende jaren zal blijven groeien. We hebben echter al wel kunnen constateren dat de ingezette maatregelen effect hebben en de groei minder hard gaat dan eerder werd voorspeld.7 We moeten echter wel realistisch zijn: de verwachting is niet dat het tekort op korte termijn volledig opgelost zal worden. En daarom werken we er hard aan om, ondanks het lerarentekort, kwalitatief goed onderwijs te blijven bieden. De aanpak om het lerarentekort tegen te gaan bevat maatregelen om de instroom van leraren te verhogen, leraren te behouden en het onderwijs anders te organiseren. In de G5, waar het tekort het grootst is, zijn noodplannen gemaakt en met het extra geld uitgevoerd kunnen de steden maatregelen uit deze plannen gaan uitvoeren.
Op basis waarvan denkt u dat de mogelijkheid om 22 uren per maand onbevoegde leraren voor de klas te zetten voldoende ruimte biedt om de onderwijskwaliteit op peil te houden?
Recent heb ik de beleidsregel Andere dag- en weekindeling op scholen in de G5gepubliceerd, waarmee het voor scholen met een lerarentekort in de G5 voor vier jaar mogelijk wordt gemaakt om het onderwijs maximaal 22 uur in de maand door een andere professional te laten verzorgen. Uw Kamer heeft mij ook gevraagd om een nadere toelichting te geven op de beleidsregel en hierbij te reageren op de reactie van de AOb op de beleidsregel. Deze toelichting heb ik recent naar uw Kamer gestuurd: Reactie op de beleidsregel andere dag- en weekindeling in het kader van noodmaatregelen voor het lerarentekort in het primair onderwijs in de G5.
Wat is uw reactie op de stelling van het VVD-raadslid «beter iemand voor de klas dan niemand»?3
Het uitgangspunt is en blijft dat het onderwijs wordt gegeven door bevoegde leraren, zodat de kwaliteit, continuïteit en kansengelijkheid in het onderwijs zo goed mogelijk gewaarborgd worden.
Hoe zorgt u dat het anders organiseren van onderwijs niet leidt tot een verschraling van de onderwijskwaliteit en het vergroten van de kansenongelijkheid?
De kwaliteitseisen aan het onderwijs en de eisen ten aanzien van bevoegdheden worden niet veranderd. In de G5 is het op dit moment nodig om meer ruimte te geven voor een andere organisatie van het onderwijs in tijden van nood door het lerarentekort. Om ook dan de kwaliteit en kansengelijkheid te waarborgen stel ik verschillende voorwaarden aan deelname van scholen aan de beleidsregel voor een andere dag- en weekindeling in de G5. Voor een nadere toelichting op deze beleidsregel verwijs ik naar de brief die ik recent aan uw Kamer heb gestuurd: Reactie op de beleidsregel andere dag- en weekindeling in het kader van noodmaatregelen voor het lerarentekort in het primair onderwijs in de G5.
Het afleggen van examens in het buitenland. |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met de Wereldschool die leerlingen in het buitenland ondersteunt bij het doen van Nederlandse examens?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel leerlingen zich bij DUO hebben ingeschreven voor het doen van staatsexamen dit schooljaar?
Er hebben zich in totaal 8.696 kandidaten ingeschreven. Hiervan zijn er 4.282 individuele kandidaten en zijn er 4.414 kandidaten uit het voortgezet speciaal onderwijs.
Wat zijn de gevolgen voor deze leerlingen nu het centraal schriftelijk examen, een van de verplichte onderdelen van het staatsexamen naast het college-examen, vanwege COVID-19 dit schooljaar niet doorgaat?
Vanwege het vervallen van het centraal schriftelijk examen in dit schooljaar bestaat het staatsexamen alleen uit het college-examen. Dit college-examen bestaat uit mondelinge of praktische examens, voor een aantal vakken aangevuld met een schriftelijk college-examen. Deze examens worden in Europees Nederland afgenomen, met uitzondering van de college-examens die normaliter op de staatsexamenlocatie Bonaire worden afgenomen.
Hoe verhoudt de eis van de mondelinge afname van het college-examen in Nederland zich met de huidige reisbeperkingen tussen landen in de wereld, zowel in Europa als wereldwijd? In hoeverre is het realistisch dat leerlingen in juli of augustus de mogelijkheid hebben om vanuit hun land van verblijf te reizen naar Nederland? Wilt u daarbij het feit meenemen dat sommige werkgevers van ouders strikte reisbeperkingen hebben opgelegd aan hun personeel waardoor het de facto ook heel lastig is voor gezinsleden om te reizen?
Het coronavirus heeft een grote impact in zowel Europa als daarbuiten, waaronder op reisbewegingen. Dat brengt onzekerheid met zich mee over de vraag of het mogelijk is om op tijd in Nederland of Bonaire te zijn om staatsexamens af te leggen. Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) is zich hier goed van bewust en houdt hier rekening mee. Voor de groep staatsexamenkandidaten die zich in het buitenland bevindt en niet op korte termijn naar Nederland kan komen, geldt in eerste instantie dat zij uitstel kunnen aanvragen en later met hun examens kunnen starten. De afnameperiode van het staatsexamen beslaat een aantal maanden en er kan gebruik gemaakt worden van de tijd die er is. In een deel van de gevallen zal dit voldoende ruimte geven om alsnog af te kunnen reizen en aan het examen deel te nemen. In die gevallen waar voortdurende en zware reisrestricties of de slechte gezondheid van een staatsexamenkandidaat de reis naar Nederland belemmeren, gaat het CvTE op zoek naar een passende oplossing om de examinering door te laten gaan.
Voor de groep staatsexamenkandidaten die examens af zouden leggen op de staatsexamenlocatie Bonaire heeft het CvTE besloten om vanwege de omstandigheden, waaronder de aanhoudende onzekerheid over de hervatting van het vliegverkeer in het Caribisch gebied, de fysieke examenafname te vervangen door digitale afnames. Dit is een noodmaatregel die wordt genomen omdat het CvTE op dit moment geen andere manier ziet om deze groep het staatsexamen af te laten leggen, ook al is dit geen ideale oplossing. Deze vervangende manier van examineren zal het nodige vragen van staatsexamenkandidaten en van examinatoren. Het CvTE heeft daarom een beroep gedaan op scholen op de afzonderlijke eilanden om hierbij ondersteuning te verlenen. Die hebben aangegeven hiertoe bereid te zijn. In de komende maand wordt er samengewerkt aan het voorbereiden van deze afnames.
Onder welke voorwaarden is het mogelijk om het examen op een Nederlandse ambassade af te leggen, zoals op de website van de Wereldschool wordt aangegeven?
Het organiseren van examenafnames op Nederlandse ambassades is geen taak van de Nederlandse overheid. Het staatsexamen wordt in Europees Nederland of Bonaire afgenomen. In uitzonderlijke gevallen kan het CvTE toestaan dat een (deel van het) staatsexamen in het buitenland wordt afgenomen, bijvoorbeeld via een digitale afname. De beoordeling hiervan ligt bij het CvTE. Zoals ik aangeef in het antwoord op vraag 4 gaat het CvTE op zoek naar een passende oplossing om de examinering door te laten gaan in de gevallen waar het staatsexamenkandidaten niet lukt om op tijd op een staatsexamenlocatie te geraken.
Bent u bereid om voor alle kinderen die dit schooljaar examen doen in het buitenland mogelijk te maken dat zij het college-examen kunnen afleggen op de Nederlandse ambassade in hun land van verblijf of een andere mogelijkheid indien reizen naar de ambassade niet mogelijk is, waarbij uiteraard bepaalde waarborgen ten aanzien van omgang met de examens in acht genomen moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit wordt niet generiek mogelijk gemaakt voor alle staatsexamenkandidaten die zich in het buitenland bevinden. Zie ook mijn antwoord op vragen 4 en 5.
Bent u bereid deze vragen op de kortst mogelijke termijn te beantwoorden?
Ja.
Het onterecht innen van verplichte ouderbijdragen voor onderwijs aan hoogbegaafden. |
|
Peter Kwint , Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van het ingrijpen door de Inspectie van het Onderwijs vanwege onterecht geïnde verplichte ouderbijdragen betreffende OPUS leerlingen door de Gelderse Onderwijsgroep Quadraam?1
Ik ken de situatie. Onderwijsgroep Quadraam (hierna: het bestuur) tijdens een contactmoment aangesproken op de onterechte inning van verplichte ouderbijdragen. Het bestuur gaf hierbij aan reeds te zijn gestopt met de verplichte inning naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State in de zaak van de Stichting Conexus.2 Hierdoor is ingrijpen door de inspectie niet noodzakelijk meer geweest.
Hoeveel verplichte ouderbijdrage betaalden ouders voor een jaar onderwijs voor hoogbegaafden op de afdeling OPUS van Quadraam?
De verantwoording over middelen voor het onderwijs vindt plaats via de jaarrekening van het bestuur. Recent heeft de inspectie een vierjaarlijks onderzoek uitgevoerd bij het bestuur. Het rapport van dit onderzoek is vastgesteld 13 juni 2019. Het onderzoek heeft geen signalen opgeleverd die aanleiding zijn tot het doen van nader specifiek onderzoek. Hiermee ga ik ervan uit dat het bestuur zich houdt aan de wettelijke eisen die gesteld worden aan de vrijwillige ouderbijdrage.
Hoeveel verplichte ouderbijdragen heeft Quadraam onterecht geïnd de afgelopen jaren van ouders van deze betreffende groep leerlingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzage geven in waar deze verplichte ouderbijdragen jarenlang voor ingezet zijn? Zo nee, bent u bereid dit op te vragen bij Quadraam?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben alle ouders van kinderen die onderwijs voor hoogbegaafden volgden op de afdeling OPUS van Quadraam de onterecht geïnde verplichte ouderbijdrage teruggekregen van de school zoals de ouder(s) in het Wob-verzoek? Zo nee, bent u bereid Quadraam hierop aan te spreken en er alsnog voor te zorgen dat al deze ouders hun geld terugkrijgen?
Het bestuur heeft de inspectie laten weten dat de ouders die zich hebben gewend tot het bestuur de betaalde ouderbijdrage teruggekregen. Het bestuur heeft aangegeven dat er ook ouders zijn die tevreden zijn over het onderwijs op de OPUS-afdeling en daarom de reeds betaalde ouderbijdrage niet terugvragen.
Is Quadraam verplicht ouders te informeren dat zij onterecht jarenlang een verplichte ouderbijdrage voor hoogbegaafdenonderwijs hebben geïnd en deze terug moeten betalen? Zo ja, bent u bereid Quadraam hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het bestuur heeft de inspectie laten weten dat zij een financiële reservering hebben opgenomen om alle ouders die zich nog bij hen melden terug te betalen. Ik zal het bestuur vragen dit onder de aandacht te brengen bij alle ouders.
Zijn er nog steeds scholen die verplichte ouderbijdragen vragen aan ouders van hoogbegaafde kinderen voor hoogbegaafdenonderwijs, terwijl dit niet mag? Zo ja, waarom heeft uw oproep naar aanleiding van de aangenomen motie van de leden Rudmer Heerema en Van Meenen niet gewerkt? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat scholen hier per direct mee ophouden?2
Zowel bij mij als bij de inspectie zijn op dit moment geen scholen bekend die een verplichte eigen bijdrage van ouders vragen.
Zoals aangegeven tijdens het AO Onderwijsachterstanden, lerarentekort en kwetsbare leerlingen van 1 juli jl. heb ik een brief verstuurd waarmee ik scholen en samenwerkingsverbanden oproep per direct te stoppen met het vragen van een (verplichte) eigen bijdrage aan ouders van (hoog)begaafde kinderen. Dit conform een verzoek van het lid Heerema (VVD).
Is er al een sanctiebeleid opgesteld voor scholen die nog steeds een (verplichte) bijdrage vragen aan ouders voor onderwijs aan hun hoogbegaafde kind, zoals verzocht in de aangenomen motie van het lid Rudmer Heerema? Zo ja, wat houdt dit sanctiebeleid in en door wie wordt dit uitgevoerd? Zo nee, waarom niet en wanneer kan de Kamer dit verwachten?3
In de wet is geregeld dat de toelating van leerlingen niet afhankelijk mag zijn van financiële bijdragen van ouders. De achtergrond van deze bepaling is dat het onderwijs, dat uit publieke middelen wordt bekostigd, gratis toegankelijk moet zijn voor alle kinderen in Nederland. Wanneer er toch een financiële bijdrage van ouders wordt gevraagd, dan dient deze te zijn afgestemd met de ouder- (en leerling)geleding van de medezeggenschapsraad van de school. Tevens is geregeld dat alle gevraagde financiële bijdragen vrijwillig dienen te zijn. De school dient dit laatste in haar schoolgids te vermelden.
Wanneer een school zich niet houdt aan bovenstaande wettelijke eisen met betrekking tot de ouderbijdrage, dan zal de inspectie hierop handhaven. Dit heeft zij ook met succes gedaan in de zaak van de Stichting Conexus. Voorts heb ik in de verzamelbrief moties en toezeggingen in primair en voortgezet onderwijs5 van 20 december 2019 vermeld dat niet alleen de desbetreffende school, maar ook het betrokken samenwerkingsverband wordt aangesproken. Hiermee is er een solide sanctiebeleid voor scholen die zich niet houden aan de wet met betrekking tot de ouderbijdrage.
De manier waarop corona de kansenongelijkheid in het onderwijs vergroot |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Klopt het dat er nauwelijks verbetering is opgetreden in de kansenongelijkheid, onder meer omdat nog altijd kinderen onder meer door onderadvisering geen eerlijke start krijgen?1 Wat vindt u van de conclusie van de Inspectie van het Onderwijs dat kinderen met lager opgeleide ouders de afgelopen tien jaar een steeds lager schooladvies hebben gekregen dan kinderen van hoger opgeleide ouders, ook als ze met hun toets gelijk presteerden? Bent u bereid deze hardnekkige onderadvisering actief tegen te gaan, en zo ja, hoe, of zo nee, waarom niet?
Er wordt op allerlei sporen veel inzet gepleegd om gelijke kansen in het onderwijs te bevorderen. Recente onderzoeken, onder andere van de Inspectie van het Onderwijs, laten zien dat de ongelijkheid in de laatste jaren niet verder is toegenomen.2 , 3 Dat vind ik positief. Maar er zijn ook aandachtspunten, zo blijkt uit de Staat van het Onderwijs 2020. Hoewel er meer meervoudige schooladviezen komen, blijkt ook dat op scholen met veel kinderen met hoogopgeleide ouders de resultaten gemiddeld beter zijn, dat leerlingen met hoger opgeleide ouders hoger geplaatst worden in het voortgezet onderwijs en vaker doorstromen na hun diploma. Het betekent dat het nog steeds hard nodig is te werken aan gelijke kansen van alle leerlingen in het onderwijs. Daarom blijf ik maatregelen ontwikkelen die bijdragen aan het tegengaan van kansenongelijkheid. Daarbij heb ik specifieke aandacht voor de risicovolle momenten tijdens de schoolloopbaan, zoals bij de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs.
Voor het bevorderen van kansengelijkheid is het tegengaan van onderadvisering een belangrijk speerpunt. Hieraan wordt onder meer aandacht besteed in de handreiking schooladvisering. De handreiking kan scholen ondersteunen bij het versterken van de kwaliteit van het schooladvies. Daarnaast moedigen we de scholen in het funderend onderwijs aan met elkaar samen te werken voor een goede overdracht van leerlingen.
De mogelijkheid tot herziening van het schooladvies is een ander belangrijk element in de overgang van primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs. Het draagt eraan bij dat leerlingen op een voor hen passend niveau onderwijs volgen. Als gevolg van de brede toetsadviescategorieën komen meer leerlingen in aanmerking voor een heroverweging van het schooaldvies. In schooljaar 2018/2019 was dit 41 procent. Van 23 procent van de leerlingen met een heroverweging werd het advies bijgesteld (9,4 procent van het totaal aantal adviezen).4 60 procent van de leerlingen met een herzien advies volgt in het derde leerjaar onderwijs op of boven dit geadviseerde niveau.5 Om deze reden ben ik verheugd dat het percentage leerlingen met een bijgesteld advies is toegenomen. 6 Ik blijf deze cijfers monitoren en publiceer deze jaarlijks op www.onderwijsincijfers.nl. Ook het aandeel brede schooladviezen wordt gemonitord, ik vind het positief dat dit aandeel sinds 2016 weer toeneemt.
Daarnaast zet ik in op de versoepeling van de overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs. Zo verstrek ik subsidie aan scholen in primair en voortgezet onderwijs die met elkaar samenwerken om doorstroomprogramma’s te realiseren voor leerlingen die op een hoger niveau kunnen presteren, maar minder vanzelfsprekend dan hun klasgenoten ondersteuning of hulpbronnen tot hun beschikking hebben.
Door de coronacrisis en het wegvallen van de eindtoets is dit jaar extra aandacht nodig voor een goede overstap van het primair naar het voortgezet onderwijs. In mijn brief van 17 april jl. aan alle scholen in het funderend onderwijs, die in samenwerking met de PO-Raad, VO-raad en Ouders & Onderwijs tot stand is gekomen, heb ik daarom verzocht in 2020 meer aandacht te besteden aan de warme overdracht, in aanvulling op het onderwijskundig rapport. Daarnaast heb ik middelbare scholen gevraagd in het nieuwe schooljaar extra goed te evalueren of leerlingen op de juiste plaats zitten.
Deelt u de conclusie van het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam dat de coronacrisis de kansenongelijkheid groter maakt?
Ja, die conclusie deel ik. Er zullen verschillen ontstaan tussen kinderen. Het ene kind zal meer vorderingen maken dan het andere kind. Dat heeft diverse oorzaken. Voor de ene school is het makkelijker om het onderwijs op afstand goed te organiseren dan voor de andere school. Ook zijn er verschillen tussen de mate waarin ouders in staat zijn om kinderen te helpen met schoolwerk. Dit zal betekenen dat sommige kinderen op achterstand komen te staan. Daar moeten we aandacht voor hebben. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Onderkent u bij scholen ook een zogenoemd mattheuseffect, waarover een onderzoeker van de Erasmus Universiteit Rotterdam spreekt?
Het mattheusseffect gaat over de ongelijkheid tussen rijk en arm, oftewel het principe dat rijken profiteren van situaties en de armen of kwetsbaren extra worden benadeeld. Ik zie dat scholen er veel aan doen om in deze uitzonderlijk tijd extra aandacht te hebben voor de kinderen in een kwetsbare positie, door ze extra te ondersteunen. Tegelijkertijd is er inderdaad het risico dat vooral deze groep kinderen een grotere achterstand heeft opgelopen als gevolg van het onderwijs op afstand.
Erkent u, net als de aangehaalde onderzoekers, dat er extra begeleiding op school nodig is om achterstanden zo goed mogelijk in te halen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat ben ik met de onderzoekers eens. Ondanks de inzet voor onderwijs op afstand zijn er zorgen over de toenemende verschillen tussen leerlingen in hun voortgang. Vooral voor kinderen die thuis niet over de juiste faciliteiten beschikten om het onderwijs op afstand te volgen, die thuis niet de juiste begeleiding konden krijgen of die thuis in een onveilige situatie verkeren, is de periode van sluiting van scholen en instellingen ingrijpend. Leerlingen zijn hierdoor kwetsbaar geworden voor (grotere) onderwijsachterstanden en studievertraging. We weten dat voor leerlingen met een risico op achterstand een periode niet naar school gaan een negatieve invloed heeft op hun kennis en vaardigheden. We zien dat bijvoorbeeld in de zomervakanties. Daarom is extra begeleiding nodig, nu kinderen en leerlingen weer terug naar school gaan.
Wat gaat u doen met deze inzichten nu de scholen weer langzaam opengaan? Gaat uw aandacht vooral naar het repareren van achterstanden die zijn ontstaan tijdens de coronacrisis of wilt u scholen helpen met structurele oplossingen die de kansenongelijkheid verkleinen? Indien het eerste het geval is, waarom ziet u dan af van structurele oplossingen? Indien dat laatste het geval is, hoe gaat u deze structurele oplossingen dan gestalte geven?
Het kabinet trekt 244 miljoen euro uit om de achterstanden weg te werken die kinderen in een kwetsbare positie tijdens de corona-lockdown in het onderwijs hebben opgelopen. Het geld gaat naar de voorschoolse educatie, het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Met een regeling worden middelen beschikbaar gesteld voor scholen en instellingen die extra onderwijs of begeleiding willen organiseren. Dit is in aanvulling op het reguliere aanbod. Het is bedoeld om leer- en ontwikkelachterstanden en vertraging als gevolg van de coronacrisis in te halen en (in het vmbo, mbo en hoger onderwijs) het wegvallen van mogelijkheden om praktijkervaring op te doen, te ondervangen.
Daarnaast lopen de structurele maatregelen, die eraan bijdragen dat kansenongelijkheid in het onderwijs structureel wordt aangepakt, onverkort door. Hiertoe worden jaarlijks middelen beschikbaar gesteld voor het (gemeentelijke) onderwijsachterstandenbeleid in de voorschoolse educatie en het primair onderwijs en de leerplusmiddelen in het voortgezet onderwijs. Ook zijn er specifieke subsidies voor scholen om extra aandacht te besteden aan achterstandsleerlingen, zoals de doorstroomprogramma’s po-vo en het vrijroosteren van leraren. De Gelijke Kansen Alliantie ondersteunt gemeenten bij hun aanpak om kansengelijkheid te bevorderen.
Deelt u de conclusie dat structureel ongelijk investeren nodig is voor een echte aanpak van ongelijke kansen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan voor uw beleid?
Ja, die conclusie deel ik. Dit is de reden dat ik de structurele maatregelen zoals het (gemeentelijke) onderwijsachterstandenbeleid, die ook in het antwoord bij vraag 5 heb beschreven, richt op de leerlingen met een groter risico op achterstanden.
Daarnaast let ik er ook bij de inzet van de incidentele maatregelen op dat er aandacht is voor de aanpak van ongelijke kansen. De regeling voor inhaal- en ondersteuningsprogramma’s, die vanaf juni geldt, maakt het mogelijk dat scholen extra begeleiding kunnen bieden om achterstanden als gevolg van het afstandsonderwijs aan te pakken. Daarbij mogen de scholen met een positieve achterstandsscore per school voor het dubbele aantal leerlingen subsidie aanvragen, namelijk 20% van de leerlingen in plaats van 10%. Ook krijgen deze scholen voorrang als loting nodig is bij de verdeling van de beschikbare middelen.
Wat is uw reactie op de peiling van de PO-Raad en de Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS) waaruit blijkt dat 40 procent van de scholen onvoldoende leraren verwacht te hebben voor de heropening vanaf 11 mei a.s.?2
Sinds 11 mei zijn de scholen in het primair onderwijs weer gedeeltelijk open. De eerste berichten laten zien dat dit in veel gevallen goed is verlopen. Zo heeft de AVS in de week van 11 mei wederom een peiling gehouden onder haar leden, waar ruim 1.100 schoolleiders aan deelnamen. Deze peiling laat zien dat 97% van de ondervraagden met een positief gevoel terugkijkt op de eerste week. De AVS heeft ook gevraagd naar de aanwezigheid van leraren. Zo blijkt uit de peiling dat op bijna de helft van de scholen alle leraren aanwezig waren. Bij iets meer dan de helft van de scholen bleef gemiddeld 2% van de leraren thuis. Het overgrote deel daarvan is desalniettemin ingezet bij het onderwijsproces, aldus de AVS. Ten slotte blijkt uit de peiling dat op 5% van scholen niet genoeg leraren aanwezig waren om alle klassen fysiek onderwijs te geven. Zowel de afgelopen maanden als in de aanpak van de tekorten is gebleken dat veel scholen heel creatief bleken, waardoor het onderwijs ook in lastiger situaties doorgang heeft kunnen vinden. Uiteindelijk is het van belang dat alle kinderen weer fysiek onderwijs krijgen. Daarom is het voor alle leraren ook mogelijk om zich laagdrempelig te laten testen, zodat iedereen die gezond is weer voor de klas kan staan.
Welke rol gaat werkdruk spelen in uw eerdere toezegging tijdens het notaoverleg d.d. 29 april 2020 over onderwijs en corona om de komende weken de vinger aan de pols te houden bij de gevolgen van de scholensluiting op de kansengelijkheid?
Zoals ik ook in mijn antwoord bij vraag 7 heb aangegeven, ben ik blij dat uit de peiling van de AVS blijkt dat het overgrote deel van de leraren bij de opening van de scholen weer aanwezig was. Tegelijkertijd ben ik mij ervan bewust dat deze periode extra inspanningen van leraren vraagt, ook nu de kinderen weer terug naar school komen. Momenteel loopt de tussenevaluatie naar de werkdrukmiddelen. De tussenevaluatie heeft ten doel de effecten van deze middelen op de werkdruk van leraren inzichtelijk te maken en te bekijken of het proces rond de inzet van de werkdrukmiddelen goed is gevolgd. Ook in deze tijd van Corona loopt dit onderzoek door, waardoor eventuele effecten op de werkdruk inzichtelijk worden.
De wanhopige oproep van de docenten van de Hoenderloo Groep en de huidige stand van zaken |
|
Peter Kwint , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat vindt u van het bericht «Help ons, we kunnen het niet meer», docenten Hoenderloo Groep doen wanhopige oproep»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht en de zorgen van het onderwijspersoneel tot me genomen. Door middel van beantwoording van deze Kamervragen breng ik u graag op de hoogte van de laatste ontwikkelingen.
Gaat u er nog steeds vanuit dat Pluryn haar beloftes waar gaat maken gezien dit bericht, nu er nog steeds geen sociaal plan ligt voor de leraren van het Hoenderloo College en er voor hen ook nog steeds geen passende plek is gevonden binnen Pluryn? Of bent u intussen bereid om zelf actie te ondernemen om deze ellende op te lossen?2
De Raad van Bestuur van Pluryn heeft op 8 april 2020 aan de Medezeggenschapsraad (mr) een voorgenomen besluit voorgelegd om het Hoenderloo College in afgeslankte vorm tot uiterlijk 1 augustus 2021 voor een beperkte groep leerlingen open te houden. Dit betreft onderwijs aan kinderen met specifieke problematiek, die op een nabijgelegen zorglocatie van Pluryn, Jan Pieter Heije, in Oosterbeek zorg (gaan) krijgen. Het op onderdelen openblijven van het Hoenderloo College maakt tevens een ordentelijke definitieve sluiting van het Hoenderloo College beter mogelijk. Er wordt momenteel gewerkt aan een sociaal plan voor het onderwijspersoneel. Dit is recent op 16 april en 1 mei 2020 tijdens een Decentraal Georganiseerd Overleg (DGO) besproken door de vakbonden en het (onderwijs)bestuur. Voor maandag 18 mei staat het volgende DGO gepland waarin deze onderhandelingen verder worden uitgewerkt.
Wat is de status van de uitwerking van het sociaal plan, zoals eerder toegezegd aan de onderwijsmedewerkers?
Zoals bij vraag 2 is vermeld wordt er momenteel in het DGO gewerkt aan een sociaal plan.
Hoe verhoudt de toezegging van het sociaal plan voor onderwijsmedewerkers zich tot het laatste voorgestelde plan van Karel Verweij (bestuurder van Pluryn), waarin alle werknemers per 1 augustus 2020 ontslagen worden, zonder enige vorm van een sociaal plan of regeling? Is dit arbeidsrechtelijk gezien überhaupt toegestaan?
Zie vraag 2.
Acht u het wenselijk dat, wie van het onderwijspersoneel voor mei vertrekt, enkele maandsalarissen meekrijgt met als consequentie dat de continuïteit van het onderwijs voor leerlingen nu al gevaar loopt en de werkdruk voor de overige medewerkers enorm zal toenemen? Bent u bereid het bestuur van Pluryn hierop aan te spreken?
De inspectie van het onderwijs (IvhO) ziet toe op de kwaliteit en de continuïteit van het onderwijs. Zij heeft signalen ontvangen dat de medewerkers van het Hoenderloo College de kwaliteit en de continuïteit van het onderwijs niet meer zouden kunnen waarborgen. Deze signalen zijn op 18 maart 2020 met de interim schooldirecteur, de locatieleiding en de bestuursmanager onderwijs besproken. De IvhO heeft laten weten dat zij de signalen zorgelijk vindt voor de leerlingen en dat zij voortdurend contact houdt met Pluryn om toe te zien op een goede borging van het onderwijs. Verder betekenen deze signalen dat de IvhO aanleiding ziet om extra scherp navraag te doen over de stand van zaken bij het bestuur.
Hoeveel onderwijsmedewerkers hebben er al van dit aanbod gebruik gemaakt en hoeveel van hen komt het Hoenderloo College nu tekort om in ieder geval tot 1 augustus a.s. het onderwijs te continueren? Wat zijn hier de gevolgen van?
Er hebben tot 1 mei 2020, 8 medewerkers, (7,4 fte) gebruik gemaakt van dit aanbod. Volgens het Hoenderloo College heeft dit geen gevolgen voor de kwaliteit van het onderwijs.
Vindt u ook dat door het sluiten van het Hoenderloo College het toekomstperspectief van jongeren weggenomen wordt, aangezien niet alleen hun specialistische zorg maar ook hun onderwijs nu wordt weggenomen?
Dit is naar mijn mening niet het geval. Voor alle leerlingen van wie de behandeling in augustus 2020 nog niet is afgerond, zoekt Pluryn naar een nieuwe, passende plek binnen de jeugdzorg. Aan deze jeugdzorginstellingen, zijn altijd onderwijsinstellingen met specialistische kennis verbonden die bekend zijn met de problematiek van de jongeren. Daarnaast is het voor een aantal leerlingen het geval dat hun behandeltraject in de residentiële jeugdzorg is afgerond. Voor hen hoeft geen nieuwe residentiële zorg- dan wel onderwijslocatie te worden gezocht.
Voor hoeveel leerlingen is op dit moment al een gepaste onderwijsplek gevonden? Bieden deze plekken hetzelfde type specialistische onderwijs als zij volgden op het Hoenderloo College?
Op dit moment hebben alle jongeren een jeugdhulpaanbod gekregen. Pas als de jongeren en ouders/verzorgers akkoord zijn gegaan, mag contact worden gelegd met de bij de betreffende locatie behorende onderwijsplek. Het Hoenderloocollege is nu in afwachting van akkoord van ouders/verzorgers. Ik heb nogmaals nadrukkelijk onder de aandacht gebracht bij het Hoenderloocollege dat er snel duidelijkheid moet komen voor de leerlingen. De IvhO volgt dit proces nauwgezet.
De IvhO ontvangt maandelijks een overzicht van de uitstromende leerlingen. Ook worden de signalen met betrekking tot de veiligheid van leerlingen nauwlettend gevolgd. Deze jongeren krijgen speciaal onderwijs als dat nodig blijkt te zijn. Aan de jeugdzorginstellingen waar de jongeren worden geplaatst, zijn altijd onderwijsinstellingen met specialistische kennis verbonden die bekend zijn met de problematiek van de jongeren.
Voor hoeveel leerlingen moet er nog een passende onderwijsplek gevonden worden? Wat is de status daarvan?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u toezeggen dat de leerlingen hetzelfde onderwijs zullen krijgen daar waar zij nu ondergebracht zullen gaan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hier periodiek over informeren?
De IvhO ontvangt maandelijks een overzicht van welke jongeren waar een plek krijgen en per wanneer. Voor alle jongeren die in augustus nog niet klaar zijn met hun behandeling is er volgens Pluryn Onderwijs, een andere en passende vervolgplek gevonden vanaf 1 augustus 2020. Aan deze jeugdzorginstellingen zijn altijd onderwijsinstellingen met specialistische kennis verbonden die bekend zijn met de problematiek van de jongeren. Het voorgenomen besluit om het Hoenderloo College langer open te houden is voor jongeren die op een nabijgelegen zorglocatie van Pluryn in Oosterbeek zorg (gaan) krijgen. De onderwijsinstelling die hieraan is verbonden hoort bij een ander bestuur. Zij hebben tijd nodig om het onderwijs voor deze doelgroep goed in te richten.
Acht u het wenselijk dat de toekomst van jongeren en onderwijs- en zorgpersoneel ondergeschikt is aan financiële belangen? Zo nee, waarom grijpt u niet in?3
Het besluit tot het sluiten van Het Hoenderloo College lijkt een onvermijdelijk gevolg van het besluit tot het sluiten van beide jeugdzorglocaties van De Hoenderloo Groep. Pluryn heeft allereerst besloten om de zorglocaties Hoenderloo en Kop van Deelen te sluiten. Als redenen voor de sluiting noemt Pluryn zorgen over de kwaliteit van de hulpverlening, de structureel slechte financiële resultaten van de Hoenderloo Groep en de wens om complexe zorg meer gezinsgericht en in de regio de organiseren.
Bent u bereid met het bestuur van Pluryn in gesprek te gaan met als doel het overnemen van het voorstel van de onderwijsmedewerkers, namelijk ook na de zomer de school openhouden, zodat jongeren op een goede wijze elders ondergebracht kunnen worden en er vanwege het doorlopen van de financiering gewerkt kan worden aan een sociaal plan, waarbij leraren van werk naar werk worden begeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de uitkomsten van dit gesprek delen met de Kamer?
Zoals ik u al liet weten in mijn antwoord op vraag 2, heeft de Raad van Bestuur van Pluryn op 8 april 2020 aan de Medezeggenschapsraad (mr) een voorgenomen besluit voorgelegd om het Hoenderloo College in afgeslankte vorm tot uiterlijk 01-08-2021 voor een beperkte groep leerlingen open te houden. Het gaat om een aantal leerlingen binnen het Autisme Spectrum Stoornis cluster. Hierdoor is er meer tijd om een passende plek voor deze leerlingen te vinden en de sluiting/afbouw van het Hoenderloo College voor het personeel in goede banen te leiden. Dit zal og nader uitgewerkt moeten worden in het sluitingsplan.
In de eerder genoemde persverklaring geven medewerkers van het Hoenderloo College aan dat er geen sociaal plan aanwezig is. Zoals reeds in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, vindt er momenteel overleg plaats over dit sociaal plan tussen het schoolbestuur en de vakbonden in het DGO.
Kunt u de Kamer een update sturen hoe het staat met de sluiting van de Hoenderloo Groep, over de huidige zorg aan de jongeren en hoe het staat met de geplande verhuizingen?
Betreft de jeugdhulplocaties streeft Pluryn naar sluiting eind augustus 2020. Pluryn werkt dus toe naar overplaatsing voor die datum. Pluryn garandeert dat geen kind tussen wal en schip gaat vallen. Die verantwoordelijkheid houdt niet op in augustus. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangeef, blijft het Hoenderloo College in afgeslankte vorm open tot uiterlijk 1 augustus 2021 voor een beperkte groep leerlingen.
De IGJ zal in de praktijk beoordelen of dit ook het geval is en grijpt indien nodig in. Voor het overgrote deel van de ongeveer 40 jongeren van wie Pluryn op dit moment verwacht dat de behandeling in augustus 2020 nog niet is afgerond, hebben in maart oriënterende gesprekken plaatsgevonden met jongeren en ouders/voogden over een mogelijke vervolgplek. Op basis hiervan heeft Pluryn op 7 april 2020 aan de ouders/voogden van alle jongeren een aanbod met een, volgens Pluryn, passende vervolgplek gedaan. Deels zijn dit plekken binnen en deels buiten Pluryn. De komende weken zullen hierover (vervolg)gesprekken plaatsvinden.
Deelt u de mening dat met een toename van de vraag om residentiële jeugdzorg en de huidige tekorten aan geschikte plekken, het verstandiger is om de Hoenderloo Groep – al dan niet tijdelijk langer- open te houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn collega Minister de Jonge en ik delen deze mening niet. In zijn brief4 van 20 februari 2020 schrijft de Minister van VWS dat er een kwantitatief evenwicht tussen vraag en aanbod is. Om ook van een kwalitatief evenwicht te spreken moet de beschikbaarheid van de plaats ook samenvallen met het passend zijn van de groep en het behandelaanbod en zou dit zo mogelijk ook in de regio beschikbaar moeten zijn. Als dat passende aanbod er niet is, is het de verantwoordelijkheid van de gemeente zorg te dragen voor een passend aanbod voor toekomstige zorgvraag. Die verantwoordelijkheid hebben de gemeenten zowel voor de jeugdigen die nu nog bij de Hoenderloo Groep verblijven als voor jeugdigen die in de toekomst geplaatst moeten worden in een 3-milieusvoorziening. Ook geeft de voortgang van het vinden van een vervolgplaats voor jeugdigen die nu bij de Hoenderloo Groep verblijven en in augustus nog niet klaar zijn met hun behandeling geen aanleiding de Hoenderloo Groep langer open te houden. Daarbij helpt het dat Pluryn ongeveer 90 nieuwe plaatsen creëert, waarbij de specifieke expertise van de Hoenderloo Groep wordt meegenomen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om de Hoenderloo Groep open te houden, gezien door de huidige coronavirus de jeugdzorg onder druk staat en de structuur en capaciteit van de Hoenderloo Groep nu nog overeind staan? Zo ja, gaat u stappen ondernemen om de Hoenderloo Groep open te houden? Zo nee, waarom niet?4
U stelt, terecht, dat de coronacrisis de situatie ingewikkelder maakt. Ik kan goed begrijpen dat deze niet bijdraagt aan het verminderen van de al bestaande ongerustheid. Het is daarom in het belang van medewerkers, ouders, maar vooral de jongeren zelf, dat er snel duidelijkheid komt over een vervolgplek. Het proces vertragen vanwege corona zou, mijns inziens, vooral leiden tot een langere periode van onzekerheid. Het langer open houden van de Hoenderloo Groep draagt daar niet aan bij. Ik vind het daarom verstandig dat Pluryn hard door werkt aan de zorgoverdracht, en ook de nodige coronamaatregelen heeft genomen. Op 6 mei heeft de IGJ in haar voortgangsbericht over de zorgoverdracht van jongeren van de Hoenderloogroep geconcludeerd dat de uitstroom van jeugdigen volgens planning verloopt, ondanks het Coronavirus.
Kunt u de Kamer op de hoogte houden en informeren over alle gesprekken die gevoerd worden met Pluryn en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn en andere betrokken gemeenten omtrent de sluiting van de Hoenderloo Groep? Zo nee, waarom niet?
De Minister van VWS is bereid de Kamer, zoals hij ook de afgelopen periode heeft gedaan vanuit zijn stelselverantwoordelijkheid, op de hoogte te houden van de voortgang van de sluiting. Hij heeft uw Kamer onder andere op 17 december 2019, 15 januari 2020, 20 februari 2020, 2 maart 2020 en via antwoorden op meerdere Kamervragen geïnformeerd.
Consequenties van de corona-crisis voor examenkandidaten in het voortgezet speciaal onderwijs bij de slaag-zakregeling die via een staatsexamen hun diploma moeten behalen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Welk deel van de 5200 kinderen op de basisscholen en middelbare scholen in Nederland die volgens een peiling van de Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS) momenteel onvindbaar zijn, staat ingeschreven op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs?1 Erkent u dat het in kaart brengen en houden van kinderen een extra taak neerlegt bij onderwijspersoneel, waaronder leraren? Zo ja, vindt u het aannemelijk dat er een verband kan bestaan tussen uit beeld geraakte kinderen en scholen waar het lerarentekort relatief groot is? In hoeverre heeft u hierbij ook gevolgen voor kansen van betrokken examenkandidaten in beeld?
Uit een monitoring die recent georganiseerd is met verschillende onderwijspartijen2 blijkt dat als het gaat om kinderen die buiten beeld zijn, er ongeveer 1.750 leerlingen in het primair onderwijs (waarvan 40 procent in het speciaal basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs), 2.900 leerlingen in het voortgezet onderwijs en 4.400 studenten in het middelbaar beroepsonderwijs buiten beeld zijn. Het gaat daarbij om ongeveer 175 leerlingen in het speciaal basisonderwijs en 500 leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs die buiten beeld zijn. Het verband tussen uit beeld geraakte kinderen en scholen waar het lerarentekort relatief groot is, is niet meegenomen in de monitor. Daarover kan ik geen uitspraken doen.
Als leerlingen normaal gesproken niet op school komen, is het ook aan de school om contact te leggen met de betreffende leerling. Dat is onveranderd. In deze tijd kan het wellicht wel meer tijd vragen, maar dat is in deze situatie met meer zaken het geval. Naast het digitale contact is het belangrijk dat scholen met ouders en leerling in gesprek blijven over de aanwezigheid bij de (digitale) lessen. Als een leerling buiten beeld raakt, kan de school de leerplichtambtenaar inschakelen. Deze kan behulpzaam zijn bij het herstellen van het contact vanuit de gedeelde maatschappelijke zorg.
Welke rol spelen de aanvragen voor extra laptops die SIVON niet honoreert2 bij het contact dat scholen verliezen met groepen van hun scholieren? Hoe beoordeelt u in dat licht de toereikendheid van het beschikbare budget voor de extra digitale hulpmiddelen?
Ik vind het van groot belang dat in deze bijzondere tijden alle leerlingen digitaal onderwijs op afstand kunnen volgen. Leerlingen moeten daarvoor over een device kunnen beschikken. Omdat niet alle aanvragen voor devices bij SIVON in de eerste fase gehonoreerd konden worden, heb ik aanvullend op de mogelijkheden die scholen en gemeenten al hebben € 3,8 mln beschikbaar gesteld, waarmee SIVON zoveel mogelijk devices in kan kopen en verdelen. Hierover heb ik u op 4 mei per brief geïnformeerd. Daarnaast zijn verschillende initiatieven in de samenleving, van het bedrijfsleven en de overheid gebundeld. In het initiatief Allemaal Digitaal worden gebruikte laptops ingezameld, opgeknapt en verdeeld over de leerlingen die ze het hardst nodig hebben.
Deelt u de mening dat examenkandidaten in het voortgezet speciaal onderwijs een gelijke kans verdienen op het behalen van hun diploma ten opzichte van de examenkandidaten in het reguliere voortgezet onderwijs?
Zoals ook toegelicht in de Kamerbrief4 die ik aan uw Kamer heb gestuurd over examinering in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) staat voor mij voorop dat alle eindexamenkandidaten, waaronder vso-leerlingen, recht hebben op een volwaardig diploma, dat dezelfde toegang biedt tot het vervolgonderwijs. Voor diplomering gelden dezelfde exameneisen ook al kan de route naar het diploma verschillen. Het merendeel van de vso scholen heeft zelf geen examenlicentie en deze leerlingen nemen daarom deel aan het staatsexamen om hun diploma te behalen.
In hoeverre kan de omstandigheid dat examenkandidaten van het voortgezet speciaal onderwijs staatsexamens moeten afleggen in de vorm van (schriftelijke en/of) mondelinge college-examens, nu voor hen juist afbreuk doen aan hun mogelijkheid om te laten zien wat zij in huis hebben, doordat zwaardere exameneisen worden gehandhaafd dan ditmaal gebeurt bij het reguliere voortgezet onderwijs?3
Het klopt niet dat er zwaardere exameneisen worden gehandhaafd voor vso-leerlingen die het staatsexamen afleggen dan voor leerlingen in het regulier vo. Zowel in het reguliere vo als bij het staatsexamen is er dit jaar geen centraal examen. Eindexamenleerlingen behalen het diploma op basis van dezelfde inhoudelijke eisen, namelijk op basis van het schoolexamen of het college-examen. Het college-examen vervangt bij het staatsexamen het schoolexamen zoals dat wordt afgenomen in het regulier vo en voldoet daarmee aan dezelfde inhoudelijke eisen.
Ik realiseer mij dat de unieke situatie van dit jaar voor alle eindexamenleerlingen de examens extra spannend kan maken. Dit geldt ook zeker voor vso-leerlingen, voor wie, vanwege het vervallen van het centraal examen, het (voornamelijk) mondeling afgenomen college-examen een spannend moment is omdat dat dit jaar bepalend is voor het diploma of een certificaat. Voor een deel van de kandidaten, waaronder het vso-leerlingen, kan dit de gevoelde examendruk verhogen. Om die reden zijn verschillende aanpassingen mogelijk om staatsexamenkandidaten tegemoet te komen bij de afname van het examen zodat zij het beste van zichzelf kunnen laten zien. Bij de afname van het college-examen wordt maximaal maatwerk geleverd door de examinatoren. In overleg tussen de vso-school en de organisatie van het staatsexamen wordt ter voorbereiding van het examen per individuele kandidaat besproken welke aanpassingen nodig zijn om de afname zo goed mogelijk te laten verlopen. Zo kan er bijvoorbeeld meer tijd worden genomen voor de kennismaking tussen de leerling en de examinator of kan er pen en papier worden gebruikt als een leerling communicatief niet sterk is. Aanvullend hierop heb ik met het College voor Toetsen en Examens besproken dat de eigen docent of mentor van de leerling een rol kan spelen bij het examen als een individuele leerling hiermee gebaat is. In de gevallen waar de docent aanwezig is bij de afname van het examen kan de docent de vraag herhalen zodat de leerling de vraag gesteld krijgt door een vertrouwd persoon.
Hoe verklaart u in dit licht dat de examenkandidaten in het voortgezet speciaal onderwijs op een paar vakken na gewoon zowel schriftelijk als mondeling college-examen moeten doen, terwijl de examenkandidaten op het reguliere voortgezet kunnen volstaan met een schoolexamen en voor hen het centraal examen is afgeblazen?4
Voor alle eindexamenleerlingen geldt dat het centraal examen dit jaar niet doorgaat en het diploma wordt gebaseerd op de resultaten voor het schoolexamen of het college-examen. De waarde van het diploma blijft geborgd door voor alle examenleerlingen dezelfde inhoudelijke eisen te handhaven. Daarom ronden leerlingen in het reguliere vo de schoolexamens (in sommige gevallen op afstand) af conform het Programma van Toetsing en Afsluiting en gaan voor de staatsexamenkandidaten de college-examens door. Zoals in vraag 4 is toegelicht wordt er maximaal maatwerk geleverd bij de afname van het college-examen zodat het college-examen van elke individuele leerling zo goed mogelijk verloopt en hij of zij het beste van zichzelf kan laten zien.
Komt bij vakken met een centraal examen over wisselende speciale examenonderwerpen, de toetsing van zulke speciale onderwerpen bij de examenkandidaten van het voortgezet speciaal onderwijs tevens te vervallen, zoals dat dit jaar eveneens met het laten vervallen van de centrale examens gebeurt bij de examinering van diezelfde vakken in het reguliere voortgezet onderwijs?
Het centraal examen vervalt dit schooljaar voor alle eindexamenleerlingen. Dit heeft geen invloed op de inhoud van het college-examen. Deze blijft gelijk aan het college-examen zoals dat in de reguliere situatie (met een centraal examen) wordt afgenomen.
Onderkent u dat examenkandidaten in het voortgezet speciaal onderwijs met hetzelfde probleem te kampen hebben, dat wekenlang hun school gesloten was en zij zich daardoor minder hebben kunnen voorbereiden op de examinering, maar dat zij in de loop van het examenjaar niet via hun programma van toetsing en afsluiting (PTA) een buffer van cijfers hebben kunnen opbouwen waarmee zij tegenvallende scores kunnen compenseren? Zou deze omstandigheid niet rechtvaardigen dat examenkandidaten van het speciaal voortgezet onderwijs in aanmerking zouden komen voor drie, in plaats van twee herkansingen? Zo nee, waarom niet?
Voor alle eindexamenleerlingen geldt dat het eindexamen zelf en de voorbereiding hierop anders dan andere jaren verloopt als gevolg van de bijzondere omstandigheden waarin we ons bevinden. Voor zowel het reguliere vo als het vso geldt dat scholen zich hebben ingezet om onderwijs op afstand vorm te geven en daarmee leerlingen zo goed mogelijk voor te bereiden op het examen. Ondanks deze grote inspanning van scholen ben ik mij ervan bewust dat de sluiting van de scholen van invloed is op de voorbereiding op het eindexamen.
Om tegemoet te komen aan alle eindexamenleerlingen, maar in het bijzonder vso-leerlingen, heb ik mij ingespannen om aanpassingen aan de afname van het examen door te voeren. Eén van deze aanpassingen betreft de uitbreiding van de herkansingsmogelijkheid voor staatsexamenkandidaten, waaronder een groot deel vso-leerlingen. Eerder heb ik al aangekondigd dat kandidaten die dit schooljaar opgaan voor het diploma van twee vakken alle onderdelen van het college-examen kunnen herkansen.
Naar aanleiding van het debat in de Kamer op 29 april heb ik met het College voor Toetsen en Examens afgesproken dat hier een derde herkansing aan wordt toegevoegd. Als een kandidaat na deelname aan deze herkansingen niet is geslaagd voor het diploma kan een derde herkansing worden afgelegd in de vorm van een mondeling examen voor een derde vak of voor hetzelfde vak als waarvoor de eerdere herkansing is afgelegd.