Budget voor de ondersteuning van leerlingen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat samenwerkingsverband Passend Primair Onderwijs (PPO) Rotterdam onlangs aankondigde dat schoolbudget voor de ondersteuning van leerlingen voor het lopende schooljaar 2023–2024 niet meer aangevraagd kan worden?1
Spelen soortgelijke situaties ook op andere plekken? Wordt dit gemonitord door de Inspectie van het Onderwijs of een ander toezichthoudend orgaan?
Heeft u in beeld wat de consequenties zijn voor individuele leerlingen? Zijn er bijvoorbeeld leerlingen die nu niet meer de nodige ondersteuning krijgen om onderwijs te volgen?
Hoe kan het dat het schoolbudget niet meer aangevraagd kan worden terwijl het Samenwerkingsverband Passend Primair onderwijs Rotterdam eind 2022 nog € 4.605.115 aan mogelijk bovenmatig publiek eigen vermogen had en daarmee een van de samenwerkingsverbanden is met de hoogste bovenmatige financiële reserves?2
Hoe beoordeelt u het dat het schoolbudget niet meer aangevraagd kan worden, terwijl uit het meest recente openbare jaarverslag van PPO Rotterdam (2022) blijkt dat het aantal thuiszitters is toegenomen?3
Hoe beoordeelt u in dat licht dat in datzelfde jaarverslag wordt gemeld dat het eigen vermogen niet wordt afgebouwd tot de Inspectienorm van 3,5%, maar het samenwerkingsverband een hogere reserve wil aanhouden, namelijk van 5%?4
Wat vindt u ervan dat uit het Technisch rapport financiële kwaliteit, bijlage bij de Staat van het Onderwijs, nog steeds blijkt dat het percentage samenwerkingsverbanden met een bovenmatige financiële reserve weliswaar is afgenomen, maar nog steeds 67,5% is, terwijl de Inspectie van het Onderwijs ook constateert dat het niet goed gaat met de ondersteuning van leerlingen die passend onderwijs nodig hebben? Zijn er behalve personeelstekorten meer redenen waarom geld dat voor ondersteuning is bedoeld, hier niet aan wordt uitgegeven?5
Heeft u of de Inspectie van het Onderwijs een goed beeld van het beleid per samenwerkingsverband en in hoeverre dat bijdraagt aan de doelstellingen van passend onderwijs? Worden samenwerkingsverbanden met bijvoorbeeld hoge aantallen thuiszitters hierop aangesproken? Zo ja, hoe ziet het toezicht eruit?
Worden jaarverslagen van samenwerkingsverbanden ook actief doorgelezen om te kijken naar doelstellingen en worden zij erop aangesproken als blijkt dat zij zich niet aan de Inspectienormen willen houden? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of u tevreden bent met de uitkomsten van de motie Westerveld cs. die vraagt om samenwerkingsverbanden met bovenmatige financiële reserves te korten en dat geld te investeren in passend onderwijs?6
Hoe kan het dat een deel van dit geld juist weer ten goede is gekomen aan samenwerkingsverbanden die al hoge financiële reserves hadden, zoals blijkt uit een eerdere analyse van de redactie van het Onderwijsblad van de AOb?7 Hoe gaat u ervoor zorgen dat de financiële reserves van juist deze samenwerkingsverbanden niet verder stijgen, maar juist wordt gezorgd dat deze bedragen én de bovenmatige financiële reserves ten goede komen aan onderwijs en ondersteuning?
Wat zijn de uitkomsten van de gesprekken die u heeft gevoerd met samenwerkingsverbanden over het voorkomen dat in de toekomst de (bovenmatige) financiële reserves weer toenemen, zoals de motie vraagt, en is toegezegd in de Kamerbrief van 19 september 2023?8 Wat is de status van deze afspraken en wie ziet erop toe dat deze daadwerkelijk worden uitgevoerd?
Samen naar School Klassen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Kunt u een overzicht geven van het aantal Samen naar Schoolklassen dat in de afgelopen jaren is opgericht per jaar voor primair- en voortgezet onderwijs en hoe is de bekostiging van deze initiatieven geregeld? Is de bekostiging vanuit het Ministerie van OCW voldoende om initiatieven te starten en de continuïteit te waarborgen?
Het aantal Samen naar Schoolklassen wordt niet centraal door het Ministerie van OCW geregistreerd, dus deze zijn niet bekend. Wel weet ik uit gesprekken met de NSGK (Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind) dat het aantal initiatieven inmiddels de 50 heeft gepasseerd. De bekostiging van de initiatieven is afhankelijk van de keuzes die de initiatiefnemers zelf maken. Daarbij valt te denken aan of de klas binnen het regulier of gespecialiseerd onderwijs is en hoe de verbinding met zorgverleners wordt geregeld. Voor de bekostiging zijn er geen specifieke regels voor de Samen naar Schoolklassen. Of de bekostiging afdoende is, hangt verder af van de keuzes die worden gemaakt voor de Samen naar Schoolklas.
Is ook bekend hoeveel trajecten uiteindelijk toch zijn gestrand en om welke redenen?
Hierover worden geen gegevens bijgehouden.
Hoe wordt in uw beleid de oprichting van nieuwe Samen naar Schoolklassen aangemoedigd?
De Samen naar Schoolklassen zijn een belangrijk initiatief om leerlingen met een ernstige beperking toch naar school te laten gaan en zich te laten ontwikkelen. Daarom heb ik in samenwerking met onder andere de NSGK en vertegenwoordigers van schoolbesturen en samenwerkingsverbanden een handreiking opgesteld om het oprichten van een Samen naar Schoolklas te vergemakkelijken. Daarnaast biedt mijn ministerie financiële ondersteuning aan onder andere de NSGK om initiatieven te ondersteunen wanneer daar behoefte aan is.
Bent u het ermee eens dat de leeftijdsgrens voor leerlingen die een beperking hebben, minder strikt zou moeten worden gehanteerd, juist omdat zij soms een ontwikkelingsachterstand hebben en bent u bereid wet- en regelgeving hierop aan te passen zodat het in uitzonderlijke situaties bijvoorbeeld langer mogelijk is om een kind op het basisonderwijs ingeschreven te houden?
Het is ook op dit moment, op basis van artikel 39, vierde lid van de Wet op het Primair Onderwijs al mogelijk om leerlingen langer op het basisonderwijs te houden als dat passend is. Dat geldt tot het einde van het schooljaar waarin zij de leeftijd van 14 jaar hebben bereikt. Het is belangrijk dat er daarna een goede plek is voor hen in het voortgezet onderwijs, bijvoorbeeld in het voortgezet speciaal onderwijs.
Hoe verklaart u het dat de huidige wet- en regelgeving het nog steeds niet mogelijk maakt dat leerlingen die naar Samen naar Schoolklassen gaan, ingeschreven kunnen worden op het voortgezet onderwijs?
Het voortgezet onderwijs is gericht op het kunnen behalen van vastgestelde eisen in de vorm van een landelijk erkend diploma. Voor leerlingen die in een Samen naar Schoolklas zitten is dat vaak niet mogelijk omdat zij niet kunnen voldoen aan de landelijk vastgestelde eisen. Daarom is het lastiger om deze initiatieven vorm te geven in het voortgezet onderwijs dan in het primair onderwijs. Tegelijkertijd is het belangrijk dat de landelijke vastgestelde eisen blijven gelden om de waarde van een diploma in het voortgezet onderwijs te borgen en leerlingen zo goed mogelijk voor te bereiden op het vervolg na hun opleiding. Ik ben in gesprek met onder andere de NSGK om te bezien welke knelpunten hier zijn en wat hierin wel mogelijk gemaakt kan worden.
Wat vindt u ervan dat de KanZ-Klas in Heerhugowaard mede om deze reden vanaf schooljaar 2024–2025 stopt met de inclusief Voortgezet Onderwijs klas. Was u op de hoogte van deze problemen? Zo ja, is geprobeerd dit met de betrokkenen op te lossen?
Er is door de KanZ-Klas recent contact opgenomen met mijn ambtenaren, mede naar aanleiding van contact met de NSGK hierover. Er vindt binnenkort een gesprek plaats over de situatie.
Waarom kon Stichting KanZ niet meedoen met de experimenteerregeling die juist is bedoeld om te kunnen afwijken van kaders in regelgeving om ruimte te maken voor mooie initiatieven?
Stichting KanZ heeft een aanvraag ingediend voor deelname aan het Experiment Onderwijszorgarrangementen. Voorwaarde voor een aanvraag en selectie voor het experiment was een samenwerkingsovereenkomst met betrokken partners, zoals een schoolbestuur, het samenwerkingsverband, gemeente en zorgpartijen. De aanvraag van KanZ was incompleet op het gebied van deze genoemde voorwaarde en het bleek niet mogelijk om dit binnen de aanvraagperiode voldoende aan te vullen. Hierover zijn mijn ambtenaren het gesprek aangegaan met Stichting KanZ om de mogelijkheden te bespreken om deelname aan deze regeling wel te doen slagen.
Hoe verklaart u het dat initiatieven richting inclusief onderwijs nog steeds worden belemmerd door bureaucratie en tekortkomingen in wet- en regelgeving en wat is er concreet gebeurd sinds de Kamer begin 2020 de motie Westerveld-Kwint aannam die vroeg om de oprichting van samen naar Schoolklassen te stimuleren en hen formeel te erkennen als onderwijsvorm om problemen in de bekostiging te voorkomen?1
Sinds het aannemen van de motie heb ik samen met partijen uit het veld onderzocht wat er nodig was om Samen naar Schoolklassen een stevige basis te geven binnen het onderwijsstelsel. Daarvoor is de eerder genoemde handreiking opgesteld om het opstarten van initiatieven te vergemakkelijken. Ook worden de huidige initiatieven ondersteund via onder andere de NSGK. De volgende stap is het verkennen hoe Samen naar Schoolklassen ook binnen het stelsel van het voortgezet onderwijs een plek kunnen krijgen.
In algemene zin zie ik dat initiatieven die nu al aan de slag willen met inclusief onderwijs maximaal de ruimte zoeken om hier invulling aan te geven. Tegelijkertijd zie ik dat ze hierbij soms ook tegen de grenzen van de huidige wet- en regelgeving aan lopen. Zoals gemeld in de brief over passend onderwijs van 10 mei 2024 zal de komende periode de ambitie voor inclusief onderwijs verder worden uitgewerkt, waarbij ook wordt gekeken naar welke wet- en regelgeving aangepast moet worden om die te realiseren.2
Kunt u uitleggen waarom u in de 3e Voortgangsrapportage Verbeteraanpak Passend onderwijs die op 10 mei jongstleden verscheen, de motie Westerveld-Kwint de status «uitgevoerd» geeft terwijl blijkt dat er nog volop werk in uitvoering is bij de ondersteuning en erkenning van Samen naar Schoolklassen?2
Ik deel dat er ook de komende periode nog verder moet worden ingezet op de groei van het aantal Samen naar Schoolklassen. Met de eerder genoemde handreiking en de ondersteuning die wordt geleverd op basis van subsidie van het Ministerie van OCW, wordt hier ook de komende periode op ingezet. Hiermee is het onderdeel geworden van het vaste beleid van mijn ministerie.
Bent u het ermee eens dat deze problemen laten zien dat aanpassing van wet- en regelgeving noodzakelijk is? Zo nee, wat gaat u dan doen om deze wens van de Kamer uit te voeren? Zo ja, wanneer kan de Kamer voorstellen verwachten?
Het opzetten van een Samen naar Schoolklas binnen het primair onderwijs is op dit moment al mogelijk, en vergt daarom geen wijziging van wet- en regelgeving. Voor het voortgezet onderwijs zal de komende periode worden verkend hoe deze mogelijk gemaakt kunnen worden, waarbij ook wordt bezien of wijziging van wet- en regelgeving nodig is.
Kunt u proberen deze vragen voor het commissiedebat over passend onderwijs op 29 mei 2024 te beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Havo-leerlingen stappen vaker over naar het mbo' |
|
Claire Martens-America (VVD), Daan de Kort (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Havo-leerlingen stappen vaker over naar het mbo»?1
Kunt u schetsen hoeveel leerlingen voor de afronding van hun middelbare school een overstap maken naar een vervolgopleiding (toegespitst per opleiding)?
Hoe kijkt u naar de ontwikkeling dat steeds meer havo-leerlingen zonder het behalen van hun middelbare school diploma een overstap maken naar het mbo? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat steeds meer leerlingen en studenten kiezen voor het mbo? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u daarnaast ook de mening dat elke leerling het onderwijs met een startkwalificatie moet verlaten? Is dit voldoende geborgd nu overstappers het voortgezet onderwijs zonder diploma verlaten?
Is reeds in kaart gebracht welk deel van de overstappers naar mbo uiteindelijk een mbo-diploma haalt? Zijn er in deze groep voortijdig schoolverlaters die het onderwijs dus verlaten zonder startkwalificatie?
Deelt u de mening dat deze overstappers het extra belangrijk maken dat de basisvaardigheden op het mbo geborgd worden? Zo ja, hoe zorgt u ervoor dat alle basisvaardigheden, waaronder burgerschap, de kennis van mbo4-studenten wordt getoetst?
Welke rol ziet u weggelegd voor de beroepshavo, waarmee studenten naast hun mbo4-diploma enkele deelcertificaten voor de havo behalen? Waarom?
De MBO Raad geeft aan dat de toenemende populariteit van het mbo onder havisten bijdraagt aan een verbetering van het imago van het mbo; zijn hier lessen uit te trekken in relatie tot het verbeteren en bekender maken van de te volgen opleidingen in het mbo? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het bericht 'Elk jaar stoppen tienduizenden jongeren zonder diploma met school' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Elk jaar stoppen tienduizenden jongeren zonder diploma met school»?1
Ja.
Heeft u een beeld van het aantal jongeren dat uitvalt door verkeerde studiekeuzes en de beperkte voorzieningen voor jongeren die zoekende zijn en heeft u een beeld van het aantal mbo-studenten die op dit moment meedoen aan een oriëntatieprogramma in het mbo?
Circa 22% van de voortijdig schoolverlaters in het mbo in schooljaar 2020–2021 heeft als belangrijkste reden voor uitval opgegeven dat de opleiding inhoudelijk toch niet was wat de student wilde.2 Circa 6% van de voortijdig schoolverlaters geeft als belangrijkste reden voor uitval een gebrek aan begeleiding en ondersteuning vanuit school.3
Een scherp beeld van het aantal studenten dat deelneemt aan oriëntatieprogramma’s heb ik niet. Alleen van studenten in een opleidingsdomeininschrijving kan uit gegevens van DUO worden afgeleid dat zij een vorm van een oriëntatieprogramma volgen. Op dit moment zijn circa 379 studenten ingeschreven in een opleidingsdomein. Deze cijfers geven echter geen betrouwbaar beeld van het aantal mbo-studenten dat een oriëntatieprogramma volgt, omdat mbo-instellingen in veel gevallen geen gebruikmaken van de opleidingsdomeininschrijving voor studenten die oriënteren op hun studiekeuze. Navraag leert dat ook de MBO Raad geen betrouwbare inschatting kan maken van het aantal mbo-studenten dat op dit moment meedoet aan een oriëntatieprogramma in het mbo. Voor mij bevestigt dit het belang van het opleidingsdomein als inschrijfpositie voor oriënterende studenten. Zo krijgen we beter zicht op de omvang van de groep oriënterende mbo-studenten en de resultaten van oriëntatieprogramma’s in het mbo.
Kunt u uiteenzetten waarom is gekozen voor het vormgeven van oriëntatieprogramma’s binnen bestaande wettelijke kaders, ofwel een pilot, zoals beschreven in de Kamerbrief «Uitwerking Actieplan voorkomen voortijdig schoolverlaten en begeleiden naar een kansrijke toekomst»? Is het niet logischer dat oriëntatieprogramma’s juist buiten wettelijke kaders worden vormgegeven in de vorm van een experiment?2
Op basis van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) kan via een experiment worden afgeweken van bepaalde wettelijke eisen, indien dat noodzakelijk is om ruimte te maken voor innovatie. In het kader van oriëntatieprogramma’s is de benodigde ruimte voor innovatie binnen de bestaande wet- en regelgeving gevonden. Er is dan geen sluitende onderbouwing meer voor een experiment in de zin van de WEB.
In hoeverre worden bestaande trajecten, naast PitstopMBO, meegenomen in het vormgeven van de beleidsregel over oriëntatieprogramma’s?
In de beleidsregel zal worden verduidelijkt dat mbo-instellingen veel mogelijkheden hebben om oriëntatieprogramma’s naar eigen inzicht inhoudelijk vorm te geven. Zo is voor een weloverwogen studiekeuze ook ruimte voor persoonlijke ontwikkeling van belang, zodat de student zicht krijgt op zijn talenten, voorkeuren en capaciteiten. Veel bestaande oriëntatieprogramma’s zullen dan ook inhoudelijk doorgang kunnen vinden. Daarbij gelden wel een aantal wettelijke vereisten, bijvoorbeeld ten aanzien van de opleidingsdomeininschrijving en het toelatingsrecht. Door het gebruik van de opleidingsdomeininschrijving kunnen bovendien de resultaten van oriëntatieprogramma’s goed in beeld worden gebracht. De toepassing van het toelatingsrecht zorgt dat oriëntatieprogramma’s openstaan voor alle niveau 2, 3 en 4 studenten die hier gebruik van willen maken. Deze punten vragen soms kleine, maar gerechtvaardigde aanpassingen van lopende initiatieven. Om tot een goed werkbare beleidsregel te komen is door OCW veel gesproken met de MBO Raad, met diverse bestaande oriëntatieprogramma’s en met een mbo-instelling die geïnteresseerd is in het opzetten van een oriëntatieprogramma. De uitkomsten van deze gesprekken worden meegenomen in de vormgeving van de uiteindelijke beleidsregel.
Bent u bekend met Youlab van het Graafschap College waarin jongeren een jaar lang de kans krijgen zich te ontwikkelen en te oriënteren op hun studiekeuze en bent u het ermee eens dat dergelijke trajecten, zeker in het licht van vroegselectie en uitval van studenten, een waardevolle aanwinst zijn? Zo ja, op welke wijze gaat u dergelijke trajecten ondersteunen?
Ja, ik ben bekend met Youlab. Oriëntatieprogramma’s in het mbo kunnen een waardevol instrument zijn om een bestendige studiekeuze te realiseren en uitval te voorkomen. In het kader van de werkagenda mbo is dan ook afgesproken dat we gaan toetsen of, en op welke wijze, oriëntatieprogramma’s effectief zijn. Voor oriëntatieprogramma’s in het mbo wordt gedurende de pilot jaarlijks € 14 miljoen beschikbaar gesteld. De beschikbaarheid van structurele middelen specifiek voor oriëntatieprogramma’s is mede afhankelijk van de uitkomsten van de eindevaluatie van de pilot.
Hoe wordt omgegaan met het bindend studieadvies in de vormgeving van de orientatiëprogramma’s en wat is de invloed van het orientatië-onderdeel op de maximale duur van een mbo-opleiding?
Met het bindend studieadvies in het mbo wordt beoogd dat de student met de juiste begeleiding een passende opleiding kan voltooien. Naar verwachting draagt een oriëntatieprogramma bij aan de keuze voor een passende opleiding. Het bindend studieadvies is op zichzelf slechts in beperkte mate toepasbaar in de context van een oriëntatieprogramma. Aangezien de student pas na het oriëntatieprogramma instroomt in de kwalificatie, is het lang niet altijd mogelijk een goed beeld te krijgen van de studievoortgang gedurende het eerste jaar. Tijdens het oriëntatieprogramma, of na instroom in de kwalificatie na een oriëntatieprogramma, ligt het daarom voor de hand dat de student in veel gevallen geen negatief bindend studieadvies kan krijgen. Bij het evaluatieonderzoek van de pilot zal ook de werkwijze omtrent het bindend studieadvies worden betrokken en de vraag of het bindend studieadvies aanpassing behoeft in het kader van oriëntatieprogramma’s.
Het oriëntatieprogramma dient te passen binnen de maximale geprogrammeerde studieduur van een mbo-opleiding. In dat kader dient tijdens het oriëntatieprogramma te worden gestreefd naar het aanbieden van zoveel mogelijk relevante onderdelen, die meetellen voor de rest van de opleiding, waar dat mogelijk en passend is voor de student. De mbo-instelling heeft dus geen verplichting om onderdelen aan te bieden waar dat niet mogelijk of niet passend is voor de student. In het kader van de pilot zal worden onderzocht op welke wijze het mbo-instellingen lukt om binnen de maximale geprogrammeerde studieduur te blijven in het kader van oriëntatieprogramma’s. Het wettelijk kader biedt overigens al ruimte voor een individuele student die langer over de studie doet dan de wettelijke studieduur.
In hoeverre is het binnen de oriëntatieprogramma’s mogelijk dat studenten zich kunnen bezighouden met persoonlijke ontwikkeling, naast het oriënteren op een studiekeuze en erkent u dat het goed is om kennis te maken met de beroepspraktijk maar dat het net zo belangrijk is dat een student zich persoonlijk ontwikkelt?
Om te komen tot een weloverwogen studiekeuze is het van belang dat een student zicht heeft op zijn talenten, voorkeuren en capaciteiten. Mbo-instellingen krijgen dan ook de ruimte om deze aandacht voor persoonlijke ontwikkeling in een oriëntatieprogramma op te nemen. Kennismaking met de beroepspraktijk kan overigens juist ook bijdragen aan persoonlijke ontwikkeling, doordat de student een beter beeld krijgt van de beroepen die bij hem passen.
Erkent u dat een havo- of vwo-scholier gemakkelijk een tussenjaar kan nemen maar dat dit voor een vmbo-scholier eigenlijk niet kan en bent u het ermee eens dat het niet alleen belangrijk maar ook eerlijk is dat mbo-studenten ruimte krijgen voor persoonlijke ontwikkeling in een oriëntatiejaar, gezien hun leeftijdsgenoten hier wel voor kunnen kiezen?
Binnen een mbo-opleiding is er veel ruimte voor persoonlijke ontwikkeling, bijvoorbeeld in het kader van loopbaanoriëntatie en -begeleiding. Dat vind ik ook erg belangrijk voor deze vaak relatief jonge studenten. Aandacht voor persoonlijke ontwikkeling hoort zowel thuis in het oriëntatiejaar als in de opleiding zelf.
Kunnen deze vragen beantwoord worden voor de publicatie van de beleidsregel omtrent oriëntatieprogramma’s?
Ja.
De werking van de wet meer ruimte voor nieuwe scholen |
|
Kiki Hagen (D66), Fonda Sahla (D66) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Kunt u toelichten wanneer een nieuwe school, na goedkeuring van de aanvraag, de startbekostiging en de reguliere bekostiging ontvangt?
Een school voor primair onderwijs (hierna: po) of voortgezet onderwijs (hierna: vo), die aan de voorwaarden voldoet, ontvangt uiterlijk op 31 mei een positief besluit van de Minister. De school mag het jaar erna, per augustus, starten.
De startbekostiging is bedoeld voor de periode voordat de school daadwerkelijk start. In het vo heeft een goedgekeurde nieuwe school recht op startbekostiging (momenteel € 124.077,51) vanaf 1 juni van het jaar van de start van de school, dus een klein jaar na het goedkeuringsbesluit en enkele maanden voor de daadwerkelijke start van de school. Voorwaarde is dat een prognose voor het verwachte aantal leerlingen op 1 oktober in het eerste schooljaar wordt aangeleverd. Het betaalmoment van de startbekostiging hangt af van het moment waarop het schoolbestuur de prognose aanlevert. Als de prognose uiterlijk de 1e dag van een maand wordt aangeleverd, wordt de startbekostiging de maand daarop betaald. Dit is in geen geval eerder dan de maand mei.
In het po ontvangt de school, na goedkeuring van de aanvraag, de startbekostiging (momenteel € 17.190,24) automatisch na 1 juni van het jaar van de start van de school. Dus een jaar na het goedkeuringsbesluit en enkele maanden voor de daadwerkelijke start van de school. Ook in het po moet de school een leerlingenprognose aanleveren, maar dit is niet van invloed op de betaling van de startbekostiging. Het is de verwachting dat de meeste kosten in de maanden voor de start van de school worden gemaakt.
De reguliere bekostiging (gebaseerd op de aangeleverde prognose) start per augustus als de school haar deuren opent.
Bent u het ermee eens dat potentiële onbeschikbaarheid van budget in de eerste fase een drempel kan vormen voor de oprichting van een nieuwe school?
Nee, in principe niet. Bij de oprichting van een nieuwe school komt veel kijken, zeker voor nieuwe schoolbesturen. De startbekostiging is daarom bedoeld om de kosten in de eerste fase te dekken. De startbekostiging in het po is gebaseerd op twee maandsalarissen voor een directeur. In het vo is de startbekostiging de helft van de vaste voet voor een hoofdvestiging. We hebben een beperkt aantal signalen ontvangen die erop wijzen dat nieuwe schoolbesturen vinden dat de startbekostiging te laag is en te laat wordt uitgekeerd. Met deze nieuwe schoolbesturen zijn we in gesprek om te onderzoeken in hoeverre de timing (of betaalmoment) en de hoogte van de startbekostiging een drempel vormen voor de oprichting van een nieuwe school.
Bent u op de hoogte van signalen dat nieuwe scholen gehinderd worden in hun oprichting door het moment van verstrekking van de startbekostiging?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u een inschatting maken van de kosten die realistisch gezien nodig zijn voor de oprichting van een nieuwe po- of vo-school, zoals voor het aanstellen van directie, leerkrachten en andere staf voor alle leerniveaus, het (eerder) werven van leerlingen, het ontwikkelen van burgerschapsonderwijs met leerlijnen, het inrichten van schoolgebouwen en het opzetten van een organisatie en administratie?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven zijn we in gesprek met verschillende nieuwe besturen over de startbekostiging. Voor de kosten van de eerste inrichting van het schoolgebouw geldt overigens dat deze niet vallen onder de startbekostiging. Dit wordt betaald door de gemeente. Zij zijn hiervoor verantwoordelijk.
Bent u bereid om in overleg te gaan met bestaande lopende initiatieven voor nieuwe scholen, om samen te bezien waar zij tegenaan lopen met betrekking tot de startbekostiging?
Ja, zie ook de antwoorden op vragen 2 en 4.
Heeft u van nieuwe scholen en scholen in oprichting signalen ontvangen met betrekking tot trage afhandeling van administratieve verplichtingen door DUO, waardoor deze nieuwe scholen in de knel komen?
Mijn ministerie heeft signalen ontvangen van nieuwe schoolbesturen over de verstrekking van een instellingscode (ook wel: instellingsnummer) door DUO, die nodig is voor de aanvraag van bijvoorbeeld softwarelicenties, leerlingvolgsystemen en subsidies. DUO verkent momenteel of het mogelijk is om een instellingsnummer sneller na het afgeven van het positieve besluit uit te geven.
Bent u bekend met signalen van trage toekenning van BRIN-nummers waardoor het verwerven van subsidies vertraging oploopt? Zo ja, bent u bereid om DUO opdracht te geven de nieuwe scholen onmiddellijk na goedkeuring van hun aanvraagdossiers de noodzakelijke instellingscodes te verlenen, zodat zij tijdig subsidies kunnen ontvangen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid deze vragen vóór 7 december te beantwoorden?
Beantwoording vóór 7 december was helaas niet haalbaar. De beantwoording is op 14 december naar uw Kamer gestuurd.
De berichten ‘Joodse school Cheider opnieuw dicht uit angst voor antisemitische incidenten’ en ‘Gepeste Joodse leerlingen wisselen van school’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Joodse school Cheider opnieuw dicht uit angst voor antisemitische incidenten» en «Gepeste Joodse leerlingen wisselen van school»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het voor alle betrokkenen een ingrijpende ervaring is als scholen moeten sluiten vanwege zorgen over de veiligheid? Op welke wijze worden leerlingen, ouders en personeel hierin ondersteund? Hoe houdt u er rekening mee dat dit ook voor de voortgang van het onderwijsproces een belastende situatie is?
Ik wil voorop stellen dat ik het onwenselijk vind dat scholen het schoolgebouw fysiek sluiten, maar dat ik ook begrijp dat er grote zorgen leven binnen de Joodse gemeenschap. School is bij uitstek een plek om zorgen en emoties met elkaar bespreekbaar te maken. Juist om het onderwijsproces zo ononderbroken als mogelijk voortgang te laten vinden is het belangrijk dat scholen zo veel als mogelijk open blijven. Het uitgangspunt daarbij is dat leerlingen uiteraard altijd vrij en veilig naar school moeten kunnen gaan.
In het geval van de Joodse scholen hebben de veiligheidsdiensten en de gemeente Amsterdam een rol als het gaat om de veiligheid van de leerlingen en de medewerkers. Het zijn de gemeente en de veiligheidsdiensten die kunnen adviseren dat een school de deuren moet sluiten. In dit specifieke geval is dat een besluit van het schoolbestuur geweest.
Het Ministerie van OCW heeft nauw contact met de Joodse scholen, NCTV, NCAB, de gemeente Amsterdam en het CJO. Ook hebben de scholen contact met stichting School en Veiligheid, die de scholen onder andere kan ondersteunen bij het omgaan met de psychosociale aspecten van deze situatie.
Kunt u aangeven hoeveel leerlingen inmiddels van school zijn veranderd vanwege dreigende, antisemitische uitingen? Klopt het dat het niet alleen gaat om bedreigingen voor leerlingen onderweg naar school, maar ook om misstanden op het schoolplein en in de school?
Ik ben bekend met de signalen van Joodse leerlingen die overwegen om van school te wisselen of dat al gedaan hebben. Precieze cijfers zijn ons en de inspectie niet bekend, omdat ouders vrij zijn om hun kinderen op een andere school in te schrijven. De zes leerlingen die worden genoemd in het artikel van het Nederlands Dagblad zijn bevestigd door de gemeente Amsterdam.
Cheider en JBO krijgen inderdaad aanmeldingen van leerlingen van andere scholen die zich niet veilig voelen (vanwege antisemitische uitingen). De Joodse scholen kunnen echter niet al deze leerlingen plaatsen. Zolang een leerling geen andere school heeft, is de oorspronkelijke school verantwoordelijk. Zo kunnen leerlingen niet tussen wal en schip vallen.
Verder herken ik het beeld dat het niet enkel om pesten op school gaat, maar ook in de digitale leefwereld, bijvoorbeeld in whatsappgroepen. Dat maakt het voor scholen lastiger om hier zicht op te krijgen, maar is niet minder pijnlijk voor de leerlingen die het betreft.
Kunt u bevestigen dat het uitgangspunt bij misstanden moet zijn dat niet de slachtoffers genoodzaakt zijn van school te veranderen, maar dat de daders worden aangepakt? Worden de scholen die het betreft aangesproken op de kaders die hiervoor gelden? Neemt de Inspectie van het Onderwijs contact op met scholen die hiermee te maken krijgen?
Leerlingen moeten zich altijd vrij en veilig voelen. Pesten, discriminatie, racisme of antisemitisme horen niet thuis in onze samenleving en dus ook niet op school. Scholen moeten daar zorg voor dragen. In dit kader moet de school schadelijk gedrag bespreken, voorkomen dat het escaleert en zorgen dat de veiligheid geborgd wordt.
Dergelijke situaties vragen om maatwerk. Scholen kunnen voor ondersteuning bij het tegengaan van pesten altijd bij stichting School en Veiligheid terecht. Ook kunnen leerlingen en/of hun ouders zich wenden tot de vertrouwenspersoon van de school of tot de vertrouwensinspecteur van de inspectie. De inspectie analyseert signalen die zij binnenkrijgt en neemt, indien nodig, contact op met de betreffende school.
Verder kan men aangifte doen indien men meent dat de wet is overtreden. De autoriteiten zullen vervolgens de aangifte onderzoeken en besluiten om al dan niet tot vervolging over te gaan.
Hoe verhoudt de veiligheidsinschatting van de gemeente en de betrokken diensten zich tot die van de school? Hoe bevordert u dat op dit punt zoveel mogelijk eenduidigheid bestaat? Deelt u de opvatting dat het bevoegd gezag van de scholen op grond van de wet uiteindelijk een eigenstandige afweging moet maken of de veiligheid van de leerlingen voldoende gewaarborgd kan worden?
Schoolbesturen mogen niet zelfstandig besluiten om een school dicht te houden. Immers, het is in het belang van leerlingen dat zij zo veel als mogelijk fysiek onderwijs volgen. Daarom hebben schoolbesturen de plicht om fysiek onderwijs aan leerlingen te verzorgen.
Er kunnen wel redenen zijn om de deuren van de school tijdelijk te sluiten. De gemeente en betrokken (veiligheids)diensten maken hierbij de afweging, waarbij mogelijke veiligheidsrisico’s in acht worden genomen. Op basis van hun advies kan een schoolbestuur besluiten om de deuren gesloten te houden. Als een school sluit, neemt de inspectie altijd contact op. Ook in deze situatie is er nauw contact tussen de scholen en de inspectie.
Er heeft zich nu een situatie voorgedaan waar Cheider voor twee korte perioden de deuren van het schoolgebouw dicht heeft gehouden. Rosj Pina en Maimonides hebben voor één korte periode de deuren gesloten gehouden. Op dit moment zijn alle scholen open.
Bent u bereid in contact te treden met Joodse scholen en alles te doen wat nodig is om deze scholen te ondersteunen?
Er is reeds nauw contact met de Joodse scholen, zowel ambtelijk als door mijzelf. Dat heeft ook betrekking op de ondersteuning die de scholen nodig hebben. Dit gesprek wordt momenteel doorlopend gevoerd. Zelf ben ik onlangs bij Rosj Pina en Maimonides geweest om hier met hen over te spreken en mijn waardering uit te spreken voor het belangrijke werk dat ze in deze lastige periode doen. Binnenkort zal ik ook bij Cheider langsgaan.
Het bericht ‘Emotionele ouderavond om nieuw schoolplan: Kinderen komen huilend thuis’ |
|
Simone Richardson (VVD) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Emotionele ouderavond om nieuw schoolplan: Kinderen komen huilend thuis»?1
Ja.
Bent u bekend met het nieuwe schoolplan van het Picasso Lyceum in Zoetermeer? Wat vindt u ervan dat per vak slechts 30 minuten instructie per week wordt gegeven?
Ja, ik ben bekend met het nieuwe schoolplan van het Picasso Lyceum. Bij een verandering van het schoolplan is het van belang dat alle partijen worden betrokken in een vroeg stadium, dat er draagvlak is voor de verandering, dat een school zich houdt aan de wettelijke voorschriften, dat er gebruik gemaakt wordt van inzichten uit de wetenschap en onderwijspraktijk over wat wel en niet werkt en dat er wordt getoetst of de leerling er uiteindelijk beter van wordt. Het is goed dat de Inspectie van het Onderwijs momenteel onderzoek doet op deze school, gezien de ontstane onrust. Ik laat het aan de inspectie om een oordeel te vellen over het nieuwe schoolplan van deze school.
Klopt het dat de leerlingen op school daardoor een groot gedeelte van de tijd huiswerk aan het maken zijn? Klopt het eveneens dat de leerlingen dat in zeer grote groepen doen en soms zonder begeleiding van een bevoegde leraar?
Ik kan hier momenteel geen antwoord op geven. Dit is onderdeel van het onderzoek van de Inspectie.
Bent u het ermee eens dat de kwaliteit van het onderwijs op het Picasso Lyceum daarmee onder druk staat?
De inspectie doet momenteel onderzoek op het Picasso Lyceum en zal daar dit najaar over rapporteren. Of de kwaliteit van een school onder druk staat is aan het oordeel van de inspectie. Voor mij is het belangrijk dat de onderwijskwaliteit en het verbeteren daarvan goed geborgd is in de school.
Hoe verhoudt het inkorten van de instructietijd zich tot de vastgestelde normuren voor onderwijstijd in art. 2.38 WVO2 2020? Vallen de uren die leerlingen zelfstandig huiswerk maken hier ook onder?
In algemene zin geldt dat de wettelijke normen voor onderwijstijd in het voortgezet onderwijs niet alleen toezien op «traditionele lessen» en de instructietijd daarbinnen, maar meer invullingen mogelijk maken. Een onderwijsactiviteit kan gezien worden als (uit publieke middelen bekostigde) onderwijstijd als dit een integraal onderdeel vormt van het reguliere, in beginsel voor alle leerlingen toegankelijke, onder verantwoordelijkheid van de school verzorgde onderwijsprogramma. Dat onderwijsprogramma is gericht op de onder meer in kerndoelen, exameneisen en algemene wettelijke bepalingen vervatte doelstellingen. Bovendien moet de medezeggenschapsraad van de school vooraf instemmen met welke soorten onderwijsactiviteiten worden ingepland als onderwijstijd. Of in dit geval aan al deze eisen is voldaan is ter beoordeling van de inspectie.
Bent u het eens dat huiswerkuren geen vervanging zijn voor instructie door een bevoegde leraar?
Ja, daar ben ik het mee eens. Het individueel of groepsgewijs werken aan lesstof is een andere manier om deze lesstof te verwerven dan via klassikale instructie. Beide activiteiten zijn nodig en idealiter is er in de praktijk sprake van een goede mix. De ene leerling heeft meer begeleiding nodig, terwijl een andere leerling juist gebaat is bij individueel oefenen met de lesstof. Daarom kan niet categorisch gesteld worden dat méér (of minder) klassikale instructie altijd beter is, hoewel het evident is dat goede klassikale instructie van grote waarde is. Wel is het essentieel dat leerlingen daarin begeleid worden in hun onderwijsproces door gekwalificeerd onderwijspersoneel.
Waar kunnen ouders en leerlingen zich melden als zij vermoeden dat de onderwijskwaliteit op een school onder druk staat? Welke stappen kunnen zij zelf ondernemen?
Er zijn verschillende wegen die ouders en leerlingen kunnen bewandelen bij het vermoeden dat de onderwijskwaliteit onder druk staat. Ouders en leerlingen kunnen intern het gesprek aangaan door zich te melden bij de leraar, de schoolleiding, het bestuur of de medezeggenschap. Als een gesprek geen oplossing biedt kan een klacht worden ingediend volgens de klachtenregeling van de school. Het is ook mogelijk om direct een melding te maken bij de inspectie. Meldingen kunnen voor de inspectie aanleiding zijn om contact op te nemen met het bestuur van de school en kunnen ook leiden tot het doen van onderzoek.
Heeft de Onderwijsinspectie grond om op basis van deze signalen een onderzoek in te stellen? Zo ja, bent u bereid de inspectie daartoe te verzoeken?
De inspectie kan in algemene zin op basis van signalen als deze ervoor kiezen om nader onderzoek te doen. Naar aanleiding van de signalen heeft de inspectie intussen besloten onderzoek te doen op het Picasso Lyceum.
Is de door het Picasso Lyceum gebruikte onderwijsmethode wetenschappelijk onderbouwd? Bent u het ermee eens dat het gebruik van bewezen effectieve methodes gestimuleerd dient te worden?
Het bestuur van het Picasso Lyceum geeft aan dat het bij het ontwikkelen van het onderwijsmodel diverse wetenschappelijke inzichten heeft gebruikt. Het is wenselijk dat scholen deze inzichten gebruiken. Er zijn veel verschillende en uiteenlopende onderwijsmethoden waarvan de effectiviteit wetenschappelijk is onderbouwd. Daarbij geldt dat er niet slechts één onderwijsmethode is die voor alle scholen, voor alle leerlingen, voor alle onderwijsprogramma’s en in alle situaties het meest geschikt is. Het is zeker van belang om methoden te gebruiken die wetenschappelijk onderbouwd zijn, en daarom stimuleren we dit (verder), onder meer bij het Nationaal Programma Onderwijs, het Masterplan Basisvaardigheden en Ontwikkelkracht.
Welke stappen gaat u concreet zetten om de rust op de school en bij haar leerlingen zo snel mogelijk weer terug te laten keren?
Ik volg nauwgezet de ontwikkelingen rondom deze school, vanwege het belang van de onderwijskwaliteit en de rust voor de leerlingen en ik ben blij dat de inspectie momenteel onderzoek doet. De eerstvolgende stap is het afwachten van de uitkomsten hiervan.
Het artikel 'Haarlemmermeer Lyceum opent Confucius Classroom, een Chinees klaslokaal' |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Haarlemmermeer Lyceum opent Confucius Classroom, een Chinees klaslokaal»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat inmenging van buitenlandse overheden op Nederlandse scholen ongewenst is?
Ja, inmenging van buitenlandse overheden op Nederlandse scholen vind ik onwenselijk, want het kan andere normen en waarden promoten dan ik in Nederland gewenst vind. Inmenging (of heimelijke beïnvloeding) van statelijke actoren kan ook leiden tot een gevoel van onveiligheid om je uit te spreken of bepaalde onderwerpen aan te snijden in het onderwijs. Binnen bepaalde netwerken (o.a. E-Twinning en Erasmus+ programma’s) hebben scholen in Nederland wel goede contacten met scholen in andere landen en waar nodig ook overheden, om leerlingen een ander perspectief en bredere kijk op de wereld aan te bieden.
Wat vindt u ervan dat publiek bekostigd Nederlands onderwijs ook financiering ontvangt van een instituut beheerd door de Chinese overheid?
Het Nederlandse onderwijs ontvangt reguliere bekostiging vanuit de Nederlandse overheid. Aanvullende programma’s om kennis te nemen van een andere cultuur kennen soms support vanuit het betreffende land.
Deze samenwerking kan nooit zo ver gaan dat er inmenging in onze Nederlandse normen en waarden plaatsvindt. De burgerschapsopdracht zoals die in onze wetgeving is opgenomen, moet dit waarborgen.
Het Confucius Instituut heeft op geen enkele manier invloed op het onderwijs van Chinese Taal en Cultuur tijdens de lessen. Scholen kiezen hun eigen methode of gebruiken eigen materiaal en docenten maken daarnaast veel eigen materiaal. Het bedrag mag vrijelijk besteed worden en wordt vaak gebruikt voor literatuur, uitjes en ander materiaal voor in het curriculum.
Hoeveel Confucius Classrooms zijn er momenteel in Nederland? Neemt dit aantal toe of af?
Het is mij niet bekend hoeveel Confucius Classrooms er nu zijn. In 2019 waren het er 13 of 14.2 De Confuciusinstituten hadden die gegevens in dat jaar nog op het internet staan. Dit aantal lijkt stabiel te blijven, omdat elk Confucius Instituut een bepaald budget heeft voor deze Classrooms en binnen dit budget is plek voor tien scholen. Dat het Haarlemmermeerlyceum nu een Confucius classroom heeft gekregen, betekent waarschijnlijk dat een andere school zich uit dit programma heeft teruggetrokken.
Hoeveel financiele ondersteuning ontvangt een school voor het opzetten van een Confucius Classroom?
Een school ontvangt 10.000 dollar.
Leveren Confuciusinstituten ook lesmateriaal aan scholen of hebben zij op enige andere manier invloed op de inhoud van lessen?
Het Confucius Instituut heeft op geen enkele manier invloed op het onderwijs van Chinese Taal en Cultuur tijdens de lessen. Scholen kiezen hun eigen methode of gebruiken eigen materiaal en docenten maken daarnaast veel eigen materiaal. Het bedrag mag vrijelijk besteed worden en wordt vaak gebruikt voor literatuur, uitjes en ander materiaal voor in het curriculum.
Zijn er signalen dat, via Confuciusinstituten, op scholen Chinees beleid en Chinese denkbeelden eenzijdig positief belicht of actief gepromoot worden? Hoe houdt u hier zicht op?
Ik heb geen signalen dat het Confucius Instituut invloed heeft op de verspreiding van bepaalde denkbeelden in Nederlandse scholen. Scholen hebben in de dagelijkse praktijk vrijwel geen contact met de Confucius Instituten en voeren gewoon hun eigen lespraktijk uit. Het vak Chinese taal en cultuur wordt daarnaast ook veelal gezien als instrument voor wereldburgerschap en interculturele vaardigheden: door een taal en cultuur te leren die zo ver af staat van je eigen cultuur, leer je ook veel over je eigen referentiekader. Leerlingen leren met een bredere blik naar de wereld te kijken. Verder wordt het onderwijs gegeven door bevoegde docenten Chinees, academisch en eerstegraads geschoold door het ICLON, de lerarenopleiding van de Rijksuniversiteit Leiden.
Zijn er andere manieren bekend waarop buitenlandse overheden invloed uitoefenen op het Nederlandse onderwijs? Bent u bereid dit te onderzoeken voor zover dit het funderend onderwijs betreft?
Nee, dat is niet bekend. Ik heb op dit momenten geen aanleiding om te denken dat er sprake is van bedoelde inmenging. Een onderzoek is nu dan ook niet aan de orde.
Wat gaat u doen om buitenlandse inmenging op Nederlandse scholen te voorkomen?
Het wetsvoorstel Wtmo (Wet transparantie en tegengaan ondermijning maatschappelijke organisaties) en de nota van wijziging waarmee dit wetsvoorstel is aangescherpt liggen inmiddels in uw Kamer. De Wtmo gaat de burgemeester en het Openbaar Ministerie (OM) de mogelijkheid bieden toe te zien op alle geldstromen, uit binnen- en buitenland, naar maatschappelijke organisaties in Nederland.
Het OM kan op basis van de Wtmo bij de rechter een verzoek indienen om te gelasten dat bepaalde goederen van een maatschappelijke organisatie bevroren worden, indien de organisatie die de democratische rechtsstaat ondermijnt of klaarblijkelijk dreigt te ondermijnen; en het noodzakelijk is om de ondermijning of de gevolgen ervan af te wenden.
Het betreft een organisatiegerichte aanpak, waarbij het gedrag van de organisatie centraal staat en niet de herkomst van de geldstromen.
Kan de onderwijsinspectie controleren op inmenging in het onderwijs door buitenlandse mogendheden? Doet de inspectie dit momenteel al?
De inspectie beoordeelt de onderwijskwaliteit en financiële continuïteit. Wanneer daar ongeregeldheden in gezien worden, dan zal zij daarover rapporteren, kan zij herstelopdrachten geven en zelfs, namens mij, handhavend optreden. Ook kan de inspectie mij informeren over bepaalde ontwikkelingen in het onderwijs.
Kunt u in voldoende mate ingrijpen wanneer buitenlandse inmenging in het onderwijs plaatsvindt?
Zie het antwoord op vraag 9.
Waar kunnen leraren, ouders en leerlingen terecht als zij signalen ontvangen, voorbeelden zien of vermoedens hebben van buitenlandse inmenging in het onderwijs?
Leraren, ouders en leerlingen kunnen met bezwaren en vermoedens in eerste instantie terecht bij het eigen schoolbestuur. Daarnaast kunnen zij dit ook altijd neerleggen bij de medezeggenschapsraad en via de (formele) klachtenregeling die elke school kent. Mocht de school de klacht niet kunnen wegnemen, dan kan de klacht onderzocht worden door een deskundige en onafhankelijke klachtencommissie. Daartoe bestaat o.a. de Landelijke Klachtencommissie Onderwijs (lkc) van stichting Onderwijsgeschillen.
Bent u bekend met de uitspraken van voormalig Minister van Engelshoven, die stelde dat inbedding van Confuciusinstituten in Nederlandse kennisinstellingen op gespannen voet staat met de onafhankelijkheid van Nederlandse kennisinstellingen en de Nederlandse normen en waarden op het gebied van wetenschappelijke integriteit? Deelt u deze analyse ook voor wat betreft het funderend onderwijs?
Daarmee ben ik bekend. Naar aanleiding van het Clingendaelonderzoek «China’s invloed op onderwijs in Nederland»3 adviseerde de vorige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kennisinstellingen in december 2020 om Confuciusinstituten los te koppelen, om (de schijn van) inperking van academische vrijheid en wetenschappelijke integriteit te voorkomen.
Deze analyse gaat voor de Confucius Classrooms evenwel niet op. Punt van zorg bij de Confuciusinstituten was het ontransparante aansturingsmodel, waarbij het bestuur in gezamenlijkheid door de Nederlandse kennisinstelling met de Chinese overheid gevoerd werd. Hierdoor was de mogelijkheid tot politieke beïnvloeding door China aanwezig. Bij de Classrooms speelt onduidelijke aansturing niet: scholen ontvangen weliswaar geld van het Confucius Instituut, maar bepalen zelf hoe zij het vak Chinese taal en cultuur inrichten en bepalen eigenstandig hoe zij dit geld ten dienste laten zijn aan dit vak.
Is aanscherping van regels nodig om deze buitenlandse inmenging te voorkomen en, zo ja, wanneer komt u hier dan bij de Tweede Kamer op terug?
Er zijn voldoende checks and balances, en er zijn nu geen zorgelijke signalen bij ons bekend. Ik zie momenteel dus geen aanleiding om de regels voor contacten met China in het voortgezet onderwijs aan te scherpen, maar ik hou het thema wel in de gaten.
Wokegedram van het LAKS |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het krankzinnige voorstel van het LAKS om te komen voor een «inclusieve» taalgids voor het onderwijs?1
Deelt u de mening dat het voorstel om docenten «goedemorgen leerlingen» of «goedemorgen allemaal» te zeggen, en niet «goedemorgen jongens en meisjes», alsmede te praten «die/diegene», in plaats van «hij/zij» knettergek wokegedram is, dat leraren, waarvan we toch al een groot tekort hebben, met piepende banden doet wegrijden?
Deelt u voorts de mening dat deze nieuwe trieste episode in het wokisme zorgt voor grote verwarring bij jonge kinderen die zich in veruit de meeste gevallen wel gewoon een jongen of een meisje voelen?
Wilt u het onderwijs en onze kinderen beschermen tegen het wokegedram van het LAKS door de subsidierelatie per direct te beëindigen2 en de vrijgekomen gelden te stoppen in het bestrijden van de werkelijke problemen van het onderwijs, zoals het gigantische lerarentekort?
Het artikel 'Ruimtegebrek dreigt door extra gymlessen Hardenbergse scholen: 'Vooral in Dedemsvaart'' |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ruimtegebrek dreigt door extra gymlessen Hardenbergse scholen: «Vooral in Dedemsvaart?»»1
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat elk kind minimaal twee uur per week bewegingsonderwijs krijgt en dat gemeenten voldoende tijd hebben gekregen om te voldoen aan deze bijgestelde norm?
Ja, ik deel de mening dat het belangrijk is dat kinderen voldoende bewegingsonderwijs krijgen. De nieuwe norm van twee (les)uren bewegingsonderwijs per week in het primair onderwijs, die per schooljaar 2023/2024 in werking treedt, draagt hieraan bij. Na het aannemen van het amendement2 van Rudmer Heerema en Van Nispen over de urennorm bewegingsonderwijs, in het voorjaar van 2020, heb ik gemeenten en scholen op diverse manieren ondersteund om binnen drie jaar te voldoen aan de wettelijke verplichting. Een belangrijk voorbeeld hiervan is de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs. Deze wordt dit jaar geëvalueerd. Hierover wordt uw Kamer naar verwachting in 2024 over geïnformeerd. Desondanks ben ik ook op de hoogte dat het bijbouwen van gymzalen niet altijd mogelijk is in gemeenten waar een tekort aan accommodaties is. Daarom ben ik positief gestemd dat veel gemeenten en scholen de afgelopen periode hebben benut om andere oplossingen te vinden, zoals het in gebruik nemen van buitenlocaties waar de kerndoelen van bewegingsonderwijs goed uitgevoerd kunnen worden.
Deelt u de mening dat het voldoen aan landelijke regels voor bewegingsonderwijs niet afhankelijk moet zijn van een oplettende lokale partij?
Het voldoen aan de nieuwe norm voor bewegingsonderwijs is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van scholen en gemeenten. Gemeenten dragen zorg voor onderwijshuisvesting, waar bewegingsonderwijs ook een plek in heeft. Scholen hebben, in aanvulling daarop, de rol en verantwoordelijkheid om tijdig het gesprek aan te gaan met de gemeenten over waar hun ondersteuningsbehoefte ligt, en een eventueel gebrek aan voldoende geschikte ruimte voor bewegingsonderwijs aan te kaarten.
Is inmiddels 100 procent van alle gemeenteambtenaren op de hoogte van de bijgestelde urennorm, in plaats van 95 procent?2
Op dit moment herhaalt de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) in samenwerking met het Mulier Instituut op eigen initiatief het onderzoek naar huisvesting bewegingsonderwijs4 om te zien of gemeenten, die een tekort aan accommodaties hadden, inmiddels stappen hebben ondernomen om knelpunten op te lossen.
Heeft elke gemeente inmiddels maatregelen getroffen om voldoende capaciteit voor bewegingsonderwijs te realiseren?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met het door u aangekondigde communicatieplan om scholen en gemeenten steviger te wijzen op de urennorm?3
Samen met de Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding (KVLO), de Vereniging Sport en Gemeenten, een vertegenwoordiging van de Academie voor Lichamelijke opvoeding (ALO NL) en de PO-Raad hebben we individueel en gezamenlijk acties ondernomen om ervoor te zorgen dat niemand de urennorm ontgaat. Er komen ook diverse vragen van scholen over de urennorm, bijvoorbeeld over de precieze inhoudelijke invulling of hoe om te gaan met knelpunten. Daarom hebben we ook gecommuniceerd waar scholen ondersteuning kunnen vinden indien nodig. De komende maanden zullen we nogmaals alle informatie en de antwoorden op veel gestelde vragen bundelen en verspreiden onder diverse doelgroepen zoals scholen en gemeenten.
Bent u bereid te onderzoeken welke gemeenten nog niet kunnen voldoen aan de urennorm? En bent u tevens bereid te onderzoeken welk deel van de gemeenten enkel kunnen voldoen aan de urennorm door buiten te gymmen?
Zoals eerder aangegeven ga ik ervan uit dat gemeenten op de hoogte zijn van het belang van voldoende accommodaties voor het geven van bewegingsonderwijs en indien nodig, zelf onderzoek doen naar de stand van zaken in hun gemeente. In aanvulling hierop verschaft het vervolgonderzoek van de VSG naar de huisvesting van bewegingsonderwijs weer nieuwe informatie en waar nodig ook urgentie bij gemeenten om zelf hier een vervolg aan te geven. Als het bewegingsonderwijs dat buiten gegeven wordt, wordt ingezet voor leerlijnen die ook goed buiten kunnen worden gegeven, is dit mijns inziens geen reden voor vervolgonderzoek. De Inspectie van het Onderwijs zal ook als onderdeel van het brede toezicht, toezien op het bewegingsonderwijs.
Kunt u garanderen dat alle scholen bij aanvang van het nieuwe schooljaar kunnen voldoen aan de urennorm bewegingsonderwijs? Indien niet, waarom niet? Welke verdere maatregelen gaat u nemen om te garanderen dat elk kind met ingang van het schooljaar 2023–2024 twee lesuren per week bewegingsonderwijs kan krijgen?
Ik heb vertrouwen in scholen dat zij hun uiterste best doen om bij aanvang van het nieuwe schooljaar te voldoen aan de urennorm bewegingsonderwijs. De Inspectie van het Onderwijs zal in het brede toezicht ook toezien op voldoende en goed bewegingsonderwijs. Als scholen bij de aanvang van het nieuwe jaar hier niet aan voldoen, vertrouw ik erop dat dit enkel door overmacht komt en dat zij zich inspannen om alsnog zo snel mogelijk de norm voor bewegingsonderwijs te halen. Dit jaar kunnen scholen hiervoor nog gebruik maken van middelen uit de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs. Op basis van de evaluatieresultaten van deze regeling zal ik bepalen of en welke vervolgondersteuning vanaf het schooljaar 2023–2024 passend is om ervoor te zorgen dat ieder kind kan rekenen op twee lesuren bewegingsonderwijs per week.
Het bericht ‘Schakelklassen voor gevluchte jongeren vrijwel allemaal vol’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Schakelklassen voor gevluchte jongeren vrijwel allemaal vol»? Zo ja, wat vindt u van deze berichtgeving?1
Ja. Ik vind het onwenselijk dat er jongeren zijn die moeten wachten op een plek binnen het onderwijs. Het laat zien dat de huidige instroom een dermate hoge druk legt op een al belast onderwijssysteem dat we ook in het onderwijs alle zeilen moeten bijzetten om deze jongeren op verantwoorde wijze onderwijs te bieden.
Herkent u het probleem dat veel Internationale Schakelklassen vol zitten waardoor zij wachtlijsten moeten hanteren en dat zelfs acht scholen helemaal geen vluchtelingen meer opnemen aankomende tijd? Zo ja, heeft u zicht op welke scholen geen kinderen meer toe kunnen laten? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar deze problematiek en in gesprek te gaan met scholen?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat scholen kampen met wachtlijsten en dat er scholen zijn die geen vluchtelingen meer aannemen. Ik betreur dat en we doen wat we kunnen. Dat licht ik in het antwoord hieronder toe.
Via verschillende kanalen heb ik zicht op welke scholen geen kinderen meer toe kunnen laten. De regiocoördinatoren voor nieuwkomersonderwijs van mijn ministerie zijn doorlopend in gesprek met scholen en gemeenten en denken mee over passende oplossingen voor de problematiek die scholen en gemeenten ervaren. Zij halen signalen op, ook over wachtlijsten, en delen actief hun kennis met gemeenten en scholen. Dat wordt als zeer behulpzaam ervaren.
Ook heb ik nauw contact met LOWAN, de ondersteuningsorganisatie voor nieuwkomersonderwijs. LOWAN heeft ook zicht op de scholen die kampen met deze problematiek. Op dit moment voert LOWAN voor de tweede keer een peiling uit onder de achterban naar de wachtlijsten in het voortgezet onderwijs. Signalen delen wij onderling en ook met de VNG en de sectorraden. Het beeld over de huidige situatie zal ik uiteraard ook met uw Kamer delen, wanneer wij elkaar over het nieuwkomersonderwijs spreken.
Erkent u dat alle kinderen in Nederland recht hebben op onderwijs en dat de ontstane wachtlijsten zeer onwenselijk zijn?
Ja, dat erken ik.
Welke maatregelen heeft u sinds het commissiedebat Onderwijs aan vluchtelingen po/vo/mbo/ho van 30 november 2022 genomen om jongeren die naar Nederland gevlucht of gemigreerd zijn een plek in het onderwijs te bieden?
Op 30 november 2022 heb ik aan uw Kamer toegezegd om te komen met een voorstel dat ruimte biedt om gemakkelijker het onderwijs voor een bredere groep vluchtelingen te organiseren en daarmee terug te komen naar de Kamer.
Het streven blijft daarbij om kinderen onderwijs te bieden dat het meest in het belang is van het kind. Dit betekent dat de inspanningen erop gericht zijn om kinderen zo snel mogelijk in het onderwijs te krijgen.
In verschillende gesprekken heb ik de afgelopen periode gesproken over hoe ik de onderwijspraktijk op korte termijn kan helpen. Om dit zo goed mogelijk te garanderen heb ik besloten om op korte termijn met een spoedwetsvoorstel te komen waarmee voor nieuwkomers in het onderwijs tijdelijke voorzieningen mogelijk worden gemaakt. Met dit voorstel wil ik ruimte bieden aan scholen om het onderwijs voor nieuwkomers tijdelijk op een andere manier te organiseren, zodat de wachtlijsten worden tegengegaan. Er wordt momenteel nog gewerkt aan het wetsvoorstel. Ik verwacht het wetsvoorstel half mei aan uw Kamer te kunnen voorleggen en ga graag met u hierover in gesprek.
Welke vervolgstappen kunt en gaat u nemen om deze wachtlijsten tegen te gaan en een plek in een Internationale Schakelklas te kunnen bieden aan de jongeren die naar Nederland zijn gevlucht of gemigreerd?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Zorgen om online gokken in de klas: ‘Ze denken snel geld te verdienen’' |
|
Michiel van Nispen , Kees van der Staaij (SGP), Songül Mutluer (PvdA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zorgen om online gokken in de klas: «Ze denken snel geld te verdienen»»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat er een toename van online gokken onder jongeren onder 18 jaar is en dat dit de groep jongeren betreft die nog op de middelbare school zit en dat het online gokken dus ook op de middelbare school plaatsvindt?
De berichtgeving dat jongeren onder de 18 online kunnen gokken is mij bekend. Of dit is toegenomen is niet bekend, omdat er geen recente cijfers zijn over het aantal minderjarigen dat deelneemt aan online kansspelen. Dat neemt niet weg dat ik signalen van jongeren die online gokken in de klas zorgelijk vind en gokken onder minderjarigen wil voorkomen. In de Wet op de kansspelen zijn daarom ook strenge regels opgenomen voor aanbieders. Zij moeten zorgvuldig de identiteit en leeftijd van (potentiële) spelers controleren, voordat iemand werkelijk kan gaan spelen. De Kansspelautoriteit (Ksa) houdt hierop toezicht. De Ksa heeft tot nu toe geen signalen ontvangen dat deze regels door vergunninghouders worden omzeild.
Er kan echter niet worden uitgesloten dat een geverifieerde speler minderjarigen laat spelen op zijn account. Dat is voor een aanbieder niet te controleren. Aanbieders aangesloten bij brancheorganisaties Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK) en Nederlandse Online Gambling Associatie (NOGA) hebben mij laten weten dat zij accounts blokkeren op het moment dat zij signalen hebben dat geverifieerde spelers minderjarigen toegang geven tot hun account.
Ik wil voorkomen dat deelnemen aan online kansspelen door minderjarigen op welke manier dan ook genormaliseerd wordt. Zo mag reclame niet gericht worden op minderjarigen en voor risicovolle kansspelen ook niet op jongvolwassenen. Deze regels scherp ik verder aan met het aanstaande verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen. Daarnaast zet ik in op meer voorlichting. In samenwerking met de Ksa en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) verken ik hoe wij in kunnen zetten op bewustwording van de risico’s van online kansspelen bij jongeren. Om deze groep niet onnodig aan te zetten tot deelname kijk ik naar gerichte activiteiten die voor een groot deel ook bedoeld zijn voor de omgeving van jongeren, zoals leraren en ouders. Ik ben hierover in gesprek met verschillende partijen, waaronder verslavingsdeskundigen en experts op het gebied van financiële gezondheid. In het voorjaar ontvangt uw Kamer een brief waarin ik nader in ga op deze bewustwordingsactiviteiten.
Wat vindt u er van dat het schijnbaar kinderlijk eenvoudig is voor kinderen om te gokken, bijvoorbeeld via het gebruik van accounts van familieleden of vrienden, die boven de 18 jaar zijn? Wat zegt dit u over hoe serieus gokbedrijven hun wettelijke verplichting nemen om uit te sluiten dat minderjarigen op hun websites gokken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op korte termijn nader te onderzoeken hoe het kan dat deze minderjarigen deze toegang verkrijgen?
In algemene zin merk ik op dat er via het verslavingspreventiefonds onderzoek wordt gedaan naar het voorkomen en beperken van kansspelverslaving, met als een van de belangrijkste onderzoeksthema’s kwetsbare groepen zoals jongeren. Ik laat niet specifiek onderzoek doen naar de manieren waarop minderjarigen toegang kunnen krijgen tot accounts van geverifieerde spelers. Ik vind het vooral belangrijk dat aanbieders en spelers hun verantwoordelijkheid nemen, zodat voorkomen wordt dat minderjarigen toegang krijgen tot (online) kansspelen. Ik vind het wel zorgelijk en onwenselijk wanneer minderjarigen, ondanks strenge maatregelen, toch manieren willen vinden om deel te nemen aan kansspelen. Daarom verken ik samen met het Ministerie van VWS en de Ksa de mogelijkheden voor bewustwordingsactiviteiten, zodat de jongeren zelf en ook hun omgeving doordrongen zijn van de risico’s van kansspelen.
Deelt u de mening dat het online gokken schadelijk is voor niet alleen de ontwikkeling voor de jongeren, maar dat dit ook schadelijk kan zijn voor jongeren als dit aankomt op hun latere omgang met geld en eventuele schulden?
Ja. Jongeren vormen bij uitstek een groep die kwetsbaar is voor de verslavingsrisico’s van kansspelen. De gevolgen van schulden zijn groot, zeker voor jongeren: hun opleiding kan hieronder lijden en ze beginnen met een achterstand aan hun volwassen leven. Om deze redenen zijn in de wet op de kansspelen maatregelen opgenomen ter bescherming van jongeren en verken ik samen met het Ministerie van VWS en de Ksa de mogelijkheden voor bewustwordingsactiviteiten.
Hoe denkt u dat het komt dat online gokken onder jongeren, ook die in de leeftijd 18 tot 24 jaar vallen, het imago heeft dat het laagdrempelig toegankelijk is, een «spel» is en dat het een manier is om snel en makkelijk geld te verdienen? Ziet u inspanningen van de gokbranche om dit beeld te ontkrachten?
Ik kan mij voorstellen dat onder jongeren sneller het beeld leeft dat online kansspelen toegankelijke spellen zijn waarmee geld kan worden verdiend. We weten immers dat de hersenen van jongeren nog vol in ontwikkeling zijn, bijvoorbeeld waar het gaat om impulscontrole. Daarom kijk ik ook naar gerichte bewustwordingsactiviteiten, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3. Daarnaast schrijft de wet reeds voor dat reclame voor kansspelen niet misleidend mag zijn. De indruk mag bijvoorbeeld niet gewekt worden dat deelname aan kansspelen een oplossing kan vormen voor financiële of andere persoonlijke problemen. Ik zie dat er kansspelaanbieders zijn die maatregelen treffen om jongeren beter te informeren en beschermen in aanvulling op de wettelijke kaders. Dat doen zij door bijvoorbeeld speellimieten voor jongvolwassenen en door reclame te beperken in aanloop naar het verbod op ongerichte reclame. Ik verwacht dat het aanstaande verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen zal bijdragen aan een betere bescherming van jongeren.
Welke mogelijkheden ziet u om met scholen en preventiepartners middelbare scholieren weerbaarder te maken tegen de verleiding van online gokken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3 kijk ik samen met het Ministerie van VWS en de Ksa naar gerichte bewustwordingsactiviteiten om kwetsbare groepen bewust te maken van de risico’s van kansspelen. Waar mogelijk wordt aangesloten bij bestaande initiatieven. Daarnaast wordt vanuit het Verslavingspreventiefonds onderzoek gefinancierd ter vergroting van wetenschappelijke inzichten over het voorkomen en beperken van kansspelverslaving. Een van de onderzoeksthema’s is kwetsbare groepen, waarbij onder andere jeugdigen en jongvolwassenen als primair belangrijk worden gezien.
Ziet u met ons dat gokbedrijven keer op keer de regels voor reclame maken voor het online gokken voor minderjarigen niet serieus nemen, zoals ook blijkt uit de recente boete voor Jack’s door de Kansspelautoriteit?2
Ik zie dat er partijen zijn die de grenzen opzoeken van wat mogelijk is met kansspelreclame. De verschillen tussen aanbieders laten zien dat het nodig is om scherpere regels te stellen waar de Ksa stevig toezicht op houdt. Daarom stel ik alles in het werk om het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen zo snel mogelijk in werking te laten treden.
Wanneer is het wat betreft het kabinet genoeg? Bent u bereid om over te gaan tot een two-strikes-you’re-out-model waarbij gokbedrijven die herhaaldelijk jongeren bereiken, hetzij door advertenties hetzij door slechte leeftijdscontroles, al dan niet tijdelijk hun vergunning wordt ontnomen? Zo nee, op welke wijze laat u de gokindustrie dan wél zien dat het genoeg is geweest?
Een algemeen beginsel bij de uitvoering van toezicht en handhaving is dat een interventie wordt gepleegd die proportioneel is aan de overtreding en waarmee het beoogde doel wordt bereikt. Dat is in eerste instantie dat de overtreding gestopt wordt. De Ksa handhaaft volgens een handhavingsstrategie die uitgaat van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De ervaring leert dat normoverdragende gesprekken vaak al tot naleving van de regels leiden en lasten onder dwangsom niet nodig zijn. Wanneer een last onder dwangsom er niet toe leidt dat de wet wordt nageleefd kan daarnaast of in plaats van een last onder dwangsom ook een boete worden opgelegd. De Wet Koa geeft de Ksa naast het kunnen opleggen van lasten onder dwangsom en boetes ook nieuwe bevoegdheden, zoals het opleggen van een bindende aanwijzing. Hiermee kunnen ook bevorderaars, zoals betaaldienstverleners, en andere partijen die essentiële diensten verlenen worden gestopt. Hierin is maatwerk nodig en ik vind het belangrijk dat de toezichthouder de ruimte heeft om dit maatwerk te leveren. Een two-strikes-you’re out model past daar niet bij.
Op welk moment gaat het verbod op gokreclame nu eindelijk in?
Het besluit dat strekt tot een verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen treedt uiterlijk 1 juli 2023 in werking.
De tekstgenerator ChatGPT |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de geavanceerde tekstgenerator Generative Pre-trained Transformer (ChatGPT)?
Ja, wij zijn bekend met ChatGPT.
Bent u ervan op de hoogte dat veel leerlingen1 in met name het voortgezet onderwijs gebruik maken van deze geavanceerde tekstgenerator2?
Ja, wij zijn ervan op de hoogte dat gebruik wordt gemaakt van ChatGPT door leerlingen in het (voortgezet) onderwijs.
Bent u ook van mening dat door het gebruik van deze tool leerlingen niet de juiste schrijfvaardigheden leren die van belang zijn voor de rest van hun leven om deel te nemen aan het maatschappelijke leven?
In onze optiek is ChatGPT geen geschikte tool om schrijfvaardigheden bij te brengen. Artificial Intelligence (AI)-toepassingen als ChatGPT zijn weliswaar in staat om in een handomdraai een toelichtende tekst te genereren over een onderwerp, maar ze kunnen geen betekenis of context afleiden uit deze tekst. Daarom zullen vaardigheden als kritisch lezen en kritisch analyseren van teksten, het toepassen van opgedane kennis, mediawijsheid en digitale geletterdheid nog belangrijker worden in de nabije toekomst.
Het is aan scholen en leraren om goed onderwijs aan te bieden en naar eigen inzicht in te richten. Scholen en leraren kunnen hiervoor kiezen uit een divers aanbod van leermiddelen om schrijfvaardigheden bij te brengen. Vanuit het masterplan basisvaardigheden3 worden bovendien kerndoelen ontwikkeld voor de basisvaardigheden zoals taal en digitale geletterdheid. Deze worden wettelijk verankerd in het landelijke curriculum van het funderend onderwijs.
Bent u op de hoogte van het feit dat deze tool, ondanks dat het zeker een geweldige technische ontwikkeling is, ook gevaarlijk kan zijn3 en wist u dat er zelfs wordt gezegd dat we deze «box van Pandora» niet moeten willen openen4?
De technologische ontwikkeling van ChatGPT en vergelijkbare generatieve AI biedt mogelijkheden voor efficiëntie en het verkrijgen van informatie. Zoals blijkt uit de «Verkenning naar het Nederlandse Onderwijslab Artificiële Intelligentie»6 kan AI onderwijs op maat ondersteunen, de competentie en autonomie van leerlingen bevorderen, hun digitale geletterdheid vergroten en de werkdruk van leraren verminderen.
Het kabinet is ervan op de hoogte dat dergelijke technologie risico’s en zorgen met zich meebrengt, zowel binnen als buiten het onderwijs. Deze kunnen voortkomen uit de werking van de tool, waar het ondanks ingebouwde waarborgen mogelijk is om bevooroordeelde of discriminerende antwoorden te krijgen. Ook zijn er risico’s op het gebied van privacy en autonomie van leerlingen. Verder kan generatieve AI zoals ChatGPT ook gebruikt worden voor schadelijke doeleinden, zoals het verspreiden van desinformatie en phishing.
Het is daarom van belang dat er bij de inzet van AI oog is voor zowel de kansen als de risico’s. Een goed voorbeeld is het Nationaal Onderwijslab AI (NOLAI). In NOLAI werken scholen, wetenschappers en bedrijven samen aan de ontwikkeling en evaluatie van verantwoorde en veilige digitale innovaties die tegemoetkomen aan de behoeftes in het funderend onderwijs. In co-creatie werken zij aan een goede inzet van AI in het onderwijs, vanuit een pedagogisch en didactisch verantwoorde basis, met oog voor risico’s als privacy en autonomie van leerlingen en leraren.
Zou u de gevaren van ChatGPT willen onderzoeken en maatregelen kunnen nemen, zodat het gebruik van ChatGPT uit het klaslokaal of de collegezaal verbannen wordt?
Het kabinet verkent reeds de kansen en risico’s van AI binnen het onderwijs. Vorig jaar zijn het rapport «Naar hoogwaardig digitaal onderwijs» van het Rathenau Instituut en de verkenning «Inzet van intelligente technologie» van de Onderwijsraad verschenen. De Onderwijsraad wijst op het belang van een actieve rol voor zowel leraren en docenten als schoolleiders, bestuurders en de overheid bij de inzet van AI. Schoolleiders en bestuurders hebben een belangrijke rol in het borgen dat leerlingen, studenten en docenten digitaal geletterd zijn en AI zinvol en verantwoord inzetten. Voor de overheid ziet de Onderwijsraad een faciliterende rol door kaders te scheppen, algemene leerdoelen te formuleren voor digitale geletterdheid en te stimuleren dat er samen met de beroepsgroep toepassingen van AI worden ontwikkeld.
Binnen het NOLAI is tot 2035 voorzien in een wetenschappelijk onderzoeksprogramma waarbij in een breed perspectief gekeken wordt naar de kansen en risico’s van AI in het onderwijs. Deze breedte levert een unieke samenwerking tussen wetenschappers om de pedagogisch-didactische, sociaal-maatschappelijke en ethische aspecten van AI in onderwijs in kaart te brengen.
Verder houdt het kabinet de ontwikkelingen rond generatieve AI nauwlettend in de gaten. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 3, zijn onderwijsinstellingen als eerste aan zet om te bepalen of en hoe ChatGPT en AI in den brede wordt ingezet binnen een klaslokaal of collegezaal.
Bent u ervan op de hoogte dat veel hackers deze tool inzetten?5
Ja, wij zijn op de hoogte van de inzet van deze tool door hackers.
Denkt u dat extra lessen over dergelijke tools en mediawijsheid in het algemeen leerlingen en studenten bewuster kan maken van het feit dat gebruik van Chat GPT een rem zet op de ontwikkeling van taal- en schrijfvaardigheden die ze heel hun leven nodig hebben?
Tools zoals ChatGPT vragen van docenten om te doordenken hoe ze op een doordachte manier met AI in het onderwijs omgaan en leerlingen de nodige taal- en schrijfvaardigheden bijbrengen. Van docenten vraagt dit meer op het gebied van didactische en digitale vaardigheden. De sleutel ligt vooral bij de didactische aanpak in de klas, bijvoorbeeld door leerlingen en studenten niet alleen te beoordelen op het eindproduct maar ook op het schrijfproces of door opdrachten in de klas te maken met pen en papier.
Daarnaast is het belangrijk dat scholieren, studenten, leraren en de maatschappij in gesprek blijven over het gebruik van AI in de klas. Van onderwijsinstellingen vraagt dit om te doordenken hoe zij vanuit hun visie op goed onderwijs dit binnen hun instellingen willen vormgeven. Zij worden hierbij ondersteund door Kennisnet en SURF, die webinars en artikelen aanbieden. OCW draagt hieraan bij door het inrichten van een expertisepunt voor digitale geletterdheid in 2023 waar leraren, schoolleiders en bestuurders terecht kunnen voor hulp en informatie over digitale geletterdheid.
De totstandkoming van de Kamerbrief ‘Vrij en veilig onderwijs’ |
|
Senna Maatoug (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Herkent de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs zich in het beeld dat geschetst wordt in het artikel «Minister Wiersma negeerde adviezen ambtenaren over weekendscholen»?1 Herkent de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich in het beeld dat naar voren komt?
Bij beslissingen met betrekking tot toekomstig beleid nemen wij de adviezen van onze ambtenaren altijd in overweging. Dat de adviezen niet per definitie op elk punt worden overgenomen, is uiteraard altijd onderdeel van zorgvuldige afweging.
In het coalitieakkoord zijn afspraken opgenomen: «wij grijpen sneller in bij (informele) onderwijsinstellingen en hun vertegenwoordigers die anti-integratief, antidemocratisch of anti-rechtsstatelijk opereren. We breiden de mogelijkheden om dat te doen uit en onderzoeken op welke manieren dat mogelijk is.»2 De afgelopen jaren kwamen verschillende verhalen aan het licht over serieuze misstanden in het informele onderwijs. Op dit moment is er geen vorm van toezicht op het informele onderwijs. Daar waar sprake is van ernstige signalen wil het kabinet dat in het vervolg wel kan worden ingegrepen.
Anders dan in sommige artikelen lijkt te worden beweerd, is het niet zo dat het voorgenomen toezicht in het informele onderwijs gericht is op een specifieke stroming. Juist niet. Het gaat om praktijken gericht op het bewust opzetten van kinderen tegen onze samenleving, ongeacht waar of door wie dat gebeurt. Het toezicht moet gelden voor die informele onderwijsinstellingen en hun vertegenwoordigers die zich daar schuldig aan maken.
De bewindslieden van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Binnenlandse Zaken, van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport waren intensief betrokken bij de totstandkoming van de brief. Hun adviezen hebben geleid tot diverse aanpassingen, zoals dat gebruikelijk is in interdepartementale afstemming. Vervolgens is de brief akkoord bevonden in de ministerraad en heeft het kabinet de brief verzonden.
Waarom is ervoor gekozen om de aanpak van vrije en veilige informele scholing aan te vliegen vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en niet vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)? Waarom is er ook in het coalitieakkoord hiervoor gekozen, door de ambities op dit vlak op te schrijven in de onderwijsparagraaf?
Kennis en expertise hierop bevindt zich voor een groot deel binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en binnen het professioneel netwerk waar OCW al jaren mee bekend is.
Waarom heeft de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs ervoor gekozen om het advies van zowel de Landsadvocaat als ambtenaren op verschillende ministeries om eerst onderzoek te doen naar de haalbaarheid van de gewenste maatregelen in de wind te slaan en het als besluit te presenteren? Is niet juist vanwege het punt van haalbaarheid het advies van de Landsadvocaat ingewonnen? In hoeverre was de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid akkoord met deze strategie?
Als kabinet laten wij uiteraard altijd de haalbaarheid van de gewenste maatregelen onderzoeken. Dit is een noodzakelijk onderdeel van ieder wetgevingstraject, en dus ook van dit traject. Er is juist advies bij de Landsadvocaat ingewonnen, na een expliciet verzoek van uw Kamer om te komen tot juridisering van het begrip problematisch gedrag.3
Wat de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, in lijn met het kabinet, wilde voorkomen, is dat het proces voorafgaand aan het wetgevingstraject vertraging op zou lopen. Het kabinet voelt namelijk grote urgentie om kinderen, hun ouders en leerkrachten in het (in)formele onderwijs handvatten te bieden om aan de bel te trekken als zij misstanden signaleren dan wel zelf meemaken, en wil hier snel op kunnen doorpakken en ingrijpen wanneer nodig. Uit het advies van de Landsadvocaat volgt dat dit, onder de juiste voorwaarden, mogelijk is. Het kabinet heeft dit in de brief duidelijk willen maken.
De brief is in de ministerraad akkoord bevonden en vanuit het kabinet verstuurd.
In de beslisnota van 20 september 2022 wordt beschreven dat de ministeries van Binnenlandse Zaken (BZK) als SZW principiële bezwaren hebben over het inzetten op wetgeving wanneer het gaat om de meldplicht evenals het aanwijzen van de Inspectie van het Onderwijs, kan uitgelegd worden wat er met deze bezwaren is gebeurd, aangezien nog steeds op beide plannen wordt ingezet in de Kamerbrief?
De discussiepunten die in de beslisnota van 20 september 2022 werden beschreven, betroffen de toon van de brief, het invoeren van een meldplicht, het aanwijzen van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) als toezichthouder en de mate waarin de kanttekeningen uit het advies van de Landsadvocaat in de brief zouden zijn weergegeven. Onder andere het Ministerie van BZK en het Ministerie van SZW geven aan dat de wetgeving binnen de grenzen van de Grondwet moet passen en geen wantrouwen moet uitstralen richting het veld. En dat deelt OCW uiteraard ook. Daarom is de meldplicht in het voorstel veranderd in een meldmogelijkheid en wordt er nauwkeurig gewerkt aan het realiseren van een vorm van signaalgericht toezicht. Hoe dan ook zal de wet alleen van toepassing zijn op organisaties waarover serieuze signalen binnenkomen. Het gros van het informeel onderwijs krijgt er dus nooit mee te maken, omdat zij goede en veilige scholing verzorgen die onze maatschappij beter en sterker maakt. Op 24 mei jl. heeft uw Kamer een brief ontvangen waarin de contouren van het wetsvoorstel uiteen zijn gezet.4 De voornaamste overweging omtrent de inspectie die hier van belang is, betreft de vraag of onderwijstoezicht en de uitgangspunten waarop dat is gebaseerd, past bij de kenmerken van informeel onderwijs als dat gericht is op – eventueel ook heimelijke – bewuste aantasting van centrale democratische waarden, om doeltreffend te kunnen zijn.
Kan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs uitleggen waarom hij in de Kamerbrief stelt dat hij conform het advies van de Landsadvocaat in gaat zetten op het aanwijzen van de Inspectie van het Onderwijs om signalen verder te kunnen verdiepen in geval van melding van antidemocratisch, antirechtstatelijk of anti-integratief onderwijs, terwijl dit in het advies van de Landsadvocaat enkel als mogelijkheid wordt genoemd waar nog forse vraagtekens worden gesteld wat betreft effectiviteit en een te zware last voor de inspectie?
In het advies draagt de Landsadvocaat de inspectie aan als mogelijke toezichthouder voor informeel onderwijs. Dit lijkt het kabinet een goede keuze: de inspectie beschikt over de benodigde expertise waar het aankomt op goed onderwijs en is een voor veel burgers vertrouwde en betrouwbare instantie. Natuurlijk brengt deze nieuwe taak voor de inspectie extra lasten met zich mee. Over de contouren van het wettelijke toezicht is de Kamer zoals gezegd op 24 mei jl. geïnformeerd. Wanneer wordt gesproken over informele onderwijsorganisaties die centraal toezicht behoeven, spreken we over een zeer beperkte groep die een uitzondering vormt op een vele malen grotere groep informele onderwijsorganisaties die doorgaans goed en veilig onderwijs geven.
Toezicht door de inspectie zal tevens signaalgericht plaatsvinden. Dit is ook een van de punten die is ingebracht door andere ministeries en is overgenomen.
In hoeverre neemt de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs de grote bezwaren mee die de Inspectie van het Onderwijs heeft kenbaar gemaakt op het gebied van uitvoerbaarheid en haalbaarheid van deze voornemens? Klopt het dat een aantal jaar geleden al onderzoek is gedaan naar het betrekken van de Inspectie van het Onderwijs bij dit toezicht en dat zowel de ministeries OCW als SZW toen concludeerden dat toezicht door de inspectie niet effectief en niet uitvoerbaar was? Wat is er sindsdien veranderd dat beide ministeries dit nu wel voornemens zijn?
In januari 2020 heeft RadarAdvies in opdracht van het Ministerie van SZW een verkenning uitgevoerd naar informele scholing en mogelijke anti-integratieve, antidemocratische en/of antirechtsstatelijke effecten van deze scholing. In het eindrapport werd ook de rol van de inspectie als mogelijke toezichthouder op informeel onderwijs besproken. Die rol werd in het rapport nergens onuitvoerbaar genoemd. Wel uitte de inspectie haar twijfels bij de effectiviteit van het toezicht en dus bij de proportionaliteit van een rol voor haar als toezichthouder. Daarbij werden twee opties voor toezicht besproken: risicogericht toezicht en toezicht op basis van zelfrapportage.
Op basis van de twijfels van de inspectie en inschattingen ten aanzien van de juridische haalbaarheid en proportionaliteit maakten de toenmalige Ministers van SZW en Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media de keuze om de mogelijkheid niet te gaan realiseren. De Kamer is daar vervolgens middels een aantal oproepen kritisch over geweest en vroeg om nadere actie.5 Dit kabinet maakt de keuze dan ook dat nu wel te doen. Dit gebeurt in lijn met een toezegging aan de Kamer in 2021, naar aanleiding van een «oproep om uitvoering te geven aan een motie aangenomen om de inspectie een rol te geven in toezicht op informeel onderwijs». Omwille van de uitvoerbaarheid werd voorgesteld om de inspectie een risicogerichte taak te geven, waardoor zij op basis van signalen risicogericht onderzoek kan doen.6 Dit punt is verder uitgewerkt in een brief aan uw Kamer van 24 mei jl. Naar verwachting is het slechts een zeer beperkt aantal informele onderwijsinstellingen die de inspectie hierop zal moeten toetsen, verreweg de meeste informele onderwijsinstellingen verrichten immers goed en veilig werk.
Hoewel de inspectie nog steeds zorgen heeft over de juridische haalbaarheid en proportionaliteit van het wetsvoorstel, is het kabinet ervan overtuigd en ook gemotiveerd om dat onder de juiste voorwaarden en nodige toerusting van de inspectie vorm te geven. De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs neemt de aanhoudende zorgen van de inspectie in de verdere uitwerking van het wetsvoorstel mee.
In de beslisnota van 20 oktober 2022 wordt beschreven dat het Ministerie van SZW bezwaren heeft over het inrichten van een meldpunt zonder wettelijk kader, zonder duidelijke definities en zonder een bevoegde instantie die follow-up kan geven aan de meldingen, kan uitgelegd worden waarom dit meldpunt inmiddels al wel is opgericht ook al ontbreken zowel de duidelijke definities, als het wettelijk kader, als een bevoegde instantie die follow-up kan geven aan de meldingen? Wat is er gebeurd met de bezwaren van het ministerie SZW op deze punten?
Het meldpunt Veilig leren buiten school bestaat sinds begin vorig jaar en is in de Kamerbrief Veilig en vrij onderwijs van 4 maart 2022 al aangekondigd, toen nog onder de naam «Postbus veilige les».7 In die Kamerbrief werd het meldpunt geïntroduceerd als tijdelijke faciliteit met als functie «om signalen te verzamelen over informeel onderwijs waar antirechtsstatelijke zaken voorkomen». Een meldpunt met deze informatieve functie kon ook zonder nieuw wettelijk kader en een eigen instantie voor follow-up worden gerealiseerd.
Het belang dat het Ministerie van SZW hecht aan de privacy van melders en derden onderschrijft de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs. De zorgen hieromtrent zijn door de ambtenaren meegenomen bij de uitwerking van de postbus. Het webformulier vermeldt duidelijk het doel van het meldpunt en is zo ingericht dat de privacy van de melder en degene over wie een signaal wordt afgegeven gewaarborgd blijft. Zo wordt er alleen gevraagd naar het probleem en de instelling, en er staat expliciet op vermeld dat het ministerie geen persoonsgegevens wil ontvangen. Ook staat er dat de gegevens van de melder en eventuele derden na verwerking van het signaal worden verwijderd. Wat betreft de follow-up in deze fase van het meldpunt: voor zover signalen binnenkomen die opvolging behoeven, wordt dat conform de doorzendplicht van de Algemene wet bestuursrecht doorgezet naar het bevoegde bestuursorgaan. Dit betekent dat in het geval van een ernstige situatie de melding wordt doorgezet naar een bestuursorgaan die de juiste stappen kan ondernemen.
Hoeveel meldingen zijn er tot nu toe binnen gekomen bij het meldpunt en van welke aard waren deze meldingen? Wat wordt er vervolgens met deze meldingen gedaan?
Bij de postbus zijn momenteel 27 meldingen binnengekomen met informatie over misstanden in het onderwijs. De meerderheid daarvan gaat over misstanden binnen het reguliere onderwijs, drie meldingen gaan over misstanden binnen het informele onderwijs. De komende tijd zal de mogelijkheid om misstanden te melden breder en beter onder de aandacht worden gebracht. Daarbij zal duidelijker worden gemaakt voor welke signalen het meldpunt precies bedoeld is zodat er minder berichten binnenkomen waarvoor het meldpunt niet is bedoeld.
Momenteel dient het meldpunt alleen voor het Ministerie van OCW om zicht te krijgen op zorgelijke signalen binnen het informeel onderwijs. Het is de ambitie dat op den duur vanuit een bevoegde instantie ook kan worden gereageerd op zorgelijke signalen.
Op welke manier gaat de komende tijd gezocht worden naar een afgebakende definitie van informele scholing? Welke partijen worden daarbij betrokken? Hoe wordt de conclusie van de Minister van Sociale Zaken over de Turkse taalscholen, en het ontbreken van signalen van ongewenste beïnvloeding daarin meegenomen2?
Als onderdeel van de ontwikkeling van een wettelijk kader voor toezicht op informeel onderwijs was een nadere afbakening van de definitie noodzakelijk. Daarom hebben we de afgelopen maanden in samenwerking met verschillende experts en belanghebbenden goed nagedacht over wat we verstaan onder informeel onderwijs. Partijen die we hierin hebben meegenomen zijn bijvoorbeeld andere ministeries, uitvoerende partijen als de Inspectie van het Onderwijs, wetenschappelijke experts, ervaringsdeskundigen en veldpartijen zelf. Bij het komen tot een definitie hebben we gewaakt voor ongeoorloofd onderscheid.
Voor wat betreft de Turkse taalscholen: zoals het Ministerie van SZW uw Kamer al eerder heeft gemeld zijn er op basis van onderzoek, gesprekken met de Turkse overheid en diverse organisaties in Nederland geen signalen van ongewenste beïnvloeding ten aanzien van door de Turkse overheid gesubsidieerde taallessen. Uitgangspunt van het wetsvoorstel is ook dat daar waar geen signalen zijn van misstanden, geen onderzoek gedaan wordt door de inspectie.
Hoe we de definitie van informeel onderwijs verder hebben afgebakend hebben we uiteengezet in de Kamerbrief over de voortgang van de beleidsagenda informeel onderwijs, die op 24 mei jl. aan de Tweede Kamer is aangeboden.9
Hoe kijken beide ministers naar de aangifte3 die is gedaan door islamitische organisaties tegen de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs naar aanleiding van de Kamerbrief?
De zorgen die er leven worden altijd serieus genomen en het is belangrijk dat we met elkaar in gesprek blijven. De afgelopen maanden hebben de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en zijn ambtenaren daarom veel gesprekken gevoerd met informele lesorganisaties en hun vertegenwoordigers, waaronder ook vertegenwoordigers van de islamitische organisaties die de aangifte hebben gedaan.
Op 24 maart jl. informeerde de Procureur-Generaal van de Hoge Raad de Minister van Justitie en Veiligheid dat hij geen aanknopingspunten zag voor een strafrechtelijk opsporingsonderzoek naar aanleiding van de aangifte. Het kabinet hoopt dat de discussie verder in onderlinge dialoog kan plaatsvinden.
Het bericht dat sluiting dreigt voor groen vmbo in Noord-Brabant wegens nieuwe aanbesteding van het openbaar vervoer |
|
Peter Kwint , Mahir Alkaya , Caroline van der Plas (BBB) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat het Curio prinsentuin Andel – een school voor groen vmbo – dreigt te moeten sluiten, omdat scholierenbussen naar deze school mogelijk verdwijnen vanwege een nieuwe aanbesteding voor openbaar vervoer door de provincie Noord-Brabant?1, 2
De provincie is als concessieverlener verantwoordelijk voor de bereikbaarheid van deze school. In aanloop naar de nieuwe OV-concessie van West-Brabant 2025–2035 heeft de provincie een ontwerp Programma van Eisen (PvE) gepubliceerd. Ik begrijp dat leraren, leerlingen en hun ouders zich zorgen maken over de bereikbaarheid van het Curio Prinsentuin Andel. De provincie Noord-Brabant is hiervan op de hoogte. De provincie laat weten dat het ontwerp PvE voorziet in een aantal eisen die de OV-bereikbaarheid van het Curio Prinsentuin in Andel voor leerlingen waarborgen. Het kabinet vertrouwt op de kennis en kunde van de beoordeling van deze waarborgen door de verantwoordelijke partij: de provincie. Op basis van deze gegevens is de conclusie dat de school in Andel dreigt te moeten sluiten vanwege de nieuwe aanbesteding, voorbarig. Beëindiging van de bekostiging van een school door het Ministerie van Onderwijs komt aan de orde, indien het aantal leerlingen op alle vestigingen van een school gedurende drie achtereenvolgende jaren lager is dan de opheffingsnorm. Dat is bij het Curio Prinsentuin Andel nu niet aan de orde en er is op dit moment geen aanleiding voor, aangezien de provincie aangeeft de bereikbaarheid van de school te waarborgen met de eisen in het PvE.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat toegankelijkheid tot groen onderwijs in deze regio in gevaar komt als deze school verdwijnt? Zo ja, wat kunt u voor deze school en leerlingen betekenen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de eerste vraag. Uit het ontwerp van het PvE van de provincie Noord-Brabant blijkt dat Curio Prinsentuin Andel bereikbaar zal blijven voor leerlingen. Op basis van dit ontwerp en de huidige stand van zaken is het voorbarig om uit te gaan van een dreigende sluiting van de school.
Wat betekent de mogelijke sluiting van deze school voor het aanbod van onderwijs voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben? Acht u het wenselijk dat deze leerlingen hun vertrouwde school wellicht moeten gaan verlaten en opnieuw moeten starten op een andere school?
In mijn antwoord op de eerste vraag heb ik aangegeven dat de conclusie dat de school moet sluiten, voorbarig is. Over het sluiten van een school, meer in zijn algemeenheid, kan ik zeggen dat dit een zorgvuldig proces zou zijn waarin de school samen met leerlingen en ouders op zoek gaat naar een nieuwe school die past bij de leerlingen. Daarbij wordt rekening gehouden met allerlei factoren, waaronder extra ondersteuning die een leerling nodig heeft.
Wat zegt u tegen de leraren, ouders en leerlingen die nu in onzekerheid zitten over het voortbestaan van hun school vanwege een aanbesteding door de provincie? Welke oplossingen ziet u?
Uiteraard heb ik begrip voor de zorgen van leraren, ouders en leerlingen. Zoals ik in mijn eerste antwoord heb aangegeven, is het voorbarig om op basis van het huidige PvE-ontwerp op dit moment uit te gaan van een dreigende sluiting van het Curio Prinsentuin Andel. Mocht een school moeten sluiten om deze reden, dan betreur ik dat. Ik vertrouw op de verantwoordelijkheid van de provincie Noord-Brabant om keuzes te maken die in het belang zijn van alle leerlingen.
Bent u het eens dat de privatisering van het openbaar vervoer heeft geleid tot verschraling van het aanbod voor passagiers en dit zeer onwenselijk is? Zo ja, waarom houdt u dit in stand? Zo nee, waarom niet?
Ons OV-stelsel kent een goede balans waarbij vervoerders door middel van concurrentie geprikkeld worden tot klantgerichtheid en een op vraag afgestemd aanbod. In de normale situatie zorgde dit voor groei in de reizigersaantallen, maar ook in de reizigerswaardering voor het product. Door de coronapandemie is deze balans tijdelijk deels verstoord, maar er wordt hard gewerkt om terug te keren naar de oorspronkelijke situatie met de goed functioneerde publiek-private balans. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat ziet dan ook geen reden om nu aanpassingen aan dit systeem te doen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de provincie Noord-Brabant met als doel de scholierenlijnen naar Curio prinsentuin in Andel en andere soortgelijke gevallen in stand te houden, zodat leerlingen naar hun vertrouwde school kunnen blijven gaan?
Aangezien zowel gemeenten als de provincie hun eigen democratisch verkozen controles hebben past de regering hier terughoudendheid. Het is aan de decentrale overheden en vervoerders om hun eigen afwegingen te maken voor een goede regionale dienstregeling. Aanpassingen in het aanbod stemmen zij vervolgens af met de gemeenten in het concessiegebied, waarbij de (regionale) reizigersorganisaties adviesrecht hebben. Deze manier van werken past bij de decentralisatie van het stads- en streekvervoer.
Het initiatief ‘Agora Underground’ |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het Roermondse initiatief «Agora Underground» om een digitale school te beginnen?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Wat vindt u van dit initiatief waarbij wordt gepoogd om onderwijs te bieden aan duizenden thuiszittende leerlingen? Deelt u de mening dat we om het beoogde doel van nul thuiszitters te realiseren, zoals vastgelegd in het coalitieakkoord, alle passende middelen moeten inzetten, waaronder ook de «digitale school»?
Digitaal afstandsonderwijs ziet het kabinet als een kansrijk middel om te zorgen dat kinderen toch een doorlopende ontwikkellijn kunnen hebben als ze niet (volledig) fysiek naar school kunnen. In het Coalitieakkoord is afgesproken dat het aantal onnodige thuiszitters terug naar 0 wordt gebracht door elk kind een vorm van onderwijs te geven, onder meer door het vormgeven van een Digitale School. Ieder kind heeft recht op passend fysiek onderwijs. Digitaal afstandsonderwijs kan aan de orde zijn voor leerlingen voor wie uit het ontwikkelingsperspectief blijkt dat (geheel of gedeeltelijk) afstandsonderwijs noodzakelijk is om de doorlopende ontwikkeling mogelijk te maken is. Daarbij zal terugkeer naar fysiek onderwijs het perspectief zijn. Over de uitwerking van de Digitale School bent u geïnformeerd in de Kamerbrief Uitwerking verzuimaanpak van 15 juli 20222 en het schriftelijk overleg3 dat daarover met uw Kamer is gevoerd.
Wat vindt u er in dat licht van dat de Inspectie van het Onderwijs heeft moeten concluderen dat de digitale school niet voldoet aan de Leerplichtwet en hoe verenigt u deze zienswijze met uw eigen voornemen om «good practices» uit de coronaperiode, bijvoorbeeld op het vlak van online onderwijs, voort te zetten voor de leerlingen die hier aantoonbaar baat bij hebben?
De Inspectie kijkt op welwillende en constructieve wijze naar initiatieven die bijdragen aan het terugdringen van het aantal thuiszitters. Bij Agora Underground is echter gebleken dat de onderwijskwaliteit en de begeleiding van leerlingen niet voldoen aan de wet waardoor de basiskwaliteit van het onderwijs tekort schiet.
Daarnaast constateert de Inspectie dat er geen sprake is van geregeld schoolbezoek, een vereiste uit de Leerplichtwet. Het rapport is gepubliceerd op de website van de Inspectie, www.onderwijsinspectie.nl.4
De vereiste van geregeld schoolbezoek raakt aan digitaal afstandsonderwijs in algemene zin. Ik kijk, zoals aangekondigd in bovengenoemde Kamerbrief, welke knelpunten in wet- en regelgeving moeten worden weggenomen om digitaal afstandsonderwijs als volledige voorziening mogelijk te maken. Vooruitlopend daarop kijk ik, ook in overleg met de Inspectie, hoe binnen de ruimte die de wet al biedt innovatie en maatwerk beter mogelijk kan worden gemaakt. «Good practices» van digitaal afstandsonderwijs uit de coronaperiode zijn inmiddels ontsloten door Stichting Kennisnet, via www.lesopafstand.nl. Op deze website zijn bestaande initiatieven en praktijkvoorbeelden verzameld en staat aanvullend lesmateriaal dat voor scholen kan dienen als inspiratie voor het inrichten van digitaal afstandsonderwijs voor thuiszitters.
Welke stappen neemt u om de circa vijftienduizend thuiszitters onderwijs te bieden en op welke termijn bent u voornemens om de digitale school, zoals omschreven in het coalitieakkoord en in uw brief van juli 20222, hier actief in te zetten? Wilt u de Kamer op de hoogte houden van deze ontwikkelingen?
In de Kamerbrief Uitwerking verzuimaanpak van 15 juli 20226 heb ik met u gedeeld op welke wijze ik de digitale school als voorziening verder uitwerk. Digitaal afstandsonderwijs als volledige digitale voorziening vereist een zorgvuldige afweging op vele fundamentele vraagstukken zoals kwaliteit en toezicht. Ik informeer uw Kamer in het voorjaar 2023 over de stand van zaken van het onderzoek. Nu al kunnen scholen gebruik maken van lesopafstand.nl, dat door Stichting Kennisnet is gecreëerd in de coronaperiode en momenteel wordt doorontwikkeld.
Bent u zich ervan bewust dat er onder andere veel hoogbegaafde kinderen thuiszitten en dat digitaal onderwijs voor (een deel van) hen dé manier kan zijn om toch onderwijs te krijgen?
Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van het plan van aanpak hoogbegaafdheid, zoals met u gedeeld in de Kamerbrief over passend onderwijs en hoogbegaafdheid van 15 juli 20227. Bij de uitwerking daarvan is met verschillende partijen gesproken over het aanbod voor hoogbegaafde kinderen en is gewerkt aan een visie op het onderwijs aan hoogbegaafden en voorstellen voor maatregelen om dit te verbeteren. U wordt hier nog dit jaar over geïnformeerd.
Bij het uitwerken van de ontwikkeling van de digitale school – zie ook het antwoord op vraag 4 – wordt deze doelgroep – hoogbegaafde kinderen die door een gebrek aan passend aanbod thuiszitten – ook expliciet meegenomen.
Bent u bereid de Inspectie te vragen, vooruitlopend op bovengenoemde stappen, op (meer) welwillende en constructieve wijze te kijken naar initiatieven zoals «Agora Underground», gezien de waardevolle rol die zij voor veel kinderen vervullen?
Zie antwoord vraag 3.
Kan een initiatief, zoals «Agora Underground», binnen de kaders van het experiment onderwijszorgarrangementen vallen? Zo nee, bent u bereid dit mogelijk te maken?
Voor het OZA-experiment kunnen scholen en samenwerkingsverbanden een aanvraag indienen als ze een initiatief vormen dat maatwerk biedt voor kinderen/jongeren met een complexe ondersteunings- en zorgbehoefte. Het gaat nadrukkelijk om de combinatie van onderwijs en zorg. Of Agora Underground valt binnen de kaders van het experiment zal pas beoordeeld kunnen worden op basis van een eventueel ingediende aanvraag. Bij de beoordeling en selectie van aanvragen wordt ook gekeken naar innovatieve concepten.
Het bericht ‘Honderden asielkinderen op wachtlijst voor onderwijs, Den Haag wil hulp van kabinet’ |
|
Paul van Meenen (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Honderden asielkinderen op wachtlijst voor onderwijs, Den Haag wil hulp van kabinet»?1
Ja.
Herkent u het probleem dat verschillende steden moeite hebben om asielkinderen onderwijs te bieden? Zo ja, welke steden hebben hiermee te kampen naast Amsterdam en Den Haag? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen en in gesprek te gaan met gemeenten?
Ja, dit beeld herken ik. Ik krijg signalen uit verschillende delen van Nederland, waaruit blijkt dat gemeenten moeite hebben om asielkinderen onderwijs te bieden. Naast Amsterdam en Den Haag krijg ik onder andere signalen uit de gemeenten Haarlem, Haarlemmermeer, Gouda, Dronten, Almere/Lelystad, Nijmegen, Helmond, Middelburg, ’s-Hertogenbosch, Bergen op Zoom/Breda, Groningen en Deventer. Ik heb deze week gesproken met Den Haag over hun brief en hun voorstellen.
Daarnaast hebben zowel LOWAN PO als LOWAN VO recent een peiling onder alle gemeenten uitgevoerd, waar ze ingaan op de druk op het onderwijs voor asielkinderen. De uitkomsten van de vo-peiling is te vinden op https://www.lowan.nl/vo/nieuws/het-nieuwkomersonderwijs-onder-grote-druk/. De vragenlijst is naar 116 scholen met een Internationale Schakelklas (ISK) gestuurd. Daarvan hebben 79 scholen de vragenlijst ingevuld. Hiervan hanteert 60% een wachtlijst en 22% heeft geen wachtlijst, maar heeft ook geen capaciteit meer om nog leerlingen op te vangen. De po-uitkomsten verwacht ik op korte termijn.
Hoe kijkt u naar de voorstellen van de gemeente Den Haag, waarbij onder andere wordt gepleit om asielkinderen dezelfde regeling te bieden als kinderen die gevlucht zijn uit Oekraïne?
Zoals ik al aangaf, heb ik deze week gesproken met de wethouder en schoolbestuurders in Den Haag. Het is onder andere daar niet makkelijk om het onderwijs aan nieuwkomers vorm te geven. De voorstellen van Den Haag verdienen het dan ook om goed bekeken te worden Zoals ik in het gesprek heb toegelicht, blijft het mijn prioriteit dat nieuwkomers onderwijs volgen waarmee zij een zo groot mogelijke kans krijgen om in te stromen in vervolgonderwijs dat aansluit bij hun talenten. Het reguliere nieuwkomersonderwijs blijft daarvoor de beste plek. Pas als daar alle mogelijkheden binnen bestaande kaders aantoonbaar zijn uitgenut, wil ik kijken naar alternatieven. Ik ga verkennen wat de mogelijkheden zijn voor een ander type tijdelijke onderwijsvoorziening, meer toegespitst op de heterogeniteit van deze doelgroep. Ik wil bezien of daarin zowel het onderwijsaanbod als het landingsaanbod waar Den Haag over spreekt een plek kunnen krijgen. Daarbij moeten we ons wel ook rekenschap geven van de mogelijke negatieve effecten van zulke vormen van onderwijs op de doorstroming van nieuwkomersleerlingen naar het reguliere (vervolg)onderwijs.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat alle kinderen in Nederland onderwijs volgen en dat de ontstane wachtlijsten zeer onwenselijk zijn, mede gelet op het VN-Kinderrechtenverdrag dat stelt dat alle kinderen recht hebben op onderwijs?2
Ja. Het is voor de ontwikkeling van kinderen belangrijk dat zij naar school gaan.
Wat heeft u tot nu toe ondernomen om ervoor zorg te dragen dat alle asielkinderen toegang hebben tot onderwijs?
Het Ministerie van OCW heeft de afgelopen periode een ondersteunende rol gespeeld richting COA en gemeenten om hen te helpen bij het vormgeven van het onderwijs aan nieuwkomers. Deze verantwoordelijkheid van gemeenten kan ik niet overnemen: zij blijven grondwettelijk verplicht om onderwijs aan te bieden voor alle kinderen die woonachtig zijn in hun gemeente. Wel ben ik soepel geweest in het aanvragen van nieuwkomersbekostiging voor deze groep in het po (dat kon vaak buiten de peildata) en heb ik maatwerk in de nieuwkomersbekostiging mogelijk gemaakt, zowel voor leerlingen in het po als in het vo. De reguliere nieuwkomersbekostiging wordt vier keer per jaar uitgekeerd op basis van vier peildata. Omdat het aantal leerlingen op een school snel kan veranderen, kunnen scholen nu maandelijks doorgeven aan hoeveel nieuwkomers ze lesgeven. De bekostiging wordt daarop aangepast en is daarmee voor scholen beter op maat. Verder heeft het COA voor veel leerlingen die recent op grote tijdelijke opvanglocaties zijn gehuisvest de zorg voor het leerlingenvervoer op zich genomen.
Welke extra stappen kunt en gaat u zetten om ervoor te zorgen dat alle kinderen op korte termijn onderwijs kunnen volgen?
Op dit moment bezie ik samen met de inspectie van het Onderwijs, de PO-Raad, de VO-raad, de VNG en LOWAN PO en VO waar ruimte zit om de druk op het nieuwkomersonderwijs te verlichten. Zie hierover ook mijn antwoord op vraag 3. In het commissiedebat onderwijs aan vluchtelingen po/vo/mbo/ho van 30 november ga ik hier graag nader met u over in gesprek.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Commissiedebat Onderwijs aan vluchtelingen po/vo/mbo/ho van 30 november 2022?
Ja.
Verlaging van de urennorm als deeloplossing voor het lerarentekort en verhoging van de kwaliteit van lessen |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het pleidooi van de AOb en de VO-raad dat docenten minder tijd voor de klas hoeven te staan zodat zij meer tijd krijgen voor voorbereiding van lessen, ontwikkeling en professionalisering, de werkdruk vermindert en hun werkplezier en de kwaliteit van het onderwijs omhoog gaat?1
Ik begrijp goed dat leraren het pleidooi van de AOb en de VO-raad wenselijk vinden. Ik ga hiernaar kijken als onderdeel van verdere afspraken met de sociale partners. Dit is echter ook complex, omdat dit consequenties kan hebben voor bijvoorbeeld de onderwijskwaliteit, het curriculum, kansengelijkheid en leerresultaten. Als er per leraar minder lessen gegeven worden en het aantal leraren stijgt niet substantieel, kunnen er minder lessen gegeven worden. Daarom is het belangrijk om zorgvuldig met dit pleidooi om te gaan, met oog voor de eerdergenoemde consequenties. Over de voortgang van de afspraken met de sociale partners zal ik uw Kamer voor het commissiedebat van 15 december informeren.
Welke consequenties verbindt u aan het gegeven dat bij een korte peiling onder leraren van het Lerarencollectief 80% van de 116 respondenten meent dat voor een aantrekkelijker beroep en minder uitval en daarmee de bestrijding van het lerarentekort ontwikkeltijd nodig is?2
Allereerst wil ik benadrukken dat ik het belangrijk vind dat leraren voldoende ruimte hebben om hun lessen voor te bereiden en zich – samen met collega’s – verder te ontwikkelen. Daarom investeren we € 300 miljoen in de aanpak van de werkdruk in het vo en continueren we de werkdrukmiddelen in het po. De aantrekkelijkheid van het beroep heeft mijn hoogste prioriteit. De peiling komt overeen met de inbreng van betrokkenen uit het onderwijsveld naar aanleiding van de Kamerbrief over de lerarenstrategie.3In de update van deze Kamerbrief geef ik aan dat het belangrijk is om hier verder over te spreken.4 Ik ga hierover graag in gesprek met uw Kamer op 15 december.
In hoeverre werd sinds juni 2017 gestalte gegeven aan de uitvoering van de motie van de leden Van Meenen en Ypma om te komen tot een maximaal aantal lesuren van twintig per (fulltime) leraar voor het voortgezet onderwijs en acht dagdelen voor een (fulltime) leraar in het primair onderwijs?3
De wetgever bepaalt niet hoeveel lesuren leraren geven. Werknemers en werkgevers maken gezamenlijk afspraken over het maximaal aantal lesuren voor een (fulltime) leraar in de cao. Zo zijn de sociale partners in het vo tot overeenstemming gekomen over het maximaal aantal lesuren, zie paragraaf 8.2 van de cao vo 2022–2023.
Rekent u verlaging van de urennorm tot de onorthodoxe maatregelen die nodig zijn bij de aanpak van het lerarentekort, waarover u schrijft in uw begroting?4 Zo neen, waarom dan niet?
De wettelijke urennormen voor onderwijstijd zijn verschillend voor het po en het vo. In de Kamerbrief over de update van de Lerarenstrategie stel ik voor om te kijken of, en hoe, we ruimte kunnen bieden in de wet- en regelgeving ten aanzien van onderwijstijd. Momenteel spreken we met de sociale partners over nadere afspraken rondom onderwijstijd. Hierover zullen wij uw Kamer informeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat van 15 december a.s. over leraren en lerarenopleidingen?
Ja
De berichten dat het aantal tijdelijke contracten in het primair en voortgezet onderwijs ondanks de krappe arbeidsmarkt stijgt |
|
Peter Kwint |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Jaarcontracten vo ondanks krappe arbeidsmarkt naar record»1 en «Aandeel tijdelijke contracten basisonderwijs bereikt piekt»?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat een op de vijf docenten en ondersteuners in het voortgezet onderwijs geen vast contract heeft, terwijl er nog altijd sprake is van een enorm tekort aan onderwijspersoneel?
In eerdere antwoorden op Kamervragen3 heb ik aangegeven dat ik het onwenselijk vind als het aandeel tijdelijke contracten op scholen te ver oploopt. Volgens de meest recente cijfers (over 2021) ligt het aantal tijdelijke contracten voor docenten in het voortgezet onderwijs op 20%. Het uitgangspunt van het kabinet is dat structureel werk in principe wordt georganiseerd op basis van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd.
Gezien de huidige krapte op de arbeidsmarkt en het lerarentekort, is het zaak voor scholen om docenten te binden en te behouden. Een vast contract hoort daarbij. Als nieuw personeel met een jaarcontract begint, is het gewoonlijk met uitzicht op vast. Dit ligt vast in de cao’s po en vo. Ik vind het ook belangrijk dat nieuwe leraren snel uitzicht hebben op een vast contract. Daarom wil ik hier met de sociale partners graag nog verdergaande afspraken over maken, in lijn ook met de aangenomen motie van de leden EL Yassini en Paul4. Mijn ambitie is om hier zo snel mogelijk, liefst nog dit schooljaar concreet invulling aan te geven. Mocht dit onverhoopt niet het gewenste resultaat hebben, dan zal ik dit, conform de onlangs aangenomen motie Kwint5, invullen bij het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid.
Hoe duidt u het stijgend aantal tijdelijke contracten in het primair onderwijs, terwijl er nog altijd veel geld op de plank ligt bij onderwijsbesturen?
Voor het primair onderwijs blijkt uit de cijfers van DUO dat het aandeel tijdelijke contracten in de afgelopen jaren schommelt rond de 10%. Voor het kerstreces ontvangt u van mij de trendrapportage met de meest actuele gegevens over onderwijspersoneel in de verschillende onderwijssectoren. Daarin zien we dat in het po het aandeel tijdelijke contracten is gestegen van 11% in 2020 naar 12% in 2021.
Zoals ik in eerdere antwoorden op Kamervragen6 heb genoemd, is het ingewikkeld om precies de vinger te leggen op de oorzaak van de schommelingen van tijdelijke contracten per sector. In algemene zin zijn de relatief hoge aantallen pensioneringen (van vast personeel) hierop van invloed. Verder begint nieuw personeel veelal met een tijdelijk contract (gewoonlijk met uitzicht op vast). Als gevolg van de extra financiële middelen zoals de werkdrukgelden en subsidies, die sinds 2020 zijn vrijgemaakt in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs (NPO), is veel nieuw personeel ingestroomd.
Deelt u de zorgen dat onderwijstalent verloren gaat door tijdelijke contracten, zoals ook Jelmer Evers stelt in het artikel «Jaarcontracten vo ondanks krappe arbeidsmarkt naar record»3? Kunt u uw antwoord toelichten?
Jelmer Evers stelt dat veel talent verloren gaat doordat de kans op uitval voor beginnende docenten met een tijdelijke aanstelling groter is dan voor docenten met een vast contract. Hoewel we niet zeker weten of een tijdelijk contract de reden is dat startende leraren vaker uitstromen dan leraren met een vast contract, onderstreept dit naar mijn idee wel het uitgangspunt van het kabinet dat structureel werk in principe georganiseerd moet worden op basis van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Uit analyses van personeelsgegevens blijkt dat leraren met een tijdelijk dienstverband vaker uitstromen dan docenten met een vast dienstverband. Daarnaast blijkt dat de helft van degenen, die als leraar uitstroomt, in de jaren daarna weer terugkomt. De uitstroom van docenten in het vo blijkt bij nadere bestudering van de cijfers dus minder zorgwekkend dan op het eerste gezicht lijkt. Desondanks ga ik mij, zoals eerder gezegd, de komende tijd graag hard maken voor een stijging van het aantal vaste contracten.
Hoe is de verhouding tussen tijdelijke en vaste contracten in het primair onderwijs en het voortgezet beroepsonderwijs? Hoe verklaart u eventuele verschillen?
In het po is het aandeel vaste contracten van leraren relatief hoog. Het percentage leraren met een vast contract schommelt de laatste jaren net onder de 90% (89% in 2020 en 88% in 2021). In het vo ligt het aandeel vaste contracten van leraren vrij constant iets boven de 80% (81% in 2020 en 80% in 2021).8
Hier is geen onderzoek naar gedaan, maar een verklaring voor deze verschillen zou kunnen zijn dat er verschillen in organisatie bestaan tussen po en vo. Dit kan gevolgen hebben voor de behoefte aan flexibiliteit (maatwerk) en het gebruik van tijdelijke contracten op een school. Leraren in het primair onderwijs zijn mogelijk flexibeler inzetbaar om elders binnen de school ingezet te worden dan leraren in het voortgezet onderwijs vanwege de vakkenstructuur in het vo. Verder kunnen mogelijk ook zaken als krimp, personeelstekorten en mobiliteit een rol spelen bij het meer of minder inzetten van tijdelijke en vaste contracten.
Bent u het ermee eens dat de inhuur van onderwijspersoneel via commerciële uitzendbureaus het bieden van vaste contracten tegenhoudt? En hoe staat het na vier jaar met de uitvoering van de gewijzigde motie Kwint/Westerveld over het beperken van het gebruik van uitzendbureaus in het onderwijs?4
Ons beeld is niet dat inhuur van personeel via uitzendbureaus in de weg staat aan het bieden van vaste contracten door schoolbesturen. Zoals in eerdere antwoorden op Kamervragen10 is opgemerkt, is de inhuur van personeel ook in deze tijden van arbeidskrapte soms nodig, bijvoorbeeld voor vervanging bij ziekte. Maar ik vind het daarbij van belang dat personele middelen doelmatig worden besteed. Met het oog hierop heeft OCW bij de sectororganisaties de suggestie overgebracht om in de volgende cao’s (vanaf mei 2023) bepalingen op te nemen over een maximumtarief voor inhuur van medewerkers. Daarnaast maak ik met sociale partners graag afspraken over hoe we regionaal vorm kunnen geven aan gezamenlijk werkgeverschap, bijvoorbeeld met regionale invalpools, zodat het gebruik van commerciële uitzendbureaus kan worden terug gedrongen. Dit is in lijn met de aangenomen motie van de leden Kwint en Westerveld.11
Hoe beoordeelt u de uitspraak van arbeidsmarkteconoom Frank Cörvers (Universiteit Maastricht), waarin hij stelt dat het lerarentekort door de Nationaal Programma Onderwijs (NPO)-gelden nog veel verder is opgeblazen5?
Cörvers stelt dat het lerarentekort door de NPO-gelden verder is opgeblazen omdat we geld proberen uit te geven aan extra mensen die er niet zijn. Zoals in de Tweede voortgangsrapportage NPO13 (p.26) beschreven staat, is het voor veel scholen een uitdaging om personeel te vinden voor de uitvoering van interventies van het NP Onderwijs. Toch slagen veel scholen er in om de werkgelegenheid die ontstaat door het NP Onderwijs in te vullen, blijkt ook uit gegevens van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). We zien in de periode tussen oktober 2020 en oktober 2021 een toename van personeel, zowel in het po als in het vo. Het gaat hier om zowel onderwijsgevend als onderwijsondersteunend personeel.14 Het zou mooi zijn als we een deel van de toename ook blijvend voor het onderwijs kunnen behouden. Het aannemen van onderwijsondersteunend personeel kan een belangrijke bijdrage leveren aan de aanpak van de tekorten, doordat leraren ontlast kunnen worden en meer tijd aan het primaire proces kunnen besteden.
Hoe kijkt u naar de suggestie van Frank Cörvers om het percentage tijdelijke en flexibele contracten aan een maximum te binden?
Dit kabinet werkt een breed pakket maatregelen uit om het aandeel flexibele arbeid in alle sectoren, inclusief de onderwijssectoren, terug te dringen. Zie hiervoor de Hoofdlijnenbrief arbeidsmarkt van 5 juli 2022.15 Samen met de sociale partners in het onderwijs wil ik afspraken maken om het aandeel vaste contracten in het primair en voortgezet onderwijs te verhogen. In deze gesprekken betrek ik ook de aangenomen motie Westerveld over het opnemen van streefcijfers voor vaste contracten in de OCW-begroting 2024.16
Hoeveel scholen hebben er op dit moment (nog) te maken met krimp in de vorm van dalende leerlingenaantallen, uitgesplitst naar het primair en voortgezet onderwijs?
In het primair onderwijs heeft ongeveer 55% van de vestigingen momenteel te maken met dalende leerlingaantallen, in het vo is dat ongeveer 45%.17
Klopt het dat in het primair onderwijs de leerlingenaantallen weer gaan groeien vanaf 2025? En is dit ook het geval voor het voortgezet onderwijs? Bent u het er dan mee eens dat dit geen goede reden is voor scholen om leraren geen vast contract aan te bieden?
Voor het primair onderwijs wordt inderdaad verwacht dat de leerlingaantallen landelijk vanaf 2025 weer gaan groeien. Het voortgezet onderwijs krijgt door het doorstromen van de leerlingen vanuit het primair onderwijs de komende jaren met de daling te maken die het primair onderwijs al achter de rug heeft. Dus daar wordt een stijging van de leerlingaantallen pas tegen 2031 verwacht.
Een landelijke daling of stijging betekent echter niet dat dit voor alle scholen het geval is. Zoals uit de percentages van de vorige vraag kan worden geconstateerd, heeft ook een groot deel van de scholen een trend die tegen de landelijke in gaat. Een goed voorbeeld is dat de leerlingaantallen in het primair onderwijs de afgelopen jaren landelijk zijn gedaald, terwijl ze in de grote steden zijn gestegen. Dit heeft mede bijgedragen aan de grotere lerarentekorten aldaar.
Dus zeker in het voortgezet onderwijs, maar ook in een deel van het primair onderwijs, zullen veel vestigingen van scholen ook de komende jaren te maken hebben met dalende leerlingaantallen.
Scholen kunnen verschillende redenen hebben voor het aanbieden van tijdelijke contracten. Zoals eerder benoemd, worden tijdelijke contracten meestal aangeboden aan mensen die net beginnen in hun baan, waarbij doorgaans een vooruitzicht op een vaste aanstelling wordt geboden.
Welke effecten hebben de maatregelen, die het kabinet momenteel neemt om het aandeel tijdelijke contracten terug te dringen en om vaste contracten de norm te laten worden in het onderwijs?
Het beoogde effect van de maatregelen is uiteraard om het aandeel vaste contracten, ook in het onderwijs, zo hoog mogelijk te laten zijn. We blijven goed monitoren hoe het aandeel vaste contracten zich in de verschillende onderwijssectoren ontwikkelt. Dit wordt jaarlijks door DUO bijgehouden, op basis van de personeelsgegevens die scholen aanleveren, en jaarlijks zenden we die monitoring aan uw Kamer in de Trendrapportage Arbeidsmarkt Leraren po, vo en mbo. We kunnen nu nog geen effecten zien van de maatregelen die uiteen zijn gezet in de eerder genoemde Hoofdlijnenbrief arbeidsmarkt van 5 juli 2022, die het kabinet op dit moment uitwerkt.
Welke actie(s) onderneemt u om het hoge aandeel vacatures in het onderwijs voor een kleine arbeidsomvang terug te brengen?
Ik hecht grote waarde aan het stimuleren van meer uren werken en het aanbieden van grotere arbeidscontracten. Dit is een belangrijk onderwerp uit het coalitieakkoord en samen met sociale partners in het primair en voortgezet onderwijs heb ik daarover afspraken gemaakt in de werkagenda bij het onderwijsakkoord Samen voor beter onderwijs van 22 april 2022.18
Ik spreek werkgevers erop aan ernaar te streven zo aantrekkelijk mogelijke banen aan te bieden. Via de RAP-regeling faciliteer ik regionale samenwerking tussen schoolbesturen. Door regionale samenwerking zijn schoolbesturen beter in staat vervanging en mobiliteit gezamenlijk op te pakken. Dit draagt bij aan het terugdringen van vacatures met een kleine arbeidsomvang. In de laatste RAP-regeling heb ik voor schoolbesturen de verplichting opgenomen om gezamenlijk een strategisch personeelsplan in de regio op te stellen. Hierdoor krijgen schoolbesturen meer inzicht in de gezamenlijke toekomstige personeelsbehoefte en kunnen ze beter passende en grotere banen aanbieden.
Zou het verplicht aanbieden van een vast contract na één jaar een onorthodoxe maatregel van u kunnen zijn om het lerarentekort aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten? En heeft u wellicht ook andere ideeën over onorthodoxe maatregelen om het aandeel vaste contracten in het onderwijs op korte termijn te laten stijgen?
Het aanbieden van een vast contract na een jaar is al gebruikelijk in het primair en voortgezet onderwijs. Dat is geregeld in de cao’s. Ik zie dat veel schoolbesturen hiernaar handelen. Slechts in zeer bijzondere situaties kan ook na het eerste tijdelijke jaarcontract nog een tweede tijdelijk contract worden aangegaan, voor ten hoogste een jaar. Samen met de PO-Raad en de VO-raad wil ik afspraken maken om het aandeel vaste contracten verder te verhogen, en meer startende leraren snel uitzicht te geven op een vast contract. Mijn ambitie is om hier zo snel mogelijk, liefst nog dit schooljaar concreet invulling aan te geven. Mocht dit onverhoopt niet het gewenste resultaat hebben, dan wil ik dit invullen bij het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid. Zie verder ook de antwoorden op de vragen 2 en 8.
Bijlesbureaus die misbruik maken van ouders |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Basisscholen waarschuwen voor bijlesbureaus: «Ouders liggen krom terwijl hun kind de lessen niet nodig heeft»» en de beantwoording van de schriftelijke vragen van de Amsterdamse SP-fractie over dit bericht?1, 2
Ja, hiermee ben ik bekend.
Zijn er meer steden waar commerciële bijlesbureaus flyers uitdelen – of op andere wijze reclame maken – om zo op slinkse wijze ouders onder druk te zetten om bijles af te nemen voor hun kind(eren)?
Hierover heb ik onvoldoende onderzoek of peilingen uitgevoerd. Mijn beeld is wel dat dit gebeurt. Ik ga daarbij uit van signalen die ik krijg, dat er (incidenteel) ook in andere plaatsen in Nederland flyers worden uitgedeeld en er reclame wordt gemaakt voor huiswerkbegeleiding.
Bent u het eens dat de beweging die nu ingezet wordt door commerciële bijlesbureaus linea recta ingaat tegen de uitspraak van de Kamer met het aannemen van de motie van de leden Westerveld en Kwint over geen reclame maken voor private aanbieders van schaduwonderwijs? Wat heeft het kabinet sinds het aannemen van deze motie bijna drie jaar geleden concreet gedaan om uitvoering te geven hieraan? En is de situatie nu beter of slechter dan toen de motie werd aangenomen?3
Ja, ik ben het met u eens dat reclame voor private aanbieders van schaduwonderwijs via scholen zeer onwenselijk is. Wat dat betreft juich ik het overigens toe dat deze scholen zich roeren en zich uitspreken tégen het gebruik van betaald aanvullend onderwijs. De laatste jaren is het aantal commerciële partijen dat aanvullend onderwijs aanbiedt gestegen. In dat opzicht is de situatie zeker niet verbeterd ten opzichte van een aantal jaar geleden. Meer dan een kwart van de leerlingen in het funderend onderwijs maakt op een manier gebruik van dit aanbod. Tegelijkertijd kunnen niet alle ouders bijles, huiswerkbegeleiding of examentraining betalen. Hierdoor treden er verschillen op tussen leerlingen.
Uw Kamer heeft mijn voorganger middels diverse moties opgeroepen om stappen te zetten rondom aanvullend onderwijs. In mijn brief van 29 juni jl. heb ik u geïnformeerd over de stappen die ik zet.4 Hieronder licht ik deze toe.
Uw Kamer heeft mij gevraagd betaald aanbod van aanvullend onderwijs op scholen te ontmoedigen en gratis aanbod te stimuleren. Ook verzocht u reclame voor aanvullend onderwijs via scholen te voorkomen. Ik vind het van belang dat ons onderwijs voor iedere leerling kansen biedt om zich optimaal te ontwikkelen, ongeacht de portemonnee van de ouders. Het inkopen van extra bijles, huiswerkbegeleiding of examentraining zou niet nodig moeten zijn. Het is onwenselijk wanneer het onderwijs meegaat in deze trend. Scholen horen leerlingen niet door te verwijzen naar commerciële bijlesbureaus.
In de brief schreef ik dat ik met de sectorraden in gesprek ga om tot strenge richtlijnen te komen. Deze gesprekken lopen en we zijn over de inhoud en de werkwijze in gesprek. Dit proces kost helaas tijd en duurt langer dan verwacht. Ik vind het goed dat u me hierop wijst en ik wil hierin ook tempo maken, maar het is nodig om de tijd te nemen voor het gesprek, om te komen tot een effectief resultaat. Ik richt me daarbij eerst op het onderwijs. Begin volgend jaar informeer ik u over de uitkomst van deze gesprekken.
Ondertussen sta ik in mijn communicatie naar scholen vaker stil bij de samenwerking met partijen die aanvullend onderwijs aanbieden. Mijn voorganger heeft in het kader van het NP Onderwijs een handreiking voor de inhuur van derde partijen opgesteld. Deze handreiking ga ik actualiseren en opnieuw onder de aandacht brengen bij scholen.
Begin 2023 zal de monitor naar aanvullend onderwijs starten. Dit is een vervolg op de monitor «Aanvullend en particulier onderwijs» uit 2019. Naar verwachting komt eind 2023 de monitor beschikbaar en wordt u hierover geïnformeerd. In de monitor wordt onderzocht wat de marktomvang is, hoe hoog de deelname van leerlingen is en welke kosten er per leerling worden gemaakt aan aanvullend onderwijs. De monitor gaat ook in op de toegankelijkheid en het aanbod vanuit scholen. Als laatste moet deze monitor ook inzicht geven in hoeveel onderwijsbudget er naar externe onderwijsbureaus doorstroomt. Dit vloeit voor uit een motie van het lid Ephraim.5
Hoe staat het met de gesprekken met scholen en gemeenten om onder andere het gebruik van commerciële bijlesbureaus te ontmoedigen, reclame via scholen te verbieden en gemeente hierbij te betrekken, zoals aangekondigd in de brief van 29 juni jl.? Kan de Kamer de uitkomst van deze gesprekken ontvangen voor de begrotingsbehandeling OCW?4
Zoals bij vraag 3 aangegeven, lopen momenteel de gesprekken met de sectorraden om tot strengere richtlijnen te komen. We voeren het gesprek over zowel de inhoud als de wijze waarop de afspraken kunnen worden vastgelegd. Daarvoor zijn tot nu toe verschillende opties verkend.
Als eerste is onderzocht of afspraken kunnen worden vastgelegd in een gedragscode. Doorgaans is dit een instrument waarin sector zichzelf afspraken oplegt. De overheid heeft hierin geen inhoudelijke rol, waardoor deze optie minder voor de hand ligt. Verder is bekeken of een convenant – opgesteld door het ministerie en de sectorraden – een geschikte vorm zou zijn, ook om gemeenten bij aan te haken. De VO-raad geeft de voorkeur aan een minder bindende vorm, zoals een handreiking. De Tweede Kamer heeft mij echter opgeroepen om daadwerkelijk afspraken met de sectorraden te maken en dat onderschrijf ik. De komende tijd spreek ik verder met de sectorraden om tot een passende vorm van afspraken te komen. Ik heb hier haast mee en had de hoop deze afspraken al te hebben. Ik zal spoedig in overleg treden met de sectorraden.
Bij deze gesprekken vind ik het van belang dat de richtlijnen effectief zullen zijn. In aanvulling daarop overweeg ik extra communicatie richting scholen en besturen in te zetten. Zoals ik heb toegezegd tijdens de OCW-begrotingsbehandeling informeer ik u begin volgend jaar opnieuw over de voortgang.
Vindt u het acceptabel dat iedereen op dit moment bijles mag verzorgen? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid ook hierover het gesprek aan te gaan en strengere eisen te stellen aan mensen die bijles mogen geven naast het hebben van een verklaring omtrent gedrag (VOG)?
Nee, zeker als het gaat om aanbod waar de school bij betrokken is, vind ik dat er waarborgen moeten zijn voor de veiligheid van leerlingen. Daarom breng ik nog deze winter een wetsvoorstel in internetconsultatie waarin staat dat scholen alleen personeel van aanbieders van aanvullend onderwijs mogen inhuren die een VOG bezitten.
Wanneer (bijles)docenten lessen verzorgen aan leerlingen moet dat natuurlijk met zorgvuldigheid worden gedaan. In het onderwijs zijn daar regels voor en wordt kwaliteitsbewaking nagestreefd, met name door de scholen en besturen zelf. Indien bijles wordt verzorgd in de privésfeer heb ik daar minder zicht op. De branche werkt zelf aan het opstellen van een keurmerk voor bijlesbureaus en huiswerkbegeleidingsinstituten. Dit moet het aanbod voor scholen overzichtelijker maken en de kwaliteit van bijles(docenten) waarborgen.
Op welke wijze kunnen scholen en gemeenten nu al de wervingspraktijken van commerciële bijlesbureaus inperken of stoppen?
Het onderwijsstelsel gaat uit van de autonomie en professionaliteit van scholen. Dit geldt ook voor de keuze van scholen om expertise of ondersteuning van een private partij in te zetten. Schoolleiders en leraren zijn meestal goed in staat die keuzes weloverwogen te maken. Het staat scholen vrij om de huiswerkbegeleiding instituties en bijlesbureaus te weren.
Zoals omschreven bij het antwoord op vraag 3, 4 en 5 ben ik met een pakket aan maatregelen aan de slag. Zo werken we vanuit de overheid, vanuit de schoolbesturen en vanuit de branche van aanvullend onderwijs aan verdere regulering, met kansen voor alle kinderen als belangrijkste uitgangspunt.
Kunt u deze schriftelijke vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling OCW?
Het is me helaas niet gelukt u antwoord te geven voor de begrotingsbehandeling. Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik uw vragen over dit onderwerp schriftelijk beantwoord.